Sirius Programma overall auditrapport 2013 Excellentie in het hoger onderwijs: de fase van verankering en verduurzaming
Sirius Programma overall auditrapport 2013 Excellentie in het hoger onderwijs: de fase van verankering en verduurzaming
Sirius Programma overall auditrapport 2013
2
Inhoudsopgave Preambule4
Hoofdstuk
1 2 3 4 5
Inleiding5
Facts & figures
6
Bevindingen: verschillende invalshoeken excellentiebevordering
8
Een lerend landelijk netwerk
15
Slotbeschouwing Leading Experts
17
3
Sirius Programma overall auditrapport 2013
Preambule: Over excellentie Een steeds frequenter gebruik van de term excellentie markeert de groeiende aandacht voor kwaliteit en kwaliteitsverhoging in het hoger onderwijs. In universiteiten en hogescholen zijn in de afgelopen tien jaar programma’s ontwikkeld die studenten en docenten iets extra’s bieden bovenop de reguliere studierichtingen en opleidingen. Honoursprogramma’s en University Colleges zijn intussen niet meer weg te denken uit het aanbod van universiteiten en hogescholen.
Een frequent gebruik van ‘excellentie’ bergt ook gevaren in zich. Niet alleen bestaat de kans dat de term aan inflatie onderhevig raakt en gebruikt wordt voor praktijken die zijn zoals ze eigenlijk behoren te zijn. Maar als veelgebruikt etiket kan excellentie ook verhullen dat tal van heel verschillende praktijken onder die noemer worden geschaard. Zo lijken er op het moment tenminste twee excellentie-opvattingen naast elkaar te staan. De eerste, en meest oorspronkelijke, heeft te maken met de gepercipieerde noodzaak om de organisatiecontext van hogescholen en universiteiten zo aan te passen dat studenten worden gestimuleerd het onderste uit de kan te halen. De focus richt zich dan vooral op de ‘excellente onderwijsinstelling’ als kader waarin studenten optimaal kunnen presteren, onafhankelijk van de vraag of hun talent groot is of middelmatig. De tweede opvatting spreekt eerder over ‘excellente studenten (en docenten)’ als een bijzondere categorie van individuen die tot nu toe niet de speciale aandacht heeft gekregen die ze verdient.
Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) aangepast. Niet lang daarna verscheen het profileringsrapport van de Commissie Veerman en werd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een zogeheten Reviewcommissie (commissie Van Vught) ingesteld die de instellingen van hoger onderwijs moest bewegen om tot serieuze prestatieafspraken te komen met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs. De NVAO begon met de ‘instellingstoets op onderwijskwaliteit’ (ITK), waarin moest worden vastgesteld of (het bestuur van) de betreffende instelling in control was van de kwaliteit van het geboden onderwijs. Wanneer dat het geval is (en er dus sprake is van een door de instelling gedragen kwaliteitscultuur), kunnen de opleidingsspecifieke visitaties van beperkter omvang zijn. De opdracht die het ministerie van OCW in 2008 aan het Platform Bèta Techniek heeft gegeven paste eveneens in de politieke agenda met aandacht voor excellentie: richt een organisatie in die instellingen van hoger onderwijs kan helpen bij de begeleiding van de meer getalenteerde studenten. Daartoe werd een startsubsidie verleend met de uitdrukkelijke bepaling dat met die middelen initiatieven rond kwaliteitsverhoging moesten worden bevorderd op een manier dat ze uiteindelijk — na afloop van het programma in 2014 - tot het reguliere aanbod van instellingen gingen behoren.
Kenmerkend voor de benadering van Sirius is dat die twee excellentieopvattingen met elkaar worden verbonden. De gedachte hierachter is dat via de implementatie van de tweede opvatting uiteindelijk ook de oorspronkelijke opvatting dichter bij realisering kan worden gebracht. Daarmee worden honoursprogramma’s en University Colleges breekijzers die uiteindelijk de hele universiteit of hogeschool op een hoger kwaliteitsniveau brengen. Dit laatste is tegelijk ook de enige rechtvaardiging voor het apart zetten en apart behandelen van een speciale categorie van gemotiveerde en getalenteerde studenten, zeker in een tijd waarin andere vormen van ‘speciaal onderwijs’ worden ingeruild voor ‘passend onderwijs’, door bezuinigingsdrift gedwongen. Voor de korte termijn worden studenten die meer willen en kunnen op hun wenken bediend en voor de lange termijn moet de spin-off van deze excellentietrajecten de hele ‘onderwijsinstelling’ tot een excellente organisatie maken.
Om dat te realiseren heeft het Platform de Sirius-organisatie in het leven geroepen: een platte organisatie bestaande uit een auditcommissie, een groep van Leading Experts die als Raad van Toezicht en Advies fungeert en een klein slagvaardig bureau. De Sirius auditcommissie bezoekt de instellingen en adviseert over hoe hun eigen gemaakte afspraken in praktijken kunnen worden omgezet. Ze opereert vooral als een ‘critical friend’. De Leading Experts hebben tot taak om het stimulerings- en controle werk van de auditcommissie te plaatsen in het algemene streven naar kwaliteitsverhoging binnen het hoger onderwijs. Het bureau richt zich op het vormgeven van de kennisdeling- en leerfunctie, de organisatie en het programmamanagement.
Het Sirius Programma heet de afgelopen vijf jaar gewerkt vanuit het idee de twee excellentie-opvattingen te verbinden om het hele hoger onderwijs naar een hoger niveau te tillen. Ze staat daarmee in een traditie die zich rond de eeuwwisseling heeft ingezet en ook beleidsmatig respons heeft gekregen: excellentie staat hoog op de politieke agenda. Te denken valt aan het werk van de ministeriële commissie ’Ruim Baan voor Talent’ (de commissie Korthals 2004-2007) die moest nagaan of en in hoeverre differentiatie van opleidingsprofielen een betere match tussen student en opleiding kon opleveren voor de verscheidenheid van talent. In 2010 werd op basis van de adviezen van die commissie Korthals de Wet op het
In wat volgt doet de Sirius auditcommissie verslag van haar bevindingen over het jaar 2013. In het slothoofdstuk gaan de Leading Experts nog eens nadrukkelijk in op de bijzondere rol die zo’n ‘critical friend’ speelt en heeft gespeeld in de ‘normalisering’ van het excellentiestreven.
4
Hoofdstuk 1. Inleiding Vijf jaar geleden is gestart met het Sirius Programma. Hogescholen en universiteiten zijn uitgenodigd programma’s te ontwikkelen die de betere studenten uitdagen het beste uit zichzelf te halen. De ontwikkeling van excellentieprogramma’s heeft niet alleen het doel de betere studenten op een hoger niveau te brengen, maar is er ook op gericht de weg vrij te maken voor een onderwijsklimaat waarin studenten mogen, willen en kunnen excelleren. Binnen het Sirius Programma werken hogescholen en universiteiten op experimentele basis en doelgericht aan de ontwikkeling van zo’n stimulerend onderwijsklimaat.
De focus binnen het Sirius Programma ligt enerzijds op de (individuele) ambities en instellingsbrede visie van de instellingen en (de haalbaarheid van) de prestaties die zij willen neerzetten. Anderzijds staat de leerfunctie van het Programma als geheel centraal. In dit kader bouwt Sirius aan een op kennisvergaring en kennisdeling gerichte community van participerende en geïnteres seerde instellingen. Zo kunnen zij van zichzelf en van anderen leren.
Aan de hand van een vooraf door de instellingen aangeleverde monitorrapportage is een auditgesprek gevoerd tussen delegaties van de instelling en delegaties van de auditcommissie. De auditcommissie heeft per instelling een instellingsrapport gemaakt die input heeft gevormd voor een governance gesprek tussen het College van Bestuur van de instelling en de directie van het Platform.
Het Sirius Programma heeft gekozen voor een monitor & audit (m&a) systematiek, die aansluit bij de dubbele focus binnen het programma: doen de instellingen de goede dingen, en doen ze die dingen goed. Deze systematiek is dus enerzijds gericht op het ondersteunen van de instelling en anderzijds op de vinger aan de pols houden wat betreft de voortgang op prestatie/ innovatie afspraken.
Op basis van de afzonderlijke instellingsrapportages is dit overall auditrapport opgemaakt. In dit auditrapport zijn de bevindingen van de Sirius auditcommissie samengebracht. Naast de bevindingen van de auditcommissie zijn ook de bespiegelingen van de Leading Experts2 opgenomen. Met dit rapport adviseren de auditcommissie en de Leading Experts het Platform, dat op zijn beurt de bevindingen terugkoppelt naar de instellingen en het ministerie van OCW.
De auditronde in 2013 is, net als voorgaande jaren, bedoeld om na overleg tussen instelling(en) en de Sirius auditcommissie1 een kritische analyse te maken van de voortgang en om succesfactoren, knelpunten en verbetermogelijkheden te identificeren. De nadruk in de monitor & audit is in de loop der jaren steeds meer verschoven van het informeren en adviseren over de aanpak naar het analyseren en waarderen van de effecten. In de huidige fase van het programma is bovendien meer nadruk gelegd op de bestendiging van resultaten en verdieping van de aanpak. Met dit laatste wordt bedoeld: een verdere verfijning van instrumenten om excellentie te bevorderen en de hele instelling mee te nemen in het proces van ‘denken en handelen in termen van excellentie’.
