Sectorplan Bouw & Infra I. Inleiding
Het Sociaal Akkoord d.d. 11 april 2013 geeft sociale partners in sectoren de mogelijkheid een sectorplan op te stellen, en daarvoor financiële ondersteuning te vragen van het Ministerie van SZW. In dit kader en in het verlengde van de afspraken gemaakt in het Sociaal Akkoord, zijn sociale partners in de Bouwnijverheid (FNV Bouw, CNV Vakmensen, Bouwend Nederland, Aannemersfederatie Nederland Bouw en Infra sectie cao bouwnijverheid, Ondernemersvereniging Bestratingsbedrijven Nederland, Vereniging van Waterbouwers en NVB Vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers) een samenwerkingsverband aangegaan met het O&O-fonds voor de Bouwnijverheid, het Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid, het Kenniscentrum Fundeon en Stichting Arbouw, waarmee onderhavig Sectorplan Bouw & Infra is overeengekomen ten behoeve van de bouw- en infrasector (112.500 werknemers en 51.000 werkzoekenden zonder baan). Sociale partners hebben intussen met aanpalende sectoren contact met het doel het plan bouwbreder te maken. Daar waar het sectorplan en de regionale aanpak van knelpunten elkaar kunnen ondersteunen, zal een verbinding worden gelegd tussen de regionale en sectorale activiteiten. De bouw- en infrasector ziet zich geconfronteerd met een duivels dilemma. De sector moet nu overleven, maar moet tegelijkertijd verdere uitstroom van vakbekwaam personeel uit de sector tegengaan en waar mogelijk nieuwe instroom genereren. Na 2014 zal als gevolg van de toenemende vervangingsvraag door de vergrijzing, aantrekkende bouwproductie en het tekort aan instroom vanuit het onderwijs, in rap tempo een groot tekort aan vakbekwaam personeel ontstaan. De sector zal hierop nu moeten voorsorteren door nu al nieuwe instroom te stimuleren. Er kan echter geen sprake zijn van nieuwe instroom bij onvoldoende werkgelegenheid. Het is voor de bouw- en infrasector van belang deze spagaat, mede met behulp van het sectorplan, op een goede manier op te lossen. Op korte termijn moeten de gevolgen van de crisis worden overbrugd. Op langere termijn is het als gevolg van vergrijzing noodzakelijk dat alle mensen die kunnen werken op de arbeidsmarkt ook ingezet worden. De sector verwacht een periode van twee jaar te moeten overbruggen. Het sectorplan voorziet voor deze twee jaar (november 2013 – november 2015) in een mix van maatregelen die voor de korte termijn de negatieve gevolgen van de crisis helpen bestrijden, en tegelijkertijd voorsorteren op het dempen van het tekort aan vakbekwaam personeel op de middellange termijn en het bevorderen van van-werk-naar-werk en duurzame inzetbaarheid. Enerzijds richten de maatregelen zich op behoud van werkgelegenheid en anderzijds wordt daar waar mogelijk werkgelegenheid en nieuwe instroom gestimuleerd. Een betere werking van de arbeidsmarkt, het bieden van werkzekerheid en het voorkomen van werkloosheid, staan centraal. Op deze wijze draagt het sectorplan bij aan het doel van het sociaal akkoord om als sector meer verantwoordelijkheid op te pakken voor de arbeidsmarkt in de sector. Tegelijkertijd constateren partijen dat de enige structurele oplossing voor zowel het overschot van personeel dat nu bestaat en het tekort aan vakbekwaam personeel op de middellange termijn, het weer op gang brengen van de bouwproductie is. Daarom pleiten partijen tevens voor een investeringsimpuls, waarmee de bouwproductie weer op gang kan worden gebracht. Daarmee kan de uitstroom van werkgelegenheid uit de sector een halt worden toegeroepen, en kan substantiële werkgelegenheid worden gecreëerd. Uitwerking hiervan treft u aan in hoofdstuk III en de bijlage.
sectorplan Bouw & Infra 20131014
1
II. Arbeidsmarktanalyse A. Huidige situatie: verlies bouwproductie van € 15 miljard en 57.500 werknemers De conjunctuurgevoelige bouw- en infrasector heeft zwaar te lijden onder de economische krimp. Bedrijven stellen investeringen in bedrijfspanden uit, overheden bezuinigen op infrastructuur en de huizenmarkt is vastgelopen. De vraaguitval bij bouw- en infrabedrijven is tot een recordhoogte gestegen. Zo is de bouwproductie gedaald van € 64 miljard in 2008 naar onder de € 50 miljard in 2013 en is de huizenbouw ingezakt van 80.000 nieuwbouwwoningen in 2009 naar 45.000 in 2012 (bron EIB, CBS).
