Schrijfnorm maatschappijleer Docenten maatschappijleer Versie 2 2008 Aanpassingen 2014
Inhoudsopgave Inhoudsopgave .......................................................................................................................................... 1 1 Inleiding ................................................................................................................................................... 3 1.1 Waarom dit boekje? ......................................................................................................................... 3 1.1.1 Doel van het boekje .................................................................................................................. 3 1.1.2 Gebruik en werking van het boekje ....................................................................................... 3 1.2 Opbouw van de schrijfnormen ...................................................................................................... 3 2 Vormgeving en tekstverwerken ........................................................................................................... 5 2.1 Normen voor tekstverwerken en vormgeving ............................................................................ 5 2.2 Aanbevelingen voor tekstverwerken/vormgeving .................................................................... 5 3 Opbouw van de tekst ............................................................................................................................. 7 3.1 Herkenbare voorbereiding ............................................................................................................. 7 3.2 Verplichte onderdelen van teksten ............................................................................................... 8 3.3 Gestructureerde schrijfwijze ........................................................................................................ 10 4 Het leesgemak ....................................................................................................................................... 11 4.1 Eenvoud .......................................................................................................................................... 11 4.2 Nauwkeurigheid ............................................................................................................................ 12 4.3 Bondigheid ..................................................................................................................................... 14 4.4 Levendigheid.................................................................................................................................. 15 5 Correct taalgebruik ............................................................................................................................... 17 5.1 Taalkwesties ................................................................................................................................... 17 5.2 Spellingskwesties ........................................................................................................................... 18 5.3 Leestekens ....................................................................................................................................... 19 6 Resumé ................................................................................................................................................... 21 Bronnen en literatuur .............................................................................................................................. 23
1
1 Inleiding 1.1 Waarom dit boekje? 1.1.1 Doel van het boekje Meestal merk je het meteen: een tekst is saai, droog, grafisch onduidelijk, erg ingewikkeld in taalgebruik of structuur, etc. Het is moeilijk precies aan te geven waardoor dat komt, maar in hoofdlijnen zijn vaak de volgende problemen aan te wijzen: vormgeving van de tekst is lelijk; opbouw van de tekst is onsamenhangend; leesgemak van de tekst is laag; incorrect taalgebruik wekt irritatie op. Bij de opleiding maatschappijleer willen we stimuleren dat je in je eigen schrijfproducten dergelijke problemen voorkomt. Daarom hebben we deze Schrijfnorm maatschappijleer ontwikkeld. In dit boekje vind je een flink aantal normen. Als je deze normen toepast, helpt dat je bij fraaie en correcte schrijfproducten, met een goede structuur en hoge mate van leesbaarheid.
1.1.2 Gebruik en werking van het boekje Het is de bedoeling dat je dit boekje tijdens de hele opleiding bij je houdt. Telkens als je een schrijfproduct moet maken, gebruik je het als uitgangspunt en aanbeveling. Als je het schrijfproduct bij de docenten (maatschappijleer) inlevert, dan zullen zij eerst kijken of je de schrijfnormen toepast. Doe je dat niet goed genoeg, dan moet je je stuk eerst aanpassen, dat willen zeggen zó schrijven dat het wel aan de schrijfnormen voldoet. Pas als dat het geval is, zal de tekst ook inhoudelijk beoordeeld worden. Op termijn zullen we ook bij schriftelijke toetsen deze beoordeling hanteren.
