SCIENCE CLUB
Adviesrapport SCIENCE CLUB Nadya Doudnik, KNCV communicatiestagiaire Loes Pors, KNCV beleidsmedewerker onderwijs Januari 2010 KNCV Bezoekadres: Loire 150 2491 AK Den Haag Postadres: Postbus 249 2260 AE Leidschendam Telefoonnummer 070-33.78.790
VOORWOORD Voor u ligt het adviesrapport SCIENCE CLUB. Aanleiding van dit rapport is de wens te onderzoeken in hoeverre er behoefte is aan en ruimte voor een science club. En te onderzoeken op welke manier een science club –in het bijzonder de pilot Science Club – het beste opgestart en verder georganiseerd kan worden om op den duur uit te groeien tot een succesvol landelijk initiatief. Het doel van een dergelijke club is om kinderen op jonge leeftijd structureel aan de slag te laten gaan met natuurkunde- en scheikundeproeven en ze zo te enthousiasmeren, en de kans te vergroten dat ze later kiezen voor een bètagerelateerde opleiding. Dit rapport bevat een uitgebreid overzicht van zaken waarmee rekening moet worden gehouden bij het oprichten en laten draaien van een science club, en van de wensen en behoeften van potentiële vrijwilligers en leden. Ook bevat dit rapport een advies over de communicatie en promotie van een science club. Ter aanvulling op dit rapport is een groep kinderen samengesteld aan wie adviezen zijn gevraagd die betrekking hebben op (de organisatie van) een science club. Deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden op 6 januari 2010, waarbij vijftien kinderen op de Technisch Universiteit Eindhoven (TU/e) een middag proefjes hebben uitgevoerd rondom het thema kleur. Om kinderen, hun ouders en vrijwilligers de benodigde informatie te geven en ze de mogelijkheid te bieden zich digitaal aan te melden voor de science club is een website opgezet (http://scienceclub.kncv.nl). De pilot Science Club gaat naar verwachting zijn deuren openen op de TU/e in april 2010. De Science Club is een initiatief van de TU/e in samenwerking met Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging (KNCV) en Stichting Communicatie Centrum Chemie (C3). Loes Pors en Nadya Doudnik hebben onderzoek uitgevoerd en dit adviesrapport geschreven in opdracht van de TU/e. Dit onderzoeksrapport is financieel mogelijk via het WO-Sprintprogramma van het Platform Bèta Techniek en is uitsluitend bedoeld voor de Stichting C3,de KNCV, de TU/e en het Platform Bèta Techniek. Leden van de Science Club-adviescommissie zijn Jan Apotheker (KNCV), Gabriëlle Donné-Op de Kelder (KNCV), Nadya Doudnik (KNCV), Ouafae Elfahmi (TU/e), Alex van Herk (TU/e), Ton van Leeuwen (TU/e), Nina Mol (TU/e), Loes Pors (KNCV), Miek Scheffers-Sap (TU/e) en Pauline Sloet tot Everlo (C3). De KNCV wil door middel van dit schrijven alle personen die op welke manier dan ook een bijdrage hebben geleverd aan dit onderzoek hartelijk bedanken, met name de leden van de adviescommissie Science Club en de subsidieverstrekker.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
2
INHOUDSOPGAVE
1.
2.
3.
4.
PAGINANUMMER
VOORWOORD INHOUDSOPGAVE MANAGEMENTSAMENVATTING
2 3 5
INLEIDING 1.1. Aanleiding tot het onderzoek
7
1.2. Doelstellingen
7
1.3. Vraagstelling
8
1.4. Resultaat
10
1.5. De periode waarin het onderzoek is uitgevoerd
10
1.6. Opbouw rapport
10
1.7. Samenvatting hoofdstuk 1
10
ONDERZOEKSMETHODEN 2.1. Doelgroepen
11
2.2. Definities
12
2.3. Methodiek
13
2.4. Deskresearch
13
2.5. Individuele interviews
13
2.6. Enquêtes
14
2.7. Verwerking resultaten
15
2.8. Samenvatting hoofdstuk 2
15
RESULTATEN 3.1. Resultaten deskresearch
16
3.2. Resultaten interviews
16
3.3. Resultaten enquêtes kinderen 3.3.1 Enquête kinderen p.o. 3.3.2 Enquête kinderen v.o.
25 25 27
3.4. Resultaten enquêtes natuurkundige/chemici 3.4.1 Enquête KNCV 3.4.2 Enquête NNV 3.4.3 Enquête medewerkers TU/e
28 29 30 31
3.5. Samenvatting hoofdstuk 3
32
ANALYSE VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN 4.1. Deelvraag 1: Welke activiteiten/instellingen op het gebied van natuurkunde/chemie en of wetenschap voor kinderen bestaan er al op dit moment?
33
4.2.
Deelvraag 2: Op welke manier hebben “science” instellingen zich georganiseerd en waarom?
34
4.3. Deelvraag 3: Welke bevindingen/adviezen die na de analyse van de instellingen naar voren zijn gekomen, zijn specifiek van belang voor een science club en voor de verdere invulling van het onderzoek?
35
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
3
5.
4.4. Deelvraag 4: Welke groepen mensen zijn mogelijke vrijwilligers, in hoeverre zijn de vrijwilligers bereid om aan de pilot Science Club mee te doen en hoe kunnen de vrijwilligers worden overgehaald om mee te doen?
36
4.5. Deelvraag 5: Welke kinderen hebben waarschijnlijk interesse om lid te worden van een science club en wat zijn de interesses en behoeften van deze kinderen?
37
4.6. Deelvraag 6: Met welke organisatorische aspecten dient rekening te worden gehouden?
37
4.7. Deelvraag 7: Welke activiteiten op het gebied van communicatie en promotie dient een science club te ondernemen om “leden” en vrijwilligers aan te kunnen (blijven) aantrekken, zodat een science club kan voortbestaan?
38
4.8. Deelvraag 8: Wat voor voorbereiding is nodig om experimenten op te stellen en met welke vaardigheden en meetmethodes dient rekening te worden gehouden?
39
4.9. Samenvatting hoofdstuk 4
39
AANBEVELINGEN 5.1. Rechtsvorm
42
5.2. Leeftijd kinderen
43
5.3. Opleidingsniveau kinderen
43
5.4. Geslacht kinderen
44
5.5. Grootte van groepen
45
5.6. Duur van bijeenkomsten
45
5.7. Begeleiders
45
5.8. Locatie/inrichting leslokaal
47
5.9. Contributie
47
5.10. De dag waarop de bijeenkomsten plaatsvinden
48
5.11. Kinderambassadeurs
48
5.12. Invulling van bijeenkomsten
48
5.13. Voorbereiding experimenten, vaardigheden en meetmethodes
49
5.14. Arbeidszaken/Financiën/Materialen/Middelen/Veiligheid ) 5.14.1. Benodigde materialen 5.14.2. Algemene Onderwijs Bond (AOB) 5.14.3. Arbeidsinspectie
49 49 49 50
5.15. Communicatie 5.15.1. Positionering 5.15.2. Kernwaarden van een science club 5.15.3. Doelgroepen 5.15.4. Omgevingen 5.15.5. Boodschap uitdragen 5.15.6. Attitude/gedrag 5.15.7. Communicatiemiddelen/kanalen
52 53 53 54 55 56 58 59
5.16. Samenvatting hoofdstuk 5
60
Index BIJLAGEN
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
61
4
MANAGEMENTSAMENVATTING Tijdens dit onderzoek stond de volgende vraag centraal: Op welke manier kan het beste richting worden gegeven aan het opzetten en het functioneren van een science club met in het bijzonder de pilot Science Club? In totaal zijn 30 instellingen in Nederland naar voren gekomen die zich bezighouden met het vergroten van de kennis van kinderen en/of die activiteiten aanbieden met als doel kinderen voor een bepaald vak/thema te enthousiasmeren. Tweeëntwintig van deze instellingen zijn tijdens dit onderzoek benaderd. Concluderend kan worden gesteld dat de marktcondities voor een science club gunstig zijn. Hoewel er al veel initiatieven bestaan, hoeft een science club niet te vrezen voor concurrentie. Dit omdat alle organisaties zowel in de regio Eindhoven als in de rest van Nederland openstaan voor samenwerking. De TU/e wordt aangeraden om samenwerking met andere instellingen in de regio Eindhoven aan te gaan en/of deze instellingen in te lijven. Op deze manier kan de Science Club zich uitbreiden en kunnen plaatselijke initiatieven blijven voortbestaan. Dit helpt voorkomen dat er in Nederland meerdere initiatieven ontstaan met vergelijkbare doelstellingen, die langs elkaar heen werken. Een science club – zoals beschreven in dit rapport – heeft vergeleken met andere organisaties een uniek concept, omdat het om structurele bijeenkomsten gaat waar, naast natuurkunde, ook scheikunde in het programma wordt geïntegreerd en een hoogleraar toezicht gaat houden. Tevens onderscheidt deze science club zich van andere instellingen omdat kinderen bij de club zelf proeven mogen gaan bedenken, uitvoeren en verbeteren. Om die reden is het belangrijk dat tijdens elke bijeenkomst minimaal één chemicus en/of één natuurkundige aanwezig is om begeleiding te bieden. Het is raadzaam om minimaal één medewerker in dienst te nemen. Deze kan de verantwoordelijkheid op zich nemen en leidinggeven aan de vrijwilligers. Onder de leden van de KNCV, de NNV en de medewerkers van de TU/e is gebleken dat er meer dan voldoende mensen zijn die zich willen inzetten op de TU/e als vrijwilliger bij de Science Club. Kinderen (10 t/m 12 jaar) van het primair onderwijs (p.o.) tonen in het algemeen meer interesse voor een science club dan kinderen (13 t/m 14 jaar) van het voortgezet onderwijs (v.o.). De kinderen van het p.o. geven de voorkeur aan het werken in groepsverband en verkiezen praktische proeven boven de theorie. Ook vinden verreweg de meeste kinderen in de leeftijdscategorie 10 t/m 12 jaar het leuk om zelf proeven te mogen bedenken. Het advies luidt dan ook: start de pilot Science Club met kinderen in de leeftijdscategorie 10 t/m 12 jaar. In de toekomst kan de groep eventueel worden uitgebreid; kinderen die ouder zijn geworden kunnen bij de club blijven. Wanneer dit het geval is en een gemengde groep van 10 t/m 14 jaar ontstaat, is het aan te raden om deze groep te splitsen in twee leeftijdsgroepen. Uit het onderzoek blijkt ook dat meisjes over het algemeen liever jonge, vrouwelijke begeleiding hebben en dat jongens daarentegen liever jonge, mannelijke begeleiding voor de groep zien staan. Kinderen van verschillende opleidingsniveaus met elkaar in één groep goed laten functioneren is niet gemakkelijk, maar ook niet onmogelijk. Indien men besluit om kinderen van het p.o en het v.o. (vwo, havo en vmbo) bij elkaar in één groep te laten werken moet er wel rekening worden gehouden met verschillende aspecten, zoals interessegebieden, niveau- en vaardigheidsverschillen. Het is ook belangrijk dat niet alleen jongens maar ook meisjes lid worden van een science club.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
5
Omdat men bij een science club kinderen tegelijk aan projecten wil laten werken, is het raadzaam om ongeveer vijftien kinderen toe te laten op de club en deze groep op te splitsen in groepjes van 2 tot 3 kinderen. In groepjes van 2 tot 3 kunnen de kinderen gemakkelijker worden gestuurd. Ook kunnen de verschillende groepen competitie met elkaar aangaan, wat de motivatie vaak vergroot. De TU/e wordt geadviseerd om de toekomstige science club-bijeenkomsten niet langer dan 4 uur te laten duren en ze op zaterdag te laten plaatsvinden. Er wordt ook aangeraden om kinderen per half jaar (bijvoorbeeld 10 rittenkaart) entreegeld te laten betalen voor de science club. De achterliggende gedachte hierbij is dat kinderen sneller geneigd zullen zijn om mee te blijven doen. De medewerkers van de science club moeten onder andere rekening houden met de volgende organisatorische aspecten: •
Bij elke bijeenkomst moet een bedrijfshulpverlener in het pand aanwezig zijn;
•
De science club moet over een aansprakelijkheidsverzekering beschikken;
•
Men moet rekening houden met de veiligheidsvoorschriften die de brandweer en de Arbo-commissie bij een dergelijk initiatief aan de universiteiten stellen;
•
Duidelijke veiligheidsinstructies, oefeningen in ontruimingen en procedures voor als er iets misgaat, zijn onmisbaar bij een science club;
•
Tijdens de proeven moet minimaal één persoon aanwezig zijn die zich uitsluitend richt op de veiligheid;
•
De brandweer moet op de hoogte worden gehouden wanneer, wie en hoeveel kinderen aanwezig zijn op de universiteit of instelling.
De onderzoekers adviseren om als rechtsvorm voor een stichting te kiezen, zodra science clubs landelijk worden uitgezet. Een stichting moet worden opgericht bij notariële akte. De onderzoekers adviseren verder om de organisatie onder te brengen bij een al bestaande stichting, de Stichting C3. De science club wordt geadviseerd om bij het werven van begeleiders een sollicitatieprocedure te volgen en daarbij te letten op eisen die aan de begeleiders gesteld kunnen worden en vraag altijd een Verklaring Omtrent het Gedrag op. Een belangrijk vraagstuk bij het oprichten en laten functioneren van een science club is welke wensen en behoeften kinderen hebben met betrekking tot een science club. Zo is het onder andere bij het ontwikkelen van de proeven voor een science club belangrijk om te weten welke thema’s kinderen graag terugzien in het programma. Het is ook belangrijk om regelmatig de meningen van kinderen te peilen. Hiervoor is het raadzaam om een groepje kinderen bij elkaar te brengen die samen met de medewerkers van een science club kunnen brainstormen over allerlei onderwerpen met betrekking tot de club. Aan enkele kinderen, die tijdens de bijeenkomst van 6 januari 2010 aanwezig waren op de TU/e, zal worden gevraagd of ze mogelijk deel willen gaan nemen aan een Science Club Commissie van Jeugdigen. Het is aan de TU/e om hier verder op in te gaan. Goede communicatie kan bijdragen om een science club een unieke positie in de markt te geven, zodat kinderen en vrijwilligers het een eer vinden om eraan mee te doen en ook werkelijk lid/vrijwilliger worden en blijven. Voor de positionering van een science club zijn een aantal communicatieboodschappen geformuleerd. Elke boodschap sluit op een andere doelgroep aan en bevat andere informatie.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
6
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
§ 1.1. Aanleiding tot het onderzoek De Technisch Universiteit Eindhoven (TU/e) is van plan om een science club op te richten voor kinderen in de leeftijdscategorie 10 t/m 14 jaar met als doel kinderen op jonge leeftijd enthousiast te maken voor chemie en natuurkunde en ze op deze manier te ‘begeleiden’ naar een bètagerelateerde opleiding. De TU/e is van plan om dit in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging (KNCV) en Communicatie Centrum Chemie (C3) te doen. Het is de bedoeling om kinderen in structureel clubverband bij elkaar te laten komen om natuurkundige en scheikundige (chemische) onderzoeken te doen. Het doel van een science club kan als volgt worden omschreven: kinderen enthousiasmeren voor bètavakken om ze op deze manier te leiden naar een vervolgopleiding in de richting bètawetenschappen. De TU/e beoogt een pilot Science Club op 1 april 2010 van start te laten gaan. Het is de bedoeling kinderen bij aanvang van het clubverband in concepten en methodes te introduceren door middel van een aantal standaardproeven. Vervolgens wil men kinderen zelf aan de slag laten gaan met een natuurkundig/scheikundig onderzoek onder begeleiding van diverse vrijwilligers, waarbij een toponderzoeker/professor wordt betrokken. Op woensdag 7 januari 2009 kwamen de betrokken partijen de TU/e, de KNCV en de Stichting C3 bij elkaar. In dit overleg is afgesproken dat de KNCV verantwoordelijkheid neemt voor het uitvoeren van een vooronderzoek naar de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de oprichting van de pilot Science Club op de TU/e en het langdurig functioneren van science clubs in de algemene zin. Bij het uitvoeren van het onderzoek is ervan uitgegaan dat het opstarten van een science club op de TU/e als pilot zonder twijfel mogelijk is. Om deze reden heeft men in dit rapport geen aandacht besteed aan de vraag of het oprichten van de pilot Science Club wel of niet haalbaar is op de TU/e. Onderzocht is wat de beste manier is waarop een science club opgestart, voortgezet en succesvol landelijk uitgezet kan worden. Dit project bereikt alleen haar doel indien dit de stap is naar het uitzetten van een landelijk initiatief. In dit rapport onderscheidt men twee soorten adviezen: adviezen die gelden voor de pilot Science Club aan de TU/e en adviezen die betrekking hebben op science clubs in algemene zin om in de toekomst op welke locatie dan ook succesvol te blijven.
§ 1.2. Doelstellingen Doel van dit haalbaarheidsonderzoek is: zicht krijgen op de aanwezigheid van middelen, mensen en financiering om het bestaan van een science club te kunnen realiseren en over een langere periode draaiende te houden. Tijdens het verloop van dit onderzoek is alles in het werk gesteld om zicht te krijgen op condities die noodzakelijk zijn dat in het bijzonder de pilot Science Club aan de TU/e gerealiseerd kan worden en later uitgezet kan worden naar landelijk niveau.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
7
§ 1.3. Vraagstelling De vraag die tijdens dit onderzoek centraal staat: Op welke manier kan het beste richting worden gegeven aan het opzetten en het functioneren van een science club met speciale aandacht voor de pilot Science Club aan de TU/e? Om een volledig en correct antwoord te kunnen gegeven op de hoofdvraag, zijn in eerste instantie de volgende deelvragen opgesteld en in hoofdstuk 4 beantwoord: 1.
Welke activiteiten/instellingen op het gebied van natuurkunde/chemie en of wetenschap voor kinderen bestaan er al op dit moment? Het is belangrijk om te weten welke bestaande organisaties op het gebied van wetenschap - en in het bijzonder natuurkunde/scheikunde - er zijn, om vervolgens contact met deze instellingen op te nemen om de volgende vragen te beantwoorden. Het antwoord op deze vraag is weergegeven in § 4.1.
2.
Op welke manier hebben “science” instellingen zich georganiseerd en waarom? De informatie die naar aanleiding van deze vraag is verkregen, bracht de zwakke en de sterke punten van de aanwezige instellingen aan het licht. Bovendien zijn de aanwezige instellingen om adviezen gevraagd met betrekking tot het opzetten van een science club. Het antwoord op deze vraag is weergegeven in § 4.2.
3.
Welke bevindingen/adviezen die na de analyse van de instellingen naar voren komen, zijn specifiek van belang voor een science club en voor de verdere invulling van het onderzoek? Tijdens het beantwoorden van deze vraag is de informatie die uit de resultaten van de deskresearch en de interviews met aanwezige instellingen naar voren is gekomen grondig bestudeerd. Vervolgens is hieruit informatie geselecteerd, die naar onze mening extra aandacht verdiende. Dit betreft opvallende bevindingen en adviezen die kunnen bijdragen aan een goede organisatie van de pilot Science Club, en zijn om deze reden in dit rapport extra benadrukt. Het antwoord op deze vraag is weergegeven in § 4.3.
4.
Welke groepen mensen zijn mogelijke vrijwilligers, in hoeverre zijn deze vrijwilligers bereid om aan de (pilot) Science Club mee te doen en hoe kunnen vrijwilligers worden overgehaald om mee te doen? Bij het beantwoorden van deze vraag zijn de potentiële groepen vrijwilligers gedefinieerd. Daarbij is stilgestaan bij de volgende vraag: Welke mensen kunnen er gevraagd worden en waar (bij welke instanties) vindt men deze mensen? Hierna zijn instanties benaderd met de vraag of er een mogelijkheid bestaat om via hun organisatie begeleiders voor de pilot Science Club te werven. Daarbij is een enquête onder een aantal potentiële vrijwilligers uitgezet om erachter te komen in welke mate zij bereid zijn om zich voor de pilot Science Club in te zetten. Het antwoord op deze vraag is weergegeven in § 4.4.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
8
5.
Welke kinderen hebben hoogst waarschijnlijk interesse om lid te worden van een science club en wat zijn de interesses en behoeften van deze kinderen? Om een antwoord te vinden op deze vraag is geanalyseerd welke kinderen gevraagd kunnen worden voor een science club en waar deze kinderen te vinden zijn. Vervolgens is een aantal van deze kinderen geënquêteerd, zodat de bereidheid om lid te worden en de behoeften omtrent de invulling van een science club in kaart kon worden gebracht. Daarnaast zijn er interviews afgenomen met contactpersonen van verschillende instellingen die met kinderen werken en bij andere experts, waarvan de antwoorden zijn gebruikt om deze deelvraag te kunnen beantwoorden. Het antwoord op deze vraag is weergegeven in § 4.5.
6.
Met welke organisatorische aspecten moet rekening worden gehouden? Hierbij is onderzocht met welke organisatorische facetten rekening moet worden gehouden. Het betreft de zaken rondom veiligheidsmaatregelen, openingstijden van universiteiten, kiezen van een rechtsvorm, contributie, de benodigde materialen, mogelijke kosten van de pilot Science pilot. Het antwoord op deze vraag is weergegeven in § 4.6.
7.
Welke activiteiten op het gebied van communicatie en promotie moet een science club ondernemen om ’leden’ en vrijwilligers te kunnen (blijven) aantrekken, zodat een science club kan voortbestaan? Hierbij is in eerste instantie gekeken naar de communicatieactiviteiten die andere instellingen ondernemen om ’leden’ en begeleiders aan te trekken. Vervolgens is nagegaan met welke boodschap een science club in de toekomst het beste naar buiten toe kan treden, met welk doel en via welke kanalen. Het is van belang om te weten hoe de doelgroepen het beste aangesproken kunnen worden om het beoogde effect te bereiken. Het adviesdeel dat bij deze deelvraag hoort, wordt met het kopje Communicatieplan aangeduid. Het antwoord op deze vraag is weergegeven in § 4.7.
8.
Wat voor voorbereiding is nodig om experimenten op te stellen en met welke vaardigheden en meetmethodes dient rekening te worden gehouden? Hiervoor heeft chemiedidacticus Miek Scheffers een aantal suggesties aangedragen onder andere met betrekking tot de basisvaardigheden die kinderen moeten beheersen om aan de proeven te kunnen werken en om in een groepsverband te kunnen functioneren. Het antwoord op deze vraag is weergegeven in § 4.8.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
9
§ 1.4. Resultaat Dit adviesrapport geeft aan in hoeverre er behoefte is aan en ruimte is voor een dergelijke club, hoe een science club het beste kan worden opgestart en in de toekomst het beste worden georganiseerd om te kunnen voortbestaan. Daarnaast is er aandacht geschonken aan de manier waarop een science club haar in- en externe communicatie kan organiseren om zich te kunnen onderscheiden van vergelijkbare instellingen; de adviezen met betrekking tot communicatie zijn verwerkt in een communicatieplan. § 1.5. De periode waarin het onderzoek is uitgevoerd Dit onderzoek is gestart in april 2009 en is in januari 201 afgerond. § 1.6. Opbouw rapport Naast een voorwoord, inhoudsopgaven en management samenvatting, volgt in hoofdstuk 1 de inleiding. Hoofdstuk 2 beschrijft de doelgroepen met betrekking tot een science club en de manier waarop deze doelgroepen zijn benaderd. Daarnaast vindt men in dit hoofdstuk de toelichting van de definities die in dit rapport zijn gebruikt en uitleg over de verwerking van de verkregen resultaten. De resultaten van dit onderzoek vindt men in hoofdstuk 3. De analyse van de resultaten en antwoorden op de deelvragen staan weergegeven in hoofdstuk 4. Tenslotte geeft hoofdstuk 5 aanbevelingen voor het opstarten van de pilot Science Club aan de TU/e en het inrichten van een science club in het algemeen, en geeft daarmee het antwoord op de hoofdvraag. In de bijlagen vindt men: interviewvragen, uitwerking van de interviews en een overzicht van contactgegevens van de organisaties die tijdens dit onderzoek benaderd zijn, vaardigheden en meetmethodes waar men rekening mee kan houden bij het samenstellen van proeven. En als laatste een presentatie die gebruikt kan worden voorafgaand aan het uitvoeren van proeven. § 1.7. Samenvatting hoofdstuk 1 De TU/e is van plan om een science club op te richten met als doel kinderen op jonge leeftijd enthousiast te maken voor chemie en natuurkunde en ze op deze manier te ‘begeleiden’ naar een bètagerelateerde opleiding. Om te zorgen dat de oprichting, het functioneren van de pilot Science Club en het uitzetten van deze pilot tot een landelijk en vast initiatief leidt, heeft de KNCV een onderzoek uitgevoerd. De volgende vraag staat tijdens dit onderzoek centraal: “Op welke manier kan het beste richting gegeven worden aan het opzetten en het functioneren van een science club met speciale aandacht voor de pilot Science Club aan de TU/e?” Om een zojuist en volledig antwoord mogelijk te geven op deze vraag zijn in dit rapport in eerste instantie een aantal deelvragen beantwoord. De uitkomst van het onderzoek is dit adviesrapport, met daarin in het bijzonder een communicatieplan. Dit onderzoek is gestart in april 2009 en is in januari 2009 afgerond.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
10
HOOFDSTUK 2. ONDERZOEKSMETHODEN In dit hoofdstuk wordt de opzet van dit onderzoek besproken. Ten eerste worden in paragraaf 2.1 de doelgroepen behandeld die tijdens dit onderzoek zijn benaderd. Vervolgens zijn in paragraaf 2.2. de definities, die in dit onderzoeksrapport worden gebruikt, uitgelicht. In de daarop volgende paragraaf worden de methoden waarmee de doelgroepen zijn benaderd uitgebreid besproken en beargumenteerd. § 2.1. Doelgroepen Om te onderzoeken in hoeverre de pilot haalbaar is en op welke manier dit het beste gerealiseerd kan worden, zijn tijdens dit onderzoek verschillende groepen benaderd. Instellingen voor kinderen In eerste instantie is een aantal instellingen dat kinderen voor een bepaald onderwerp probeert te enthousiasmeren, benaderd om zicht te verkrijgen op de manier waarop een instelling zich kan organiseren en om adviezen te verzamelen betreffende het goed opzetten van een science club met de pilot Science Club in het bijzonder. Scholieren Daarnaast zijn scholieren van basisscholen en het middelbaar onderwijs benaderd om erachter te komen in hoeverre kinderen over het algemeen bereid zijn om lid te worden van een science club. Daarbij is aan deze doelgroep gevraagd naar hun voorkeuren betreffende de inrichting van een science club . Vrijwilligers Er is contact opgenomen met instellingen die over potentiële vrijwilligers beschikken en/of die informatie konden verschaffen over de aanwezige mogelijkheden om vrijwilligers te werven. Het doel hiervan is: achterhalen in welke mate mensen bereid zijn om op een vrijwillige basis regelmatig kinderen te begeleiden en welke stappen doorlopen moeten worden om deze mensen als vrijwilliger in te zetten. Omdat tijdens de bijeenkomsten minimaal één chemicus of natuurkundige aanwezig moet zijn om kinderen de juiste begeleiding te kunnen bieden, is tijdens het onderzoek een enquête onder chemici en natuurkundigen uitgezet. De resultaten van deze enquête verschaffen inzicht in het aantal natuurkundigen/chemici dat bereid is om in de toekomst mee te werken aan de pilot Science Club. Deskundigen didactiek Ook deskundigen op het gebied van didactiek en onderwijsontwikkeling zijn tijdens dit onderzoek benaderd. Deze hebben informatie geboden over de manier waarop wetenschappen in de denkwereld van kinderen kunnen worden opgenomen, bijpassende lesstof, thema's en pedagogische aanpak. Experts organisatorische aspecten Ten slotte zijn er verschillende instellingen en experts geraadpleegd om informatie in te winnen over de organisatorische kanten van de inrichting van niet alleen de pilot maar ook een science club in het algemeen. Hierbij moet men denken aan zaken als veiligheidsmaatregelen, openingstijden, reglementen voor de universiteiten, mogelijke kosten en financiering, benodigde materialen en alle andere zaken die bij de oprichting van een science club komen kijken.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
11
§ 2.2. Definities Chemie
scheikunde
Communicatieplan
een plan waarin is vastgelegd hoe communicatie moet worden ingezet om een bepaald doel te bereiken.
Deskresearch
deskresearch is een vorm van literatuurstudie die wordt uitgevoerd om te kijken wat er al aan bruikbare gegevens beschikbaar zijn over de onderzoeksvraag. Hierbij wordt gebruikgemaakt van rapporten, boeken, notities, beleidsstukken, et cetera. Op basis hiervan wordt beslist wat er nog onderzocht moet worden en op welke manier dat het beste kan gebeuren.
Individueel interview
een methode om kwalitatief onderzoek uit te voeren. Bij deze methode verzamelt men informatie door vragen te stellen aan geïnterviewden. Er zijn verschillende manieren waarop een dergelijk interview kan worden gehouden. Zo kan een individueel interview bijvoorbeeld geheel open en ongestructureerd zijn, maar ook volkomen vastgelegd.
Kwalitatief onderzoek
kwalitatief onderzoek is gericht op het verkrijgen van zo betrouwbaar mogelijke informatie over wát er leeft onder een bepaalde doelgroep en waarom.
Kwantitatief onderzoek
deze vorm van onderzoek tracht een indruk te geven van de maat en het getal van de elementen. Kwantitatief onderzoek wordt gebruikt om betrouwbare uitspraken te doen over grote groepen. Een andere reden om voor dit type onderzoek te kiezen is de behoefte aan het vergelijken van onderzoeksresultaten. De resultaten van dit onderzoek zijn te analyseren met statistische technieken.
Kinderen
alle kinderen woonachtig in Nederland in de leeftijdscategorie 7 t/m 14 jaar.
“Leden”
kinderen in de leeftijdscategorie 10 t/m 14 jaar, die in de toekomst mogelijk regelmatig over de vloer willen komen bij een science club.
Primaire bronnen
indien men van primaire bronnen spreekt, betekent dit dat de informatie uit eerste hand is verkregen.
Respondenten
mensen die hun medewerking hebben verleend aan dit onderzoek.
Secundaire bronnen
verzamelpunten over primaire bronnen.
