Arbeid en tewerkstelling
Schrijven over arbeid en tewerkstelling in onze samenleving vandaag is een hachelijke onderneming. Vooreerst maakt de arbeidsmarkt deel uit van het groter geheel dat we ‘economie’ noemen. We zouden de economische realiteit moeten analyseren en interpreteren om over de toekomst van arbeid en tewerkstelling iets te kunnen zeggen. Die economische realiteit maakt dan weer deel uit van een samenleving in verandering, veranderingen die zo snel lopen dat wat vandaag geldt morgen gewijzigd kan zijn. We zouden dus ook de belangrijke cumulatief versnellende evoluties in die hedendaagse samenleving moeten schetsen. Dit is echter niet de doelstelling van deze korte bijdrage. We vertrekken meteen van een aantal algemene conclusies, die we vandaag als realiteiten erkennen, om ons dan te focussen op arbeid en tewerkstelling en ons de vraag te stellen of er mechanismen voorhanden zijn waar het ‘welzijnswerk’ gebruik van kan maken om de toegang tot arbeid en tewerkstelling voor haar doelgroepen te bevorderen.
We schetsen kort een kader via een aantal ‘algemene’ vaststellingen:
Eén van de belangrijke veranderingen in de voortdurende transitie van de arbeidsmarkt is de continue en totale verandering van de ‘industriële maatschappij’. Sociologen spreken van een ‘risico maatschappij’ en van een samenleving ‘in crisis’. 1 Eigen aan een crisis is dat we weten dat het niet langer verder kan zoals het in het verleden was (we kunnen niet terug), en dat we ook niet weten welke ‘andere’ richting het nu uit moet (hoe raken we vooruit?). Dat is de realiteit van waaruit we vandaag denken over arbeid en tewerkstelling.
De globalisering van de arbeidsmarkt en de globalisering van de financiële markt zijn een feit. Wanneer we realistisch denken over een toekomst dan kunnen we dat enkel binnen een mondiaal kader. Grote bedrijven structureren zich overstijgend aan landsgrenzen. Zowel goederen als diensten, mensen en kapitaal, bewegen zich los van landsgrenzen of continentale afbakeningen. Dit mondiale gegeven resulteert eveneens in het gegeven dat een ‘economische crisis’ evenmin gehinderd wordt door ‘grenzen’ en dat de klassieke
1
Het begrip risicomaatschappij werd ingevoerd door Ulrich Beck, Risk Society: towards a New Mordernity, London, Sage, 1992. Over deze belangrijke transities kan men lezen in: De architectuur van de welvaartstaat opnieuw Bekeken. Herman Deleeck. Herziene en geactualiseerde uitgave onder leiding van Bea Cantillon. Acco, Leuven, 2008.
1
oplossingen via ‘staten’ en hun wetgeving onvoldoende impact hebben op de economie en de arbeidsmarkt. 2
In het spreken over arbeid beperken we ons meestal tot de ‘betaalde formele arbeid’ en daar zijn statistische overzichten van de economie en arbeidsmarkt op gebaseerd. Wanneer we alle informele arbeid mee in kaart zouden brengen dan komen we in een ander landschap terecht, zowel in ons land als in een mondiaal perspectief. 3
Een belangrijke en onomkeerbare transitie binnen onze arbeidsmarkt is de vaststelling dat de klassieke productiebedrijven uit ons land verdwijnen en zich vestigen in de landen waar arbeid goedkoop is, minder ‘beregeld’ is (weinig tot geen arbeidswetgeving, weinig tot geen bescherming van de productiearbeiders, etc.) en waar voldoende aanbod van arbeidskrachten aanwezig is. We mogen stellen dat de Belgische en de Vlaamse economie teruggeplooid zijn op een ‘diensteneconomie’ en zich ook verder zal ontplooien binnen dit kader. Meer dan 68 % van het bruto binnenlands product in ons land wordt via diensteneconomie gegenereerd en daarvan neemt de overheid ongeveer 19% in. Slechts een dikke 20 % genereren we via industrie en bouwnijverheid en slecht 0,5 % via de landbouwsector. 4
Om de arbeidsmarkt in de toekomst te versterken, rekening houdend met het verdwijnen van de klassieke productiearbeid uit ons land, wordt voornamelijk gepleit voor de ontwikkeling van een ‘kennis economie’, een economie die innovatief en flexibel nieuwe producten en diensten ontwikkelt die een economische meerwaarde kunnen creëren. Hierbij sluit het pleidooi voor een betere afstemming van onderwijs en opleiding op die ‘toekomstige arbeidsmarkt’ aan. België en Vlaanderen worden vandaag geconfronteerd met een knelpunteconomie, waar specifieke vacatures niet of nauwelijks ingevuld raken en waarbij er een kloof bestaat tussen het aanbod van werkzoekenden en de gevraagde competenties bij aangeboden jobs: we spreken in die zin ook van ‘knelpuntberoepen’. 5 6
Binnen deze knelpunteconomie is er sprake van specifieke kansengroepen: jongeren, laaggeschoolden, allochtonen, personen met een arbeidshandicap, vrouwen en 50-plussers. De knelpunteconomie, en breder de 'matchingsproblematiek', stelt ons land voor de
2
De Europese wetgeving en regelgeving speelt vandaag een steeds grotere rol ook in de regeling van de arbeidsmarkt, maar, zelfs Europa is een vrij beperkte schaal t.o.v. het mondiale gegeven. 3
Sommige ramingen taxeren de waarde van de huishoudelijke arbeid in België op een derde tot zelfs bijna de helft van het officiële BBP en een recent onderzoek schat het informele vrijwilligerswerk in België op ongeveer 2,5 % van de totale werkgelegenheid. http://kbcpdf.kbc.be/uploadpdf/kbc17nd.pdf Nederlandse cijfers spreken van een informele economie van ongeveer 5 % van de totale werkgelegenheid. Op wereldvlak worden de cijfers enorm: 20 tot 70 % van de arbeidskrachten in belangrijke steden van de 3de wereld heeft geen vaste werkplek of vast inkomen. Dr A. Benschop. Univ. Amsterdam. ttp://www.sociosite.net/labor/arbeid. 4 FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie. 2012 Kerncijfers. Statistisch overzicht van België. 5 Vlaanderen in Actie Pact 2020: http://www.vlaandereninactie.be 6 Lijst te raadplegen op http://www.belgium.be/nl/nieuws/2012/news_lijst_2012_2013_knelpuntberoepen.jsp
