SEIZOEN 8: 1962-'63: FADOGEVOEL OVERHEERST TOCH WEER BIJ BENFICA LISSABON
1. De weg naar de finale Anderlecht en Feyenoord voerden een hoofdrol op. Les Mauves uit Brussel schopten sensatie. Voor het eerst sinds 1936 werd Real voor het bereiken van de finale uitgeschakeld door een niet-Spaanse ploeg. Na een spectaculaire 3-3 in Madrid, schoot Jef Jurion vijf minuten voor tijd in de terugmatch, voor 65.000 toeschouwers in het Heizelstadion, met een alles-of-niets-bal de Madrileense illusies aan diggelen. Jurion hield er de bijnaam 'Mister Europe' aan over. Ook de Bulgaarse kampioen CDNA Sofia kreeg geen vat op de technische variaties-op-zijn-Frans van Anderlecht, als gevolg van de invloed van de voormalige Stade de Reimsspeler Sinibaldi. Na de loting tegen FC Dundee droomde Sporting van de finale maar de Schotse fysieke paraatheid bezorgde Brussel een koude douche. Feyenoord bereikte de halve finale, maar bracht minder spektakel. Testwedstrijden tegen Servette Genève en Vasas Boedapest en een minimale uitzege in Reims. Hoewel vijfduizend optimistische Rotterdammers met schepen de overtocht naar Lissabon waagden, kwamen de Kameraden van de Kuip van een kale reis terug. Benfica serveerde zijn derde tegenstander in het eigen Estadio da Luz probleemloos af. Austria Wenen kreeg 5-1 om de oren en FC Nürnberg liefst 6-0. Eusebio noemde dat de beste wedstrijd van zijn Benfica. Het AC Milan van Nereo Rocco kwam bijzonder on-Italiaans voor de dag en produceerde,
voornamelijk via het opportunisme van Altafini, liefst 31 doelpunten in acht wedstrijden tegen respectievelijk Union Luxemburg, Ipswich Town, Galatasaray Istanboel en FC Dundee. Met een typisch doelpunt – effectvol afstandsschot – van Eusebio dwong Benfica een voordelige ruststand af. Een keiharde ingreep op Mario Coluna stopte het Portugese raderwerk. Milan nam de touwtjes in handen en het gewiekste samenspel tussen Rivera (amper zestien jaar oud) en Altafini, een veteraan van het Braziliaanse WK-team in 1958, sloot een tijdperk af: voor het eerst in zeven jaar kwam de winnaar van de Europacup der Landskampioenen niet uit het Iberisch schiereiland (Spanje/Portugal). Zonder nederlaag bereikte Benfica een derde Europese finale op rij, alleen Real Madrid deed ooit beter. De tegenstander, AC Milan, leek de makkelijkste van de drie. Althans het had minder vooruitgesnelde faam dan FC Barcelona en Real Madrid. Op Wembley, de voetbaltempel bij uitstek, zou Benfica aan Europa nogmaals de krachtsverhoudingen verduidelijken. Maar het verkeek zich lelijk op de onverwachte combinaties van Rivera en Altafini, een piepjonge Italiaan en een oude Braziliaan. 2. Het verhaal Het spontane en onder verdoken democratische Europese vleugels opererende Benfica veroorzaakte een voetbalomwenteling in Europa. Lissabon bedreef bij Europese voetbalavonden in de volkscafés de liefde volgens de fado, Portugese blues in een mengeling van zang en dans. De fado borrelde op uit het fatalisme en de frustratie van de Afrikaanse zeelieden, stierenvechters en prostituees en vereert 'Maria Severa', een armzalig meisje van plezier, dat uitgroeide tot een rebelse en vrijgevochten vrouw. Ze zong met een rauwe stem en begeleidde zichzelf op gitaar,
de sigaret steeds in een mondhoek, zoals alle fadista's horen te doen: 'Ik kan geen fado zingen. Want fado doet me wenen. 