Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland
Skal-R21
Skal Certificatie Biologische Productie
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland voor het Skal-Certificaat Biologische Productie Nederland voor producten en hun voortbrengingsprocessen afkomstig van de biologische productiemethode overeenkomstig Verordening (EEG) Nr. 2092/91 zoals deze is of zal komen te luiden Deze certificatiegrondslagen zijn door het Bestuur van Stichting Skal vastgesteld op 2 juni 2005 en treden in werking met ingang van 2 juni 2005.
Het gebruik van deze Skal-Certificatiegrondslagen door derden, voor welk doel dan ook, is uitsluitend toegestaan nadat een schriftelijke overeenkomst met Stichting Skal is gesloten waarin het gebruiksrecht is geregeld.
Stichting Skal
Certificatie Biologische Productie Postbus 384 8000 AJ Zwolle Telefoon: 038-4268181 Telefax: 038-4213063 E-mail:
[email protected] Internet: www.skal.nl
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 1 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland
Skal-R21
Voorwoord Deze Skal-Certificatiegrondslagen zijn vastgesteld door het Algemeen Bestuur van Skal, waarin belanghebbende partijen op het gebied van de biologische productiemethode zijn vertegenwoordigd. Deze certificatiegrondslagen worden door Skal gehanteerd in samenhang met het SkalReglement voor Certificatie en Toezicht. De Certificatiegrondslagen zijn een bundeling van alle eisen die door Skal worden gehanteerd als grondslag voor certificatie van een bepaald product of voortbrengingsproces. Tevens zijn in de Certificatiegrondslagen de interpretaties opgenomen van de eisen, indien deze voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Interpretaties geven aan hoe Skal de tekst van de eisen uitlegt bij certificatie en toezicht. De procedurele gang van zaken omtrent aanmelding, aanvraag van een certificaat, onderzoek, certificatie, toezicht na certificatie, beëindiging van het certificaat, bezwaar en beroep worden geregeld in het Skal-Reglement voor Certificatie en Toezicht. Het Skal-Reglement voor Certificatie en Toezicht bevat dus de wijze waarop een aanvraag voor een certificaat wordt afgehandeld en de wijze waarop het toezicht wordt uitgevoerd. De Certificatiegrondslagen bevatten de punten en eisen waarop de beoordeling plaatsvindt bij een aanvraag voor een certificaat en bij het toezicht na certificatie.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 2 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland
Skal-R21
Inhoudsopgave 1
Inleiding................................................................................................................ 4 1.1 Onderwerp .................................................................................................... 4 1.2 Definities ...................................................................................................... 4 1.3 Toepassingsgebied ......................................................................................... 4 1.4 Methoden van onderzoek ................................................................................ 5 1.5 Algemeen ..................................................................................................... 5 2 Eisen voor certificatie van een product....................................................................... 6 3 Eisen voor certificatie van het voortbrengingsproces .................................................... 6 4 Eisen gesteld aan het voortbrengingsproces ............................................................... 7 4.1 Algemeen ..................................................................................................... 7 4.2 Eisen voor productie (landbouw) ...................................................................... 7 4.3 Eisen voor bereiding ....................................................................................... 8 5 Eisen gesteld aan (het ontwerp van) het product......................................................... 9 5.1 Algemeen ..................................................................................................... 9 5.2 Producteisen voor onverwerkte producten afkomstig van de biologische productiemethode .......................................................................................... 9 5.3 Producteisen voor verwerkte producten voor tenminste 95% afkomstig van de biologische productiemethode .......................................................................... 9 5.4 Producteisen voor verwerkte producten voor tenminste 70% afkomstig van de biologische productiemethode .......................................................................... 9 5.5 Producteisen voor producten geproduceerd tijdens omschakeling op biologische landbouw ...................................................................................................... 9 5.6 Producteisen voor diervoeders, mengvoeders en voedermiddelen afkomstig van de biologische landbouw...................................................................................... 9 5.7 Producteisen voor diervoeders, mengvoeders en voedermiddelen die overeenkomstig Verordening (EEG) Nr. 2092/91 in de biologische landbouw kunnen worden gebruikt ................................................................................................................... 9 5.8 Afwijkende producteisen voor wijn, vruchtenwijn en levensmiddelen c.q. verwerkte producten die voornamelijk bereid zijn uit een of meer ingrediënten van dierlijke oorsprong ..................................................................................................... 9 5.9 Afwijkende producteisen voor producten niet vallend onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 en het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode ........................................................................................ 10 6 Eisen gesteld aan het kwaliteitsplan ........................................................................ 11 6.1 Alle leveranciers .......................................................................................... 11 6.2 Leveranciers die producten voortbrengen door middel van productie (landbouw) ... 12 6.3 Leveranciers die producten voortbrengen door middel van bereiding ................... 12 6.4 Leveranciers die producten importeren, of als eerste geadresseerde ontvangen .... 12 6.5 Leveranciers die producten laten produceren, bereiden of importeren .................. 13 6.6 Leveranciers die diervoeders, mengvoeders en/of voedermiddelen bereiden ......... 13 7 Eisen gesteld aan klachtenprocedure en eventuele andere procedures .......................... 13 8 Interpretaties....................................................................................................... 14 8.1 Inleiding ..................................................................................................... 14 8.2 Interpretaties Verordening (EEG) Nr. 2092/91.................................................. 14 8.3 Interpretaties Skal-Normen ........................................................................... 29 Bijlage 1: Minimale gegevens op te nemen in de gentechnologievrij-verklaring ................... 30
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 3 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland 1
Inleiding
1.1
Onderwerp
Skal-R21
De in deze Certificatiegrondslagen opgenomen eisen worden door Skal gehanteerd bij de behandeling van een aanvraag c.q. de instandhouding van een certificaat Biologische Productie Nederland voor een product of voortbrengingsproces. Naast de eisen die in deze Certificatiegrondslagen zijn vastgelegd, stelt Skal aanvullende eisen in de zin van algemene procedure-eisen van certificatie. Deze zijn vastgelegd in het SkalReglement voor Certificatie en Toezicht. 1.2
Definities
Deze Certificatiegrondslagen nemen de definities over van het Skal-Reglement voor Certificatie en Toezicht en verstaat onder: 1. Verordening (EEG) Nr. 2092/91: Verordening (EEG) Nr. 2092/91 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 24 juni 1991 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen, inclusief door de Commissie van de Europese Gemeenschappen vastgestelde nadere bepalingen hieromtrent. 2. Productie: Zie Artikel 4 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. 3. Producent: Zie Paragraaf 1.2 van het Skal-Reglement voor Certificatie en Toezicht. 1.3 1.
2.
3.
4.
5.
Toepassingsgebied Onder het toepassingsgebied van deze Certificatiegrondslagen vallen producten en hun voortbrengingsprocessen afkomstig van de biologische productiemethode overeenkomstig Verordening (EEG) Nr. 2092/91 zoals deze is of zal komen te luiden. Dit zijn: a. Producten afkomstig van de biologische productiemethode en hun voortbrengingsprocessen die vallen onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 en het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode, en b. Producten afkomstig van de biologische productiemethode en hun voortbrengingsprocessen die nog niet onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 en het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode vallen. Producten met geestverruimende eigenschappen die zijn, of vergelijkbaar zijn met, producten die onder de Opiumwet vallen en tabaksartikelen (rookwaren en pruimtabak) vallen slechts onder het toepassingsgebied van deze Certificatiegrondslagen, indien deze vallen onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 en het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode. Verwerkte producten die niet zijn bestemd voor menselijke consumptie vallen slechts onder het toepassingsgebied van deze Certificatiegrondslagen, indien deze vallen onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 en het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode. Uitzondering hierop vormen honden- en kattenvoer en non-food producten die een eenvoudige verwerking hebben ondergaan die nodig is om de keten te sluiten (bijvoorbeeld bloemboeketten): deze vallen wel onder het toepassingsgebied van deze Certificatiegrondslagen. Binnengekomen douanegoederen in de zin van de Algemene wet inzake de douane en de accijnzen (Stb. 1961, 31) vallen niet onder de werkingssfeer van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode en derhalve ook niet onder het toepassingsgebied van deze Certificatiegrondslagen. Dierlijke mest en gecomposteerd organisch materiaal vallen niet onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 en ook niet onder het toepassingsgebied van deze Certificatiegrondslagen.
Opmerkingen: 1. Producten en hun voortbrengingsprocessen niet vallend binnen het toepassingsgebied van deze Certificatiegrondslagen kunnen niet worden gecertificeerd binnen het certificatieprogramma Biologische Productie Nederland. 2. Op het moment van het van kracht worden van deze Certificatiegrondslagen vielen onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 en het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode: a. Onverwerkte plantaardige landbouwproducten; Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 4 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 b. Dieren en onverwerkte dierlijke producten met uitzondering van aquacultuur en producten van aquacultuur1; c. Verwerkte plantaardige landbouwproducten en dierlijke producten bestemd voor de menselijke voeding; d. Diervoeders, mengvoeders en voedermiddelen met uitzondering van diervoeders voor gezelschapsdieren, pelsdieren en aquacultuurdieren, voor zover deze zijn gekenmerkt met een naar de biologische landbouw verwijzende aanduiding en/of het in de bedoeling ligt deze hiermee te kenmerken. 3. Producten en hun voortbrengingsprocessen die op het moment van het van kracht worden van deze Certificatiegrondslagen niet vielen onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 en het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode: a. Verwerkte plantaardige landbouwproducten en dierlijke producten niet bestemd voor de menselijke voeding met uitzondering van diervoeders, mengvoeders en voedermiddelen (bijvoorbeeld: huisdierenvoeders, zeep, preparaten op basis van plantenextracten); b. Aquacultuur van dieren en producten daarvan; c. Dierlijke mest; d. Gecomposteerd organisch materiaal; e. Cateringproducten. 1.4 1.
1.5 1. 2. 3.
4.
Methoden van onderzoek Beoordeling of aan de eisen van deze Certificatiegrondslagen wordt voldaan, kan gebeuren op de volgende wijzen: a. Administratieve inspectie op het kantoor van Skal; b. Fysieke en administratieve inspectie bij de leverancier of elders; c. Het nemen van monsters en analyse hiervan (monsteronderzoek). Voor het reguliere onderzoek naar krachtens de eisen in deze beoordelingsrichtlijn niettoegestane producten wordt representatieve bemonstering toegepast. Wanneer wordt vermoed dat een niet-toegestaan product is gebruikt, wordt echter gerichte bemonstering toegepast. De bepaling van het gehalte van een niet-toegestaan product of residu vindt plaats met gestandaardiseerde analysemethoden bij laboratoria die voor de betreffende analyse ISO/IEC 17025 geaccrediteerd zijn. Algemeen De beoordeling van een aanvraag voor een Skal-certificaat vindt plaats op basis van de op het moment van uitvoering van het toelatingsonderzoek van kracht zijnde certificatiegrondslagen van Skal. Bij de beoordeling of aan de eisen van deze Certificatiegrondslagen wordt voldaan zal Skal handelen conform de voor Skal (als controleorganisatie danwel controle-instantie) geldende bepalingen van artikel 9 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. Indien in Verordening (EEG) Nr. 2092/91 een product als bedoeld in artikel 1 van deze verordening wordt bedoeld, dan wordt hieronder in het kader van deze Certificatiegrondslagen mede verstaan: een product dat onder het toepassingsgebied van deze Certificatiegrondslagen valt. De Commissie van Europese Gemeenschappen heeft in de volgende verordeningen nadere bepalingen vastgesteld met betrekking tot Verordening (EEG) Nr. 2092/91: − Verordening (EEG) Nr. 94/92 (tot vaststelling van nadere bepalingen inzake de regeling voor invoer uit derde landen, als bedoeld in Verordening (EEG) Nr. 2092/91); − Verordening (EEG) Nr. 207/93 (tot vaststelling van de inhoud van bijlage VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 inzake de biologische productiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwprodukten en levensmiddelen en tot vaststelling van bepalingen voor de toepassing van artikel 5, lid 4, van die verordening); − Verordening (EG) Nr. 1788/2001 (tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van de voorschriften inzake het controlecertificaat voor de invoer uit derde landen op grond van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 2092/91).