Vrijwilligers
mensen die bereid zijn om op vrijwillige basis als begeleider te werken.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
12
§ 2.3. Methodiek Het uitgevoerde onderzoek is zowel kwalitatief als kwantitatief van aard. Kwalitatief onderzoek verschaft namelijk inzicht in de meningen van mensen over een bepaald onderwerp. Kwantitatief onderzoek wordt gebruikt om betrouwbare uitspraken te doen over grote groepen en geeft een mogelijkheid om de onderzoeksresultaten te vergelijken. Om de hoofdvraag van dit onderzoek zo correct mogelijk te kunnen beantwoorden was er behoefte aan informatie die inzicht geeft zowel in de meningen en motieven van de doelgroepen als in de procentuele verhoudingen van de resultaten. Om deze reden is er gekozen voor een combinatie van verschillende onderzoekmethodes, namelijk deskresearch, individuele interviews en enquêtes. Er bestaat een breed scala aan methoden waarop informatie kan worden verkregen. In dit rapport wordt niet uitgeweid over alle bestaande methodieken. Daarvoor in de plaats worden in dit hoofdstuk de gebruikte methodieken uitgelicht en wordt de keuze voor deze methoden grondig onderbouwd. § 2.4. Deskresearch In de eerste fase van dit onderzoek is er door middel van deskresearch informatie ingewonnen over de aanwezige instellingen op het gebied van wetenschap voor kinderen. Tijdens de deskresearch is voornamelijk informatie op internet geraadpleegd. Daarnaast zijn met behulp van deskresearch een aantal andere organisaties gevonden, die later benaderd zijn met vragen over organisatorische aspecten en andere zaken, zoals veiligheidsmaatregelen, werving van vrijwilligers, communicatie naar kinderen, contributie en invulling van de lesstof, et cetera. Compleet overzicht van de instellingen, deskundigen en andere contactpersonen die d.m.v. deskresearch zijn gevonden, vindt men in §3.1. § 2.5. Individuele interviews Er zijn tijdens dit onderzoek individuele mondelinge en telefonische interviews gehouden met medewerkers van instellingen die tijdens de deskresearch zijn bestudeerd. Er is voor deze methode gekozen omdat de vraagpunten van het interview gemakkelijk aangepast kunnen worden tijdens het interview of naar aanleiding van eerdere interviews. Daarnaast heeft deze methode geholpen om inzicht te verkrijgen in de meningen van de respondenten en de manier waarop hun keuze betreffende inrichting van de instellingen tot stand is gekomen. Tijdens de interviews is er een vragenlijst als uitgangspunt gebruikt, maar in het verloop van de interviews zijn sommige vragen aangepast en/of niet gesteld en/of zijn er andere vragen bijgekomen. Het verloop van het interview hing mede af van de informatie die de geïnterviewde met ons wilde delen. Wegens de verre afstanden tot de woonplek van de respondenten zijn sommigen telefonisch geraadpleegd . Bij andere personen en instellingen deed zich een mogelijkheid voor om mondelinge interviews af te nemen en/of om zelf te ervaren hoe een instelling zich heeft georganiseerd.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
13
Hieronder bevindt zich een beknopt overzicht van de interviews die tijdens dit onderzoek zijn gehouden: • Interviews met instellingen die kinderen willen enthousiasmeren voor een bepaald onderwerp (voornamelijk op het gebeid van science) • Interviews met instellingen die over informatie beschikken met betrekking tot vrijwilligerswerving • Interviews met deskundigen op het gebied van didactiek en onderwijsontwikkeling • Interviews met instellingen en specialisten met kennis van organisatorische aspecten Resultaten van de enquêtes vindt men in § 3.2. § 2.6. Enquêtes Met behulp van de informatie die uit de individuele interviews naar voren is gekomen, zijn er enquêtes voor de mogelijke ‘‘leden” (lees kinderen) voor een science club opgesteld. Er is gebruikgemaakt van webenquêtes omdat de resultaten van deze enquêtes efficiënter verwerkt kunnen worden. Bij de enquêtes is onderscheid gemaakt in kinderen van het p.o. en kinderen van het v.o. Er zijn twee enquêtes opgesteld in de veronderstelling dat deze twee groepen kinderen op verschillende manieren aangesproken dienen te worden. Daarnaast is in de enquête voor de kinderen van het v.o. aan de respondenten gevraagd welke opleiding ze volgen. Het doel hiervan is om erachter te komen in hoeverre er discrepantie in meningen bestaat tussen de verschillende leeftijden en opleidingsniveaus. Om te zorgen dat de resultaten representatief zijn, zijn de enquêtes naar scholen in verschillende steden in Nederland verstuurd met het verzoek om deze door de kinderen te laten invullen. Op deze manier is er een goed beeld gevormd en kan men daardoor betrouwbare uitspraken doen over de meningen van Nederlandse kinderen in de leeftijdscategorie 10 t/m 14 jaar. In totaal zijn er 57 enquêtes door kinderen van het p.o. ingevuld en 44 enquêtes door kinderen uit het v.o. In § 3.3.1. en § 3.3.2. vindt men de resultaten van de enquêtes. Daarnaast is ook een enquête gehouden onder chemici en natuurkundigen met als doel erachter te komen in hoeverre deze bereid zijn om in de toekomst begeleiding te bieden aan de pilot Science Club. Hierbij zijn leden van de KNCV en de Nederlandse Natuurkunde Vereniging (NNV) uit de regio Eindhoven gevraagd om een webenquête in te vullen via de websites van de desbetreffende organisaties. Bovendien hebben ook medewerkers en studenten van de TU/e de enquête ingevuld. In § 3.4.1., § 3.4.2. en § 3.4.3. vindt men de resultaten van de enquête. Alle respondenten zijn naar hun contactgegevens gevraagd. Deze zijn opgeslagen om ze eventueel later te kunnen benaderen bij het opzetten van de pilot) Science Club. Alle respondenten zijn hierover ingelicht en hebben hun toestemming hiervoor verleend.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
14
§ 2.7. Verwerking resultaten Deskresearch De resultaten van de deskresearch zijn op alfabetische volgorde in een lijst gerangschikt. Op deze manier is in § 3.1. overzicht gecreëerd van de instellingen en mensen die met behulp van deskresearch zijn gevonden. Interviews Tijdens het afnemen van de interviews zijn de antwoorden van de respondenten schriftelijk genoteerd om deze vervolgens in dit onderzoeksrapport verwerken. Om de resultaten overzichtelijk weer te geven is de belangrijkste informatie die tijdens de interviews naar voren is gekomen in § 3.2. opgesomd. Enquêtes De webenquêtes zijn met behulp van het programma MWM2 verwerkt. Hierbij zijn grafieken gemaakt waarin te zien is hoe de meningen van de respondenten zich tot elkaar verhouden. Daarnaast is er per deelvraag van de enquête uitgelicht welke resultaten naar voren zijn gekomen. Opvallende bevindingen en meningen die door middel van open vragen zijn achterhaald, zijn hierbij extra benadrukt. § 2.8. Samenvatting hoofdstuk 2 Tijdens dit onderzoek zijn meerdere doelgroepen benaderd. Daarnaast is een deel van dit onderzoek uitgevoerd bij instellingen die als doel hebben kinderen voor een bepaald onderwerp te enthousiasmeren en/of bij instellingen die over relevante informatie beschikken omtrent het opzetten en de organisatie van een science club met in het bijzonder de pilot Science Club. Andere doelgroepen bestonden uit kinderen die wellicht lid kunnen worden van een science club, instanties die over potentiële vrijwilligers beschikken en verscheidene deskundigen op het gebied van chemie en/of didactiek. Bij het uitvoeren van dit onderzoek zijn de volgende methodieken gebruikt: •
deskresearch
•
individuele mondelinge en telefonische interviews
•
enquêtes.
De resultaten van dit onderzoek zijn overzichtelijk uitgewerkt door deze in een lijst weer te geven en/of in grafieken te plaatsen. De uitwerking van de resultaten vindt men in hoofdstuk 3.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
15
HOOFDSTUK 3. RESULTATEN
§ 3.1. Resultaten deskresearch Hieronder bevindt zich een alfabetische lijst van de instellingen die tijdens de deskresearch zijn gevonden. Deze instellingen hebben bijgedragen aan informatie over vrijwilligers en (andere) organisatorische aspecten met betrekking tot het opzetten van een science club met in het bijzonder de pilot Science Club. De instellingen die als doel hebben kinderen voor een bepaald thema/vak te enthousiasmeren staan in de lijst met een paarse kleur. Voor gedetailleerde informatie wordt men verwezen naar § 3.2 en de bijlagen 2 t/m 16, waarin de resultaten van de interviews met de contactpersonen van deze organisaties zijn uitgewerkt. De nummers achter de instellingen corresponderen met de nummers van de bijlagen. •
Chemiedag
•
Meidenbètakamp
•
Continium
•
Museon (nr. 5)
•
Cosmicus Montesori Lyceum
•
Ontdekfabriek (nr. 6)
•
Stichting Witte Tulp (nr. 12)
(nr. 2)
•
Ontdekhoek (nr. 7)
•
Techniekmuseum Delft
•
De ontdekker
•
Ontdekplek (nr. 8)
•
Technific (nr. 13)
•
De spelerij
•
Platform Rotterdam
•
Technika 10 (nr. 10)
•
Doe-chemie-dagen
•
Rijksuniversiteit Groningen
•
Technoplanet
•
Fun Science
•
Schools at University
•
TU/e
•
Hongarijen
•
science center Nemo
•
Twents Techniekmuseum
•
Jet Net Carrieredag
•
Science LinX
•
Kinderuniversiteit Leuven
•
Science Robotica
•
T+ Huis
•
Kinderuniversiteit Tilburg
•
Stichting De Jonge
•
Vrijwilligers Centrale
•
Stichting Techniekpromotie (nr. 11)
(nr. 15)
Eindhoven
(nr. 3)
Onderzoekers Eindhoven
•
Kinderuniversiteit Wenen
(nr. 9)
•
VSNU
•
Mad Science (nr. 4)
Stichting Proefjes (nr. 10)
•
Werkplein Mercado (nr. 16)
•
§ 3.2. Resultaten interviews Niet alle instellingen uit het overzicht in § 3.1. zijn tijdens dit onderzoek ook benaderd. De eerste reden hiervoor is dat het onderzoek binnen bepaalde tijdsperiodes uitgevoerd diende te worden. Daarom zijn er prioriteiten gesteld. Ten tweede hebben helaas niet alle instellingen gereageerd op ons verzoek om interviews af te nemen. Ondanks het feit dat niet alle instellingen uit de lijst zijn benaderd, hebben wij met de informatie die bij de andere instellingen is gewonnen de deelvragen van dit onderzoek kunnen beantwoorden. In totaal zijn er 22 interviews gehouden. In deze paragraaf zijn de hoofdlijnen verwerkt en enkele opvallende bevindingen en meningen benadrukt. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van de instellingen waarmee een interview is gehouden en een opsomming van belangrijke punten die tijdens het interview aan de orde zijn gekomen. De nummers van de bijlagen, waarin volledige uitwerking van de interviews te vinden is, zijn naast de namen van de instellingen genoteerd.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
16
Continium •
Continium Discovery Center Kerkrade is een vernieuwd concept en uitbreiding van het vroegere Industrion, Museum voor Industrie en Samenleving. Centraal bij Continium staat altijd ONTDEK HET ZELF!, waarbij thematisch vijf lijnen zijn uitgezet door de presentatie. De themalijnen:‘Ik Maak’, ‘Ik Bedenk’, Ik en mijn lijf’, ‘Ik eet en drink’ en ‘Ik woon en werk’. Naast Industrie(‘Ik Maak’) en Samenleving (‘Ik woon en werk’) komt ook wetenschap aan bod (‘Ik Bedenk’, ‘Ik en mijn lijf’, ‘Ik eet en drink’).
•
Continium is opgebouwd uit 30 stations die samen de explorezone vormen. Daarnaast zijn er diverse ruimtes waar de collectie (Hall of Fame) te zien is, waar experimenteeropstellingen staan (experimentzone), maar ook een Future Forum Theater, waar je rondom bepaalde thema's actief de toekomst mede kunt bepalen, momenteel gebaseerd op vijf duurzaamheidsthema’s.
•
Het centrum ontvangt veel scholieren/jeugd intern en via outreach (afgelopen jaar 25.000) die actief aan de slag gaan met workshops en andere activiteiten. De LABS zijn in dit geval werkruimtes waar ze met scienceboxen werken op het gebied van met name techniek en een beetje chemie. De doelgroep hier is vooral van 4 t/m 15 jaar, waarbij wetenschap- en technieksensibilisering een belangrijke doelstelling is. Science shows, laagdrempelig wetenschapstheater, behoort in de toekomst ook weer tot de mogelijkheden.
Cosmicus Montesori Lyceum (CML) (bijlage nr. 2) •
CML is een nieuwe havo/vwo-school in Amsterdam die zich profileert op excellentie, wereldburgerschap, brede schoolactiviteiten en digischool.
•
Alle kinderen op het CML worden automatisch aangemeld voor huiswerkbegeleiding en moeten een excellentieprogramma kiezen (Astronomieclub, Mediaclub, Roboticacursus, Wiskundeclub of Basketbal).
•
De huiswerkbegeleiding en het excellentieprogramma nemen bij elkaar 4,5 uur per week in beslag.
•
Ook worden er kinderen uit groep 8 van plaatselijke basisscholen aangemeld voor het excellentieprogramma op het CML, met als doel de overstap van het basis naar het middelbaar onderwijs kleiner te maken.
•
De begeleiding bestaat uit docenten, die werkzaam zijn op het CML en ook uit studenten van universiteiten; de studenten krijgen hier financiële vergoeding voor.
•
Alle kinderen worden automatisch WA-verzekerd.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
17
Kinderuniversiteit Tilburg (bijlage nr. 3) •
Universiteit Tilburg geeft colleges aan kinderen.
•
De kinderen kunnen zich aanmelden zowel voor één college als voor een collegereeks.
•
Per collegereeks doen er circa 400 kinderen mee.
•
Er doen circa 160 kinderen per één college mee.
•
De colleges worden gegeven door hoogleraren; die op het universiteit werkzaam zijn.
•
Tijdens elke college staat er één ‘waarom’vraag centraal; dit maakt het voor de docenten makkelijker om les te geven en voor de kinderen om de lessen te begrijpen.
•
Momenteel zijn kinderen van verschillende denkniveaus bij de colleges aanwezig, maar de allereerste aanmeldingen werden door hoogbegaafde kinderen gedaan.
•
Kinderuniversiteit verspreidt posters en flyers op de locale basisscholen om kinderen te werven.
•
Kinderuniversiteit brengt wetenschappelijke boeken voor kinderen uit, die bij de boekhandel te vinden zijn.
•
De ouders mogen tijdens de colleges in de kamer ernaast aanwezig zijn en op een tv-scherm volgen waar hun kind mee bezig is.
•
Indien een kind zich aanmeldt, moet hij ook gelijk de contactgegevens van zijn ouders erbij melden.
•
Advies: Zorg dat de communicatie met de ouders goed verloopt.
Mad Science (bijlage nr. 4) •
Mad Science is een commerciële organisatie met 175 vestigingen in 30 verschillende landen en het hoofdkantoor in Canada.
•
Bieden verschillende diensten aan: gastlessen op scholen, naschoolse wetenschapsclub, shows, evenementen, verjaardagspartijtjes.
•
De groepen bestaan uit minimaal 15 en maximaal 24 kinderen.
•
De wetenschapsclub vindt iedere maandag na schooltijd plaats.
•
De bijeenkomsten duren circa 60 minuten.
•
De contributie bedraagt 67,50 euro voor 8 lessen.
•
Vooraf aan de les worden de kinderen binnen 5 minuten ingelicht over wat ze in de komende les gaan doen.
•
Mad Science heeft geen eigen locatie, alle lessen worden op de locatie van de kinderen gegeven.
•
Advies: Geef veel aandacht aan de communicatie met ouders en breng de leerstof spannend aan de kinderen.
•
Advies: Maak kinderen enthousiast over wat zij gaan leren.
Museon (bijlage nr. 5) •
Jaarlijks stelt het Museon een uitgebreid pakket met educatieve activiteiten samen, zowel voor het p.o. als voor het v.o.
•
Deze activiteiten worden verzorgd door specialisten, zowel vakinhoudelijk als didactisch.
•
Voor elke leeftijdscategorie is er een ander thema ontwikkeld.
•
Jongere kinderen krijgen een verhaal te horen dat veel visueel wordt ondersteund; oudere kinderen doen meer zelf en beantwoorden ook vragen tijdens de les.
•
In elke les maken alle kinderen iets wat ze mee naar huis kunnen nemen.
•
Een medewerker van het Museon stelt dat een groep met verschillende leeftijden en denkniveaus prima kan functioneren, omdat de kinderen van elkaar kunnen leren (oudere kinderen bieden hulp aan kleinere kinderen).
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
18
•
Een andere medewerker adviseert echter om de groep (10 t/m 14 jaar) op te splitsen, omdat het leeftijdsverschil te groot is.
•
Om erachter te komen wat kinderen ‘cool’ vinden wordt er gebruikgemaakt van ‘kinderambassadeurs’.
•
Advies: Werk met scholen en andere instellingen samen en bied iets extra’s aan kinderen aan, zoals het organiseren van een feestje eens in de zoveel tijd of een 10-rittenkaart waarmee ze na tien bezoeken iets leuks ontvangen.
Ontdekfabriek (bijlage nr. 6) •
Ontdekfabriek is een initiatief van de stichting De Uitvinders, die kinderen op een avontuurlijke manier kennis wil laten maken met techniek, om ze op deze manier voor techniek te enthousiasmeren.
•
Deze verlaten fabriek is in gebruik genomen door studenten, bedrijven, technici en anderen uitvinders, die samen met kinderen experimenteren, ontwerpen en bouwen aan uitvindingen.
•
Ontdekfabriek is gevestigd in de oude Phillipsfabriek in Eindhoven en heeft een oppervlakte van 3.500 m2.
•
Kinderen hebben meegeholpen aan het bouwen van de Ontdekfabriek.
•
Het is de bedoeling dat kinderen in de Ontdekfabriek ook zelf dingen kunnen bouwen.
•
Samen met de schoolklas, tijdens verjaardagsfeestjes of met familie-uitstapjes kunnen de kinderen avonturen beleven in De Ontdekfabriek.
•
In de fabriek is genoeg plaats voor verschillende initiatieven; de (pilot) Science Club is ook welkom, vooral omdat er nog geen scheikunde in het concept van de Ontdekfabriek is geïntegreerd.
•
Het doel van de fabriek is om positieve gevoelens te koppelen aan techniek, zodat er later meer kinderen voor een technische opleiding of beroep zullen kiezen.
De Ontdekhoek (bijlage nr. 7) •
De Ontdekhoek is een werkplaats voor meisjes en jongens van 4 t/m 14 jaar, waar zij zelf aan de slag gaan met verschillende proefjes.
•
Ontdekhoek heeft vier vestigingen: Rotterdam, Zwolle, Den Bosch en Amsterdam.
•
In Rotterdam komen ongeveer 700 kinderen per week langs.
•
Kosten voor het pand van de Ontdekhoek in Rotterdam komen op 400 euro per maand; de rest wordt betaald door de gemeente.
•
Ontdekhoek is een stichting en heeft diverse collectieve bedrijfsverzekeringen afgesloten, zoals opstal-, WAen een brandverzekering.
•
Duur van de bijeenkomst is maximaal 4 uur (een dagdeel).
•
De begeleiders hebben geen speciale cursus gevolgd, ook geen EHBO-cursus.
•
Minimaal twee begeleiders aanwezig. Eén begeleider op maximaal 30 kinderen.
Adviezen/tips •
kinderen selecteren door ze vooraf te laten solliciteren als ze naar een excursie willen, zoals naar de TU/e
•
eventueel ook de hoogleraar laten kiezen uit een selectie van de sollicitatiebrieven
•
niet met vrijwilligers werken, maar met betaalde krachten; daar kun je afspraken mee maken/contract laten tekenen
•
universiteitsstudenten laten leveren die er studiepunten voor krijgen.
•
didactische leerlijn erin maken. Bert Nagel biedt aan om mee te werken om dit op te zetten
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
19
•
proeven op huis, tuin en keuken materiaal laten lijken, zodat de kinderen het gevoel hebben dat ze dit zelf ook kunnen in hun eigen omgeving
•
denken, doen en verbeteren. Kinderen moeten het kunnen verbeteren om beter te worden
•
ouders bij de club betrekken door hen het laatste halfuurtje gratis koffie aan te bieden; ouders zijn goede ambassadeurs
•
ouders laten meedoen met de bijeenkomsten
•
kinderen per bijeenkomst laten betalen
•
zet het idee op internet en kinderen kunnen zich dan van tevoren inschrijven voor een bepaald project/workshop
•
7,50 euro per keer laten betalen
•
neem een begroting op in het verslag. (werknemers, huur, gas water en licht, materiaal, verzekeringen)
•
college vooraf schept een afstand, niet doen
•
kinderen van 12 t/m 14 jaar en kinderen onder de 12 jaar een aparte ruimte geven; de kinderen moeten wel de mogelijkheid krijgen om toch met elkaar samen te werken als zij dat willen
•
club niet koppelen aan een school of buurthuis
•
vouchers maken voor kinderen die het niet kunnen betalen
•
om op te starten, klassen uitnodigen, zodat kinderen kunnen zien wat de club inhoudt
•
kijk eens bij ASE.org.eu op de site, hier staan organisaties die al veel proeven hebben ontwikkeld; wellicht dat deze proeven kunnen worden overgenomen
•
let op kosten, aantallen en zorg voor een breed bereik
•
Advies: Kinderen voelen zich niet thuis op een universiteit, omdat het niet op een thuissituatie lijkt.
Ontdekplek (bijlage nr. 8) •
De stichting Ontdekplek stelt zich ten doel om belangstelling voor techniek te wekken bij kinderen tussen de 4 en 12 jaar.
•
Volgens de Ontdekplek moet de interesse voor techniek vóór het elfde jaar worden gewekt bij kinderen, omdat het na het elfde jaar een stuk moeilijker is; deze informatie is afkomstig uit een onderzoek.
•
De groepen kinderen zijn elke keer verschillend, er is geen vast aantal kinderen waarmee wordt gewerkt.
•
De bijeenkomst vindt elke woensdag plaats.
•
De begeleiders zijn vrijwilligers die via mond-tot-mondreclame worden geworven; zij krijgen hier een vergoeding van 20 euro per dag voor en een cursus vooraf.
•
Het aantal begeleiders verschilt per keer, soms is er één begeleider op een groep van 20 kinderen aanwezig, soms één op 50 kinderen.
•
Er wordt ter plekke individueel per kind bepaald wat hij/zij wil en kan leren.
•
Advies: Geen studenten als begeleiders inzetten, omdat die volgens de Ontdekplek vaak te weinig uitvoeren en niet gemotiveerd zijn.
Rijksuniversiteit Groningen (RUG) •
De Rijksuniversiteit Groningen kan op zaterdag open blijven, op voorwaarde dat er een BHV’er aanwezig is.
•
De BHV’er dient betaald te worden.
•
Aanvraag met betrekking tot het beschikbaar stellen van ruimte dient bij het gebouwbeheer ingediend te worden.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
20
Stichting De Jonge Onderzoekers Eindhoven (DJOE) (bijlage nr. 9) •
Club voor kinderen in de leeftijdscategorie 11 t/m 22 jaar met interesse voor techniek.
•
Gesubsidieerd door de gemeente Eindhoven en gesponsord door locale bedrijven.
•
De nadruk ligt voornamelijk op natuurkunde.
•
Kinderen kunnen zich individueel aanmelden.
•
Vooraf vindt een intakegesprek en een proefperiode van 2 tot 3 weken plaats.
•
Er is altijd één begeleider op een groep van 5 tot 6 kinderen aanwezig.
•
De club is geopend op donderdagavond, vrijdagavond en zaterdagavond.
•
Het lidmaatschap bedraagt 88 euro op jaarbasis.
•
De WA-verzekering is verplicht; indien kinderen geen WA-verzekering hebben, wordt deze via de stichting afgesloten.
•
De vrijwilligers bestaan uit jongeren die vroeger lid waren en hun kennissen.
•
Werving van zowel leden als vrijwilligers gebeurt via mond-tot-mondreclame.
•
De vrijwilligers krijgen vooraf een arbo-cursus en sommigen zijn in het bezit van een EHBO-diploma.
•
Opvallend is dat alleen jongens lid zijn van de club.
•
Indien de ouders van de kinderen het lidmaatschapsgeld niet kunnen opbrengen, wordt dit in overleg door de stichting betaald.
•
De kinderen hebben veel eigen inbreng: zij geven zelf aan waar ze aan willen werken.
•
De jongere kinderen vragen regelmatig hulp aan oudere kinderen.
•
De kinderen hoeven geen kennis te hebben van bepaalde basisprincipes, omdat alles individueel wordt uitgelegd.
•
De sfeer die binnen het gebouw van DJOE heerst, zou vergeleken kunnen worden met de sfeer in een buurthuis: de jongeren zijn vrij om te komen en te gaan wanneer zij dat willen.
•
De stichting doet weinig aan promotie en ledenwerving.
Stichting Proefjes (bijlage nr. 10) •
Stichting proefjes is opgericht in 2005 met het doel kinderen kennis te laten maken met natuurwetenschappen.
•
De stichting geeft workshops aan groepen kinderen in de leeftijdscategorie vanaf 8 t/m 12 jaar.
•
De workshops worden gegeven in opdracht van een instelling, bijvoorbeeld een school.
•
Ook worden er workshops aan leerkrachten gegeven, waarin zij kunnen leren hoe ze les in natuurwetenschappen moeten geven.
•
De vergoeding is afhankelijk van de soort workshops en het aantal kinderen/leerkrachten dat eraan meedoet.
•
De meeste begeleiders zijn de oprichters van de stichting.
•
Sommige begeleiders bestaan uit studenten PABO in combinatie met studenten die een bètagerelateerde opleiding genieten; op deze manier kunnen zij van elkaar leren.
•
Meestal is er één begeleider op een groep van 20 kinderen aanwezig.
•
Vooraf aan de les vindt er een korte introductie plaats.
•
De kinderen hoeven geen basisprincipes te weten; ze gaan in groepjes van drie met behulp van werkboekjes aan de slag.
•
De stichting heeft een gratis WA-verzekering afgesloten via een verzekeringsmaatschappij in Amsterdam.
•
Advies: Leeftijd is erg belangrijk: splits de groep (10 t/m 14 jaar) in twee groepen, omdat het leeftijdsverschil tussen een kind van 10 en een kind van 14 te groot is.
•
Advies: Laat kinderen resultaat van hun werk zien; dit werkt motiverend.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
21
Stichting Techniekpromotie (bijlage nr.11) •
Stichting Techniekpromotie biedt een gevarieerd pakket van activiteiten aan op het gebied van techniek.
•
Het aanbod bevat shows en workshops voor verschillende leeftijden tussen 4 en 15 jaar.
•
De stichting heeft nauwe contacten met de Stichting C3 die in het verleden proefjes voor ze heeft ontwikkeld.
•
Het doel van de stichting is om kinderen kennis te laten maken met techniek voordat ze een profiel op school moeten kiezen, zodat ze eerder een technische richting opgaan.
•
De begeleiders bestaan voor het merendeel uit studenten die een financiële vergoeding krijgen; hiermee is de kans kleiner dat studenten te weinig inzet tonen.
•
Soms worden er vrijwilligers ingeschakeld, deze worden via mond-tot-mondreclame geworven.
•
De begeleiders krijgen verschillende cursussen, zodat ze beter in staat zijn om les te geven.
•
De lessen vinden op school plaats en de leerkrachten worden actief betrokken bij de lessen.
•
Volgens de stichting is het mogelijk om kinderen van verschillende denkniveaus bij elkaar in één groep te stoppen, maar de lesstof moet dan wel in lagen worden aangeboden: voor elk denkniveau moet er een laag zijn.
•
Advies: Bundel je krachten met andere organisaties zoals scholen of initiatieven zoals het bedrijf BREED.
•
Advies: Let goed op dat de club geen goedkope ‘kinderopvang’ wordt.
Stichting Witte Tulp (bijlage nr. 12) •
De organisatie richt haar activiteiten op kinderen van het p.o. en hun ouders.
•
De doelstelling van de stichting is preventie van schooluitval en bestrijden van achterstand, en is door pedagogische begeleiding gericht op het vergroten van het zelfoplossende vermogen van de tieners, de adolescenten, de ouders en de leerkrachten.
•
De kinderen worden aangemeld door de scholen, maar kunnen zich ook individueel aanmelden.
•
De stichting heeft een aantal locaties: drie in Amsterdam, een in Haarlem en een in Zaandam.
•
Witte Tulp biedt huiswerkbegeleiding, weekendschool en verschillende clubs .
•
Een groep bestaat uit zeven kinderen, een club bestaat uit vijf kinderen.
•
Er is een vast programma ontwikkeld voor scholen, maar indien de school die zich aanmeldt specifieke wensen heeft, wordt in overleg een apart programma ontwikkeld.
•
Kinderen werken aan projecten, die zij aan het eind aan publiek kunnen tonen; dit werkt motiverend.
•
De vrijwilligers bestaan voornamelijk uit jongeren die vroeger ook aangemeld waren en er worden ook vrijwilligers geworven op de plaatselijke hbo-scholen.
•
De stichting verzorgt ook gezinsprojecten, waar ouders van de kinderen aan kunnen meedoen; dit versterkt de band tussen kinderen en hun ouders, waardoor de ouders hun kind eerder aan de activiteiten laten deelnemen.
Technific/Stichting Techniek Educatie en promotie (bijlage nr. 13) •
Technific is het projectbureau van de Stichting Techniek Educatie & Promotie (STEP).
•
Technific bundelt alle activiteiten rondom techniekpromotie en -educatie en bewerkstelligt cross-promotie.
•
Technific organiseert en coördineert ook evenementen in de regio Eindhoven, Helmond en De Kempen waarbij jongeren (4 t/m 20 jaar) techniek kunnen beleven en ontdekken.
•
Doel: het stimuleren van enthousiasme en de interesse voor techniek bij jongeren en hun omgeving en het vergroten van het aantal jongeren in technische opleidingen en banen door middel van structurele inbedding van techniekeducatie in het lesprogramma.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
22
Technika 10 (bijlage nr. 14) •
Het Technika 10-netwerk bestaat uit zelfstandig opererende clubs.
•
Er zijn 60 Technika 10-organisaties op plaatselijk niveau, met samen ongeveer 350 begeleiders.
•
Elke Technika 10-locatie heeft een coördinator.
•
De begeleiders worden geschoold door Technika10-vakvrouwen; ook geven zij cursussen aan leerkrachten.
•
Technika10 ontwikkelt lesmateriaal, biedt cursussen aan en zorgt voor cross-promotie voor techniek.
•
Alle begeleiders zijn vrouwen omdat Technika10 wil benadrukken dat het belangrijk is om meer vrouwelijke technici op te leiden; ook fungeren de vrouwelijke begeleiders als rolmodel voor de meisjes, zodat de drempel om mee te doen lager wordt.
•
De begeleiders zijn allemaal vrijwilligers en worden via het netwerk van Technika10 gevonden.
•
Technika10 vindt het belangrijk dat vrijwilligers goed voorgelicht worden; zo moeten zij goed weten wat een kind van 10 wel en niet kan.
•
De contributie hangt van de plaats af en varieert tussen 1 en 5 euro per bezoek; op plaatsen waar voornamelijk gezinnen met een laag inkomen wonen wordt een lage contributie gevraagd.
•
Advies: Begin met een kleine groep, omdat er nog veel geleerd moet worden en om drempels te verlagen; er moet overal op gelet worden: omgeving, contributie, rolmodellen, et cetera.
•
Advies: Ga samenwerking aan met andere plaatselijke clubs om op deze manier krachten te bundelen.