1.2 Opbouw van de schrijfnormen Er zijn vele boeken in de handel met aanbevelingen voor het verbeteren van teksten. Een aantal van deze boeken hebben we doorgespit. We hebben gekeken naar de belangrijkste aanbevelingen en de meest voorkomende problemen. Vervolgens hebben we er de normen van dit boekje uit gehaald. In de volgende hoofdstukken herken je deze normen aan het cursieve nummer in de marge van de tekst. De meeste normen zijn niet vanzelfsprekend. Bij de normen geven we daarom telkens een toelichting, direct erna. De toelichtingen bevatten soms een nadere beschrijving van de norm, soms een voorbeeld. De verschillende normen zijn ondergebracht in de eerste vier hoofdstukken. In een laatste hoofdstuk geven we een totaaloverzicht van alle normen, dit hoofdstuk bevat dus een resumé. In deze inleiding lichten we kort toe welk typen normen er in de eerste vier hoofdstukken behandeld worden:
3
In hoofdstuk 2 gaan we in op de vormgeving van teksten. Iedereen beheerst (door afronding van modulen) het tekstverwerken, maar een programma wordt vaak niet optimaal benut voor de vormgeving van teksten. In dit hoofdstuk geven we normen om met de tekstverwerker de vormgeving te verfraaien. Het betreft dan ook instellingen die vooraf, als standaardinstelling kunnen worden ingeschakeld. In hoofdstuk 3 staat de opbouw van een tekst centraal. We geven onder andere normen voor een goede voorbereiding van een tekst, de verplichte onderdelen van een tekst en een gestructureerde schrijfwijze. Je vindt er ook aanvullende normen om verschillende tekstonderdelen verder vorm te geven. De kwaliteit van een tekst heeft in belangrijke mate te maken met het leesgemak. In hoofdstuk 4 geven we normen voor eenvoud, bondigheid, duidelijkheid, levendigheid, etc. Dit is het meest uitgebreide hoofdstuk omdat hier echt gedetailleerde aanbevelingen mogelijk zijn. Tot slot gaan we in hoofdstuk 5 in op correct taalgebruik. Hierin stellen we globale normen voor de juiste toepassing van spelling-, interpunctie- en grammaticaregels van de Nederlandse taal. Dit hoofdstuk is vrij kort omdat we veronderstellen dat je deze regels al in vorige opleidingen hebt geleerd. Deze normen zijn dan ook in algemene bewoordingen gesteld. In hoofdstuk 6 zie je een resumé van alle normen. Docenten Maatschappijleer. Oktober 2008 December 2014
4
2 Vormgeving en tekstverwerken Teksten lezen makkelijker als zij een goede vorm hebben. Dit kun je bereiken door de tekstverwerker te gebruiken en een aantal instellingen vooraf te veranderen. De standaardinstellingen van deze programma's zijn namelijk niet bevorderlijk voor fraaie documenten. In dit hoofdstuk geven we een aantal normen en aanbevelingen waarmee je vooraf rekening moet houden. In hoofdstuk 3 geven we daarnaast gedetailleerdere normen voor aparte tekstonderdelen.
2.1 Normen voor tekstverwerken en vormgeving Een fraaie vormgeving van teksten wordt bevorderd door de volgende normen toe te passen: Norm 1. Teksten zijn met een tekstverwerker gemaakt. Norm 2. Als uitgangspunt geldt dat een tekst vooraf de volgende instellingen bevat: De marges staan links en rechts op 3 cm. De marges staan boven en onder op 3 cm. De regelafstand staat op 1, 1 of 1,2. De tabulatorinstellingen staat op -1,5;1 (dus vanaf positie -1,5 centimeter en verder elke centimeter een tab). Gebruik om iets te benadrukken altijd cursief (en niet onderstreept of vet). Gebuik paginanummering. Woordafbreking staat aan. Gebruik duidelijk herkenbare koppen. Zorg ervoor dat tabellen er grafieken consequent en volgens de gebruikelijke conventies (zie een willekeurig studieboek) worden vormgegeven. Deze normen slaan deels terug op het gegeven dat de software meestal van Amerikaanse herkomst is en daarom niet aangepast is aan Europese vormgevingsgebruiken. Je kunt van deze norm afwijken als een bepaalde tekst heel nadrukkelijk om een andere vorm vraagt, bijvoorbeeld een tekst voor mensen met dyslectie, of een tekst heel specifieke inhoud (een folder, uitnodiging, etc.). Bij verschillende afzonderlijke tekstelementen (inhoudsopgave, koppen), horen verder aanvullende normen voor de vormgeving. Die lees je in hoofdstuk 3.
2.2 Aanbevelingen voor tekstverwerken/vormgeving Hieronder volgt een aantal aanbevelingen die de tekst kunnen verfraaien, het gebruik van de tekstverwerker optimaliseren of problemen met de tekstverwerker helpen voorkomen. Zoek eventueel in de hulpfunctie van het programma op hoe je dat moet doen.