2
uitdaging om arbeidskracht aan te trekken, te behouden en te ontwikkelen afhankelijk van de behoeften op de arbeidsmarkt. Het moge duidelijk zijn dat het pleidooi voor een kenniseconomie alleen maar scherper stelt dat het vooral voor ‘laaggeschoolden’ bijzonder moeilijk is om vandaag nog een plaats te vinden op de arbeidsmarkt. Vooral laaggeschoolde mannen zien hun positie achteruit gaan en zijn het meest gevoelig aan de desindustrialisering van de arbeidsmarkt. Bea Cantillon stelt dat alle analyses eigenlijk convergeren op één punt: “de maatschappij is (technisch) zo ingewikkeld geworden, dat kennis de uitmuntende vorm van macht geworden is en dat zij die geen sterke intellectuele opleiding gekregen hebben of daartoe sociaal, psychisch of fysiek niet in staat waren, machteloos staan en uitgesloten worden.” 7
Onze arbeidsmarkt situeert zich binnen een kapitalistische vrije markteconomie waar de overheid niet rechtstreeks ingrijpt in die vrije markt maar via een uitgebouwde welvaartstaat de scherpe kanten van die vrije markt opvangt. De ‘klassieke’ sturingsmechanismen die we hanteren of hanteerden zijn de werkloosheidsuitkering en de pensioenen. 8
Werkloosheidsuitkeringen vangen bij een recessie het overschot aan arbeidskrachten op. Bij
nieuwe groei van de economie stromen die arbeidskrachten terug in op de arbeidsmarkt. Pensioenen vangen de uitstroom van ouders werknemers – na een leven van hard werken – op. We ontwikkelden deze complexe maar uitgebreide welvaartstaat aan het eind van de 19° eeuw, doorheen de 20ste eeuw tot nu. Maar, vandaag staat ook de welvaartsstaat onder druk. De vraag naar de legitimiteit groeit of anders gezegd de vraag: ‘welk soort recht heeft een burger ten aanzien van welk risico en wat vragen we in ruil voor dat recht?’ Rossanvallon stelt dat de band tussen sociale zekerheid en solidariteit verbroken raakt omdat we vandaag weten dat bepaalde sociale risico’s niet algemeen verspreid zijn maar gelokaliseerd zijn bij bepaalde en beperkte groepen. 9 Een meerderheid van de burgers in Vlaanderen blijft wel aangeven dat de sociale zekerheid het beste systeem is om het welzijn van de burger te garanderen, de verschuiving zit meer in het ‘rechten plichten discours’ en de vraag wat er tegenover de sociale bescherming moet staan… Binnen deze vraagstelling past ook het hele ‘activeringsverhaal’ van de welvaartsstaat.
10
De welvaartstaat kan vandaag enkel gehandhaafd worden indien we er in slagen (1) onze welvaartstaat voldoende te heroriënteren in aansluiting op de snelle maatschappelijke
7
Herman Deleeck. De architectuur van de welvaartstaat opnieuw Bekeken. Herziene en geactualiseerde uitgave onder leiding van Bea Cantillon.Acco, Leuven, 2008, p. 93. 8 Ook de ziekteverzekering (tijdelijke uitval door ziekte) en de kinderbijslag & studietoelagen (‘schooltijd’) zijn gekoppeld aan arbeid en staan in relatie tot de arbeidsmarkt. 9 Rossanvallon in Herman Deleeck, p. 91. 10 7 op de 10 Vlamingen…. Zie o.m. Armoede en sociale uitsluiting jaarboek 2013. Acco, Leuven, 2013.
3
veranderingen en (2) we er in slagen onze economie voldoende snel te heroriënteren in aansluiting op de snelle maatschappelijke transities en op die manier een ‘economisch draagvlak’ behouden voor financiering van die welvaartstaat. De twee zijn onderling verbonden door het belangrijkste financieringsmechanisme van de welvaartstaat, nl. de belasting op arbeid en sociale zekerheidsbijdragen op loon. 11 Het is dus een voorwaarde dat voldoende burgers tewerkgesteld worden, inkomen verwerven, voldoende kunnen consumeren (producten afnemen van de economie) en belastingen betalen waarmee de overheid het dienstenpakket voor alle burgers -in onderlinge solidariteit tussen zij die werk hebben en zij die dat niet (kunnen) hebben- kan financieren. Hiertoe moeten voldoende burgers uit de groep ‘actieven’ tewerkgesteld zijn, met andere woorden: de werkzaamheidsgraad moet voldoende hoog zijn en de werkloosheid mag niet te hoog zijn. 12
Onze bevolkingsstructuur speelt mee een rol in deze uitdaging: gezien het aandeel ‘ouderen’ in onze bevolkingspiramide steeds groter wordt is er een relatieve krimp van het aandeel ‘actieven’ in de bevolkingspiramide. Gelijktijdig, zo voorspelt het Federaal Planbureau, is de vervanging van de arbeidskrachten over enkele jaren demografisch gezien niet langer gegarandeerd. Met andere woorden de uitstroom van ‘oudere werknemers’ is groter dan de mogelijke instroom van beroepsactieve werknemers. 13 Hier zien we de ‘vergrijzing’ van de bevolking versus de ‘ontgroening’ van de samenleving in z’n concrete consequentie voor de arbeidsmarkt en voor de welvaartstaat, die de pensioenlast voor de uitstromende werknemers moet dragen (in ons land via het repartitiesysteem, wat wil zeggen dat de pensioenen betaald worden met de belastingen en RSZ bijdragen van de huidige actieve groepen) . De pleidooien voor ‘langer werken’ en aansluitende wijzigingen in de wetgeving enten zich op deze vaststellingen, al formuleerden we eerder dat ‘oudere werknemers’ beschouwd worden als een kansengroep op de arbeidsmarkt. Voor wie aan het werk is en