•
Advies: Zowel meisjes als jongen bij de club toelaten; dit maakt het verweven van subsidies overigens gemakkelijker, maar het aantrekken van meisjes moeilijker omdat er ook jongens bij de club zitten.
Technoplanet •
Technoplanet onderneemt allerlei activiteiten om de jeugd voor wetenschap en techniek te interesseren en hen hierbij te betrekken via praktische doe-activiteiten.
•
Dit doen ze zowel in als na schooltijd voor groepen kinderen uit het p.o. en v.o.
•
Ook de chemie heeft hierin een plaats. In samenwerking met AkzoNobel en Teijin Aramid voert Technoplanet tweemaal per week het SOLARTA project uit.
•
Solarta is bestemd voor kinderen van groep 8 van het p.o. De leskisten Mengen en Scheiden en Invloeden van Zout kunnen door de scholen geleend worden voor extra chemieles op school.
•
Naast de activiteiten voor het p.o. wordt in het kader van Jet-Net en wederom in samenwerking met AkzoNobel een 15-tal lessen voor kinderen van het v.o. gepland.
•
Eenmaal per jaar stelt AkzoNobel het SOLARTA-lab beschikbaar voor Girlsday.
•
Jaarlijks komen circa 3.000 kinderen naar het AkzoNobel Center, Velperweg, Arnhem. Medewerkers van Technoplanet begeleiden de lessen.
•
In Arnhem zijn veel activiteiten om de chemie te promoten.
•
Voor een (pilot) Science Club zou ook ruimte kunnen zijn!
Technisch Universiteit Eindhoven (zie voor het verdere interview § 5.14.) •
De universiteit is open van maandag t/m vrijdag van 8.00 tot 18.00 uur.
•
Er vinden regelmatig activiteiten buiten de reguliere openingstijden plaats.
•
De beveiliging dient bij groepen tot 20 personen de namen weten.
•
Bij grotere activiteiten toestemming van de directie nodig en minimaal één persoon met een EHBO-diploma.
•
Advies: Klankbordgroep van kinderen oprichten om erachter te komen wat hun behoeften en wensen zijn omtrent de Science Club.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
23
Twents Techniekmuseum (bijlage nr. 15) •
Het Twents Techniekmuseum geeft een boeiend beeld van de Twentse Industrie; verleden, heden en toekomst.
•
In het museum is op een dynamische manier anderhalve eeuw industriële ontwikkeling bijeengebracht.
•
Het museum werkt nauw samen met bedrijven uit de omgeving; zij leveren ook materiaal voor het museum.
•
De kinderen leren iets over thema’s als economie en maatschappij, door de geschiedenis van bedrijven die in het museum worden gepresenteerd te leren kennen.
•
Voor elke leeftijdsgroep is er een apart programma opgesteld.
•
Het is de bedoeling dat kinderen spelen en leren; het doel is dat ze in de toekomst positieve gevoelens aan techniek gaan koppelen.
•
Twents Techniekmuseum stelt dat vmbo- en havo/vwo-kinderen beter niet in één groep kunnen zitten, omdat het niveauverschil te groot is; de vmbo-kinderen moeten constant fysiek bezig zijn en vervelen zich sneller bij het theoriegedeelte.
•
Er zijn vier vaste begeleiders in dienst, die al jaren les geven.
•
Daarnaast is er een aantal studenten dat stage loopt bij het museum en begeleiding geven aan kinderen en 65-plussers, die bij bedrijven werken waar het museum mee samenwerkt.
•
De scholen die bij het museum langskomen, betalen 25 euro voor één groep en 1 euro extra per leerling.
•
Advies: De groep kinderen (10 t/m 14 jaar) in tweeën te splitsen, omdat het leeftijdsverschil te groot is.
•
Advies: Blijf flexibel en probeer de les zo te wenden dat elk kind wel iets leert.
•
Advies: Alle benodigde materialen voor de (pilot) Science Club kan men bekijken via een catalogus van bedrijven die gespecialiseerd zijn in materialen voor scholen op natuurkundig/scheikundig vakgebied.
•
Advies: Men kan ook besluiten om met tweedehandse materialen te werken; hierbij valt te denken aan giften van scholen die overtollig of gedateerd materiaal kunnen doneren.
Vrijwilligers Centrale Eindhoven •
VrijwilligersCentrale Eindhoven beschikt over een database met vrijwilligers.
•
Indien de (pilot) Science Club op zoek is naar vrijwilligers, kan er contact worden opgenomen met een contactpersoon bij de centrale, waarbij het functieprofiel kan worden doorgegeven.
VSNU •
VSNU is een vereniging voor universiteiten.
•
Aan de VSNU zijn vragen gesteld omtrent de openingstijden en veiligheidsmaatregelen van de universiteiten.
•
Volgens de VSNU is er geen overkoepelend reglement voor de universiteiten in Nederland; elke universiteit bepaalt zelf wanneer zij wel en niet open gaat.
•
VSNU verwijst naar de universiteiten die deze vragen kunnen beantwoorden.
Werkplein Mercado (bijlage nr. 16) •
Bij Werkplein Mercado kunnen mensen terecht voor begeleiding bij het zoeken naar een (andere) baan voor een (tijdelijk) inkomen (WW-,WIA-of WWB-uitkering).
•
Werkgevers kunnen bij Werkplein Mercado(Eindhoven) terecht voor (moeilijk vervulbare) vacatures.
•
Er bestaat een mogelijkheid om vrijwilligers voor de (pilot) Science Club via Mercado te werven.
•
Er dient een functieprofiel te worden opgesteld en doorgegeven aan een van de werkcoaches binnen Mercado; vervolgens kan er een bijeenkomst worden georganiseerd, waar de (pilot) Science Club en potentiële vrijwilligers elkaar kunnen ontmoeten.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
24
§ 3.3. Resultaten enquêtes kinderen In deze paragraaf vindt men de resultaten van de enquête die onder kinderen van het p.o. en van het v.o. is gehouden. De resultaten zijn gerangschikt naar enquêtevragen. Daarnaast bevindt zich aan het eind van deze paragraaf de conclusies uit de bevindingen. § 3.3.1. Enquête kinderen p.o. In totaal hebben 57 kinderen, waarvan 31 meisjes en 26 jongens, van het p.o. de enquête volledig ingevuld. De respondenten zijn tussen de 9 en 13 jaar oud. Vraag 1: Wat zijn jouw favoriete vakken? Deze vraag is aan kinderen gesteld met als doel erachter te komen wat kinderen van het p.o. interessant vinden. Hierbij is de kinderen gevraagd drie vakken aan te geven, die zij als hun favoriete vakken beschouwen. Het merendeel van de respondenten (46) heeft aangegeven dat zij gym het leukste vak vinden. Daarnaast zijn rekenen (25), muziek (25) en Engels (23) de populairste vakken onder de geënquêteerden. De minst populaire vakken zijn aardrijkskunde (4), biologie (8) en Nederlands (8). Vraag 2: Lijkt het je leuk om eens in de 2 weken op zaterdag met andere kinderen aan verschillende proefjes te werken? Ja
57.9%
33
Nee
15.8%
9
Niet eens per 2 weken op zaterdag, maar alleen op zaterdag als ik er zin in heb
26.3%
15
Vraag 3: Stel je voor dat je van de docent handvaardigheid een opdracht krijgt om bijvoorbeeld een bootje van hout te maken. Maak je het liever alleen of doe je dat liever samen met andere kinderen? Het is de bedoeling dat kinderen bij een science club aan de slag gaan met proefjes. Hierbij is het belangrijk om te weten of kinderen het liefst individueel of in een groepsverband willen werken. Door op wensen van kinderen in te spelen kan men ervoor zorgen dat kinderen het naar hun zin hebben bij een science club. Maar liefst 54,4% van de respondenten heeft voorkeur gegeven aan het werken in een groepsverband. 40,4% van de geënquêteerde kinderen maakt het niet uit of ze individueel of in een groepsverband aan de slag gaan en slechts 5,3% werkt het liefst alleen. Vraag 4: Hieronder staan een aantal voorbeelden van wat je bij een science club zou kunnen doen. Kruis twee antwoorden aan, die je het leukst lijken. Een fietslampje leren vervangen
31.6%
18
Verf leren maken
61.4%
35
Leren wat er gebeurt als je ijsklontjes in slaolie doet
22.8%
13
28.1%
16
56.1%
32
Leren wat er gebeurt als je een maïskolf 3 minuten in de magnetron doet Badschuim maken
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
25
Deze vraag is aan kinderen gesteld met als doel inzicht te verkrijgen in hun wensen met betrekking tot het karakter van de lessen. De mogelijkheden waar de respondenten uit konden kiezen zijn theoretisch of praktisch van aard. Op deze manier kan er bekeken worden waar de meeste kinderen voorkeur aan geven: theorie of praktijk. Aan de hand van deze resultaten kan worden gesteld dat het merendeel van de respondenten praktische proeven prefereert boven theorie. M.a.w. werken kinderen het liefst aan proeven waar ze een tastbaar resultaat aan overhouden. Vraag 5: Op school krijg je niet alleen les, je moet ook vaak dingen doen of in elkaar zetten. Denk bijvoorbeeld aan een werkstuk, een toneelstuk of een tekening. Vind jij het leuker om aan iets te werken wat je later mee naar huis kan nemen (bijvoorbeeld een tekening) of doe je liever iets anders, bijvoorbeeld het oplossen van sommetjes, puzzels, et cetera? Uit een aantal interviews met instellingen die met kinderen werken en deskundigen op het gebied van didactiek is gebleken dat kinderen van groep 7 en 8 van het p.o. (9 t/m12 jaar) graag aan iets werken waarvan zij het resultaat later op de dag mee naar huis kunnen nemen. De geïnterviewden zijn van mening dat dit de motivatie van kinderen vergroot. Om erachter te komen in hoeverre deze uitspraak klopt is aan de kinderen die aan het onderzoek mee hebben gedaan, gevraagd in welke mate zij behoefte hebben aan een resultaat van hun werk dat zij mee naar huis kunnen nemen. Hierbij heeft het grootste deel van de respondenten te kennen gegeven dat zij geen bijzondere waarde hechten aan een resultaat dat mee naar huis kan worden genomen. 31 van de 57 kinderen heeft deze vraag met ‘het maakt mij niet uit’ beantwoord. Verder hebben 18 kinderen aangegeven belangrijk te vinden dat het resultaat van hun werk mee naar huis genomen kan worden, en slechts 8 kinderen vinden het juist belangrijk dat zij aan iets werken wat zij niet mee hoeven te nemen. Vraag 6: Kijk naar de volgende afbeeldingen. Als je moest kiezen, van wie zou je dan het liefst les willen krijgen?
1)
4)
2)
3)
5)
Om erachter te komen welk type begeleider de kinderen bij voorkeur voor de groep zien staan, heeft men bij deze vraag gebruikgemaakt van afbeeldingen waarin stereotypen begeleiders zijn afgebeeld (zie afbeelding 1 t/m 5). Door op een afbeelding naar keuze te klikken waren de respondenten in staat hun mening ten opzichte van begeleiding te geven.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
26
Opvallend is dat maar liefst 29 van de 57 respondenten heeft gekozen voor de vrouwelijke begeleider, de jonge studente, die op de afbeeldingen in een labjas bezig is met proeven. Van de 29 respondenten was 72% van vrouwelijk geslacht. 87% jongens die deze vraag hebben beantwoord, hebben echter gekozen voor de mannelijke student. Hierbij kan de conclusie worden getrokken dat meisjes behoefte hebben aan een jonge, vrouwelijke begeleiding en jongens aan een jonge, mannelijke begeleiding. Vraag 7: Als een science club open is, denk je dat je dan komt kijken? De meeste respondenten (36 van de 57) weten nog niet of zij in de toekomst een bezoek willen brengen aan een science club bij hun in de buurt. Daarnaast hebben 20 kinderen te kennen gegeven dat zij wel van plan zijn om een science club te bezoeken. Slechts 1 respondent heeft aangegeven niet geïnteresseerd te zijn. § 3.3.2. Enquête kinderen v.o. De enquête voor kinderen van het v.o. bestaat uit dezelfde vragen als de enquête voor kinderen van het p.o. Het enige verschil tussen de beide enquêtes schuilt in het feit dat de vragen van deze enquête anders zijn gesteld. De reden hiervoor is de overtuiging dat kinderen uit het v.o. volwassener zijn dan kinderen uit het p.o.; hierdoor hoort de toon waarmee zij dienen te worden aangesproken anders te zijn. In totaal hebben 27 jongens en 17 meisjes van het v.o. de enquête volledig ingevuld. De respondenten zijn in de leeftijdscategorie 12 t/m 15 jaar. Vraag 1: Kies uit de lijst hieronder drie vakken die jij het leukst vindt. De geënquêteerden zijn gevraagd naar hun favoriete vakken, met als doel wensen en behoefte van kinderen met betrekking tot lesmateriaal in kaart te kunnen brengen. De respondenten konden drie vakken aankruisen die zij als hun favoriet beschouwen. Hierbij is Engels door 24 van de 44 (54,5%) van de respondenten het hoogst gewaardeerd. Op de tweede plaats komt biologie, waar 19 van de 44 (43,2%) kinderen op hebben gestemd en wiskunde komt met 17 van de 44 (38,6%) stemmen op de derde plaats. Opvallend is dat exacte vakken door kinderen hoog worden gewaardeerd. Vraag 2: Werk je op school liever alleen of in een groep? Bij deze vraag hebben 18 van de 44 kinderen aangegeven dat zij liever in een groep werken. Daarnaast hebben 19 van de 44 kinderen ‘maakt niet uit’ als antwoord op deze vraag ingevuld en maar slechts 7 respondenten geeft de voorkeur aan het individueel werken. Vraag 3: Als je mocht kiezen, wat doe je liever: een werkstuk maken over een onderwerp dat je leuk vindt of iets leren over dat onderwerp? Het overgrote deel van de respondenten,17 van de 44, prefereert leren boven het maken van een werkstuk. Daarboven vinden 15 van de 44 respondenten het niet uitmaken of ze iets leren of dat ze een werkstuk maken. Het resteerde aantal respondenten werkt echter liever individueel. Concluderend kan worden gesteld dat kinderen van deze leeftijdscategorie theorie en praktijk over het algemeen allebei even leuk vinden.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
27
Vraag 4: Hieronder staan een aantal voorbeelden van wat je bij een science club zou kunnen doen. Kruis twee mogelijkheden aan waar je aan mee zou willen werken. Je leert hoe je zelf een fietslamp moet repareren
34.1%
15
Je maakt je eigen luchtje
56.8%
25
Je leert hoe bliksem tot stand komt
65.9%
29
Je leert hoe een vliegtuig in de lucht kan blijven
43.2%
19
Gezien de resultaten uit de tabel hierboven kan men stellen dat kinderen van het v.o. praktische proeven ongeveer even leuk vinden als theorie. Vraag 5: Hieronder zie je een aantal afbeeldingen. Als je moest kiezen, van wie zou je het liefst les willen krijgen? Net als bij de enquête voor kinderen van het p.o. kregen ook kinderen van het v.o. afbeeldingen met stereotypen van begeleiding te zien. Maar liefst 16 van de 44 kinderen zien het liefst een jonge, vrouwelijke begeleider voor de groep staan. Opvallend hierbij is dat van deze respondenten 50% man en 50% vrouw zijn. Daarnaast kiezen 15 respondenten voor een jonge, mannelijke begeleider. Het grootste deel van de respondenten die voor een mannelijke begeleider heeft gekozen is zelf ook man (67,7%). Vraag 6: Wat zou je ervan vinden om eens in de 2 weken op zaterdag scheikundige en natuurkundige proeven en projecten te doen in een groep met andere jongeren ? Het percentage kinderen die het wel leuk lijkt om eens in de 2 weken op zaterdag aan natuurkunde/scheikunde proeven te werken is klein. Slechts 5 van de 44 geënquêteerden lijkt het leuk. Daarnaast geven 22 kinderen aan dat ze het wel leuk zouden vinden, indien zij niet verplicht zijn om eens in de 2 weken de bijeenkomsten bij te wonen. Bovendien lijkt het 17 van de 44 respondenten niet leuk om aan scheikundige en natuurkundige proeven te werken. Opvallend is dat dit aantal in verhouding aanzienlijk hoger is dan bij kinderen van het p.o., waarbij slechts 9 van de 57 kinderen niet geïnteresseerd zijn in het werken aan de proeven. Vraag 7: Als onze club open is, denk je dat je dan komt kijken? Ja
4.5%
1
Nee
0.0%
0
Ik weet het nog niet
95.5%
43
Zoals men hieruit kan afleiden weten de meeste respondenten nog niet of ze in de toekomst een bezoek aan een science club willen brengen. Daarnaast kan worden geconstateerd dat het percentage kinderen van het v.o. dat wel van plan is om in de toekomst een bezoek aan een science club te brengen aanzienlijk lager ligt dan bij kinderen van het p.o., (35,1%). § 3.4. Resultaten enquêtes natuurkundigen/chemici Hieronder vindt men de resultaten van de enquête die gehouden is onder leden van de KNCV en de NNV afkomstig uit de regio Eindhoven. Daarnaast hebben ook medewerkers en studenten van de TU/e de enquête ingevuld. Het doel van deze enquête is erachter te komen in hoeverre mensen met een chemische en/of natuurkundige achtergrond in te toekomst bereid zijn om begeleiding te bieden aan de pilot Science Club op de TU/e.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
28
§ 3.4.1. Enquête KNCV In totaal zijn er 510 KNCV-leden, die in de regio Eindhoven en omstreken wonen, per e-mail benaderd met het verzoek om een enquête in te vullen. 123 mensen hebben op dit verzoek gereageerd en 121 mensen hebben de enquête volledig ingevuld. Hieronder leest men de resultaten van de enquête. Vraag 1: Wat is uw achtergrond? Scheikunde
90.1%
109
Natuurkunde
3.3%
4
Didactiek
6.6%
8
Anders
9.9%
12
Vraag 2: Bent u bereid om begeleiding te bieden aan kinderen bij de Science Club in Eindhoven? Deze vraag is door 80 van de 121 respondenten met een ‘ja’ beantwoord. Hiervan hebben 11 respondenten als antwoord ingevuld: ja, een keer per twee weken, 30: ja, een keer per maand en 39: ja, incidenteel. 28 respondenten hebben bij deze vraag te kennen gegeven dat ze absoluut niet bereid zijn om begeleiding aan kinderen te bieden. De laatste groep is bij vraag 3 gevraagd naar de achterliggende motieven om niet mee te doen. Daarnaast hebben 17 respondenten aangegeven, dat ze niet bereid zijn om begeleiding te geven, tenzij er een vergoeding tegenover staat. Deze mensen zijn doorverwezen naar vraag 4, waarbij hen gevraagd is hoe de Science Club hen kan overhalen om mee te doen. Concluderend kan worden gesteld, dat de meeste mensen wel degelijk bereid zijn om zich op vrijwillige basis in te zetten voor de Science Club in Eindhoven, Vraag 3: Waarom niet? Gebrek aan tijd wordt door de meeste respondenten (13 van de 28) beschouwd als belangrijkste reden om geen vrijwilliger te worden van de Science Club. 5 respondenten wijten hun antwoord aan de verre afstand en nog 5 hebben gemeld dat zij de verplichting, die vrijwilligerswerk met zich meebrengt, niet willen aangaan. De overige 5 respondenten hielden niet van kinderen of hebben een andere (onbekende) reden om geen vrijwilliger te willen worden. Vraag 4: Hoe kunnen wij u overhalen om mee te doen? In ruil voor financiële vergoeding
47.1%
8
In ruil voor reiskosten vergoeding
11.8%
2
0.0%
0
64.7%
11
In ruil voor studiepunten Anders
Vraag 5: Mogen wij u benaderen wanneer de Science Club open gaat? Alle 121 respondenten zijn gevraagd of zij in de toekomst benaderd mogen worden door de Science Club. Op deze vraag hebben maar liefst 103 respondenten een positief antwoord gegeven.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
29
§ 3.4.2. Enquête NNV Er is naar 480 Nederlandse Natuurkunde Vereniging (NNV) leden een e-mail gestuurd waarin ze werden verzocht om de enquête in te vullen. Hierop hebben van de 480 NNV leden er 66 gereageerd door de enquête volledig in te vullen. Hieronder zijn de resultaten van de enquête weergegeven, welke gerangschikt zijn op de enquêtevragen. Vraag 1: Wat is uw achtergrond? Scheikunde
3.0%
2
Natuurkunde
98.5%
65
Didactiek
6.1%
4
Anders
1.5%
1
Vraag 2: Bent u bereid om begeleiding te bieden aan kinderen bij de Science Club in Eindhoven? Van de 68 respondenten hebben er 24 aangegeven incidenteel begeleiding te willen bieden, 22 hebben de vraag met absoluut niet beantwoordt, 13 willen mee doen mits er iets tegenover staat, 6 zijn bereid om een keer per maand mee te doen en slechts 3 willen één keer per maand zich op vrijwillige basis inzetten. Concluderend kan worden gesteld dat de meeste respondenten wel bereid zijn om zich in te zetten voor de Science Club. Vraag 3: Waarom niet? Geen tijd Ik houd niet van kinderen Ik weet niet of het bij mij past Ik houd niet van lesgeven Ik wil de verplichting niet aangaan Afstand te ver Anders
38.1%
8
0.0%
0
9.5%
2
9.5%
2
23.8%
5
9.5%
2
9.5%
2
Vraag 4: Hoe kunnen wij u overhalen om mee te doen? Bij de tweede vraag hebben 13 respondenten aangegeven zich alleen in te willen zetten voor de pilot Science Club, mits er een vergoeding tegenover staat. Net als bij de geënquêteerden onder de KNCV-leden hebben ook hierbij de meeste respondenten (10) “anders” ingevuld op de vraag op welke manier de KNCV hen kan overhalen om mee te doen. Het is verder onbekend wat deze mensen precies in gedachten hebben. Vraag 5: Mogen wij u benaderen wanneer de Science Club open gaat? Aantal respondenten bij deze vraag: 66 Ja
74.2%
49
Nee
25.8%
17
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
30
§ 3.4.3. Enquête medewerkers TU/e De medewerkers en studenten van de TU/e zijn gevraagd om de enquête in te vullen. In totaal hebben 24 medewerkers van de TU/e de enquête ingevuld. De studenten hebben helaas niet gereageerd op ons verzoek om de vragen te beantwoorden. Hieronder volgen de resultaten van deze enquête. Vraag 1: Wat is uw achtergrond? In totaal hebben 24 mensen deze vraag beantwoord. Hierbij waren meerdere antwoorden mogelijk. 17 kozen voor Scheikunde, 3 voor natuurkunde en 6 voor anders. Vraag 2: Bent u bereid om begeleiding te bieden aan kinderen bij de Science Club in Eindhoven? De meeste respondenten(14) zijn wel bereid om mee te werken aan de Science club, mits dit incidenteel gebeurt. 1 persoon is bereid om eens in de twee weken te helpen, 2 personen gaven 1 x per maand aan en 7 antwoorden met nee. Vraag 3: Waarom niet? Men gaf als reden op geen tijd te hebben of de verplichting niet aan te willen gaan om lid te kunnen/willen worden van de pilot Science Club. Vraag 4: Hoe kunnen wij u overhalen om mee te doen? Bij vraag twee hebben 4 respondenten aangegeven wel mee te willen doen aan de pilot Science Club, mits er iets tegenover staat. Deze mensen zijn gevraag naar de soort vergoeding die zij voor hun diensten graag willen ontvangen. In ruil voor financiële vergoeding
33.3%
1
In ruil voor reiskosten vergoeding
0.0%
0
In ruil voor studiepunten
0.0%
0
66.7%
2
Anders
Vraag 5: Mogen wij u benaderen wanneer de Science Club open gaat? Het merendeel van de respondenten mag benaderd worden door medewerkers van de toekomstige science club. Ja
79.2%
19
Nee
20.8%
5
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
31
§ 3.5. Samenvatting hoofdstuk 3
Tijdens dit onderzoek zijn er verschillende enquêtes gehouden. Er is een enquête uitgezet onder kinderen van het p.o. en het v.o. met als doel om achter te komen waar de behoefte/interesse van de kinderen ligt met betrekking tot een science club. Daarnaast zijn er enquêtes uitgezet onder leden van de KNCV en de NNV uit de regio Eindhoven en medewerkers van de TU/e om vast stellen in hoeverre men bereid is om vrijwilliger te worden van de pilot Science Club. Aan de hand van de resultaten van de enquêtes kunnen er een aantal conclusies worden getrokken. Ten eerste kan men stellen dat kinderen van het p.o. over het algemeen eerder bereid zijn om aan scheikundige en natuurkundige proefjes te werken en om in de toekomst de (pilot) Science Club te bezoeken dan kinderen van het v.o. Zo blijkt het dat 33 van de 57 kinderen van het p.o. het leuk vinden om aan de slag te gaan met proefjes, terwijl slechts 5 van de 44 kinderen van het v.o. aangeven dit wel leuk te vinden. Daarnaast zijn 20 van de 57 kinderen van het p.o. bereid om in de toekomst een bezoek te brengen aan de (pilot) Science Club en 36 van de 57 weten het nog niet. Bij kinderen van het v.o. ligt dit aantal beduidend lager: slechts 1 op de 44 kinderen denkt een bijeenkomst van de (pilot) Science Club in de toekomst bij te wonen en de 43 andere kinderen weten het nog niet. Daarnaast geven kinderen van zowel p.o. als v.o. de voorkeur aan werken in groepjes. Bovendien geldt voor beide groepen kinderen het volgende: meisjes hebben liever jonge, vrouwelijke begeleiding en jongens zien liever jonge, mannelijke begeleiding voor de groep staan. Verder kan geconstateerd worden dat kinderen van het p.o. de voorkeur geven aan praktische proeven, kinderen van het v.o. verkiezen theorie boven praktische proeven. Uit de enquête, die onder potentiële vrijwilligers is gehouden, is gebleken dat men over het algemeen bereid is om vrijwilliger te worden van de pilot Science Club, mits dit op incidentele basis gebeurt. Het aantal respondenten dat deze vraag ontkennend heeft beantwoord, geeft als redenen aan: gebrek aan tijd, de verplichting niet willen aangaan en niet zo dol is op kinderen. Sommige geënquêteerden hebben aangegeven niet mee te willen werken aan de pilot Science Club, mits er een vergoeding tegenoverstaat. Financiële vergoeding staat hierbij op de tweede plaats. Het overgrote deel van de respondenten gaf als reden “anders” aan, waarbij niet bekend is wat deze reden precies is.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
32
HOOFDSTUK 4. Analyse van de onderzoeksvragen
Dit hoofdstuk bevat de analyse van de resultaten en de antwoorden op de deelvragen. § 4.1. Deelvraag 1: Welke activiteiten/instellingen op het gebied van natuurkunde/chemie en of wetenschap voor kinderen bestaan er al op dit moment? Tijdens de deskresearch zijn een aantal instellingen gevonden die kinderen voor een bepaald (wetenschappelijk) onderwerp proberen te enthousiasmeren. Dit zijn de meest uiteenlopende instellingen, van scholen met huiswerkbegeleiding tot clubs en science centra, zie § 3.1. Indien men naar de kansen en bedreigingen voor een science club gaat kijken, zijn er een aantal interessante conclusies die uit de resultaten van de deskresearch getrokken kunnen worden. Het feit dat er al veel initiatieven bestaan waarvan de uitgangspunten kunnen worden vergeleken met die van een science club betekent twee dingen. Enerzijds geeft dit aan dat er behoefte bestaat aan dergelijke initiatieven. Anderzijds betekent dit dat een science club in de toekomst te maken kan krijgen met concurrentie. In de regio Eindhoven, waar de pilot Science Club van start gaat, vindt men meerdere organisaties die verscheidene activiteiten voor kinderen organiseren. Eén van deze organisaties is Stichting De Jonge Onderzoekers Eindhoven (DJOE). DJOE staat open voor een toekomstige samenwerking met de Science Club. Zo is de stichting bijvoorbeeld bereid om materialen beschikbaar te stellen, maar ook andere vormen van samenwerking zijn bespreekbaar, zie voor meer informatie § 3.2. Technific is het projectbureau van de Stichting Techniek Educatie & Promotie (STEP). Ook deze organisatie is gevestigd in Eindhoven. Technific ziet dan ook graag meer samenwerking tussen bestaande activiteiten en organisaties, zie voor meer informatie § 3.2. Daarnaast is er sinds november 2009, De Ontdekfabriek in Eindhoven. Ook De Ontdekfabriek ziet mogelijkheden om in de toekomst samen te werken met de Science Club. De Ontdekfabriek beschikt over een oppervlakte van 3.500 m2, waar eventueel een aparte ruimte voor een science club gereserveerd zou kunnen worden. Het voordeel hiervan is dat een science club in dit geval gemakkelijk ‘leden’ kan werven door simpelweg de kinderen die in De Ontdekfabriek op bezoek zijn aan te spreken. Voornamelijk het feit dat een science club ook scheikundige proeven wil aanbieden spreekt de initiatiefnemers van De Ontdekfabriek aan. Maar een samenwerking met De Ontdekfabriek is nog niet direct voor de hand liggend, aangezien deze nog under constructie is zie voor meer informatie § 3.2. Concluderend kan worden gesteld dat de marktcondities voor een science club gunstig zijn. Hoewel er al veel initiatieven bestaan, hoeft een science club niet te vrezen voor concurrentie. Dit omdat alle organisaties zowel in de regio Eindhoven als in de rest van Nederland openstaan voor samenwerking. Bovendien heeft een science club in vergelijking met andere organisaties een uniek concept, omdat het om structurele bijeenkomsten gaat, waar naast natuurkunde ook scheikunde in het programma wordt geïntegreerd en een hoogleraar toezicht gaat houden. Tevens onderscheidt een science club zich van andere instellingen omdat kinderen bij de club zelf proeven mogen gaan bedenken en uitvoeren. Ook dit gegeven is niet bij overige organisaties, die tijdens de deskresearch zijn gevonden, gesignaleerd.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
33
Ondanks het feit dat er momenteel meer kansen dan bedreigingen tijdens dit onderzoek zijn geconstateerd is het noodzakelijk dat een science club en in het bijzonder de pilot Science Club zich duidelijk profileert. Door middel van een heldere positionering kan een science club in de ogen van haar doelgroepen zich duidelijk onderscheiden van andere organisaties. Het uitdragen van de unieke eigenschappen van een science club gaat op den duur niet alleen voor bekendheid zorgen, maar ook optreden als een barrière voor de mogelijke concurrentie. Daarnaast stelt heldere communicatie een organisatie beter in staat om leden en personeel aan te trekken. In de volgende paragraaf zijn de organisaties (zie § 3.1.) die activiteiten voor kinderen aanbieden nader bekeken. Hierbij is gelet op de manier waarop deze instellingen zich hebben georganiseerd en welke overeenkomsten in de inrichting en het functioneren de desbetreffende instanties met elkaar vertonen. § 4.2. Deelvraag 2: Op welke manier hebben “science” instellingen zich georganiseerd en waarom? Als men naar het totaalaanbod van activiteiten van de organisaties (zie § 3.1.) gaat kijken zijn er een aantal overeenkomsten met betrekking tot de inrichting en het functioneren van verschillende instellingen aan te wijzen. Hieronder zijn de overeenkomsten weergegeven: •
Alle instanties proberen kinderen voor een bepaald thema te enthousiasmeren met als doel kinderen naar een bepaalde opleiding te leiden of sympathie te creëren voor een bepaald vak.