5
Vooraf Gebruik een kloppende nummeringstijl en gebruik eventueel automatische nummering (bij opsommingen of titels van hoofdstukken en paragrafen). Creëer vooraf zoiets als ‘stijlen’ of ‘slablonen’. Daarmee kunnen hoofdstukken en paragrafen automatisch genummerd worden, een inhoudsopgave kan worden gemaakt, kun je koppen en tekst tegen paginascheidingen beveiligen, etc. Gebruik geen overmatige hoeveelheid tekstverwerkings- of vormgevingstrucs. Maak van je tekst geen kermis. Platte tekst De platte tekst is de gewone doorlopende tekst, dus niet de kopjes, titels, paginanummering etc. ‘Zakelijke’ teksten vul je doorgaans uit, voor brieven lijn je alleen uit op de linkermarge (de zogenaamde vrije regelval: de rechtermarge ziet er niet uit als een rechte lijn). Gebruik voor ‘hoofdletterafkortingen’ kleinkapitaal. Dus niet: FNV, HR, ANWB, KRO; maar: FNV, HR, ANWB, KRO.
Gebruik consequent één lettertype; speel niet teveel met soorten lettertypen. Gebruik opsommingtekens en de inspringfunctie (zoals hier) als dat nodig is. Gebruik de spatietoets alleen voor spaties en niet om tekstonderdelen op een bepaalde plaats te zetten. Bijzondere tekstelementen Gebruik grafische functies om plaatjes, grafieken, tekstkaders, etc., juist te positioneren en vorm te geven. Gebruik een tabelfunctie voor opsommingen, schema's, tabellen, etc. Wees zuinig met kolommen en kop- en voetteksten. Deze kunnen soms effectief zijn, maar maken een tekst ook ‘druk’. Handige mogelijkheden van de tekstverwerker Gebruik een nootfunctie voor voetnoten en/of eindnoten. Gebruik een (kruis)verwijzingsfunctie, waarmee je verwijzingen naar bijvoorbeeld een paragraaf of pagina (‘zie paragraaf … ‘; ‘zie pagina …’) automatisch correct laat nummeren. Tekstverwerkers kennen doorgaans functies om inhoudsopgaven, indexen, verwijzingen, etc., automatisch te laten maken. Zeer handig, Automatisch nummeren van opsommingen of hoofdstuk- en paragraafnummers behoort vaak tot de mogelijkheden. Maak macro's of zogenaamde variabelen voor terugkerende tekstelementen. Gebruik een functie voor het uitlijnen van cijfers op de komma (decimaal uitlijnen). Je kunt meestal deze van tekst automatisch alfabetiseren (handig voor bijvoorbeeld literatuuropgaven).
6
3 Opbouw van de tekst Goede teksten zijn teksten met een duidelijke structuur. In dit hoofdstuk geven we een drietal soorten normen voor de opbouw van een tekst: voor de voorbereiding van een tekst en de wijze waarop je tekst van die voorbereiding getuigt; voor de onderdelen die teksten moeten bevatten; voor de manier waarop je teksten gestructureerd kunt schrijven.
3.1 Herkenbare voorbereiding Hoe beter je van te voren weet wat je precies gaat schrijven, des te beter je je tekst kunt opbouwen, des te leesbaarder de tekst wordt. We geven de volgende normen: Norm 3. Het doel van de tekst moet duidelijk zijn. De doelstelling gaat over wat wil je precies met de tekst bereiken (het waartoe van de tekst). De tekst dient geheel in het teken van dit doel te staan. Formuleer het doel van de tekst zo concreet mogelijk. Zorg ervoor dat in de inleiding het doel van de tekst te lezen is. Norm 4. De centrale vraag(stelling) is duidelijk herkenbaar en staat in de inleiding. De vraagstelling gaat over wat precies het onderwerp van je stuk is (het wat van de tekst). De vraagstelling staat in de inleiding. De vraagstelling: heeft een duidelijke relatie met de doelstelling; is origineel, dat wil zeggen, bevraagt iets wat niet eerder of niet vaker aan de orde komt; sluit het antwoord niet in; is in eenvoudige bewoordingen gesteld; is ondubbelzinnig; slaat terug op een overzichtelijk te bestuderen onderwerp. Deze norm heeft ook betrekking op methodologische principes: in wetenschappelijke onderzoek dienen vergelijkbare normen gevolgd te worden Norm 5. De tekst moet afgestemd zijn op de doelgroep waarvoor je schrijft. In de inleiding is te lezen wat de doelgroep is. Naast dat je in de inleiding de doelgroep noemt, is afstemming op de doelgroep herkenbaar aan bijvoorbeeld je woordkeus, gebruik van jargon, ‘toon’, complexiteit, etc. Hoe beter je met de doelgroep voor ogen schrijft, des te duidelijker je tekst wordt.