1
Voorzover voor dieren en onverwerkte dierlijke producten geen productievoorschriften en bijzondere controlebepalingen zijn opgenomen in de bijlagen I en III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, zijn de door Nederland aanvaarde of erkende private normen (productievoorschriften) van toepassing: welke dit zijn is aangegeven in paragraaf 4.2.2 van deze certificatiegrondslagen.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 5 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 − Verordening (EG) Nr. 223/2003 (houdende etiketteringsvoorschriften in verband met de biologische productiemethode voor diervoeders, mengvoeders en voedermiddelen en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2092/91). Deze bepalingen zijn van kracht bij de toepassing van deze Certificatiegrondslagen. 5. Deze Certificatiegrondslagen kunnen worden aangehaald onder de naam SkalCertificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland, alsmede onder de naam SkalBeoordelingsrichtlijn Biologische Productie Nederland. 6. Deze Certificatiegrondslagen vervangen alle voorgaande versies van de SkalCertificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland. 7. In alle gevallen waarin deze Certificatiegrondslagen niet voorzien, beslist het Bestuur van Stichting Skal.
2
Eisen voor certificatie van een product
Voor een certificatie van een product van een leverancier dient te zijn voldaan aan alle van toepassing zijnde eisen van de volgende hoofdstukken: − 4. Eisen gesteld aan het voortbrengingsproces; − 5. Eisen gesteld aan (het ontwerp van) het product; − 6. Eisen gesteld aan het kwaliteitsplan; − 7. Eisen gesteld aan klachtenprocedure en eventuele andere procedures. Indien het voortbrengingsproces van het product bereiding of import is, moet door middel van een certificatie van het (soortgelijk) voortbrengingsproces van de leverancier van het product of van diens onderaannemer (de feitelijk producent), worden aangetoond dat wordt voldaan aan de eisen voor certificatie van het voortbrengingsproces.
3
Eisen voor certificatie van het voortbrengingsproces
Voor een certificatie van het voortbrengingsproces dient te zijn voldaan aan alle van toepassing zijnde eisen van de volgende hoofdstukken: − 4. Eisen gesteld aan het voortbrengingsproces; − 6. Eisen gesteld aan het kwaliteitsplan; − 7. Eisen gesteld aan klachtenprocedure en eventuele andere procedures.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 6 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland 4
Eisen gesteld aan het voortbrengingsproces
4.1
Algemeen
Skal-R21
In dit hoofdstuk zijn de eisen opgenomen waaraan het voortbrengingsproces (productie, bereiding of import) waarmee de producten als aangegeven bij het toepassingsgebied van deze Certificatiegrondslagen worden voortgebracht dienen te voldoen. Indien het voortbrengingsproces bereiding of import is, kunnen bij het toelatingsonderzoek dat wordt uitgevoerd naar aanleiding van een aanvraag voor een nieuw of gewijzigd certificaat, deze eisen getoetst worden aan de hand van een soortgelijk voortbrengingsproces. Onder soortgelijk voortbrengingsproces wordt mede verstaan het voortbrengingsproces voor hetzelfde of vergelijkbaar gangbaar product. De eisen zijn veelal vastgelegd in publiekrechtelijke regelgeving. Deze regelgeving houdt helaas geen rekening met een scheiding van eisen gesteld aan het voortbrengingsproces en gesteld aan het product zelf. Hierdoor is het mogelijk dat in de bepalingen van de publiekrechtelijke regelgeving waarnaar wordt verwezen tevens eisen aan het product of andere zaken zijn opgenomen. Deze eisen aan het product of andere zaken zijn eveneens van kracht. 4.2
Eisen voor productie (landbouw)
4.2.1
Algemeen
Het voortbrengingsproces productie moet voldoen aan de hierop betrekking hebbende eisen vastgelegd in: 1. Artikel 6 en 6 bis van Verordening (EEG) Nr. 2092/91; 2. Artikel 5, lid 1 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91; 3. Artikel 6a van de Landbouwkwaliteitsregeling biologische productiemethode 1996. 4.2.2 Afwijkende eisen voor de productie van diersoorten waarvoor geen nadere productievoorschriften zijn vastgelegd in Bijlage I van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 Op grond van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, artikel 1, lid 2 zijn de onder 4.2.1 genoemde eisen van toepassing, echter zolang voor deze diersoorten geen nadere productievoorschriften zijn vastgelegd in Bijlage I van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, gelden voor de productie van deze diersoorten de eisen vastgelegd in: − niet van toepassing2 4.2.3 1.
2.
3.
Bijzondere nadere bepalingen Op grond van artikel 6 lid 3.a en diverse punten van deel B van Bijlage I van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, is voor bepaalde afwijkende bepalingen van deze verordening de toestemming of instemming van de controleautoriteit of -instantie benodigd. Tenzij anders aangegeven in de in de Landbouwkwaliteitsregeling biologische productiemethode 1996, kan de vereiste toestemming of instemming worden verkregen van of via de controle-instelling (Skal) in de vorm van een ontheffing. Afhankelijk van welke eis het betreft, kan een ontheffing verleend worden naar aanleiding van het toelatingsonderzoek of een inspectie, of dient deze vooraf schriftelijk te worden aangevraagd. De ontheffingsmogelijkheden en de procedure voor aanvraag en verlening is geregeld in het Skal-document ‘Ontheffingen Biologische Productie Nederland'. De afwijking als bedoeld in punt 1.8 van deel B van Bijlage I van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 (betreffende biologische dieren op gemeenschappelijke gronden) is slechts toegestaan indien hiervoor vooraf toestemming is verkregen van de controle-instelling (Skal) in de vorm van een ontheffing. De procedure voor aanvraag en verlening van deze ontheffing is geregeld in het Skal-document 'Ontheffingen Biologische Productie Nederland'. Skal (als controle-organisatie) kan, conform het gestelde in punt 1.2 van deel A van Bijlage I van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, besluiten de periode die aan de omschakelingsperiode voorafgaat met terugwerkende kracht als deel van deze omschakelingsperiode te erkennen (verkorten omschakelingsperiode). Een aanvraag hiertoe dient de leverancier schriftelijk in te dienen bij Skal.
2
In Nederland is het, wegens de afwezigheid van nationale voorschriften of aanvaarde of erkende private normen voor dergelijke diersoorten, niet mogelijk deze dieren te produceren volgens de biologische productiemethode.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 7 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 4. Skal (als controle-organisatie) kan, conform het gestelde in punt 1.3 van deel A van Bijlage I van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, besluiten dat een langere omschakelingsperiode geldt (verlengen omschakelingsperiode). 4.3
Eisen voor bereiding
4.3.1
Algemeen
Het voortbrengingsproces bereiding moet voldoen aan de hierop betrekking hebbende eisen vastgelegd in: Artikel 5 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. 4.3.2 Afwijkende eisen voor de bereiding van wijn, vruchtenwijn en levensmiddelen c.q. verwerkte producten die voornamelijk bereid zijn uit een of meer ingrediënten van dierlijke oorsprong Op grond van de 'Algemene beginselen' van Bijlage VI van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, zijn de onder 4.3.1 genoemde eisen van toepassing, echter tot het moment waarop de voorschriften in de delen A en B van Bijlage VI van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 zijn aangenomen voor de bereiding van deze producten, gelden in plaats van Artikel 5 lid 3 onder c) en onder d) en Artikel 5 lid 5 bis onder d) en onder e) van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, de eisen vastgelegd in de volgende onderdelen van de Skal-Normen: − Paragraaf 3.2 (Algemene normen voor de bereiding); − Paragraaf 3.3 (Aanvullende bepalingen voor specifieke producten en productgroepen); − Paragraaf 3.6 (Bereiding van honing); − Paragraaf 3.7 (De bereiding van wijn en hieruit afgeleide alcoholische dranken). Paragrafen 3.3, 3.6 en 3.7 bevatten aanvullende bepalingen op paragraaf 3.2. 4.3.3
Afwijkende eisen voor de bereiding van diervoeders, mengvoeders en voedermiddelen
Het voortbrengingsproces bereiding / samenstelling moet voldoen aan de hierop betrekking hebbende eisen vastgelegd in: Artikel 3, lid 1 van Verordening (EG) Nr. 223/2003. 4.3.4 Afwijkende eisen voor de bereiding van producten niet vallend onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 en het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode De onder 4.3.1 genoemde eisen zijn van toepassing, echter in plaats van Artikel 5 lid 3 onder c) en onder d) en Artikel 5 lid 5 bis onder d) en onder e) van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, gelden de eisen vastgelegd in de volgende onderdelen van de Skal-Normen: − Paragraaf 3.2 (Algemene normen voor de bereiding); − Paragraaf 3.4 (Bereiding van honden- en kattenvoer); − Paragraaf 3.5 (Bereiding van preparaten op basis van plantenextracten); Paragrafen 3.4 en 3.5 bevatten aanvullende bepalingen op paragraaf 3.2. 4.4
Eisen voor import
Het voortbrengingsproces import moet voldoen aan de hierop betrekking hebbende eisen vastgelegd in: 1. Artikel 11 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91; 2. Artikel 5 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 8 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland 5
Eisen gesteld aan (het ontwerp van) het product
5.1
Algemeen
Skal-R21
In dit hoofdstuk zijn de eisen opgenomen waaraan de producten als aangegeven bij het toepassingsgebied van deze Certificatiegrondslagen dienen te voldoen. Bij het toelatingsonderzoek dat wordt uitgevoerd naar aanleiding van een aanvraag voor een nieuw of gewijzigd certificaat, worden deze eisen getoetst aan het ontwerp van het product als het voortbrengingsproces bereiding of import is. De eisen zijn veelal vastgelegd in publiekrechtelijke regelgeving. Deze regelgeving houdt helaas geen rekening met een scheiding van eisen in eisen aan het product en de eisen aan het voortbrengingsproces. Hierdoor is het mogelijk dat in de bepalingen van de publiekrechtelijke regelgeving waarnaar wordt verwezen tevens eisen aan het voortbrengingsproces of andere zaken zijn opgenomen. Deze eisen aan het voortbrengingsproces of andere zaken zijn eveneens van kracht. 5.2
Producteisen voor onverwerkte producten afkomstig van de biologische productiemethode
Het product moet voldoen aan de hierop betrekking hebbende eisen vastgelegd in: Artikel 5, lid 1, lid 3 bis, lid 9 en lid 10 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. 5.3
Producteisen voor verwerkte producten voor tenminste 95% afkomstig van de biologische productiemethode
Het product moet voldoen aan de hierop betrekking hebbende eisen vastgelegd in: Artikel 5, lid 3, lid 3 bis, lid 9 en lid 10 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. Voor enkele productgroepen gelden bijzondere bepalingen: zie hiervoor 5.8 en 5.9. 5.4
Producteisen voor verwerkte producten voor tenminste 70% afkomstig van de biologische productiemethode
Het product moet voldoen aan de hierop betrekking hebbende eisen vastgelegd in: Artikel 5, lid 5 bis en lid 10 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. Voor enkele productgroepen gelden bijzondere bepalingen: zie hiervoor 5.8 en 5.9. 5.5
Producteisen voor producten geproduceerd tijdens omschakeling op biologische landbouw
Het product moet voldoen aan de hierop betrekking hebbende eisen vastgelegd in: Artikel 5, lid 5 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. Voor enkele productgroepen gelden bijzondere bepalingen: zie hiervoor 5.8 en 5.9. 5.6
Producteisen voor diervoeders, mengvoeders en voedermiddelen afkomstig van de biologische landbouw3
Het product moet voldoen aan de hierop betrekking hebbende eisen vastgelegd in: Artikel 3, lid 1 en lid 2 onder a van Verordening (EG) Nr. 223/2003. 5.7
Producteisen voor diervoeders, mengvoeders en voedermiddelen die overeenkomstig Verordening (EEG) Nr. 2092/91 in de biologische landbouw kunnen worden gebruikt4
Het product moet voldoen aan de hierop betrekking hebbende eisen vastgelegd in: Artikel 3, lid 1 en lid 2 onder b van Verordening (EG) Nr. 223/2003. 5.8
Afwijkende producteisen voor wijn, vruchtenwijn en levensmiddelen c.q. verwerkte producten die voornamelijk bereid zijn uit een of meer ingrediënten van dierlijke oorsprong
Op grond van de 'Algemene beginselen' van Bijlage VI van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, zijn de onder 5.3, 5.4 of 5.5 genoemde eisen van toepassing, echter tot het moment waarop de voorschriften in de delen A en B van Bijlage VI van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 zijn aangenomen voor de bereiding van deze producten, gelden in plaats van Artikel 5 lid 3 onder
3
Diervoeder, mengvoeder of voedermiddel waarvan tenminste 95% van de droge stof bestaat uit voedermiddelen die van de biologische landbouw afkomstig zijn. 4 Diervoeder, mengvoeder of voedermiddel dat in wisselende hoeveelheden voedermiddelen die van de biologische landbouw afkomstig zijn en/of voedermiddelen die afkomstig zijn van in de periode van omschakeling naar biologische landbouw verkregen producten en/of conventionele voedermiddelen bevat.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 9 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 c) en onder d) en Artikel 5 lid 5 bis onder d) en onder e) van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, de van toepassing zijnde eisen vastgelegd in de volgende onderdelen van de Skal-Normen: − Paragraaf 3.2 (Algemene normen voor de bereiding); − Paragraaf 3.3 (Aanvullende bepalingen voor specifieke producten en productgroepen); − Paragraaf 3.6 (Bereiding van honing); − Paragraaf 3.7 (De bereiding van wijn en hieruit afgeleide alcoholische dranken). 5.9
Afwijkende producteisen voor producten niet vallend onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 en het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode
De onder 5.3, 5.4 of 5.5 genoemde eisen zijn van toepassing, echter in plaats van Artikel 5 lid 3 onder c) en onder d) en Artikel 5 lid 5 bis onder d) en onder e) van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, gelden de eisen vastgelegd in de volgende onderdelen van de Skal-Normen: − Paragraaf 3.2 (Algemene normen voor de bereiding); − Paragraaf 3.4 (Bereiding van honden- en kattenvoer); − Paragraaf 3.5 (Bereiding van preparaten op basis van plantenextracten).