•
De meeste instanties werken met kinderen onder de 15 jaar, behalve de DJOE.
•
De meeste instanties vragen per bijeenkomst een bijdrage omdat er niet op structurele manier wordt gewerkt; ook wordt op deze manier de drempel lager om mee te doen.
•
De contributie varieert tussen 1 en 7,50 euro per keer.
•
Bij de meeste instellingen is één begeleider op een groep van circa vijf kinderen aanwezig.
•
De meeste instanties doen weinig aan promotie, leden- en begeleiderwerving gebeurt meestal via mond-totmondreclame.
•
Bij de meeste instellingen zijn er per keer circa 30 kinderen aanwezig.
•
Alle instanties hebben een WA-verzekering.
•
Indien de ouders van de kinderen de contributie niet kunnen betalen, komen de meeste instanties hen tegemoet door het bedrag zelf in te leggen.
•
De bijeenkomsten duren nooit langer dan één dagdeel, voor de activiteiten waar kinderen theorie wordt bijgebracht 1 uur, omdat de kinderen over het algemeen niet zo lang de aandacht kunnen vasthouden.
•
De meeste instanties werken met scholen en naschoolse opvangcentra samen, omdat dit de makkelijkste manier is om kinderen te werven.
•
De thema’s die worden aangeboden, zijn afgestemd op de belevingswereld van verschillende leeftijden, meestal per groep van een basisschool.
•
Bij de meeste instanties krijgen kinderen geen basisprincipes vooraf; alles wordt in verloop van de les uitgelegd of individueel per kind bekeken.
•
Bij de meeste instanties bestaan de begeleiders uit vrijwilligers en/of studenten die er een financiële vergoeding voor krijgen.
•
De meeste instellingen werken met kinderen van verschillende denkniveaus; het zijn niet (alleen) hoogbegaafde kinderen.
•
Bij de meeste organisaties krijgen de begeleiders cursussen vooraf, de meest genoemde zijn: EHBO cursus en arbo-cursus.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
34
•
Alle instanties vinden communicatie met ouders belangrijk en de meeste instanties doen daar ook veel aan.
•
De meeste instellingen hebben een stichting als rechtsvorm.
•
De meeste instellingen hebben voornamelijk natuurkunde/techniek op het programma staan en geen scheikunde.
Concluderend kan worden gesteld dat de meeste instellingen zich vrijwel op een vergelijkbare manier hebben georganiseerd. Er zijn echter ook een aantal aantoonbare verschillen tussen de organisaties gesignaleerd, waar men niet omheen kan. Zo heerst bij sommige instellingen de overtuiging dat kinderen van verschillende leeftijdscategorieën (11 t/m 21 jaar) wel degelijk met elkaar in een groep kunnen werken. Een veelgebruikt argument hiervoor is dat oudere kinderen op deze manier verantwoordelijkheid gaan uitdragen door hun jongere groepsleden hulp te bieden; de jonge kinderen zien de oudere als een rolmodel en trekken zich daar aan op. Andere organisaties zijn er juist van overtuigd dat er beter geen grote leeftijdsverschillen binnen een groep aanwezig kunnen zijn. Leeftijdverschillen zorgen volgens hen voor een negatieve sfeer binnen de groep, waarbij de jonge kinderen zich bedreigd voelen door oudere kinderen. Een ander verschil in mening betreft het denk/opleidingsniveau van kinderen. Een aantal instellingen zijn van mening dat kinderen van verschillende denk/opleidingsniveaus met elkaar kunnen samenwerken, omdat ze elkaar aanvullen in het werk dat ze met elkaar verrichten. Andere instellingen zijn er juist van overtuigd dat de verschillende niveaus met elkaar botsen, en dat het bovendien lastig is om leerstof te ontwikkelen die op meerdere niveaus aansluit. Ten slotte verschillen sommige instellingen van elkaar in de manier waarop zij naar de invulling van de lessen kijken. Sommige organisaties vinden het allerbelangrijkste dat kinderen het leuk hebben tijdens de bijeenkomsten en positieve gevoelens leren koppelen aan het onderwerp/vak waarmee ze in aanraking komen. Bij andere organisaties probeert men te bereiken dat kinderen met bepaalde kennis naar huis gaan; het resultaat staat hierbij voorop. § 4.3. Deelvraag 3: Welke bevindingen/adviezen die na de analyse van de instellingen naar voren zijn gekomen, zijn specifiek van belang voor een science club en voor de verdere invulling van het onderzoek? Al eerder in dit rapport (§ 3.2.) zijn de belangrijkste punten uit de interviews samengevat. In deze paragraaf zijn de adviezen die door middel van de interviews verkregen zijn, extra benadrukt. Ook zijn de opvallende bevindingen die uit de interviews naar voren zijn gekomen hieronder weergegeven. •
Zorg voor heldere communicatie met de ouders van kinderen.
•
Maak kinderen enthousiast over wat zij gaan leren.
•
Ga samenwerking aan met scholen en andere instellingen, waarbij die kinderen voor de Science Club geworven kunnen worden.
•
Laat de kinderen aan iets werken wat ze mee naar huis kunnen nemen; dat vergroot de motivatie.
•
Laat de kinderen per bijeenkomst betalen; dit verlaagt de drempel om mee te doen; de meeste ouders zijn niet bereid om voor een jaar lidmaatschap te betalen omdat zij vaak niet overtuigd zijn dat hun kind een jaar lang ergens lid van wil zijn.
•
Werk met betaalde krachten: deze zijn gemotiveerd en zijn makkelijker te controleren.
•
Maak vouchers voor kinderen die het niet kunnen betalen.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
35
•
Splits de groep in tweeën; een kind van 10 en een kind van 14 jaar zijn totaal verschillend.
•
Werk met kinderen onder 11 jaar: na het elfde jaar is de attitude gevormd.
•
Schakel kinderambassadeurs in; deze kunnen je vertellen wat onder hun leeftijdsgenoten leeft.
•
Laat de plek waar kinderen aan de slag gaan op hun thuissituatie lijken; hierdoor zullen ze zich eerder op hun gemak voelen.
•
Let er altijd op dat de drempels om lid te worden van de club laag blijven. Hierbij moet je letten op zaken zoals: de vestigingsplaats, entreeprijs, geslacht van de begeleiders; kinderen moeten niet alleen willen maar ook de mogelijkheid krijgen om mee te doen.
•
Maak voordat de deuren van de Science Club geopend zijn promotie op scholen door bijvoorbeeld een (gratis) gastles te geven.
•
Breng de leerstof spannend: als je kinderen iets leert kun je het beste een spannend verhaal vertellen waarin je ze bepaalde begrippen stap voor stap bijbrengt.
•
Begin bij het opstarten van de club met een kleine groep (maximaal twintig kinderen), omdat je als beginnende club nog veel moet leren.
•
Let goed op de kosten en stel van tevoren een begroting op.
•
Neem verschillende begeleiders aan, zodat elk kind door de juiste persoon geholpen kan worden, bijvoorbeeld een pabo-student, een chemiestudent en een hoogleraar.
•
De kans dat meisjes naar aanleiding van de lessen een aan deze lessen gerelateerde opleiding kiezen, is groter als de les door een vrouwelijke begeleider wordt verzorgd.
§ 4.4. Deelvraag 4: Welke groepen mensen zijn mogelijke vrijwilligers, in hoeverre zijn de vrijwilligers bereid om aan de pilot Science Club mee te doen en hoe kunnen de vrijwilligers worden overgehaald om mee te doen? Omdat de (pilot) Science Club in de toekomst begeleiders nodig heeft, is tijdens dit onderzoek gekeken naar de mogelijkheden om (op vrijwillige basis) begeleiders te werven voor de club. Gezien het feit, dat de (pilot) Science Club in Eindhoven haar deuren gaat openen, zijn in dit rapport uitsluitend de mogelijkheden in deze regio nader onderzocht. Indien men vrijwillige begeleiders gaat inzetten, bestaat een aantal mogelijkheden. Zo kunnen bijvoorbeeld vrijwilligerscentrales worden ingeschakeld. Deze centrales zijn in elke regio aanwezig en beschikken over een database met vrijwilligers. Daarnaast kunnen ook mensen die werkloos en/of arbeidsongeschikt zijn op vrijwillige basis begeleiding bieden aan kinderen bij de pilot Science Club. Ook kunnen potentiële vrijwilligers gevonden worden onder de leden van de KNCV, de NNV en onder de medewerkers van de TU/e. Op het gebied van vrijwilligerswerk bestaat een aantal algemeen geldende regels. Het is vanzelfsprekend dat iedereen die een baan heeft en daarnaast vrijwilligerswerk wil verrichten, dit ten aller tijden kan doen. Mensen die werkloos en/of arbeidsongeschikt zijn en vrijwilligerswerk willen verrichten moeten zich echter aan bepaalde regels houden. Een persoon die arbeidsgeschikt is en een uitkering ontvangt dient namelijk 36 uur per week beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt en kan dus niet zonder toestemming vrijwilligerswerk verrichten. Wel is het mogelijk dat iemand die (langdurig) werkloos is en weinig vooruitzicht heeft op een nieuwe betaalde baan (bijvoorbeeld wegens een hoge leeftijd) in overleg met het CWI vrijwilligerswerk mag verrichten. Ook bestaan er bepaalde samenwerkingsverbanden tussen werkbedrijven en gemeenten, waar men potentiële vrijwilligers voor de pilot Science Club kan vinden. Een voorbeeld hiervan is Werkplein Mercado, gevestigd in Eindhoven. Dit bedrijf brengt bedrijven in contact met mensen die op vrijwillige basis kunnen worden ingezet. Deze mensen ontvangen echter wel een uitkering gedurende de werkperiode.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
36
Ook kan men overwegen om vrijwilligers bij de vrijwilligerscentrale Endhoven te werven. Het nadeel hiervan is dat de database van de vrijwilligerscentrale niet helemaal overzichtelijk is. Zo zijn de gegevens zoals werkervaring van de vrijwilliger en opleidingsniveau niet in de database weergegeven. Indien men een vrijwilliger zoekt die aan een bepaald profiel moet voldoen, dienen de functie-eisen eerst aan een van de medewerkers van de vrijwilligerscentrale te worden doorgegeven. Hierna gaan de medewerkers van de vrijwilligerscentrale een geschikte vrijwilliger zoeken. Ook kan de pilot Science Club verschillende bedrijven in de regio raadplegen over de vraag of (oud)-werknemers op vrijwillige basis de kinderen kunnen begeleiden. Omdat kinderen bij de pilot Science Club zich met natuurkundige en chemische proeven gaan bezighouden is het belangrijk dat tijdens elke bijeenkomst minimaal één chemicus en/of één natuurkundige aanwezig is om begeleiding aan kinderen te bieden. Om deze reden is een enquête gehouden onder de leden van de KNCV, de NNV en de medewerkers van de TU/e. Hieruit is gebleken (zie ook § 3.3.) dat de meerderheid van de geënquêteerden bereid is om zich op de vrijwillige basis in te zetten voor de pilot Science Club. Naast het inzetten van vrijwilligers kan de pilot Science Club ook overwegen om andere alternatieven te gebruiken. Hierbij kan men denken aan het inschakelen van betaalde krachten of studenten die een vergoeding in de vorm van studiepunten krijgen. Het voordeel van betaald personeel is dat er over het algemeen meer eisen aan kunnen worden gesteld. Daarnaast biedt betaald personeel meer zekerheid dat de pilot Science Club voor elke bijeenkomst over een langere periode een begeleider heeft. Dit is van cruciaal belang, gezien het feit dat de pilot Science Club haar bijeenkomsten niet kan voortzetten zonder minimaal één begeleider die over voldoende natuurkundige/scheikundige kennis beschikt. Het is om deze reden raadzaam om minimaal 1 betaalde medewerker in dienst te nemen. Deze kan de verantwoordelijkheid op zich nemen en leiding geven aan de vrijwilligers. Omdat deze persoon meer werkzaamheden in zijn pakket heeft dan de vrijwilligers, is de kans klein dat er een spanningsveld gaat ontstaan tussen betaalde en onbetaalde krachten. Hierbij is het wel belangrijk dat van tevoren duidelijke afspraken met alle medewerkers worden gemaakt en dat iedereen goed weet wat zijn/haar taken en verantwoordelijkheden zijn. § 4.5. Deelvraag 5: Welke kinderen hebben waarschijnlijk interesse om lid te worden van een science club en wat zijn de interesses en behoeften van deze kinderen? Om een antwoord te kunnen geven op deze vraag is een enquête gehouden onder kinderen van het p.o. en het v.o. Resultaten van deze enquêtes staan in § 3.3.1 en § 3.3.2. Daarboven zijn kinderen onder de 11 jaar makkelijker te enthousiasmeren voor een bepaald onderwerp dan oudere kinderen, omdat de attitude na het elfde jaar al gevormd is. § 4.6. Deelvraag 6: Met welke organisatorische aspecten dient rekening gehouden te worden? De medewerkers van een science club dienen rekening te houden met een aantal organisatorische aspecten. Deze aspecten zijn van cruciaal belang voor het goed opzetten en goed laten functioneren van een science club. Allereerst dient de pilot Science Club te overwegen een rechtsvorm te kiezen, zie hiervoor §5.1. Ten tweede dient ervoor gezorgd te worden dat een science club altijd over voldoende begeleiders beschikt. Dit houdt in dat per bijeenkomst minimaal twee begeleiders aanwijzing zijn. Indien men tijdens een bijeenkomst meer dan tien kinderen over de vloer krijgt zou idealiter minimaal één begeleider op vijf kinderen aanwezig moeten zijn.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
37
Daarnaast dient tijdens elke bijeenkomst minimaal één natuurkundige/chemicus aanwezig te zijn en één persoon die zich alleen richt op de veiligheid. Uit de enquête, die onder de inwoners van de regio Eindhoven is gehouden, is gebleken dat er voldoende mensen bereid zijn zich als vrijwilliger willen in te zetten voor de pilot Science Club, zie ook § 3.4.1., § 3.4.2. en § 3.4.3. Omdat de meeste respondenten alleen mee willen doen, mits de bijeenkomsten op incidentiele basis zijn, moet overwogen worden om betaald personeel in te zetten. Het voordeel van betaalde medewerkers is dat deze over het algemeen zich beter aan de afspraken houden, wat erg belangrijk is voor de pilot Science Club. Zonder voldoende krachten kan de bijeenkomst namelijk niet doorgaan. Indien de bijeenkomsten op universiteiten gaan plaatsvinden, moet er tijdens elke bijeenkomst een bedrijfshulpverlener in het pand aanwezig zijn; deze werkt mogelijk niet op vrijwillige basis. Ook dient een science club over een aansprakelijkheidsverzekering (WA-verzekering) te beschikken. Deze dient via de desbetreffende universiteit aangevraagd te worden. Ook moet rekening worden gehouden met de veiligheidsvoorschriften die de brandweer en de arbo-commissie bij een dergelijk initiatief aan de universiteiten stellen, zie §5.14. Daarnaast dient men over een aantal basismaterialen te beschikken om een science club te kunnen starten. In het volgende hoofdstuk (§5.14.) vindt men een overzicht van de minimaal vereiste materialen voor het opstarten van de (pilot) Science Club en een uitgebreide beschrijving van de veiligheidsvoorschriften waarmee rekening moet worden gehouden. Een ander belangrijk organisatorisch aspect heeft betrekking op de kosten waar een science club in de toekomst mee te maken gaat krijgen. Om te zorgen dat een science club en in het bijzonder de pilot Science Club in de toekomst niet voor verrassingen komt te staan is het raadzaam om van tevoren een idee te hebben van de mogelijke uitgaven. In hoofdstuk 5 is meer te vinden over de mogelijke kosten waarmee de Science Club in te toekomst te maken zou kunnen krijgen.
§ 4.7. Deelvraag 7: Welke activiteiten op het gebied van communicatie en promotie dient een science club te ondernemen om ‘leden’ en vrijwilligers aan te kunnen (blijven) aantrekken, zodat een science club kan voortbestaan? De meeste organisaties die aan dit onderzoek hebben meegedaan, doen weinig aan promotie. ‘Leden’- en vrijwilligerswerving gebeurt meestal via mond-tot-mondreclame. Sommige instellingen verspreiden wel posters en ander promotiemateriaal bij de plaatselijke scholen en bibliotheken om op deze manier kinderen aan te trekken. Daarnaast beschikken alle geïnterviewde organisaties over een website, waar de bezoekers alle benodigde informatie over desbetreffende instellingen kunnen vinden. Hoewel de meeste respondenten hebben aangegeven niet veel aan promotie te doen, zijn de meeste instellingen van mening dat communicatie met de ouders van kinderen erg belangrijk is en veel aandacht verdient. Heldere communicatie met ouders zorgt ervoor dat ze op de hoogte blijven van de activiteiten die hun kind onderneemt en op deze manier positiever tegen de instellingen aankijken. Voor het slagen van een science club is een goede communicatie belangrijk. Met de juiste communicatie kan men iemands kennis, houding of gedrag veranderen. Een science club wil vooral in het begin van haar bestaan mensen informeren over het bestaan van de club, en kinderen, hun ouders en vrijwilligers ervan overtuigen dat het een eer is om lid en/of begeleider te zijn bij een science club. Het uiteindelijke doel hiervan is dat mensen een positieve houding ten opzichte van een science club ontwikkelen en uiteindelijk zich ook daadwerkelijk bij een science club aansluiten. Om te zorgen dat dit proces succesvol verloopt, is het aanbevolen om over een helder communicatieplan te beschikken. Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
38
In hoofdstuk 5 (§ 5.1.5.) vindt men een (advies)communicatieplan voor een science club met in het bijzonder de pilot Science Club. In dit plan is beschreven hoe bepaalde communicatiedoelstellingen kunnen worden bereikt. Zoals al eerder is genoemd, is communicatie slechts een hulpmiddel om veranderingen in kennis, houding en/of gedrag aan te brengen. Communicatie alleen is echter niet genoeg. Dit heeft te maken met het feit dat verschillende factoren invloed hebben op menselijk gedrag. Zelfs als mensen goed geïnformeerd zijn en positief tegenover een science club staan, is dit nog geen garantie dat zij ook daadwerkelijk lid of vrijwilliger worden. Er moet dus rekening worden gehouden met meerdere factoren die invloed hebben op het gedrag van mensen, in dit geval het lid/vrijwilliger worden van de club. Om deze reden omvat het plan niet alleen een communicatiestrategie maar is er sprake van een geïntegreerde aanpak, waarin men rekening heeft gehouden met verschillende omgevingsfactoren die mensen stimuleren of weerhouden om lid/vrijwilliger te worden. Een van de belangrijke vragen hierbij is hoe je het een eer kunt laten zijn om lid of vrijwilliger te worden van de pilot Science Club en een science club in het algemeen. Hoe positiever men de science club ervaart hoe groter men de eer vindt om deel te nemen. § 4.8. Deelvraag 8: Wat voor voorbereiding is nodig om experimenten op te stellen en met welke vaardigheden en meetmethodes dient rekening te worden gehouden? Door chemiedidacticus Miek Scheffers zijn een aantal suggesties aangedragen met betrekking tot het ontwikkelen van de proeven voor de (pilot) Science Club; deze vindt men in bijlage nr. 17, 18 en 19. § 4.9. Samenvatting hoofdstuk 4 In dit hoofdstuk vindt men de analyse van de resultaten en de antwoorden op de volgende deelvragen van dit onderzoek. Hieronder volgt een beknopte samenvatting van de resultaten per deelvraag. Deelvraag 1: Welke activiteiten/instellingen op het gebied van natuurkunde/chemie en of wetenschap voor kinderen bestaan er al op dit moment? Er zijn in totaal 30 instellingen in Nederland gevonden waarvan het doel vergelijkbaar is aan het doel van een science club. De instellingen die benaderd zijn geven aan graag samen te willen werken met een science club. Daarnaast is in dit rapport specifiek aandacht besteed aan instellingen in de regio Eindhoven, omdat de pilot Science Club in deze regio zijn deuren gaat openen. Hierbij zijn de volgende instellingen gevonden en benaderd: Stichting De Jonge Onderzoekers Eindhoven (DJOE), Projectbureau Technific van de Stichting Techniek Educatie & Promotie (STEP) en De Ontdekfabriek. Al deze instellingen zien kansen in de mogelijke samenwerking met een science club.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
39
Deelvraag 2: Op welke manier hebben “science” instellingen zich georganiseerd en waarom? Er zijn veel overeenkomsten aangetroffen in de manier waarop verschillende instellingen zijn georganiseerd. Echter zijn er ook aan aantal belangrijke verschillen tussen de organisaties gesignaleerd. Elke instelling heeft haar eigen motieven om zich op een bepaalde manier te organiseren. Het is belangrijk om inzicht te verkrijgen in deze achterliggende motieven om vervolgens weloverwogen keuzes te kunnen maken bij het inrichten van een science club. De belangrijkste geconstateerde verschillen tussen de organisaties zijn: •
de keuze om kinderen van verschillende leeftijdscategorieën wel of niet in een groep samen te laten werken
•
de keuze om kinderen van verschillende (denk)niveaus wel of niet in een groep samen te laten werken
•
de keuze om de lessen resultaatgericht of procesgericht op te stellen.
Deelvraag 3: Welke bevindingen/adviezen die na de analyse van de instellingen naar voren komen, zijn specifiek van belang voor een science club en voor de verdere invulling van het onderzoek? Tijdens de interviews met verschillende instellingen zijn een aantal belangrijke punten naar voren gekomen. Deze punten zijn vervolgens in § 4.3. samengevat. Deelvraag 4: Welke groepen mensen zijn mogelijke vrijwilligers, in hoeverre zijn de vrijwilligers bereid om aan de pilot Science Club mee te doen en hoe kunnen de vrijwilligers overgehaald worden om mee te doen? Er bestaan verschillende mogelijkheden om vrijwilligers te werven voor de pilot Science Club. Hierbij valt te denken aan vrijwilligerscentrales, werklozen/arbeidsongeschikte chemici, leden van de KNCV, de NNV en de medewerkers van de TU/e. Ook kan worden overwogen om met een aantal betaalde krachten te werken. Deze kunnen namelijk meer verantwoordelijkheden nemen en de veronderstelling is dat zij zich ook beter aan afspraken kunnen en willen houden dan vrijwilligers. Deelvraag 5: Welke kinderen hebben hoogst waarschijnlijk interesse om lid te worden van een science club en wat zijn de interesses en behoeften van deze kinderen? Er zijn tijdens het onderzoek enquêtes gehouden onder kinderen van het p.o. en het v.o. Uit de resultaten is gebleken dat kinderen van het p.o. meer interesse vertonen in natuurkunde/scheikunde proeven en een science club dan kinderen van het v.o. Andere opvallende bevindingen zijn: Kinderen van het p.o. verkiezen praktische proeven boven de theoretische. De kinderen van het p.o. geven voorkeur aan het werken in groepsverband. Ook vinden verreweg de meeste kinderen in deze leeftijdscategorie het leuk om zelf proeven te mogen bedenken. Bovendien hebben meisjes behoefte aan jonge, vrouwelijke begeleiding en geven jongens voorkeur aan jonge, mannelijke begeleiding. De lievelingsvakken van kinderen van het p.o. zijn achtereenvolgens: gym, rekenen, muziek en Engels. Deelvraag 6: Met welke organisatorische aspecten moet rekening worden gehouden? Een science club dient in de toekomst rekening te houden met de volgende factoren: •
het wel of niet kiezen van een rechtsvorm
•
weren van begeleiders
•
overige zaken, denk hierbij aan de materialen die nodig zijn om een lab te kunnen inrichten, kosten die hieraan kleven en de veiligheidsvoorschriften waar men zich aan moet houden.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
40
Deelvraag 7: Welke activiteiten op het gebied van communicatie en promotie moet een science club ondernemen om ‘leden’ en vrijwilligers te kunnen (blijven) aantrekken, zodat een science club kan voortbestaan? Communicatie is erg belangrijk voor een science club. Om zowel ‘leden’ als vrijwilligers te werven voor een science club moet je helder en overtuigend met deze doelgroepen communiceren. De belangrijkste vraag die hierbij centraal staat is: Hoe kun je het een eer laten zijn om ‘lid’ of vrijwilliger te worden van een science club? Hoe positiever men de science club ervaart hoe groter men de eer vindt om deel te nemen. Volgens de contactpersonen van de instellingen, die tijdens dit onderzoek zijn geïnterviewd, is hierbij vooral de communicatie met de ouders van kinderen erg belangrijk. Indien de ouders niet voldoende zijn geïnformeerd over de activiteiten die hun kinderen ondernemen of niet overtuigd zijn van het nut van deze activiteiten, is de kans kleiner dat hun kinderen aan deze activiteiten blijven deelnemen. Daarnaast dient men te weten dat communicatie alleen niet voldoende is om mensen te overtuigen. Er zijn namelijk verschillende andere factoren die invloed uitoefenen op het menselijke gedrag. Met deze factoren moet rekening worden gehouden. Deelvraag 8: Wat voor voorbereiding is nodig om experimenten op te stellen en met welke vaardigheden en meetmethodes dient rekening te worden gehouden? Het antwoord hierop is samengevat in bijlage nr. 17, 18 en 19.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
41
HOOFDSTUK 5. AANBEVELINGEN
In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag van dit onderzoek: Op welke manier kan het beste richting gegeven worden aan het opzetten en het functioneren van een science club met in het bijzonder de pilot Science Club? De adviezen en bevindingen die door middel van dit onderzoek zijn verkregen, zijn in dit hoofdstuk tegen elkaar afgewogen en er worden aan de hand hiervan aanbevelingen aangedragen voor een science club. De aangevoerde aanbevelingen hebben betrekking op verschillende facetten van de inrichting en het functioneren van een science club. Dit is ook de reden dat de aanbevelingen hieronder onderverdeeld zijn in subcategorieën, namelijk aanbevelingen die betrekking hebben op de leeftijd van de kinderen bij een science club, grootte van de groepen, contributie, begeleiding, et cetera. Het totaal aan aanbevelingen draagt bij aan een efficiënt verloop van de oprichting en het goed functioneren van een science club. § 5.1. Rechtsvorm De onderzoekers van dit rapport adviseren om als rechtsvorm voor een stichting te kiezen, zodra science clubs landelijk worden uitgezet. Het wordt afgeraden om voor een vereniging te kiezen, omdat deze leden kent. Dit betekent dat kinderen per se lid moeten worden van een vereniging, wat de drempel om mee te doen verhoogt. Het belangrijkste onderscheid tussen een vereniging en een stichting is dat de een vereniging een zogenoemd duaal karakter heeft en een stichting niet. Daarmee wordt gedoeld op het feit dat de ene vereniging, op grond van haar wettelijke omschrijving, altijd ten minste twee organen moet kennen: een ledenvergadering en een bestuur. De ledenvergadering heeft belangrijke, zo niet de meest cruciale bevoegdheden binnen een vereniging. Het bestuur wordt door de ledenvergadering gecontroleerd, benoemd, geschorst en ontslagen. Men zegt ook wel dat een vereniging van nature een democratisch karakter heeft. Bij een stichting ligt dit geheel anders. Het belangrijkste wettelijke kenmerk van een stichting is dat deze geen leden mag kennen. Dit neemt echter niet weg dat een stichting allerlei organen kan hebben waaraan statutair belangrijke bevoegdheden worden toegekend. Daarnaast mag het doel van een stichting niet inhouden het doen van uitkeringen aan de oprichters en ‘orgaanbemensers’. Verder kent een stichting slechts één orgaan: het bestuur. Een stichting moet worden opgericht bij notariële akte. Anders dan bij een vereniging kan de oprichting van een stichting door één persoon worden afgehandeld. De akte van de oprichting (of het openbaar testament) bevat de statuten van een stichting. Deze statuten moeten ten minste inhouden: •
de naam van de stichting, waarvan het woord ‘stichting’ onderdeel uitmaakt
•
het doel
•
de wijze van benoeming en ontslag van bestuurders
•
de gemeente in Nederland waar de stichting zetelt
•
de (wijze van) bestemming van het batig saldo bij ontbinding.