Het aantal faillissementen en daarmee de werkloosheid lopen op dit moment dramatisch snel op. Op jaarbasis - juni 2012 tot en met mei 2013 - zijn ruim 1.700 bedrijven in de sector failliet gegaan, waarvan meer dan 800 bedrijven in de eerste vijf maanden van 2013. Het aantal werknemers onder de CAO voor de Bouwnijverheid is gedaald van 170.000 werknemers (januari 2009) naar 112.500 werknemers nu (bron Cordares; augustus 2013). Een daling van meer dan 30%. In 2013 hebben tot op heden al gemiddeld meer dan 1.500 werknemers per maand hun baan verloren. Aantal werknemers 170.000
160.000
150.000
140.000
130.000
120.000
110.000
100.000 Juli '09
sectorplan Bouw & Infra 20131014
2
Februari '10
Sep '10
Apr '11
Nov '11
Juni '12
Jan '13
Aug '13
Het werkgelegenheidsverlies onder het uitvoerende bouwplaatspersoneel is veel sterker dan onder het uitvoerend technisch en administratief (uta-)personeel. Ten opzichte van januari 2009 is het aantal bouwplaatswerknemers onder de CAO voor de Bouwnijverheid per 1 augustus 2013 met meer dan 35% afgenomen. Het aantal uta-werknemers daalde met bijna 20%. Het verlies aan werkgelegenheid heeft zich vertaald in een hoge werkloosheid. Het aantal werklozen dat een WW-uitkering ontvangt, verviervoudigde tussen 2008 en het tweede kwartaal 2013 tot ruim 28.000. Het aantal werkzoekenden zonder baan in de bouw- en infrasector verdrievoudigde in diezelfde periode en komt in het tweede kwartaal 2013 uit op meer dan 51.000. En wie werkloos is, komt zeer moeilijk of niet meer aan de slag. Een groot aantal gewaardeerde vakkrachten verlaat de bouw- en infrasector hierdoor veelal definitief. De werkloosheid manifesteert zich vooral onder 55-plussers. Van de werkzoekenden zonder baan behoort 17% (8.670) tot deze categorie. Oudere werklozen die in de bouw- en infrasector hebben gewerkt, vonden in 2012 vanuit de WW minder vaak een nieuwe baan dan jongere werklozen. Bovendien blijven oudere werknemers langer werkloos. Omdat herstel van de werkgelegenheid voorlopig nog op zich laat wachten, zal het voor oudere werklozen moeilijk zijn om na langdurige inactiviteit opnieuw een baan in de sector te vinden. Daarnaast ziet de sector zich geconfronteerd met veel oneerlijke concurrentie waardoor de bouwproductie die nog aanwezig is ook terecht komt bij bedrijven die zich niet houden aan de regels zoals mag blijken uit bijgaand voorbeeld in de Eemshaven (http://www.bouwendnederland.nl/nieuws/29158/werkgevers-en-bouwbonden-boekenklinkende-overwinning). Dit gaat ten koste van de werkgelegenheid. Partijen signaleren dat steeds vaker (schijn)constructies worden toegepast louter om de cao te ontwijken. In toenemende mate is sprake van doorgeschoten flex; dat wil zeggen arbeidsrelaties waarvan de noodzaak dubieus is (zoals schijn zzp-ers) en/of waarbij de vormgeving volkomen onevenwichtig is ten nadele van de huidige werknemers (veelal met een vast dienstverband) en werkgevers die zich aan de regels houden. B. Verwachtingen: dieptepunt 2014; middellange termijn tekort vakkrachten Vanwege de dalende bouwproductie kalft de werkgelegenheid in de bouw- en infrasector in 2013 ten opzichte van 2012 nog eens met 13.000 banen af (bron UWV Arbeidsmarktprognose 20132014). Voor de tweede helft van 2013 zou dat nog een verlies van bijna 4.000 werknemers betekenen. Herstel van de bouwproductie met 0,5% verwacht het EIB (Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013) op z’n vroegst in 2014. Maar de bouwarbeidsmarkt reageert altijd met enige vertraging, zodat het dieptepunt op de bouwarbeidsmarkt pas in 2014 wordt bereikt. De werkgelegenheid daalt dan nog eens met 1.000 banen (bron UWV Arbeidsmarktprognose 20132014), wel komt er een eind aan de ontslaggolven in de bouwnijverheid. Het EIB (Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013) voorspelt vervolgens in de periode 2015 tot en met 2018 een groei van het productievolume van € 50,2 miljard naar € 59,2 miljard. Samenhangend daarmee verwacht het EIB in diezelfde periode een groei van de werkgelegenheid van gemiddeld 3,5% per jaar. De samenstelling van de beroepsbevolking in de bouw- en infrasector is aan het kantelen: het aantal jongeren neemt substantieel af, het aantal ouderen neemt naar verhouding toe. Dit zal binnen enkele jaren tot een omvangrijke vervangingsvraag leiden. De gebruikelijke vervangingsvraag is circa 3.000 werknemers per jaar (bron EIB, Bouwarbeidsmarkt 2010-2015). Wanneer de bouwproductie aantrekt, komt dit bovenop de normale vervangingsvraag en gaat er vanaf 2015 een tekort ontstaan.
