SFAN SPECIAL
nummer 1
15 april 1971
DE STERVENDE STAD EN ANDERE VERHALEN DOOR Eddy C. BERTIN
SFAN SPECIAL, nummer 1. Een uitgave van SFAN, vereniging voor science-fiction en fantastiek. Verantwoordelijke uitgever : Paul Torfs, Melkmarkt 33, 2000 ANTWERPEN Verhalen : Copyright © 1971 Eddy C. BERTIN. Voorwoord : Copyright © 1971 Willy MAGIELS. VERSCHIJNT DRIEMAANDELIJKS
I N E N
D E
S T E R V E N D E
A N D E R E
S T A D
V E R H A L E N .
door E D D Y
C.
B E R T I N
Inhoudsopgave : 1. Inleiding door Willy Magiels
.
. .
.
. .
.
. blz. 1
2. In de Stervende Stad .
.
. .
.
. .
.
. .
.
. blz. 2
3. Sterrenwandelaar
.
. .
.
. .
.
. .
.
. blz. 23
.
. .
.
. .
.
. .
.
. blz. 25
5. Bibliografie : Eddy C. Bertin
.
. .
.
. .
.
. blz. 29
. .
4. De Vleugels der Nacht
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
Eddy C. Bertin, of de kortzichtigheid van de uitgevers In de Nederlanden Willy Magiels
1
Vóór u ligt nu de derde nederlandstalige bundel met verhalen geschreven door de jonge Gentenaar EDDY C. BERTIN. De derde bundel in 3 jaar ! Geen van deze bundels werd uitgegeven door een professionele uitgever. Dit pleit zeker niet voor de uitgevers. Een talent als dat van Eddy Bertin mag niet beperkt blijven tot amateursuitgaven. Maar wat wilt u tenslotte ? Een uitgever trekt zich de haren uit het hoofd omdat hij een "Jan Cremer" of een "Gangreen" heeft laten ontsnappen. Dit zijn successen ! Hier viel geld te verdienen ! En hij liet het schieten, dat vergeeft die uitgever zich nooit. Wat hij wil is SENSATIE, want dat betekend dat hij op slag een stuk rijker wordt. Maar in SF & F zien zij geen sensatie. Er kan wel wat normaal succes inzitten, maar dan is het (financiëel) voor hem interessanter om de rechten van een Amerikaan of Engelsman te kopen in de plaats van een eigen schrijver te promoveren. Die bekende namen slaan toch in bij het 'grote' publiek. De Nederlandstalige cultuur (voor hen 'kul'tuur) kan hen geen barst schelen, tenminste als er geen seks in zit. Eddy Bertin kan hier beter dan wie ook over meepraten. Van zowat elke Belgische of Nederlandse uitgeverij bezit hij een afwijzingsbrief. "Het spijt ons, maar..." en meestal hebben ze het manuscript niet eens gelezen. Wat doet een vruchtbaar auteur dan ? Ofwel gooit hij zijn schrijfmachine door het raam, of anders vertaalt hij zijn eigen werk en waagt zijn kans in het buitenland. Eddy deed dit laatste, met het gevolg dat hij er eindelijk in slaagde een aantal werken te verkopen. Nu geniet hij in het buitenland een zekere faam, terwijl hij in eigen land slechts bekendheid heeft verworven in een beperkte kring van ingewijden. Deze kring heeft hij bereikt door zijn bundels "Horror House" (Yang Kahier, Gent 1968) en "Speciale Sektie: E.C.Bertin" in Toekomst 1 nr 5 (Paul Torfs, Antwerpen 1970). Maar deze enkele honderden liefhebbers bewonderen in hem de waardige opvolger van zijn twee stadsgenoten Jean Ray/John Flanders en Roger d'Exteyl. In deze twee bundels (we houden hier geen rekening met zijn Engelstalige poëziebundel "Out of Dark and Lonely Places") hebben we hem reeds leren kennen als een sterke sfeerschepper van het bovennatuurlijke, als handige speler met grand guignoleffekten, en als bekwame schrijver van psycho's. In het titelverhaal van deze bundel leren we hem dan kennen als SF-schrijver, als schepper van een angstwekkend toekomstbeeld. "In de Stervende Stad" is een verhaal dat een plaats verdient naast het onvergetelijke "1984" van George Orwell of "Brave New World" van Aldous Huxley, en ik durf beweren dat deze vergelijking geen grootsprekerij is ! Op meesterlijke wijze creëert Eddy in dit verhaal een maatschappij die heel dicht bij de onze staat. Een logische verdertrekking van de huidige toestand in een wereld die op een vat dynamiet staat. Een verhaal waarvoor hij, hoe kan het ook anders, hier geen uitgever vond, maar dat door John Carnel1 naar waarde geschat werd en een plaats kreeg in "New Writings in SF 13" (Dennis Dobson Books, London, 1968). Als dat geen referentie is ! Daarom is het voor mij een eer dit werk te mogen inleiden bij de nederlandstalige lezer. Een werk dat behoort tot het beste van de huidige wereldproductie. Hét meesterwerk van een jonge Vlaamse schrijver, die nog heel wat in zijn marge heeft : EDDY C. BERTIN. Willy Magiels Borgerhout, 14 februari 1971
I N
D E
S T E R V E N D E
S T A D
De orkaan huilde. Enkele bomen kreunden zwichtend onder zijn geweld. De twee eenzame figuren renden door het neergutsende regenwaas , voorover gebogen, tevergeefs elkaar steun gevend tegen de razernij der elementen. B L I K S E M
spleet een boom ontvlammend, zijn vuur als rood hellebraaksel, kolkende lava. uit de maag der aarde
Het volgende moment was de nachtmerrie voorbij, en Wade Henderson zag opnieuw de objektieve werkelijkheid. Er waren geen bomen, geen orkaan, geen wind en geen regen, dat waren slechts verwarde flitsen uit een ver, vervaagd verleden. Herinneringen aan dingen die hij nooit werkelijk gekend had, maar die zijn verhitte verbeelding creëerde uit wat hij gelezen had in verboden boeken. Er was enkel het NU, de werkelijkheid. Die werkelijkheid omvatte de Stad, en daaromheen Wereldseinde, een asgrauwe niet-werkelijkheid, een zone van dood en verderf. Maar de bliksem en het laaiende vuur bleven. Het witharde zoeklicht van een Jager der Repol vormde een maaiende bliksem, als een koude schitterende zeis; het vuur was de gloed van metaal dat zich langzaam in atomen ontbond, dààr waar de hittestraal van geconcentreerd licht die de Jager afgevuurd had, ingeslagen was. Ook de twee eenzame, voortsnel1ende schimfiguren bleven. Ze renden naar één der startbanen, rechts van de luchtkontroletoren. De startbaan verhief zich via een zestiggradenhoek in de hoogte, een prikkende vinger in de grauwe hemel van Wereldseinde. Bijna helemaal aan het uiteinde daarvan, stond een kleine tweepersoonsdelta. De vluchtelingen vermeden de roltrap, die als een luie worm zijdelings van de startbaan omhoogslingerde. hoog om ze strompelden moeizaam
In de Stervende Stad
3
de tweepersoonsdelta klein, wendbaar afgestemd op snelheid Dàt toestel kon hen tot buiten de Stad brengen, voorbij de asvelden en tot aan de uiterste grens van Wereldseinde; indien ze het tijdig bereikten, hadden ze misschien nog een laatste kans. Natuurlijk slaagden ze er niet in er bij te komen. Wade wist het zodra hij de Jager gezien had, één der kleine éénpersoonstoestellen, die zich in alle richtingen konden voortbewegen. De grote zoeker stond achterop de staart van het vliegtuig, als de gifstekel van een enorme dreigende schorpioen. Schijnbaar loom zweefde de Jager over de startbanen, met zijn zwarte vinnen leek het een beetje op een sinistere rog met een starend glazen oog. Zijn eerste schot had de vluchtelingen gemist. een schril zzzzzoemmmmmen hing in de lucht, luider en luider zzzzzoemmmmm, dan : stilte een zwanGere stilte afwachtend, dreigend Binnen enkele minuten nu zouden andere Jagers der Repol zich bij hem aansluiten. Het bewegende zoeklicht had het rennende paar gevangen in zijn helse cirkel, en volgde nu elk van hun stappen, als twee marionetten op het toneel. Gedurende enkele sekonden kon Wade hen duidelijk onderscheiden, een reeds oudere man gekleed in een onopvallend grijs kostuum, en een jong meisje van een jaar of zestien. Vader en dochter misschien, of minnaars, of enkel twee vreemdelingen, onderling verbonden door de Mutatie. De Jager legde zich op zijn zijde en kwam schuin naar beneden gegleden. Schitterende spatten van felwit licht verlieten zijn neus, en het tweede schot sloeg in vlak voor het vluchtende paar. Het sneed de startbaan netjes middendoor. De afgesneden rand begon te gloeien terwijl het metaal werd ontbonden tot energie. Het voorste gedeelte met het voertuig erop helde langzaam voorover, en brak dan af in een vonkenregen van rondspattende brokken gloeiend en gedeeltelijk gesmolten staal. De twee stonden verstard voor de gapende afgrond. Boven de Stad doken nu de nieuwe Jagers op. Als hyenas kwamen ze aangesneld, het geluid van hun motoren, een nijdig brommen dat de
In de Stervende Stad
4
Stad vulde met zijn dreiging. De zwerm verzamelde zich rond de slachtoffers. De eerste Jager maakte een cirkelende beweging, en gleed dan recht op het koppel af. Nu willen ze ze levend hebben, flitste het door Wades hoofd. Ze kunnen niet meer ontsnappen, en ze gaan proberen ze levend te grijpen. Het volgende moment rukte de man zijn oxygeenmasker af, en wendde zijn gezicht naar het meisje. Nog voor de zuurstofarme lucht haar verstikkende werking kon beginnen, was de Mutatie reeds aan de gang. De twee gezichten, krijtwitte maskers in de stralenbundel, vervaagden, als trok een onzichtbare hand er een lijkwade over. Neus en mond verdwenen, de ogen sloten zich en losten op in een uitdrukkingsloze witte massa pulserend vlees. De twee gezichten raakten elkaar, op het moment dat twee, drie stralenbundels samensmolten op het einde van de afgebroken startbaan. EEN FLAKKERING VAN KOLKEND, LAAIEND VUUR, DAN WEGster vend hier en daar
nog enkele
verloren vuurtongen Wade wendde het gezicht af, de pijn van het sterke licht brandde op de pupillen van zijn ogen. Toen hij ze weer kon openen was er slechts as overgebleven. Dat was alles wat ooit overbleef, dacht hij bitter. As en gepijnigd metaal. Hij dwong zijn benen te bewegen, zijn voeten zich te verplaatsen, terwijl hij de lijnen van zijn gezicht in een onverschillige, neutrale plooi trok. Het was een stommiteit geweest om zolang te blijven kijken, en inwendig vervloekte hij zijn eigen domheid, maar tevens wist hij dat hij niet verder had kùnnen gaan, zonder de uitslag gezien te hebben van de achtervolging... hoe vaststaand deze ook van tevoren geweest was. Weinig Muten hadden ooit een kans gehad tegenover de Jagers. Want meer was het tenslotte niet geweest, twee Muten die hun verdiende loon hadden... loon voor wàt ? Wel, de Jagers zouden wel een reden gehad hebben. Wat zouden de Repos hun aangewreven hebben, dacht Wade. Onder welk motief waren ze opgejaagd en afgeslacht, verbrand, verpulverd tot zwarte as. As heeft geen naam, geen reuk, geen verwijt, ze is grauw, een neutrale kleur van de dood, een onverschillige kleur.