De onderzoekers van dit rapport adviseren om de organisatie onder te brengen bij een al bestaande stichting, de Stichting C3. Hoewel de stichting geen leden kent wordt een science club geadviseerd om kinderen wel als lid te benoemen en ook om een ‘commissie’ van kinderen aan te stellen die raad kan geven aan het bestuur. De science club kan zich namelijk onderscheiden van andere clubs door het feit dat het een club voor en door kinderen is. Hierbij is het dan ook belangrijk dat kinderen inspraak krijgen bij een science club.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
42
§ 5.2. Leeftijd kinderen Tijdens dit onderzoek is geprobeerd te achterhalen in hoeverre kinderen van verschillende leeftijden in staat zijn om met elkaar in één groep samen te werken. Het uiteindelijke doel hiervan is bepalen met welke leeftijdscategorieën kinderen een science club het beste kan werken. Om hierachter te komen is tijdens de interviews aan de respondenten gevraagd welke conclusies met betrekking tot leeftijdscategorieën zij op basis van hun ervaring kunnen trekken. Hierop gaf de meerderheid van de respondenten aan overtuigd te zijn dat het beter is om kinderen van 10 t/m 14 jaar niet in één groep te laten werken. De reden hiervoor is dat kinderen van 10 t/m 14 jaar erg verschillend zijn; een kind van 14 zit meestal al in de puberteit, terwijl een kind van 10 nog erg kinderlijk is. Indien deze twee leeftijdscategorieën met elkaar gaan samenwerken, kunnen er conflicten ontstaan. Zo kunnen jongere kinderen zich bedreigd gaan voelen door oudere kinderen en minder snel durven mee te doen en eigen inbreng te tonen. Daarnaast moet men rekening houden met het volgende feit: de attitude van kinderen is na het elfde jaar moeilijk te veranderen. Kinderen onder 11 jaar zijn makkelijker te enthousiasmeren voor een bepaald onderwerp en/of vak. Een aantal respondenten hebben echter ook voordelen van de samenwerking genoemd. Zo kan het volgens hen zijn dat kinderen juist van elkaar leren en oudere kinderen de rol van begeleider op zich nemen en jongere kinderen vaak te hulp schieten. Gezien al deze feiten is tot de volgende conclusie gekomen. De science club wordt geadviseerd om de club te starten uitsluitend met kinderen onder de 12 jaar. Deze groep is namelijk gemakkelijker te enthousiasmeren en er is een grotere kans aanwezig dat zij over een langere periode lid blijven. Bovendien is uit de resultaten van de enquêtes die onder kinderen van het p.o. en het v.o. is gehouden, gebleken dat kinderen onder de 12 jaar over het algemeen meer geïnteresseerd zijn in het werken aan proeven dan kinderen boven de 12 jaar. Daarnaast zijn meer kinderen onder de 12 jaar bereid om een bezoek te brengen aan een science club, dan oudere kinderen. In de toekomst kan de groep eventueel worden uitgebreid: kinderen die ouder zijn geworden kunnen bij de club blijven. Wanneer dit het geval is en een gemengde groep van 10 t/m 14 jaar ontstaat, is het aan te raden om deze groep te splitsen. Wel moeten de kinderen van verschillende leeftijden de mogelijkheid krijgen om, indien zij het willen, toch met elkaar samen te werken. Dit kan door kinderen zelf groepjes te laten vormen; een kind van 10 dat graag met oudere kinderen samenwerkt, is op deze wijze vrij om zelf een keuze te maken, net als een kind dat liever met zijn leeftijdsgenoten samenwerkt. Ook moet men rekening houden met de ontwikkeling van de motorische vaardigheden van kinderen van verschillende leeftijden. Het is raadzaam om te weten wat een kind wel of niet kan op een bepaalde leeftijd om de proeven hierop af te kunnen stemmen (zie ook bijlagen 17, 18 en 19). Daarnaast is het onder andere belangrijk om te weten dat kinderen van 6 t/m 12 jaar geen samenhangen (oorzaak/gevolg-verbanden) kunnen zien. § 5.3. Opleidingsniveau kinderen Tijdens dit onderzoek is stilgestaan bij de vraag of kinderen van verschillende opleidingsniveaus met elkaar in een groep goed kunnen functioneren. Hierbij zijn deskundigen op het gebied van didactiek en andere personen die ervaring hebben op dit gebied, gevraagd naar hun mening. Naar aanleiding van hun antwoorden wordt geconcludeerd dat dit niet gemakkelijk, maar ook niet onmogelijk is.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
43
Indien men besluit om kinderen van het vwo, havo en vmbo bij elkaar in een groep te laten werken, moet er rekening worden gehouden met een aantal aspecten. Ten eerste zitten kinderen van verschillende opleidingen anders in elkaar. De respondenten suggereren dat kinderen van lagere niveaus motorisch beter zijn aangelegd en dat kinderen van hogere niveaus beter in staat zijn om theorie tot zich te nemen en logisch na te denken. Daarnaast geeft een aantal respondenten aan dat kinderen van lagere opleidingsniveaus over het algemeen minder geduld hebben dan kinderen die een hogere opleiding volgen. Deze kinderen kunnen moeilijk stilzitten en moeten vaker fysieke activiteiten verrichten. Sommige respondenten zijn echter van mening dat kinderen van verschillende niveaus ondanks de verschillen prima met elkaar kunnen samenwerken, omdat zij elkaar op bepaalde vlakken gaan aanvullen. Het advies van de auteurs van dit rapport aan een science club is om een gemengde groep te vormen. Kinderen mogen niet uitgesloten worden op basis van hun niveau; indien dit wel gebeurt, schiet een science club haar doel voorbij. Het toelaten van verschillende niveaus tot een science club heeft echter wel consequenties voor de manier waarop de lessen ingevuld worden. Het is raadzaam om de leerstof gelaagd aan te bieden: elk kind moet ergens goed in kunnen zijn en zich aangesproken voelen door de leerstof. Daarnaast moeten de begeleiders rekening houden met de verschillen tussen kinderen. De begeleiders dienen zowel een kind dat goed is in praktijk als een kind dat goed is in theorie te kunnen helpen. Om deze reden is het noodzakelijk dat een science club over een gemengd team aan begeleiders beschikt. § 5.4. Geslacht kinderen Het is bekend dat gemiddeld genomen meisjes minder vaak een technische en bètagerelateerde opleiding kiezen dan jongens. Hierom is het belangrijk dat niet alleen jongens, maar ook meisjes lid worden van een science club. Om te zorgen dat meisjes lid worden en blijven van een science club moet in eerste instantie bij een aantal zaken worden stilgestaan. Ten eerste is uit interviews met deskundigen op het gebied van didactiek gebleken dat meisjes beter functioneren indien zij over een vrouwelijke begeleider beschikken. Een vrouwelijke begeleider fungeert namelijk als een rolmodel en zorgt ervoor dat meisjes meer vertrouwen krijgen in zichzelf. Daarnaast is uit de resultaten van de enquêtes gebleken dat meisjes van zowel het p.o. als v.o. een voorkeur geven aan jonge, vrouwelijke begeleiding. Om deze reden is het aanbevelingswaardig dat de medewerkers van een science club altijd rekening (blijven) houden met de verschillen tussen jongens en meisjes, zodat beiden zich thuis voelen bij een science club. Hierbij is het belangrijk om niet te vergeten dat bepaalde delen van de hersenen zich bij meisjes sneller ontwikkelen dan bij jongens. Ook de locatie van de club en de inrichting van de klaslokalen moet uitnodigend zijn voor zowel mannelijke als vrouwelijke ‘leden’ van de club; meisjes zullen bijvoorbeeld minder snel in het donker naar huis fietsen en liever over een roze labjas en een roze veiligheidsbril beschikken.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
44
§ 5.5. Grootte van groepen Er is onderzocht hoe groot de groepen kinderen tijdens bijeenkomsten moeten zijn opdat er efficiënt gewerkt kan worden en gemakkelijk begeleiding kan worden geboden. Sommige instellingen die tijdens dit onderzoek benaderd zijn, werken met grote groepen (20 t/m 50 kinderen), andere instellingen verdelen een groep van circa 20 kinderen in groepjes van 3-5. De instellingen waarbij kinderen aan iets werken en ook eindresultaat van hun werk zien, werken vaak met kleinere groepen. Andere organisaties werken met grotere groepen kinderen. Hierbij ligt de nadruk vaak op het werkproces en wordt er niet naar een bepaald eindresultaat toegewerkt. Het voornamelijk doel van deze instellingen is het koppelen van positieve gevoelens aan een onderwerp/vak. Omdat men bij een science club kinderen aan projecten wil laten werken, is het raadzaam om groepjes van 2 tot 3 kinderen te vormen. Op deze manier kunnen kinderen gemakkelijker worden gestuurd. Ook kunnen de verschillende groepen competitie met elkaar aangaan, wat de motivatie vaak vergroot. Daarnaast is uit de resultaten van de enquêtes gebleken dat kinderen liever in groepjes werken dan dat ze individueel aan de slag gaan. Vooral kinderen van het p.o. hechten veel waarde aan het werken in groepsverband. § 5.6. Duur van de bijeenkomsten Een science club wordt geadviseerd om de toekomstige bijeenkomsten niet langer dan 4 uur te laten duren. Bij de meeste geïnterviewde instellingen duren de bijeenkomsten slechts één uur. Dit omdat kinderen na een uur hun concentratie schijnen te verliezen. Bij een aantal instellingen duren de bijeenkomsten langer. Het verschil is dat kinderen bij deze organisaties op een speelse wijze bezig zijn met knutselen; het gaat hier niet om intensief leren en het is om deze reden gemakkelijker vol te houden. De duur van de bijeenkomsten is dus afhankelijk van het karakter van de lessen: is het de bedoeling dat kinderen een bepaalde theorie leren, dan kun je het beter op één uur houden. Maar gaat het erom dat kinderen lekker bezig zijn en het naar hun zin hebben, dan kan het langer. Het is verstandig om te beginnen met de bijeenkomsten van een uur. Indien hierna blijkt dat kinderen langer willen en kunnen blijven en er ook genoeg begeleiders aanwezig kunnen zijn, kan besloten worden om in het vervolg de bijeenkomsten langer te laten duren.
§ 5.7. Begeleiders De begeleiders vormen een belangrijk onderdeel van een science club. Indien een science club er niet in slaagt om geschikte begeleiders te vinden, kan een science club haar deuren niet openen. Het is belangrijk dat een science club continu over voldoende begeleiders met chemische en/of natuurkundige achtergrond beschikt om te zorgen dat zij kan blijven voortbestaan. Er moet minimaal één natuurkundige en/of chemicus tijdens de bijeenkomsten aanwezig zijn, gezien het feit dat kinderen met natuurkundige en chemische proeven aan de slag gaan. Het plan is om in de toekomst met vrijwilligers te werken in een science club. Tijdens dit onderzoek zijn de verschillende mogelijkheden onderzocht om vrijwilligers te werven en eventueel andere opties overwogen om begeleiders te vinden. Hieronder leest men een samenvatting van bevindingen en aangedragen alternatieven.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
45
Indien men met vrijwilligers gaat werken kunnen vrijwilligerscentrales die in de buurt van een science club gevestigd zijn worden ingeschakeld. Zo vindt men ook in Eindhoven een vrijwilligerscentrale met een vrijwilligersdatabase. Helaas is het niet duidelijk of deze instantie ook chemici en natuurkundigen in haar bestand heeft staan. Het beroep van de vrijwilligers wordt namelijk niet in de database vermeld. De vrijwilligerscentrale stelt voor om een functieprofiel op te stellen en aan een van haar medewerkers door te geven indien men op zoek is naar bepaalde vrijwilligers. De medewerkers zoeken vervolgens vrijwilligers die aan de functieomschrijving voldoen. Een andere optie bestaat uit mensen die (langdurig) werkloos zijn en graag weer aan de slag willen, maar geen vooruitzicht op een baan hebben. Voor deze mensen bestaan er speciale organisaties, zoals Werkplein Mercado in Eindhoven. Bij Werkplein Mercado kan een science club vrijwilligers vinden. Ook voor deze instelling geldt dat men niet gelijk kan achterhalen of er zich ook chemici en natuurkundigen tussen de vrijwilligers bevinden. Daarnaast wordt op basis van het gepresenteerde onderzoek een science club geadviseerd om andere opties te overwegen. Zo kunnen bijvoorbeeld ook studenten worden gevraagd begeleiding te bieden aan kinderen bij een science club. Hiervoor kan men plaatselijke hogescholen en universiteiten inschakelen. Zij kunnen helpen met werven van studenten die in ruil voor studiepunten of financiële vergoeding begeleiding kunnen bieden aan de kinderen bij een science club. Het nadeel van samenwerking met studenten is dat ze meestal een flexibele werkgever zoeken en vaak niet voor een langere periode afspraken willen/kunnen maken in verband met hun studie. De instellingen die aan dit onderzoek hebben meegewerkt en ervaring hebben met studenten hebben dit tijdens het interview bevestigd en voegden eraan toe dat studenten vaak ongemotiveerd zijn. Tijdens dit onderzoek is concreet gekeken in hoeverre chemici bereid zijn om op vrijwillige basis begeleiding te bieden aan een science club. Onder de leden van de KNCV en de NNV zijn enquêtes gehouden. Er was een link geplaatst op de websites van deze instellingen met een oproep aan alle leden om de enquête in te vullen. Daarbij zijn de lezers van de oproep geattendeerd op het feit dat de pilot Science Club in Eindhoven van start gaat en het dus geen zin heeft om te reageren indien ze niet in de regio Eindhoven wonen of bereid zijn om naar Eindhoven te reizen. Uit deze enquêtes is gebleken dat het merendeel van de respondenten bereid is om zich op vrijwillige basis in te zetten voor de pilot Science Club. In totaal hebben 143 mensen, die zijn gevraagd of ze bereid zijn op vrijwillige basis begeleiding te bieden aan kinderen bij een science club in Eindhoven, de vraag bevestigend beantwoord. Om te zorgen dat geen spanningsveld tussen betaalde en onbetaalde krachten ontstaat, is het belangrijk dat betaald personeel meer taken en verantwoordelijkheid heeft en dat hierover ook duidelijk wordt gecommuniceerd. Indien men weet dat de ander betaald krijgt maar dat daar ook veel tegenover staat, is de kans kleiner dat hierover irritaties ontstaan. De science club wordt geadviseerd om bij het werven van begeleiders een sollicitatieprocedure te volgen en daarbij te letten op eisen die aan de begeleiders gesteld kunnen worden. Kunnen samenwerken met kinderen van 10 t/m 14 jaar, collega-vrijwilligers en beroepskrachten. Verder nagaan of persoon met veiligheid kan omgaan en of er een natuurkundige-, scheikundige en/of didactische achtergrond is. Dit zijn belangrijke eisen waarmee rekening gehouden dient te worden bij de sollicitatieprocedure. ‘Last but not least’ vraag altijd een Verklaring Omtrent het Gedrag op. Dit is een verklaring waaruit blijkt dat het gedrag van de begeleider geen belemmering vormt voor om mee te werken aan de science club. Deze verklaring kan men op vragen bij de afdeling Burger-/Publiekszaken van de gemeente waar men woonachtig is. Ten slotte wordt een science club aangeraden om met betaalde krachten te werken, omdat studenten - maar ook andere vrijwilligers - waarschijnlijk niet altijd aanwezig kunnen zijn en geen zekerheid kunnen bieden aan de (pilot) Science Club. Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
46
§ 5.8. Locatie/inrichting leslokaal Ook over de locatie van de bijeenkomsten en de inrichting van het klaslokaal moet goed worden nagedacht. Een deskundige op het gebied van chemiedidactiek meldde tijdens het interview dat de locatie waar kinderen aan de slag gaan het beste op de thuissituatie van kinderen kan lijken. Hiermee verlaag je de drempel om mee te doen en zorg je ervoor dat alle kinderen zich op hun gemak voelen. Begin 2010 wordt een groep kinderen samengesteld bij wie adviezen zullen worden gewonnen met betrekking tot het opstarten en inrichten van een science club. De locatie moet ten aller tijden toegankelijk en uitnodigend zijn voor de ‘leden’ van een science club. De TU/e wordt aangeraden om samenwerking met andere instellingen in de regio Eindhoven aan te gaan en/of deze instellingen in te lijven (branding). Op deze manier kan de Science Club zich uitbreiden en kunnen plaatselijke initiatieven blijven voortbestaan. Dit helpt voorkomen dat er in Nederland meerdere initiatieven bestaan met vergelijkbare doelstellingen, die langs elkaar werken. Zie voor initiatieven in Eindhoven § 4.1. Een ander voordeel van de samenwerking met een andere instelling is de realisatie van cross-promotie. De voordelen van cross-promotie zijn lage kosten en het sneller uitbreiden van het ledenbestand (indien gewenst). Daarnaast dient ook de inrichting van de klaslokalen toegankelijk en uitnodigend te zijn voor alle kinderen. Het liefst moet een lokaal overeenkomsten vertonen met het ouderlijk huis van kinderen. Bovendien moeten niet alleen jongens, maar ook meisjes zich bij een science club thuis gaan voelen (denk bijvoorbeeld aan roze en blauwe veiligheidsbrillen). Er kan ook gekozen worden om de kinderen zelf hun veiligheidsbrillen en labjassen te laten ontwerpen. Dit gaat nogmaals benadrukken dat een science club een club is voor en door kinderen. § 5.9. Contributie Een science club wordt aangeraden om kinderen per half jaar (10 rittenkaart) entreegeld te laten betalen. De achterliggende gedachte hierbij is dat kinderen meer binding aangaan dan wanneer de ouders per keer betalen. De stap om een 10 rittenkaart te betalen is veel kleiner dan het aangaan van een jaar-lidmaatschap, omdat de ouders misschien niet overtuigd zijn dat hun kind voor een langere periode gebruik blijft maken van zijn lidmaatschap. Vooral in het begin is een science club niet bekend en daarom zullen drempels laag gehouden moeten worden om kinderen aan te trekken. Zo kan in de toekomst rekening worden gehouden met kinderen van wie de ouders de contributie niet kunnen betalen. Dit kan door vooraf voor deze kinderen een potje te reserveren, waaruit hun lidmaatschap/entreegeld kan worden betaald. Bovendien wordt een science club geadviseerd om bij het berekenen van de entreeprijs de vestigingsplaats van de club in ogenschouw te nemen. De ouders van kinderen uit achterstandswijken zullen namelijk minder geld voor de entree overhebben dan ouders uit een villawijk. Het gevaar van een hoge entreeprijs is dat daarmee sommige kinderen worden uitgesloten. De entreeprijzen van instellingen die aan dit onderzoek hebben meegedaan variëren tussen de 1 en 7,50 euro per bezoek, zie § 3.2. Men moet zich tevens de vraag stellen in welke mate het realistisch is dat kinderen vanaf de opening van de pilot Science Club de bijeenkomsten structureel gaan bijwonen. Men moet zich goed realiseren dat kinderen enige tijd nodig hebben om aan een science club te wennen en dat zowel kinderen als hun ouders overtuigd zullen moeten worden van de voordelen van de structurele bijeenkomsten. Ook bij het opstellen van de proeven moet men rekening houden met het feit dat op verschillende momenten kinderen kunnen instromen.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
47
§ 5.10. De dag waarop de bijeenkomsten plaatsvinden Aanvankelijk is het de bedoeling dat de bijeenkomsten van de (pilot) Science Club op zaterdag gaan plaatsvinden. Hierbij moet rekening worden gehouden met de volgende omstandigheden. Ten eerste bestaat er een mogelijkheid dat toekomstige ‘leden’ van een science club niet bereid zullen zijn om structureel bezoek te brengen aan de club. Uit de enquête die onder kinderen van het p.o. en het v.o. is gehouden is gebleken dat de meeste kinderen alleen bereid zijn om de bijeenkomsten bij te wonen indien deze niet structureel van aard zijn. Kinderen willen zelf kunnen bepalen wanneer zij wel of niet naar een science club gaan. Wanneer men zou besluiten om vooral in het begin de bijeenkomsten structureel te laten plaatsvinden, bestaat er een gevaar dat de ‘leden’ van de club uit kinderen zullen bestaan die van thuis uit al met scheikunde en/of natuurkunde bekend zijn. Dit zou betekenen dat een science club haar doel voorbijschiet, het doel om ‘gewone’ kinderen te bereiken en voor scheikunde en natuurkunde te enthousiasmeren. Een voordeel van bijeenkomsten die op een doordeweekse dag plaatsvinden, is dat er met scholen en naschoolse opvang samengewerkt kan worden. In overleg met deze instellingen kan ervoor gezorgd worden dat kinderen na schooltijd of tijdens naschoolse opvang een bezoek brengen aan een science club. Er is massaal gereageerd op de oproep om op woensdagmiddag 6 januari 2010 proef te komen draaien op de Science Club. § 5.11. Kinderambassadeurs Een belangrijk vraagstuk bij het oprichten en laten functioneren van een science club is welke wensen en behoeften kinderen hebben met betrekking tot een science club. Zo is het bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van de proeven voor een science club belangrijk om te weten welke thema’s kinderen graag terugzien in het programma. Niet alleen voor het opstarten van de pilot Science Club maar ook in een later stadium is het belangrijk om regelmatig de mening van kinderen te peilen. Hiervoor is het raadzaam om een groepje kinderen bij elkaar te brengen die samen met de medewerkers van een science club kunnen brainstormen over allerlei onderwerpen met betrekking tot de club. De kinderen, die tijdens de bijeenkomst van 6 januari aanwezig zullen zijn op de TU/e zullen worden gevraagd om deel te nemen aan een Science Club Commissie van Jeugdigen. § 5.12. Invulling van bijeenkomsten Tijdens dit onderzoek heeft men onder andere geprobeerd te achterhalen op welke manier invulling gegeven kan worden aan de lessen. Dit omvat zowel het karakter van de proeven als de manier waarop wordt omgegaan met de eigen inbreng van kinderen en de keuze om wel of geen experimenten thuis te laten doen. Aan de hand van de resultaten van de enquête die onder kinderen is gehouden, zijn hieronder adviezen aan een science club met betrekking tot de invulling van de bijeenkomsten aangedragen. •
Werk met thema’s die op de belevingswereld van kinderen aansluiten, bijvoorbeeld: reis naar de maan, onbewoond eiland et cetera.
•
Houd er rekening mee dat oudere kinderen andere thema’s leuk vinden en/of een andere manier van lesgeven nodig hebben.
•
De (meeste) proeven moeten gemakkelijk thuis uit te voeren zijn of op een andere manier op de thuissituatie van kinderen aansluiten; dit verhoogt de betrokkenheid van kinderen. Voorbeeld: hoe maak ik lippenstift of hoe repareer ik mijn fietsenlamp.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
48
•
Kinderen moeten resultaat van hun werk kunnen zien, al is het slechts een tussenresultaat.
•
Laat de experimenten niet te lang duren; indien kinderen willen, kunnen ze zelf langer aan de slag gaan met een bepaald project/onderwerp.
•
Geef kinderen de ruimte om hun proeven/projecten te verbeteren. Stimuleer kinderen door ze te laten weten dat het altijd beter, groter, leuker, et cetera kan.
•
Ga ook met kinderen brainstormen over de proeven/projecten vóór de opening van de (pilot) Science Club.
§ 5.13. Voorbereiding experimenten, vaardigheden en meetmethodes Door chemiedidacticus Miek Scheffers zijn een aantal suggesties aangedragen met betrekking tot het ontwikkelen van de proeven voor de (pilot) Science Club; deze vindt men in bijlage nr. 17,18 en 19. § 5.14. Arbeidszaken/Financiën/Materialen/Middelen/Veiligheid § 5.14.1 Benodigde materialen Men dient over bepaalde materialen te beschikken voordat de club haar deuren kan openen. Hierbij valt te denken aan de volgende kosten/materialen: •
Branders
•
Zuurkasten
•
Glaswerk
•
Gereedschap
•
Veiligheidsbrillen
•
Labjassen
•
Grondstoffen voor de proeven
•
Huishoudelijke artikelen
•
Boeken
•
Kantoorbenodigdheden
•
Meubilair (tafels, stoelen, kasten, zonwering)
•
Promotiemateriaal (flyers, website, advertentie)
De prijzen van de benodigde materialen kunnen eventueel worden gevonden via een catalogus van bedrijven die gespecialiseerd zijn in materialen voor scholen op natuurkundig/scheikundig vakgebied. Ook kan men besluiten om te werken met tweedehandse spullen die bijvoorbeeld door scholen, universiteiten of industrie kunnen worden gedoneerd. Advies: werk vanuit een al ingerichte ruimte. § 5.14.2. Algemene Onderwijs Bond (AOB) Adviezen van de AOB: •
de jeugdige leeftijd van de mogelijke ‘leden’ speelt een essentiële rol in de potentieel gevaarlijke omgeving, terwijl er waarschijnlijk geen sprake is van de beschermende bepalingen van de arbowet en -regelgeving. Erg jeugdige werknemers zijn namelijk bijzonder beschermd – een hele rits bepalingen scherpen in de wetgeving de bescherming voor hen nog aan
•
bij een science club is formeel echter geen sprake van een werknemersstatus, evenmin is er sprake van een stagesituatie. Leerlingen (als daar sprake van zou zijn) vallen bovendien slechts onder de arbowet voor bepaalde verrichtingen in het kader van hun opleiding
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
49
•
de (pilot) Science Club moet terugvallen op de zorgplicht van de TU/e. Een zorgplicht houdt in, dat er sprake moet zijn van beperkte activiteiten (afgestemd mede op de leeftijd), een heldere en kenbare toekenning van verantwoordelijkheden van organisatie en “docent”, duidelijke afspraken over gedrag en sanctie op overtredingen van de afspraken en “bevelen” van de toezichthouder tijdens de “les”. Ook kunnen er bepaalde afspraken vooraf gemaakt worden, waarbij iedereen wordt betrokken: kinderen en hun ouders, de toezichthouders van de TU/e en de vrijwilligers
•
duidelijke instructies, oefeningen in ontruimingen en procedures voor als er iets misgaat, zijn onmisbaar bij een science club
•
houd het bij een science club op het werken met dingen uit het keukenkastje: werken met zuur is te link!
•
schat de risico’s goed in en denk na over hoe je deze wilt beperken; de Arbeidsinspectie zal hierom vragen!
§ 5.14.3. Arbeidsinspectie De Arbeidsinspectie heeft bepaalde regels en wetten ten op zichte van kinderen die aan de slag gaan met proeven, zoals deze bij een science club zullen worden uitgevoerd. J.A.M. (Arjen) Ronner, Adviseur Arbo en Milieu op de TU/e heeft na overleg met Arbeidsinspectie de volgende aandachtspunten en adviezen genoteerd die van toepassing zijn op een science club, met in het bijzonder de pilot Science Club op TU/e. Hieronder is een samenvatting weergegeven van de zaken die tijdens dit overleg aan het licht zijn gekomen. Dit overzicht is verdeeld in punten/zaken die niet mogen gebeuren en punten/zaken die wel mogen en/of moeten op een dergelijke club. Zaken die niet mogen • Op basis van artikel 3.46 is het verboden om kinderen activiteiten te laten verrichten waarbij kans is op instortingsgevaar en hoogspanningsgevaar. •
Op basis van artikel 4.105 is het verboden om kinderen activiteiten te laten verrichten waarbij kans is op blootstelling aan stoffen zoals onder meer bestrijdingsmiddelen, lood, asbest, biologische agentia en stoffen die overgevoeligheid, erfelijke, genetische schade of schade aan het ongeboren kind kunnen veroorzaken.
•
Jeugdige werknemers (dit zijn werknemers jonger dan 18 jaar) mogen geen arbeid verrichten met biologische agentia in de categorieën 3 en 4 en mogen hieraan ook niet worden blootgesteld (Arbobesluit artikel 4.105, lid 2).
•
Jeugdigen mogen geen arbeid verrichten met toestellen die schadelijke niet-ioniserende straling kunnen uitzenden (o.a. Lasers, NMR et cetera) (Arbobesluit artikel 6.27).
•
Jeugdigen mogen geen werkzaamheden verrichten met gevaarlijke machines (machines met snij-, knel- en pletgevaar) (Arbobesluit artikel 6.27).
•
Jeugdigen mogen geen werkzaamheden verrichten met apparatuur die ioniserende straling kunnen uitzenden (röntgenapparatuur) (Arbobesluit artikel 6.27).
•
Jeugdigen mogen geen werkzaamheden verrichten met apparatuur met een geluidsniveau van 90 dB(A) of hoger en blootstelling aan schadelijke trillingen is eveneens verboden (Arbobesluit artikel 6.27).
•
Jeugdigen mogen niet werken met of bij gevaarlijke stoffen zijn ingedeeld in een van de volgende categorieën (zie ook Tabel 1):
dodelijk of giftig kankerverwekkend of mutageen voor de voortplanting giftig sensibiliserend gevaar voor cumulatieve effecten gevaar voor de gezondheid bij langdurige blootstelling.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
50
Tabel 1 -Indeling van gevaarlijke stoffen in categorieën volgens de Wet milieugevaarlijke stoffen (WMS)
* De categorieën die verboden zijn voor jeugdigen zijn aangegeven met een donker geacreerde achtergrond. * Met waarschuwingszinnen (de R staat voor Risk) wordt gewezen op bijzondere gevaren.
Zaken die wel mogen Uiteraard zijn er handelingen die wel mogen worden uitgevoerd, maar dan wel onder deskundig toezicht en nadat de kinderen een adequate voorlichting en instructie hebben ontvangen: •
Op basis van artikel 4.1.05 mogen kinderen onder deskundig toezicht werken met stoffen die in tabel 1 zijn aangegeven met een licht gearceerde achtergrond.
•
De kinderen hebben adequate voorlichting en instructie gehad als de volgende onderwerpen op een voor hen begrijpelijke wijze zijn behandeld:
Toelichting op de activiteiten en de risico’s van de activiteiten
Onder welke voorwaarden de activiteiten worden uitgevoerd (wat mag wel en wat mag zeker niet).
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
51
Wat te doen bij een calamiteit/incident
Gebruik en werking van de persoonlijke beschermingsmiddelen.
Adequaat toezicht is verplicht: tijdens de uitvoering van de activiteiten, op de werkplek (de deskundige toezichthouder moet controleren of de arbeidsomgeving voldoende veilig is voor de kinderen en de geplande activiteiten)
Na uitvoering van de activiteiten op het (on-)veilig gedrag van de kinderen.
Om de veiligheidsinstructies inzichtelijk te maken vindt men in bijlage nr. 21 een presentatie waarin veiligheidsinstructies zijn verwerkt, deze kan gebruikt worden aan het begin van een bijeenkomst. Brandweer Mario de Roy van Zuidewijn, brandweerman van de TU/e heeft de volgende zaken doorgegeven waar rekening gehouden moet worden voor, na en tijdens het uitvoeren van de proeven op een science club: •
tijdens de proeven moet minimaal 1 persoon aanwezig zijn; hij of zij richt zich uitsluitend op de veiligheid - dit kan iemand van de TU/e zelf zijn
•
kinderen dienen voor aanvang van de proeven duidelijke veiligheidsinstructies krijgen
•
oogspoelflessen moeten binnen het bereik van kinderen zijn en ze moeten weten hoe ze ermee om moeten gaan
•
alle kasten moeten op slot in verband met gevaarlijke stoffen
•
gaskranen moeten worden uitgezet (hoofdkranen)
•
alle krukken in de werkruimte weghalen in verband met veiligheid voor kinderen
•
van tevoren aan de brandweer de data van de bijeenkomsten doorgeven; er kan dan namelijk gezorgd worden dat een brandweerman in het pand aanwezig is
•
de kinderen eerst standaardhandelingen laten oefenen voordat ze aan de proeven beginnen en hier bijvoorbeeld ook een diploma (veiligheidscertificaat) voor laten halen
•
voor kinderen een map maken met daarin informatie over de (gevaarlijke) stoffen waar ze mee werken, zodat ze die gemakkelijk kunnen opzoeken en zo gewezen worden op de mogelijke gevaren
•
de regels die de brandweer stelt verschillen per gemeente; het is dan ook verstandig om van tevoren bij de brandweer langs te gaan indien een vestiging van een science club in de toekomst in een andere gemeente zijn deuren gaat openen.