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 10 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland 6
Eisen gesteld aan het kwaliteitsplan
6.1
Alle leveranciers
1. 2.
3. 4. 5.
6.
7.
Skal-R21
In de organisatie van de leverancier dient een functionaris te zijn aangesteld die is belast met het beheer van het kwaliteitsplan. De leverancier moet voldoen aan de op hem betrekking hebbende eisen vastgelegd in de Algemene bepalingen en de Specifieke bepalingen van Bijlage III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. Hierbij dient het volgende in acht te worden genomen: − Indien voldaan wordt aan de daarbij aangegeven voorwaarden is een aparte toestemming van de controleorganisatie of –instantie als bedoeld in punt 7 van de Algemene bepalingen van Bijlage III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 (voor het vervoer van producten in verpakkingen, recipiënten/containers of voertuigen die niet zijn afgesloten), niet vereist, tenzij de controle-instelling (Skal) in een specifiek geval anders besluit. − De afwijking als bedoeld in punt 4 van deel B van de Specifieke bepalingen van Bijlage III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 (voor het ophalen van melk, eieren en eiproducten afkomstig van biologische landbouw gelijktijdig met producten niet afkomstig van biologische landbouw), is slechts toegestaan indien hiervoor vooraf toestemming is verkregen van de controle-instelling (Skal) in de vorm van een ontheffing. De procedure voor aanvraag en verlening van deze ontheffing is geregeld in het Skal-document 'Ontheffingen Biologische Productie Nederland’. De te voeren administratie dient overzichtelijk en duidelijk te zijn. In de administratie dienen de datums van aankoop c.q. aanvoer van grondstoffen, producten, ingrediënten, additieven en hulpstoffen en van verkoop c.q. aflevering van producten te zijn vermeld. De gentechnologievrije oorsprong van aangevoerde grond- en hulpstoffen (=levensmiddelen, voedselingrediënten (met inbegrip van additieven en aroma's), technische hulpmiddelen (met inbegrip van extractiemiddelen), diervoeders, mengvoeders, voedermiddelen, toevoegingsmiddelen, technische hulpstoffen voor diervoeders, bepaalde in diervoeding gebruikte producten die onder Richtlijn 82/471/EEG vallen, gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, bodemverbeteringsmiddelen, zaden, vegetatief teeltmateriaal en dieren) niet afkomstig van de biologische productiemethode, dient te worden aangetoond door middel van een gentechnologievrij-verklaring of door middel van bewijs dat de vermelding ‘bereid zonder gentechniek’ als bedoeld in artikel 3a van het Warenwetbesluit Nieuwe Voedingsmiddelen bij de aanvoer van de grond- of hulpstof aanwezig was. De gentechnologievrij-verklaring moet minimaal de in Bijlage 1 opgenomen informatie bevatten. Een eerste uitzondering op voorgaand lid 4 vormen de zogenaamde 'risicoloze productgroepen' (anorganische stoffen en zeewieren) zoals hieronder genoemd. Voor deze stoffen hoeft geen gentechnologievrij-verklaring aanwezig te zijn: − (Drink)water; − Zouten (oplossing van); − Gesteentemelen, veen en klei; − Elementair zwavel, mineralen en sporenelementen; − Metaldehyde; − Chemische verbindingen, zoals vermeld in Bijlage II.B, deel IV van Verordening (EEG) Nr. 2092/91; − Voedermiddelen van minerale oorsprong, zoals vermeld in bijlage II.C.3 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91; − Spoorelementen, zoals vermeld in bijlage II.D, punt 1.1 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91; − Bindmiddelen, verdunningsmiddelen en stollingsmiddelen voor veevoer, zoals vermeld in bijlage II.D, punt 1.6 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91; − Zuivere verbindingen (Argon, stikstof, zuurstof), zoals vermeld in bijlage VI.A, punt 1 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91; − Algen en wieren. Een tweede, tijdelijke, uitzondering op lid 4 vormen stoffen die afkomstig zijn van levende organismen, maar op de korte termijn geen risico van insleep met GGO’s en/of daarvan afgeleide producten vormen. De risicofactor heeft te maken met wetgeving omtrent proeven met genetisch gemodificeerde dieren of planten en het in de
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 11 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 voedselketen brengen van afvalproducten van deze proeven. Voor onderstaande stoffen hoeft tot nader order geen gentechnologievrij-verklaring aanwezig te zijn: − Mest: mits niet afkomstig van proefbedrijven, of proefstations en zolang wetgeving omtrent genetische modificatie van dieren en proeven met GGO’s op dieren niet wordt gewijzigd; − Plantaardig uitgangsmateriaal: indien dit NAK-gecertificeerd is en bovendien het NAK-label getoond kan worden dat geen melding maakt van gebruik van gentechnologie; − Beendermeel of ander dierlijk meel: alleen zolang wetgeving omtrent genetische modificatie van dieren en proeven met GGO’s op dieren niet wordt gewijzigd; − Stro: alleen zolang geen vergunningen voor experimenten met granen (uitgezonderd maïs) worden verleend, waarbij het restmateriaal in de handel gebracht zou kunnen worden, én zolang geen markttoelating wordt afgegeven; − Melk: tenzij geïmporteerd van buiten de EU, en zolang wetgeving omtrent genetische modificatie van dieren en proeven met GGO’s op dieren niet wordt gewijzigd. 8. De leverancier dient de inspecteur in staat te stellen alle zaken te inspecteren die, naar de mening van de inspecteur, voor een adequate inspectie noodzakelijk zijn, zoals: − Onderdelen van het bedrijf en/of de administratie die niet de producten of hun voortbrengingsproces als bedoeld in deze Certificatiegrondslagen onder 1.3 Toepassingsgebied betreffen; − Onderdelen van het gedocumenteerde kwaliteitssysteem (bijvoorbeeld: procedures, werkinstructies); − Resultaten van interne controles; − Voorraden. 6.2
Leveranciers die producten voortbrengen door middel van productie (landbouw)
Onverminderd het bepaalde in 6.1, moeten leveranciers voldoen aan de eisen vastgelegd in afdeling A van de Specifieke bepalingen van Bijlage III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. Hierbij dient in acht te worden genomen dat de afwijking als bedoeld in punt 4 van deel A.2 van de Specifieke bepalingen van Bijlage III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, betreffende parallelle veehouderij door bedrijven die landbouwkundig onderzoek verrichten, slechts is toegestaan indien hiervoor vooraf toestemming is verkregen van de controle-instelling (Skal) in de vorm van een ontheffing. De procedure voor aanvraag en verlening van deze ontheffing is geregeld in het Skal-document 'Ontheffingen Biologische Productie Nederland'. 6.3
Leveranciers die producten voortbrengen door middel van bereiding
Onverminderd het bepaalde in 6.1, moeten leveranciers voldoen aan de eisen vastgelegd in afdeling B van de Specifieke bepalingen van Bijlage III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. 1. Bereidingshandelingen dienen indien zij niet frequent (minder dan één keer per vier weken) worden verricht, van te voren aan Skal worden gemeld, met in achtneming van een termijn van vier werkdagen. 2. De leverancier dient voor aanvang van de bereidingsactiviteiten te beschikken over een kopie van het certificaat voor het product met de daarbij behorende productspecificatie. 3. De leverancier dient producten te bereiden conform het vermelde op het certificaat voor het product en de bijbehorende productspecificatie. 6.4 1. 2.
Leveranciers die producten importeren, of als eerste geadresseerde ontvangen Onverminderd het bepaalde in 6.1, moeten leveranciers voldoen aan de eisen vastgelegd in afdeling C van de Specifieke bepalingen van Bijlage III Verordening (EEG) Nr. 2092/91. Het informeren van Skal (als controleorganisatie) door de importeur over elke in de Gemeenschap in te voeren zending - zoals bedoeld in punt 3 van afdeling C van de specifieke bepalingen van Bijlage III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 - dient te geschieden door middel van een kopie van het betreffende Controlecertificaat voor de invoer van biologische producten of een kopie van het betreffende Uittreksel van het controlecertificaat. De kopie dient, eventueel in een begeleidend schrijven, voorzien te zijn van het woord 'INVOERAANMELDING', de naam van de importeur en het bedrijfsnummer (Skal-nummer) waaronder de importeur bij Skal staat geregistreerd.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 12 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 6.5 Leveranciers die producten laten produceren, bereiden of importeren 1. 2. 3. 6.6
Onverminderd het bepaalde in 6.1, moeten leveranciers voldoen aan de eisen vastgelegd in afdeling D van de Specifieke bepalingen van Bijlage III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. De leverancier dient een kopie van het certificaat voor het product met de daarbij behorende productspecificatie, als bedoeld in 6.3 lid 3, te verstrekken aan zijn onderaannemer. De leverancier dient te voldoen aan de op hem rustende verplichting als bedoeld in paragraaf 2.2 van het Skal-Reglement voor Certificatie en Toezicht. Leveranciers die diervoeders, mengvoeders en/of voedermiddelen bereiden
Onverminderd het bepaalde in 6.1, moeten leveranciers voldoen aan de eisen vastgelegd in afdeling E van de Specifieke bepalingen van Bijlage III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. Met betrekking tot punt 3 van afdeling E van de specifieke bepalingen van Bijlage III van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 geldt dat indien voldaan wordt aan de daarbij aangegeven voorwaarden, de controle-instelling (Skal) de in de tweede alinea vermelde afwijking (voor het gebruik tot 31 december 2007 van dezelfde installaties voor de bereiding van mengvoeders die wel en mengvoeders die niet onder Verordening (EEG) Nr. 2092/91 vallen) toestaat zonder dat hiervoor een aparte toestemming is vereist, tenzij de controle-instelling (Skal) in een specifiek geval anders besluit.