11
De sociale zekerheid wordt gefinancierd via bijdragen van werknemers, werkgevers en de overheid, maar essentieel is dat het om inkomsten gaat die via ‘betaalde arbeid’ verlopen en dus niet via een vermogensbelasting of financiële transactie taks of …. Eigen aan ons Belgisch systeem van ‘welvaartstaat’ is dat dit gebaseerd is op een corporatistisch model of een bijdrage van drie partijen: werknemers, werkgevers en de overheid. Bijsturingen van het stelsel moeten dus ook voor de drie partijen aanvaardbaar zijn. 12 De werkzaamheidsgraad meet het aandeel werkenden in de bevolking (op beroepsactieve leeftijd). Onder ‘werkenden’ verstaan we iedereen die in een bepaalde referentieweek minstens één uur betaalde arbeid heeft verricht (definitie van de Internationale Arbeidsorganisatie). http://www.werk.be/cijfers/trends-en-conjunctuur/werkzaamheidsgraad In 2012 lag de werkzaamheidsgraad voor ons land op 61,8 % n hiermee scoren we onder het Europees gemiddelde van 64,1%. 13 De afhankelijkheidsratio is de verhouding tussen de bevolking buiten beroepsactieve leefijd (0-19 jaar en 65-plus) en de bevolking op beroepsactieve leefijd (20-64 jaar). Deze verhouding meet dus de druk van de inactieve bevolking op de potentiële beroepsbevolking. Een ratio kleiner dan 100 wil zeggen dat er meer personen op beroepsactieve leeftijd zijn dan personen buiten beroepsactieve leefijd, wat gunstig is. Een ongunstige verhouding inactief-actief zet de sociale zekerheid onder druk, want een vergrijzende samenleving kan rekenen op een meer kost voor o.a. de wettelijke pensioenen en de gezondheidszorg, die door de huidige werkende generatie moet gefinancierd worden (repartitiestelsel). Naast de zuiver demografische afhankelijkheidsratio is het ook mogelijk om de huidige reële druk op de werkende bevolking te berekenen via de verhouding tussen de effectief werkenden en de niet-werkenden. Dit noemen wij de netto afhankelijkheidsratio. De afhankelijkheidsratio is in België slechts licht toegenomen het voorbije decennium. Het Federaal Planbureau verwacht echter een versnelling tijdens de komende jaren. Vooral in Vlaanderen zal de druk op de actieve bevolking erg groot wordenhttps://www.vdab.be/trends/soceco/gewesten.pdf Nota voorjaar 2013. Het Federaal Planbureau (FPB) is een instelling van openbaar nut. Het maakt studies en vooruitzichten over economische, sociale en milieubeleidskwesties.
4
blijft is dit geen probleem, wie echter op latere leeftijd werkloos wordt heeft een grote drempel weg te werken om nieuwe toegang tot de arbeidsmarkt te verwerven.
Samengevat is ons kader dat van een mondiale arbeidsmarkt in voortdurende en snelle transitie, die nog moeilijk stuurbaar is op het niveau van een land. De demografische structuur van ‘het oude West Europa’ tekent zich ook sterk af in ons land: een vergrijzing en verzilvering versus een ontgroening van de samenleving met als gevolg een grote uitstroom van oudere werknemers en een te geringe instroom van jonge werknemers. Noodgedwongen ontwikkelt de arbeidsmarkt in ons land zich steeds sterker als een diensteneconomie en richting kenniseconomie. Een economie of een arbeidsmarkt die hoge eisen stelt aan haar werknemers en waar steeds meer groepen moeite hebben om aansluiting te vinden op die markt: wie er om sociale psychische of fysieke redenen niet in slaagt voldoende intellectuele opleiding te genieten of er niet in slaagt om voldoende productiviteit te bieden, vindt vrijwel geen toegang meer tot de arbeidsmarkt. Nochtans, en dit is belangrijk om te vermelden, blijft onderzoek uitwijzen dat de beste strategie om de armoede te bestrijden de deelname aan het arbeidsproces blijft. Een ‘voldoende hoog’ inkomen is en blijft de kern van de armoedebestrijding. Daarnaast bevordert tewerkstelling ook bijkomende effecten die de participatie en integratie binnen de samenleving versterken: sociale contacten en een zinvolle plaats binnen die samenleving ervaren (betekenis krijgen en ervaren) zijn twee belangrijke componenten.
Welke mogelijkheden en instrumenten zijn er vandaag voor welzijnswerkers om de toegang tot de arbeidsmarkt voor hun doelgroepen te verhogen?
Centrale instanties en hun mogelijkheden om de toegang tot de arbeidsmarkt te faciliteren.
Vooreerst zijn er vandaag tal van specifieke tewerkstellingsmaatregelen die zowel door de Federale als door de Vlaamse overheid genomen worden en die ook specifieke maatregelen omvatten gericht op de kansengroepen: de instapstages voor jongeren, de vijftigpluspremie, de werkervaringstrajecten in werkervaringsprojecten (WEB-plus), de trajecten individuele beroepsopleiding op de werkvloer (IBO), etc. De lijst van deze maatregelen is te uitgebreid en te
5
technisch om die hier op te nemen, maar, zowel de RVA als de VDAB zijn op de hoogte van de maatregelen en kunnen mee de rechten waarborgen van wie er voor in aanmerking komt. 14
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening is een Federale openbare instelling van sociale zekerheid. De RVA past het stelsel van de werkloosheidsverzekering en van andere verwante uitkeringen toe. Het algemeen beheer van de RVA wordt verzekerd door een Beheerscomité, dat paritair is samengesteld met vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en de regering.