Leeswijzer
1
In het vervolg van dit rapport wordt nader ingegaan op de uitkomst van de monitor & auditronde 2013. Hoofdstuk twee buigt zich over de facts & figures. In hoofdstuk drie worden de kwantitatieve opbrengsten geanalyseerd en benoemt de auditcommissie de kwalitatieve opbrengsten van het Sirius Programma. In hoofdstuk vier wordt nader ingegaan op de ontwikkeling van een lerend landelijk netwerk. In hoofdstuk vijf reflecteren de Leading Experts op de aanpak van het programma.
Sirius Auditcommissie: Dhr. prof. dr. T. Sminia (voorzitter), Dhr. prof. dr. D. Bosscher, Dhr. drs. A.J.E.G. Renique, Dhr. drs. A. Vroon, Mw. prof. dr. A. Need, Dhr. dr. C. Sprenger, Mw. ir. E. Schaper MBA, Dhr. prof. dr. O.J. Hekster
2
5
Leading Experts: Dhr. prof. dr. H.P.M. Adriaansens (voorzitter), Dhr. drs. N.M. Verbraak, Mw. prof. dr. A.J.M. Roobeek
Sirius Programma overall auditrapport 2013
Hoofdstuk 2. Facts & figures De hogescholen en universiteiten hebben bij aanvang tussen- en einddoelen geformuleerd waarmee de ontwikkeling van excellentieprogramma’s wordt gevolgd. Eén van die doelen betreft het aantal studenten dat deelneemt aan excellentieprogramma’s. Alleen met voldoende massa kan immers de bedoelde cultuurverandering waarin excelleren kan en mag, worden gerealiseerd. Een tweede doel betreft de breedte van de te ontwikkelen excellentieprogramma’s.
Binnen het Sirius Programma is afgesproken dat naast het feit dat excellentieprogramma’s binnen instellingsbreed beleid moeten worden uitgevoerd, ten minste vijf procent van het totaal aantal bachelor- of masterstudenten moet kunnen worden bereikt en tot een succesvolle afronding van het programma kunnen worden gebracht.
•
•
Alle deelnemende instellingen die eind 2012 hun subsidietraject hebben afgerond blijven werken aan de vergroting van deelname van studenten aan excellentieprogramma’s. Hierbij zien we grote verschillen in ambities tussen instellingen. De geambieerde deelname van studenten aan excellentieprogramma’s in de prestatieafspraken loopt van minimaal zes procent tot maximaal dertien procent deelname in 2015. Zeven instellingen waarvan de subsidieperiode op het laatst eind 2014 wordt afgerond, hebben prestatieafspraken geformuleerd uitgedrukt in percentage deelname van studenten aan excellentietrajecten. Hieruit spreekt verduurzaming van het ingezette beleid binnen de individuele instellingen.
•
Nieuwe instellingen in het kader van de prestatieafspraken hoger onderwijs en onderzoek •
Participerende instellingen binnen het Sirius Programma
4
Zes nieuwe instellingen5 - vijf universiteiten en één hogeschool zijn in 2013 uitgenodigd deel te nemen aan het Sirius kennisprogramma. Hun excellentietrajecten zijn positief beoordeeld door de Sirius auditcommissie.
Terugblik op 2012 In 2012 concludeerde de auditcommissie dat de hogescholen en universiteiten steeds beter grip krijgen op de instroom en de doorstroom, en op het vraagstuk hoe die twee te beïnvloeden zijn met inhoudelijke voorlichting en gerichte acties op het voorkomen van vroegtijdige uitval. Ook is in 2012 een groeiende belangstelling voor excellentieprogramma’s in de bachelorfase geconstateerd, zowel bij studenten, docenten als bestuur en management: van de voltijd ingeschreven bachelorstudenten wist 3,3 procent de weg naar een excellentieprogramma te vinden.6
In totaal hebben twintig instellingen3 in twee tranches een subsidietoekenning gekregen voor hun bacheloraanvraag: negen universiteiten en elf hogescholen. Zes universiteiten ontwikkelen excellentieprogramma’s voor zowel de bachelor- als de masterfase4:
3
Zes instellingen zijn in 2009 gestart met programma’s in de bachelor (tranche 1); vijf instellingen uit de eerste tranche hebben eind 2012 de subsidieperiode van de bachelor afgerond. Veertien instellingen zijn in 2010 gestart met programma’s in de bachelor (tranche 2); één instelling uit de eerste tranche en vier instellingen uit de tweede tranche hebben eind 2013 de subsidieperiode van de bachelor afgerond. Eén instelling heeft de Sirius subsidie tussentijds stop gezet. Zes instellingen zijn in 2011 gestart met programma’s in de master.
Tranche 1: Radboud Universiteit Nijmegen, Universiteit Utrecht, Universiteit van Amsterdam/Vrije Universiteit (gezamenlijk één aanvraag), Universiteit Maastricht, Hanzehogeschool Groningen; Tranche 2: Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten, Driestar Educatief, Hogeschool Edith Stein, Hogeschool Rotterdam, Hogeschool Utrecht, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Inholland, Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, Rijksuniversiteit Groningen, Saxion Hogescholen, Technische Universiteit Delft, Tilburg University, Universiteit Leiden. Master trajecten: Radboud Universiteit, Rijksuniversiteit Groningen, Technische Universiteit Delft, Universiteit Leiden, Universiteit Maastricht, Universiteit Utrecht.
5
6
6
‘Nieuwe’ instellingen: Erasmus Universiteit, Universiteit Twente, Technische Universiteit Eindhoven, Wageningen University, Theologische Universiteit Kampen, NHTV Breda. Zie hiervoor ook het overall auditrapport 2012 (http://www.orionprogramma.nl/docs/Sirius/sirius-overallauditrapport-2012.pdf)
Conclusies
De één- en tweejarige excellentieprogramma’s in de masterfase liepen in ontwikkeling achter op de bachelorprogramma’s, omdat die in de tijd later zijn gestart en omdat de meerjarige programma’s gefaseerd worden ingevoerd. De verwachtingen van de audit commissie voor de masterprogramma’s waren hoog, er kon immers geleerd worden van ervaringen met de bachelorprogramma’s. Maar deze verwachtingen kwamen nog niet helemaal uit. De uitvoering van een deel van de excellentieprogramma’s was vertraagd, waardoor ook de kwantitatieve ontwikkeling achterliep op de planning. Desalniettemin nam 2,6 procent van de inge schreven masterstudenten (voltijd instroom) deel aan een excellentieprogramma.
De nieuwe instroom van studenten in excellentieprogramma’s in de bachelorfase van zowel de hogescholen als universiteiten is ten opzichte van 2012 aanzienlijk toegenomen. De auditcommissie concludeert dat, met deze laatste ontwikkeling, de veertien instellingen die in 2013 zijn bezocht goede vooruitzichten hebben om met de ontwikkelde excellentieprogramma’s voor de bachelor fase ten minste 5 procent van de studentpopulatie te bereiken. De auditcommissie heeft ten aanzien van de bachelorprogramma’s van tien van de veertien instellingen groot vertrouwen uitgesproken in de haalbaarheid van de doelen. Met de andere vier is een scherpe analyse gemaakt die er toe kan leiden dat ook daar de resultaten verbeteren.
Stand van zaken 2013
Ook de excellentieprogramma’s in de masterfase komen, met een grotere toestroom uit het laatste instroomcohort, zowel inhoudelijk als in volumetermen, goed tot ontwikkeling. De auditcommissie ziet bij alle zes de universiteiten met programma’s in de master, een ontwikkeling en uitvoering die al succesvol is of op korte termijn succesvol zal worden.
In 2012 hebben vier universiteiten en één hogeschool de subsidieperiode voor de bachelorfase afgerond. In 2013 hebben de zestien nog binnen het Sirius Programma actief participerende instellingen in hun monitor over 2013 inzichtelijk gemaakt hoe hun excellentieprogramma’s voor de bachelor- en/of masterfase zich in kwantitatief opzicht verder hebben ontwikkeld.7
Twaalf Sirius instellingen hebben in het kader van de prestatie afspraken hoger onderwijs en onderzoek ambities geformuleerd over deelname van studenten aan excellentietrajecten. De ambitie die instellingen hierop formuleren variëren van zes procent deel name tot tien procent. Gegeven de geconstateerde toename in belangstelling voor de excellentietrajecten acht de auditcommissie deze ambities zeker niet onrealistisch.
De auditcommissie heeft er in het bijzonder op gelet in hoeverre de meest recente instroomcohorten geënthousiasmeerd raken voor deelname aan excellentieprogramma’s. Niet alle instellingen konden al kwantitatieve gegevens over het meest actuele studiejaar (20132014) overleggen. Niettemin heeft de auditcommissie kunnen constateren dat aanzienlijke sprongen zijn gemaakt:8 • De hogescholen zijn er in geslaagd ruim tien procent meer studenten voor deelname aan een excellentieprogramma in de bachelorfase te motiveren dan het jaar ervoor. • De universiteiten zien zelfs twintig procent meer studenten instromen. • Ook de excellentieprogramma’s in de masterfase verheugen zich in toenemende belangstelling. Van het laatst gemeten instroomcohort participeren achttien procent meer studenten in deze programma’s dan het cohort daarvoor.