In de Stervende Stad
5
"Agent RM-3 van de Reinheidspolitie wenst rapport uit te brengen. Ik verbrandde zojuist twee Muten, overste.", "Goed.' Twee dagen verlof en dubbel waterrantsoen gedurende één maand. U mag gaan." "Agent RM-3 dankt U, overste." Misschien werden er inderdaad zelfs geen motieven aangehaald. Opstand, onruststoking, oxygeen-diefstal, waterverspilling... zelfs enkel het Mutant ZIJN was voldoende voor de doodstraf. De Repol, de Reinheidspolitie, zorgde daarvoor, zij was de Macht. Er was altijd een Macht geweest, doorheen de geschiedenis der mensheid, en er zou er ook altijd een zijn. Reinheid, dat was de eerste beteugeling geweest van de relatieve 'vrijheid' der enkele overlevenden, tenmidden van kilometers en kilometers as en puin, dààr waar eens de grote steden gestaan hadden, vóór De Dag. Er was een zekere Macht nodig geweest, eerst de vrijwilligers, zij die iets afwisten van stralingsbestrijding, zij die KONDEN overleven. Er waren plunderaars, moordenaars, en algemene verwildering en zinloze brutaliteit en vernietiging. De Macht nam de wapens op, en Repol ontstond. Na enkele jaren werden sommige ruïnes heropgebouwd en bewoonbaar gemaakt, mensen en woonplaatsen breidden zich gelijkmatig uit op de plaatsen waar men nog kon leven. Dan werden nieuwe woonplaatsen gebouwd, dieper onder de grond en oxygeenfilters en verversers werden geplaatst. De nieuwe natuur zelf begrensde wat de Stad werd, zodat uiteindelijk Wereldseinde ontworpen werd, het enorme energiescherm dat de Stad overkoepelde, en haar beschermde tegen de beukende energie van de zonnestralen, die ongenadig de bijna atmosfeerloze aarde teisterden. Maar het was gevaarlijk zoveel te denken. In de verte zag hij het matte glimmen van een gedachtenpeiler. Zo stond er één op elke hoek van elke straat. Hij dwong zichzelf met eentonige regelmaat getallen op te tellen, in een traag ritme... vier... vijf... zes... zeven. De peilers waren zeer ruwe modellen. Ze tastten enkel vluchtig in de bovenste lagen van het bewustzijn, het waren geen 'gedachtenlezers' in de juiste zin van het woord, enkel meters van breinaktiviteit. Het resultaat waren schommelingen in een curve, ergens op één der kontrolebladen in de diepe kelders van de Repol. Een té intense schommeling las :
6 In de Stervende Stad G E V A A R
Mogelijkheid 1 : een Repol te nemen aktie : identifikatie van het persoonsschema Mogelijkheid 2 : een Muut te nemen aktie : neerbranden
Geen vragen gesteld. Geen antwoorden gewenst. twaalf en dertien is vijventwintig, dertien en veertien is… Wade zag hoe de Jagers zich weer verspreidden over de Stad. Van zo ver gezien, leken het net dikke aasvliegen, met één enorm cyclopisch facettenoog en uitgestrekte slurven. Langzaam dreven ze weg langs het matgrijs van de kunstmatige hemel. Wade vervolgde zijn weg, rustig in en uitademend. Zijn gezicht bleef strak, niet onvriendelijk of streng, enkel onverschillig. En gehoorzaam. Een schaap in de kudde, een bij in de zwerm, een mier in het nest. Wanneer hij een Repol ontmoette, drukte zijn gezicht de verwachtte eerbied uit. Vergeet nooit : een Repol is je BESCHERMER, hij is je beste VRIEND... De ontvanger in het kleurenbordje, dat de Repol op zijn borst droeg, reflekteerde zijn gedachten in vage, grauwe tinten. De ontvangers waren gevaarlijker dan de gedachtenpeilers, ze grepen dieper in het brein en waren veel moeilijker te misleiden. Soms was het Wade zelf een raadsel hoe hij erin slaagde zijn gedachten voor hen verborgen te houden. Eénmaal had hij gezien wat er gebeurde, wanneer een ontvanger niet de vereiste tinten aannam. Midden op één der kraterbruggen liep een man langs een Repol. Op sommige plaatsen van de ontvanger spatten plots spikkels van een nijdig felrood doorheen het grauw; en het bordje gaf een reeks korte zoemtonen. De Repol aarzelde geen sekonde, in één beweging draaide hij zich om en sloeg toe met zijn staf. De elektrische ontlading van het wapen verbrandde de linkerhelft van de wang van de voorbijganger. Wat van zijn gezicht overgebleven was, veranderde, vervaagde als het gezicht van een etalagepop. Neus en ogen vielen in, enkel de mond bleef, een zwart gapend gat. De tweede ontlading vernietigde de rest van het hoofd, en het lichaam viel zijdelings naar beneden in de krater, om zichzelf wentelend tot het met een doffe plof de bodem raakte. Wade had het nooit vergeten; hij was toen tien jaar geweest, een der eerste malen dat hij uit de kelders mocht en met een oxygeenmasker aan de oppervlakte van de Stad Wandelen. Het was de eerste Muut geweest die
In de Stervende Stad
7
hij gezien had. Hij zou er nog velen zien in zijn nachtmerries, gezichten waarvan ogen en neus schenen weg te zinken in het vlees, zodat slechts een vormloze witte massa overbleef. Schepsels, gedeeltelijk menselijk, die neergeschoten, verbrand, verminkt werden, en die stierven als mensen. Wezens net buiten zijn bereik, die voortgedreven werden door gevoelens die niemand begreep, en die dingen deden waarover slechts gefluisterd werd wanneer er geen peilers in de buurt waren. Met de eerste laag van zijn bewustzijn maakte Wade sommen, vermenigvuldigde ze en deelde ze weer, terwijl zijn werkelijk gedachtenleven doorheen de onderste lagen joeg. Automatisch verving hij na een poosje zijn luchtfilters en zag bij elke controlepost de stand na van de Geiger op zijn linkerschouder. Vaak moest hij verder gaan over smalle metaalslingers, de kraterbruggen, die zich als dunne tongen over gapende afgronden strekten. Als open muilen, bereid, wachtend om hen in te slikken. Hij keek nooit naar beneden, hij had het éénmaal gedaan... maar nooit weer. Vaag herinnerde hij zich de gefolterde metaalkonstrukties, verwrongen groteske massas gebroken en gesmolten staal, als versteende metalen spinnen, bevroren in een onindenkbaar moment van verloren tijd, hun slanke voelsprieten gebroken en versplinterd tot onherkenbare webben van ijzerafval. Er waren grote gedeeltes van ondergrondse gebouwen die opengerukt waren, en hun ingewanden blootlegden. Opdat moment had de hoogtevrees hem neergeslagen tot een steunende massa angst. Men had hem moeten wegdragen over de smalle zilveren tentakels, weg van de gapende tandeloze mond. Sinds die dag keek hij nooit meer naar beneden. Eens had hij een boodschap moeten doen net buiten de bewoonde grens van de Stad. Gedurende twee volle uren had hij niets anders gezien dan oogloze delen van muren, donkere skeletten van enorme gebouwen, als krankzinnige fragmenten van een paranoïde verbeelding. Soms waren er bijna volkomen intakte gebouwen, verdiepingen hoog, meestal die uit Ultrasteel opgetrokken waren. Ze lagen op hun zijde, als kolossale dinosaurussen, die vermoeid waren na eeuwen van domweg leven, die zich erbij hadden neergelegd en eenvoudig gestorven waren. Zwartgeblakerde doodsmerken ontsierden hun verwrongen lichamen, en de as was overal. Grauwe as van mensenlichamen, vermengd met de poelen van gesmolten steen en metaal.