7
Norm 6. Zorg ervoor dat bij het voorbereiden van de tekst telkens eenvoudige vragen als wie, waar, wat, hoeveel, wanneer, waarom, etc., beantwoord worden. Bijvoorbeeld: Wie beweert wat? Waar vinden gebeurtenissen plaats? Waar hebben anderen het over? Waarom wordt iets beweerd? Hoeveel personen of dingen zijn in het geding? Welke cijfers worden genoemd? Norm 7. De indeling in hoofdstukken en paragrafen getuigt van een duidelijke structuur. Bepaal deze vooraf. Maak voordat je gaat schrijven een eerste versie van je inhoudsopgave, waarbij je hoofdstuk- en paragraaftitels reeds sprekend zijn. Geef per hoofdstuk paragraaf en subparagraaf met één kernzin aan welke inhoud bij deze koppen geplaatst moet worden. Schrijvenderwijs kan deze inhoudsopgave wel weer veranderen, als dat nodig blijft.
3.2 Verplichte onderdelen van teksten Hieronder gaan we in op de onderdelen die elke tekst moet bevatten. Per tekstonderdeel staan ook normen voor de vormgeving ervan. Norm 8. De tekst bevat in ieder geval de onderdelen A tot en met G, zoals hieronder uitgewerkt en toegepast: A. Titelpagina a. Tekstverwerking/vormgeving: de titelpagina is niet genummerd. b. Inhoudelijk: op de titelpagina zijn tenminste de titel en de auteur(s) vermeld. Eventueel kunnen gegevens als datum, studiejaar, opleidingsvariant, versie(nummer), status (concept of definitief) en dergelijke ook op de titelpagina staan. B. Voorwoord a. Tekstverwerking/vormgeving: begint op oneven dus rechter pagina, paginanummering vanaf deze bladzijde, het voorwoord begint dus op paginanummer 1. b. Inhoudelijk: hierin schrijf je over de ontstaansgeschiedenis van de tekst en geef je eventueel een bedankje. C. Inhoudsopgave a. Tekstverwerking/vormgeving: begint op oneven dus rechter pagina. b. Inhoudelijk: volledig overzicht van alle hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen. D. Inleiding a. Tekstverwerking/vormgeving: dit is het eerste genummerde hoofdstuk (hoofdstuk 1 dus). Begint op oneven pagina. Zie ook norm 5. b. Inhoudelijk: deze inleiding moet minstens bevatten: het doel van de tekst; de vraagstelling, de wijze waarop je bij dit probleem betrokken bent; toelichting op de doelgroep, een toelichting op hoe de tekst is opgebouwd en hoe de volgende tekstdelen samenhangen (een leeswijzer).