7
Eisen gesteld aan klachtenprocedure en eventuele andere procedures
De leverancier moet een procedure hebben voor het behandelen van klachten van afnemers. Daarin moet geregeld zijn dat hij: 1. een registratie bijhoudt van alle klachten over de door hem in de handel gebrachte gecertificeerde producten; 2. geëigende maatregelen neemt in verband met dergelijke klachten; 3. de getroffen maatregelen naar aanleiding van dergelijke klachten vastlegt.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 13 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland 8
Interpretaties
8.1
Inleiding
Skal-R21
Interpretaties: De tekst van normstellende documenten (o.a. Verordening (EEG) Nr. 2092/91, Skal-Normen) biedt ruimte om deze op meer dan één manier te begrijpen. Er is vastgelegd hoe de inspecteurs van Skal de tekst begrijpen en hanteren bij hun beoordeling. Toelichtingen: De tekst van normstellende documenten (o.a. Verordening (EEG) Nr. 2092/91, Skal-Normen) is ingewikkeld, of er is aanvullende informatie nodig om eventuele verdere stappen te kunnen nemen. Om eventuele vragen of onduidelijkheden voor te zijn, wordt de tekst toegelicht. Interpretaties en toelichtingen zijn vastgesteld door de Minister van Landbouw of door het Bestuur van Skal vastgesteld na raadpleging van de belanghebbende partijen. 8.2
Interpretaties Verordening (EEG) Nr. 2092/91
•
Algemeen "controleorganisatie", "controle-instantie", controlesysteem", "controle…" Interpretatie: In Verordening (EEG) Nr. 2092/91 wordt op diverse plaatsen de term "controle" gebruikt. Skal geeft aan het in deze verordening gebruikte begrip "controle" dezelfde inhoud als aan "toezicht" c.q. "toezicht houden(d)". Skal is in dit kader een "controleinstantie" c.q. "controleorganisatie" die toezicht houdt bij de bij Skal aangeslotenen. Skal geeft invulling aan dit toezicht door middel van het uitvoering geven aan het certificatieprogramma Biologische Productie Nederland.
•
Artikel 1, lid 1 onder b "...producten bestemd voor menselijke voeding..." Interpretatie: Alle producten die door de mond worden ingenomen, inclusief kauwpreparaten, uitgezonderd (kauwpreparaten van) tabak en producten die onder de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening vallen en producten met geestverruimende eigenschappen die vergelijkbaar zijn met producten die onder de Opiumwet vallen. Voorbeeld: Voedingssupplementen en tincturen voor "food"-toepassingen vallen onder de werkingssfeer van Verordening (EEG) Nr. 2092/91, (pruim)tabak en geneesmiddelen, en paddestoelen die geproduceerd worden om hun geestverruimende eigenschappen, niet.
•
Artikel 5, lid 1 onder d "...bevat van de controle-instantie of -organisatie die met de controle op de producent is belast." Toelichting: Er wordt gesproken over "controle op de producent". Dit is een vertaalfout: er wordt "controle op de marktdeelnemer" bedoeld.
•
Artikel 5, lid 1 onder d, lid 3 onder g, lid 5 onder e, lid 5bis onder h "...de etikettering, de naam en/of codenummer bevat van de controle-instantie of organisatie..." Toelichting: Het Skal-aanduidingenreglement sluit het gebruik van een code uit. Aangeslotenen van Skal mogen dus niet een code gebruiken, maar dienen de naam 'Skal' te gebruiken. Onder de voorwaarden zoals opgenomen in het Skal-aanduidingenreglement is echter ontheffing mogelijk.
•
Artikel 5, lid 3 onder a, lid 5bis, lid 6 Berekening van het percentage van de agrarische ingrediënten dat volgens de biologische productiemethode verkregen is. Interpretatie: Rekenvoorbeelden voor berekening van het percentage biologische ingrediënten zijn door de Commissie te Brussel vastgelegd in een werkdocument (referentie nummer
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 14 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 VI/4740/94/NL). Geïnteresseerden (bijv. als achtergrondinformatie voor de aanvraag van een certificaat voor een verwerkt product) kunnen een kopie aanvragen bij Skal. •
Artikel 5, lid 3 onder c, lid 3 onder d, lid 5bis onder d, lid 5bis onder e "het product geen andere ingrediënten van niet-agrarische oorsprong bevat dan de in Bijlage VI, deel A, genoemde stoffen" "het product of de onder (a) bedoelde ingrediënten van agrarische oorsprong in het product geen behandeling hebben ondergaan waarbij stoffen zijn gebruikt die niet in bijlage VI deel B, zijn vermeld" Interpretatie: Bij zogenaamde 70% producten en volledig biologische producten dient elk contact met niet-toegestane stoffen vermeden te worden. Dit houdt onder andere in dat het niet toegestaan is om een biologisch product in een ruimte te laten staan welk begast, beneveld of besproeid wordt met niet toegestane producten, tenzij het biologische product zelf voorzien is van een gas- en waterdichte verpakking. Ook houdt dit in dat fust, containers e.d. waarin biologische producten worden vervoerd of opgeslagen, geen sporen van bestrijdingsmiddelen en andere niet-toegestane stoffen mogen bevatten aan de binnenkant. Bij het gebruik van hulpstoffen (gewasbeschermingsmiddelen, ontsmettingsmiddelen etc.) dient aan de wettelijke voorschriften voldaan te worden.
•
Artikel 5, lid 3 onder e, lid 5bis onder f "...ioniserende stralen..." Interpretatie: Warenwetbesluit Doorstraalde waren: “ioniserende stralen: hetgeen daaronder in de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) wordt verstaan.” 'Voedseldoorstraling: behandeling met elektronen, röntgen- of gammastralen ten behoeve van het kiemremmende en dodende effect’. Aangezien het op grond van warenwettelijke bepalingen verplicht is om producten (inclusief grondstoffen/ingrediënten) die zijn behandeld met ioniserende stralen als zodanig te etiketteren, is dit snel herkenbaar. Producten en ingrediënten die als zodanig zijn geëtiketteerd zijn dus niet toegestaan te gebruiken. De wettelijk verplichte vermelding om aan te geven dat een product behandeld is met ioniserende straling is overigens: “doorstraald”, “door straling behandeld” of “met ioniserende straling behandeld” (in het Engels: “irradiated” of “treated with ionising radiation”).
•
Artikel 5, lid 5bis onder c "Deze aanduidingen moeten eveneens voorkomen in een aparte rubriek, in hetzelfde visuele veld als de verkoopbenaming en ..." Toelichting: Het begrip 'verkoopbenaming' komt overeen met het begrip 'aanduiding' uit het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen, artikel 4 eerste lid. Interpretatie: Het is niet verplicht om de zin "x% van de ingrediënten van agrarische oorsprong is verkregen volgens de biologische productiemethode" (kortweg, "x%-zin") te gebruiken. Het is toegestaan om een verkoopbenaming te gebruiken zonder de "x%"-zin. Echter, als deze "x% zin (de verwijzing naar de biologische productiemethode) gebruikt wordt, dient dit altijd te gebeuren in samenhang met de verkoopbenaming. Het begrip 'hetzelfde visuele veld' wordt als volgt door Skal gehanteerd: − bij kubusvormige/doosvormige verpakkingen wordt 'hetzelfde visuele veld' geïnterpreteerd als zijnde 'hetzelfde vlak'; − bij rondachtige verpakkingen wordt 'hetzelfde visuele veld' geïnterpreteerd als 'in één en dezelfde oogopslag zichtbaar bij het bekijken van het product'.
•
Artikel 5, lid 8 Toelichting: Verzoeken met begeleidende dossiers om nieuwe producten in Bijlage VI op te nemen, dienen ingediend te worden bij: LNV, Directie Landbouw Postbus 20401 2500 EK Den Haag
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 15 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 • Artikel 5, lid 3 onder punt h Artikel 5, lid 5 onder punt f Artikel 5, lid 5bis onder punt i "…zonder het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen en/of daarvan afgeleide producten." Artikel 6, lid 1 onder punt d "geen genetisch gemodificeerde organismen en/of daarvan afgeleide producten mogen worden gebruikt…" Artikel 6, lid 2 onder punt a "zonder gebruikmaking van genetisch gemodificeerde organismen en/of van derivaten van dergelijke organismen." Bijlage I, deel B, lid 4.18 "…mogen niet geproduceerd zijn met gebruikmaking van genetisch gemodificeerde organismen of daarvan afgeleide producten." Interpretatie (van bovengenoemd deel van artikel 5, 6 en Bijlage I): Verwijzend naar overweging (10) van Verordening 1804/1999 en betrekking hebbend op die producten die genoemd worden in Artikel 1, lid 5, toevoeging Verordening 2092/91 Artikel 4 punt 14 (in het kort ‘grond- en hulpstoffen’); A. Onderscheid biologische en niet-biologische grond- en hulpstoffen Het biologisch product bestaat voor het overgrote deel uit biologische ingrediënten, namelijk tenminste 95%. Producten met 70-95% biologische ingrediënten mogen in de ingrediëntendeclaratie verwijzen naar de biologische productie. Het overig aandeel ingrediënten bestaat uit gangbare ingrediënten die zijn toegestaan in bijlage VI deel C van Verordening 2092/91. Daarnaast worden in de productie een aantal toegestane gangbare grond- en hulp-stoffen gebruikt (zie bijlage II en VI). De interpretatie maakt onderscheid tussen gangbare en biologische grond- en hulpstoffen. B. Eisen aan het oorspronkelijk organisme van gangbare grond- en hulpstoffen Aan al de gangbare grond- en hulpstoffen (ongeacht of zij in het eindproduct herkenbaar zijn) wordt de eis gesteld dat het oorspronkelijk organisme gentechnologievrij was. Het oorspronkelijk organisme wordt gezien als het laatste oorspronkelijk organisme dat een wezenlijke omzetting van de grondstof bewerkstelligt. Dit betekent: − Voor glucose uit maïs dat de maïsplanten geen GGO waren; − Voor soja-lecitine dat de sojaplanten geen GGO waren; − Voor karnemelkpoeder dat het zuursel niet genetisch gemodificeerd was; − Voor een enzym dat het micro-organisme geen GGO was; − Voor mest dat het dier niet genetisch gemodificeerd was; − Voor compost dat de micro-organismen (die de ruwe reststoffen omzetten in organische stoffen) geen GGO waren. Bewerkingen van gangbare organismen tot gangbare grond- en hulpstoffen. De bewerkingen die nodig waren om het oorspronkelijk gangbare organisme om te zetten in toegestane gangbare ingrediënten, toevoegingen of hulpstoffen worden buiten beschouwing gelaten. Dit betekent bijvoorbeeld dat de melkzuurbacteriën voor het kuilvoer onderzocht moeten worden, maar niet de voedingsbodem waarop ze vermeerderd werden. Veel toegestane hulpstoffen en toevoegingen bestaan uit meer dan 1 onderdeel: Aroma's bijvoorbeeld, bestaan uit aroma-gevende stoffen en draagstoffen; aangekochte enzymen bestaan uit het daadwerkelijke enzym en een draagstof; hetzelfde geldt voor vitamines. De producent van een samengesteld gangbaar product moet alle stoffen die zich in een aangeleverd product bevinden bekend maken, en hiervan aantonen dat de oorspronkelijke organismen geen GGO waren. C. Eisen aan biologische grond- en hulpstoffen Biologische grond- en hulpstoffen zijn in hun oorsprong geproduceerd zonder gentechnologie. Bij elke be- of verwerkingsstap moeten alle gebruikte gangbare gronden hulpstoffen voldoen aan de hierboven beschreven eisen. Van een gebruikt enzym moet dus zekergesteld zijn dat het producerende micro-organisme geen GGO was, en dat de draagstof niet afkomstig is van een GGO.