In de Stervende Stad
8
DENK AAN IETS ANDERS. Maar dat kon hij niet. Hoe hij zich ook inspande, altijd kwamen zijn gedachten in een cirkel terug op de as en de Muten. Hij had ze verder leren kennen uit de herschreven technische boeken van de Repol, en uit de veroordelende artikels die in de tweemaandelijkse Stadspers verschenen. Geen enkele formuleerde precies de dreiging der Muten, het bleef bij vage woorden en bedekte zinspelingen. Het was bijna alsof iets instinktiefs de Repol ertoe aanzette de Muten overal waar ze maar konden te verdelgen als insekten. Maar niet enkel de Repol... "De schepsels, genoemd Muten (van Mutanten) zijn boosaardige inkarnaties die het lichaam overnemen van de persoon waarin ze herboren worden in een afschuwelijke vorm van semi-leven. In deze parasietvorm dienen zij tot het Einde van de Tijd als discipelen van de Boze, die De Dag liet vallen over de aarde, en haar onderdompelde in eeuwige nacht." (Fragment uit "Ontwaken", Het Boek van de Stadskerk, vol.II hoofdstuk 34, door Stadspaus Oxurius XVI, goedgekeurd door de Overheid van de Repol als geldige lectuur volgens Artikel 3 C/2 van de Persgids.) De meer wetenschappelijke publikaties (goedgekeurd door de Overheid van de Repol volgens Artikel 3 C/7) zoals de "Onderzoeker" en "Mens van de Stad" beschreven de Muten als een vreemdsoortige vorm van parasieten, een materieel doorgedreven vorm van absolute schizofrenie, die onwaardig bleken om als mensen in de Stad te leven, en die daarom door de Repol opgesloten werden in speciale reservaten. De ligging van deze reservaten werd nooit genoemd. In de Stad zelf waren ze niet, Wade was er van overtuigd dat ze ook niet gelegen waren in de braakliggende delen tussen de Stad en Wereldseinde... en leerde de Stadskerk niet dat er NIETS was BUITEN Wereldseinde ? De reservaten waren een fiktie, Muten leefden verborgen, zich voordoend als normale mensen, tot ze door een toeval ontdekt werden of zich verraadden. Dan was er maar één uitweg voor hen : vluchten. Maar nooit lang genoeg en ver genoeg. Wade was geïnteresseerd geweest in de Muten (hoewel hij zelf wist hoe gevaarlijk deze belangstelling was) sedert hij de eerste Muut op gewelddadige manier had zien sterven. Toen had hij de Repol willen schoppen, maar angst en conditionering hadden overwonnen. Hij had respectvol het hoofd gebogen voor de Repol, en was verder gegaan. De Stadscode had vele wetten en artikels, en de meeste waren tegen
In de Stervende Stad
9
de Muten gericht. Ze waren niet-menselijk (wàt dan wel ?), ze hadden geen rechters (als men het eerste aanvaardde), en de paring was hen absoluut verboden (hoewel de steekkaarten van de Repol, in wier archieven hij soms werkte als klasseerder, vermeldden dat een Muut geen kinderen kon verwekken). Hij had veel horen vertellen over de Muten, en de grootste onzin werd als de grootste waarheid voortverteld. De Muten waren onaardse monsters die uit de ruimte gekomen waren op De Dag om de aarde in bezit te nemen. Het waren gereïnkarneerde demonen uit het verre verleden, die zich voedden met mensenvlees. Ze konden zich onzichtbaar voortbewegen tussen normale mensen. Welke klinkklare onzin. Iedereen die ook maar een greintje verstand had, wist dat het normale mensen waren, die plots op een of andere manier veranderden. Tegelijkertijd wist Wade ook dat het aantal mensen met gezond verstand ontstellend laag was in de Stad. De doorsneeburger behoorde dit niet te hebben, hij leefde in en voor de Stad, hij at, dronk, ademde en paarde voor de Stad. De Stad was zijn verwekker, levensgeefster en beschermster, zij verschafte hem onderdak, werk en ontspanning. De Stad was de wereld. Wade bereikte een der ingangskokers naar de Stad, en volgde enkele anderen in de lift, die hem naar beneden voerde. Hij tekende het ingangsboek, noteerde het uur van aankomst, en gaf zijn oxygeenmasker af aan de deurwachter. Pas daarna kon hij zich ongestoord naar zijn Kamer (Kamer 2612 van Blok 44) begeven. Hij sloot de deur achter zich, plaatste zijn tas op de tafel en liet zich op het dekenloze bed vallen, zonder zich eerst te ontkleden. Hij was vermoeid, maar desondanks belette iets hem in te slapen. Het was niet de likwidatie geweest van de twee Muten, dergelijke taferelen had hij al vaker meegemaakt. Hij voelde zich op een vreemde manier onrustig. Uiteindelijk stond hij op en schonk zich een derde van een glas water in. Eigenlijk was het een luxe die hij zich niet mocht veroorloven, water was te kostbaar en hij was bijna bij het maximum van zijn weekrantsoen. Desondanks liet hij genietend het lauwe vocht naar binnen glijden, druppel voor druppel proevend. Toen hij het glas terugplaatste, merkte hij met verbazing op dat zijn handen trilden. Een ongekend koortsig gevoel brandde in hem. Hij keek op naar de ronde spiegel boven de tafel. Zijn gezicht was bleek, en hij zag er afgemat uit. Hij had toch niet... Haastig keek hij naar de Geiger, en haalde opnieuw opgelucht adem. Geen stralingsoverdosis. Naar wat scheelde er dan
In de Stervende Stad
10
met hem ? Opnieuw probeerde hij te slapen, maar zonder succes. Hij draaide en keerde, terwijl de adem van een onbekende angst aan zijn oor fluisterde. Vage, droomachtige herinneringen kwamen opduiken en verdwenen weer voor hij ze kon vatten. Uiteindelijk ging hij weer rechtop zitten. keek in de spie gel en zag hoe een wa as over zijn gelaat trok als een wit te mist die aan zijn gelaatsspieren trok ze losser maakte en verander de in een blubberige massa van blakend wit vlees BEGRIJPEN. SHOCK W waarom ik ? A TERREUR waarom ik ? A R TERREUR waarom ik ? O TERREUR M ? dan : P A N I E K ALS EEN STALEN MUUR, WAARTEGEN HIJ TE PLETTER SLOEG, ZIJN IDENTITEIT UITEENSPLINTEREND IN a n e u l e r g e t n e d i i l n e f m e n z t i g d e d a u d n l l Hij wankelde achteruit, en bracht zijn handen naar wat zijn gezicht moest zijn maar het niet was. Een pulserend uitwassen ding : geen neus, geen ogen, geen gelaatstrekken, niet ... Als hij geen ogen had, hoe kon hij dan zien , STOP. GEEN PANIEK MEER. DENKEN. RATIONEEL DENKEN. EEN AANGRIJPINGSPUNT: OGEN. GEEN OGEN. HOE DAN ZIEN ? Langzaam ging hij op de rand van het bed zitten. Hij moest kalm blijven, dat was het belangrijkste. Paniek leidde tot waanzin. Er was iets met hem gebeurd. Hij mocht zich nog niet afvragen hoe en waarom, De ogen, hij moest beginnen met de ogen. Hij betastte zijn gezicht Geen ogen, hoewel hij zijn vingers erover zag glijden. Hij keek rond in de kamer. Hij zag alles normaal, neen, niet helemaal. Het leek alsof alles licht floers was, vreemd wazig. Hij vermeed in de spiegel te kijken. Misschien was het ding doorzichtbaar aan één kant ? Wat was er eigenlijk precies gebeurd ? Het was alsof iets plots zijn lichaam overgenomen had. Neen, niet werkelijk: hij had de vrije beschikking over zijn lichaam, hij kon zich vrij bewegen. Eerst was er
In de Stervende Stad
11
de onrust geweest, en het koortsige gevoel. Dan... Dan bewoog iets heel diep in hem, iets dat zijn gedachtengang onderbrak, iets vreemds dat bewoog en dat een deel van hem scheen te zijn. Wanhopig reikte hij naar het onbekende, het naamloze, wat ben je ? antwoord mij, wat ben je, wat doe je in mij ? Maar het vreemde iets diep in hem. Wade probeerde opnieuw het naamloze te bespeuren, maar het was verdwenen, en hij ontdekte enkel zijn eigen verwarde gedachten in zijn brein. Waar was het heengegaan ? Het was een bizarre impressie geweest, alsof een klein deel van zijn eigen lichaam, van zijn eigen geest plots zelfstandig was beginnen te denken en te handelen. Maar het had nu opgehouden, waarom ? Het was alsof het...eenvoudigweg niet geïnteresseerd was. Als iemand die even zijn hoofd buitensteekt, niets bespeurd dat de moeite van het bekijken waard is, en terug in zijn schelp kruipt. Alsof het naamloze, iets was komen zoeken, en het niet gevonden had. Wade ging zitten, en probeerde kalm en logisch te denken. Het was de enige weg om niet waanzinnig te worden. Zijn volledige levenswijze was gebaseerd op een veilig, onopvallend bestaan, en dat bestaan was een broos voetstuk gebleken, dat onder zijn voeten versplinterd was. Vruchteloos poogde hij de brokstukken samen te garen. Hijzelf was nu één van de opgejaagden, één der schepselen die niet volledig mepselijk waren. Of toch ? Hij voelde zich nog steeds Wade Henderson. Hij was niet veranderd. Maar wat was er precies gebeurd ? De onzekerheid, dan de verandering, en het plotse en even vlugge opnieuw verdwijnen van het naamloze iets in zijn innerlijk. Misschien was het daarom dat de Muten nog steeds bestonden, het was geen blijvende konditie, maar iets dat altijd lag te smeulen, als lava in een vulkaan, en dat plots in volle kracht uitbarstte, om dan terug weg te zinken in de naamloosheid. Hij lichtte zijn ogen op en keek in de spiegel. Wade Henderson keek in de ogen van Wade Henderson. Hij ging voor de spiegel staan en betastte de spieren van zijn gezicht, zijn ogen, zijn neus. Alles was er zoals tevoren, er was geen spoor meer terug te vinden van de verandering. Hij was opnieuw zichzelf. De slaap kon hij echter niet vinden, en toen om zeven uur 's morgens de eerste lichten langzaam aangingen in de onderaardse gangen van de Stad, lag hij nog steeds naar het plafond te staren. Die eerste dag na de kortstondige verandering was de ergste. Hoe moeilijk was het je gedachten in bedwang te houden en te verbergen, terwijl ze als op holgeslagen paarden door je brein razen. Maar in geen geval mocht hij zijn dagtaak verzuimen. De eerste dagen gingen echter onopgemerkt
In de Stervende Stad
12
voorbij, en langzaam trok de spanning zich terug uit zijn zenuwstelsel en verdween de loerende angst. Niemand kon het zien, niemand merkte het op. Niemand wees plots met de vinger naar hem en riep "Dààr, dààr loopt een Muut !". Een vreemdsoortig leven begon nu voor hem. Noodgedwongen leerde hij de controle op zijn gedachten te verscherpen, tot ze niet méér waren dan een fonkelend speldeprikje, heel diep weggeborgen. Hij leerde ook het bizarre zoekende gevoel kennen, tijdens zijn steeds vaker voorkomende nachtelijke wandelingen. Iets in hem dreef naar buiten, iets waarvoor hij geen rationele verklaring kon vinden. Hij - of iets in hem - WIST enkel maar dat hij naar buiten moest, het was een dwang waaraan hij zich niet kon onttrekken. Wat hoopte hij te vinden in een verlaten wereld van as en puinen, waarin elk schitterlicht aan de hemel het zoeklicht van een Re-Jager was ? Maar desondanks dreef het vreemde, jachtige gevoel hem bijna elke nacht opnieuw naar buiten. Hij besefte, sterker dan ooit tevoren, dat hij nu een enkeling was. Reeds vroeger was hij een eenzaat geweest die zich vrijwillig apart hield van de kudde, maar nu was de afzondering absoluut. Hij had steeds verondersteld dat de Mutanten een aaneengesloten groep vormden, een soort geheim verbond waarvan de leden onderling met elkaar in contact stonden. Kon hij die groep ontdekken, dan had hij zich daarin een nieuw bestaan kunnen opbouwen, maar zijn veronderstellingen waren op een volkomen vals beeld van de werkelijkheid gebaseerd geweest. Hij wist met absolute zekerheid dat er anderen wàren, zoals hijzelf. Hij ontmoette ze vaak genoeg, vage schimmen in het duister, dat als een mantel over de Stad en de Wereld lag, maar al zijn pogingen tot toenadering stootten op wanhopig verzet, en vlucht. De Muten vermeden opzettelijk elk contact met hun soortgenoten, en Wade kon de reden daartoe niet weten. Soms "tastte" hij vooruit in het duister met een deel van zijn brein dat hij had leren gebruiken na de verandering. Het was geen telepathie, hij kon geen gedachten lezen, maar het leek meer op een soort psychische radar, ongeveer zoals vleertmuizen die gebruikten bij hun nachtvluchten, toen de Wereld zelf nog bestond. Maar bij deze dieren was het een materieel tasten, Wade echter wierp een deel van zijn gedachten voor zich uit, en vaak ontmoette hij vluchtig het psychische contact met een andere Muut. Het was enkel een vluchtig aantikken in het donker, als twee haastige mensen in een menigte wier handen elkaar even aanraken gedurende een onderdeel van een sekonde. Het contact werd altijd even vlug verbroken als het tot stand kwam. Vaak zag Wade de ogen van de cobras in de hoogte, een plots oplichten