8
E. Inhoudelijke hoofdstukken en paragrafen a. Tekstverwerking/vormgeving: Hoofdstuk- en paragraaftitels Hanteer een duidelijke nummering van hoofdstukken en paragrafen. Maak hoofdstuk- en paragraaftitels (inclusief nummer) vet. Begin paragraaftitels met een hoofdletter. Eindig de titels niet met een punt. Plaats van titels Begin een hoofdstuktitel meteen op de eerste positie van de nieuwe, oneven dus rechter bladzijde. Schrijf paragrafen onder elkaar, de paragraaftitels kunnen direct na tekst van een voorafgaande paragraaf komen. Titels en de daarna volgende tekst Gebruik na een hoofdstuk- of paragraaftitel één interlinie (witregel). Gebruik tussen het einde van de tekst van een paragraaf en nieuwe paragraaftitel twee witregels. Zorg ervoor dat titels en bijbehorende tekst altijd op dezelfde pagina staam Alinea's Begin een alinea na een witregel direct vanaf de linkermarge. Begin overige nieuwe alinea's met één tab(stop). b. Inhoudelijk: de eigenlijke, inhoudelijke hoofdstukken van je schrijfproduct geven uitwerking aan de opzet, doel- en vraagstelling zoals in de inleiding gepresenteerd. Belangrijk zijn verder nog: Leesbaarheid en structuur De overige normen in dit boekje geven aan hoe je de tekst van je stuk leesbaar kunt maken. Volg die aanbevelingen op. In belangrijke mate begint dat met het vooraf bepalen van een structuur. Zie daartoe paragraaf 3.3. Bronverwijzing Het is vanzelfsprekend dat je bronnen gebruikt, door te citeren of te parafraseren. Achterin het stuk dien je deze bronnen op te sommen (zie G, hieronder). In de eigenlijke tekst dien je naar die bronnen te verwijzen. Dat gebeuert volgens de zogenaamde APA-normen: F. Conclusie a. Tekstverwerking/vormgeving: De conclusie moet als een hoofdstuk vormgeven worden, dus als hierboven beschreven. b. Inhoudelijk: schrijf een goede afronding van je stuk. Je kunt hier aan denken: Resumeer belangrijke opbrengsten van je stuk, geef daarin de rode draad aan. Ga in op de eventuele zwakke delen van je schrijfstuk. Geef een analyse van je onderzoek: wat is belangrijk, opmerkelijk en waarom. Kom niet meer met nieuwe informatie.
9
Ga gemotiveerd in op de oorspronkelijke vraag- en doelstelling (zie inleiding) en geef aan wat daarover uiteindelijke geconcludeerd kan worden en waarom. Verwijs naar eventueel wenselijke vervolgonderzoeken of –teksten. Geef aanbevelingen. Schrijf een afrondend woord. G. Opsomming bronnen en literatuur a. Tekstverwerking/vormgeving: begint op oneven pagina, is niet als hoofdstuk genummerd. De bronvermelding staat op alfabetische volgorde van auteursnamen. Er is een aparte lijst voor websites. a./b. Vormgeving en inhoud: je volgt hier simpelweg de zogenaamde APA-normen.
3.3 Gestructureerde schrijfwijze In deze paragraaf vind je normen voor het nader structureren van de tekst. De eerste stap daartoe is de voorbereiding zoals we in paragraaf 3.1 toelichtten. Neem de vooraf gemaakte inhoudsopgave als uitgangspunt bij het schrijven. Verder moet dit: Norm 9. In de tekst komt de onderlinge verhouding tussen (de tekst van) de hoofdstukken en paragrafen goed tot zijn recht. Dat wil zeggen: De titels van hoofdstukken en paragrafen dekken de bijbehorende tekst en vice versa. Zorg voor de nodige 'verbindingszinnen'. Schrijf bijvoorbeeld: In dit hoofdstuk behandel ik ... In de vorige paragraaf stond... centraal, in deze paragraaf concentreer ik mij op ... Tot slot van dit hoofdstuk wijs ik op..., in het volgende hoofdstuk ga ik op... nader in. De conclusie van dit hoofdstuk/deze paragraaf luidt daarom ... In hoofdstuk ... /paragraaf ... kom ik hierop terug..
Een ander hulpmiddel is dat je in het begin van een hoofdstuk steeds een korte inleiding schrijft, waarin staat wat je achtereenvolgens in dat hoofdstuk zult behandelen, een leeswijzer per hoofdstuk dus. Norm 10. Alinea's zijn als zodanig te herkennen. Zorg ervoor dat in de eerste of laatste zin van een alinea de kernbewering staat. Zorg eventueel voor verbindingswoorden als: in de eerste plaats, in de tweede plaats (opsomming); aanvankelijk, daarna, vervolgens (tijd); doordat, immers, want (reden, oorzaak); daardoor, daarom, dus, hierdoor (gevolg).