15
De RVA omschrijft haar taak als het bieden van sociale bescherming voor werknemers die ongewild hun job kwijtraken, en biedt hen een uitkering om de periode te overbruggen naar een nieuwe job. Het doel is: het overbruggen van een tijdelijke periode van werkloosheid. De RVA onderzoekt het recht, het bedrag en kent toe. Het is een van de vier erkende uitbetalingsinstellingen die de uitkering betaald: ACV, ACLBV, ABVV of HVW. 16 De RVA ondersteunt ook werkgevers en werknemers door uitkeringen toe te kennen tijdens periodes van tijdelijke werkloosheid. Ze kent uitkeringen toe aan werknemers die deeltijds het werk hernemen of die een opleiding of studie volgen om betere kansen op de arbeidsmarkt te realiseren, die zich als zelfstandige willen vestigen, die loopbaanonderbreking, tijdskrediet, verlof medische bijstand of palliatiefverlof nemen, …. Een recentere functie is het ondersteunen van de oprichting van bedrijven die gericht zijn op het inschakelen van werklozen door middel van het systeem van dienstencheques. Uiteraard zijn voor de concrete werking de regionale kantoren van de RVA de spil van de werking. De RVA werkt vandaag ook met ‘RVA facilitatoren’ die werklozen strikt opvolgen en hen uitnodigen tot evaluatiegesprekken, waarin hun inspanningen om aan werk te geraken geëvalueerd worden. Voor wie die zoektocht moeilijk loopt wordt een actieplan opgemaakt dat bindend opgevolgd wordt. Het is een realiteit dat de RVA een ‘toezicht houdende rol’ heeft ten aanzien van de
14
Op http://www.werk.belgie.be kan men een overzicht vinden van de tewerkstellingsmaatregelen voor werkgevers en werknemers van de Federale overheid: 121 maatregelen zijn daar te consulteren. Daarnaast zijn er nog specifieke maatregelen van de Vlaamse overheid. De Vlaamse overheid verwijst op haar website naar de werkwinkels voor toegankelijke informatie. 15 http://www.rva.be de RVA heeft een zeer toegankelijke website met informatie over de werking. 16 Uitbetaling gebeurt dus door de drie erkende vakbonden of voor wie niet aangesloten is bij een vakbond door de Hulpkas voor Werkloosheidsuitkering.
6
werkloosheidsuitkeringen en tewerkstellingspremies. Zij neemt de fraudebestrijding mee op in haar missie en ze probeert een centrale rol te spelen in het activeringsbeleid van de overheid. De RVA werkt nauw samen met de VDAB, die bevoegd is voor bemiddeling en opleiding van werkzoekenden.
De Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) De OCMW’s worden op een andere plaats in dit bundel beschreven. (zie rubriek algemeen welzijnswerk). Toch moeten ze ook hier vernoemd worden, enerzijds omwille van het belang van het ‘leefloon’ voor wie geen recht op werkloosheidsuitkering krijgt (of enig ander stelsel binnen de sociale zekerheid) en anderzijds omwille van de specifieke rol die OCMW’s opnemen in de activering van kansengroepen en het nastreven van de toegang tot de arbeidsmarkt. De RMI wet of het Recht op Maatschappelijke Integratie is een wet van 26 mei 2002 die de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaanminimum vervangt. De RMI-wet voert het “recht op maatschappelijke integratie” in en wil op deze manier iedereen in staat stellen om deel uit te maken van de maatschappij. “Het hoofddoel is van in de mate van het mogelijke de integratie door tewerkstelling te verwezenlijken. Vanuit het standpunt van de wetgever blijft de toegang tot betaald werk één van de meest zekere manieren om zelfstandigheid te verwerven. De RMI-wet maakt dan ook duidelijk deel uit van de filosofie van de Actieve welvaartsstaat. In dit nieuwe kader vormen OCMW’s niet langer de laatste bescherming tegen sociale uitsluiting, maar zijn ze een soort van ‘springplank’ naar maatschappelijke integratie. Voor sommige personen is het belangrijk om een eerste beroepservaring op te doen, voor anderen ligt de nadruk op het aanvatten van een opleiding of studies met voltijds leerplan en nog anderen zullen een geïndividualiseerd maatschappelijk traject volgen om zich te kunnen integreren in de maatschappij.”
17
OCMW’s werken hiertoe nauw samen met alle organisaties die betrokken zijn op het arbeidsmarktgebeuren en vooral met die organisaties die de tewerkstelling van kansengroepen in hun doelstelling hebben. OCMW’s hebben echter ook zelf een instrument tot tewerkstelling in handen, namelijk ‘het artikel 60§7’
17
http://www.ocmw-info-cpas.be/index.php/fiche_FT_nl/le_droit_a_lintegration_sociale_dis_
7
“Tewerkstelling overeenkomstig artikel 60 § 7 is een vorm van maatschappelijke dienstverlening waarbij het OCMW een baan bezorgt aan iemand die uit de arbeidsmarkt is gestapt of gevallen, met als doel deze terug in te schakelen in het stelsel van de sociale zekerheid en in het arbeidsproces. Het OCMW is altijd de juridische werkgever. Het centrum kan de persoon in zijn eigen diensten tewerkstellen of ter beschikking stellen van een derde werkgever. Het ontvangt een subsidie van de federale overheid voor de duur van de tewerkstelling en geniet als werkgever van een vrijstelling van werkgeversbijdragen.”
18
In 2012 werden op die manier werden 1.819 mensen tewerkgesteld via de West-Vlaamse OCMW’s. 19
Zowel RVA als OCMW werken nauw samen met de VDAB, die een regisserende rol opneemt binnen het hele arbeidsmarktgebeuren.