7
In 2013 zijn er 16 programma’s bezocht, waarvan tien bachelor opleidingen, vier bachelor- en masteropleidingen en twee masteropleidingen. 8 Bron: monitorrapportages Sirius instellingen 2013
7
Sirius Programma overall auditrapport 2013
Hoofdstuk 3. Bevindingen: verschillende invalshoeken excellentiebevordering Het Sirius Programma is een experimenteel programma, waarin opgedane ervaringen en kennis van de deelnemende hogescholen en universiteiten een belangrijke plaats innemen. De systematiek van monitor & audit is erop gericht te reflecteren op die opgedane ervaringen en kennis, ze te verzamelen en breed te verspreiden.
Het Sirius Programma is in een fase gekomen waarin zes instellingen — met programma’s in de bachelor - in 2012 voor het laatst een auditbezoek heeft gehad, en waarin vijf instellingen in 2013 voor het laatst bezocht zijn door de auditcommissie. De negen overige instellingen, en de zes instellingen met programma’s in de master, zijn met hun laatste programmajaar binnen de Sirius subsidie bezig. Vanaf 2014 zullen ook ‘nieuwe’ instellingen in het Sirius netwerk participeren. In 2013 heeft de auditcommissie onder auspiciën van de Leading Experts de plannen van deze instellingen beoordeeld in het kader van de gevraagde validering door het ministerie van OCW. Om de instellingen binnen het Sirius Programma te blijven faciliteren in hun ambities heeft de Sirius auditcommissie in navolging van de ‘lessons learned’ uit het overall audit rapport 2012, hieronder een aantal invalshoeken van excellentie opgetekend, wederom langs de verschillende koersbepalende elementen uit het Sirius kompas. De auditcommissie constateert dat de instellingen duidelijke stappen hebben gezet en anno 2013 in de fase van verank ering en verduurzaming zijn gekomen. Iedere instelling kiest hierin een eigen weg en de auditcommissie constateert dat de verschillende wijzen van aanpak succesvolle resultaten opleveren.
cieter toegesneden op de diversiteit van groepen studenten. Veel instellingen kiezen bij verbredende trajecten voor een of enkele sturende elementen, zoals ondernemerschap, innovatie, relevantie voor de lokale en regionale gemeenschap. Vaak zijn dat ook tevens elementen die een rol spelen in het profiel van de instelling als geheel.
Het risico van het vergroten en diversi fiëren van het aanbod aan excellentie trajecten is dat het oorspronkelijke heldere excellentieconcept kan gaan verwateren. Een goed, centraal belegd orgaan dat de excellentietrajecten toetst op de oorspronkelijke uitgangs punten kan dit voorkomen. Een aantal instellingen kiest er bewust voor een eigen valideringscommissie in te stel len, die deze toetsing verzorgt. In het kader van de verduurzaming is dit een belangrijk aandachtspunt.
Visie op excellentie 1. verbreden en verdiepen In eerste aanleg hebben veel instellingen gekozen voor een ver bredend excellentietraject, waarbij excellente studenten vanuit verschillende disciplines gezamenlijk aan interdisciplinaire vraagstukken werken. Dit spreekt een bepaalde groep excellente studenten zeer aan. Vrijwel overal bleek dat er een bovengrens zit aan het aantal studenten dat zich aangetrokken voelt tot een dergelijk programma: op enig moment lukt het niet nóg meer studenten voor een dergelijk verbredend en interdisciplinair excellentietraject te interesseren. Daarom hebben een aantal instellingen ervoor gekozen ook andere excellentietrajecten te gaan aanbieden (sommige instellingen boden al vanaf het begin een mix van verbredende en verdiepende excellentietrajecten); vaak zijn dit meer verdiepende programma’s binnen de eigen discipline. Dit leidt tot excellentie op velerlei terrein; de programma’s zijn expli-
8
blijven van de DaMu-regeling8 die implementatie moet faciliteren, bachelor studiefinanciering) als positief (Junior Company ballet gestart als gezelschap voor jonge dansers bij het Nationaal ballet) bleken. Het succes van dit excellentieprogramma heeft te maken met een sterk doorgevoerde ketenbenadering (amateurballetscholen, primair en voortgezet onderwijs zijn betrokken bij het excellentieprogramma) en een innige relatie met het werkveld, te weten het Nationale Ballet. Beide excellentiesprogramma’s zijn sterk verschillend. De Young bachelor van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten maakt balletdansers beter in hun vak in een kortere opleidingstijd. Het is een duidelijk verdiepend programma. Het ArtEZ programma geeft de excellente student juist de kans zichzelf te verbreden en zo hun dubbeltalent te gebruiken, waardoor meerwaarde voor de arbeidsmarkt ontstaat. Het is opvallend dat in beide programma’s het cultuuraspect een belangrijke factor bleek die het succes van de programma’s bepaalden. In beide hogescholen is er duidelijk een verandering ontstaan in de wijze waarop de docenten — onder invloed van het werkveld - naar de excellentiestudenten kijken. Er is meer openheid ontstaan voor de wereld buiten de hogeschool. Het grote verschil tussen beide programma’s — beide succesvol — geeft tevens aan dat het (ook in de kunstensector) van groot belang is dat onderwijsinstellingen hun eigen richting volgen en duidelijk aansluiten bij de specifieke behoefte van studenten en van het werkveld.
Excellentieprogramma’s in de kunstensector Twee hogescholen voor de kunsten namen met een excellentie programma deel aan het Sirius Programma: ArtEZ hogeschool voor de kunsten en de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Beide programma’s lichten we er kort uit vanwege het specifieke van deze sector en de instellingskeuzes die gemaakt zijn. Het ArtEZ programma is een excellentieprogramma gericht op onderzoek in de kunsten met als doelgroep studenten met dubbeltalent (‘verbredend’) : studenten die zowel artistiek als intellectueel tot de beste studenten behoren. Het programma is een verbredende aanvulling op de eigen bacheloropleiding. In de aanloop was er nog een cultuur bij studenten en docenten waarin dubbeltalent niet direct gewaardeerd werd. Maar na enkele jaren doorzetten werd het programma een succes en van toegevoegde waarde voor de positie die de afgestudeerde excellentiestudenten innemen in het werkveld. Het excellentieprogramma van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten is een (‘verdiepend’) bachelor programma gericht op klassieke balletdansers. Het belangrijkste doel is om dansers op jongere leeftijd op een kwalitatief hoogstaand bekwaamheidsniveau te krijgen. Het Young Bachelor programma is gericht op een goede scouting van jonge talenten en het creëren van een doorlopende leerlijn in de opbouw van de carrière tussen het 10e en 19e levensjaar. Het programma heeft te maken gehad met veranderende contexten die zowel negatief (het uit-
2. Relatie Excellentie — en Reguliere programma’s
Naast een interne valideringscommissie, of excellentiecommissie (s) die een aantal instellingen heeft, zijn er ook instellingen die de excellentietrajecten grotendeels laten meelopen met de reguliere kwaliteitsborging. Een andere ontwikkeling die de auditcommissie waarneemt is het ontstaan van honours academy constructies binnen instellingen, waarin alle excellentietrajecten van pre-university tot bachelor en ook de master samenkomen.
De ontwikkeling van excellentieprogramma’s heeft niet slechts het doel de betere studenten op een hoger niveau te brengen, maar is er ook op gericht het onderwijsklimaat zodanig te beïnvloeden dat elke student de mogelijkheid wordt geboden zich optimaal te ontwikkelen. De auditcommissie constateert dat de oorspronkelijke focus van het Sirius Programma, te weten sturen op de kleine groep van studenten die intrinsiek al meer willen en meer kunnen, reeds bij een aantal instellingen als ‘breekijzer’ voor een uitdagender en meer inspirerend onderwijsklimaat heeft gewerkt. Hierdoor is niet alleen het percentage studenten dat aan de excellentieprogramma’s is gaan meedoen verhoogd, maar is deze wijze van aanpak ook een positieve stimulans geweest voor de reguliere programma’s. Deze ontwikkeling heeft ervoor gezorgd dat er binnen instellingen structurele aandacht voor talentontwikkeling is gekomen. De effectiviteit van de Sirius aanpak als ‘breekijzer’, en de effecten van excellentieprogramma’s op de reguliere programma’s, zullen in 2014 een belangrijk onderwerp van analyse zijn.
Interne valideringcommissies De Hanzehogeschool en Saxion Hogescholen werken met een interne valideringscommissie op centraal niveau. Deze commissies toetsen de excellentieprogramma’s aan de uitgangspunten van de gehanteerde concepten binnen de onderwijsinstellingen en adviseert het CvB over het al dan niet goedkeuren van ingediende excellentieprogramma’s. Er zijn ook andere instellingen die met soortgelijke commissies werken, bijvoorbeeld in de vorm van facultaire excellentiecommissies.
9
DaMu-regeling: http://wetten.overheid.nl/BWBR0033513/ geldigheidsdatum_18-12-2013
9
Sirius Programma overall auditrapport 2013
Organisatie en sturing Excellentieprogramma’s binnen de deelnemende Pabo’s De Driestar werkt vanuit een helder onderwijsconcept dat goed past in het concept van de hogeschool, waarbij met name de reformatorische identiteit op respectvolle wijze is geïntegreerd. Dit laat zien dat een mensvisie zonder meer expliciet en transparant te vertalen is in een onderwijsconcept. Waarden en normen behoeven dus geen lege hulzen te zijn, maar kunnen tot “meesterschap” leiden. De auditcommissie constateert dat een heldere onderwijsvisie, passend in het onderwijsconcept van de hogeschool, een “conditio sine qua non” voor excellentie-programma’s is.