In de Stervende Stad
13
wanneer een zoeklicht zijn weg zocht tussen de ruïnes, of een zwarte dreigende vorm die voorbijgleed, een nachtelijk roofdier gewapend met zoeklichten, impulsmeters en desintegrators. De desintegrators gebruikten stralen gekondenseerd licht, ze verbrandden en verpulverden tot as, de zwarte as die overal om hem heen was. De as van de mensheid, of wat daarvan nog overgebleven was. We hebben een klein deel van de vernielde wereld heropgebouwd, dacht Wade grimmig, en er daarna een hoogoven van gemaakt, een enorme lijkenverbrander waaruit niets komt dan naamloze, doffe as. Soms, wanneer hij omhoogkeek naar het grauwe energiescherm dat Wereldseinde vormde, zag hij een vreemd licht flikkeren in de lucht, een gouden schemer, héél hoog, te hoog zelfs om door de Jagers veroorzaakt te zijn. Maar altijd was het vlug voorbij, en tevergeefs probeerde Wade te weten te komen wat de schemer veroorzaakte. Zo beleefde Wade zijn nieuw dubbel leven, doorheen de schemerlichtwereld die hemzelf en zijn afgezonderde soortgenoten toebehoorde. Het was bijna een basisinstinct dat hem voortdreef. impuls van een hond : moet naar buiten, nu, dadelijk (iets nabij ? ja, zeer nabij, buiten) impuls van een maanzieke : buiten ! buiten 's nachts ! (maan, lieve, koude, gehate volle maan) impuls van een eenzame wolf : huilen, huilen ! (waar is de horde ?) Wade's innerlijke beantwoordde de lokroep van het onbekende. doorheen de dode straten hier en daar delen van gebouwen, blinde wachters ogen gesloten, laat het instinct de leiding nemen psyche tast vooruit, radar, voelsprieten, nachtzicht (geen misstap maken - as, dood, alles is nabij) de nacht een fluwelen mantel, een gordijn, een tapijt over de as fragmenten kraken onder zijn voeten wees een draad in het tapijt, een kleur in het gordijn, een ongesproken woord uit de omringende duisternis duiken ze plots op, gedeeltelijk weggezakte muren, met getande randen, nachtwakers, grauw, de omringing van Wereldseinde en in hem, in Wade Henderson het onbekende het zoeken pompt als bloed door zijn aderen
In de Stervende Stad
14
een bonken in zijn slapen een vage honger naar iets onbekend, angstaanjagend en toch begeerlijk maar WAT ? WAAR het te vinden ? en HOE ? zijn dagelijks gemaskerd leven nu onwerkelijkheid, een spookwereld dit is/was werkelijkheid, het sluipen, het in leven-zijn, het beseffen van in en uitademen een slang, kruipend doorheen een stenen tuin van tijdsfragmenten onder hem de grond, een zee van bewegende atomen, en rondom hem de puinen, dode schaakstukken van verdwenen goden, met daaromheen nog steeds verdwijnende aureas van "leven", als lijkwades soms voelde hij iets nabij, een andere glimp van iets dat leefde en bewoog, maar zich verborg een andere eenzame zoeker naar het onbekende, dat een zin aan zijn leven kon geven ? dan het naar zijn kamer terugkeren, onvoldaan, de honger nog steeds scheurend in zijn ingewanden... iets dat ontbrak, iets dat hij alweer niet gevonden had maar op sommige nachten : een flits een plotse EXPLOSIE VAN LICHT ongekend licht, warmtegevend en een gevoel van behoren van begrijpen WAAR ? WAAR ? wanhopig tasten, niet ver van hier, maar WAAR ? een kort moment van begrijpen, HIJ WIST WAT HIJ ZOCHT... dan : weg, verdwenen, vergeten tevergeefs proberen het gevoel opnieuw op te wekken, de herinnering van begrijpen terug te brengen, nutteloos nooit voldoende tijd om het WAAR te ontdekken, het BEGRIJPEN te behouden enkele minuten later reeds, de zwarte wespen, die de lucht vulden met hun dreiging, de zoeklichten die witte cirkels begonnen te werpen tussen de ruines en vluchten, opnieuw verbergen inde Stad, kruipend door haar ingewanden, en enkel weten dat er een zin aan dit leven WAS volgende nacht, opnieuw, zoeken, proberen te ontdekken en hopen dat ééns, op een dag, gedurende een nacht hij het zou ontdekken en kunnen behouden ****
In de Stervende Stad
15
Een nieuwe saaie morgen op het bureel. Bevroren glimlachen, die vlug kwamen en gingen op de flexibele maskers die ze gezicht noemden, routine vragen naar gezondheid (traditie : niemand beantwoordde ze ooit). Wade zette zich aan zijn schrijftafel e n e n e n
st
re kt re e st kt re e kt e st
zi jn zi jn zi jn d d
nd a h nd a h nd a h
n
a n a a r n a a r a r
e l ade e l ade
degilstoptezijnhand degilstoptezijnhand degilstoptezijnhand de gil stopte de ganse wereld versplinterde de stilte Zijn secretaresse stond met opengesperde ogen en mond naar hem te kijken. Haar lippen bewogen zich, maar na de eerste gil kwaam geen enkel geluid meer uit haar mond. Wade zag vele dingen tegelijkertijd : zijn secretaresse, die als versteend op haar stoel zat, zijn collegas die zich naar hem omdraaiden, de deur van het privékantoor van zijn overste die geopend werd. Vooral, hij zag zichzelf in een spiegel aan de muur, en de verandering die zich in zijn gezicht voltrok. Dus toch, eindelijk, de ontdekking. Eenmaal moest het ervan komen. Hij sprong recht, en bleef met zijn voet aan de stoel haperen. Hij rukte zich los en rende naar de uitgang. Een gewezen collega sprong in zijn weg, en Wade slingerde hem terzijde door een duw van zijn brede schouders. Maar reeds stonden twee anderen voor hem met uitgestrekte armen, en achter zich hoorde hij het luide roepen van de afdelingsoverste. Het plotse snerpen van de alarmbel vermengde zich met de gilstoten van zijn secretaresse die haar stem teruggevonden had en nu volle uiting gaf aan de paniek die haar keel verlamd had. De uitgang scheen zo ver weg, zo eindeloos ver. Het was als liep hij door een gang zonder hoeken, maar cirkelvormig als een koker, en de cylinder begon te draaien onder zijn voeten. Hij voelde zich als gevangen in een enorm langzaam om hem wentelend web in een ondergrondse tunnel, en de redding, de deur van de uitgang, scheen van hem weg te draaien als een spottend oog dat kleiner en kleiner werd. De angst was een levend schepsel in zijn brein, dat van daar uit zijn ledematen dreigde te verlammen tot een bijna vloeibare brei. Het was als in een nachtmerrie, hij rende en scheen toch niet vooruit te raken, en toch duurde alles slechts enkele sekonden.
In de Stervende Stad
16
Er was geen ontkomen aan, ze waren overal op zijn weg, de schoenlik~kers, de achterlijke imbecielen, God, nu ontdekt te worden, na alles zo lang verborgen te hebben gehouden, het was teveel, hij rende door een versteende tijdssekonde zonder begin en zonder einde, nu hadden ze hem, hij voelde hun grijpende handen op zijn lichaam, de varkens, de schijnheiligen, enkel te gretig om HEM vast te houden omdat hij anders was dan zij, omdat hij méér was dan zij, en ze hadden hem, de rat in de val, en als een rat verweerde hij zich. De angst, de paniek sloegen plots om in razernij, een bijna krankzinnige woede die als sterke drank naar zijn hoofd steeg. De primitieve woede borrelde in hem op als lava uit een vulkaan, toverde een rood Waas voor zijn ogen, rood vuur, kolkend vuur, en plots was het vreemde in hem, het kwam omhooggestuwd met de woede uit zijn diepste 'zijn', en het deed iets met zijn brein dat hij niet voor mogelijk gehouden had, en dat hij ook later niet meer zou kunnen doen. Het onbekende leidde een vinger van vuur uit zijn razernij-brullend brein, een geknetter als van een elektrische ontlading was plots in de kamer. Enkele stoelen verhieven zich als vanzelf van de grond en beukten hem een weg doorheen de levende barricade van menselijk vlees die hem de weg versperde. Met onzichtbare reuzenvuisten sloeg hij zich doorheen de van angst verwrongen gezichten rondom hem. Hij bereikte de deur, en een korte blik achter hem toonde hem de kamer vol wild rondrennende mensen die het vuurspoor probeerden te doven dat hij achterliet. Hij grabbelde in allerijl een oxy-masker, en vluchtte naar de oppervlakte. Toen hij echter bij de eerste poort buitenkeek zag hij reeds de eerste zwarte wespen opduiken aan de henel. Er was daarlangs geen uitweg, enkel dood en verbranding tot zwarte as wachtten hem van de Jagers. Slechts één enkele vluchtkans bestond nog, en hij aanvaardde haar met de moed der wanhoop. Hij dook onder in één der luchtverversingstunnels, en kronkelde zich op zijn buik naar de verlaten gedeelten van de Stad. Het vreemde en machtige in hem was weer weggezakt, en er was enkel maar de angst over, een benauwend gevoel in zijn buik. Hij was misselijk, en meende te moeten braken, maar kroop verder, hijgend en met het zweet prikkelend op zijn rug en in zijn nek. Zoute druppels liepen langs zijn gezicht en in zijn ogen, en hij vorderde slechts moeizaam. Soms hoorde hij stemmen, nu eens vlakbij, dan weer verder weg, en dan bleef hij stil liggen, roerloos luisterend en inwendig tellend om de peilers te verschalken. Toen hij de veilige duisternis bereikte, kon hij zelf nog niet geloven dat hij één der weinigen was die echt ontsnapt waren. Het was een typische blijk van de zwarte humor van de ironie, dat hij
In de Stervende Stad
17