sectorplan Bouw & Infra 20131014
3
bron: EIB
De vergrijzing en het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd brengen met zich mee dat werknemers langer moeten doorwerken. Daarvoor moet worden geïnvesteerd in de gezondheid en scholing van werknemers. Uit cijfers van Stichting Arbouw blijkt dat in de bouw- en infrasector bijna 20% van de werknemers een slecht of matig werkvermogen heeft en een verhoogde of hoge kans op arbeidsongeschiktheid. Investeren in gezonde, competente, gemotiveerde werknemers is investeren in duurzame inzetbaarheid. Het is van belang dat werkgevers meer doen om hun werknemers fit te houden voor het steeds sneller veranderende werk. Werknemers moeten ervoor zorgen dat ze makkelijk inzetbaar zijn bij (verschillende) werkgevers. Zo vergroten ze hun kansen op de arbeidsmarkt. In het kader van duurzame inzetbaarheid is investeren in vakmanschap voor zowel werkgevers als werknemers van groot belang. Investeren in vakmanschap begint met investeren in het behalen van een startkwalificatie. Wanneer een werknemer in het bezit is van een diploma, vergroot dit zijn of haar kansen op de arbeidsmarkt. Van het bouwplaatspersoneel heeft 64% geen startkwalificatie (bron UWV Sectorbeschrijving Bouwnijverheid). Een bedrijf met gecertificeerd of gediplomeerd personeel heeft een sterkere uitstraling naar opdrachtgevers. Steeds meer opdrachtgevers, zoals overheden, zijn verplicht om de opdracht toe te kennen aan bedrijven die alleen met gediplomeerde en gecertificeerde mensen werken. De bouw- en infrasector is vooruitstrevend als het gaat om het ontwikkelen en scholen van werknemers. Bouwplaatswerknemers kunnen vakinhoudelijke scholing volgen teneinde vakspecifieke beroepsvaardigheden aan te leren. De gedachte hierachter is dat techniek verandert, net als regelgeving. De eisen voor bouwpersoneel veranderen. Het bouwproces wordt complexer, waardoor hogere eisen worden gesteld en mensen nodig zijn die méér kunnen c.q. andere bekwaamheden hebben dan de vakmensen van vandaag. Kennis over duurzame technologieën is daarvan een voorbeeld. De instroom van jongeren in bouwopleidingen (vmbo, mbo en hbo) daalt al jaren. Op dit moment bedraagt de instroom van leerlingen slechts een derde van de vervangingsvraag. Typerend voor de sector is dat er op mbo-opleidingen bouw meer bbl- dan bol-leerlingen zijn. Belangrijkste reden hiervoor is de mogelijkheid om al bij aanvang van de opleiding in loondienst te treden, op basis van een leer/werk-dienstverband. De instroom van jongeren is daardoor gevoelig voor economische schommelingen. In de huidige recessie daalt het aantal bbl-leerlingen dan ook sterk. De instroom is gedaald van ruim 8.500 bbl-leerlingen in 2008 naar nog geen 2.800 in 2012 (bron Fundeon en DUO). Het gebrek aan leerwerkplekken bij bouwbedrijven door het gebrek aan werk is de belangrijkste oorzaak. Op dit moment komen al dan niet gekwalificeerde jongeren de sector niet of nauwelijks in, waardoor de jeugdwerkloosheid stijgt, en waardoor een directe bedreiging optreedt voor de bbl-route in de bouw- en infrasector.
sectorplan Bouw & Infra 20131014
4
Instroomontwikkeling algemeen
Instroomontwikkeling MBO
bron: Fundeon
Wanneer oudere werknemers niet terugkeren in het arbeidsproces als de bouwproductie aantrekt en de instroom van leerlingen zich onvoldoende herstelt, dan verliest de bedrijfstak gekwalificeerd personeel. Daarmee dreigt er zowel een kwantitatief als een kwalitatief tekort aan arbeidskrachten. Kwantitatief omdat er onvoldoende arbeidskrachten zullen zijn om straks aan de vraag te kunnen voldoen en kwalitatief omdat oudere vakkrachten verdwijnen en er onvoldoende aanbod komt vanuit de vakopleiding. Met de oudere werknemers verdwijnen ook de leermeesters die onmisbaar zijn voor de begeleiding van leerlingen. Om het opleiden in de praktijk, waaraan de bedrijfstak hecht, voor de toekomst veilig te stellen is het nodig om oudere werknemers te behouden voor en terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Concluderend kan op basis van bovenstaande analyse worden gesteld dat: de sector op dit moment 51.000 werkzoekenden zonder baan kent, die inzetbaar zijn om de toekomstige tekorten op te vangen; 5.000 werknemers op korte termijn met werkloosheid worden bedreigd, waarvan relatief veel oudere werknemers; vanaf 2015 een jaarlijks tekort van 6.500 vakkrachten ontstaat (3.000 vervangingsvraag en 3.500 vanwege productiegroei); De vergrijzing en het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd met zich meebrengen dat werknemers langer moeten doorwerken. Gezondheid en scholing belangrijke randvoorwaarden zijn om duurzaam inzetbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. bijna 20% van de werknemers een slecht of matig werkvermogen heeft en een verhoogde of hoge kans op arbeidsongeschiktheid; 64% van de bouwplaatswerknemers geen startkwalificatie heeft; De eisen voor bouwpersoneel veranderen. Het bouwproces wordt complexer, waardoor hogere eisen worden gesteld en mensen nodig zijn die méér kunnen c.q. andere bekwaamheden hebben dan de vakmensen van vandaag. Kennis over duurzame technologieën is daarvan een voorbeeld.