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 16 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 • Artikel 6, lid 1 onder b "alleen producten bestaande uit de in bijlage I genoemde of in bijlage II opgesomde stoffen mogen worden gebruikt als gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen…" Interpretatie: In Bijlage II staan de stoffen die in de biologische landbouw gebruikt mogen worden, voor zover toegestaan volgens Bijlage I en II van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. Wat betreft eventuele andere hulpstoffen die in de biologische landbouw gebruikt zouden kunnen worden geldt: “Het gebruik van deze stoffen is vrij, tenzij een stof is opgenomen in Bijlage II deel F; in dat geval dient voldaan te worden aan de in Bijlage II deel F opgenomen tekst onder het hoofd: 'Beschrijving; samenstellingseisen; gebruiksvoorwaarden'.” Voor definitie van gewasbeschermingsmiddel, zie Bestrijdingsmiddelenwet artikel 1.1 onder g. Voor definitie meststoffen zie Meststoffenwet artikel 1. Meststoffen zijn of opgenomen in de lijst met Meststoffen, of er is een algemene of bijzondere ontheffing verleend voor de verkoop/om te verhandelen door respectievelijk LNV en RIKILT-DLO. Voor de beoordeling of voor een product niet toegestane stoffen zijn gebruikt, kan Skal (tevens) gebruik maken van monsteronderzoek. Na analyse van een monster op residuen van niet toegelaten stoffen zijn hierbij de volgende resultaten mogelijk: − Een analyseresultaat van <0,01 mg/kg is geen aanleiding tot nader onderzoek. Het product kan als biologisch verhandeld worden. Tenzij er aanwijzingen zijn van gebruik/fraude. − Als een analyse een overschrijding van 0,01 mg/kg geeft, start Skal een periode van twijfel. In deze periode zijn de producten geblokkeerd en moeten Skal en ondernemers informatie aandragen voor een besluit tot vrijgave dan wel afkeuring (decertificatie) conform Verordening (EEG) Nr. 2092/91, bijlage III, 9. Dit besluit baseert Skal op interpretatie van de analyseresultaten door competente autoriteiten. Daarbij moet u denken aan de Keuringsdienst van Waren en geaccrediteerde laboratoria. Ook past Skal gegevens van monitoringsprogramma’s toe. Voor de beoordeling hoever in de keten de afkeuring/recall van verwerkte producten die verwijzen naar de biologische productiemethode moet worden doorgevoerd, zal Skal advies inwinnen bij een crisispool van vertegenwoordigers van boeren, verwerkers, handelaren en consumenten. Overige uitgangspunten: − De waarde van 0,01 mg/kg is ontleend aan de grenswaarde die ook wordt gesteld aan zuigelingenvoeding (Richtlijn 91/321/EEG van 14 mei 1991 inzake volledige zuigelingenvoeding en opvolgzuigelingenvoeding); − Met een meetonzekerheid van 60% tussen laboratorium resultaten wordt rekening gehouden; − De gebruikte analysemethode moet geaccrediteerd zijn conform ISO/IEC 17025; − Uitzonderingen (persistente middelen) zijn mogelijk en worden onderbouwd door de certificeerder; − Wanneer een middel alleen in de teelt wordt gebruikt zal bij een (verwerkt-) eindproduct teruggerekend worden naar vers product. Tenzij er aanwijzingen zijn van gebruik na de teelt en/of fraude. •
Artikel 6, lid 1 onder punt d "geen genetisch gemodificeerde organismen en/of daarvan afgeleide producten mogen worden gebruikt, met uitzondering van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik." Interpretatie: Geneesmiddelen verkregen door middel van genetische modificatie zijn toegestaan, wanneer vergelijkbare medicijnen met een zelfde werking niet beschikbaar zijn.
•
Artikel 6, lid 3 onder a "…met de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van de Lidstaat worden gebruikt voor zover de gebruikers van dergelijk teeltmateriaal ten genoegen van de controle-instantie of -autoriteit van de lidstaat..." Toelichting: Goedkeuring dient te worden verkregen van Skal (in opdracht van LNV). Een aanvraag hiertoe kan worden ingediend, middels een bij Skal te verkrijgen aanvraagformulier.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 17 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland
Skal-R21
•
Artikel 7, lid 4 Toelichting: Verzoeken met begeleidende dossiers om nieuwe producten in Bijlage II op te nemen, dienen ingediend te worden bij: LNV, Directie Landbouw Postbus 20401 2500 EK Den Haag
•
Artikel 9, lid 7 onder b "…erkende controleorganisatie...mogen de bij hun controleactiviteit verkregen informatie en gegevens niet bekendmaken aan andere personen dan ... en de bevoegde openbare instanties." Interpretatie: Onder bevoegde openbare instanties wordt verstaan: − de Raad voor de Accreditatie; − de Minister van LNV, inhoudende alle onder de Minister ressorterende directies en diensten.
•
Artikel 9, lid 9 onder b "...de controleorganisaties moeten…wanneer zij een duidelijke overtreding of een overtreding met langdurige gevolgen constateren, de marktdeelnemer het recht ontnemen...gedurende een periode die in overleg met de bevoegde instantie van het Lidstaat wordt vastgesteld." Interpretatie: Deze periode is vastgesteld op maximum twee jaar.
•
Artikel 10 Voorwaarden voor gebruik van de aanduiding, "Biologische landbouw-EGcontrolesysteem", te weten de aanduiding van Bijlage V. Toelichting: De aanduiding van Bijlage V mag uitsluitend gebruikt worden op producten waarvan alle biologisch geproduceerde ingrediënten binnen de Europese Unie zijn geproduceerd en (indien van toepassing) bereid, en dus gecontroleerd zijn (onder toezicht staan) in het kader van artikel 9 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91. Deze aanduiding mag dus niet gebruikt worden op producten met geïmporteerde (van buiten de EU) biologische ingrediënten.
•
Artikel 11, lid 6 onder a "...worden de importeurs van een Lidstaat door de bevoegde instantie van die Lidstaat gemachtigd..." Toelichting: Deze machtiging dient aangevraagd te worden bij: Dienst Regelingen Postbus 965 6040 AZ Roermond
•
Bijlage I, deel A, onderdeel 1.1 "…gedurende een omschakelingsperiode…" Controle-afspraak: De omschakelingsperiode begint op de zgn. startdatum. De startdatum wordt door Skal vastgesteld. In principe is de startdatum de datum waarop het perceel en/of de dieren bij Skal is/zijn aangemeld, c.q. u zich bij Skal hebt aangemeld en uw aansluitingsbijdrage hebt betaald. Vanaf de startdatum staat u onder toezicht van Skal en gaat de inspecteur na of u zich aan de eisen voor de biologische productie houdt.
•
Bijlage I, deel A, onderdeel 1.2 "De controleorganisatie of –autoriteit…ten minste drie jaar aan de voorwaarden is voldaan." "…in overleg met de bevoegde instantie…" Interpretatie:
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 18 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 De bevoegde instantie is het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Minimaal éénmaal per jaar bespreekt Skal met LNV, directie Landbouw, de situaties waarbij Skal in het vorige kalenderjaar de omschakelingsperiode heeft verkort. Skal legt daarbij een rapport aan LNV voor, dat de in dat kalenderjaar erkende verkortingen van de omschakelingsperiode weergeeft. In deze rapportage staan: − de garanties of bewijzen die zijn verstrekt ten aanzien van de voorwaarde dat geen producten zijn gebruikt die niet in bijlage II, deel A en deel B zijn vermeld; − de argumenten op grond waarvan Skal de duur van de periode heeft vastgesteld die met terugwerkende kracht als omschakelingsperiode is erkend. "...Verordening (EEG) nr. 2078/92... " Interpretatie: Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van 30 juni 1992 is ingetrokken, daarvoor in de plaats gekomen is Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999. In dit verband moet sprake zijn van een overeenkomst in het kader van de (nationale) Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer. "…het betrokken programma garandeert…" Interpretatie: Garanties bestaan in elk geval uit: − de overeenkomst waarin is vastgelegd dat de percelen deel uitmaken van een programma uitgevoerd op grond van genoemde Verordeningen van de EG of een programma uitgevoerd op grond van andere officiële regelgeving; − de voorwaarden van betreffend programma waaruit blijkt dat geen middelen zijn gebruikt, die niet in bijlage II.A of II.B zijn vermeld; − een verklaring van de bevoegde (overheids)instantie waaruit blijkt dat deze voorwaarden zijn nageleefd. "…voldoende bewijzen…" Interpretatie: Voldoende bewijzen zijn er slechts als aan Skal voor betreffende percelen een officiële verklaring overlegd kan worden van organisaties zoals bijvoorbeeld de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (Vereniging Natuurmonumenten), Staatsbosbeheer, één der provinciale Landschappen, of één van de waterschappen, waaruit duidelijk blijkt dat ten minste afgelopen drie jaar geen producten zijn gebruikt, die niet in bijlage II.A of II.B zijn vermeld. In het bijzondere geval dat activiteit van het microbiologisch bodemleven op een zeer laag niveau staat als gevolg van een mechanische vloeistofdichte afdekking die gedurende langere tijd heeft plaatsgevonden, kan de eerste volledig biologische teelt ten vroegste aanvangen zes maanden na begin van het management van de bodem volgens de biologische wijze, op voorwaarde dat: − er ten genoegen van Skal aangetoond is dat gedurende minimaal afgelopen twee jaar de bodem niet in contact is geweest met producten, die niet in bijlage II.A of II.B zijn vermeld, teruggerekend vanaf het moment dat het biologische beheer werd aangevangen, en − dat er geen residuen van betekenis van gewasbeschermingsmiddelen, die niet in bijlage II.B zijn vermeld, meer in de kas aanwezig zijn op het moment dat de omschakeling begint, en − er geen residuen van betekenis van gewasbeschermingsmiddelen, die niet in bijlage II.B zijn vermeld, in het te oogsten agrarische product te verwachten zijn. De aanwezigheid van residuen in de kas en of residuen in het te oogsten product te verwachten zijn kunnen ondermeer worden aangetoond door analyse door een geaccrediteerd laboratorium. •
Bijlage I, deel A, onderdeel 1.3 "…met toestemming van de bevoegde instantie…" Interpretatie: Er is goedkeuring van de Minister van LNV vereist voor het besluit van Skal de omschakelingsperiode te verlengen. Skal legt het voorstel daartoe, voorzien van argumenten, tevoren aan LNV/Directie Landbouw voor en neemt na verleende goedkeuring het besluit. "…rekening houdend met het vroegere gebruik van de percelen…"
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 19 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 Interpretatie: Skal kan besluiten tot verlenging van de omschakelingsperiode indien het vroegere gebruik van het perceel er toe heeft kunnen leiden dat de bodem chemisch is verontreinigd in dusdanige hoeveelheden dat dit kan leiden tot dusdanige residuen in het eindproduct (plantaardige of dierlijk) die schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Dit kan ondermeer onderbouwd worden door overheidsrapporten. •
Bijlage I, deel A, onderdeel 2.1 "De vruchtbaarheid en de biologische activiteit van de bodem moeten in eerste instantie worden behouden of verhoogd door:…" Interpretatie: De vruchtbaarheid en biologische activiteit van de bodem kunnen alleen worden behouden of verhoogd ten behoeve van gewassen die daadwerkelijk in de bodem kunnen worden geteeld. Alle gewassen die in de bodem (de buitenste laag van de aardbol) geteeld kunnen worden, dienen in de bodem te worden geteeld. Gewassen die niet in de bodem kunnen worden geteeld zijn paddestoelen, en plantmateriaal dat verkocht wordt met inbegrip van het groeimedium (zoals potplanten, sommige soorten plantgoed). De term 'teelt' is niet van toepassing bij het volgende type biologisch proces: een biologisch proces volgend op een groeiperiode in de bodem waarbij de kwaliteit van het eindproduct voornamelijk wordt bepaald door de groeiperiode in de bodem. Dit is het geval als de hoeveelheid assimilatie (vorming van nieuw plantaardig materiaal uit mineralen, water en kooldioxide) of ontwikkeling tijdens dit biologische proces gering is (uitgedrukt in droge stof) t.o.v. de hoeveelheid levend materiaal dat gevormd is tijdens de groeiperiode in de bodem. Voorbeelden zijn het kiemen van zaden (voor productie spruitgroente), het voorkiemen van aardappel, het trekken van witlof en het trekken van bloembollen in een kas. Als er geen sprake is van teelt, is het begrip 'bereiding' van toepassing en dient het uitgangsmateriaal per definitie van biologische oorsprong te zijn.