3. Top-down en bottom-up ontwikkeling Vanuit het ontwikkelde concept van excellentie volgen de instel lingen een verschillend pad om uiteindelijk excellentietrajecten te ontwikkelen en te implementeren in de verschillende faculteiten (ook wel schools, domeinen of afdelingen genoemd). Sommige instellingen kiezen voor een expliciet centraal kader waaraan vanuit de faculteiten verder inhoud wordt gegeven. Dit kan ertoe leiden dat de faculteiten het centrale kader als knellend ervaren, waarbij de eigenheid van de disciplines in het gedrang kan komen. Andere instellingen kiezen ervoor initiatieven helemaal aan de basis in de organisatie te laten ontstaan. In dit laatste geval is het de kunst om het (instellings)excellentieconcept op conforme wijze te blijven hanteren en de uitgangspunten van de instellingsvisie te bewaken. Beide benaderingswijzen blijken adequate resultaten op te leveren, mits consistent en volhardend in werking gezet. Een voorwaarde is wel dat vanuit een breed gedragen instellingsvisie de resultaten systematisch gemonitord worden.
Saxion, Academie Pedagogiek en Onderwijs locatie Hengelo (voorheen Edith Stein) werkt met het TOPprogramma voor de getalenteerde studenten. Het TOPprogramma is geïntegreerd in het reguliere pabocurriculum en laat zich typeren als een curriculum dat zich baseert op een didactiek die de academie sociaal ontwerpend leren noemt. Onderscheidend is de sterke focus op de volgende aspecten: vakinhoudelijke verdieping, zelfsturing, onderzoek, horizonverbreding/Internationalisering en de maatschappelijke opdracht van het onderwijs.
4. Grote en brede onderwijsinstellingen versus kleine categoriale instellingen De hogescholen en universiteiten die deelnemen aan het Sirius Programma verschillen enorm in omvang: van grote brede hogescholen tot kleine categoriale instellingen zoals Pabo’s en hogescholen in de kunstensector en van omvangrijke brede universiteiten tot categorale instellingen. Het lijkt vooral de kleinere instellingen goed te lukken een gekozen en ontwikkeld concept daadwerkelijk te laten landen in de opleidingen vanwege kortere lijnen, een beperkt aantal excellente studenten, grote sociale cohesie en vaak al behoorlijk individueel gericht onderwijs. Deze kleinere onderwijsinstellingen hebben ook vaak een programma ontwikkeld dat dicht bij de onderwijsvisie en het profiel van de instelling ligt. Hierdoor groeit de draagkracht voor het excellentieprogramma binnen de instelling sneller. Binnen grote instellingen is het soms nog zoeken naar het draagvlak binnen de gehele organisatie waardoor het adequaat op één lijn komen met betrekking tot excellentieontwikkeling meer tijd, aandacht en volharding vergt.
5. Koppeling van onderzoeksgebieden aan excellentietrajecten Voor hogescholen is het van belang om de lectoraten nauw te betrekken bij de excellentieprogramma’s. De lector en bijbehorende kenniskring hebben doorgaans goede contacten met het werkveld, werken aan het front van ontwikkelingen in de beroepspraktijk en kunnen de link leggen met praktijkgericht onderzoek. Een aantal hogescholen zorgt voor een aansluiting tussen de onderzoeks gebieden van de hogeschool en de vraagstukken waar honours studenten aan werken.
De auditcommissie neemt waar dat er in alle instellingen gezocht wordt naar een model waarbij de faculteiten de expliciete verantwoordelijkheid dragen voor het inrichten van excellentieprogramma’s en op centraal niveau de verantwoordelijk heid komt te liggen voor bijvoorbeeld instellingsbrede elementen, communicatie naar studenten. Hierdoor wordt het draagvlak binnen de instelling voor excellentie programma’s vergroot; worden deskundigen (faculteiten/docenten) ‘eigenaar’ van de excellentietrajecten; en kan de instelling blijven sturen vanuit een heldere instellingsvisie op excellentie.
10
gestimuleerd, wordt versterkt. Wel kan geconstateerd worden dat de nog steeds heersende waarde ‘gelijke kansen voor alle studenten’ soms remmend werkt. Het misverstand is dat het stimuleren van excellentie strijdig zou zijn met het (belangrijke) principe van gelijke kansen. Het gaat hier echter niet om (on)gelijkheid van kansen, maar om het extra stimuleren van alle studenten met talent en ambitie. Immers elke student heeft recht op uitdagend onderwijs. Aan het basisprincipe van gelijke mogelijkheden voor iedereen wordt dan ook geenszins getornd.
Actieve participatie lectoren: Noordelijke Hogeschool Leeuwarden ExcellentNHL — het excellentieprogramma van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden — is het best te omschrijven als een hogeschool brede community waarin studenten met elkaar en met de innovatieve docenten en lectoren van de hogeschool werken aan de ontwikkeling van hun competenties. Dit gebeurt door het werken aan eigen projecten, opdrachten voor externe opdrachtgevers of deelname aan projecten binnen lectoraten. Deelname aan ExcellentNHL minoren verzekeren studenten van de rijke innovatieve leeromgeving waarin de competenties ontwikkeld kunnen worden.
Er is nog een andere cultuuromslag nodig, namelijk één die er toe leidt dat ook de docenten, die bij uitstek geschikt zijn voor het excellentieonderwijs, worden gescout, adequaat worden begeleid en optimaal voor de excellentieprogramma’s worden ingezet. Het is misschien goed hier niet van ‘excellente’ docenten te spreken, als wel van docenten die meer dan anderen in staat zijn als rolmodel, begeleider van een community en leermeester de onderwijsprocessen binnen de excellentietrajecten te optimaliseren. Om het profiel van de ideale docent in deze context preciezer te definiëren is het nodig niet alleen meer ervaring op te doen, maar ook explicieter te analyseren over welke competenties deze docenten moeten beschikken. Intussen zijn er op veel plaatsen ontwikkelingen in de goede richting gaande en wordt er binnen diverse instellingen voorzien in specifieke scholing voor docenten (op maat). Een aantal instellingen heeft leergangen (professionaliseringstrajecten) opgestart die gericht zijn op doceren aan excellente studenten. De instellingen zoeken elkaar hierin op binnen het Sirius netwerk, zodat wat de verschillende methoden betreft van elkaar geleerd kan worden. De feitelijke verankering in HRM-beleid - waarin ook verschil gemaakt mag worden in materiële dan wel immateriële waardering - lijkt echter nog minder ver gevorderd.
Verschillende universiteiten koppelen bijzonder hoogleraren aan hun excellentieprogramma’s. In het licht van de verduurzaming adviseert de auditcommissie de instellingen te bekijken hoe de samenwerking tussen de onderzoeksgebieden van de universiteit en de verschillende excellentietrajecten versterkt kan worden.
Understanding Society: Tilburg University Binnen het Outreaching Programma van Tilburg University wordt de student opgeleid tot een “reflecterende pracademic”: domeinoverstijgend, transdisciplinair, op zoek naar nieuwe oplossingen met maatschappelijke betekenis, bewust van eigen talent en gevraagde competenties vanuit het werkveld met als uiteindelijk doel “understanding society to impact”. In het programma werken de honours studenten samen in Outreaching Labs. Deze OLabs zijn gebaseerd op vragen uit de praktijk; projecten zijn niet alleen wetenschappelijk-inhoudelijk uitdagend, maar vaak ook zichtbaar en nuttig in de samenleving. De OLabs worden vormgegeven door bijzonder hoogleraren.
Een cruciaal element in de verduurzaming van de excellentie programma’s betreft de spin off naar het reguliere programma. Het reguliere onderwijs kan in hoge mate profiteren van het excellentieonderwijs door de desbetreffende docenten in beide typen onderwijs actief te laten participeren. Dit gebeurt meer en meer. Er is in de meeste gevallen een wisselwerking tussen excellentieprogramma’s en het reguliere onderwijs. Veel docenten die lesgeven binnen een excellentieprogramma laten weten dat ze het uitdagend vinden om les te geven binnen deze programma’s en elementen ervan ook gebruiken in hun dagelijkse reguliere onderwijs. De ervaringen uit de proeftuin van excellentie programma’s kunnen in hoge mate bijdragen aan verbetering van het reguliere onderwijs.
6. Kaders van de instelling en ruimte voor de student Bij excellentieprogramma’s is doorgaans in vergelijking met het reguliere programma meer ruimte voor studenten om mede invulling te geven aan het traject. Dat kan in de vorm dat studenten zelf een voorstel voor een thema of project kunnen doen en zelf het type eindproduct kunnen voorstellen (zoals publicatie van een artikel). De instellingen geven daarbij wel de kaders aan, waaronder de toetsing van de voorstellen.