III. Investeringsimpuls voor groei van de werkgelegenheid
Zoals eerder betoogd, is de beste remedie voor de sector en de mensen: bouwproductie. Ervaringscijfers leren dat € 1 miljoen aan productievolume in de B&U, acht arbeidsjaren werkgelegenheid oplevert. In de meer kapitaalintensieve Infra is dat bijna zeven arbeidsjaren. Gemiddeld betekent dit dat het bouwen van één huis twee arbeidsjaren werkgelegenheid oplevert. Zo betekende de herschikking van € 250 miljoen voor Infra naar de WW in het regeerakkoord van het najaar 2012 een verlies van 1.650 directe banen in de Infra. De werkloosheidsuitkering voor die populatie snoept bovendien een groot deel van die € 250 miljoen voor de WW al weer op. sectorplan Bouw & Infra 20131014
5
Partijen pleiten daarom voor het in beweging brengen van een investeringsagenda waarmee korte en middellange termijn bouwinvesteringen op gang worden gebracht, waarmee de bouwproductie weer op gang kan worden gebracht en substantiële werkgelegenheid kan worden gecreëerd. De korte termijn investeringen (€ 1 miljard; 9.700 arbeidsjaren) betreffen investeringen in kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad, zorggebouwen en scholen en in verduurzaming in overeenstemming met de Meer-Met-Minder doelstellingen (zie bijlage). Deze investeringen leveren voor de B&U minimaal 7.700 arbeidsjaren werkgelegenheid op. De Infra maatregelen betekenen 2.000 arbeidsjaren werkgelegenheid. Om deze 9.700 arbeidsjaren werkgelegenheid daadwerkelijk te kunnen realiseren, moet er beweging komen in de budgetten die nu op de plank liggen. Daar waar dit binnen de invloedssfeer van partijen ligt, doen zij er alles aan om deze investeringen los te krijgen, maar partijen doen hierbij nadrukkelijk een beroep op de overheid om partijen te ondersteunen en daar waar mogelijk te versterken in het in beweging krijgen van deze investeringsagenda. Voor de middellange termijn zien partijen structurele investeringsimpulsen voortkomen uit maatregelen uit het ‘Energieakkoord voor duurzame groei’ dat op initiatief van de SER met vele betrokken overheden, markt-, consumenten- en milieuorganisaties is uitgewerkt en uit de uitwerking van de voorstellen om pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen een grotere rol te geven bij woningfinanciering middels de oprichting van een Nationale Hypotheek Instelling en uitgifte van hypotheekobligaties. Ook hierover meer in de bijlage.
IV. Plan van aanpak
Uit de analyse in hoofdstuk II blijkt dat de huidige werkgelegenheid onder druk staat, dat weinig jongeren de sector instromen en dat het aantal bbl-leerlingen sterk daalt door een gebrek aan leerwerkplekken. Echter, op middellange termijn leidt een toenemende vervangingsvraag door de vergrijzing, aantrekkende bouwproductie en het tekort aan instroom vanuit het onderwijs, tot een tekort aan vakkrachten. Dit betekent onder meer dat er nu werknemers worden ontslagen, die de sector straks weer nodig heeft en dat er nu geen leerling-werknemers worden opgeleid die straks nodig zijn om te voldoen aan de vervangingsvraag van vakmensen. Dit vraagt om een integrale aanpak voor de korte termijn met oog voor de middellange termijn. Daarnaast staat de sector voor de uitdaging om de duurzame inzetbaarheid van de werknemers te vergroten, zodat de werknemers op termijn ook behouden kunnen blijven. Daarvoor is scholing nodig, maar zijn ook maatregelen nodig om de kans op uitval door arbeidsongeschiktheid zo klein mogelijk te maken. En werknemers die echt niet meer in hun huidige functie in de sector kunnen blijven, moeten worden geholpen bij het vinden van andere functies en banen, binnen of buiten de sector. Het neveneffect van de dalende werkgelegenheid is dat de mogelijkheden voor partijen om op sectoraal niveau en met sectorale middelen maatregelen te treffen, beperkt zijn, nu het draagvlak onder de infrastructuur (opleiding, arbeidsomstandigheden, loopbaanondersteuning) steeds verder afneemt door het sterk dalende aantal werknemers onder de cao. Zo zijn de inkomsten van het O&O-fonds voor de Bouwnijverheid tussen 2007 en 2014 met bijna 35% gedaald, van ruim € 135 mln. tot nog geen € 90 mln. per jaar. De maatregelen die partijen treffen hebben betrekking op de volgende thema’s: 1. van-werk-naar-werk (sectoraal en intersectoraal); 2. behoud oudere vakkrachten; 3. vergroten arbeidsinstroom vakkrachten; 4. vergroten duurzame inzetbaarheid. sectorplan Bouw & Infra 20131014