•
Bijlage I, deel A, onderdeel 2.1 en onderdeel 3 "…geschikt meerjarig vruchtwisselingsschema" en "passend vruchtwisselingsschema" Interpretatie: Als algemene eis wordt gesteld dat er in de biologische productie een vruchtwisseling van ten minste één op twee plaatsvindt. In de biologische glastuinbouw kan op twee manieren aan deze eis voor vruchtwisseling voldaan worden, te weten: vruchtwisseling binnen het jaar, of vruchtwisseling tussen de jaren. Vruchtwisseling binnen een jaar: De vruchtwisseling kan plaatsvinden binnen een jaar als na een korte teelt (extensiever/koude, niet verlengde teelt) binnen het jaar een andere korte teelt volgt. Het volgende jaar mogen weer dezelfde gewassen opeenvolgende geteeld worden. Praktische toepassing: Vruchtwisseling binnen het jaar is mogelijk indien na het hoofdgewas een tussenteelt plaatsvindt, die ongeveer even lang duurt als de hoofdteelt. De verhouding 5 maanden : 7 maanden (teeltduur tussengewas 71% van teeltduur hoofdgewas) is hierbij de uiterste grens. De verhouding 4,5 maanden : 7,5 maanden (teeltduur tussengewas 59% van hoofdgewas) is dus niet toegestaan. Vruchtwisseling tussen jaren: De vruchtwisseling moet plaatsvinden van jaar op jaar als na een lange hoofdteelt (intensieve/gestookte, daardoor verlengde teelt) een korte neventeelt volgt. Vruchtwisseling tussen jaren moet ook plaatsvinden wanneer in één seizoen alleen twee korte, koude teelten plaatsvinden (korter dan 6.á 7 maanden) van dezelfde soort. Het volgende jaar mag deze soort dan niet worden geteeld. Meer dan twee teelten in één jaar: Korte teelten kunnen ook (gedeeltelijk) verwarmd zijn, waarbij soms tot vier maal per jaar wordt geoogst. Zolang het om twee korte teelten A van dezelfde soort gaat, mogen deze van dezelfde soort zijn. De mogelijk derde en vierde teelt in hetzelfde jaar moeten dan wel van een andere soort B zijn (AABB, ABAB, ABBA). Mits de twee ((gedeeltelijk) verwarmde) teelten A samen korter duren dan 6 á 7 maanden, en de één of twee teelten B ten minste 71% van de totale teeltduur van A duren, kan dit in het volgende jaar herhaald worden. Dit wordt gezien als analoog aan de situatie bij vruchtwisseling in hetzelfde jaar.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 20 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 Indien de twee ((gedeeltelijk) verwarmde) teelten A samen langer dan 6 á 7 maanden duren (dus de teeltduur van de teelt(en) B minder dan 71% van de teeltduur van A beslaat), moet in het volgende jaar een andere soort geteeld worden. Dit is analoog aan vruchtwisseling tussen de jaren. N.B.: Een andere teelt betekent: teelt van een andere soort. Vervangen van kropsla door eikenbladsla is geen andere teelt, net zo min als vleestomaat vervangen door trostomaat of cherry-tomaat. Een gewas kan wel vervangen worden door soorten in dezelfde familie: aubergine na tomaat, radijs na paksoi. •
Bijlage I, deel A, onderdeel 2.2 "Aanvullende bemesting met andere in bijlage II vermelde organische of minerale meststoffen is bij uitzondering toegestaan, voorzover: het in vruchtwisseling verbouwde gewas of de te verbeteren bodem niet adequaat kan worden bemest volgens de in punt 2.1, onder a), b) en c) uiteengezette methoden; " Interpretatie: Skal staat het gebruik van aanvullende meststoffen die genoemd zijn in Bijlage II lijst A toe als de aangeslotene aannemelijk kan maken dat dit om landbouwkundige redenen noodzakelijk is.
•
Bijlage I, deel A, onderdeel 3, vierde gedachtestreepje "... uitzetten van roofdieren…" Interpretatie: De term 'roofdieren' wordt breed geïnterpreteerd en wordt begrepen als zijnde alle natuurlijke vijanden.
•
Bijlage I, deel A, onderdeel 3 "alleen bij acuut gevaar voor de teelt (immediate threat to the crop) mogen de in bijlage II genoemde producten worden aangewend" Toelichting: Zowel in het Nederlandse woordenboek als in het Engelstalige woordenboek wordt onder 'teelt' (crop) zowel het gewas bedoeld dat op het veld staat, als het geoogste landbouwproduct ('The plants or fruits that are collected at harvest time are referred to as a crop.' ) Dit houdt in dat de in Bijlage II deel B genoemde gewasbeschermingsmiddelen ook op het geoogste product gebruikt mogen worden binnen de gestelde voorwaarden van Bijlage I en II.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 1.7 "…ieder jaar gedurende een beperkte periode…" Interpretatie: De beperkte periode is maximaal zeven maanden per jaar. Toelichting: Voor het gebruik van biologische weidegronden door dieren die niet volgens de voorschriften voor de biologische dierlijke productie worden gehouden moet ontheffing worden aangevraagd bij Skal. Betreffende dieren moeten afkomstig zijn uit de extensieve veehouderij. Voor “extensieve veehouderij” zie de interpretatie bij Bijlage II, lijst A onder punt (3).
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 1.8 "…gemeenschappelijke grond…" Interpretatie: Gemeenschappelijke grond is grond van een organisatie die gronden beheert in overeenstemming met de EU-voorschriften voor de biologische productie methode. Toelichting: Hieronder valt grond die beheerd wordt door de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, Staatsbosbeheer of een der provinciale landschappen. Het beheerplan voor de betreffende percelen dient gericht te zijn op behoud of herstel van het natuurwaarden. Het gebruik van kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen dient te zijn verboden. Dit dient te blijken uit een door de beherende organisatie afgegeven schriftelijke verklaring.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 2.1.2 "…recente verleden…"
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 21 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 Inspectie-afspraak: Het recente verleden beslaat een periode van ten minste zes maanden voor de startdatum. Bij de omschakeling van de weidegronden, uitlopen in de open lucht of bewegingsruimten voor niet-herbivore soorten, dient voorafgaand aan het eerste inspectie-bezoek (toelatingsonderzoek) ten genoegen van Skal te worden aangetoond dat er geen middelen zijn toegepast die niet in het kader van Verordening (EEG) nr. 2092/91 zijn toegestaan. Toelichting: Dit is aantoonbaar indien een officiële verklaring van organisaties zoals bijvoorbeeld de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (Vereniging Natuurmonumenten), Staatsbosbeheer, een der provinciale Landschappen of een der waterschappen voor betreffende percelen overlegd kan worden. •
Bijlage I, deel B, onderdeel 3.4 "…voor het eerst wordt samengesteld…" Interpretatie: Een veestapel of bestand wordt voor het eerst samengesteld, wanneer een nieuw bedrijf of een nieuwe bedrijfstak wordt opgezet.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 4.4 "Gemiddeld…voederrantsoen…" Interpretatie: Alle rantsoenberekeningen vinden plaats op basis van het droge-stofgehalte en worden berekend over een periode van één jaar.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 4.5 "…natuurlijke melk…" Interpretatie: Onder natuurlijke melk valt ook gedroogde natuurlijke melk. Toelichting: De (gedroogde) natuurlijke melk mag slechts die toevoegingen bevatten die in overeenstemming met Verordening (EEG) nr. 2092/91 bijlage II deel D mogen worden gebruikt. Op grond van onderdeel 4.8 van Bijlage I, onderdeel B geldt tot 24 augustus 2005 een overgangsperiode gedurende welke de mogelijkheid bestaat dat maximaal 25% gangbare ingrediënten in opfokmelk wordt toegestaan per dagrantsoen (als percentage van de droge stof), onder voorwaarde dat er onvoldoende opfokmelk van 100% biologische oorsprong beschikbaar is. Bij gebruikmaking van deze mogelijkheid dienen de voorschriften van Verordening (EEG) nr. 2092/91 in acht te worden genomen die hierop van toepassing zijn. Voor gangbare ingrediënten van agrarische oorsprong betekent dit dat voldaan moet worden aan onderdeel 4.13 van bijlage I, deel B (dus slechts afkomstig van bijlage II, deel C.1 en geproduceerd of bereid zonder gebruikmaking van chemische oplosmiddelen). Voor gangbare voedermiddelen van dierlijke oorsprong betekent dit dat voldaan moet worden aan onderdeel 4.14 van bijlage I, deel B (dus slechts afkomstig van bijlage II, deel C.2). Daarnaast moet de opfokmelk voldoen aan onderdeel 4.16 en 4.17 van bijlage I, deel B.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 4.7 "…ruwvoer…" Interpretatie: Tot krachtvoer wordt gerekend: Een voedermiddel dat aan onderstaande drie eisen voldoet: − meer dan 900 VEM/kg droge stof; structuur van 0,3 of minder; droge stof van 80% of meer. − Corn Cob Mix, maïskolvenschroot, perspulp, bierbostel, aardappelvezels, en grasen luzernebrok. De overige voedermiddelen worden tot de ruwvoeders gerekend. Toelichting: Voor de bepaling van wat van ruwvoer is, is aangesloten bij de toenmalige Skal-Normen die van kracht waren tot inwerkingtreding van de EU-verordening voor de biologische dierlijke productie.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 22 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland
Skal-R21
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 5.7 "…productie…" Interpretatie: Onder productie wordt ook bereiding verstaan. Toelichting: Voor de definitie van bereiding zie artikel 4, punt 3) van Verordening (EEG) Nr. 2092/91.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 5.8 "…inentingen…" Interpretatie: Onder inentingen worden vaccinaties verstaan. Toelichting: Vaccinaties worden niet meegeteld bij de bepaling van het maximum aantal toegelaten reeksen behandelingen als voorgeschreven in onderdeel 5.8. Preventieve vaccinatie is toegelaten, daar een vaccin niet onder de chemisch gesynthetiseerde allopatische geneesmiddelen valt (zie onderdeel 5.4.punt c)).