De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding De VDAB heeft het statuut van een extern verzelfstandigd agentschap en staat onder toezicht van de Vlaamse minister die ‘werk’ tot z’n bevoegdheid heeft. De VDAB wordt bestuurd door een Raad van Bestuur die paritair is samengesteld met vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers, regering en de gedelegeerd bestuurder van de VDAB. De VDAB omschrijft haar opdracht als die van “loopbaanregisseur voor alle Vlaamse burgers” en als “dienstverlener voor de burgers in het ontwikkelen van een loopbaan in wisselwerking met de marktvraag”. De VDAB wil hierbij speciaal aandacht hebben voor loopbaanbegeleiding van kansengroepen op de arbeidsmarkt.
20
De VDAB heeft tot op vandaag een ‘andere’ rol dan de RVA en staat los van het ‘uitkeringsbeleid’ en de controle daarop. De VDAB ‘kan’ wel informatie doorgeven aan de RVA indien ze dit noodzakelijk acht. Het is belangrijk om hier toe te voegen dat de zesde staatshervorming fundamentele wijzigingen met zich mee brengt op het terrein van de bevoegdheden ten aanzien van de arbeidsmarkt. De Gewesten verwerven ondermeer de volledige beslissingsbevoegdheid om de actieve en passieve
18
Wettelijke basis: organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, artikel 60 § 7. http://www.mi-is.be/be-nl/ocmw/artikel-60-7 19
http://www.socialeeconomie.be/nieuws/pom-west-vlaanderen-sociale-economie-in-cijfers http://www.vdab.be ook de VDAB heeft een uitgebreide en interactieve website die toegankelijke informatie biedt zowel over haar beheersstructuur visie en missie als over haar werking. 20
8
beschikbaarheid van de werklozen te controleren en de daarbij horende sancties op te leggen. Zoals de kaarten er nu liggen zou het de VDAB worden die de controle functie opneemt en die de sanctie beslist. Het blijft echter de RVA die de uitkeringen toekent en de eventuele sanctie uitvoert. De mogelijke aansturing vanuit de Gewesten inzake ‘knelpuntberoepen’ wordt sterker en het worden de Gewesten die die autonoom bepalen wie welke beroepsopleiding of studie kan aanvatten met behoud van zijn uitkering. Ook dat wordt dus een VDAB bevoegdheid. Het regeerakkoord stelt gelijktijdig dat “ het normatief kader voor regelgeving inzake passende betrekking, actief zoekgedrag, administratieve controle en sancties” federaal blijft. 21 Wie, hoe, welke rol, in welke vorm, zal opnemen is vandaag echter nog niet echt duidelijk. Wat wel duidelijk is, is dat 2014 en 2015 jaren van fundamentele verandering worden op dit terrein.
De eigenlijke werkinstrumenten waarover VDAB vandaag beschikt zijn arbeidsbemiddeling, competentieontwikkeling, loopbaandienstverlening en het faciliteren van de arbeidsmarktwerking. Arbeidsbemiddeling is wellicht haar meest centrale taak en de dienstverlening van de VDAB is dan ook gericht op een activatiebeleid voor alle werkzoekenden en hun inschakeling op de arbeidsmarkt. De competentieontwikkeling kan VDAB concreet realiseren via haar aanbod in de eigen opleidingscentra en het aanbod in samenwerking met talloze partnerorganisaties. (Centra voor volwassenenonderwijs en andere specifieke opleidingscentra of onderwijsinstellingen). Een belangrijk instrument is de IBO of individuele beroepsopleiding binnen ondernemingen waarbij werknemers een opleiding krijgen ‘op de werkvloer’. 22
VDAB richt zich op alle Vlaamse burgers, en dus ook wie aan het werk is maar vragen heeft bij z’n loopbaan kan er terecht. Het faciliteren van de arbeidsmarktwerking herkennen we onder meer in de rol die VDAB opneemt ten aanzien van de knelpuntberoepen en in haar recente medewerking bij het aantrekken van buitenlandse werknemers voor deze knelpuntberoepen.
1.
21
Uitreksel regeerakkoord p.35 over ‘de controle op beschikbaarheid’ www.vlaanderen.be/sites/.../staatshervorming_inventarisatie_impact.docx 22
zie website VDAB
9
Ook bij VDAB wordt de eigenlijke werking gerealiseerd via de talrijke lokale werkwinkels en de consulenten die de arbeidsbemiddeling concreet gestalte geven. Voor West Vlaanderen gaat het om meer dan 47 contactpunten. Belangrijk is de opdracht van VDAB om specifiek in te zetten op de kansengroepen en om ‘maatgerichte’ antwoorden voor hen te zoeken. De VDAB is specifiek betrokken bij de arbeidstrajectbegeleiding voor kansengroepen via de gespecialiseerde trajectbepaling en begeleidingen (GTB werking: zie verder). Sinds 2010 bestaan ook ‘werk en welzijnstrajecten’ die speciale aandacht ontwikkelen voor de tewerkstelling van mensen in armoede. Deze trajecten zouden binnenkort verankerd worden in het decreet “W2”. 23 ‘Deze trajecten richten zich op een specifieke groep mensen die kampt met een complexe problematiek. Het doel is ‘om de arbeidsmarktintegratie’ te bevorderen terwijl er gelijktijdig specifieke aandacht wordt besteed aan de welzijnscomponent. Via een individueel traject worden mensen intensief begeleid door de VDAB bij de zoektocht naar werk of opleiding. De bedoeling is dat de VDAB zal optreden als ‘casemanager’ voor het luik ‘werk’ en dat actoren uit het welzijnswerk en de gezondheidssector zullen optreden als casemanager voor het luik welzijn. Er wordt vooral accent gelegd op ‘maatwerk’ vertrekkende vanuit de belemmeringen en mogelijkheden die een werkzoekende meedraagt en er wordt gezocht naar toeleiding naar de ‘meest optimale vorm’ van participatie. Dit kunnen stages zijn, kunnen opleidingstrajecten zijn, kan psychische begeleiding inhouden, schuldbemiddeling, etc. ‘Het doel is vooral de sociale interactie en participatie aan de samenleving mogelijk maken, eventueel als opstap naar betaalde arbeid.’ 24
Specifiek in functie van kansengroepen was ook de ontwikkeling van het concept ‘werkwinkels’ belangrijk om de toegang tot de arbeidsmarkt te bevorderen. De werkwinkels zijn een poging om de één loketfunctie te realiseren voor de toegang tot de arbeidsmarkt. 25 De werkwinkels zijn de plaats waar alle organisaties binnen een regio, die helpen bij de zoektocht naar werk, naar opleiding en naar loopbaaninformatie, onderdak vinden. Bovendien is de verwachting, dat de aanwezige
23
De conceptnota ‘Werk-Welzijn’ goedgekeurd juni 2013 door de Vlaamse regering, zou de basis vormen voor een nieuw decreet en streeft een geïntegreerd beleidskader na voor de arbeidszorg voor specifieke doelgroepen. Zie hiervoor Jill Coene. Is er ruimte voor kansengroepen op de arbeidsmarkt. P. 105 in Armoede en sociale uitsluiting, jaarboek 2013. ACCO Leuven 2013. 24 Jill Coene. o.c. p. 117 25
Deze éénloket functie vinden we ook terug bij het concept sociaal huis van de OCMW’s, bij het centrale onthaal van de CAW’s, bij de nieuwe diensten ontwikkelingsplan voor personen met een handicap. Het gaat om een structurerend principe waarbij men de complexiteit van sectoren probeert doorzichtig te maken voor de ‘klant’ en voorkomt dat die klant van ‘Pontius naar Pilatus’ zijn weg moet zoeken.