6
Vanaf 2015 tot en met 2018 zal de werkgelegenheid met gemiddeld 3,5% per jaar stijgen. Over een periode van 4 jaar gaat het om totaal 14.000 werknemers, bovenop de gebruikelijke vervangingsvraag van circa 12.000 werknemers (circa 3.000 per jaar). In totaal betekent dit vanaf 2015 een behoefte aan 6.500 vakkrachten per jaar. Er dreigt daarmee een kwantitatief tekort aan vakkrachten. Tegelijk worden in 2013 en 2014 nog eens 5.000 werknemers met werkloosheid bedreigd, waarvan relatief veel oudere werknemers. De maatregelen zijn er daarom op gericht om gedurende de looptijd van het sectorplan 5.000 werknemers voor de sector te behouden en 4.000 werknemers in te laten stromen. De vergrijzing en het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd brengen met zich mee dat werknemers langer moeten doorwerken. Gezondheid en scholing zijn belangrijke randvoorwaarden om duurzaam inzetbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. Bijna 20% (22.500) van de werknemers heeft een slecht of matig werkvermogen en een verhoogde of hoge kans op arbeidsongeschiktheid. Bijna 45.000 bouwplaatswerknemers hebben geen startkwalificatie. Dit terwijl de eisen voor bouwpersoneel veranderen. Het bouwproces wordt complexer, waardoor hogere eisen worden gesteld en mensen nodig zijn die méér kunnen c.q. andere bekwaamheden hebben dan de vakmensen van vandaag. Kennis over duurzame technologieën is daarvan een voorbeeld. De maatregelen zijn daarom gericht op het scholen van 15.170 bouwplaatswerknemers en preventieve interventie en begeleiding van 19.600 werknemers waarmee vroegtijdige uitval van werknemers door arbeidsongeschiktheid wordt voorkomen. 1. Van-werk-naar-werk (sectoraal en intersectoraal) Op dit moment zijn er nog 112.500 werknemers werkzaam in de bouw- en infrasector. Op korte termijn worden 5.000 werknemers met werkloosheid bedreigd, waarvan relatief veel oudere werknemers. Omdat de sector deze werknemers straks weer nodig heeft, treffen partijen gerichte maatregelen waarmee 2.500 met ontslag bedreigde werknemers voor de sector worden behouden. De maatregelen die partijen hiervoor treffen, zijn: (inter-)sectorale mobiliteit van werk(loosheid) naar werk middels bemiddeling en scholing van 6.400 werknemers; stimuleren mobiliteit en voorkomen van werkloosheid van 250 werknemers ouder dan 55 jaar middels een loonkostensubsidie voor werkgevers. 2. Behoud oudere vakkrachten Uit de arbeidsmarktanalyse in hoofdstuk II blijkt dat 5.000 werknemers op korte termijn met werkloosheid worden bedreigd. Dit geldt ook voor de leermeesters die onmisbaar zijn voor de kennisoverdracht en begeleiding van leerlingen. Ook hier betreft het relatief veel oudere werknemers. Daarmee dreigt een kwalitatief tekort aan arbeidskrachten. Op dit moment zijn er bijna 19.000 leermeesters werkzaam in de bouw- en infrasector, waarvan bijna 3.700 ouder dan 55 jaar. Om het opleiden in de praktijk en de kennisoverdracht, waaraan de bedrijfstak hecht, voor de toekomst veilig te stellen, treffen partijen gerichte maatregelen waarmee 2.500 leermeesters ouder dan 55 jaar en hun kennis(overdracht) voor de sector wordt behouden. De maatregel die partijen hiervoor treffen is: behoud kennisoverdracht door leermeesters middels een loonkostensubsidie voor 2.500 leermeesters ouder dan 55 jaar die bbl-2/bbl-3 leerlingen begeleiden. 3. Vergroten arbeidsinstroom vakkrachten Door de aanhoudende crisis daalt de instroom van jongeren in bouwopleidingen al jaren met name omdat de leerwerkplekken bij bouwbedrijven voor bbl-leerlingen hard teruglopen door het gebrek aan werk. Reeds bouw- en infra gediplomeerde jongeren zitten nu werkloos thuis. En voor de groep die deze zomer de opleiding heeft afgerond, zijn de vooruitzichten evenmin rooskleurig.