In sommige excellentieprogramma’s maken (geselecteerde) minoren deel uit van het excellentieprogramma. Deze minoren kunnen ook gevolgd worden door studenten die niet ingetekend hebben voor het hele excellentieprogramma. Projecten en thema’s uit het excellentieprogramma kunnen inspiratie geven voor projecten en thema’s in de reguliere programma’s. Studenten die participeren aan excellentieprogramma’s pleiten voor het apart houden van de excellentieprogramma’s en kleine groepen (community). Zij zijn van mening dat nu er eindelijk structureel aandacht is voor excellentie, het van belang is het onderscheid met reguliere programma’s scherp te houden. Dit mag er echter volgens de auditcommissie niet toe leiden dat er ‘muren’ worden opgetrokken tussen reguliere programma’s (‘voor de massa’) en excellentieprogramma’s (‘voor een selecte groep’). Wel dienen de opleidingen in het excellentieprogramma, waaraan op onderdelen ook reguliere studenten deelnemen, gepaard te gaan met hoge eisen aan de
Docenten 7. Docenten voor excellentieprogramma’s en docenten voor reguliere programma’s Docenten spelen een sleutelrol in de cultuuromslag die nodig is om excellente studenten te scouten, hun kwaliteiten te erkennen (en verder te helpen ontwikkelen) en hen het onderwijs te geven dat past bij hun ambities. In alle instellingen is op dit punt een cultuuromslag waarneembaar, waardoor de noodzakelijke inspirerende interactie tussen docenten en studenten die tot excellentie willen worden
11
Sirius Programma overall auditrapport 2013
betrokken onderdelen en aan de deelnemende studenten; het is juist aantrekkelijk door verbindingen met het reguliere onderwijs de cultuur van excellentie te verbreden.
Een aantal instellingen zet ook in op learning communities, waarbinnen docenten en studenten elkaar ontmoeten. Binnen leergangen voor docentprofessionalisering ontstaan ook netwerken tussen docenten onderling. De auditcommissie onderstreept het belang van communityvorming, omdat blijkt dat dit versterkend werkt voor excellentieprogramma’s, en dat het stimuleren van deze communities dan ook een blijvende inspanning van de onderwijsinstellingen vergt.
De auditcommissie constateert even wel dat het stimuleren van een klimaat waarin men wil, kan en mag excelleren, vooralsnog meer betekenis heeft gekre gen voor de uitvoeringspraktijk van studenten dan voor die van docenten.
Keten en werkveld 9. Samenwerking in de onderwijsketen Om excellentiebevordering in het hoger onderwijs te stimuleren en ook te versterken, is het van belang de bewustwording met betrekking tot excellentie, dat wil zeggen het denken in termen van excellentie, ook in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs sterker te stimuleren. De auditcommissie constateert dat de ontwikkeling in de onderwijsketen bij de hoger onderwijsinstellingen extra aandacht verdiend. Een aantal instellingen werkt nauw samen met de voortgezet onderwijs instellingen in de omgeving, bijvoorbeeld in de vorm van een pre-university college of een junior college. Nu het thema excellentiebevordering hoog op de politieke agenda staat, ook in het voortgezet en primair onderwijs, is het van belang de samen werking in de onderwijsketen te versterken zodat de ervaringen met betrekking tot excellentiebevordering kunnen worden gedeeld.
Werk aan (een profiel van) de ‘excellente’ docent Binnen veel onderwijsinstellingen wordt gewerkt aan het profiel van de ‘excellente’ docent. Een aantal hogescholen werken hierin samen, o.a. Saxion Hogescholen/Edith Stein, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Utrecht, Hanze hogeschool en de Hogeschool van Rotterdam. De Universiteit Utrecht heeft een eigen leergang voor excellente docenten ontwikkeld en is ook in gesprek met deze hogescholen hoe er van elkaars kennis optimaal gebruik gemaakt kan worden.
Ketenaanpak Een aantal instellingen biedt getalenteerde leerlingen uit het voortgezet onderwijs extra uitdaging middels een pre-university college of junior college. Leerlingen volgen dan lessen op de universiteit voor een bepaalde periode. De Universiteit Utrecht, Leiden Universiteit, Radboud Universiteit Nijmegen, Maastricht University en de Rijksuniversiteit Groningen werken op deze manier met de toptalenten uit het voortgezet onderwijs. De Hanzehoge school is aan het onderzoeken of het mogelijk is een pre-hogeschool college met havo-scholen op te zetten.
8. Communityvorming: van facultair tot instellingsbreed tot nationaal Communityvorming is een expliciet onderdeel van instellingsbreed excellentiebeleid. Studenten geven aan dat zij het zeer waarderen om met gelijkstemde en gemotiveerde studenten, maar ook met docenten, te kunnen samenwerken. Communityvorming wordt op verschillende manieren gefaciliteerd binnen de instellingen, maar de auditcommissie constateert dat het met name de studenten zijn die de communityvorming organiseren en stimuleren. Er bestaat inmiddels een groot aantal honoursstudenten- en honours studieverenigingen, binnen universiteiten en hogescholen.
10. Blik richting arbeidsmarkt en het afnemend veld Het werkveld is in meerdere opzichten van groot belang voor de excellentieprogramma’s. Dit wordt steeds beter onderkend, maar er valt zeker nog winst te boeken. Het is ook duidelijk een winwin situatie. Excellentieprogramma’s zijn gebaat met projecten en probleemstellingen die uit de praktijk komen, een multidisciplinair karakter hebben, vragen om innovatie en creativiteit. Bedrijven en instellingen zijn gebaat bij inzet van excellente studenten en ook betrokkenheid van onderzoekers om een uitdagend project tot een goed einde te brengen.
Landelijk netwerk honoursstudenten NHC Op 8 juni 2013 vond de eerste nationale honoursstudenten conferentie ‘Connecting Ambitions’ plaats, voor en door honoursstudenten. De Leidse Sterrewacht was de ontmoetingsplaats voor honoursstudenten, zowel vanuit hogescholen als vanuit de universiteiten, uit heel Nederland. Van Biomedische Wetenschappen tot Theologie en van Geneeskunde tot Rechtsgeleerdheid. Dit heeft geresulteerd in een landelijke netwerk van honoursstudenten, de NHC. Op 6 juni 2014 organiseert de NHC wederom een landelijke conferentie, rond het thema Globalization.
12
Binnen veel excellentietrajecten wordt samengewerkt met bedrijven en publieke organisaties , vaak in de vorm van opdrachten uit de praktijk waar honoursstudenten in een multidisciplinair team aan werken. Een aantal instellingen heeft een vertegenwoordiging uit het werkveld in beoordelingscommissies, en werkt zo aan een structurele samenwerking. Echter, het blijkt nog steeds lastig om het werkveld structureel te betrekken bij de excellentieprogramma’s. Door de diversiteit van de programma’s, niet alleen binnen een instelling, maar ook tussen de instellingen, is het niet altijd makkelijk om een transparant en herkenbaar beeld van de excellentie programma’s neer te zetten. De auditcommissie constateert dat de aansluiting tussen de excellentieprogramma’s en het werkveld, maar ook het breder afnemend veld, nog niet sterk is ontwikkeld binnen de instellingen. De auditcommissie waardeert daarom de gezamenlijke stap die de Sirius hogescholen hebben gezet om een gezamenlijke publicatie uit te brengen van het profiel van de excellente hbo professional. De wervende kracht van de excellentie programma’s kan hierdoor ook vergroot worden, immers studenten en afnemend veld krijgen nadrukkelijker inzicht in de meerwaarde van de programma’s.
Samenwerking met het werkveld De Hogeschool Rotterdam werkt nauw samen met het werkveld in de omgeving van de hogeschool in het kader van de Innovation Labs. In een Innovation Lab draait alles om samenwerken en kennis delen. In ieder ILab zitten studenten, docenten en lectoren uit verschillende vak gebieden. Zij werken aan Rotterdamse vraagstukken. Bij diverse universiteiten — bijvoorbeeld in Leiden, Groningen, Maastricht en Utrecht - wordt in het Leadership Programme in de master nauw samengewerkt met het werkveld. De studenten werken in multidisciplinaire teams aan real-life vraagstukken van maatschappelijke organisaties, gemeente en bedrijven.
Behalve dat hoger onderwijs en werkveld elkaar middels inhoudelijke projecten kunnen vinden bij excellentieprogramma’s, zijn er diverse andere mogelijkheden voor samenwerking. Bijvoorbeeld voor de keuzes die gemaakt moeten worden bij het ontwikkelen van visie en doelstellingen, kan input vanuit het bedrijfsleven over de waarde die zij hechten aan bepaalde competenties van belang zijn (bronnen kunnen zijn: gesprekken met HR-mensen van middelgrote en grote ondernemingen of instellingen; agendering in de werkveldcommissie van de opleiding; eigen onderzoek binnen het relatienetwerk). Ook op een andere manier kan het bedrijfsleven betrokken worden: bedrijven of instellingen die zelf voortrekkers zijn in hun werkveld, zijn gaarne bereid om hun experts een masterclass of gastcollege te laten verzorgen. Een erg praktisch punt betreft het beoordelen van de ontwikkeling en prestaties van studenten: de praktijkbegeleiders in de bedrijven en maatschappelijke organisaties kunnen uiteraard een goede bijdrage leveren aan het assessment van de student.
De auditcommissie daagt in dit kader de universiteiten uit de relaties tussen de bachelorprogramma’s en de vervolg opleidingen alsmede de relaties tussen de masteropleidingen en het afnemend veld verder te expliciteren.
Kortom, naast bijdragen aan keuzes voor thema’s en projecten, kan de samenwerking met het bedrijfsleven in feite slaan op het hele proces, van ontwerp tot en met assessment van excellentietrajecten. Door bij de opzet en uitvoering van excellentietrajecten goed met het werkveld samen te werken, zal de bekendheid ervan ook toenemen. Diverse Sirius instellingen hebben in hun projectplan opgenomen om de alumni van de honoursprogramma’s te volgen op de arbeidsmarkt. Het zal uiteraard interessant zijn om te zien hoe de honoursstudenten opereren op de arbeidsmarkt in relatie tot reguliere bachelors en masters.