10
organisaties, door samen gehuisvest te zijn, nauwer zullen samenwerken om een voldoende maatgericht en voldoende gedifferentieerd aanbod te bieden. 26
Ons land kent eigenlijk reeds langer een traditie van specifieke tewerkstellingsmogelijkheden voor specifieke doelgroepen en kansengroepen. Eén van die specifieke trajecten, die zich richt op mensen met een arbeidshandicap, loopt via de Gespecialiseerde Trajectbepaling en Begeleidingen (GTB of ATB ) die via werkwinkels te bereiken zijn. Sinds 2006 valt GTB administratief onder VDAB en neemt specifiek het activeringsbeleid voor de zwakste doelgroepen (met medische en/of psychische problemen) op zich. In de loop van hun bestaan werd hun doelgroep breder geformuleerd en in het kader van het Vlaamse activeringsbeleid verzorgt GTB sinds 2009 de trajectbegeleiding van werkzoekenden met een medische, mentale, psychische of psychiatrische problematiek waarvoor een zorgbegeleiding nodig is. GTB begeleidt personen met een arbeidshandicap naar een geschikte tewerkstelling in het normaal economisch circuit, in het beschermd circuit of in een aanbod arbeidszorg en ondersteunt hen in het behouden van een job. Voor de uitvoering van de nodige stappen binnen het traject werkt GTB samen met een uitgebreid netwerk met elk hun eigen deskundigheid in het werken met personen met een arbeidshandicap. In 2012 begeleidden zij op die manier 6859 mensen in Vlaanderen.
GTB kan mensen begeleiden naar een toegang tot het beschermde circuit of arbeidszorgcircuit. Daaronder vallen de Beschutte werkplaatsen, de sociale werkplaatsen en de initiatieven binnen arbeidszorg. Beschutte werkplaatsen.
27
‘Een beschutte werkplaats is in de eerste plaats een tewerkstellingsplaats voor alle werkwillige personen met een arbeidshandicap die tijdelijk of definitief niet in het normaal economisch circuit terecht kunnen, waarbij personen met een handicap de prioritaire doelgroep vormen. De beschutte werkplaatsen dienen ernaar te streven om in de eerste plaats de beschikbare arbeidsplaatsen toe te
26
Werkwinkels staan ondanks hun recente ontwikkeling vandaag onder druk en worden om besparingsredenen hier en daar gesloten: een spijtig gegeven. 27
http://www.vlab.be/downloads/ : Reeds in 1963 werd een wettelijk kader vastgelegd voor ‘beschutte werkplaatsen’ en van 1963 tot 1986 werden over gans België 151 beschutte werkplaatsen erkend door het Rijksfonds, waarvan 68 in Vlaanderen.