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 6.1.4 "…aanbinden…" Interpretatie: Onder aanbinden wordt eveneens verstaan het vastzetten van dieren. Toelichting: Het verbod op het aanbinden van dieren moet voorkómen dat dieren in welke vorm dan ook systematisch bewegingsvrijheid wordt ontnomen. Het aanbinden of vastzetten ten behoeve van bijvoorbeeld het toedienen van geneesmiddelen of het werpen is toegelaten. Dit is niet systematisch.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 6.1.5 "…bestonden…" Interpretatie: Gebouwen bestonden reeds vóór 24 augustus 2000 wanneer vóór deze datum met de bouw begonnen was en/of investeringen voor de bouw waren gedaan. Het betreft hier géén investeringen voor het verkrijgen van vergunningen, maar alleen daadwerkelijke investeringen ten behoeve van de bouw.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 6.1.6 "…kleine bedrijven…" Interpretatie: Een bedrijf is klein wanneer er niet meer dan 10 runderen worden gehouden. Toelichting: Het maximum aantal van 10 runderen is inclusief jongvee.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 7.4 "…samenwerkingsregelingen…" Interpretatie: Een samenwerkingsregeling is een schriftelijke overeenkomst tussen betrokken bedrijven en/of ondernemingen, die door twee partijen is ondertekend. "…cultuurgrond…" Interpretatie: Tot cultuurgrond wordt gerekend alle grond waarop een landbouwactiviteit plaatsvindt. Toelichting: Onder cultuurgrond valt ook landbouwgrond met doelstelling natuur- en beheersregime. Natuurterrein valt hier niet onder. Voor de berekening van de hoeveelheid mest per ha, die op een bedrijf beschikbaar is, wordt de totale hoeveelheid mest per jaar gemiddeld over alle grond die gebruikt wordt, rekening houdend met hetgeen wettelijk is toegelaten.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 8.3.1 "…uitloop in de open lucht, die gedeeltelijk overdekt mogen zijn…" Interpretatie:
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 23 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Maximaal 75% van de uitloop mag overdekt zijn.
Skal-R21
•
Bijlage I, deel B, lid 8.1.1, 8.2.2 en 8.4.3 Interpretatie betreffende zitstokken: Een zitstok is een horizontaal aangebrachte stok of lat van hout, metaal of kunststof zonder scherpe randen waar de legkip op kan zitten of rusten, in ieder geval niet bestaande uit draadgaas. De zitstok moet ten minste 30 mm x 30 mm dik zijn. De poot van de hen moet de stok kunnen omvatten en de stok moet aan de bovenkant afgerond zijn. Geïntegreerde zitstokken (b.v. de etagerand, in het rooster) zijn toegestaan. Een geïntegreerde zitstok moet voor de hen als zitstok herkenbaar zijn. Een zitstok die in het rooster is opgenomen, moet daarom ten minste 3 cm verhoogd zijn (dit geldt niet voor een etagerand). Van de totale lengte aan zitstokken moet 50% verhoogd zijn; dit betekent 40 cm vrije ruimte onder de zitstok, een as-afstand van minimaal 30 cm tussen de stokken, een vrije ruimte tot het plafond van minimaal 40 cm en tot aan de wand van minimaal 20 cm. A-ruiters e.d. geplaatst boven de roosters zijn, mits uitgevoerd volgens de definitie van een zitstok, toegestaan.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 8.4.3 "…pluimveestal…" Interpretatie: Een pluimveestal is een afgescheiden compartiment per koppel dieren. Toelichting: Binnen een gebouw kunnen zich verschillende pluimveestallen bevinden. Deze pluimveestallen moeten duidelijk van elkaar gescheiden zijn, opdat de koppels elkaar niet zien en geen hinder van elkaar ondervinden. Mest-, voer- en eiertransportbanden mogen door de verschillende compartimenten heen lopen. Per afgescheiden compartiment dient een afgescheiden uitloop aanwezig te zijn.
•
Bijlage I, deel B, onderdeel 8.4.5 "…pluimvee moet, telkens als dit mogelijk is en de weersomstandigheden dit toelaten gedurende tenminste één derde van zijn leven, toegang hebben tot een uitloop in de open lucht…" Interpretatie: Ten minste één derde van zijn leven is ten minste acht uur per dag en het pluimvee moet aantoonbaar gebruik maken van de gehele uitloop.
•
Bijlage II, deel A "Het product mag alleen afkomstig zijn van de extensieve veehouderij in de zin van artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr 2328/91." Toelichting: Bedoeld wordt artikel 6, lid 5 (in de oorspronkelijke wettekst staat een spelfout). "De behoefte moet door de controle-organisatie zijn erkend." Beleidsregel: Skal erkent de behoefte aan het gebruik van gangbare dierlijke mest in de biologische productie. Aan deze erkenning verbindt Skal met ingang van 1 januari 2005 de volgende voorwaarde: Maximaal 135 kg N/ha/jaar mag bestaan uit gangbare dierlijke mest uit een toegelaten veehouderijsysteem. Het overige deel (tot het totaal van maximaal 170 kg N/ha/jaar) moet bestaan uit dierlijke mest afkomstig van de biologische veehouderij. "De betrokken diersoorten moeten worden vermeld." Interpretatie: De betrokken diersoort dient te blijken uit de administratie van de aangeslotene. "Het product is afkomstig van extensieve veehouderij. " Interpretatie: Onder extensieve veehouderij wordt verstaan:
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 24 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 − voor rundvee, schapen en geiten systemen met maximaal 2 grootvee-eenheden per hectare; − voor pluimvee de systemen overeenkomstig Verordening (EEG) Nr. 1538/91 (Bijlage IV onder c) ,d) en e) en Verordening (EEG) Nr. 1274/91 (Bijlage II onder a) en b); − voor varkens systemen met maximaal 10 zeugen of 17 vleesvarkens per ha. Er zijn twee manieren waarop een aangeslotene aan Skal kan aantonen dat de mest komt van een dergelijk extensief gangbaar bedrijf: − De aangeslotene van Skal draagt er zorg voor dat de leverancier van de mest (de gangbare boer) tezamen met het mestafleveringsbewijs (mestbon) ook de gegevens van zijn meest recente Landbouwtelling meelevert. De aangeslotene bewaart het mestafleveringsbewijs tezamen met de Landbouwtelling. I.v.m. de vertrouwelijkheid van de Landbouwtelling-informatie, is het ook toegestaan dat de gangbare boer zijn meest recente Landbouwtelling rechtstreeks naar Skal opstuurt onder vermelding aan welke biologische boer(en) hij zijn mest afzet. − De aangeslotene draagt er zorg voor dat de leverancier (de gangbare boer) tezamen met het mestafleverbewijs, een verklaring overlegt dat de mest afkomstig is van een van bovenbeschreven extensieve systemen en waarin toestemming aan Skal wordt verleend om het bedrijf van de leverancier te bezoeken om dit specifieke punt te verifiëren. "Gedroogde dierlijke mest en gedroogde kippenmest." Interpretatie: Dit type mest moet afkomstig zijn uit extensieve veehouderij zoals hierboven omschreven is. Mocht een fabrikant van gedroogde mest de garantie afgeven dat de gedroogde mest afkomstig is van extensieve systemen, dan moet deze garantie ten genoegen van Skal aantoonbaar zijn. Op het mestafleveringsbewijs of vergelijkbare documentatie moet staan van welke drogerij de mest afkomstig is, ook als er tussenopslag is. "Gecomposteerde dierlijke mest." Interpretatie: Onder composteren wordt de microbiële en enzymatische omzetting van dierlijke mest, gewoonlijk in aanwezigheid van plantaardig materiaal, onder een combinatie van aërobe en anaërobe omstandigheden verstaan. Dit betekent dat de mest behandeld moet zijn, bijvoorbeeld doordat deze ter compostering op een hoop is gezet. "Niet afkomstig van niet-grondgebonden veehouderijsystemen." Interpretatie: Niet-grondgebonden is een vertaling van het Engelse 'factory-farming'. Dit wordt geïnterpreteerd als een combinatie van grondloos (veehouderij gescheiden van andere landbouwactiviteiten) en intensief houderijsysteem (volledige roostervloer, de dieren kunnen zich geen 360 graden draaien, de dieren worden hoofdzakelijk in het donker gehouden). Dit houdt in dat mest van onderstaande systemen uitgesloten is: − pluimvee uit legbatterijen; − aangebonden zeugen; − stallen met meer dan 12 mestkuikens per m2 of met meer dan 25 kg pluimvee per m2; − elk ander vee dat hoofdzakelijk op volledige roostervloeren, hoofdzakelijk zonder strooisel of in het donker wordt gehouden of zich geen 360 graden kan draaien; − kalveren in eenlingboxen. Mest met de volgende mestcodes mag niet gebruikt worden: 17, 18, 30, 31, 32, 33, 34, 44, 45, 70 en 75. Mest met de volgende mestcodes mag gebruikt worden na compostering: 10, 14, 15, 16, 56, 61 en paardenmest. Voor alle overige mestsoorten (met name mest van vleesvee en eierproductie, in het bijzonder gaat het om de codes: 13, 20, 21, 22, 23, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 80, 81, 90, en 91) geldt dat de aangeslotene moet kunnen aantonen dat de mest niet afkomstig is van één van de bovenstaande intensieve systemen. Dit kan als volgt worden aangetoond: Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 25 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 − De aangeslotene van Skal draagt er zorg voor dat de leverancier van de mest (de gangbare boer) tezamen met het mestafleveringsbewijs (mestbon) ook de gegevens van zijn meest recente Landbouwtelling overlegt. De aangeslotene bewaart het mestafleveringsbewijs tezamen met deze gegevens. I.v.m. de vertrouwelijkheid van de Landbouwtelling-informatie, is het ook toegestaan dat de gangbare boer zijn meest recente Landbouwtelling rechtstreeks naar Skal opstuurt onder vermelding aan welke biologische boer(en) hij zijn mest afzet. − De aangeslotene draagt er zorg voor dat de leverancier (gangbare boer) tezamen met het mestafleverbewijs, een verklaring overlegt dat het veehouderijsysteem waarvan de mest afkomstig is, niet valt onder het begrip factory farming (zoals hierboven omschreven) en waarin aan Skal toestemming wordt verleend om het bedrijf van de leverancier te bezoeken om dit specifieke punt te verifiëren. "Gecontroleerde vergisting en/of verdunning." Interpretatie: Hieronder worden alle adequate behandelingstechnieken verstaan zoals fermentatie, verdunning en emissiearme aanwending. "Het product mag alleen afkomstig zijn van de extensieve veehouderij in de zin van artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr 2328/91." Toelichting: Bedoeld wordt artikel 6, lid 5 (in de oorspronkelijke wettekst staat een spelfout). •
Bijlage II, lijst A !!! "...De behoefte moet door de controle-organisatie zijn erkend..." Interpretatie: Skal erkent de behoefte als de aangeslotene aannemelijk kan maken dat het gebruik van de betreffende meststof landbouwkundig noodzakelijk is. In Bijlage II lijst A zijn ook meststoffen opgenomen waar niet als gebruiksvoorwaarde is opgenomen dat 'de behoefte door de controle-organisatie erkend moet zijn'. In eerste instantie dient uit deze 'ongelabelde' meststoffen een keuze gemaakt te worden als de middelen en methoden uit Bijlage I niet voldoen.
•
Bijlage II, lijst B "…Pyrethrine, geëxtraheerd uit Chrysanthemum cinerariaefolium..." Interpretatie: De pyrethrine mag piperonylbutoxide bevatten als synergist.
•
Bijlage II, lijst B Gewasbeschermingsproducten "…Koperhoudende verbindingen in de vorm van koperhydroxide, koperoxychloride, tribasisch kopersulfaat, koperoxide..." Interpretatie: Alleen die koperhoudende middelen mogen gebruikt worden die in Nederland een wettelijke toelating hebben. Genoemde koperverbindingen zijn in Nederland wettelijk niet meer toegelaten als gewasbeschermingsmiddel. Voor actuele informatie zie http://www.ctb-wageningen.nl/.
•
Bijlage II, lijst B Gewasbeschermingsproducten "…Minerale oliën..." Interpretatie: Skal erkent in Nederland de behoefte in de volgende gevallen: − Het gebruik van minerale olie is toegestaan als winter- en vroege voorjaarsbehandeling in appel, peer en pruim tegen insecten. De behoefte tot het gebruik van minerale olie in andere gewassen dan de hier genoemde is tot op heden niet aangetoond en daarom niet toegestaan. Mocht in de toekomst de behoefte veranderen, dan kan deze interpretatie overeenkomstig de hiervoor geldende procedure herzien worden.