Hogescholen leiden hun talenten op tot excellente professional De Sirius hogescholen werken ieder vanuit hun eigen pro fiel aan excellentie. Binnen deze profielen hebben zij de gemene deler opgezocht en opgetekend. Het resultaat is de gezamenlijke uitgave van de excellente hbo professional, waarin ook vanuit elke hogeschool helder en concreet is aangeven wat zij binnen de eigen onderwijsinstelling doen en vanuit welke visie.
13
Sirius Programma overall auditrapport 2013
Indaling en verduurzaming
Master programma’s
11. Intracurriculair en extracurriculair
In 2013 zijn de masterprogramma’s verder ontwikkeld en is de deelname van studenten aan masterprogramma’s toegenomen. Instellingen denken echter dat wat de deelname aan excellentie trajecten betreft het plafond is bereikt. De auditcommissie wijst erop dat nog niet alle mogelijkheden tot het wekken van grotere belangstelling zijn benut. De werving kan op veel plaatsen worden geïntensiveerd. Op korte termijn kan ook winst behaald worden door de meerwaarde van excellentieprogramma’s beter over het voetlicht te brengen. En dat dan niet alleen in termen van de hogere marktwaarde die een student verwerft, maar ook als doel in zichzelf. De studietijd is maar een korte periode in een mensenleven: het is zaak daar alles uit te halen, het onderste uit de kan. Wie dat nalaat doet zichzelf tekort.
De meeste excellentietrajecten zijn in eerste aanleg buiten het reguliere curriculum ontwikkeld. Er is in het kader van verduur zaming een duidelijke trend waarneembaar van het indalen van excellentietrajecten in het reguliere curriculum. Dit hangt deels samen met de tendens tot verbreding, waardoor er meer onderwijs elementen als excellent worden aangemerkt (zie ook het eerste punt onder de invalshoeken over verbredende en verdiepende programma’s). Voordelen van het onderbrengen van excellentie trajecten in het reguliere curriculum zijn dat de kwaliteit geborgd is in de reguliere kwaliteitszorgcyclus en dat het excellentie onderwijs onderdeel uitmaakt van de reguliere financiering. Tevens kan hierdoor de interactie tussen het reguliere onderwijs en het excellentieonderwijs versterkt worden, waardoor instellings breed de ervaringen worden gedeeld en het onderwijsklimaat gestimuleerd wordt.
De uitdaging voor de universiteiten is vooral het expliciteren op welke doelgroepen, zowel binnen Nederland als in het buitenland, zich te richten met de excellentietrajecten in de master. Een tweede uitdaging bestaat uit een heldere positionering van de programma’s, ook in het licht van concurrentie met andere masters, zoals de research masters. Welk doel beogen de excellentieprogramma’s naast de research masters en is het duidelijk voor studenten welke keuzemogelijkheden zij hebben?
De auditcommissie onderstreept het belang van het gestructureerd inbedden van excellentieprogramma’s in het totale onderwijsbeleid/aanbod aan gezien daardoor de interactie tussen het excellentie — en het reguliere onderwijs wordt gestimuleerd en de verduurzaming van het excellentie programma wordt bevorderd.
Veel van de excellentietrajecten in de masterfase richten zich op het ontwik kelen van persoonlijke ontwikkeling en leiderschapskwaliteiten. Het zou aan te bevelen zijn als de universiteiten gezamenlijk het gesprek hierover met elkaar intensiveren, en gezamenlijk de uitdagingen oppakken.
Intracurriculair en extracurriculair De Universiteit Utrecht zet in op intra curriculaire honours programma’s in de vorm van de honours colleges binnen de bacheloropleidingen. De Radboud Universiteit daarentegen organiseert en financiert het honours onderwijs volledig extracurriculair. Echter, de kwaliteitsborging van het honoursonderwijs loopt mee met de reguliere kwaliteitscyclus.
De auditcommissie zal op deze uitdagingen, en de wijze waarop de universiteiten hieraan uitwerking geven, in 2014 nadrukkelijker ingaan.
14
Hoofdstuk 4. Een lerend landelijk netwerk Zoals bekend, loopt de subsidieperiode eind 2014 af. Maar dat wil geenszins zeggen dat de ontwikkeling van het excellentieonderwijs stil zal blijven staan. Hogescholen en universiteiten werken, op basis van de opgedane ervaringen en geïnspireerd door het Siriusteam, aan het continueren van het ontstane Sirius netwerk, waarin kennisdeling en kwaliteitsborging de centrale pijlers zijn.
1. Voorstellen. Een (concept) monitor per instelling is voorhanden die allereerst inzicht verschaft in de gestelde ambities en de mate waarin de instelling er in is geslaagd deze ambities waar te maken. En de peers in staat stelt een helder beeld van de context en de aanpak te krijgen, primaire aandachtpunten te benoemen en ook te bepalen welke wederzijdse gesprekspartners daar het beste bij passen.
De m&a systematiek is ingericht en doorontwikkeld om instellingen te stimuleren en te helpen ontwikkel- en leerinspanningen blijvend om te zetten in resultaat. De vraag ‘doen we de goede dingen, en doen we die dingen goed’ is er een die zich vanzelfsprekend niet beperkt tot de subsidieperiode maar die instellingen zich moeten blijven stellen, op een adequate wijze dienen te adresseren en met elkaar - als lerend landelijk netwerk — dienen te bespreken.
2. Preview. Het bezoeken van elkaars instelling en het bespreken van elkaars ambities, vragen en ervaringen leggen een goede basis voor een verdiepende review. Niet alleen versterkt een dergelijke voorbereiding de noodzakelijke vertrouwensband voor een open gesprek, het maakt het ook mogelijk in de review zelf snel tot het bespreken van elkaars successen en belangrijkste uitdagingen te komen.
Sirius monitor & audit systematiek: informeren — intensiveren — inhoudelijk verdiepen De nadruk van de m&a is in de voorgaande jaren steeds meer verschoven van het informeren en adviseren over de aanpak naar het analyseren en waarderen van de effecten. In de huidige fase van het programma — en ingegeven door de ontwikkelbehoeften van de instellingen — is de nadruk verlegd naar bestendiging van resultaten en verdieping van de aanpak aan de hand van goede praktijken. Gezocht is naar een invulling van de m&a die past bij deze fase van het Sirius Programma en die bovendien haar bruikbaarheid behoudt nadat de subsidieperiode is afgerond. Samen met een deel van de instellingen is daarom gewerkt aan een aanpak voor peerreview als onderdeel van de monitor & audit. Beoogde opbrengsten binnen de looptijd van Sirius zijn het delen van (concrete) praktijkkennis en het scherp houden van de instellingen op de zelf geformuleerde ambities. Peerreview is hiervoor een passende methode, die ook goed bruikbaar is na de huidige subsidieperiode. Geëxperimenteerd is met een werkvorm voor intercollegiale toetsing die mogelijk — op initiatief van de instellingen zelf — kan worden benut om de kwaliteit van ontwikkelde programma’s te borgen. Instellingen kunnen zichzelf en elkaar scherp houden en erop toezien dat activiteiten voor excellentiebevordering aan gedeelde kwaliteitsstandaarden voldoen.
3. Agendasetting. Het vertalen van de in de preview besproken ambities en ervaringen in (nieuwe) inzichten, good practices en uitdagingen - per instelling en/of gezamenlijk — in een reflectie notitie draagt er aan bij om in de peer review snel to-the-point te kunnen komen. Deze notitie heeft zo een agendasettende functie. 4. Review. De instellingen reflecteren kritisch en vanuit de praktijk op de eigen en elkaars voortgang. De auditcommissie is voorzitter van de bijeenkomst, voert de regie over het gesprek en brengt eigen vraagpunten in. De auditcommissie is verantwoordelijk voor het oordeel over de voortgang van beide instellingen en baseert zich daarvoor mede op de monitorrapportages en de opbrengsten van de peerreview. 5. Follow up. Adequate afronding scherpt tot slot de follow up aan: verdere stappen kunnen nog scherper en adequater gezet worden, wanneer de peerreview leidt tot een gezamenlijke analyse; een gezamenlijk product (de gedeelde leereffecten) van de instellingen dat een goede basis voor het vervolg biedt.
In de audits van 2013 hebben verschillende instellingen gewerkt met een vorm van peerreview als voorbereiding op en onderdeel van de audit. De Sirius auditcommissie heeft hierbij nog een nadrukkelijke sturende rol gehad. Ofschoon in een peerreview meer aandacht is voor verdieping van de aanpak en het wisselen van kennis en inzichten tussen instellingen, bleef het auditelement immers onverminderd van kracht. Voor een effectieve uitvoering van peerreview in deze fase van het Sirius Programma ziet de auditcommissie - op basis van de pilots in 2012 en 2013 - de volgende aanpak voor peerreview als mogelijk uitgangspunt om in 2014 verder op door te werken:
In 2013 hebben vijf peerreviews plaatsgevonden. Bij de andere instellingen zijn klassieke audits uitgevoerd in de vorm van een één-op- één gesprek tussen een delegatie van de auditcommissie en afgevaardigden van de instelling. Tijdens deze klassieke audit zijn er meerdere gespreksronden, met o.a. het College van Bestuur, coördinatoren, docenten, studenten en het werkveld. Afhankelijk van de ontwikkeling van instellingen op de koersbepalende
15
Sirius Programma overall auditrapport 2013
elementen en de geformuleerde ambities is voor één van beide vormen van audit gekozen.
de instellingen de kans geeft om de eigen aanpak en resultaten te reviewen met behulp van collega instellingen.