sectorplan Bouw & Infra 20131014
7
Bijna 2000 leerlingen die deze zomer de opleiding hebben afgerond, kan geen perspectief op een baan in de sector worden geboden. Vanaf 2015 ontstaat een jaarlijks tekort van 6.500 vakkrachten. Om dit tekort aan vakkrachten te dempen, treffen partijen gerichte maatregelen waarmee 4.000 werknemers instromen. De maatregelen die partijen hiervoor treffen zijn: realiseren 2.500 leerwerkplekken (bbl-2 en bbl-3) voor jongeren tot 27 jaar middels een loonkostensubsidie voor werkgevers; realiseren 500 banen voor (langdurig) werklozen tot 55 jaar middels een loonkostensubsidie voor werkgevers. Voor langdurig werklozen van 55 jaar en ouder wordt geen cofinanciering gevraagd, maar wordt verwezen naar de mobiliteitsbonus (premiekorting bij het in dienst nemen) en de maatregelen uit het actieplan 55+ van het UWV; realiseren 250 banen voor langdurig werklozen tot 27 jaar ter vervanging van een vrijwillig vervroegd uitgetreden werknemer middels een loonkostensubsidie voor werkgevers; realiseren 750 leerwerkplekken middels een tijdelijk afwijkend (lager) loon voor bbl-3 leerlingen die recent hun bbl-2 diploma hebben behaald, een stimuleringssubsidie, subsidie leerlingbouwplaatsen en middels re-integratie & scholingstrajecten om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt op te leiden tot instroomniveau bbl-2. Voor deze maatregelen wordt geen cofinanciering gevraagd. Ook willen partijen in het kader van het Techniekpact pilots organiseren om de alternatieve, gecombineerde bol/bbl route te monitoren. Hiervoor zullen partijen op een later moment een (gewijzigde) aanvraag voor cofinanciering indienen. 4. Vergroten duurzame inzetbaarheid De vergrijzing en het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd brengen met zich mee dat werknemers langer moeten doorwerken. Gezondheid en scholing zijn belangrijke randvoorwaarden om duurzaam inzetbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. Uit cijfers van Stichting Arbouw blijkt dat bijna 20% (22.500) van de werknemers een slecht of matig werkvermogen heeft en een verhoogde of hoge kans op arbeidsongeschiktheid. Duurzaam inzetbare werknemers moeten daarnaast goed geschoold en opgeleid worden. Van het bouwplaatspersoneel heeft 64%, ofwel bijna 45.000 werknemers, geen startkwalificatie. Dit terwijl de eisen voor bouwpersoneel veranderen. Het bouwproces wordt complexer, waardoor hogere eisen worden gesteld en mensen nodig zijn die méér kunnen c.q. andere bekwaamheden hebben dan de vakmensen van vandaag. Kennis over duurzame technologieën is daarvan een voorbeeld. Om werknemers in de bouw- en infrasector duurzaam inzetbaar te maken voor de arbeidsmarkt, treffen partijen gerichte maatregelen waarmee voor 34.770 werknemers wordt geïnvesteerd in hun gezondheid en/of scholing. De maatregelen die partijen hiervoor treffen zijn: stimuleren scholing gericht op het behalen van een startkwalificatie voor 750 werknemers; stimuleren erkenning van verworven competenties van 420 werknemers; stimuleren toekomstgerichte scholing, niet zijnde functionele bijscholing, ten behoeve van duurzame technologieën en toekomstgerichte competenties voor 14.000 werknemers; preventieve interventie en begeleiding van 19.600 met uitval bedreigde werknemers. Tot slot zij opgemerkt dat het sectorplan is gebaseerd op de Regeling cofinanciering sectorplannen en de in samenhang daarmee gepubliceerde documenten, geldend op 14 oktober 2013. Bij nieuwe ontwikkelingen, informatie, voorwaarden en richtlijnen, in de breedste zin van het woord, na deze datum, behouden partijen zich het recht voor het sectorplan aan te passen dan wel te heroverwegen. Wanneer de ontwikkelingen anders blijken te zijn dan verwacht, zullen partijen tussentijds de maatregelen en de verwachte realisatie daarvan bijstellen. sectorplan Bouw & Infra 20131014
8
Bijlage: Investeringsimpuls voor groei van de werkgelegenheid De enige structurele oplossing voor zowel het overschot van personeel dat nu bestaat en het tekort aan vakbekwaam personeel op de middellange termijn, is het weer op gang brengen van de bouwproductie. Het effect van welke maatregel van partijen dan ook, weegt in geen enkel opzicht op tegen het effect dat het verhogen van de productie heeft op de werkgelegenheid. De sector is blij met iedere euro die er is om het sociale leed te verzachten maar het is uiteindelijk slechts symptoombestrijding. Gezond maken van de patiënt is nog veel beter. Om werkgevers en werknemers in de bouw- en infrasector daadwerkelijk perspectief te kunnen bieden op een houdbare toekomst, pleiten partijen voor het in beweging brengen van onderstaande investeringsagenda waarmee korte en middellange termijn bouwinvesteringen