haar ontmoette dezelfde nacht dat hij voorgoed gemerkt was met de stempel: "mutant". Het was het bevreendende instinkt in hem, dat haar opmerkte. Hij wandelde met gesloten ogen door de verlaten delen net buiten de Stad en het psychische "tasten" leidde hem doorheen de duisternis, vermeed de vage schaduwvormen van vervallen blokken van huizen. Het was een deel van hemzelf, een splinter van zijn "ZIJN" dat als een stille wachter voor hem uit wandelde, en dat het licht opmerkte. Het was een plots oplaaien in zijn brein, een schrille paniekkleur die overging in een violetsfeer van herkenning. De twee gedachtenvormen vloeiden ineen en weken dan weer achteruit, terwijl zij de twee mutanten bij elkaar brachten. Geen enkel woord werd gewisseld, er was enkel het korte aanstoten van elkaars ego, de herkenning van dezelfde ongevormde gedachten, impressies van angst en eenzaamheid, van een wachten en zoeken in de duisternis naar iets dat nooit gevonden werd, maar dat toch even achter elke hoek scheen te wachten. Beiden kenden het vreemde dat in hen verborgen zat, het iets dat instinctief handelde, dat tegelijkertijd een onaards schepsel scheen en toch weer een deel van hun eigen persoonlijkheid. Met het ineenvloeien van hun gedachten kwam het besef dat ze door hun ontmoeting één stap gevorderd waren naar het begrijpen van alles. Het logisch denken verzonk in de diepere lagen van het bewustzijn en de duistere delen van het onderbewustzijn kwamen omhoog in mistige golven, vaag en nog onbegrijpelijk, maar met een leidende sterkte. Wade opende zijn ogen niet om de vrouw te zien, en hij raakte haar niet aan. Psychisch zag hij haar volledig zoals ze werkelijk was, en zoals geen menselijk oog haar ooit zou kunnen waarnemen. Zijn gedachten leidden haar doorheen de dode straten, en naarmate ze vorderden kwam een gevoel van opgejaagdtheid over hen, ze versnelden hun stappen, alsof iets onzichtbaars hen voortdreef, iets dat alsmaardoor fluisterde "er is zo weinig tijd, er is zo weinig tijd...", en beiden beseften, zonder juist te weten waarom, dat dit juist was. Uiteindelijk bereikten ze het doel dat het jagende instinct voor hen uitgezocht had, een beschutte kamer in één der vervallen huizen aan de randen van de werkelijke Stad. Wade kende de vrouw niet, maar ze was een aanvulling van hemzelf, een ego-schema van gedachten, gevoelens, indrukken en herinneringen dat als een baken voor hem uitzweefde en dat hij overal zou kunnen terugvinden. Het psychisch kontakt bleef tussen hen als een kanaal dat in twee richtingen vloeide, gestadig en onafgebroken een wederzijdse uitwisseling, en toch op een lager bewustzijnspeil gehouden zodat het niet bespeurbaar was voor
In de Stervende Stad
18
de gedachtenpeilers. Hun breinen absorbeerden en verwerkten de impressies als automatisch, en de verbinding nam toe in kracht terwijl ze als het ware in elkaars diepste innerlijk van de geest drongen en ook zichzelf zagen als gereflecteerd in het psychisch oog van de partner. Er was goed en kwaad en vaak ook walging en afschuw voor wat ontbloot werd, maar er was ook een mantel van diepmenselijke warmte en begrip die al het duistere zonder belang maakte. Ze waren als twee spiegels die tegenover elkaar geplaatst waren, en die elkaar weerspiegelden tot in het oneindige. Hij zag en voelde en proefde elke zenuw en rimpel van haar lichaam en elke cel van haar brein, en al die tijd was het vreemde iets in hen aan het groeien, en vergaarde kracht. Nu stonden ze tegenover elkaar, de wereld buiten een vreemde onwerkelijkheid zonder belang, en hun armen gingen omhoog, als ledepoppen geleid door een onzichtbare poppenmeester. Hun uitgestrekte vingertoppen raakten elkaars slapen. Ze wisten niet meer wat ze deden, probeerden het niet te weten te komen of er tegen te reageren. Het andere in hen was de onbestreden meester nu, en onophoudelijk dreunde het in hun brein, dit is goed, dit is goed, zo moet het zijn ! En zó MOEST het zijn, dit was het antwoord waarnaar ze tot nog toe vruchteloos gezocht hadden. Ze hadden het altijd geweten, het had slapend in hen gelegen, als een ongeboren maar levende foetus, en nu werd het omhooggebracht uit hun onderbewustzijn. De gedachtenbrug tussen hen zwol aan tot een bijna tastbare realiteit, en vreemde als elektrische ontladingen tikkelden hun vingers. Wade voelde de licht pijnlijke druk van haar nagels tegen zijn gezicht, en een vreemde spanning verspreidde zich over zijn lichaam, overspoelde het als een elektrisch geladen zee die uitging van haar gespreidde vingertoppen. Zijn eigen vingers masseerden haar slapen zachtjes, en ontlaadden een deel van de onaardse energie op haar lichaam. Hij boog zijn hoofd naar haar toe, en dan viel hij in haar gezicht en zij in het zijne, een draaiende beweging waarin ze elkaar vonden en samen ondergingen in een gesponnen nevel van duisternis en lichtspatten. Het was het absolute geven en nemen van elkaar, een volledige wederzijdse afstand van de eigen identiteit. Het ongekende in hem was overal, het bewoog in golven van licht rondom hen en liefkoosde hem in webben van gouden draden. Hun gezamenlijk "zijn" gleed in spiralen naar het centrum van een tijdloos web, en toen ze het hart van de tijd bereikten was er een bevroren moment van geen-tijd geen-ruimte GEEN-IDENTITEIT
In de Stervende Stad
19
V E R A N D E R I N G iets dat plots en volledig ontwaakte
het vreemde, het onbekende in hen, levend uitbarstend
tot een vlam een vuurspuwende zon gedachten uiteenspattend tot vlekken onbekende angst hun cellen gilden huil zonder stem in hun lichamen dood zonder handen proef de kleur van de nacht hoor de smaak van de angst zijn gezicht veranderend tot een wit masker reksam tiw nee tot dnerednarev thcizeg raah dan: verstening van tijd dan: verstening van ruimte dan: verstening van gedachten dan: verstening van ZIJN het absolute NIETS en... N O V A een wereld in de palm van hun handen rauwe energie vloeit als bloed door hun aderen, een brullende ontlading van opgekolkte energie, een explosie en uit de energie wrong het zich een weg, doorheen vlees en beenderen en spieren, kronkelde tussen bewegende cellen en kwam eindelijk VRIJ EEN SCHITTERING VAN LICHT DAT GEDURENDE EEN SECONDE DE KOUDE MUREN OVERSPOELDE NAAKTE ENERGIE DIE NOCHTANS GEEN WARMTE GAF MAAR ENKEL KRACHT WAS EEN SCHEPSEL VRIJ VAN AARDSE WETTEN EN KETENEN EEN NIEUWE GENERATIE EEN SEXE ZONDER GESLACHT EEN GENERATIE VOOR DE ONEINDIGHEID
In de Stervende Stad
20
Cellen kropen weer samen, verstarden in vleselijke materie, de verandering week van hun gezichten die uit elkaar wegvloeiden en weer vorm kregen, en uitgeput zochten beiden steun tegen de muren. Zij konden niet meer helder denken, bijna geen beweging meer maken. Alle energie die hun lichaam en geest geven konden, was in het bewegende Iets in de kamer. Het was vormloos, een voortdurende verandering van gouden vonkengespetter, maar toch leefde het en bezat het een intelligentie. Vuur van onaardse oorsprong -- of was iets dat uit hen voortkwam toch aarde ? -- knetterde zonder een schroeispoor na te laten, en heel even vingen hun vermoeide breinen een glimp op van de oneindigheid van de geest, kregen ze een kortstondig inzicht in het enorme klokwerk dat het ruimte-tijd continuüm uitmaakte. Gedurende een splitseconde waren ze werkelijk DEEL van de denkwereld van de nieuwe levensvorm die hun gezamenlijke Verandering en contact geschapen had, een gedachtenwereld die zij nooit meer zouden kunnen begrijpen omdat hij méér dan menselijk was. Er werd op de deur gebeukt. Ze reageerden er niet op, ze wisten wat hen nu wachtte. Een dergelijke uitspatting van energie kon niet onopgemerkt blijven. Er was een krakend geluid, en de deur viel naar binnen en de Repos stonden in de opening. Met een enorme vonkenspattering, die hen verblind achteruit deed wankelen, verdween het licht uit de kamer. "Daar gaat het," fluisterde Wade met grimmige voldoening, "wat het nu ook zijn moge, of waarheen het ook gaat... het is een deel van ons. De dichtsbijzijnde Repol sloeg de glimlach van Wade's gezicht met de kolf van zijn wapen, maar het kon hem niet veel meer schelen. Zelfs de pijn scheen van ver te komen, als bezat zijn lichaam zelfs niet meer voldoende energie om de pijn-impuls door te zenden naar zijn brein. Wade Henderson had gedaan wat hij MOEST doen, en nu was hij leeg, en hij wist het. Hij was het omhulsel van de larve nadat de waterjuffer ontsnapt was, de dorre pop nadat de vlinder weggefladderd was op de wind van de lente. De drang en het zoeken in hem waren verdwenen, nu was er de vrede van zelfvoldane rust. Gedurende die laatste minuten besefte Wade dat de mutanten niets meer waren dan een op zichzelf onbelangrijke tussenstap van de evolutie, een voetafdruk op het pad van het opgroeien van een ras dat uit de mensheid zou voortspruiten. Na De Dag was er voor de mensheid zoals ze was geen toekomst meer, uit de bewoners van de Stad zou nooit een ras komen dat de sterren zou beheersen. De natuur had zelf haar redding bewerkstelligd. Het tweebenig schepsel dat eens steden gebouwd had op het aangezicht van de aarde, mocht geleidelijk verdwij-
In de Stervende Stad
21
nen, nu het geboorte gegeven had aan wat naarnà zou komen. Wade bleef gestadig in contact met de vrouw, en in haar was dezelde rust en kalmte. Samen herinnerden ze zich nu de gouden flitsen die ze soms langs de nachthemel hadden zien glijden, en kortstondig vroegen ze zich af met hoevelen de Nieuwen reeds waren, en op wat ze wachtten. Zouden ze ooit terugkomen op de aarde ? Of interesseerde dit ze absoluut niet meer, en keken ze onverschillig neer op de Stad, zoals een mens vroeger op een mierenheuvel neerkeek ? Ze begrepen nu het fanatisme waarmee de Repos de mutanten bestreden. Net als de mutanten zelf, werden ze geleid door een basisinstinct : overleven. Zoals een reuzenreptiel uit het Juratijdperk, gedoemd tot uitsterven, een logge massa in zijn moeras die met de laatste ademtocht zijn klauwen uitslaat naar de kleine zoogdieren eromheen, tot deze hem verstikken onder hun aantal. Als van héél ver weg hoorde Wade de vrouw gillen, en in zichzelf voelde hij haar snerpende pijn. Een doffe slag dreef hem op de grond, maar zijn lichaam voelde reeds als gestorven aan. Ze sleurden hem recht, en dreven hem met slagen en schoppen naar buiten. Hij liet zich gewillig meeslepen, enkel wachtend op de zwarte leegte om hem volledig te verslinden in haar buik. Hij bespeurde de leegte reeds diep in hem, een groeiende zwarte draaikolk, als het klapwieken van een donkere vlerk. Iets roods spatte open in zijn gezicht en de plots doordringende pijn deed zijn lichaam krommen, als ontwaakte het uit zijn lethargie. Dan kon hij enkel nog het rood zien met één onbeschadigd oog, en vervolgens niets meer toen de wereld zich oploste in een vloedgolf van pijn die zijn zenuwen en denken aan stukken reet, precies voor hij weggleed in de bodemloze put van zijn eigen leegte. In die laatste sekonde voelde hij hen plots allen als een deel van zichzelf, haar pijn zo nauw verbonden met de zijne, en de blinde razernij van de Repos die ze droegen als een masker, en achter dat schijngezicht zag hij de verwilderde angst, en het onbegrip dat hen maakte tot wat ze waren. Het was grappig dat ze bang waren van de man die ze vermoordden, en zo zinloos dat zijn nu tandeloze mond zich nog even vertrok in een bloedende grijns toen hij murmelde, "Jullie zijn dood, jullie zijn allemaal dood..." Dan was hij ver weg van hen, en samen met haar die nu ook hem was, gleed hij weg in de zalvende duisternis, en voor het eerst zag hij door de allesziende ogen van de dood de sterren boven de grauwe hemel, daar voorbij Wereldseinde.