Vanuit de theorie naar de praktijk
Dit gezegd hebbende, constateert de auditcommissie anno 2013 ook dat, ondanks de ervaring van de instellingen in de afgelopen jaren, de kwaliteit van de monitorrapportages nog te wensen over laat. Veel instellingen slagen onvoldoende in het ontwikkelen van een adequaat intern monitoringssysteem waarin kan worden gekeken in welke mate de gestelde doelen door de instelling zijn behaald. Dit vertaalt zich in het aanleveren van monitorrapportages die een niet volledig beeld geven van de huidige ontwikkelingen. De auditcommissie hoopt ten zeerste dat in 2014 de kwaliteit van deze rapportages wordt aangescherpt, zodat in de auditgesprekken daadwerkelijk de focus kan liggen op inhoudelijke verdieping.
Het leereffect voor de instellingen die een peerreview hebben uitgevoerd blijkt duidelijk hoger, met name wanneer beide instellingen de verschillende stappen van peerreview samen doorlopen en voorafgaand aan de review met de auditcommissie al intensief en tijdig informatie uitwisselen en een analyse maken. De instellingen kunnen de eigen visie op en invulling van de honoursprogramma’s tegen elkaar afzetten en kunnen hun zelfreflectie versterken met de vergelijking van de eigen werkwijze met die van andere instellingen. De peerreview is echter niet bij uitstek geschikt om een helder en concreet beeld van alle aparte instellingen te krijgen in het licht van de binnen Sirius gemaakte prestatieafspraken. Daarvoor blijft bilateraal overleg tussen auditcommissie en instelling nodig. Daarom is in 2013 een apart moment ingebouwd om de instellingen afzonderlijk te bevragen over de monitor en voortgang.
Landelijk netwerk De auditcommissie hoopt dat het netwerk blijft bestaan uit zowel de hogescholen als de universiteiten die nu deelnemen aan het Sirius Programma en de nieuwe instellingen die in 2013 zijn uitgenodigd voor deelname aan het kennisprogramma. Dit netwerk acht de auditcommissie van groot belang voor de verdere discussie over en adequate implementatie van het excellentieonderwijs in Nederland.
De uitvoering van peerreviews heeft de noodzaak bevestigd van een goede voorbereiding en een gezamenlijke agendasetting als stappen in het proces van kritische wederzijdse reflectie. Er zijn vijf peerreviews uitgevoerd, waarbij door instellingen steeds een eigen invulling is gegeven aan de aanpak en uitwerking. In drie gevallen is een intensief voortraject doorlopen waarin de instellingen wederzijds informatie hebben uitgewisseld over aanpakken, successen en knelpunten, alvorens in de eigenlijke review hierop diepgaander te reflecteren. Het is met name in deze drie gevallen geweest dat de instellingen ook daadwerkelijk de eigen werkwijze en prestaties met elkaar konden vergelijken en zo van elkaar leren. De auditcommissie heeft over het geheel bezien de indruk gekre gen dat meer contact tussen instellingen in het kader van de peerreview leidt tot meer diepte in de bijeenkomsten. Een aantal peerreview bijeenkomsten had naar de mening van de auditcommissie te veel het karakter van kennismaking en eerste uitwisseling.
Het Sirius Programma organiseert in samenwerking met de Hoge school van Amsterdam de Summit Excellentie 2014. Deze Summit vindt plaats op 2 oktober 2014 in Amsterdam, en zal geopend worden door de minister van OCW. Voorafgaand aan deze Summit worden vier regionale tafels georganiseerd (in Groningen, Tilburg, Leiden en Amsterdam) om met elkaar het gesprek aan te gaan over de toekomst van het excellentieonderwijs. De auditcommissie juicht dit initiatief toe, omdat het van groot belang is om met elkaar in gesprek te blijven en ervaringen te delen. Het delen van kennis, en ook het creëren van een visie is van belang voor deze regionale tafels. Omdat excellentieonderwijs niet alleen van belang is voor het hoger onderwijs, worden ook stakeholders uit het mbo, vo en po uitgenodigd. De auditcommissie hoopt dat het debat intensief gevoerd zal worden, en dat daarmee de beweging die al in gang is gezet verder geconcretiseerd en versterkt zal worden.
In de interactie tussen de instellingen is vooral gezocht naar het verkrijgen van nieuwe inzichten en ideeën voor beleid en programma’s. De instellingen hebben in hun feedback op de uitgevoerde peerreviews aangegeven de bijeenkomsten als nuttig en constructief te ervaren, waarin in openheid van gedachten kon worden gewisseld over de goede praktijkvoorbeelden en dilemma’s. Dat de intensiteit in de contacten, de diepgang in de discussie en het kritische gehalte van de reflectie sterker hadden gekund, wordt door de instellingen erkend. De peerreview had nog te sterk het karakter van een friendly conversation. De instellingen zijn evenwel van mening dat de peerreview zeer zeker- in deze eerste aanzet tot een duurzaam instrument voor wederzijdse consultatie en intervisievan toegevoegde waarde is geweest. De auditcommissie heeft de indruk gekregen dat de uitbreiding van het m&a instrumentarium op een effectieve wijze bijdraagt aan een stapsgewijze maar in potentie structurele invulling van de rol van “kritische” vriend door de instellingen zelf.
In de afgelopen jaren is het landelijk netwerk tot stand gebracht. Een net werk dat in beweging zal blijven en zich verder zal ontwikkelen. De cultuur verandering is ingezet. Nu is het tijd voor het bestendigen van een gedegen visie en ontwikkeling, en het structureel betrekken van de andere stakeholders in de onderwijssector.
In 2014 wil de auditcommissie in samenspraak met actieve betrok kenen uit de instellingen de peerreview weer een slag verder ontwikkelen. De voorbereiding van de peerreview krijgt daarbij meer aandacht, evenals de onderlinge uitwisseling en dialoog tussen de instellingen. Ook de positie die de auditcommissie inneemt tijdens de review zelf zal aan de orde komen. Het streven is om op deze manier toe te werken naar een vorm van peerreview die geschikt en aantrekkelijk is om ook in de periode na de huidige subsidieperiode
16
Hoofdstuk 5. Slotbeschouwing Leading Experts De Leading Experts kijken met bewondering terug op de werkwijze van de Sirius auditcommissie. Anders dan gebruikelijk in de wereld van het (hoger) onderwijs, heeft deze auditcommissie stimulering tot het handelsmerk van het Sirius Programma gemaakt.
De auditcommissie heeft zich ontpopt als een ‘critical friend’ van de deelnemende instellingen. Natuurlijk is er door de auditcommissie op toegezien dat de verstrekte middelen door de deelnemers optimaal werden ingezet. Zo is er veelvuldig vergaderd met elk van de betrokken instellingen om te bezien of en hoe de voorgenomen ambities werden gerealiseerd. Maar tegelijkertijd heeft de auditcommissie alles in het werk gesteld om de deel nemende instellingen van advies te dienen en best practices aan te reiken. Ze heeft dat gedaan door de informele initiatieven en praktijken van pioniers in instellingen breed toegankelijk te maken door middel van conferenties, ronde tafel-bijeenkomsten, verslaglegging, brochures en netwerkvorming. Die werkwijze is er mede voor verantwoordelijk geweest dat sinds 2008, het jaar waarin Sirius het licht zag, het denken over ‘excellentie’ en de praktijk om daaraan invulling te geven ‘normaal’ zijn geworden. Door erop te insisteren dat instellingen op dat punt een eigen visie zouden moeten ontwikkelen en door aan te geven dat een van de wezenlijke elementen in de realisering van zo’n visie het community-element moet zijn, heeft de auditcommissie nog eens onderstreept dat de betrokkenheid van studenten op elkaar en van studenten en docenten onderling voorwaarden zijn voor optimalisering van studieprestaties.
de mastertrajecten waarmee ze hun opleiding willen vervolgen. Daar zal dus best een tandje bijgezet moeten worden, zeker als ervan wordt uitgegaan dat een mastertraject per definitie een excellentietraject zou moeten zijn. Dan is er nog de spin-off richting het voortgezet en het primair onderwijs. Ook daar worden analoog aan het Sirius Programma door het Platform de mogelijkheden van het excellentiedenken in bovenbedoelde zin nader verkend. Door wat er op dat terrein al aan goeds is ontwikkeld in een netwerkorganisatie bijeen te brengen, wordt aangesloten bij de werkwijze van de Sirius auditcommissie. De peerreview blijkt een adequaat instrument voor instellingen om als critical friend op elkaars aanpak en prestaties te reflecteren. Het zou goed zijn dat de sector hier na de subsidieperiode verder het voortouw in neemt. Het onderstreept nog eens dat Sirius een belangrijke rol speelt en heeft gespeeld in de niveauverhoging van het hoger onderwijs in ons land. Het is de hoop van eenieder die bij het Sirius Programma betrokken is dat op het einde van 2014, wanneer de subsidieperiode formeel afgesloten wordt en de definitieve balans wordt opgemaakt, excellentie en niveauverhoging definitief van uphill battle tot downhill ride zijn geworden.