op gang worden gebracht. Daarmee kan de bouwproductie weer op gang worden gebracht en de uitstroom van werkgelegenheid uit de sector een halt worden toegeroepen, en kan substantiële werkgelegenheid worden gecreëerd. A. Investeringen korte termijn (€ 1 miljard; 9.700 arbeidsjaren) Onderstaande investeringen in kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad, zorggebouwen en scholen en in verduurzaming in overeenstemming met de Meer-Met-Minder doelstellingen, leveren voor de B&U minimaal 7.700 arbeidsjaren werkgelegenheid op. De Infra maatregelen betekenen 2.000 arbeidsjaren werkgelegenheid. Om deze 9.700 arbeidsjaren werkgelegenheid daadwerkelijk te kunnen realiseren, moet er beweging komen in de budgetten die nu op de plank liggen. Daar waar dit binnen de invloedssfeer van partijen ligt, doen zij er alles aan om deze investeringen los te krijgen, maar partijen doen hierbij nadrukkelijk een beroep op de overheid om partijen te ondersteunen en daar waar mogelijk te versterken in het in beweging krijgen van deze investeringsagenda. 1. Verduurzaming sociale/particuliere woningvoorraad (€ 240 miljoen; 2.000 arbeidsjaren) Om de energetische kwaliteit van een woning met twee labelstappen te verbeteren, is een investering van ongeveer € 8.000 per woning nodig. Corporaties die extra investeren in verduurzaming van hun woningvoorraad zouden daar een korting op de verhuurderheffing voor kunnen krijgen. Iedere miljoen euro extra liquiditeit van corporaties levert € 10 tot 15 miljoen extra investeringsruimte op. Om particulieren over de streep te trekken kan het revolverend energiebesparingsfonds worden gebruikt om goedkope leningen te verstrekken. Indien jaarlijks 30.000 woningen extra zouden worden verduurzaamd, levert dat een investeringsimpuls op van ongeveer € 240 miljoen per jaar. Dat komt overeen met ongeveer 2.000 arbeidsjaren werkgelegenheid per jaar. Vanuit het woonakkoord is al € 75 miljoen beschikbaar voor woningcorporaties voor verduurzaming. De 30.000 woningen is overigens slechts 10% van het jaarlijkse doel in het in 2012 vernieuwde Meer-Met-Minder convenant, waarbij is afgesproken dat jaarlijks de energieprestatie van minimaal 300.000 bestaande woningen met minimaal twee energielabel klassen wordt verbeterd. 2. Verduurzaming zorggebouwen (€ 35 miljoen; 300 arbeidsjaren) Veel zorgvastgoed is kwalitatief verouderd, presteert energetisch slecht en heeft een ongezond binnenklimaat. Met een stimuleringsregeling (bijv. investeringsaftrek) kan een kwaliteitsslag worden gemaakt. Indien jaarlijks € 250 miljoen extra wordt geïnvesteerd in de verduurzaming van zorgvastgoed levert dat ongeveer 2.000 arbeidsjaren werkgelegenheid per jaar op. De onderuitputting van de Energie Investeringsaftrek van € 35 miljoen kan hiervoor in ieder geval worden aangewend; dat is ongeveer 300 arbeidsjaren werkgelegenheid.
sectorplan Bouw & Infra 20131014
9
3. Kwaliteitsimpuls gebouwen primair onderwijs (€ 250 miljoen; 2.000 arbeidsjaren) In het primair onderwijs heeft 80% van de gebouwen een slecht binnenklimaat (bron: PORaad en TNO). Bovendien zijn steeds meer gebouwen feitelijk ongeschikt omdat de eisen die hedendaagse pedagogische inzichten aan gebouwen stellen niet meer bij de oorspronkelijke bouwaard passen. Een tijdelijke investeringsimpuls kan een flinke impuls aan de kwaliteit en werkgelegenheid geven: zeker bij puur bouwkundige aanpassingen gaat het grotere deel van de opdrachtsom naar arbeidskosten (tussen 60% en 70%, afhankelijk van de aard van de werkzaamheden). Indien jaarlijks € 250 miljoen extra wordt geïnvesteerd in de kwaliteitsverbetering/verduurzaming van scholen levert dat ongeveer 2.000 arbeidsjaren werkgelegenheid per jaar op. Deze € 250 miljoen is beschikbaar door de onderbesteding van € 256 miljoen van gemeenten voor onderwijshuisvesting over te hevelen naar de scholen. 4. Restauratie Rijksmonumenten (€ 47 miljoen; 400 arbeidsjaren) Voor het restaureren van rijksmonumenten is nog € 47 miljoen beschikbaar van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die al wel is gealloceerd, maar nog niet in concrete projecten wordt gerealiseerd. Dat is bijna 400 arbeidsjaren werkgelegenheid. 