§ 5.15. Communicatie Wanneer een probleem een communicatieve lading heeft, kan dit geheel of gedeeltelijk met communicatie worden opgelost. Communicatie kan worden gebruikt indien mensen geïnformeerd, aangespoord of overtuigd moeten worden. In het geval van een science club wil men mensen laten weten wat een science club is, ze overtuigen van de voordelen van een science club en uiteindelijk aansporen om lid of vrijwilliger te worden van een science club. Er is dus sprake van een kennis-, houding- en gedragcomponent. Niet altijd en niet alle problemen kunnen met communicatie worden opgelost. Het nadeel van communicatie is dat iedereen een boodschap kan negeren. In dit geval zullen er andere middelen moeten worden ingezet om het gewenste resultaat bij de doelgroepen te verkrijgen. In het begin wil de science club een bepaald imago creëren, waartoe de doelgroepen (vrijwilligers en kinderen) zich aangetrokken voelen.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
52
De vraag is wat de science club in de toekomst wil uitstralen en op welke manier de club ervoor kan zorgen dat mensen de science club kennen, leuk vinden en het een eer vinden om mee te doen. Deze paragraaf bevat een plan dat de science club wil helpen om een unieke positie op de markt in te nemen en kinderen en vrijwilligers aan te trekken. Situatieschets Een science club bevindt zich in de groeifase. Dit houdt in dat de club nieuw is en de doelgroepen niet weten dat zij bestaat. Het probleem bevindt zich dus op alle drie de lagen: mensen weten niet dat de club bestaat, hebben geen houding tegenover de club en willen dus geen lid worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat mensen de club eerst moeten kennen en er een positieve houding tegenover hebben ontwikkeld voordat zij besluiten om mee te doen. De vraag die centraal staat is: hoe zorg je dat kinderen/vrijwilligers het een eer vinden om aan een science club mee te doen en ook werkelijk lid/vrijwilliger worden en blijven? Om mensen te overtuigen om mee te doen aan een science club moet in de eerste instantie de identiteit van een science club worden vastgesteld. Met andere woorden: er moet worden nagedacht over waar een science club precies voor staat. Onder het kopje ‘positionering’ vindt men een omschrijving van een science club, zoals deze in de toekomst naar buiten toe zou kunnen worden gecommuniceerd. § 5.15.1. Positionering ‘De Science Club is een club door en voor kinderen. Elk kind kan bij de Science Club zelf ontdekken wat hij/zij leuk vindt, doen wat hij/zij leuk vindt en op deze manier ook leren alleen wat hij/zij zelf leuk vindt. Bij de Science Club stellen kinderen samen de proeven op en voeren deze vervolgens uit om ze daarna te verbeteren. Dit gebeurt allemaal onder professionele begeleiding. De kinderen leren zich spelenderwijs ontwikkelen en worden steeds beter. Dit komt ook hun schoolcarrière ten goede: de kinderen ontwikkelen sociale vaardigheden en leren bovendien exacte vakken, waardoor zij hun leeftijdsgenoten een stap voor zijn. Dus iedereen die durft te ontdekken en te leren is welkom bij de club!’ § 5.15.2. Kernwaarden van een science club Kinderen bepalen zelf Kinderen bedenken zelf de proeven, voeren zelf de proeven uit en verbeteren zichzelf. De begeleiders stimuleren kinderen om eigen ideeën uit te werken en bieden ondersteuning aan kinderen. Leren door te doen Kinderen hebben lol in wat ze doen en staan er niet bij stil dat ze aan het leren zijn. Op deze manier raken zij niet verveeld en blijven zichzelf spelenderwijs steeds verder ontwikkelen. Individuele ontwikkeling Kinderen ontwikkelen zichzelf op individueel gebied, omdat elke kind leert wat hij/zij zelf wil. Op deze manier worden de persoonlijke competenties van het kind verder ontwikkeld en blijft het kind gemotiveerd doordat hij/zij kennis ‘op maat’ krijgt.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
53
§ 5.15.3. Doelgroepen De doelgroepen zijn gesplitst in primaire en secundaire doelgroepen. Zoals al eerder is vermeld, is de intentie van het gedrag geen garantie dat men het gedrag ook werkelijk gaat uitvoeren. Volgens de theorie van planmatig gedrag van Baranovski maken mensen plannen, bedenken wat ze willen doen en handelen daar vervolgens naar. Het gewenste gedrag begint dus met een intentie om het gedrag uit te voeren. De intentie wordt op haar plaats beïnvloed door de volgende factoren: attitudes, subjectieve normen (sociale invloeden) en ervaren gedragscontrole (eigen-effectiviteit). Aan de hand van deze theorie kan men vaststellen dat de omgeving een belangrijke invloed heeft op het gedrag van mensen. Dit geldt ook voor een science club. Wanneer kinderen zich aangesproken voelen door de boodschap van een science club, bestaat er een kans dat zij een intentie gaan vertonen om lid te worden van de club. Een aantal omgevingsfactoren hebben een invloed op het gedrag van mensen. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat kinderen in hun omgeving worden gesteund. Dit betekent dat ouders, vrienden en school op de hoogte zijn van een science club en er positief tegenover staan. Indien kinderen lid willen worden van een science club, maar hun omgeving dit gedrag afkeurt, is de kans klein dat ze hun intentie om lid te worden doorzetten. Daarnaast is het ook van belang dat er mogelijkheden aanwezig zijn om lid te worden. Hierbij valt te denken aan de financiële middelen, maar ook bijvoorbeeld de bereikbaarheid van de club. Ook hierbij geldt dat het lid ‘willen’ worden niet genoeg is, men moet ook lid kúnnen worden. Hetzelfde geldt ook voor vrijwilligers. De kans dat mensen vrijwilliger willen worden bij een science club wordt groter naarmate hun omgeving ook positief tegenover een science club aankijkt. Bij de segmentatie van de doelgroep is in dit rapport een onderscheid gemaakt in primaire en secundaire doelgroepen. Met de secundaire doelgroep wordt de omgeving oftewel de ‘belangrijke anderen’ voor de primaire doelgroepen bedoeld, omdat deze een grote invloed uitoefenen op de primaire doelgroep en dus ook op diens gedrag. Hieronder vindt men een overzicht van de gekozen verdeling van de doelgroepen. Primaire doelgroepen: Kinderen Kinderen in de leeftijdscategorie 9 t/m 12 jaar (van het p.o.) uit de regio Eindhoven. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de (pilot) Science Club de komende tijd in Eindhoven gaat plaatsvinden. Primaire doelgroepen: Vrijwilligers Personen uit de regio Eindhoven die over een chemische en/of natuurkundige achtergrond beschikken, didactische kennis hebben, brandweerman zijn of personen die de veiligheid in de gaten houden. Secundaire doelgroepen Er zijn veel soorten omgevingen te definiëren. Er wordt een onderscheid gemaakt in de micro- en macroomgeving. De micro- omgeving bestaat uit plekken waar mensen elkaar persoonlijk ontmoeten. Hierbij kan worden gedacht aan de woonomgeving, de school, de buurt en de werkplek. De macro-omgeving bestaat uit een grootschaliger, anoniemer omgeving, zoals gemeenten en provincies. Daarnaast wordt er een onderscheid gemaakt in de volgende typen van omgeving: fysieke omgeving (korte afstand tot een science club), economische omgeving (kosten), politieke omgeving (wet en regelgeving) en sociaal-culturele omgeving (invloed groepen waar men bij hoort of bij wil horen).Een integrale aanpak vereist dat er voldoende aandacht wordt besteed aan alle soorten omgevingen zodat alle omgevingsfactoren kunnen worden aangepakt. Door alle omgevingsfactoren aan te pakken kan ervoor worden gezorgd dat de doelgroepen effectief worden bereikt. Hieronder volgt een overzicht van de secundaire doelgroepen gerangschikt naar de soort omgeving. Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
54
§ 5.15.4. Omgevingen Micro-omgeving: Kinderen Dit betreft scholen, buurthuizen, naschoolse opvangcentra en natuurlijk het huis waar kinderen wonen. Op alle plekken waar kinderen elkaar ontmoeten dient men op de hoogte te worden gebracht van het bestaan van een science club en de voordelen van haar ‘lidmaatschap’ oftewel bezoeken aan de club. Micro-omgeving: Vrijwilligers Om vrijwilligers op de hoogte te brengen van het bestaan en van de voordelen van een science club moet promotiemateriaal verspreid worden op plekken waar vrijwilligers gevonden kunnen worden. Dit zijn bijvoorbeeld de plaatselijke bedrijven waar chemici en natuurkundigen werkzaam zijn, vrijwilligerscentrales, bibliotheken, verenigingen en andere instanties waar de potentiële vrijwilligers regelmatig over de vloer komen en dus in aanraking kunnen komen met promotiemateriaal van een science club. Macro-omgeving De gemeente Eindhoven moet op de hoogte worden gesteld van de (pilot) Science Club. Op deze manier kan de gemeente als een intermediair optreden tussen een science club en plaatselijke scholen en andere instanties waar kinderen en/of potentiële vrijwilligers over de vloer komen. Fysieke omgeving Om te zorgen dat er een grote kans bestaat dat mensen daadwerkelijk ‘lid’ of vrijwilliger worden van een science club is het noodzakelijk dat de fysieke omgeving van deze mensen daar ook mogelijkheden voor biedt. Zo is het bijvoorbeeld belangrijk dat de afstand van de woonplaats van mensen tot een science club niet te groot is en dat de locatie gemakkelijk is te bereiken; als dit niet het geval is, is de kans klein dat mensen ‘lid’/vrijwilliger worden, zelfs als ze het heel graag willen. Economische omgeving: Kinderen De economische omgeving moet kinderen ook stimuleren om ‘lid’ te worden van een science club. Dit houdt bijvoorbeeld in dat kinderen wel genoeg geld moeten hebben om de entree te betalen en om de reiskosten te betalen indien zij met het openbaar vervoer reizen. Economische omgeving: Vrijwilligers Voor vrijwilligers betekent dit, dat zij onder andere geld moeten overhebben voor reiskosten, maar ook dat ze genoeg tijd naast bijvoorbeeld hun andere baan over moeten hebben. Indien zij geen andere baan hebben, kan het zijn dat ze wel mee willen doen, maar alleen op voorwaarde dat ze er financiële vergoeding voor krijgen. Om het nogmaals te benadrukken: alleen de intentie is niet genoeg, mensen moeten ook een mogelijkheid krijgen om het gewenste gedrag uit te voeren. Als men heel graag kinderen wil begeleiden, maar daarnaast ook rond moet komen, komt er weinig van deze intentie terecht.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
55
Economische omgeving: Politieke omgeving Door in te spelen op bepaalde regels en wetten onder andere omtrent het onderwijs, kan ervoor worden gezorgd dat de kans groter is dat mensen ‘lid’/vrijwilliger worden van een science club. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan scholen waar leerlingen verplicht zijn om aan buitenschoolse activiteiten te doen. Door deze scholen te signaleren en daar promotiemateriaal te verspreiden kan ervoor worden gezorgd dat kinderen van deze school de science club regelmatig bezoeken. Hetzelfde geldt voor vrijwilligers: wanneer bijvoorbeeld studenten van hogescholen en universiteiten verplicht vrijwilligerswerk of maatschappelijke stages moeten uitvoeren, kan hier goed op worden ingespeeld door mensen uit te nodigen om dit werk bij een science club te verrichten. Sociaal-culturele omgeving: Kinderen De sociale omgeving heeft een grote invloed om het gedrag van het individu. Indien er kan worden vastgesteld welke groepen en andere omgevingsfactoren invloed op het gedrag van een persoon uitoefenen, kan er via deze groepen ook invloed uitgeoefend worden op het gedrag van de desbetreffende doelgroep. Voor kinderen in de leeftijdscategorie tussen de 7 en 12 jaar bestaan hun belangrijkste relaties voornamelijk uit buurt en school. Dit betekent dus dat indien men kinderen wil overtuigen om lid te worden van een science club, ook de belangrijke relaties van kinderen uit hun omgeving positief dienen te staan ten opzichte van een science club en haar ‘lidmaatschap’. De ouders, de buurt- en schoolkinderen oefenen namelijk invloed (sociale druk/steun) uit op de kinderen. Sociaal-culturele omgeving: Vrijwilligers Om te zorgen dat ook vrijwilligers het een eer vinden om zich voor een science club in te zetten, moet ervoor gezorgd worden dat ook in hun omgeving men een science club kent en een positieve houding heeft ten opzichte van een science club en het ‘lidmaatschap’ ervan. Ook thuis, op het werk en in de buurt moet men een science club kennen en zich positief uiten over een science club, wat de kans groter maakt dat de vrijwilligers werkelijk besluiten om zich in te zetten voor de club. § 5.15.5. Boodschap uitdragen Er zijn een aantal criteria waar een correcte en effectieve boodschap aan moet voldoen. Zo moet de boodschap aandacht trekken, duidelijk zijn en op de doelgroep zijn afgestemd. Het laatste houdt in dat de boodschap in de ‘taal’ van de ontvanger is opgesteld. Daarnaast is een boodschap alleen effectief als die de persoonlijke voordelen van de doelgroep benadrukt. De ouders van kinderen spelen een belangrijke rol bij de beslissing om wel of geen lid te worden van een science club. Zij kunnen het kind motiveren om lid te worden of het juist ervan weerhouden. Om deze reden is het belangrijk dat ook de ouders van de potentiële leden worden overtuigd van de voordelen van een science club. En omdat kinderen en hun ouders aan verschillende aspecten waarde hechten, dienen voor allebei de persoonlijke voordelen te worden benadrukt. Daarnaast wil een science club in de toekomst ook vrijwilligers overtuigen om voor de club te komen werken. Ook voor deze doelgroep dient een boodschap te komen waarin de persoonlijke voordelen van het werken bij een science club worden benadrukt. Om dit te kunnen bewerkstelligen zijn hieronder drie boodschappen opgesteld die een science club in de toekomst naar haar doelgroepen kan uitzenden.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
56
Boodschap naar de ouders ‘De Science Club is een plek door en voor kinderen. Het is de plek waar uw kind zich spelenderwijs kan ontwikkelen, zowel op wetenschappelijk gebied (natuurkunde en scheikunde) als ook op sociaal gebied. Bij de Science Club worden kinderen gestimuleerd om zelf beslissingen te nemen en hun werk voortdurend te verbeteren, waardoor ze op den duur niet alleen in staat zijn om scheikundige en natuurkundige proeven te ontwikkelen en uit te voeren, maar ook een analytisch denkvermogen te ontplooien en hun sociale vaardigheden te verbeteren. In de toekomst heeft uw kind hier niet alleen op school, maar ook in het dagelijks leven profijt van! Bovendien: door op jonge leeftijd in aanraking te komen met natuurkunde en scheikunde is uw kind later beter in staat om een juiste profielkeuze te maken. De Science Club werkt met kinderen onder de 12 jaar. De kinderen krijgen professionele begeleiding: hoogleraren en ervaren chemici en natuurkundigen sturen de kinderen tijdens de bijeenkomsten aan.’ Boodschap naar de kinderen ‘Durf jij te ontdekken? Durf jij met nieuwe ideeën te komen? Durf jij beter te zijn dan de rest? Dan moet jij lid worden van de Science Club! Bij ons mag je zelf bedenken wat je wilt leren. Je werkt in een groep met je leeftijdsgenoten aan verschillende projecten die jullie zelf samenstellen. Je ontdekt veel nieuwe dingen terwijl je lol hebt, wat kan er beter zijn? En het mooiste is dat je na een paar bezoeken bij de Science Club je klasgenoten al voor bent - jij weet tenslotte dan al wat natuurkunde en scheikunde is en welke coole experimenten je daarmee kunt doen!’ Boodschap naar de vrijwilligers ‘Het is altijd leuk om iets voor een ander te doen, om iemand blij te maken. Maar het is nog leuker als je iemand iets kan geven, waar hij of zij de rest van zijn leven iets aan heeft. En dat kan bij de Science Club! Door kinderen bij verschillende scheikundige en natuurkundige experimenten te begeleiden vergroot je hun kennis, zodat zij in de toekomst makkelijker een profielkeuze kunnen maken en ook later in hun werk beter kunnen functioneren! Je ziet niet alleen hoe de kinderen zich ontwikkelen, maar ook hoeveel lol zij beleven aan kennis die jij met hen deelt.’ Boodschap aan secundaire doelgroepen ‘De Science Club is een club door en voor kinderen. Elk kind kan bij de Science Club zelf ontdekken wat hij/zij leuk vindt, doen wat hij/zij leuk vindt en op deze manier ook leren alleen wat hij/zij zelf leuk vindt. Bij de Science Club stellen de kinderen samen de proeven op en voeren deze vervolgens uit om ze daarna te verbeteren. Dit alles gebeurt onder professionele begeleiding. De kinderen leren zich spelenderwijs te ontwikkelen en worden steeds beter. Dit komt ook hun schoolcarrière ten goede: de kinderen leren naast exacte vakken ook sociale vaardigheden waardoor zij hun leeftijdsgenoten een stap voor zijn. Dus iedereen die durft te ontdekken en te leren is welkom bij de club! De begeleiders van de Science Club zetten zich in voor het vergroten van kennis onder kinderen en uiteindelijk van het vergroten van het aantal hoger opgeleide chemici en natuurkundigen in Nederland.’ Men moet niet vergeten om de drempels altijd laag te houden door verschillende doelgroepen op de juiste manier aan te spreken. Zo is het bijvoorbeeld belangrijk om promotiemateriaal voor de ouders in verschillende talen op te stellen, wanneer men merkt dat ook kinderen met buitenlandse achtergrond bij een science club over de vloer komen. Bovendien dient het promotiemateriaal uit twee delen te bestaan, waarvan een op de ouders gericht is en het andere op de kinderen zelf. Alleen op deze manier kan ervoor worden gezorgd, dat de communicatie zo persoonlijk mogelijk is en op deze manier het effectiefst. Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
57
§ 5.15.6. Attitude/gedrag Verandering attitude De kans is groot dat de doelgroepen zich aangesproken zullen voelen door de boodschap die de Science Club naar hen uitzendt en hierdoor een positieve attitude ontwikkelen tegenover de club en het ‘lidmaatschap’. Om er echter zeker van te zijn dat iemand zijn attitude verandert is, is het goed om kennis te hebben van hoe een attitude tot stand komt. De attitude komt tot stand door afweging van alle uitkomsten (voor- en nadelen) van het gedrag. Het is dus belangrijk dat men niet alleen de voordelen op slechts één bepaald niveau benadrukt, maar alle uitkomsten van het gewenste gedrag die mensen als voordeel zien. Daarbij komt nog dat mensen over het algemeen gevoeliger zijn voor overwegingen op korte termijn dan voor de overwegingen op langere termijn. Omdat mensen naast de nadelen van het ongewenste gedrag bijna altijd de voordelen van het ongewenste gedrag inzien, is het belangrijk om juist de voordelen van het gewenste gedrag te benadrukken. Het is dus belangrijk dat voor zowel kinderen als vrijwilligers de voordelen van het gewenste gedrag (‘lid’/vrijwilliger worden) op korte en lange termijn benadrukt worden. Op korte termijn zijn de voordelen voor kinderen, dat hun kennis groter wordt, hun motorische vaardigheden verbeteren en zij op school verder zijn dan hun klasgenoten. Daarbij komt dat ze hun sociale vaardigheden beter ontwikkelen, veel lol hebben, nieuwe mensen leren kennen en zich in hun vrije tijd niet vervelen. Op langere termijn brengt het lidmaatschap de volgende voordelen met zich mee: kinderen zijn in staat om makkelijker een profielkeuze te maken, ze hebben geen moeite met scheikunde en natuurkunde op school en kunnen later, indien zij willen, makkelijker voor een bètagerelateerde studie kiezen, waarmee na hun studie de kans op een goede baan groter wordt. Al deze voordelen vormen voor kinderen en hun omgeving (ouders, docenten, buurtgenoten) een belangrijk gegeven om een positieve attitude te ontwikkelen tegenover een science club. Voor vrijwilligers zijn de volgende voordelen op korte termijn van toepassing: door het verrichten van vrijwilligerswerk krijgen zij een goed gevoel over zichzelf, ze blijven actief in de maatschappij en blijven hierdoor zelf ook ontwikkelen. Op langere termijn betekent het dat ze bijdragen aan de opvoeding van ‘de jeugd’ en aan het vergroten van hoogopgeleide jongeren in de richting bètawetenschappen. Verandering gedrag: Sociale steun De sociale vergelijkingstheorie (Social comparison; Suls&Wills,1991;Meertens, 1992) stelt dat mensen graag gelijk willen zijn aan anderen (referentiegroepen) met betrekking tot vaardigheden. Die anderen moeten wel bepaalde gemeenschappelijke kenmerken hebben met de persoon die zich met hen vergelijkt. Hoe groter de sociale steun van mensen in de omgeving van de doelgroep, hoe groter de eigen-effectiviteit van de doelgroep. Met de eigen-effectiviteit wordt bedoeld: de mate waarin men denkt succesvol te worden in het uitvoeren van het gedrag. Kinderen en vrijwilligers moeten dus vanuit hun omgeving gestimuleerd worden om ‘lid’/vrijwilliger te worden van een science club en ervan overtuigd worden dat zij het bij een science club naar hun zin zullen hebben, en het allerbelangrijkste: dat zij het ook kunnen. Zo kan bijvoorbeeld door middel van een commercial waar kinderen het naar hun zin hebben bij een science club en alles gemakkelijk verloopt, de kinderen in de regio Eindhoven ervan overtuigd worden dat zij het ook naar hun zin zullen hebben bij de club en het ook makkelijk kunnen. Daarnaast kan het gebruik van rolmodellen helpen: door belangrijke mensen uit de omgeving van kinderen in een spotje positieve uitspraken over de club te laten doen, kan men overtuigd worden om ‘lid’/vrijwilliger te worden van een science club. Bovendien kunnen de vrijwilligers tijdens de intakegesprek zelf worden gevraagd, welke vergoeding zij graag voor hun diensten willen ontvangen en welk bedrag de kinderen/ouders willen bijdragen aan een science club.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
58
Gedragsbehoud Positieve feedback vergroot de kans dat men eerder zijn gedrag gaat herhalen. Wanneer kinderen dus hun bezoek aan een science club als positief ervaren en ook ervoor ‘beloond’ worden is de kans groter dat ze hun bezoek zullen herhalen. Het gebruiken van associaties in bijvoorbeeld commercials is een manier om positieve feedback te verlenen aan kinderen. Een kind dat een commercial bekijkt waarin een leeftijdsgenoot die bij een science club is geweest erg slim en populair wordt, gaat zich associëren met het kind en wil ook lid worden van een science club omdat het door de omgeving wordt beloond (populariteit). Denk ook bijvoorbeeld aan filmpjes voor de ouders waarop te zien is wat kinderen allemaal hebben geleerd bij de club, en ook rechtstreekse feedback naar de kinderen toe, waardoor zij zich gemotiveerd voelen om vaker naar de club te komen.
Het belang van geïntegreerde aanpak Het is belangrijk dat de aanpak geïntegreerd is. Hiermee wordt bedoeld dat de doelgroep niet alleen rechtstreeks wordt benaderd maar ook in haar omgeving wordt gesteund om lid te worden en dat er ook mogelijkheden worden gecreëerd om mee te kunnen doen (bijvoorbeeld reiskostenvergoeding).
§ 5.15.7. Communicatiemiddelen/kanalen De onderzoekers van dit rapport adviseren om, vóór de opening van de (pilot) Science Club, een website te lanceren waarop kinderen, hun ouders en vrijwilligers benodigde informatie kunnen krijgen. Hierbij dient men niet te vergeten, dat ook hier de doelgroepen persoonlijk moeten worden benaderd door middel van het benadrukken van de persoonlijke voordelen van de doelgroep. Daarnaast is het handig om over flyers te beschikken, waarin informatie voor kinderen, ouders en vrijwilligers staat vermeld. Deze kunnen ter plekke worden uitgereikt aan kinderen/ouders/vrijwilligers en of worden verspreid in de buurten in Eindhoven waar veel gezinnen met kinderen zijn gevestigd en/of waar men potentiële vrijwilligers zou kunnen aantreffen. Op de website van de gemeente Eindhoven vindt men cijfers met betrekking tot bevolkingssamenstelling. Ook de plaatselijke gemeenten en scholen dienen geïnformeerd te worden over het bestaan van de pilot Science Club. Bovendien zullen de buurten waar veel gezinnen met kinderen zijn gevestigd voorzien kunnen worden van promotiemateriaal. Om te zorgen dat de potentiële vrijwilligers door hun omgeving worden gesteund om zich in te zetten voor de pilot Science Club, kan er promotiemateriaal worden uitgereikt op plekken waar de potentiële vrijwilligers zich kunnen bevinden. Denk hierbij aan universiteiten, hogescholen, vrijwilligerscentrales, maar ook plaatselijke bedrijven. In januari 2010 is er een website opgezet voor de Science Club. Op deze website kunnen mensen specifieke informatie vinden over de pilot Science Club en zich aanmelden als lid en/of als vrijwilliger/betaalde kracht. Op deze manier weet men tijdig dat de pilot Science Club in april 2010 in Eindhoven zijn deuren gaat openen.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
59
§ 5.16. Samenvatting hoofdstuk 5 De onderzoekers adviseren om als rechtsvorm voor een stichting te kiezen, zodra science clubs landelijk worden uitgezet. Een stichting moet worden opgericht bij notariële akte. De onderzoekers adviseren verder om de organisatie onder te brengen bij een al bestaande stichting, de Stichting C3. De science club wordt geadviseerd om bij het werven van begeleiders een sollicitatieprocedure te volgen. Om mensen te kunnen overtuigen lid of vrijwilliger te worden van een science club is het belangrijk om de concrete voordelen voor elke groep duidelijk te communiceren. Dit houdt in dat de persoonlijke voordelen voor elke doelgroep apart moeten worden benadrukt. Hiermee voorkomt men dat geen enkele doelgroep zich aangesproken voelt door de communicatie-uitingen omdat deze te breed geformuleerd zijn. Ook sociale steun/druk en beloning spelen een belangrijke rol bij het beïnvloeden van menselijk gedrag. Voor de positionering van een science club zijn een aantal communicatieboodschappen geformuleerd. Elke boodschap sluit op een andere doelgroep aan en bevat andere informatie. Zo is de boodschap die voor de kinderen is bedoeld, anders dan die voor vrijwilligers, omdat deze twee groepen verschillende behoeften/wensen hebben met betrekking tot een science club en dus ook behoefte hebben aan een andere soort informatie. Daarnaast is er in januari 2010 een website opgesteld waarop de verschillende doelgroepen van een science club de voor hen belangrijke informatie kunnen vinden.
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
60
INDEX BIJLAGEN BIJLAGE 1: INTERVIEWVRAGEN INSTELLINGEN/DESKUNIGEN DIDACTIEK BIJLAGE 2: INTERVIEW COSMICUS MONTESSORI LYCEUM (CML) BIJLAGE 3: INTERVIEW KINDERUNIVERSITEIT TILBURG BIJLAGE 4: INTERVIEW MAD SCIENCE BIJLAGE 5: INTERVIEW MUSEON BIJLAGE 6: INTERVIEW ONTDEKFABRIEK BIJLAGE 7: INTERVIEW ONTDEKHOEK BIJLAGE 8: INTERVIEW ONTDEKPLEK BIJLAGE 9: INTERVIEW STICTING DE JONGE ONDERZOEKERS EINDHOVEN (DJOE) BIJLAGE 10: INTERVIEW STICHTING PROEFJES BIJLAGE 11: INTERVIEW STICHTING TECHNIEKPROMOTIE BIJLAGE 12: INTERVIEW STICHTING WITTE TULP BIJLAGE 13: INTERVIEW TECHNIFIC/STICHTING TECHNIEK EDUCATIE EN PROMOTIE (STEP) BIJLAGE 14: INTERVIEW STICHTING TECHNIKA 10 BIJLAGE 15: INTERVIEW TWENTS TECHNIEKMUSEUM BIJLAGE 16: INTERVIEW WERKPLEIN MERCADO BIJLAGE 17: VOORBEREIDNG EXPERIMENTEN BIJLAGE 18: VAARDIGHEDEN BIJLAGE 19: MEETMETHODES BIJLAGE 20: CONTACTGEGEVENS GEïNTERVIEWDE INSTELLINGEN BIJLAGE 21: PRESENRATIE HOE OM TE GAAN MET DE VEILIGHEID
Adviesrapport “Science Club” 2010 Gemaakt door de KNCV
61
BIJLAGE 1: INTERVIEWVRAGEN INSTELLINGEN/DESKUNIGEN DIDACTIEK Vragen om de geschiedenis van de vereniging/club kort te vertellen en wat de vereniging/club zo bijzonder maakt. Vragen m.b.t. de kinderen •
Hoe oud zijn de kinderen?
•
Waarom is er specifiek voor deze leeftijdscategorie gekozen?
•
Hoe groot zijn de groepen kinderen?
•
Waarom is er voor deze grootte gekozen (bijvoorbeeld makkelijker lesgeven)?
•
Wat vinden kinderen van deze leeftijdscategorie leuk en belangrijk om terug te zien in de les, waar hebben de kinderen behoefte aan?
•
Wat voor soort experimenten worden er uitgevoerd (kort, lang, inhoud) en waarom is er voor deze experimenten gekozen?
•
Hoe sluiten deze experimenten op de behoeften van kinderen aan?
•
Wat is de eigen inbreng van kinderen? Hoe belangrijk is het dat kinderen eigen inbreng kunnen tonen en hoe geef je ze deze?
•
Wat zijn de basisprincipes die kinderen moeten weten voordat ze aan de experimenten beginnen? (College vooraf?)
•
Hoe breng je bètawetenschappen in de denkwereld van kinderen?
•
Kun je kinderen ook meetresultaten thuis laten doen? (Nadelen, voordelen en hoe gaat dat in zijn werk?)
•
Welk opleidingsniveau hebben de kinderen en waarom?
•
Hoe en waar zijn de kinderen geworven?
•
Hoe kun je kinderen overhalen om mee te doen? Wat staat er tegenover, welke communicatieboodschap?
•
Hebben de kinderen genoeg tijd over voor andere activiteiten. Zijn er ooit klachten geweest van kinderen of ouders?
•
Waarin verschilt deze vereniging/club van andere?
•
Met welke communicatieboodschap zijn deze kinderen overgehaald om mee te doen?
•
Welke rol spelen de ouders van de kinderen en zijn deze van tevoren ook grondig geïnformeerd?
•
Welke rol spelen de scholen bij werving van kinderen en bij de inhoud van experimenten? Sluit de lesstof aan op de experimenten?
•
Zou het een probleem kunnen zijn dat de kinderen al veel verder zijn dan hun klasgenootjes?
•
Houdt men regelmatig evaluaties om te kijken of alles nog naar wens is zowel voor de docenten als voor de kinderen? Zo niet, hoe wordt er dan gemeten of alles nog goed verloopt (vergaderingen, tevredenheidsonderzoek).
•
Zijn er meerdere instroommomenten mogelijk? (waarom wel/waarom niet)
•
Welk beeld hebben kinderen over het algemeen over natuurkunde/chemie?
•
Hoe kun je natuurkunde/chemie leuker, aantrekkelijker maken voor alle kinderen?
•
Waar is men tijdens de oprichting en bestaan van club/vereniging tegenaan gelopen en wat heeft men daarvan geleerd?
Vragen m.b.t. de vrijwilligers •
Wie zijn de begeleiders?
•
Zijn alle begeleiders vrijwilligers?
•
Hoe en waar heeft men deze vrijwilligers gevonden? Hoe heeft men ze overgehaald om mee te doen, staat er iets tegenover?
•
Wat is de rol en/of inbreng van vrijwilligers, krijgen ze vooraf training, zijn er cursusmogelijkheden voor vrijwilligers?
•
Hoeveel vrijwilligers doen er aan mee en hoe vaak zijn de vrijwilligers in een maand bereid om mee te doen?
•
Met welke communicatieboodschap en via welke kanalen zijn de vrijwilligers benaderd?
•
Wat vinden studenten ervan om als vrijwilliger mee te doen?
Vragen m.b.t. de organisatorische kanten •
Mogen de universiteiten open op zaterdag?
•
Is er een algemene regelgeving voor alle universiteiten?
•
Wat zijn de veiligheidsvoorschriften ?
•
Welke apparatuur is er ter beschikking?
•
Wat moet er worden aangeschaft, waar kun je het krijgen en wat zijn de kosten (denk aan labjassen, veiligheidsbrillen, ...).
•
Hoe vaak komt men bij elkaar?
•
Wat is de taakverdeling? Wie is er verantwoordelijk?
•
Wordt er contributie betaald? En zo ja, hoeveel?
•
Hoe vaak komt men bij elkaar om te vergaderen en wie zit er in het bestuur?