De geleidelijke normalisering van het excellentiedenken en de wijze waarop dat in de afgelopen jaren diverse vormen heeft aange nomen betekent ook dat de reguliere opleidingen steeds minder buiten schot zijn gebleven. De spin-off van Sirius wordt tastbaar, ook al zal er nog veel moeten gebeuren om die positieve effecten én een grotere spreiding én een grotere mate van duurzaamheid te geven. Het doel is immers niet alleen de betere studenten op een hoger niveau te brengen, maar ook om de weg vrij te maken voor een onderwijsklimaat waarin studenten mogen, willen en kunnen excelleren. Maar intussen zijn er wel degelijk effecten op de organisatie en inhoud van de reguliere trajecten, zowel in de bachelor- als in de masterfase. Ook is er hernieuwde aandacht voor de professionalisering en waardering van docenten gegroeid. In de bachelorfase ontstaat meer ruimte voor dat ‘onsje meer’, voor vraagoriëntatie en verdieping van de kant van studenten en voor een sterkere oriëntatie op meedoen aan onderzoeksprojecten. Dit laatste zorgt weer voor een intellectuele interactie tussen wetenschappers en studenten. De ervaring leert dat in dit soort constellaties wederzijdse stimulering optreedt en studenten enthousiast worden voor complexe onderwerpen. Tegelijkertijd constateren we een opwaartse druk op de masterfase: te veel studenten die in de bachelorfase een excellentie-traject hebben doorlopen raken teleurgesteld door het niveau van (sommige van)
Hans Adriaansens Annemieke Roobeek Norbert Verbraak
17
Sirius Programma overall auditrapport 2013
Expertcommissie Sirius Programma Leading Experts
Auditcommissie Sirius Programma
Dhr. prof. dr. H.P.M. Adriaansens (voorzitter)
Dhr. prof. dr. T. Sminia (voorzitter)
Prof. dr. Hans Adriaansens is voormalig Dean en oprichter van het University College Roosevelt te Middelburg. Hij heeft ook het University College Utrecht opgericht. Hij was hoogleraar sociale wetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Tevens was hij voorzitter van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en hij was onder meer lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en van diverse andere onderwijscommissies. Hij houdt zich vooral bezig met de herinrichting van het hoger onderwijs en onderzoekt, in breder maatschappelijk verband, de overgang van een traditionele verzorgingsstaat naar een hedendaagse “civil society”.
Prof. dr. Taede Sminia was hoogleraar Histologie en Immunologie bij het VUmc en Rector Magnificus van de Vrije Universiteit tot 2007. Hij was tevens (vice) decaan van de faculteit geneeskunde van het VUmc. Vanaf 2007 is hij voorzitter (geweest) van de Evaluatie commissie Ruim Baan voor Talent, de beoordelingscommissie Sirius Programma, Stichting Topsport Amsterdam (Talentontwikkeling en Topsport) en van vele onderwijs audit- en visitatiecommissies. Verder is hij kwartiermaker ‘Versterking en Profilering hoger onderwijs’ in de provincie Friesland.
Dhr. prof. dr. D. Bosscher Prof. dr. Doeko Bosscher is hoogleraar Eigentijdse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen en voormalig Rector en decaan. Tevens is hij voorzitter van diverse wetenschappelijke commissies, zoals de Wetenschapscommissie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD, Amsterdam); van de Wetenschapscommissie van het Roosevelt Study Center (RSC, Middelburg) en van de beurzencommissie HSP Huygensprogramma (NUFFIC).
Dhr. drs. N.M. Verbraak Drs. Norbert Verbraak is cultureel antropoloog. Hij is voorzitter van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO). Hij is oud-voorzitter van de Raad van Bestuur van Fontys Hogescholen. Daarvoor werkte hij bij de Centrale voor hogere functionarissen bij overheid en onderwijs, bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. In 1985 werd hij lid van het College van Bestuur van de Katholieke Leergangen en in 1991 werd hij bestuurder van Hoger Onderwijs Zuid-Nederland. Hij was tevens waarnemend voorzitter van de HBO- raad. In 2007 is hij onderscheiden als Officier in de Orde van Oranje-Nassau, vanwege zijn belangrijke bijdrage aan de onderwijsontwikkeling in Nederland en de invloed daarvan op economische ontwikkelingen.
Dhr. drs. A.J.E.G. Renique Drs. Chiel Renique is voormalig secretaris onderwijs van VNO-NCW en MKB-NL. Daarvoor was hij vice-voorzitter van een ministeriele adviesgroep voor het voortgezet onderwijs en mbo. Verder participeerde hij in commissies als de onderwijs commissie van de European confederation of employers UNICE, van BIAC (business and industry advisory committee to OECD) (tevens als (vice-)voorzitter) en in verschillende functies bij de ILO (International Labour Organization). De heer Renique studeerde wis- en natuurkunde in Nijmegen.
Mw. prof. dr. A.J.M. Roobeek Prof. dr. Annemieke Roobeek is hoogleraar Strategie en Transformatiemanagement aan Nyenrode Business Universiteit waar zij in 1989 begon op de leerstoel voor Technologie en Economie. Zij heeft het Collaborative Research Program geleid, dat over alle (60) leerstoelen, PhD’s en centers heen gaat. Naast haar universitaire werkzaamheden is zij directeur van MeetingMoreMinds, dat gespecialiseerd is in intercompany netwerktrajecten en het scheppen van innovatieve ecosystemen. Zij is een ervaren bestuurder en is momenteel commissaris bij o.a. ABN AMRO, KLM N.V., Abbott Healthcare Products en lid van diverse adviesraden waaronder bij PGGM, VUmc en CPI Governance. Zij was tot medio 2013 acht jaar voorzitter van NCWT/ NEMO Science Center waar Kennislink, Oktober Kennismaand etc. onder vallen. Zij is lid geweest van de RLI en de VROM raad.
Dhr. drs. A. Vroon Drs. Bert Vroon was onder meer voorzitter van het College van Bestuur van de Christelijke Hogeschool Nederland (Thans: Stenden Hogeschool) en bestuurslid van de Vereniging Hogescholen. Daarvoor was hij statutair directeur van SBI Training en Advies, vice-voorzitter van de Vetron en gecertificeerd beoordelaar bij Certiked tbv. ISOcertificeringen. De heer Vroon is Interim-Bestuurder en leidde o.a. Openbaar Onderwijs Zwolle en Regio en de Woningcorporatie deltaWonen te Zwolle. Naast diverse commissariaten participeert hij in de beoordelingscommissie Sirius Programma en zit hij regelmatig de Verificatiecommissies van de NVAO (Heraccreditering Hoger Onderwijsopleidingen) voor. De heer Vroon studeerde Politicologie aan de Vrije Universiteit.
18
Mw. prof. dr. A. Need Prof. dr. Ariana Need is sinds 2009 hoogleraar Sociologie van het Openbaar Bestuur aan de Universiteit Twente. In 2008-2009 was ze als lid van de Commissie Schnabel verantwoordelijk voor het vernieuwde eindexamenprogramma Maatschappijwetenschappen. Ze is lid van de Sociaal Wetenschappelijke Raad (KNAW) en associate member van Nuffield College in Oxford.
Dhr. dr. C. Sprenger Dr. Cees Sprenger is partner bij Kessels & Smit, The learning Company, en lector lerende politieorganisatie bij de Politieacademie. Voorheen heeft hij gewerkt bij Berenschot en ABN Amro bank. Hij heeft verschillende advies- en onderzoeksopdrachten gedaan in de onderwijssector.
Mw. ir. E. Schaper MBA Ir. Erica Schaper MBA is interim manager en Executive coach, gespecialiseerd in onderwijsorganisaties. Zij heeft strategische interimopdrachten uitgevoerd voor de Hanzehogeschool en Hogeschool INHolland, voor ROC Noorderpoort College, in het primair en voortgezet onderwijs en in de commerciële opleidingsbranche. Voorheen was zij onder andere algemeen directeur van Hogeschool Van Hall Larenstein (onderdeel van Wageningen UR) en van FNV Formaat. Zij vervult de rol van toezichthouder in de GGZ-branche en in het speciaal onderwijs. Zij is opgeleid als ruraal socioloog aan de Wageningen Universiteit.
Prof. dr. O.J. Hekster Prof. dr. Olivier Hekster is sinds 2004 hoogleraar oude geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarvoor is hij opgeleid en werkzaam geweest aan de universiteiten van Rome, Nottingham, Oxford en Nijmegen. Hij is lid geweest van de Jonge Akademie (KNAW), toekenningscommissies voor VENI en Horizon (GW; NWO) en wetenschappelijke adviesraden van het Koninklijk Nederlands Instituut te Rome en het Geldmuseum, Utrecht.
Sirius Programma Het Sirius Programma wordt uitgevoerd door het Platform Bèta Techniek. www.siriusprogramma.nl www.platformexcellentie.nl Renske Heemskerk — senior projectleider Esmee Gramberg - projectleider Sander van der Ham — projectleider monitor & audit
19
Sirius Programma overall auditrapport 2013
Colofon Uitgave Sirius Programma Lange Voorhout 20 Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 311 97 11 F (070) 311 97 10
[email protected] www.siriusprogramma.nl Facebook: Sirius Programma Twitter: @ExcellentieHO Uitgevoerd door De Sirius expertcommissie, projectbegeleiding vanuit Sirius: Renske Heemskerk en Sander van der Ham Projectbegeleiding vanuit Sirius Renske Heemskerk en Esmee Gramberg Vormgeving Optima Forma bv Voorburg
Februari 2014
20
www.siriusprogramma.nl