In de Stervende Stad
22
Rondom hen daalden de Zwarte Jagers neer uit de hemel, als aasvliegen op het stuiptrekkend kadaver van de Stervende Stad. ================================================================== E I N D E ==================================================================
Dit verhaal verscheen oorspronkelijk als "T H E C I T Y , D Y I N G" in "NEW WRITINGS IN SF - 13" verzameld door John Carnell en uitgegeven bij Dobson Books in hardcover en bij Corgi Books in pocketuitgave. Het werd door de auteur zelf vertaald.
STERRENWANDELAAR
23
Als een verloren wind, een rondzwervende meteoriet, val je tussen de eindeloosheid van de sterren. Hun gloed doet pijn aan je ogen als je ze opent, hun flikkeren brandt zich in je pupillen. Dan is het moment gekomen, en je sluit nergens-ruimte af, je doorbreekt de atmosfeermatrix en verlaat de ruimte. Je staat op, je bent vast, je bent weer materie geworden. Je voelt de tastbaarheid van het lichaam waarin je nu bent, een éénheid met zijn omgeving, tastbaar, ruikbaar, zichtbaar. Je was een schaduwenergie uit een grenszone van ruimte en tijd, maar nu ben je een bestaand schepsel van deze wereld, je hebt een naam en een lichaam dat hieraan aangepast is, en je hebt een bedoeling. Je staat roerloos, de ogen gesloten. Je wilt ze nog niet openen, niet eer je er helemaal zeker van bent dat alle materie zich aangepast heeft aan je nieuwe vorm. Je voelt het leven terugkeren in het lichaam waarin je je nu bevindt, het lichaam waarvan het schema zich vermengd heeft met je energie-matrix tot een één-zijn. Je voelt je eigen vingers IN de andere tintelen, en een gevoel van vreugde ontwaakt in je. Heel het nieuwe lichaam komt terug tot zichzelf, tot de nieuwe IK, en alle eigenschappen ontplooien zich voor je als een veelkleurige kataloog, straks zul je ervan selecteren wat je van nut kan zijn bij het nastreven van je doel. Langzaam open je de ogen en kijk je uit over de wereld waarop je nu staat. De wandelaar kwam aan langs een afgelegen weg. Hij deed het stof achter zich opwaaien met zijn langbenige stappen, zodat het in kolkende slierten neerdaalde achter zijn rug. Hij genoot van dit vrije leven, van de hete zon en de droge lucht. Het zweet druppelde van zijn voorhoofd en jeukte in zijn nek en onder zijn armpitten, zijn ene voet deed wat pijn en zijn ogen tintelden van de scherpe zon, zodat hij ze gedeeltelijk moest dichtknijpen. Maar desondanks wandelde hij verder, genietend zwaaiend met zijn zware stok, en genoot van alles wat hij zag en van zijn leven. Het leven van een zwerver, zonder geld, vandaag hier, morgen elders, een leven OM te leven ... niets meer, maar ook niets minder. Je nieuwe lichaam spant zich, je weet nu weer waarom je hier bent, wat je moet doen, en je weet dat het zeer vlug moet gebeuren. De eigenschappen van het lichaam dat je in bezit genomen hebt, hebben aangetoond dat je dit niet kunt gebruiken. De energie-matrix is te zwak voor je doel, het intelligentiepeil te laag. Je werpt je gedachten uit in de omgeving, en uiteindelijk vind je wat je nodig hebt. Een andere levensvorm, met een sterk energiescherna dat dartelt en spran-
Sterrenwandelaar
24
kelt als een miniatuurzon. Je reikt uit en slaat toe, kort, krachtig, een klauw van gebalde energie. Dan heb je het nieuwe wezen in de hand, je brengt het naderbij, en het verdedigt zich, spartelt en maakt verwarde geluiden van angst. Je ziet dat het dezelfde gedaante heeft als dit lichaam, maar het is veel sterker dan jij. Je moet zeer vlug zijn, eer het ontsnapt. Je lost je greep even, verlaat het lichaam waarin je je bevindt, en trekt je terug in een inderhaast geschapen nergens-ruimte. Van daaruit sla je opnieuw toe, en ditmaal is er geen ontsnappen mogelijk voor het schepsel. Je neemt het mee in de nergens-ruimte, het beweegt niet meer, en je zuigt en zuigt, en voelt je verzwakte krachten terugkomen en toenemen. De pure energie bruist en dondert doorheen je matrix, tot je voldoende opgeladen bent voor de volgende trip. De wandelaar had zich neergezet onder enkele bomen, die een beetje schaduw gaven. Hij haalde zijn vettig pakje boterhammen tevoorschijn en begon ze met smaak te verorberen. De zon brandde heet verder en de weg voor hem was even stoffig en lang, als het pad dat hij reeds achter zich gelaten had. Desondanks had hij geen zin om wat te slapen, en nadat hij zijn droge maaltijd beeindigd had, hervatte hij zijn tocht vol goede moed en met verse energie. Het lege papier, waarin zijn boterhammen gezeten, hadden, liet hij achteloos wegdwarrelen. Maar daar weet JIJ niets van. Jij kent de wandelaar niet, en hij kent jou niet, hoewel jullie innerlijk diep verwant zijn. Ook jij bent klaar met je maal, en nu ontspan je je, je groeit en past je energie-matrix aan, en dan verlaat je de nergens-ruimte op een ander punt dan waar je binnengekomen bent. En, net zoals de andere wandelaar, laat je het omhulsel waarin je voedsel zich bevond, achter je wegdwarrelen, achteloos en ongeïnteresseerd. Dan ben je weer op je weg tussen de sterren, op je lange, lange en nooit-vervelende weg, genietend van een leven OM te leven. Niets meer, maar ook niets minder. En nooit, nooit, zou je kunnen begrijpen, waarom die troep schoolkinderen zo gilde, toen zij zagen wat uit het niets plots voor hun voeten neerviel ... ==================================================================== E I N D E ====================================================================
DE VLEUGELS DER NACHT
25
'Het wordt tijd voor mijn trein," zei de oude man. Moeizaam richtte hij zich op uit de diepe zetel en trok zijn stropdas recht, een zilverkleurige ongestreken das met marineblauwe schuine strepen. De dasspeld was een lange, fijne naald met een stierekop in afgebladerd verguldsel. De handen die aan de das trokken waren oud en verweerd, en ze beefden. "Je hebt toch nog de tijd om rustig je koffie te drinken" zei Germa. Ze was een magere vrouw van rond de veertig, maar door haar witgrijze haren en haar haast albino gelaatskleur, zag ze er bijna nog ouder uit dan de man. Haar gelaat was fijn en uitgeteerd, de mond te groot en te grof, en de ogen te bleek van kleur, zodat haar hele gezicht een schijn van uitdrukkingsloosheid droeg als een stempel. Ze stond vlug op uit de schommelstoel, waarin ze het laatste uur had zitten heen en weer wiegen, greep de koffiekan zonder tuit, en schonk het kopje van de oude man nogmaals vol met reeds koude koffie. Daarbij morste ze de helft op de tafel, maar ze nam niet de moeite om het vocht op te drogen. "Neen, heus, ik heb écht geen tijd meer," zei de oude man, maar zijn fletse ogen lichtten toch dankbaar op. Hij nam het kopje met beide handen beet en dronk de koude koffie. "Haaa ! Lekker warm," zei hij, "dat zal me opkikkeren, want ik denk dat het weer maar aan de frisse kant is buiten. We hebben nog geen zon gezien, vandaag." Hij ging voor de gebarsten spiegel staan, trok zijn verkleurde jas met de gescheurde mouwen in de juiste plooien en knipte een denkbeeldig stofje weg van zijn schouders. Hij knikte, tevreden met zichzelf, en vijf gebroken oude mannetjes knikten zelfvoldaan terug. "In orde zo," zei hij, "ik ben toonbaar. Marjorie zal ook blij zijn dat ik terug ben, ze zal al staan wachten in het station met mijn pijp en de krant van de dag. Zo een hele maand thuis alleen zitten is eigenlijk ook niet het ideale voor haar. Ik zeg haar steeds weer opnieuw dat ze maar eens moet meekomen, maar ze wil nooit. Reis jij maar, zegt ze dan, ik ben liever thuis." "Ze zal volgend jaar wel eens meekomen, vader," zei de man die een stoel aan het herstellen was in een hoek van de kamer. Hij stond op uit zijn gehurkte houding en klopte het stof en houtmeel van zijn handen. "Nog een borreltje voor je vertrekt ?" "Wel..." aarzelde de oude man, maar het verlangen en de instemming stonden reeds in zijn ogen te lezen. "Eigenlijk mag ik niet van de dokter, dat weet je wel, Hans, maar als je nu werkelijk zo aandringt... één enkel borreltje zal me wel geen kwaad kunnen doen, denk ik. En jullie vertellen het toch niet aan Marjorie. Ja, geef me er maar
De vleugels van de nacht
26