•
Wat zijn andere belangrijke praktische zaken waar kan men aandenken voor de oprichting van een club?
•
Welke onderzoeken zijn er nu op de universiteiten die wij kunnen gebruiken om kinderen aan te laten werken en hoe doe je dat?
•
Voor welke rechtsvorm is er gekozen en waarom?
BIJLAGE 2: INTERVIEW COSMICUS MONTESSORI LYCEUM (CML) CML biedt huiswerkbegeleiding en excellentieprogramma’s aan de kinderen. Alle kinderen worden automatisch aangemeld voor de huiswerkbegeleiding en ook moeten alle kinderen een excellentieprogramma kiezen. Zo hebben zij een keus uit bijvoorbeeld een Astronomieclub, Mediaclub, Roboticacursus, Wiskundeclub of Basketbal. Binnenkort wordt er een pilot gestart met een excellentieprogramma voor kinderen uit groep 8 en indien dit goed verloopt ook voor kinderen uit groep 7. Er is voor de kinderen uit groep 8 gekozen, omdat het schijnt, dat de overstap van het programma van p.o. naar het programma van het v.o. groot is. Om de kloof te dichten krijgen deze kinderen begeleiding. Ze hebben geen scheikunde in het programma, maar wel biologie. H. Asma, directeur van de Stichting stelt dat kinderen uit groep 8 te jong zijn voor scheikundige proeven. Het excellentieprogramma en de huiswerkbegeleiding nemen ongeveer 4,5 uur per week in beslag. De begeleiders bestaan uit docenten van de school, maar ook studenten van universiteiten die in ruil voor een financiële vergoeding les geven aan kinderen. De groepen kinderen zijn even groot als een normale klas. Op dit moment zijn er twintig vrijwilligers aanwezig. Alle kinderen krijgen automatisch een WA-verzekering via de stichting.
BIJLAGE 3: INTERVIEW KINDERUNIVERSITEIT TILBURG De kinderen zijn van de laatste twee groepen van de basisscholen. Hiervoor is bewust gekozen omdat deze kinderen makkelijk en graag leren. De kinderen kunnen zich aanmelden voor een college of een collegereeks. Per collegereeks zijn er ongeveer 400 kinderen. Het zijn 160 kinderen per college. Er is een hoogleraar die in de collegezaal les geeft aan deze groep kinderen. De docent is afkomstig van de universiteit zelf en wordt er niet voor betaald. De onderwerpen sluiten op de belevingswereld van kinderen aan. Bijvoorbeeld: praten met de computer. De onderwerpen moeten vooral spannend worden overgebracht op de kinderen. Er is een soort draaiboek aanwezig, waarin tips en adviezen voor docenten staan. Zo wordt bijvoorbeeld geadviseerd om een‘waarom’vraag centraal te stellen tijdens het college; dit is makkelijker voor de docent en duidelijker voor de kinderen. Voordat het college wordt gegeven vindt er een gesprek plaats met de docent. Tijdens dit gesprek kan de docent de invulling van het college bespreken en krijgt hij extra tips en adviezen van andere docenten, die al ervaring hebben met les geven aan kinderen. Kinderen van verschillende (denkniveaus) zitten tegenwoordig bij elkaar in de colleges, maar de eerste aanmeldingen waren voornamelijk door hoogbegaafde kinderen gedaan. Kinderen komen meestal met de ouders naar de colleges. De ouders mogen niet tijdens de colleges ernaast aanwezig zijn, maar kunnen in de ruimte naast de collegezaal het college via een camera volgen. Op deze manier weten ze waar de kinderen aan werken. De colleges vinden plaats op maandagavond. M. van Zundert, medewerker van Kinderuniversiteit Tilburg geeft daarnaast ook aan dat op zaterdagen activiteiten op universiteit worden uitgevoerd. Kinderuniversiteit Tilburg zorgt ervoor dat de ouders altijd goed op de hoogte zijn, van het feit dat hun kind de colleges volgt. Bij de aanmelding moeten de kinderen contactgegevens van de ouders opgeven en vervolgens ontvangen ouders een e-mail met informatie erin. Meestal voeren kinderen geen opdrachten thuis uit, maar het is wel eens voorgekomen. Zo is er bijvoorbeeld een spel geweest dat voor de colleges was ontwikkeld. Het spel hield in dat de kinderen moesten proberen om de pc ‘gezond verstand’ bij te brengen, door deze bijvoorbeeld te leren dat je oma, jouw familie is. Dit konden ze vervolgens thuis uitproberen. Kinderuniversiteit Tilburg werft kinderen door posters en flyers te verspreiden op de locale basisscholen met de boodschap: wetenschap is leuk en spannend, en probeert kinderen op deze manier te overtuigen om de colleges te volgen. De vormgeving van het promotiemateriaal is vrolijk. Daarnaast brengt de universiteit wetenschappelijke boeken voor kinderen uit. Deze zijn verkrijgbaar bij de boekhandel, maar kunnen ook na de afloop van colleges worden aangeschaft. Op deze manier weten kinderen, die deze boeken lezen, van het bestaan van de Kinderuniversiteit af. Kinderen komen meestal met de ouders naar de colleges. De ouders mogen niet tijdens de colleges aanwezig zijn, maar kunnen in de ruimte naast de collegezaal het college via een camera volgen. Op deze manier weten ze waar de kinderen aan werken. Kinderuniversiteit Tilburg zorgt ervoor dat de ouders altijd goed op de hoogte zijn van het feit dat hun kind de collega’s volgt. Bij de aanmelding moeten de kinderen contactgegevens van de ouders opgeven en vervolgens ontvangen de ouders een e-mail met informatie erin. De colleges vinden plaats op maandagavond. Marga van Zundert, medewerker van Kinderuniversiteit Tilburg, geeft daarnaast ook aan dat op zaterdagen wel degelijk activiteiten op universiteit worden uitgevoerd.
BIJLAGE 4: INTERVIEW MAD SCIENCE Wetenschapsclub is bedoeld voor kinderen vanaf groep 3 t/m 8. De leeftijden zijn overgenomen van de andere vestigingen, omdat er uit ervaring is gebleken dat deze kinderen in staat zijn om snel te leren. Mad Science heeft 175 vestigingen in 30 verschillende landen. Het hoofdkantoor van Mad Science bevindt zich in Canada, vanuit hier worden de meeste (organisatorische) aspecten bepaald. Zo bepaalt het hoofdkantoor ook de thema’s, zij stellen ze samen. Deze thema’s vindt men terug in een draaiboek. De groepen kinderen bestaan uit minimaal 15 en maximaal 24 kinderen. De kinderen komen iedere maandag 1 uur lang (na schooltijd) bij elkaar. Al deze kinderen gaan individueel aan de slag. De contributie bedraagt 67,50 euro voor 8 lessen. Het gebeurt nog wel eens dat de ouders het niet kunnen betalen, het is niet zeker hoe vaak dit precies voorkomt. Mad Science kan deze kinderen helaas niet tegemoet komen. Er zijn meerdere instroommomenten mogelijk per regio. Bijvoorbeeld: de lessen in Den Haag starten in september, in Rotterdam in november, et cetera. Als het kind meer dan twee lessen heeft gemist heeft het weinig zin om nog verder mee te doen, omdat andere kinderen dan al veel verder zijn. De begeleiding bestaat uit betaald personeel en slechts een aantal begeleiders heeft kennis van EHBO. Voorafgaand aan de les worden de kinderen binnen 5 minuten ingelicht over wat zij tijdens het komende uur gaan leren en doen. Ze hoeven hiervoor geen basisprincipes te weten, die worden gewoon tijdens het werken uitgelegd. Meestal gaan kinderen individueel aan de slag, maar soms worden er ook groepjes gevormd. Om de bètawetenschappen in de denkwereld van kinderen te brengen stelt Mad Science dat je de kinderen enthousiast moet maken over wat zij gaan leren. Voorbeeld: wanneer in de les kinderen iets over de ruimte gaan leren, is het beter om tegen de kinderen te zeggen dat ze een reis gaan maken naar de ruimte. Een tip die één van de medewerkers van Mad Science geeft is: breng het spannend! Daarnaast adviseert Mad Science om goed te letten op de communicatie met de ouders van de kinderen. Het is belangrijk dat zij er volledig achter staan en goed weten waar en waarmee hun kind precies bezig is.
BIJLAGE 5: INTERVIEW MUSEON Bij het Museon worden verschillende lessen gegeven aan kinderen. Voor elke leeftijdscategorie (groepen van het p.o.) is er een andere thema ontwikkeld. De thema’s blijven hetzelfde en wisselen één keer in de zoveel jaar. In totaal zijn er bij het Museon vier lessen te volgen. Eentje voor kinderen in de leeftijdscategorie 5 t/m 7 jaar met het thema: ‘Mee op zee’. Hierbij worden kinderen als het ware meegnomen op een reis op ‘zee’ en leren zij de dieren die in de zee leven kennen door te kijken en daarna door de dieren die zij hebben gezien als plastische zelf te gaan zoeken in aquaria. Wat vooral erg opvallend is, is dat kinderen in deze leeftijdscategorie veel moeten bewegen. Zij hebben weinig geduld. Uitleg van de theorie of het lesproces gebeurt voornamelijk visueel: de kinderen krijgen veel te zien, en heel af en toe worden er vragen aan hen gesteld. Aan het eind van de bijeenkomst krijgen de kinderen allemaal een schelpje als souvenir mee naar huis. De andere les met het thema ‘Kleuren in de natuur’ is bedoeld voor iets oudere kinderen (7 t/m 9 jaar). Deze kinderen kunnen zich langer concerteren en stellen ook vaker vragen uit zichzelf. Aan deze kinderen worden dus ook vaker vragen gesteld en zij zijn ook vaak in staat om een antwoord te geven. Nadat kinderen allerlei dieren in de ‘jungle’ hebben gezien en dingen geleerd zoals bijvoorbeeld hoe je bij vogels weet of het een mannetje of vrouwtje is, krijgen ze een kleurboekje met allerlei opdrachten erin. Aan het eind krijgen de kinderen ook een groepsopdracht en kunnen zij het boekje met opdrachten mee naar huis nemen om het daar verder af te maken. Voor kinderen van 11 t/m 12 jaar zijn er een aantal verschillende lessen. Zo is er bijvoorbeeld een les met het thema ‘Fotografie’. Tijdens deze les leren kinderen hoe camera is gemaakt en hoe dus een foto tot stand komt. Wanneer zij deze theorie hebben gehad, beginnen ze een eigen foto te maken. Ze krijgen een zelf in elkaar geknutselde versie van een camera: een zwarte doos met een kijkgat.Daarna krijgen ze een negatief die zij in de doos kunnen plaatsen. Vervolgens kunnen ze een foto nemen door er licht op te laten schijnen. Hierna ontwikkelen ze de foto zelf door deze in daarvoor bestemde bakjes met chemicaliën te leggen. Wanneer de foto helemaal klaar is kunnen zij deze mee naar huis nemen. Opvallend aan deze groep kinderen is dat ze aandachtig kunnen luisteren, uit zichzelf vragen stellen en ook veel antwoorden geven op de vragen van de docent. Doordat deze kinderen nog niet in de puberteit verkeren, vertonen ze geen negatieve houding. B. van Tilborg (Educator van het Museon) stelt dat het mogelijk is om kinderen van verschillende leeftijden en denkniveaus in één groep in te delen. Hij gaat ervan uit dat de oudere kinderen de jongere kinderen gaan helpen en dat kinderen onder elkaar taken gaan verdelen, (iemand die beter is met zijn handen, gaat bouwen; iemand die theoretisch sterk is leidt de boel). M. Reitsema (Educator van het Museon), die deskundig is op het gebied van didactiek, adviseert om de groep kinderen van 10 t/m 14 jaar in twee groepen te splitsen. Ze stelt dat het verschil anders te groot is. Aan de andere kant geeft ze ook aan dat een groep met alleen maar pubers erg demotiverend kan zijn. Om erachter te komen wat kinderen Cool vinden, maakt Museon gebruik van zogenaamde ‘kinderambassadeurs’. Dit houdt in dat Museon regelmatig naar scholen toe gaat om persoonlijk aan kinderen te vragen wat ze leuk vinden en graag in het Museon terug willen zien. Daarnaast geeft ze aan dat het misschien verstandiger is om als science club met scholen samen te werken, aangezien deze de kinderen beschikbaar kunnen stellen. Ze zegt dat het wellicht leuk zou zijn om eerst op scholen langs te gaan en proefjes voor te doen om op deze manier interesse bij kinderen op te wekken. Volgens haar kan naschoolse opvang ook kinderen bieden. Zo krijgt het Museon regelmatig kinderen over de vloer die van een naschoolse opvang komen. Om kinderen iets extra’s aan te bieden bij een science club, kunnen er feestjes worden gegeven voor kinderen. Een andere stimulans zou kunnen zijn om een 10-rittenkaart aan kinderen aan te bieden, waar ze na tien ritjes iets leuks voor terugontvangen, bijvoorbeeld een excursie naar een plaatselijke universiteit.
BIJLAGE 6: INTERVIEW ONTDEKFABRIEK De Ontdekfabriek is een initiatief van de stichting De Uitvinders. De stichting wil kinderen op een avontuurlijke manier kennis laten maken met techniek, om ze op deze manier voor techniek te enthousiasmeren. De stichting organiseert verschillende evenementen maar ook op scholen laten ze kinderen op een leuke manier in aanraking komen met techniek. Naar aanleiding van het succes van de evenementen hebben H. Vrijdag en C. Voets besloten om een ontdekfabriek voor kinderen in te richten. De Ontdekfabriek is gevestigd in de oude Phillipsfabriek in Eindhoven en heeft een oppervlakte van 3500 m2. H. Vrijdag vertelt in een interview hoe dit initiatief tot stand is gekomen. “De Ontdekfabriek is gebaseerd op een boek, dat de Uitvinders” heet. In dit boek ontdekt een stel kinderen op een dag dat de verlaten fabriek bij hen in de buurt helemaal niet zo verlaten blijkt te zijn. Het schijnt dat er een paar uitvinders daar stiekem wonen en dingen ontwerpen.” In De Ontdekfabriek worden kunstwerken geplaatst die aansluiten op de belevingswereld van kinderen. Zo kunnen de kinderen straks een ritje maken op de luchtfiets en kunnen ze bijvoorbeeld door een verrekijker als het ware bij een bedrijf naar binnen kijken. Maar ook kunnen de kinderen natuurlijk zelf aan de slag gaan bij De Ontdekfabriek en eigen kunstwerken tot stand brengen. Vrijdag hoopt dat er in de toekomst ook verschillende science centra/science clubs kunnen worden ondergebracht in De Ontdekfabriek. Ook bestaat er een mogelijkheid om kinderen structureel aan de slag te laten gaan in de Ontdekfabriek. In De Ontdekfabriek is er namelijk ruimte voor grote aantallen kinderen. Er wordt geschat dat de entree van De Ontdekfabriek 6 euro per keer gaat worden. Kinderen maken kennis met techniek door middel van het beleven van een avontuur. Zo wordt er bijvoorbeeld aan kinderen een verhaal voorgelegd ondersteunt met een digitaal spel, waar de Stichting C3 aan heeft meegewerkt, van een kapitein die op een onbewoond eiland is gestrand. De kinderen moeten vervolgens uitzoeken hoe de kapitein van oceaanwater drinkwater kan maken, hoe hij een hut moet bouwen of een boot et cetera.
BIJLAGE 7: INTERVIEW ONTDEKHOEK
Ontdekhoek is een werkplaats voor meisjes en jongens van 4 t/m 14 jaar, waar zij zelf aan de slag gaan met verschillende proefjes. Ontdekhoek heeft vier vestigingen: Rotterdam, Zwolle Den Bosch en Amsterdam. In Rotterdam komen ongeveer 700 kinderen per week langs. Kosten voor het pand van De Ontdekhoek in Rotterdam komen op 400 euro per maand; de rest wordt betaald door de gemeente. De Ontdekhoek is een stichting en heeft diverse collectieve bedrijfsverzekeringen afgesloten, zoals opstal-, WA- en een brandverzekering. Duur van de bijeenkomst is maximaal 4 uur (één dagdeel). Begeleiding heeft geen speciale cursus gevolgd, ook geen EHBO-cursus. Er zijn minimaal twee begeleiders aanwezig. Eén begeleider op maximaal 30 kinderen. Adviezen/tips • kinderen selecteren door ze vooraf te laten solliciteren als ze naar een excursie willen, zoals naar de TU/e •
eventueel ook de hoogleraar laten kiezen uit een selectie van de sollicitatiebrieven
•
niet met vrijwilligers werken, maar met betaalde krachten; daar kan je afspraken mee maken/contract laten tekenen
•
universiteit studenten laten leveren die er studiepunten voor krijgen
•
didactische leerlijn erin maken. Bert Nagel biedt aan om mee te werken om dit op te zetten
•
proeven huis, tuin en keuken laten lijken, zodat de kinderen het gevoel hebben dat ze dit zelf ook kunnen in hun eigen omgeving
•
denken, doen en verbeteren. Kinderen moeten het kunnen verbeteren om beter te worden
•
ouders (goede ambassadeurs) bij de club betrekken door hen het laatste halfuurtje gratis koffie aan te bieden
•
ouders laten meedoen met de bijeenkomsten
•
kinderen per bijeenkomst laten betalen
•
zet het idee op internet en kinderen kunnen zich dan van tevoren inschrijven voor een bepaald project
•
€7,50 per keer laten betalen
•
neem een begroting op in het verslag, werknemers, huur, gas water en licht, materiaal, verzekeringen.
•
college vooraf schept een afstand, niet doen.
•
kinderen van 12 t/m 14 jaar en kinderen onder de 12 jaar een aparte ruimte geven; de kinderen moeten wel de mogelijkheid krijgen om toch wel met elkaar samen te werken als zij dat willen
•
club niet koppelen aan een school of buurthuis
•
vouchers maken voor kinderen die het niet kunnen betalen
•
om op te starten, klassen uitnodigen, zodat kinderen kunnen zien wat de club inhoud
•
kijk eens bij ASE.org.eu op de site, hier staan organisaties die al veel proeven hebben ontwikkeld; wellicht dat deze proeven kunnen worden overgenomen
•
let op kosten, aantallen en zorg voor een breed bereik.
•
kinderen voelen zich niet thuis op een universiteit, omdat het niet op een thuissituatie lijkt.
BIJLAGE 8: INTERVIEW ONTDEKPLEK De kinderen zijn tussen 4 en 12 jaar, omdat het programma in samenwerking met de basisscholen is opgestart. Daarnaast geeft H. Valkenier aan dat uit een onderzoek is gebleken dat interesse voor techniek het beste voor het elfde jaar kan worden opgewekt, omdat het daarna een heel stuk moeilijker is. De groepen kinderen verschillen elke keer, ze hebben geen vast aantal kinderen waarmee wordt gewerkt. De bijeenkomst vindt elke woensdag plaats. De begeleiders zijn vrijwilligers en één leerkracht (Valkenier). De vrijwilligers krijgen een vergoeding van 20 euro per dag. Ook was er vroeger een project, waarin de moeders van kinderen als begeleiders werden ingezet, de zogenaamde ‘Technomoeders’. Helaas is het project doodgebloed, omdat er steeds meer moeders werken. Er is ook niet vastgesteld hoeveel vrijwilligers er per groep kinderen zijn. Soms is er één begeleider aanwezig per tien kinderen soms, één op 50. Ze kijken gewoon hoe het het beste uitkomt. Ook voor kinderen geldt: er wordt individueel ter plekke gekeken naar wat een kind kan en wil leren, een kind dat daar voor het eerst is, wil andere dingen ondernemen dan een kind, dat elke woensdag komt. De begeleiders krijgen een korte cursus of lezen een boek, dat ook op de website beschikbaar is en waarin op een makkelijke manier staat uitgelegd hoe ze kinderen techniek kunnen leren. Ontdekplek heeft in het verleden geprobeerd om studenten als begeleiders in te zetten, maar jammer genoeg heeft het niet gewerkt. Volgens Valkenier waren de studenten erg gedemotiveerd en deden zij zo miin mogelijk, maar net genoeg om hun studiepunten te behalen. Vrijwilligerswerving gebeurt voornamelijk via via . Ook staat er een oproep op de website, maar deze levert helaas niet zoveel op.
BIJLAGE 9: INTERVIEW STICTING DE JONGE ONDERZOEKERS EINDHOVEN (DJOE) De kinderen zijn in de leeftijdscategorie 11 t/m 22 jaar. Er is voor deze leeftijd gekozen omdat kinderen van deze leeftijd een fijne motoriek hebben, ze zijn in staat om proefjes uit te voeren en met materialen om te gaan. Bovendien hebben ze een grotere woordenschat en meer volwassen taalgebruik dan kinderen onder de 11 jaar. DJOE wordt financieel gesteund door de gemeente Eindhoven en ze wordt ook gesponsord door andere organisaties uit de regio Eindhoven. Er is gekozen voor een stichting omdat dit in veel opzichten makkelijker is dan andere rechtspersonen, omdat je kinderen geen lid hoeft te maken. In het gebouw waar de stichting zich bevindt, zijn verschillende ruimtes. Zo vindt men daar onder andere een computerruimte, sciencelab en een bibliotheek. De thema’s zijn uiteenlopend: biologie, natuurkunde, scheikunde, informatica. De kinderen werken individueel en in eigen tempo. Vaak maken kinderen ook tijdens hun bezoek aan de stichting hun huiswerk. Indien een van de kinderen vastloopt met de proeven/werkjes, kan hij/zij een ouder iemand om hulp vragen. Voordat kinderen lid worden vindt er een intakegesprek plaats. Ook de ouders van de kinderen zijn tijdens dit gesprek aanwezig. Tijdens het intakegesprek wordt gekeken naar de interesse van het kind en wat het kind al kan. Daarna vindt er een proefperiode van 2 tot 3 weken plaats. Zo krijgt het kind de kans om bepaalde basisprincipes, die hij niet kent bij te leren. Er is altijd minimaal één begeleider op de groep van 5 tot 6 kinderen aanwezig. Momenteel komen er ongeveer 40 tot 50 kinderen over de vloer. De meesten hebben een vast bezoekpatroon en komen een tot twee keer in de week langs op vaste dagen (donderdagavond, vrijdagavond en/of zaterdagmiddag). De hoogste opkomst is op vrijdagavond. Soms kunnen de kinderen ook bepaalde dingen thuis doen, maar ook dit is afhankelijk van het kind zelf. De kinderen hebben veel eigen inbreng zij bepalen waar zij aan werken, wat zij willen leren en dus ook of ze thuis verder willen gaan. Het gebeurt vaak dat kinderen verder zijn op het gebied van techniek dan hun klasgenoten. Deze kinderen krijgen dan extra stof van de school, waar zij aan verder kunnen werken. De stof die zij krijgen is ontwikkeld voor hoogbegaafde kinderen. Om de 4 à 5 weken houdt de stichting een teambespreking om te kijken of alles naar wens verloopt. Het lidmaatschap bedraagt 88 euro op jaarbasis. Indien de ouders van het kind het niet kunnen betalen, worden zij tegemoetgekomen door de stichting en wordt het geld elders vandaan gehaald. Alle zaken rondom veiligheid worden door professionals geregeld via vrijwilligersfonds; dit houdt zich onder andere bezig met verzekeringen. De WA-verzekering is verplicht: als de kinderen geen WA-verzekering hebben, wordt dat via de stichting geregeld. De meeste vrijwilligers bestaan uit kinderen die vroeger lid waren van de stichting. De stichting doet niet aan promotie, de vrijwilligers en kinderen worden geworven naar aanleiding van mond- tot- mondreclame. De vrijwilligers krijgen een arbo-cursus en vier vrijwilligers hebben ook een EHBO-diploma.
BIJLAGE 10: INTERVIEW STICHTING PROEFJES Kinderen zijn in de leeftijdscategorie tussen 8 en 12 jaar. Volgens een van de oprichters van de stichting kunnen jongere kinderen bepaalde dingen nog niet begrijpen en kunnen zij nog niet erg goed lezen. De kinderen die ouder zijn dan 12 jaar, raken de interesse een beetje kwijt en zijn meer geïnteresseerd in andere dingen, bijvoorbeeld in elkaar. De workshops worden in opdracht gegeven van een instelling, bijvoorbeeld een school, en de vergoeding is afhankelijk van het aantal mensen dat eraan meedoet, de soort workshop, et cetera. De studenten die daar stage lopen krijgen studiepunten en/of stagevergoeding. Daarnaast hebben ze goede contacten met bepaalde onderwijsinstellingen en regelen zij met deze verder dat de studenten bij hun stage kunnen lopen. Meestal is er één begeleider op de groep van maximaal twintig kinderen, als er meer kinderen zijn dienen er minimaal drie begeleiders aanwezig te zijn, anders wordt het erg moeilijk om orde te houden. De kinderen krijgen vooraf een introductie en gaan daarna aan de slag. Meestal gaan kinderen in groepjes van drie aan de slag. Voor elk kind ligt er een werkboekje klaar met uitleg van de proef en verdere instructies. De kinderen hoeven geen basisprincipes te kennen, er wordt eventueel wel gevraagd wat kinderen al van het onderwerp/thema af weten. De begeleiders zijn meestal gewoon leden van het bestuur. Zij krijgen een vergoeding voor het geven van de workshops/les aan kinderen. De medewerkers van de stichting benadrukken dat de leeftijd van kinderen erg belangrijk is. Je moet goed kijken naar wat zo’n kind aankan, wat binnen zijn begrippen valt. Er moet bijvoorbeeld niet te veel en niet te moeilijke tekst in werkboekjes staan maar wel veel plaatjes. In de pabo boekjes is te vinden wat bij welke leeftijdscategorie past of het kan eventueel aan de pabodocenten worden gevraagd. De stichting adviseert om de groep te splitsen 10 t/m 12 en 12 t/m 14 jaar, omdat het leeftijdsverschil anders te groot is. Ook adviseert zij om de pabodocenten te vragen of de kinderen wel in staat zijn om aan een lang project te werken. Kinderen willen meestal tussentijds resultaat zien, alhoewel het wel per individu kan verschillen. Ze geeft een voorbeeld van experimenten op de basisschool: het planten van een boon en afwachten tot hij groeit. Het kan dus over een langere periode, maar er moet regelmatig genoeg iets gebeuren! De stichting heeft een WA-verzekering. Deze is gratis aangeboden door verzekeringsmaatschappij VGA te Amsterdam.
BIJLAGE 11: INTERVIEW STICHTING TECHNIEKPROMOTIE Stichting Techniekpromotie organiseert allerlei activiteiten voor kinderen onder de 15 jaar. Er wordt veel met p.o. en v.o. gewerkt. De stichting heeft nauwe contacten de TU/e en de Stichting C3, die in het verleden lesstof voor ze heeft ontwikkeld. Het is de bedoeling dat kinderen kennis maken met techniek voordat ze op school een profiel moeten kiezen. Dit moet ze helpen om een keuze te maken en ook eerder voor een technische richting te kiezen. J. de Jong geeft aan dat het verstandig is om kinderen onder de 11 jaar te benaderen, omdat dan de attitude nog niet is gevormd. De begeleiders van de stichting zijn veelal studenten, die in dienst zijn genomen. Universiteiten helpen de stichting om studenten te werven voor de begeleiding. De studenten krijgen een financiële vergoeding en moeten ook op de vacature solliciteren. Hiermee wil de stichting voorkomen dat ongemotiveerde studenten en/of studenten die alleen op het geld uit zijn worden aangetrokken. Ook wordt er soms met vrijwilligers gewerkt; deze worden via mond-tot-mondreclame geworven. De vrijwilligers krijgen verschillende cursussen, zodat ze beter in staat zijn les te geven aan kinderen. Soms wordt er gewerkt met andere instanties die kinderen ‘leveren’ aan de stichting. In het verleden is er gewerkt met naschoolse opvangcentra, maar dit was geen succes. De ouders brachten de kinderen soms te vroeg en kwamen ze te laat ophalen; bovendien waren de ouders erg gehaast en waren niet echt geïnteresseerd in wat de kinderen hadden geknutseld. De kinderen krijgen op school les. Alles wordt dus op locatie gedaan. Meestal krijgt een school van tevoren een studentcoördinator over de vloer die de leerkrachten inlicht over wat er gaat gebeuren. De leerkrachten worden actief betrokken bij de activiteiten, zodat ze later ook zonder hulp op een dergelijke manier de kinderen kennis kunnen laten maken met techniek. Wel zijn er plannen om een samenwerkingsverband aan te gaan met concepten, zoals het bedrijf ‘Breed’ dat biedt. Breed is een praktijkadviesbureau voor een brede school. Dat houdt in dat het bureau advies geeft aan scholen over hoe ze een bepaald doel kunnen bewerkstelligen. Zij brengen scholen in contact met andere organisaties, zoals de Science Centra waar de scholen vervolgens naartoe kunnen. De Jong adviseert de Science Club om krachten te bundelen met andere organisatie. Andere advies is om met een kleine groep kinderen te beginnen, omdat er nog veel valt te leren valt. Bovendien raadt hij aan om elke stap goed te overdenken. Zo heeft hij het bijvoorbeeld over de locatie: Zijn de ouders wel bereid om kinderen op een zaterdag naar de TU/e te rijden? Een ander punt waar je op moet letten volgens hem is dat de contributie niet te laag is waardoor ouders de club gaan zien als een goedkope kinderdagopvang. De Jong is ervan overtuigd dat je kinderen van verschillende niveaus bij elkaar in de groep kunt zetten (vmbo, havo, vwo). Wel moet de stof volgens hem dan in lagen worden aangeboden; op deze manier kunnen kinderen die abstract denken, kinderen die motorisch beter zijn en kinderen die emotioneel sterk zijn allemaal naar hun zin hebben, omdat ze ergens in kunnen uitblinken. Op dit moment maakt de stichting weinig gebruik van promotie, omdat er niet genoeg ruimte is voor meer kinderen. De stichting is WA-verzekerd via de universiteiten, waar vanuit de bijeenkomsten plaatsvinden.