•
Bijlage III, Algemene bepalingen, onderdeel 7 Betreffende de verpakking van producten tijdens het vervoer Interpretatie: Een fust-pool eenheid ter verpakking van AGF, wordt beschouwd als een gesloten verpakking als deze verpakkingseenheid individueel geëtiketteerd is.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 26 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 Toelichting: Een gesloten verpakking wordt soms niet geëist als een product wordt vervoerd van de ene bij Skal aangesloten bereider, naar een andere bij Skal aangesloten bereider. Zie hiervoor de laatste alinea van onderdeel 7. •
Bijlage III, deel A.1, onderdeel 3 "...voor blijvende teelten (eetbare vruchten voortbrengende bomen, wijn, hop) mits voldaan wordt..." Interpretatie: Eetbare vruchten voortbrengende bomen, wijn en hop worden gezien als voorbeelden van blijvende teelten waarvoor deze uitzondering wettelijk wordt toegestaan. Een ander voorbeeld van een dergelijke blijvende teelt is een siergewas met een productiecyclus van meer dan twee jaar.
•
Bijlage III, deel B, onderdeel 3 "…fysiek…gescheiden ruimten voor de opslag…" Interpretatie: Producten dienen fysiek gescheiden te worden opgeslagen. Dit kan op verschillende niveaus: − In een aparte ruimte. − Indien niet (of niet redelijkerwijs) een aparte ruimte beschikbaar is, dan dienen de producten per soort gescheiden te staan. Met soort wordt hier bedoeld: geen zakken gangbare tarwevlokken naast zakken bio-tarwevlokken of gangbare Goudse 10 kg kaas en bio-goudse 10 kg kaas. In de praktijk houdt dit in dat er aparte delen van een bedrijf, stellingen, planken, rails en dergelijke worden aangewezen en genoteerd in het inspectierapport. Op deze afspraak wordt regelmatig in de praktijk toezicht gehouden. − Indien het in de praktijk niet noodzakelijk is dat de producten fysiek gescheiden moeten zijn, kan dit toegestaan worden voor de opslag van grondstoffen en/of eindproducten. Binnen het aanwezige systeem moeten dan meerdere garanties zijn ingebouwd dat er absoluut geen verwisseling en contaminatie kan optreden. Dit is te realiseren doordat het bedrijf beschikt over een systeem dat sluitend is. Hierbij kan gedacht worden aan geautomatiseerde opslag/uitslag door locatiecodes te koppelen aan producten, het zeer frequent tellen van de voorraden, het factureren gekoppeld aan opslag/uitslag. Ook dit wordt frequent getoetst. Toelichting: In de praktijk is het niet noodzakelijk dat de producten fysiek gescheiden moeten zijn, indien het onmogelijk is dat contaminatie plaats vindt én indien er een waterdichte koppeling is tussen het product en de locatie. Contaminatie kan niet plaatsvinden als een product goed verpakt is én biologische en gangbare producten duidelijk te scheiden zijn én er geen verwisseling kan plaats vinden.
•
Bijlage III, deel B, onderdeel 1 "…volledige beschrijving van de eenheid…" Interpretatie: Een volledige beschrijving van de productie-eenheid bestaat uit: a. een getekende plattegrond; b. een volledige beschrijving van de productie in een blokschema, waarbij per processtap aangegeven wordt waar (apparatuur, welke lijn) deze plaatsvindt.
•
Bijlage VI, Verordening (EEG) Nr. 207/93, artikel 3, onderdeel 1 Toelichting: Deze machtiging tot gebruik dient aangevraagd te worden bij: Dienst Regelingen Postbus 965 6040 AZ Roermond
•
Bijlage VI,deel A, Verordening (EEG) Nr. 207/93 "A.1 Levensmiddelenadditieven, inclusief dragers:" Interpretatie: De producten zoals genoemd in lijst A.1 mogen een drager bevatten. De aard van drager hoeft niet te zijn opgenomen in Bijlage VI van Verordening (EEG) Nr. 207/93. In
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 27 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 Richtlijn (EEG) nr.95/2 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van zoetstoffen, is vastgelegd welke stoffen als drager aangeduid worden. •
Bijlage VI, deel A, Verordening (EEG) Nr. 207/93 "A.2 Aroma's als gedefinieerd in richtlijn 88/388/EEG…aromatiserende preparaten." Interpretatie: Aroma's als gedefinieerd in richtlijn 88/388/EEG mogen in biologische producten gebruikt worden, onder de voorwaarde dat zij aangeduid zijn als natuurlijke aromastoffen of natuurlijk aromatiserende preparaten en het aromatiserende deel in de aroma('s) voldoet aan artikel 1 lid 2 onder b), i) en artikel 1 lid 2 onder c) van Richtlijn 88/388/EEG. Zij mogen gebruikt worden in formuleringen zoals zij op de markt aangeboden worden, overeenkomstig Richtlijn 88/388.
•
Bijlage VI, deel B "Preparaten op basis van micro-organismen en enzymen…genetisch gemodificeerde organismen... " Interpretatie: Enzymen die geproduceerd zijn met behulp van genetisch gemodificeerde organismen, mogen niet gebruikt worden, tenzij zij expliciet zijn toegelaten voor gebruik binnen de biologische landbouw.
•
Bijlage VI, deel A en C Interpretatie: Een stof die gebruikt mag worden als ingrediënt (deel A en C), mag ook gebruikt worden als technische hulpstof, ook als die stof niet in deel B voorkomt. Voorbeeld: "koken in drinkwater" waarbij water een technische hulpstof is, die niet in deel B voorkomt, maar wel in deel A.
•
Bijlage VI, deel B "Perliet" Interpretatie: Perliet wordt geïnterpreteerd als zijnde perliet en aanverwante geëxpandeerde vulkanische kleimineralen, zoals bijvoorbeeld dicaliet perliet, bestaande uit een aluminium- , kalium-, en -natriumsilicaatcomplex.
•
Bijlage VI, deel B "Bentoniet" Interpretatie: Bentoniet wordt geïnterpreteerd als zijnde een mengsel hoofdzakelijk bestaande uit natuurlijke kleimineralen. Natuurlijke kleisoorten zoals attapulgiet, florida-aarde, Fuller's earth, en palygorskiet vallen ook onder deze term. Fysisch geactiveerde klei (bijvoorbeeld door hitte) en klei die behandeld is met een product van Bijlage VI deel A, B of C van Verordening (EEG) Nr. 2092/92 waarvan het gebruik specifiek voor dit doel of in zijn algemeenheid is toegestaan, vallen ook onder dit begrip. Bentoniet of andere kleimineralen geactiveerd door HCl of andere niet toegestane hulpstoffen, vallen niet onder dit begrip.
•
Bijlage VI, deel C Betreft: het gebruik van ethylalcohol als oplosmiddel in tincturen Interpretatie: Ethylalcohol wordt beschouwd als een ingrediënt van agrarische oorsprong. De alcohol die in tinctuur wordt gebruikt, moet derhalve van biologische oorsprong zijn. Mocht er geen alcohol van biologische oorsprong op de markt beschikbaar zijn, dan kan ontheffing aangevraagd worden voor het gebruik van niet-biologische alcohol bij de overheid van de lidstaat waar de tinctuur bereid wordt (zie Verordening (EEG) Nr. 209/93 artikel 3), indien aan de daar gestelde voorwaarden wordt voldaan.
•
Bijlage VI, deel C, punt C.2 "Plantaardige producten, verkregen door procédés als bedoeld in punt 2, onder b) van de inleiding van deze bijlage." Interpretatie: Alle producten/productgroepen waarvan het eerste deel van de code begint met C.2 mogen:
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 28 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Skal-R21 − als zodanig worden gebruikt, dus zoals zij genoemd staan op Bijlage VI C en zijn verkregen via procédés die gebruikelijk zijn bij de vervaardiging van levensmiddelen, maar die geen levensmiddelenadditief of aroma's zijn zoals gedefinieerd in de punten 5 en 7 van de inleiding van Bijlage VI. − mogen behandeld worden met de producten die genoemd staan in Bijlage VI alvorens zij als ingrediënt worden toegepast in een product dat onder de werkingssfeer van artikel 1 van Verordening (EEG) Nr. 2092/91 valt. 8.3 •
•
Interpretaties Skal-Normen Paragraaf 3.2, lid 3bis "…het is niet toegestaan om … te gebruiken die afkomstig zijn van genetisch gemodificeerde rassen of geproduceerd zijn met behulp van genetisch gemodificeerde organismen…" Paragraaf 3.2 lid 5a en lid 5b "…met uitzondering van...producten die gemaakt zijn met behulp van genetisch gemodificeerde organismen…" Interpretatie (van bovengenoemd delen van 3.2 lid 3bis en 3.2 lid 5a en lid 5b): Hetgeen vermeld is in 8.2 Interpretaties Verordening (EEG) Nr. 2092/91 bij de interpretatie van ondermeer Artikel 5 lid 3 onder punt h en Artikel 5 lid 5 onder f betreffende het niet mogen gebruiken van genetisch gemodificeerde organismen en/of daarvan afgeleide producten is van overeenkomstige toepassing op deze delen van de Skal-Normen.
•
Paragraaf 3.4.1 lid 3 "…als organische verbindingen…" Interpretatie Bedoeld is als natuurlijk gehalte in de grondstoffen van agrarische oorsprong.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 29 van 30
Skal-Certificatiegrondslagen Biologische Productie Nederland Bijlage 1: •
Skal-R21
Minimale gegevens op te nemen in de gentechnologievrij-verklaring
Gentechnologievrij-verklaring voor gangbare grond- en hulpstoffen A BEDRIJFSGEGEVENS: A.1 Naam en adres ontvangende partij A.2 Naam en adres leverancier/laatste bereider A.3 Productnaam en handelsnaam van het geleverde product A.4 Datum levering en/of kenmerk levering (traceerbare code) en/of geldigheidsduur verklaring (geldig voor alle producten geleverd tot datum, maximaal 1 jaar geldig) B DE VERKLARING: “Het betreffende product is vervaardigd zonder gebruik van genetisch gemodificeerde organismen en/of daarvan afgeleide producten. Alle relevante voorzorgsmaatregelen zijn genomen om verontreinigingen met genetisch gemodificeerde organismen en daarvan afgeleide producten te voorkomen.” C C.1 C.2 C.3 C.4
WAARMERKING LEVERANCIER: Datum Plaats Naam en functie Firmastempel en handtekening
N.B.: − Genetisch gemodificeerde organismen zoals gedefinieerd in EU Richtlijn 2001/18/EG. − In plaats van deze verklaring kan ook een certificaat van een door Skal erkende certificatie-instelling voor de gentechnologievrije productie worden meegezonden. •
Gentechnologievrij-verklaring voor uitgangsmateriaal niet opgenomen in de rassenlijst A BEDRIJFSGEGEVENS: A.1 Naam en adres ontvangende partij A.2 Naam en adres kweker/producent A.3 Gewas/ras/productnaam A.4 Datum van de levering (is niet van toepassing als het gaat om afgesloten verpakking) B DE VERKLARING: “Dit ras is niet verkregen met behulp van technieken van genetische modificatie (EU Richtlijn 2001/18/EG)*." C C.1 C.2 C.3 C.4
WAARMERKING KWEKER/PRODUCENT: Datum Plaats Naam en functie Firmastempel en handtekening
N.B.: − De kweker/producent is niet verantwoordelijk voor problemen van insleep die na het openen van de verpakking kunnen ontstaan. − In plaats van deze verklaring kan ook een certificaat van een door Skal erkende certificatie-instelling voor de gentechnologievrije productie worden meegezonden. * Met “technieken van genetische modificatie” worden bedoeld de technieken die leiden tot genetische modificeerde organismen waarop Richtlijn 2001/18 EG van toepassing is.
Stichting Skal
2 juni 2005
pagina 30 van 30