eentje." Hij nam het kleine glas behoedzaam op en dronk voorzichtig het water dat zijn zoon erin gegoten had. De oude man schudde zich, en veegde zijn lippen af met de rug van zijn perkamentkleurige hand. "Zo, dat was dàt," zei hij, "maar nu hen ik écht weg, of ik mis de trein nog, en dan zou Marjorie ongerust zijn." "Willen we meegaan tot aan het station ?" vroeg Hans, maar zijn vader schudde het hoofd, bukte zich en nam zelf de lichte reiskoffer op. "Neen, neen," zei hij, "dat is werkelijk niet nodig, ik ken de weg wel, en jullie weten dat ik liever alleen ga. Bedankt voor het verblijf en jullie hartelijke zorgen. Ik zal vlug schrijven zodra ik thuis ben." Hij kuste Germa op beide verdroogde wangen en gaf Hans een beverige handdruk. Zijn vingerkootjes kraakten akelig. "Nou... tot ziens dan. Hou jullie goed..." Nog even zagen ze zijn smalle rug en voorovergebogen gestalte, eer de vleugels der nacht hem opslorpten in hun bescherming. De voordeur sloot zachtjes achter hem. De man en de vrouw luisterden naar de voetstappen die zich buiten verwijderden. De voetstappen zouden de oude man naar een perron leiden dat niets anders meer was dan een hoop losse stenen en puin, een vervallen gebouw dat stond te wachten op een trein die niet meer kwam over rails die reeds jaren verroest waren. De niet-meer komende trein zou de oude man moeten wegvoeren uit een dorp, dat op drie mensen na uitgestorven was, en zou hem moeten brengen naar een andere stad, die kilometers verder lag en die enkel nog een radio-aktieve wildernis was. "Zou hij het ooit begrijpen ?" vroeg Germa. Het was een rethorische vraag, die ze elke maal opnieuw' stelde, en zoals gebruikelijk antwoorde Hans haar met dezelfde woorden. Het was bijna een ritueel geworden. "Hij zal het nooit begrijpen," zei Hans, "elke maal, op de laatste dag van de maand, van élke maand, wil hij terug naar zijn eigen stad, nadat hij hier zijn vacantie doorgebracht heeft. Net zoals die maand toen hij bij ons was, in augustus, toen hij voor éénmaal zijn vakantie bij ons had doorgebracht, en toen op de dag van zijn vertrek de radio ophield met spelen, en de TV stations ophielden met uitzenden. Die dag dat we allen buitenrenden, toen de grond onder ons begon te beven, en we de rode wolken zagen aan de horizon, als de weerschijn van vele ondergaande zonnen, ver, ver weg... twintig jaar van ons verwijderd nu..." Ze waren de laatste overlevenden nu in dit gebied, maar de kleine Andreas werd binnen een vijftal maanden verwacht. Hans en Germa
De vleugels der nacht
27
hoopten dat het een normaal kind zou zijn, maar er bestond weinig kans toe. Het eerste was een blind armloos wicht geweest, dat b{j de geboorte gestorven was. Het tweede had slechts enkele maanden geleefd, met zijn vijf armen, voor het ook doodgegaan was, omdat Germa geen melk in haar borsten kreeg, en ze het kind met niets anders konden voeden. Maar voor de oude man verging geen tijd, hij herleefde de maand augustus,elke dag, elk uur, elke sekonde, steeds maar opnieuw. Wanneer augustus eindigde, begon augustus opnieuw. Elke maal, de laatste dag maakte de oude man zich klaar om de trein te nemen, die hem naar zijn vrouw had moeten terugvoeren, die in het andere station op hem moest staan wachten met zijn pijp en de krant van twintig jaar geleden. Germa schudde het hoofd, en begon de tafel leeg te maken. Ze veegde de schotels af met een oude vod, en borg ze weg in de deurloze kast. Haar man ging zitten in de schommelstoel, en begon peinzend een sigaret van oud vergeeld papier met stukjes fijngesneden touw. Het was geen vervanging voor échte tabak, maar hij had slechts een tweetal pakjes over, en daar moest hij nog heel zijn leven mee doen. Beiden wachtten. Binnen twee uur zou de oude man terugkomen met zijn koffer en een weemoedige glimlach, en ze zouden blij verrast doen en opspringen en hem welkom heten, en de oude man zou zeggen dat hij deze maand bij hen zou doorbrengen, dat hij blij was hen terug te zien... en het zou opnieuw de eerste augustus zijn. De voetstappen waren nu volledig weggestorven in de nachtechos. Hans stond op, stak de sigaret aan en keek naar buiten door het venster, waarin nog een halve ruit stak. Hij had al tweemaal een nieuw stuk glas ingezet, maar de wind woei het steeds weer kapot, en het was moeilijk om het glas ongeveer op de juiste maat te breken met een scherpe steen. Daar, ergens aan het einde van wat eens een straat geweest was, stond nu de oude man, met zijn lege reiskoffer naast zich in het zand, en wachtte op zijn trein. De man wendde zich af van de nacht, en verstarde dan plots. Ook de vrouw richtte zich op. Beidden stonden roerloos en luisterden... Dan renden ze naar buiten, doorheen het fijne korrelige zand dat rondom hen opstoof als een geërgerd nachtspook, doorheen de vleugels der nacht die angstig voor hen uiteenweken, en doorheen de stilte naar de plaats waar de oude man stond. Hans struikelde in de absolute duisternis over de reiskoffer, en hij was verplicht een lucifer aan te steken, uit een van hun laatste doosjes. Ze vonden de oude man, uitgestrekt naast zijn koffer. Zijn gezicht rustte op zijn handen, en hij lag vreedzaam en gelaten, als sliep hij maar. Hij woog bijna niets meer, en de man droeg hem over
De vleugels der nacht
28
zijn schouder als een zak oude beenderen die lichtjes kraakten. Ze brachten hem binnen in het huis dat zijn echte tehuis niet was, en legden hem neer op de grond. Zijn gezicht was rustig, de man stak zijn hand uit, sloot de gebroken ogen, en veegde enkele zandkorreltjes weg die tussen de wimpers kleefden. Hans noch zijn vrouw voelden angst of smart of medelijden, enkel een vaag gevoel van bevreemding en verbazing. Want beiden hoorden nog steeds dat verre geluid dat hen had doen buitenrennen, dat ijle geluid dat nog steeds voortechoode tussen de puinen, als een zachte zomerwind, gevangen tussen de stenen en ze koesterend en verwarmend tegen de kilte van de duisternis, het schrille fluiten van een trein. Germa sprak hun beider gedachten uit, toen ze tegen niemand in het bijzonder zei: "Ik vraag me af ... zou zijn vrouw op hem staan wachten aan het andere station... met zijn pijp en de krant van de dag ?" ==================================================================== E I N D E ====================================================================
BIBLIOGRAFIE : EDDY C. BERTIN
29
1) VERHALEN (in anthologies, tijdschriften & fanzines) - THE CITY, DYING (In de Stervende Stad) - New writings in SF-13, 1968/ anthology, ed. John Carnell, Dobson Books & Corgi Books (pocket) - THE WHISPERING HORROR (The Whispering Thing; Let Me Whisper To You) The 9th Pan Book of Horror Stories, 1968/anthology, ed.Herbert Van Thal, Pan Books + Shadow Magazine nr 3, 1969 + Weird Terror Tales nr 1, 1970. - PLATONICAL LOVE (Platonische liefde; L'amour platonique) - Shadow Magazine nr 2, 1968 + Horror House (bundel), 1969 + Lunatique nr 26, 1967. - A ROSE AND A PRESENT (Een roos en een geschenk; Two Roses For Carl) Horror House (bundel) 1969 + Toekomst 1 nr 2, 1968 (andere versie) - HET HUIS OP DE LUNEBURGER HEIDE (TKV 2, 1964 + Toekomst 1 nr 2, 1968 - THE MAN WHO COLLECTED EYES (De man die ogen verzamelde; L'homme qui collectait des yeux) - Shadow Magazine nr 6, 1969 + Startling Mystery Stories nr 16, 1970 + Macabre nr 1, 1970 + Pulp nr 2 (anthologie, verz. Ab Visser), 1970, Bruna. - NAGELS HEBBEN GEEN VAT OP GLAS (Argo nr 14, 1969 + Info-Sfan nr 4, 1971) - DE ACHT-JAARLIJKSE GOD (Galax 4, 1969) - GESPREK MET NERGENS (Behind The White Wall) - Horror House (Bundel) 1969 + Toekomst 1 nr 5, 1970 + te verschijnen in Pulp nr 3, 1971 - PROEFVLUCHT (Toekomst 1 nr 5, 1970) - SCHADUWSPEL (Toekomst 1 nr 5, 1970) - NAAST DE AUTOSTRADE (Toekomst 1 nr 5, 1970) - SHADOWS OF FEAR (All The Shadows of Fear) - Visions of Tomorrow nr 9, 1970 - A TASTE OF RAIN AND DARKNESS (Bizarre Fantasy Tales nr 1, 1970 + Weird Window nr 1, 1970) - DOE EEN WENS (TVK 1, 1964) - DE BLACKMOOR PARTY (TVK 3, 1964) - SOMEWHERE (Ergens) - Nightmare nr 2, 1968 (?) - NACHTSCHADUW (VCT-2, 1968) - EEN GEUR VAN PARFUM (VCT-3, 1969) - THE COFFIN IN THE SEA (De doodskist in de zee; In The Chair With A Vieuw Of The Sea) - te verschijnen in Las Mejores Historias de Fantasmas, 1971 - COME SOFTLY, COME SWEETLY, TO WHERE I'M WAITING (in circulatie) - A HOUSE WITH A GARDEN (te verschijnen in Las Mejoras Historias de Fantasmas 1971 + te verschijnen in Weirdbook, 1970/71 (?) - I WONDER WHAT HE WANTED ? (te verschijnen in The Years Best Horror Stories, anthology, ed.Richard Davis, 1971 + te versch. in Am.tijdschrift - herwerkte versie van "A House With A Garden". - BLOOD IS CRAWLING BETWEEN MY STARS (The Landscape Of Dead Eyes) te verschijnen in Orange Air, 1971 (?) - A MATTER OF INSTINCT (in circulatie) - A MATTER OF COMPETITION (Oh ! My Tail !) - in circulatie - THE PREMIERE OF GORDON ASHLEY (Curtain Fall; De première van Gordon Ashley) Horror House (bundel), 1969 + te verschijnen in Bizarre Fantasy Tales. - THE SCREAMING WALLS (ging verschijnen in Visions of Tomorrow dat nu niet meer verschijnt - terug in circulatie) - THE TASTE OF YOUR LOVE (in circulatie) - A DRINK OF DARK WINE (in circulatie) - THE WALKER (sterrenwandelaar; Pic-nic) te verschijnen in Weirdbook 1970/71 (?) - WHAT WAS LEFT (in circulatie) - ONTMOETING VAN TWEE VREEMDELINGEN (Horror House, 1969 - in circ.) - SOMETHING SMALL, SOMETHING HUNGRY (shortnovel - in circulatie) - ALS TWEE GROTE WITTE SPINNEN (in circulatie) - DE GEDACHTENETER (in circulatie)
-
GRAFTOMBE (Horror House - Bundel - 1969 - in circulatie) 30 DE HONGER (Horror House - Bundel - 1969 - in circulatie) HORROR HOUSE (Horror House - Bundel - 1969 - in circulatie) HET HUIS (Horror House - Bundel - 1969 - in circulatie) DE KEVERS (Horror House - Bundel - 1969 - in circulatie) DE LEGE MAN (A Silent Scream) - in circulatie HET NIEMANDSLAND (Horror House - Bundel - 1969 - in circulatie) PSYCHOTHERAPIE (Horror House - Bundel - 1969 - in circulatie) SPEL MET DE DOOD (kortroman, detective - uit circulatie genomen) DE STAD (in circulatie) TIJDSTORM (te verschijnen in SF 1 + in circulatie/2 versies Winnaar Sfan-Award 1970-Kortverhaal) DE VLEUGELS DER NACHT (in circulatie) WACHTEND IN DE SCHADUWEN (in circulatie) IK HAAT JE ! (De witte angst) - Horror House (Bundel), 1969)-in circ. plus in manuskript : ongeveer 230 verhalen, waaronder een vijftal horror & SF kortromans.