't Doet denken aan't verleden. Dat toch nooit wederkeert.' Hoe triester het lied, het scherper het de Portugezen treft in hun gemoed. Eusebio deed dit gevoel van verdrietig plezier en van eeuwige tranen aan de Taag even kantelen met zijn sportieve en erotische escapades. Eusebio – bijna zeshonderd doelpunten in evenveel wedstrijden – bracht verlichting in de sombere sermoenen van Salazar. José Afonso, de vader van de Portugese Musica Popular, combineerde 'Menino de Bairro' of 'Het zwarte sloppenkind', als ware het Eusebio op het lijf geschreven. Eusebio bleef het kind uit de volkswijk van zijn jeugd, zoals hij het zelf vertelt in Mijn naam is Eusebio (1965), een voorlopige biografie naar aanleiding van zijn uitverkiezing tot Europees Voetballer van het Jaar: 'Het stadsdeel Xipamanini in Lorenço Marques is een wereld vol bedrijvigheid. Onze buurten zijn kleurrijk en boeiend. Voor Europa dat het leven in Afrika niet kent, zal deze rijkdom geheimzinnig en zonderling schijnen. Deze wijken en hun nachten hebben een bijzondere bekoring. Daar is mijn vaderland.' Afonso werd de prooi van de geheime politie vanwege zijn verzet tegen de censuur. In Estadio da Luz ontrolden demonstranten de eerste spandoeken voor democratie en tegen de Portugese kolonies in zuidelijk Afrika en Oost-Timor. Eusebio's teamgenoten José Aguas en Mario Coluna schaarden zich met enthousiasme achter de antikoloniale strijd van hun respectievelijke landen Angola en Mozambique. Eusebio zelf hield zich ver van de politieke strijd maar bekommerde zich wel om de armoede van zijn Afrikaanse lotgenoten. Leonor Pinha, verslaggeefster van de sportkrant 'A Bola' verklaarde bij een terugblik in 1988 aan Hugo Camps dat Benfica van bij haar geboorte de glorie van het volksfront symboliseerde: 'Bij Benfica kon een analfabeet
voorzitter worden. Sporting zocht het steeds in hogere kringen. Meer nog: Benfica heeft steeds democratische wortels gehad en was tijdens het fascistische regime zelfs de enige vereniging waar tussen vier of vijf mensen moest worden gekozen voor het voorzitterschap.' Benfica voelde zich als de stem van het armenvolk van Portugal, waar werd gedemonstreerd tegen het racisme van het regime van Salazar. Bovendien recruteerde Benfica altijd veel spelers en aanhangers uit de arme arbeidersstad Barreiro. Benfica werd geboren op 13 september 1908, in een periode van koningsmoorden en chaotische republikeinse opstanden. De rivaliteit met Sporting Club de Lissabon ontkiemde uit een 'diefstal' van de zeven beste spelers van Sport Lisboa. Een met Sporting verbonden graaf betaalde flink voor de overstap. De wieler- en atletiekvereniging uit de buurt van de kerk van Benfica smolt samen met de eerste voetbalclub uit Lissabon tot Sport Lisboa e Benfica. Die gebeurtenis was de club vermoedelijk nog indachtig toen Eusebio werd ingelijfd: 'Op 16 december 1960 moest ik onverwijld afreizen naar Lissabon. Ik stond geboekt onder een valse naam maar voor de inscheping op het vliegveld wilden leden van Sporting zich tegen mijn vertrek verzetten. Ik moest me uit alle macht verdedigen, terwijl ik huilend wegliep en een laatste vaarwel wuifde naar mijn familie. Het duurde tot mei 1961 eer ik speelgerechtigd was.' In de jaren dertig schoten overal in Europa de bewegingen van de Nieuwe Orde wortel. Antonio Salazar greep de macht in 1932 en organiseerde een starre, algemeen verachte politiestaat die de Portugezen uiteindelijk zou doen terugblikken op de langdurigste dictatuur van de twintigste eeuw. In haar Handboek Portugal. Achtergronden van Land en Volk beschrijft de Amerikaanse journaliste Marion Kaplan hoe Salazar zich liet beïnvloeden door de ideeën methoden van Hitler, Mussolin en Franco. Tijdens de Tweede Wereldoorlog behoorde hij tot de bewonderaars van
Duitsland. De Portugezen lustten de nazi's niet. Bij bioscoopjournaals dreunden laarzen op de vloer als Hitler verscheen en kreeg Mussolini oorverdovende hoestbuien over zich heen. Winston Churchill werd begroet met de kreet 'Viva Benfica!' Een groter of ondubbelzinnig compliment was voor de club niet denkbaar. De Afrikanen werden door Salazar officieel beschouwd als tweederangsburgers. Massale dwangarbeid werd hun deel. Benfica Lissabon doorprikte met zijn donkere spelers Eusebio, Coluna en Santana de sinistere gedachten van Salazar – en van vele andere Europeanen – over Afrika.