5. Kwaliteitsverbetering bestaande woningvoorraad (€ 375 miljoen; 3.000 arbeidsjaren) Er zijn in Nederland circa 50.000 slecht onderhouden en circa 500.000 matig onderhouden woningen. Voor de slecht onderhouden woningen is een investering van minstens € 50.000 en voor de matig onderhouden woningen een investering van minstens € 10.000 nodig om de achterstand weg te werken. Deze herstelkosten zijn exclusief investeringen in duurzaamheid (het ligt uiteraard voor de hand om een verbetering van de energieprestatie samen te laten gaan met het uitvoeren van het achterstallig onderhoud). In totaal gaat het om een investering van € 7,5 miljard om de bouwtechnische staat van deze woningen op orde te brengen. Indien jaarlijks 5% van deze woningen (27.500) wordt aangepakt, levert dat een investeringsimpuls op van € 375 miljoen per jaar. Dat komt overeen met ongeveer 3.000 arbeidsjaren werkgelegenheid per jaar. 6. Budgettaire meevallers investeren in infrastructuur (€ 300 miljoen; 2.000 arbeidsjaren) Eventuele toekomstige budgettaire ‘meevallers’ dienen te worden gebruikt om in het kader van bezuinigingen uitgestelde infrastructuurprojecten alsnog versneld tot uitvoering te brengen. In totaal beloopt het met deze projecten gemoeide investeringsbedrag minimaal € 3,7 miljard. Dat komt overeen met ongeveer 25.000 arbeidsjaren werkgelegenheid. Vooralsnog zou de eenmalige impuls van € 300 miljoen die in de brief van Minister Dijsselbloem van 1 maart 2013 geoormerkt is voor Infra projecten met spoed geïnvesteerd dienen te worden. Dit betekent 2.000 arbeidsjaren werkgelegenheid. Wanneer invulling wordt gegeven aan deze impuls voor de Infrastructuur pleiten partijen voor een koppeling aan Social Return On Investment, een onderdeel van de sociale agenda waar Rijkswaterstaat nu al invulling aan geeft en ervaring mee heeft, onder meer door het uitvoeren van pilots. Partijen willen in dit verband stimuleren dat social return eisen tijdelijk worden ingevuld met leerlingen en reeds gediplomeerde jongeren. Richting opdrachtgevers en opdrachtnemers zullen partijen dit daarom actief uitdragen. Sociale partners zullen tevens een beroep doen op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om partijen hierin te ondersteunen en te versterken door dit tevens binnen het rijksinkoopbeleid te stimuleren.
sectorplan Bouw & Infra 20131014
10
B. Investeringen middellange termijn 1. Energieakkoord Op initiatief van de SER is met vele betrokken overheden, markt-, consumenten- en milieuorganisaties het ‘Energieakkoord voor duurzame groei’ uitgewerkt. Bouwrelevante onderdelen van het akkoord zijn met name: stimuleren en ondersteunen van eigenaar-bewoners van bestaande koopwoningen om te investeren in het energiezuiniger maken van hun woningen; extra financieringsruimte (€ 400 miljoen) en opruimen van belemmerende regelgeving voor hoogwaardige duurzame renovatie van bestaand corporatiebezit; sterk vereenvoudigen in combinatie met steviger handhaven van uitvoering van energiebesparing verplichtingen voor utiliteitsgebouwen (kantoren, scholen, ziekenhuizen enz.) op basis van de huidige Wet Milieubeheer; investeringsimpulsen voor windparken op zee en op land; stimuleren en ondersteunen van investeringen in decentrale duurzame energieopwekking; investeren in noodzakelijke aanpassingen van de ondergrondse infrastructuur voor transport van energie. Al deze maatregelen tezamen leveren naast aanzienlijke milieuwinst ook op grote schaal structurele impulsen voor investeringen en werkgelegenheid in de bouw en aanverwante sectoren op. 2. Rol pensioenfondsen en verzekeraars bij woningfinanciering De werkgroep Kroes is bezig met de verdere uitwerking van de voorstellen om pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen een grotere rol te geven bij woningfinanciering middels de oprichting van een Nationale Hypotheek Instelling en uitgifte van hypotheekobligaties. Dit gebeurt langs twee richtingen. Enerzijds wordt gekeken hoe institutionele beleggers bij de financiering van woningcorporaties kunnen worden betrokken. Dit initiatief bevindt zich nog in de verkennende fase. Anderzijds is gekeken naar het vergroten van de betrokkenheid van diezelfde institutionele beleggers bij de hypothecaire financiering van woningen. Dit traject is inmiddels afgerond. Banken en verzekeraars zijn het met elkaar eens en de validatieberekeningen van het systeem zijn inmiddels uitgevoerd. Wanneer het systeem tot uitvoering wordt gebracht, kunnen banken bij pensioenfondsen goedkoper geld lenen om hypotheken te verstrekken, dan op de kapitaalmarkt. Dit zal geleidelijk tot een rentedaling voor consumenten leiden van enkele tienden van procenten. Een belangrijk effect van deze operatie is dat de Nederlandse hypotheekmarkt aantrekkelijker wordt voor buitenlandse banken. Als die toetreden kan de hypotheekrente op termijn zelfs met zo’n half procent dalen. Kortom, invoering van het systeem zal een substantiële bijdrage leveren aan het weer op gang krijgen van de woningmarkt. Ook voor de overheid levert een lagere hypotheekrente een belangrijk voordeel op. Een verlaging van de hypotheekrente met 1% leidt tot € 150 tot € 300 miljoen (netto) minder hypotheekrenteaftrek per jaar.
sectorplan Bouw & Infra 20131014
11