BIJLAGE 12: INTERVIEW STICHTING WITTE TULP De Stichting Witte Tulp richt haar activiteiten op kinderen van het p.o. en hun ouders. De doelstelling van de stichting is preventie van schooluitval en bestrijden van achterstand, en is door pedagogische begeleiding gericht op het vergroten van het zelfoplossende vermogen van de tieners, de adolescenten, de ouders en de leerkrachten. Deze stichting heeft vijf locaties. Zo zijn er drie in Amsterdam, een in Haarlem en een in Zaandam. De Scholen kunnen zich aanmelden en de kinderen kunnen zich ook zelf aanmelden. De kinderen komen naar de desbetreffende locatie toe. Meestal komen de kinderen twee keer maand bij elkaar. De stichting verzorgt huiswerkbegeleiding, weekendschool en ze hebben ook verschillende clubs, onder anderen een science club. Een groep bestaat uit zeven kinderen. Uit ervaring is gebleken dat dit de beste grootte is. De stichting heeft zelf een vast programma die zij aan kinderen aanbieden, maar als bijvoorbeeld een school behoefte heeft aan iets ander, wordt er voor die school een ander programma samengesteld. Wat de bètavakken betreft, kinderen krijgen daarover voornamelijk alleen achtergrondinformatie. Ze werken daarnaast aan projecten zoals ‘hoe maak je lipgloss’ (waar bestaat het uit?). De stimulus voor de kinderen is dat zij aan het eind het project aan een groot publiek kunnen laten zien. Om de praktijklessen heen krijgen de kinderen theorieles. De vrijwilligers zijn meestal jongeren die al van school zijn en er worden ook vrijwilligers geworven op het hbo. De opleidingen worden benaderd met de vraag of er mogelijkheid is om studenten in te zetten. De opleidingen zelf kijken of er studiepunten tegenoverstaan of niet. De rest gebeurt via mond-tot-mond reclame. Bovendien heeft de stichting elf gezinsprojecten lopen, waar in totaal 22 ouders aan hebben meegedaan. Bovendien treden ouders vaak als vrijwilliger op, in totaal hebben 100 ouders-vrijwilligers aan meegedaan. Op deze manier kan je ook via de ouders kinderen gemakkelijker overhalen om mee te doen. De stichting staat continu in contact met de ouders via verschillende bijeenkomsten, op deze manier wordt er ook een band opgebouwd. Algemeen directeur, M. Alouia heeft maar één tip: wees enthousiast; Als je iets met je hart doet is de helft van het werk al gedaan.
BIJLAGE 13: INTERVIEW TECHNIFIC/STICHTING TECHNIEK EDUCATIE EN PROMOTIE (STEP) Technific is het projectbureau van de Stichting Techniek Educatie & Promotie (STEP). Deze organisatie bundelt alle activiteiten rondom techniekpromotie en -educatie en bewerkstelligt crosspromotie. Technific organiseert en coördineert evenementen in de regio Eindhoven, Helmond en De Kempen, waarbij jongeren van 4 t/m 20 jaar techniek kunnen beleven en ontdekken. H. van Oers, programmamanager van deze stichting, wil het liefst met alle science centra uit de regio Eindhoven aan tafel gaan zitten om met elkaar af te spreken dat verschillende organisaties elkaar aanvullen en niet tegenwerken. Hij wil het liefst zelf de coördinatiefunctie hebben.
BIJLAGE 14: INTERVIEW STICHTING TECHNIKA 10 Technika 10 is een overkoepelend bureau voor 60 zelfstandig opererende organisaties met 350 begeleiders. Elke Technika 10-locatie heeft een eigen coördinator. De begeleiders worden geschoold door Technika 10-vakvrouwen. Ook geven deze vakvrouwen cursussen aan leerkrachten. Alle begeleiders zijn vrouwen, omdat Technika 10 voornamelijk wil benadrukken dat het erg belangrijk is om ook vrouwelijke technici te hebben. Technika 10 ontwikkelt lesmateriaal, biedt cursussen aan en zorgt voor cross-promotie. Jaarlijks bereikt Technika10 3.500 volwassenen. Technika10 is lid van de Vereniging van Samenwerkende Centra en musea in wetenschap en techniek (VSC). De leeftijden van de kinderen zijn afhankelijk per regio en grootte van de groep. Sommige locaties werken met kinderen vanaf 6 jaar, andere met kinderen vanaf 8 jaar. De kinderen zijn niet ouder dan 10 jaar, omdat uit een Engels onderzoek is gebleken (helaas wist M. Knottenelt de naam van het onderzoek niet) dat de attitude van kinderen tot het elfde jaar wordt gevormd. Dat betekent dus dat het heel erg moeilijk is om nog na het tiende jaar bij kinderen interesse op te wekken voor techniek. Alle begeleiders zijn vrouwen, omdat op deze manier zij als een rolmodel kunnen optreden voor meisjes. De drempel voor meiden om mee te doen en later voor een technische opleiding te kiezen, wordt lager. Volgens Knottenbelt is uit een ander onderzoek naar voren gekomen dat meisjes zowel mannelijke als vrouwelijke begeleiding even leuk ervaren. Wel is het zo, dat meisjes die van een vrouw begeleiding krijgen sneller geneigd zijn om te denken dat zij later ook een carrière in de techniek aankunnen. De geïnterviewde benadrukt een paar keer hoe belangrijk het is om laagdrempelig te zijn en bij elke stap goed te overwegen waar zich een mogelijke drempel bevindt. De locatie, bijvoorbeeld, moet zich zo bevinden, dat meisje niet in het donker naar huis hoeven te fietsen, anders wordt de kans kleiner dat zij gaan meedoen. Een ander voorbeeld dat door Knottenbelt wordt gegeven is dat zij geen lidmaatschap voor 1 jaar aanbieden, maar een soort rittenkaart: kinderen betalen voor acht bezoeken. Daarna kunnen zij natuurlijk hun lidmaatschap verlengen. De reden hiervan is volgens haar dat ouders niet zo snel een lidmaatschap van 1 jaar voor hun kind aangaan, omdat ze niet overtuigd zijn dat (voornamelijk meisjes) 1 jaar lang blijven terugkomen. De begeleiders zijn allemaal vrijwilligers, die door middel van netwerken worden gevonden. Ook als Tecnhika 10 in het nieuws komt, wordt daarbij een korte oproep geplaatst dat men opzoek is naar begeleiders. Daarnaast is het belangrijk dat vrijwilligers goed worden voorgelicht. Zo moet een vrijwilliger goed weten wat een kind van bijvoorbeeld 10 jaar oud wel of niet kan en waar zijn interesses liggen. Ook geeft Knottenbelt aan dat het volgens haar gezien de doelstelling van een science club, beter is om met een kleinere groep te beginnen, omdat de oprichters van de club nog heel veel moeten leren. Indien de doelstelling is: zoveel mogelijk kinderen weten te bereiken, die al geïnteresseerd zijn, dan hoeft dat niet. Maar juist als je kinderen wilt bereiken, die niet geïnteresseerd zijn, kun je het beste met een kleine groep geconcentreerd bezig zijn. De contributie hangt af van de plaats en bedraagt meestal tussen 1 en 5 euro. Zij is plaatsafhankelijk omdat bijvoorbeeld mensen in achterstandswijken minder geld hebben te besteden. Ook met zulke zaken wordt rekening gehouden. Een andere tip is om een science club aan een andere vereniging te binden, zoals bijvoorbeeld DJOE of De Ontdekfabriek. Dit omdat de Science Club zich onderscheidt met scheikunde. Daar hoef je volgens haar geen aparte club voor op te richten en is het handiger als men de krachten bundelt. Zelf is technika 10 begonnen met drie clubjes van elk tien kinderen. Technika10 heeft zomer 2009 haar deuren wegens faillissement gesloten. De plaatselijke clubs gaan vanaf nu zelfstandig verder. De deskundigen van Technika 10 gaan verder als ZZP’er/freelancer.
BIJLAGE 15: INTERVIEW TWENTS TECHNIEKMUSEUM Het Twents Techniekmuseum werkt nauw samen met technische bedrijven uit de omgeving, zoals Stork. In elk zaaltje kunnen kinderen iets over deze bedrijven leren, de kerndoelen van de geschiedenis van de bedrijven moet aansluiten op bijvoorbeeld thema’s zoals economie, maatschappij of kinderarbeid, et cetera. Door de geschiedenis van een bedrijf te leren kennen, leren de kinderen ook op andere gebieden veel nieuwe, interessante dingen. De programma’s voor het p.o. en v.o. zijn verschillend. Ook voor elke groep op het p.o. is er een apart programma opgesteld. De programma’s zijn ook te vinden op de website. Het is de bedoeling dat kinderen spelenderwijs iets leren. Ze hoeven er niet veel van te onthouden, het gaat er voornamelijk om dat ze positieve, leuke, spannende ervaringen aan het begrip techniek verbinden, zodat ze later eerder geneigd zijn om die richting te kiezen. Daarnaast maken ze bij dit museum een onderscheid tussen de havo- en vmbo-kinderen. T. Venema, coördinator educatie, geeft tijdens het telefonisch interview aan, dat het niet verstandig is om deze twee groepen kinderen te mengen. Het is namelijk zo dat vmbo-kinderen over het algemeen anders in elkaar zitten dan havo-kinderen. Ze legt nadruk op dat volgens haar vmbo-kinderen niet over een betere motoriek beschikken dan havo-kinderen, maar dat zij gewoon iets moeten doen. Zij ondervinden meer moeite met zelf aan de slag gaan en hebben duidelijke aanwijzingen nodig van wat er van ze wordt verwacht. Ook vervelen zij zich sneller en kunnen zich minder lang concentreren bij het theoriegedeelte. Zij moeten constant met iets fysiek bezig zijn. Daarnaast is het volgens Venema beter om de groep van 10 t/m 14 jaar, die de (pilot) Science Club voor ogen heeft, op te splitsen in twee leeftijdscategorieën. Dit omdat er een groot leeftijdsverschil bestaat tussen die twee en zij bang is dat jongeren kinderen zich geïntimideerd zullen voelen door de oudere, en dus minder snel vragen stellen of zelf met nieuwe ideeën aankomen. Omdat het Twents Techniekmuseum al 25 jaar bestaat, zijn de programma’s en het lesgeven al een vertrouwd vast patroon. Er zijn vier vaste medewerkers in dienst, die al jaren les geven. Daarnaast zijn er heel veel vrijwilligers werkzaam. Deze vrijwilligers bestaan uit studenten, die stage lopen en 65-plusser die bij de bedrijven werkten, waar het museum mee samenwerkt. Als tip om vrijwilligers aan te trekken geeft Venema aan: laat mensen uit het bedrijfsleven, die bijvoorbeeld bij bedrijven werkzaam zijn, die de door jullie gebruikte materialen hebben ontwikkeld langskomen om een gastles te verzorgen. Op deze manier maakt het bedrijf promotie en heb je een gastspreker en misschien ook een vrijwilliger. Maak foto’s van de gastlessen en hang deze aan de muur, andere bedrijven die dan langskomen kunnen zien wie er nog meer is geweest (promotie). Daarnaast zegt ze dat het voornamelijk om het enthousiasme gaat. Indien een kind in de les niet is geïnteresseerd en is afgeleid door bijvoorbeeld de oliegeur, en opmerkingen maakt zoals: “Bah, wat stinkt hier zo?”, probeer de les zo te wenden dat ook hij/zij iets leert. Leg het kind uit wat olie is, waarvoor het is gebruikt en waarom het stinkt. Dus vooral flexiebel zijn en op het moment zelf op de interesses van het publiek inspelen. Voor een les betaalt de school 25 euro voor een groep en 1 euro extra per leerling. De tarieven worden elk jaar opgesteld. De promotie wordt naar een vast scholenbestand van het museum verstuurd, waarin ze dus informatie krijgen over en een uitnodiging voor de tentoonstellingen. Momenteel is het museum in de ban van het thema ‘moord’.
BIJLAGE 16: INTERVIEW WERKPLEIN MERCADO Werkplein Mercado omschrijft zichzelf als: ‘Werkplein Mercado is hét startpunt voor iedereen die werk zoekt én voor iedereen die op zoek is naar personeel. Bij Werkplein Mercado kunnen mensen terecht voor begeleiding bij het zoeken naar een (andere) baan en voor een (tijdelijk) inkomen (WW-, WIA- of WWB-uitkering). Werkgevers kunnen bij Werkplein Mercado terecht om geschikt personeel te vinden voor hun (moeilijk vervulbare) vacatures. Werkzoekenden en werkgevers uit Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Nuenen, Son en Breugel en Veldhoven kunnen terecht bij één organisatie: Werkplein Mercado is een samenwerkingsverband tussen UWV WERKbedrijf en bovenstaande gemeenten’. J. Stamps, werkcoach van Werkplein Mercado, is door de KNCV benaderd voor een interview. Er is aan hem gevraagd of er een mogelijkheid bestaat om mensen die werkloos of arbeidsongeschikt zijn als vrijwilligers voor een science club in te zetten en zo ja, hoe dat in zijn werk gaat. Volgens Stamps is dat mogelijk. Indien een science club vrijwilligers nodig heeft, moet er in de eerste instantie een functieprofiel worden opgesteld en doorgegeven worden aan een van de werkcoaches binnen Mercado. Vervolgens wordt er een bijeenkomst georganiseerd, waar beide partijen elkaar kunnen ontmoeten (science club/vrijwilligers). Tijdens deze bijeenkomst wordt er gekeken welke mensen kunnen en/of willen worden ingezet als begeleider. De mensen die aan de slag gaan voor een science club, krijgen hun uitkering doorbetaald. Het is wel zo, dat mensen die niet arbeidsongeschikt zijn en werkloos zijn 36 uur in de week beschikbaar moeten zijn voor sollicitaties. Er zijn uitzonderingen: mensen die weinig kansen maken op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld mensen die al 60 jaar oud zijn, kunnen in overleg met de werkcoach vrijstelling krijgen voor de sollicitatieprocedures. Stamps heeft zichzelf als contactpersoon opgegeven en stelt voor om contact met hem op te nemen, wanneer de (pilot) Science Club op zoek gaat naar vrijwilligers.
BIJLAGE 17: VOORBEREIDNG EXPERIMENTEN Eenvoudige experimenten voorbereiden en uitvoeren a. Experimenten ontwerpen om een eenvoudige probleemstelling te onderzoeken: •
mengsels scheiden door middel van filtreren, indampen en absorberen
•
al dan niet oplosbaar zijn nagaan
•
aanwezigheid van koolstofdioxide, water en zuurstof nagaan
•
(verschil in) zuurgraad nagaan.
b. Voorspellingen doen over de uitkomst van een proef. c. Practicummaterialen hanteren. •
bekerglas, brander, driepoot, druppelpipet, erlenmeyer, gaasje, horlogeglas, injectiespuit, kolf, kroesje, kroezentang, maatcilinder, reageerbuis, reageerbuisknijper, spatel, spuitfles, statief, thermometer, trechter.
d. Bij het uitvoeren van experimenten efficiënt en veilig gebruikmaken van practicummaterialen en chemicaliën, gevaren herkennen: •
schoon materiaal gebruiken
•
juiste hoeveelheden gebruiken
•
veiligheidsbril dragen
•
juist gebruik brander
•
correct verwarmen
•
reageerbuis niet op een ander richten
•
bij schenken etiket op flessen naar boven
•
stoppen op flessen doen
•
voorzichtig schudden van vloeistof
•
afnemen gemorste chemicaliën
•
zorgvuldig omgaan met afval.
e. Enkele technieken uitvoeren: •
adsorptie met norit
•
elektrolyseren
•
filtreren
•
gas boven water opvangen
•
indampen
•
oplossen
•
pH bepalen met universeelindicatorpapier
•
verwarmen
•
wegen.
f. Enkele aantoningsreacties uitvoeren: •
koolstofdioxide met kalkwater
•
water met wit kopersulfaat
•
zuurstof met een gloeiende houtspaander
•
aanwezigheid van zuren en basen met universeelindicatorpapier.
g. Experimenten en bepalingen uitvoeren volgens een gegeven voorschrift. h. Relevante waarnemingen doen: •
emulsie en suspensie
•
faseovergangen
•
gasontwikkeling
•
geur
•
kleur en kleurverandering
•
oplossen
•
warmte-effect.
i. Experimenten met de computer (Coach, Pasco) j. Scheikundige apparatuur gebruiken : elektrolyseapparaat, colorimeter, (gas)chromatograaf …… k. Natuurkundige experimenten doen met licht, geluid, warmte, magnetisme, krachten (elektrische schakelingen (voltmeters, ampèremeters, systeembord) lenzen, spiegels, krachtmeters, oscilloscoop, hefbomen, katrollen, enzovoort) l. Experimentele gegevens ordenen, overzichtelijk weergeven en er conclusies uit trekken: •
diagrammen, schema's, tabellen, tekeningen (ook van een opstelling), waarnemingen.
BIJLAGE 18: VAARDIGHEDEN Uit de examenprogramma’s havo/vwo Bi-Na-Sk, domein A Vaardigheden. Subdomein: Technisch-instrumentele vaardigheden De kandidaat kan: •
gebruik maken van stoffen, instrumenten en apparaten voor het in de praktijk uitvoeren van experimenten en technische ontwerpen met betrekking tot de in domein B t/m H
•
genoemde vakinhoud, voor zover veiligheid, milieu-eisen, kosten en instrumentarium dit toelaten
•
bij het raadplegen, verwerken en presenteren van informatie en bij het inzichtelijk maken van processen gebruik maken van toepassingen van ICT
•
gebruik maken van micro-elektronica systemen voor het meten en regelen van grootheden
•
aangeven met welke technieken en apparaten de belangrijkste grootheden uit de natuurwetenschappen worden gemeten
•
verantwoord omgaan met stoffen, instrumenten en organismen, zonder daarbij schade te berokkenen aan mensen, dieren en milieu.
Subdomein: Ontwerpvaardigheden De kandidaat kan: •
een technisch probleem herkennen en specificeren
•
een technisch probleem herleiden tot een ontwerp-opdracht
•
prioriteiten, mogelijkheden en randvoorwaarden vaststellen voor het uitvoeren van een ontwerp
•
een werkplan maken voor het uitvoeren van een ontwerp
•
een ontwerp bouwen
•
ontwerpproces en -product evalueren, rekening houdende met ontwerpeisen en randvoorwaarden voorstellen doen voor verbetering van het ontwerp.
Subdomein: Onderzoeksvaardigheden De kandidaat kan: •
een natuurwetenschappelijk probleem herkennen en specificeren
•
verbanden leggen tussen probleemstellingen, hypothesen, gegevens en aanwezige natuurwetenschappelijke voorkennis
•
een natuurwetenschappelijk probleem herleiden tot een onderzoeksvraag
•
hypothesen opstellen en verwachtingen formuleren
•
prioriteiten, mogelijkheden en randvoorwaarden vaststellen om een natuurwetenschappelijk onderzoek uit te voeren
•
een werkplan maken voor het uitvoeren van een natuurwetenschappelijk onderzoek ter beantwoording van een onderzoeksvraag
•
relevante waarnemingen verrichten en (meet)gegevens verzamelen
•
conclusies trekken op grond van verzamelde gegevens van uitgevoerd onderzoek
•
oplossing, onderzoeksgegevens, resultaat en conclusies evalueren.
Lijst van onderzoeksvaardigheden (Naar Van den Berg, E. en Buning, J. (1994) Van practicum tot open onderzoek materiaal uit een cursus zelfstandige opdracht natuurkunde voor docenten en toa's. Amsterdam, VU.)
1. Doel van onderzoek bepalen (onderzoeksvraag) 1.1 Probleemstelling in natuurkundige/scheikundige termen vertalen 1.2 Onderzoeksvraag in algemene termen formuleren 1.3 Doel van experiment in algemene termen weergeven 1.4 Hypothese formuleren in algemene termen 2. Plan maken voor verwerken van data (theoretische voorbereiding) 2.1 Relateren van probleemstelling aan fysische/chemische wetten en/of begrippen 2.2 Afleiden van theoretisch te verwachten verband 2.3 Aangeven van te verwachten resultaten 2.4 Schatten van uitkomst in orde van grootte 2.5 Onderzoeksvraag formuleren in relatie tot de theorie 2.6 Hypothese formuleren in relatie tot de theorie 3. Plan maken voor verwerven van data (experimentele voorbereiding) 3.1 Vertalen van probleemstelling naar experiment 3.2 Een voorstel voor een bruikbare opstelling doen 3.3 Maken van meetplan (meetprocedures voor variabelen en planverwerking) 4. Data verwerven (uitvoering) 4.1 Verrichten van kwalitatieve waarnemingen 4.2 Verrichten van kwantitatieve waarnemingen 4.3 Manipuleren met de opstelling 4.4 Uitvoeren van handelingen tijdens het waarnemen 5. Resultaten uitwerken (verwerking) 5.1 Ordenen van waarnemingen 5.2 Uitvoeren van berekeningen met kwantitatieve waarnemingen 5.3 Maken van diagrammen 5.4 Gebruik van diagrammen (waaronder inter/extrapoleren, bepalen asafsnede(s), bepalen risico van rechte lijn of raaklijn) 6. Resultaten interpreteren (interpreteren en verklaren) 6.1 Verklaren van waargenomen verschijnselen 6.2 Verklaren van fysische betekenis van bepalingen uit diagrammen 6.3 Verklaren resultaten 6.4 Vergelijken verschillende resultaten 6.5 Vergelijken resultaten met literatuurwaarde 6.6 Vergelijken resultaten met (theoretisch) model 6.7 Aangeven van meetnauwkeurigheid 7. Conclusies 7.1 Beantwoorden van onderzoeksvraag 7.2 Bevestigen/weerleggen van hypothese 7.3 Aangeven van verbeteringen/alternatieven 8. Rapportage en presentatie 8.1 Schrijven van deelverslag 8.2 Schrijven van verslag 8.3 Presentatie (poster, interview, voordracht, et cetera)
Vaardigheden 1. Samenwerken De wijze waarop een opdracht wordt uitgevoerd kan divers zijn. Leerlingen kunnen de opdracht individueel of in groepsverband uitvoeren. In dit laatste geval wordt een beroep gedaan op de vaardigheid om samen te werken. Te denken valt dan aan: •
Actief luisteren (luisteren, samenvatten)
•
Omgaan met kritiek
•
Participeren in groepswerk (voorzitter, notulant, organisator)
•
Afspraken nakomen
•
Voor jezelf opkomen
•
Teamwork (werksfeer, rekening houden met elkaar)
•
Verantwoordelijkheid nemen (voor de groep, voor jezelf)
•
Initiatief tonen
2. Reken- en wiskundige vaardigheden In een opdracht kan een beroep worden gedaan op reken- en wiskundige vaardigheden bij het verzamelen en verwerken van onderzoeksresultaten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om: •
het systematisch tellen
•
het berekenen van gemiddelden
•
het rekenen met procenten
•
het rekenen met eenheden, grootheden en maten
•
het verwerken van gegevens in lijndiagram, staafdiagram of cirkeldiagram
3. Informatievaardigheden In de opdracht kunnen de informatievaardigheden aan bod komen. Hierbij kan worden gedacht aan: •
gericht zoeken
•
bronnen raadplegen
•
informatie beoordelen
•
betrouwbaarheid
•
feiten of meningen
•
informatie verwerken
•
hoofd- en bijzaken onderscheiden
•
teksten in eigen woorden weergeven en conclusies trekken
BIJLAGE 19: MEETMETHODES Eigenschappen van een goede meetmethode 1. Reproduceerbaarheid wordt getoetst •
Herhalen onder dezelfde condities tot een patroon zichtbaar wordt.
•
Spreiding wordt weergeven (gemiddelde en standaard deviatie of bereik).
2. Meetnauwkeurigheid is geoptimaliseerd •
Instrumenten kiezen (precisie, bereik, toepasbaarheid, beschikbaarheid, et cetera).
•
Onderzoeksonderwerp in kaart brengen en/of inperken (observabelen kiezen).
•
Observatietechniek kiezen.
•
Afschatten door experimenteel variëren en theoretisch doorrekenen.
3. Systematische fouten zijn opgespoord •
Inzet vakkennis bij het expliciteren van verbanden - specificeren afhankelijke en onafhankelijke variabelen - specificeren van aannames en benaderingen.
•
Aannames en benaderingen - experimenteel toetsen (herhalen metingen onder gevarieerde condities) - doorrekenen (effect van schending aanname eens in detail berekenen) - effecten afschatten (gebruik timmermansoog of 'feel for the phenomena').
4. Overig •
Er wordt rekening gehouden met - veiligheid en milieu - haalbaarheid (tijd, kosten, apparatuur, ruimte, materiaal, taakverdeling, et cetera).
•
Ingepland is een regelmatige of doorlopende tussentijdse controle van - juistheid van berekeningen en toepasbaarheid van de theorie - geldigheid van de vooronderstellingen, gevolgtrekkingen, voorlopige conclusies - bruikbaarheid van de methode, kwaliteit van metingen - tijdsbewaking et cetera.
BIJLAGE 20: CONTACTGEGEVENS GEïNTERVIEWDE INSTELLINGEN Naam Instelling
Website
Contactpersoon
Tel.nr.
E-mail
Continium Discovery Center Kerkrade
www.continium.nl
Harrie Schlechtriem
045-5676023
[email protected]
Cosmicus Montessori Lyceum
www.cosmicusmontessori.nl/cml
Huseyein Asma
020-5979804
[email protected]
Kinderuniversiteit Tilburg
www.uvt.nl/kinderuniversiteit
Marga van Zundert
013-4663495
[email protected]
Mad Science
www.madscience.org/locations/nederland
Maarten van Eert
040-2350380
[email protected]
Museon
www.museon.nl
Ben van Tilborg, Martine Reitsema
070- 3381412
[email protected]
Ontdekfabriek
www.deontdekfabriek.nl
Hugo Vrijdag
040-2367168
[email protected]
Ontdekhoek
www.ontdekhoek.nl/nl/index.php
Bert Nagel
06-54608382
[email protected]
Ontdekplek
www.ontdekplek.nl
Harry Valkenier
023-5246267
[email protected]
Rijskuniversiteit Groningen
www.rug.nl/corporate/index
Jan Apotheker
050-3634365
[email protected]
Science Linx
www.rug.nl/sciencelinx/index
Bart van de Laar
050-3634550
[email protected]
Stichting C3
www.c3.nl/kids/nl/page13.asp
Pauline Sloet
070-3378788
[email protected]
Stichting Jonge Onderzoekers
www.djoe.nl
Jan van der Horst
[email protected]
Stichting Proefjes
www.stichtingproefjes.nl
Fleur Zeldenrust
06-28230609 040-2910202 06-14358754
STEP/Technific
www.technific.nl
Hans van Oers
040-2746920
[email protected]
Stichting Techniekpromotie
www.techniekpromotie.nl/Pages/Welkom.aspx
Jelle de Jong
040-2475944
Stichting Witte Tulp
www.stichtingwittetulp.nl
Mouraht Ajoul
06-44255686
[email protected] (secretaresse) -
Technika 10
www.technika10.nl
Mieneke Knottenbelt
030-2625980
[email protected]
Techniek Museum Delft
www.museum.tudelft.nl
Elsa van der Kooi
-
[email protected]
Tecnisch Universiteit Eindhoven
w3.tue.nl/nl
Alex van Herk
040-2479111
[email protected]
Technoplanet
www.techno-planet.nl
026-4455018
[email protected]
Twents Techniekmuseum
www.techniekmuseumheim.nl
074-2430054
VSC
www.sciencecentra.nl
020-5313221
educatie@techniekmuseumhei m.nl
[email protected]
VSNU
www.vsnu.nl/web/show
Christiaan van den Berg
070-3021440
[email protected]
Vrijwilligerscentrale Eindhoven
www.vrijwilligerscentrale.nl/eindhoven/index.html
Maartje Steuten
040-2193300
-
Werkplein Mercado
www8.eindhoven.nl/web/show/id=555535
Jeroen Stamps
040-2384256
-
Tertia Venema
[email protected]
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de veiligheid
Veiligheid en Gezondheid Instructie Science Club 2009
Waar gaan we het over hebben?
•
Algemene informatie
•
Wat gaan wij doen?
•
Wat moet je doen bij een ongeval/ontruiming?
•
Vragen?
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de Faculteit Scheikundige Technologie veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
29-1-2010
PAGE 1
Algemene informatie
¾Waarom deze instructie? ¾ Wat hebben wij gedaan aan veiligheid? -
Techniek (veiligheidsvoorzieningen)
-
Organisatie (begeleiders)
-
Gedrag (instructies)
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de Faculteit Scheikundige Technologie veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
Voorkomen is beter …..
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
29-1-2010
PAGE 2
Techniek Ruimteplattegrond Ventilatie Vluchtwegen
(zien) (horen, ruiken) (zien)
Handbrandmelders Noodstop
(zien)
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de Faculteit Scheikundige Technologie veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
29-1-2010
PAGE 4
29-1-2010
PAGE 5
Organisatie • Arbo- en milieu Begeleiders • Bedrijfshulpverlening (BHV) -
BHV-TU/e (bewaking) Brandweer TU/e
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de Faculteit ScheikundigeTechnologie veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
Gedrag • Meld altijd gevaarlijke situaties en/of (bijna) ongevallen • Handschoenen, veiligheidsbril en laboratoriumjas alleen dragen op laboratorium. • Kijk voor je in het laboratorium gaat werken eerst op de ruimteplattegrond. • Doe alleen de afgesproken proeven. • Niet rennen of spelen in een laboratorium
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de Faculteit Scheikundiige Technologie veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
29-1-2010
Werken met gevaarlijke stoffen (1) 1. Draag een labjas, veiligheidsbril en handschoenen 2. Raadpleeg voor proefje veiligheidskaarten 3. Werk altijd en netjes veilig (vraag begeleiders) 4. Ruim je werkplek op na een experiment 5. Bij morsen/incident begeleiders waarschuwen 6. Niet zelf aan apparaten komen (vraag begeleider) 7. Als je twijfelt altijd vragen!!!!!
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
PAGE 6
Hoe herken ik gevaarlijke stoffen (2)? (Etiketten)
Schadelijk voor het milieu
Oxiderend
F : licht ontvlambaar F +: zeer licht ontvlambaar
Corrosief/ bijtend
T : giftig T+: zeer giftig
Explosiegevaar
Xn: schadelijk Xi : irriterend
Biologisch gevaar
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de 29/01/2010 veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
8
voorlichting arbo en milieu
Hoe gaan we om met gevaarlijke stoffen?
http://www.arboportaal.nl/clipotheek/schadelijke-stoffen/chemische-risicos http://www.arboportaal.nl/clipotheek/schadelijke-stoffen/verpakking http://www.arboportaal.nl/clipotheek/schadelijke-stoffen/brandbaar http://www.arboportaal.nl/clipotheek/schadelijke-stoffen http://www.arboportaal.nl/clipotheek/schadelijke-stoffen/giftige-stoffen http://www.arboportaal.nl/clipotheek/schadelijke-stoffen/huidirriterende-stoffen http://www.arboportaal.nl/clipotheek/schadelijke-stoffen/milieuschade
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de Scheikundige Technologie veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
29-1-2010
PAGE 9
Wat kinderen moeten doen bij een ongeval?
• Blijf kalm!! • Ga naar de begeleider(s). • Laat het ongeval melden
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de Faculteit Scheikundige Technologie veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
29-1-2010
PAGE 10
Wat begeleiders moeten doen bij een calamiteit? Ga naar een veilig gebied Waarschuw anderen in de ruimte Bel 2222 Geef door wat er is gebeurd en waar Geef door hoeveel gewonden er zijn Geef eventuele bijzonderheden door Blijf beschikbaar voor de hulpverleneners BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de Faculteit ScheikundigeTechnologie veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
29-1-2010
PAGE 11
Wat te doen bij een ontruiming? Gebouw verlaten via de dichtstbijzijnde nooduitgang vluchtweg
vluchtweg
vluchtweg
vluchtweg
BIJLAGE 21: Presentatie hoe om te gaan met de Faculteit Scheikundige Technologie veiligheidWerktuigbouwkunde / Biomedische Technologie
Geen lift gebruiken!!!!!
29-1-2010
PAGE 12