2) POEZIE -
EKSPERIMENT IN TIJDELOOSHEID (Argo nr 13, 1969) MY HOUSE,FULL OF SHADOWS (Horror House, 1969) THEY'LL LAUGH OVER YOUR SHOULDER (Magaz.Mystification & Terror,1969) YOUR FACE IS DYING IN THE MORNING LIGHT (onder pseudoniem; Argo 15/16 1969). PATTERNS OF SAND AND TEARS(Argo 15/16, 1969) THE CREEPING SHADOW (Weirdbook 3, 1970) DE BEGRAFENIS VAN DE HYDHA (The Burial of the Hydra) - Toekomst 1 nr 5, 1970. de meeste gedichten uit mijn bundel eveneens in circulatie (zie verder) in manuskript : twee verzamelbunde1s "Dreamshades" en "Night Wings".
3) BOEKEN en SPECIALE NUMMERS - HORROR HOUSE (Yang Cahier. nr 9/10, Gent 1969 / Griezelverhalen met inleiding en bibliografische studie; nawoord door Roger d'Exsteyl) bevat: Horror House/Een Roos en een Geschenk/Het Huis/ Platonische Liefde/De Première van Gordon Ashley/Ontmoeting van twee vreemdelingen/De Kevers/De Honger/Graftombe/De Witte Angst/ Psychotherapie/Gesprek met Nergens/Het Niemandsland. - GALAX 4, 1969 (Julien Raasveld, Antwerpen) / bevat: De Acht-jaarlijkse God. - TOEKOMST 1 nr 5, 1970 (P. Torfs, Antwerpen) / bevat : Naast de Autostrade/Proefvlucht/Schaduwspel/Gesprek met nergens/ en het gedicht De Begrafenis van de Hydra (inleiding door Sergio Bertran) - OUT OF DARK AND LONELY PLACES, A Collection of Strange Poetry (E.C.Bertin, Gent-Ledeberg, 1970) bevat zes gedichtencyclussen met: The Creeping Shadows/A Dream of Crystalwood/My House Full of Shadows/They'll Laugh over your Bones/Your Face is Dying in the Morning Light/Patterns of Sand and Tears/The Walkers/A Voice Calling/ To a Girl Unknown/As Years pass by/Prelude to the Moon/In the Year 1999/In Your Small World/A Pentagram for Enaid/The Burial of the Hydra/A Letter from my Friends/Fear is a Frozen Flower/In the House of the Nameless God. - een bundel Nederlandse SF & Horror is in bewerking, hopelijk nog vóór het einde van 1971, voorlopig onder de titel "De Acht-jaarlijkse God". - THE NIGHT FACES OF LOVE (in bewerking) zal bevatten : A Drink of Dark Wine/Two Roses for Carl/A Silènt Scream, en nieuwe verhalen The Sound of Silver Rain/For the Love of Virginia Clemm. Te verschijnen Half/einde 1971.
4) ART WORK 31 Omslagtekeningen voor : Horror House (1969); Shadow 5 (1969), Argo 14 (1969); Shadow 7 (1969); Macabre 1 (1970); Out of Dark and Lonely Places (1970); Binnenillustraties in : Shadow 6 (1969); Shadow 7 (1969); L'Ecran Fantastique 4 (1970); Midnight Creatures 2 (1969); Macabre 1 (1970); Shadow 9 (1970). 5) ESSAYS, STUDIES EN BIBLIOGRAFICHE/BIOGRAFISCHE ARTIKELS. "The Harry Dickson Detective Stories of Jean Ray" (Mystery Lover's Newsletter 1, 1968); "Charles Birkin: Master of Cruelty and Horror" (Shadow 2, 1968); "The Life and Works of Jean Ray" (Shadow 2, 1968 en Nightmare 2, 1969); "Maurice Limat: Teddy Verano vs. The Occult" (Shadow 4, 1968); "An evening with a Twilight Walker:Roger d'Exsteyl" (Shadow 5, 1969); "H.P.Lovecraft: His Critics"; "H.P.Lovecraft Did Not Write SF...By his Own Standards"; "A Complete Checklist of All Lovecrafts Stories as they Have Been Written" (allen Shadow 7, 1969); "The Psychoworlds of L.P.Davies" (Shadow 8, 1969); "Gli psicomondo di L.P.Davis" (Notiziario di CCSF, 1970); "European Terror: Marcel Bealu and 'The Water Spider'" (Shadow 11, 1970); "A definition of SF" (Impuls SF 12, 1967-letter column); "News from the European Scene in Films and Books" (Gothique 7, 1967); "The Fear Worlds: Part I: What are we Afraid of ?-Part 2 : With and Without Chains (Shadow 4, 1968); "The Horror Magazines: Part I: Weird Tales and the Pulps" (Shadow 4, 1968); "Part II: The 40's and the Digest Magazines (Shadow 5, 1968); "Stop Press: Laatste berichten van overzee" (Kosmos 5-6, 1968); "Famous Monsters and C°" (Kosmos 5-6, 1968); "The Fear Worlds: Part III: The Return of the Dead Body" (Shadow 5, 1969); "A Tribute to Boris Karloff" (Shadow 5, 1969); "Een korte inleiding tot het fantastische verhaal" met bibliografie (Horror House, 1969); "What Are we Afraid of ? (Nightmare 2, 1969); "Bibliotheca Dracula" (Shadow 6, 1969); "SF, een definitie" (Argo 14, 1969 + Info-Sfan 5, 1971); "Waarom bang zijn ?" (Argo 14, 1969 + Info-Sfan 5, 1971); "Horror Made in Usa" (Info-Sfan 3, 1971); "Lovecraft in Screen Screams" (Mag.Mystification & Terror vol.4 nr 3, 1969 + Maniac 2 1969); "Nouveautes du monde Litteraire" (Horizons du Fantastique 7, 1969 en 9, 1970); "The Fear Worlds: Part 4: Horrors in Lovecraftian Themes" 5: "The Cthulhu Mythos: Not one, but two"; 6: "The Supernatural Mythos"; 7: "The Scientific Mythos"; Additional Index to the Chalcker Index of H.P.L.; "Lovecrafts Published Books and what Are they worth ?" (allen in Shadow 7, 1969); "The Followers of Cthulhu" (Shadow 9, 1970); "2001 & Rosemary's Baby, the Discs (Maniac 2, 1969); "Lovecraft in Comic Form"; "Lovecraft in Europe" (Shadow 10, 1970); "SF en Angleterre: a Foison; en Allemagne: Le phénomène Perry Rhodan"; "Panorama des ouvrages critiques de SF" (Horizons du Fantastique 11, 1970); "La Riviste dell'orrore: Weird Tales e i Pulp Magazines" (Notizario CCSF 14, 1970); "Perry Rhodan: Inheritor of the Universe of German SF" (SF Revieuw 39, 1970); "H.P.Lovecraft Did not Write SF...By his own Standards" (Nyctalops 2, 1970); "The Collection of Rejection Slips" (Skyrack 97, 1970); "The Lurker at the Threshold" (Shadow 7, 1969). IN CIRCULATIE EN BINNENKORT TE VERSCHIJNEN : "Doors into Terror: The Works of Charles Birkin"; "The Mind of L.P. Davies"; "The Multi-Minded Worlds of L.P. Davies"; "Roger d'Exsteyl"; "A Checklist of Shirley Jackson"; "The Teddy Verano Stories"; "Jean Ray, Creator of Harry Dickson"; "Jean Ray, the End of a Legend"; "The Cthulhu Mythos: A Revieuw and Analysis"; "A Guide to the Fanzines of 1969"; "SF and Horror is Getting Organised in the Neighbourhood"; "Sfancon 70, A Report"; "The Paperback Series in USA & UK"; "So you want to Know About SF ?"; "SF in England, a Short History and Survey"; "A Wave of Monsters and Monstruosities"; "A Renaissance of Fantasy"; In the World of the SF Magazines"; "A Magazine for the
Future"; "Crusaders wanted for a 'Holy War' in SF"; "Biblio32 theek voor monsters"; "Honour Without Profit"; "On the collecting of Rejection Slips among other Things"; "John Russell Fearn"; "SF/Fantasy 1970, een checklist"; "The Dark Lands of Catherine L. Moore"; "A Survey and Analysis of the Jirel of Joiry and Northwest Smith Stories"; "The Monster Wave"; "A Smell of Autumn, Ray Bradbury's Latest Book"; "Horror Publishers in Decline"; "European Terror"; "Roland Topor and Joko"; "Even rondneuzen in de Fantastiek"; "Lovecraftiana"; "Macabere verhalen: Lovecraft"; "SF in Europe, a very Short Situation Report"; "Continental Weird Books"; etc., etc., etc. 6) BOOK REVIEUWS & FILM REVIEUWS in: Gothique, Shadow, Kosmos, Scream, Nightmare, Argo, Mystification and Terror, Horizons du Fantastique, Perihelion SF, Maniac, L'Ecran Fantastique, Metalluna, Nyctalops, Midnight Creatures, Info-Sfan, Two Heads are better than Ours, Journal de Jonathan Harker, e.a. 7) BEPERKTE FANUITGAVEN (5 à 7 ex. enkel) De reeks "Utopia", 20 volumes van elk ca. 100 blz. tussen 1959 1970; verhalen, romans & poezie, met karbons getypt. Gebonden en geïllustreerd. De reeks "Nachtmerrie", 24 volumes van elk ca. 50 blz. tussen 1962 1964; verhalen, romans, poezie, besprekingen en artikels, met karbon getypt. Gebonden in zes delen, geïllustreerd. ==================================================================== E I N D E ====================================================================