11
wijzen aan personen met een handicap, met specifieke aandacht voor de zwakke werknemers. Uiteindelijk doel van de beschutte werkplaats is de tewerkstelling van personen met een arbeidshandicap met het oog op hun verbeterde integratie in de maatschappij. De arbeid staat dus centraal.’ 28 Beschutte werkplaatsen richten zich dus in de eerste plaats naar personen met een handicap. Op 1 oktober 2008 werd de procedure van toewijzing van de personen met een arbeidshandicap aan de beschutte werkplaatsen gewijzigd. Die procedure vervangt de PEC-procedure uit de vroegere Vlaams Fonds-regeling en wordt nu geregisseerd door VDAB (via GTB) waardoor deze opdracht nu bij de arbeidsbemiddeling zit en niet meer bij welzijn. De procedure omvat de erkenning van personen met een arbeidshandicap en de toekenning van verschillende bijzondere tewerkstellingsondersteunende maatregelen (BTOM). In Vlaanderen zijn 67 werkplaatsen erkend. Hiervan zijn er een aantal verenigd in samenwerkingsverbanden. Heel wat werkplaatsen hebben meerdere vestigingen. De sector van de Vlaamse beschutte werkplaatsen geeft momenteel werk aan meer dan 19.000 werknemers, waarvan bijna 16.000 personen met een arbeidshandicap. De Federatie van West-Vlaamse Beschutte Werkplaatsen verenigt 8 beschutte werkplaatsen, die samen 4.500 mensen tewerkstellen en activiteiten ontplooien binnen de elektronica en elektriciteit, kunststof, metaal, papier, houtbewerking, groenzorg, druk en verpakkingswerk, voeding, …. 29 Beschutte werkplaatsen zijn vooral ‘arbeidsintensieve’ bedrijven en ze situeren zich in wezen binnen de vigerende economische realiteit. Vaak worden beschutte werkplaatsen vergeleken met de ‘kanariepietjes in de mijnen’. Wanneer er een economische crisis aankomt, zijn zij de eersten die dit voelen aan de daling van het aantal opdrachten. Dit maakt hun positie bijzonder kwetsbaar, gezien de doelgroep die ze tewerkstellen. In de beschutte werkplaatsen is de tijdelijke werkloosheid op een jaar tijd met 8 procent gestegen. 30
Naast de beschutte werkplaatsen kennen we vandaag ook Sociale Werkplaatsen, dit zijn
28
http://www.vlab.be/nl/home
29
Arcotec Brugge, De oesterbank Oostende, Interwest Veurne-Diksmuide, Mariasteen Gits, OptimaT Lichtervelde, ’t Veer Menen, Waak Kuurne, Westlandia Ieper. Beschutte Werkplaatsen zijn een ‘groot tewerksteller’. Eén vergelijking: de PICANOL Groups stelt eind 2012 wereldwijd 1.958 mensen tewerk. 30 http://www.jobat.be/nl/artikels/freya-van-den-bossche-ik-wil-een-jobgarantie-voor-wie-faalt-in-het-reguliere-circuit/
12
erkende initiatieven die een bedrijfsactiviteit ontwikkelen met werkgelegenheid voor zeer moeilijk bemiddelbare werkzoekenden in een beschermde werkomgeving. Zeer moeilijk bemiddelbare werkzoekenden zijn werkzoekenden die minstens 5 jaar inactief zijn, geen diploma hoger secundair onderwijs gehaald hebben en door een cumulatie van persoons- en omgevingsgebonden factoren geen arbeidsplaats in het reguliere arbeidscircuit kunnen verwerven of behouden, maar die onder begeleiding tot het verrichten van arbeid in staat zijn.
31
De tewerkstelling van deze doelgroepwerknemers wordt gesubsidieerd via loonsubsidies en omkaderingssubsidies. Sinds 1999 werden een honderdtal vzw's erkend als sociale werkplaats. Het aantal toegekende arbeidsplaatsen bedraagt op dit ogenblik bijna 3900 Voltijdse Equivalente doelgroepwerknemers en 780 VTE omkaderingspersoneelsleden. De meest vertegenwoordigde sectoren zijn kringloopcentra en sociale werkplaatsen met als activiteit natuur- en groenonderhoud. Op http://www.socialeeconomie.be zijn 49 initiatieven voor West Vlaanderen terug te vinden. De beschutte werkplaatsen hebben ook een aantal projecten erkend als sociale werkplaats. Daarnaast tellen we tal van andere projecten zoals kringloopwinkels, strijkateliers, groendiensten, restaurant of catering initiatieven, etc.
Aansluitend op de beschutte werkplaatsen en op de sociale werkplaatsen zijn er nog de initiatieven voor Arbeidszorg. Bij arbeidszorg gaat het om begeleide onbezoldigde tewerkstelling op maat voor personen die niet meer of nog niet in het betaalde economische of beschermde tewerkstellingscircuit terecht kunnen. Arbeidszorgmedewerkers zijn personen die omwille van persoonsgebonden redenen niet of niet meer kunnen werken onder een arbeidscontract in het reguliere of beschermd arbeidscircuit en die binnen het arbeidszorginitiatief arbeidsmatige activiteiten uitvoeren die reële kansen bieden tot sociale interactie en participatie in de samenleving. Er zijn arbeidszorgplaatsen binnen sociale werkplaatsen, binnen samenwerkingsinitiatieven tussen beschutte werkplaatsen, sociale werkplaatsen en andere arbeidszorginitiatieven maar evenzeer binnen tal van private organisaties die een arbeidszorgmedewerker inschakelen in hun organisatie voor kleine maar betekenisvolle taken. Doorstroomtrajecten uit arbeidszorg
31
Het decreet van 14 juli 1998 inzake sociale werkplaatsen heeft als doelstelling voorzieningen te erkennen die tot doel hebben via het opzetten van een bedrijfsactiviteit werkgelegenheid te verschaffen aan zeer moeilijk bemiddelbare werkzoekenden in een beschermde werkomgeving. https://www.werk.be/online-diensten/tewerkstelling-en-sociale-economie/sociale-werkplaatsen
13
Alle arbeidszorginitiatieven die nu binnen het beleidsdomein Werk en Sociale Economie worden gefinancierd (sociale werkplaatsen, beschutte werkplaatsen en samenwerkingsverbanden) konden in september 2012 intekenen op een oproep met het oog op de subsidiëring van de organisatie voor doorstroomtrajecten vanuit arbeidszorg. De doelgroep bestaat uit enerzijds de personen die nu reeds deelnemen aan arbeidszorg en anderzijds de personen die het advies arbeidszorg krijgen maar momenteel niet binnen de arbeidszorginitiatieven terecht kunnen. Deze personen krijgen bovenop hun arbeidszorg een module activeringsbegeleiding (waaronder zorg, empowerment, stage op een externe werkvloer,…) aangeboden die hen moet toelaten om de doorstroom vanuit arbeidszorg naar sociale economie, werkervaring of het normaal economisch circuit te maken. In West Vlaanderen kan men concreet beroep doen op het Steunpunt Arbeidszorg West-Vlaanderen (SAZ). Dit is een ledenorganisatie die de verschillende West-Vlaamse arbeidszorginitiatieven overkoepelt, ondersteunt en begeleidt. Daarnaast werkt het SAZ mee aan de beleidsmatige beslissingen rond Arbeidszorg als methodiek in begeleiding naar werk én als methodiek in het creëren van een zinvolle omgeving voor mensen die het in de maatschappij moeilijker hebben. 32 Een andere vorm van specifieke tewerkstelling loopt via Invoegbedrijven en via de lokale diensteneconomie Invoegbedrijven zijn ondernemingen die bereid zijn kansengroepen een duurzame tewerkstelling te garanderen met aandacht voor opleiding en begeleiding in een arbeidsomgeving waar maatschappelijk verantwoord ondernemen centraal staat. Werkgevers gaan de dialoog aan met iedereen die invloed uitoefent op of invloed ondervindt van de onderneming (stakeholders) om zo tot een goed evenwicht te komen tussen sociale, maatschappelijke, economische en ecologische doelstellingen. Dit evenwicht blijkt op lange termijn immers voordelig zowel voor de onderneming zelf als voor haar werknemers, de maatschappij en het milieu. Het Vlaamse Gewest ondersteunt de invoegbedrijven met een loonsubsidie voor de tewerkgestelde personen. Vlaanderen telt 353 ondernemingen met het statuut van invoegbedrijf, waarvan 65 in West Vlaanderen.