3. Het portret: Bela Guttmann MTK Boedapast profileerde zich rond 1900 als een joodsliberale voetbalclub met een visie: een sportvereniging zonder discriminatie. In die tijd bevolkten ruim 165.000 joden Boedapest. Het leverde de stad de spotnaam 'Judapest' op. Het zionisme en de orthodoxie kregen amper voet aan de grond, de joden in Boedapest en van MTK verkozen het liberalisme boven de religie. MTK won tussen 1914 en 1925 elf opeenvolgende landstitels – nog steeds een wereldrecord – en legde, onder invloed van de Engels-Ierse coach Jimmy Hogan en predikant van het Schotes 'passing game' de basis voor de prettig gestoorde Hongaarse visie op het spel. Bela Guttmann (1900) sloot zich bij MTK aan in 1919. In vluchtte hij voor de nazi's naar New York. Vader en broer overleefden de Holocaust niet. Na de Tweede Wereldoorlog zou hij uitgroeien tot de behoeder van de joodse Donauvoetbalschool Wenen-Boedapest: 'Het voetbal dient zo artistiek mogelijk te worden gebracht.' Voetbal vertegenwoordigde ook een boodschap van een nieuwe levensstijl: vrijetijdsbesteding, lichaamscultuur en
wereldvrede. Hij dicteerde als coach op het einde van de jaren veertig – toen hij de jonge Puskas, Boszik en Kocsis bij Kispest/Honved onder zijn hoede had – de richtlijnen voor de nieuwe weg van het Hongaarse voetbal, dat zou uitmonden in het revolutionaire spel van de Magic Magyars tussen 1950 en 1955. Hongarije verloor slechts één van zijn vijftig wedstrijden: met name de wereldbekerfinale tegen West-Duitsland. Op een Italiaans intermezzo, met een titel bij AC Milan, volgden omzwervingen door Latijns-Amerika, langs Sao Paulo en Montevideo. In de herfst van 1954 lonkte Brazilië naar Guttmann. Hij openbaarde er het mysterie van de Magyaarse magie aan Didi, Vava, Pelé en Garrincha. De Braziliaanse sambaswing zag het licht en de socioloog Gilberto Freyre omschreef voetbal als 'emancipatiemodel voor de kleurlingen en zwarten'. In de zomer van 1960 tekende hij een contract voor Benfica. Hij koos voor een Braziliaans-Hongaars aanvallend en stijlvol concept. Hij coachte in Hongarije (alle topclubs in de periode 1934-1954); Italië (AC Milan) en Brazilië (Sao Paulo). Na de twee Europacups met Benfica lokten opnieuw de verre horizonten. Guttmann tekende een contrect bij Penarol Montevideo en won zowel de Uruguyaanse titel als de Zuidamerikaanse Copa Libertadores. En werd de enige coach die dit kunststukje – het behalen van beide internationale bekers – voor elkaar bracht.