33
32
Steunpunt Arbeidszorg West-Vlaanderen - Wallenstraat 46 – 48 - 8800 Roeselare - Tel: 051/20 89 83 www.arbeidszorg.be
33
https://www.werk.be/online-diensten/tewerkstelling-en-sociale-economie/invoegbedrijven
14
De Lokale Diensteneconomie lijkt vandaag een ‘boomende sector’. De lokale diensteneconomie – soms ook buurt nabijheidsdiensten genoemd- beoogt een koppeling van de invulling van lokale noden aan de lokale werkgelegenheid voor mensen die moeilijk hun weg vinden naar de arbeidsmarkt. De dienstverlening die kan aangeboden worden door een initiatief in de lokale diensteneconomie situeert zich steeds binnen lokale, bovenlokale of Vlaamse bevoegdheden. Dit betekent alles wat een overheid kan doen binnen haar reglementaire kader. Deze diensten moeten omwille van hun specificiteit én hun kostprijs én toegankelijkheid aanvullend zijn ten aanzien van het bestaande reguliere dienstenaanbod. Het lijkt erop dat de lokale diensteneconomie het scherpst de doelstellingen van een sociale economie realiseert. 34 Enerzijds worden hier concrete projecten ontwikkeld met een duidelijk ‘ecologische doelstelling’ (het recycleren, faciliteren van mobiliteit via fiets, het beheren van kleine natuurzones, de aandacht voor stadslandbouwprojecten, etc.), anderzijds gaat het vaak om concrete projecten die het ‘consuminderen’ centraal stellen (ruildiensten, herstelplaatsen, …) en tot slot richten zij zich echt op de tewerkstelling van bijzondere kansengroepen. Via deze dienstverlening wordt gezocht naar het creëren van ‘duurzame tewerkstelling’ voor personen uit kansengroepen (de ‘duurzaamheid’ is tevens een belangrijk element van de lokale diensteneconomie). Buurtnabijheidsdiensten en lokale diensteneconomie kenmerken zich ook door het participatieve karakter van hun werking. Niet alleen de klanten en de buurtbewoners worden nauw betrokken bij de ontwikkeling en werking van de dienstverlening, ook de werknemers krijgen inspraak. Werknemers worden intensief begeleid en opgevolgd zodat enerzijds de kwaliteit van de dienstverlening zoveel mogelijk gewaarborgd wordt en anderzijds de betrokkenheid en het engagement van de werknemers hoog is. De dienstverlening is vaak gericht naar een minder financieel slagkrachtig publiek, waardoor de prijzen van de dienstverlening kunnen variëren naargelang het inkomen van de klant.
34
"De sociale economie bestaat uit een verscheidenheid van bedrijven en initiatieven die in hun doelstellingen de realisatie van bepaalde
maatschappelijke meerwaarden vooropstellen en hierbij de volgende basisprincipes respecteren: voorrang van arbeid op kapitaal; democratische besluitvorming; maatschappelijke inbedding; transparantie; kwaliteit; duurzaamheid. Bijzondere aandacht gaat ook naar de kwaliteit van de interne en externe relaties. Zij brengen goederen en diensten op de markt en zetten hun middelen economisch efficiënt in met de bedoeling continuïteit en rentabiliteit te verzekeren." http://www.socialeeconomie.be/definitie
15
De lokale diensteneconomie biedt zowel individuele als collectieve dienstverlening. Voorbeelden van individuele dienstverlening zijn aanvullende thuiszorg, aanvullende kinderopvang en oppas, vervoer- en boodschappendiensten en naai-, was- en strijkateliers. Activiteiten die onder collectieve dienstverlening vallen zijn het uitbaten van een fietsenstalling, sociale restaurants, groen- en buurtonderhoud, stadslandbouwprojecten, onderhoud van fiets- en wandelpaden. Alle projecten tonen vandaag, in aansluiting op de economische realiteit, een ‘meerwaarde’ te realiseren. De Provincie West Vlaanderen kiest ervoor om in de komende beleidsperiode sterk te investeren in en te ondersteunen ten aanzien van de sociale economie projecten in de provincie. We verwijzen voor de concrete initiatieven naar de website van de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij West Vlaanderen http://www.pomwvl.be en naar de website sociale economie van de provincie West Vlaanderen: http://www.socialeeconomie.be/provincie/west-vlaanderen. We denken dat welzijnsinstellingen, zowel de private als de publieke sector, in samenwerking met de lokale overheden, nog voldoende ruimte hebben om creatief verder de lokale sociale diensten economie vorm te geven. Op die manier kunnen ze enerzijds aan de integratie van kansengroepen werken. Gelijktijdig tonen ze dat een economie op maat van de mens en zijn nabije leefomgeving waarde heeft en kansen creëert om een reëel antwoord te bieden op armoede en uitsluiting in de samenleving. Misschien kunnen buurtnabijheidsdiensten zich op termijn versterken via de vorming van ‘coöperatieve sociale economie’ structuren, waarin lokale overheden en burgers (ook uit de kansengroepen) mede aandeelhouder worden.
16