10
4 Het leesgemak In dit gedeelte behandelen we normen die het leesgemak kunnen bevorderen.
4.1 Eenvoud Als je een tekst eenvoudiger maakt, neemt het leesgemak ervan toe. Daarom geven we de volgende normen: Norm 11. De tekst bevat niet teveel lange zinnen (een hulpmiddel is om gemiddeld niet meer dan 25 woorden per zin te gebruiken, gemeten over de gehele tekst.; dit kun je een tekstverwerker laten berekenen). Dit kun je voorkomen door te proberen bijvoorbeeld van een lange zin gewoon twee zinnen te maken. Vergelijk: In de sociologie is een van de interessegebieden de vraag naar maatschappelijke verandering, waarover in menig sociologieboek uitgebreid wordt geschreven en waarover veel sociologen artikelen over schrijven en congressen over houden. In de sociologie is een van de interessegebieden de vraag naar maatschappelijke verandering. In menig sociologieboek wordt hier uitgebreid over geschreven. Ook schrijven veel sociologen artikelen over dit probleem en houden zij er congressen over.
Norm 12. Schrijf zo weinig mogelijk tangconstructies. Doe dit door bij elkaar horende zinsdelen bij elkaar te zetten. Vergelijk: Het probleem van de criminaliteit, waarover veel in de krant wordt geschreven en dat de belangstelling van veel mensen geniet, staat hoog op de politieke agenda. Het probleem van de criminaliteit staat hoog op de politieke agenda: in de krant wordt er veel over geschreven en veel mensen tonen er belangstelling voor.
Norm 13. Schrijf zo weinig mogelijk zinnen met een lange aanloop, haal de kern van de zin naar voren. Vergelijk de volgende voorbeelden: Omdat het beroep van leraar mij aanspreekt, ik het gezellig vindt aan de
HR
en ook niets beters weet, blijf
ik na de propedeuse deze opleiding volgen. Ik blijf de opleiding aan de
HR
volgen omdat het beroep van leraar mij aanspreekt, ik het gezellig vind en
ook niets beters weet.
11
Norm 14. Zorg voor gestructureerde en typografisch herkenbare opsommingen. Vergelijk de volgende voorbeelden: Bij de opleiding Maatschappijleer horen de volgende vakken tot de categorie ‘wetenschappelijke vorming’: sociologie, sociologische theorieën, diverse modulen over politicologie, politieke stromingen, culturele antropologie. Vakken die gelden als ‘wetenschappelijke vorming’ bij de opleiding Maatschappijleer:
sociologie,
sociologische theorieën,
politicologie,
politieke stromingen,
culturele antropologie.
Norm 15. Schrijf zo weinig mogelijk lange woorden. Een vuistregel is het gemiddeld aantal lettergrepen van een tekst op twee te houden. Vergelijk: De maatschappijleeropleiding bevat veel zelfstudieonderdelen. De opleiding maatschappijleer bevat veel onderdelen voor zelfstudie.
Norm 16. Gebruik geen onduidelijke afkortingen. Norm 17. Gebruik geen overdreven moeilijke woorden. Norm 18. Schrijf zo weinig mogelijk op een ontkennende manier. Vergelijk de volgende voorbeelden: Ik kan niet ontkennen dat de module massamedia niet interessant is. Massamedia is een interessante module.
Norm 19. Gebruik verwijswoorden goed. Voorkom dubbelzinnige, grammaticaal onjuiste en vage verwijzingen, en zorg ervoor dat de afstand tussen verwijzingen en datgene waarnaar verwezen wordt niet te groot is. Vergelijk (cursief de verwijswoorden): Het probleem van de milieuverontreiniging en dat van de gezondheidszorg zijn beide van het grootste belang. Politieke partijen en overheid dienen daarom veel aandacht aan dit probleem te besteden. De problemen van de milieuverontreiniging en de gezondheidszorg zijn van het grootste belang. Zij behoeven dan ook veel aandacht van politieke partijen en overheid.
4.2 Nauwkeurigheid
12
Je bevordert het leesgemak van teksten aanzienlijk als je je nauwkeurig uitdrukt. Daarom geven we volgende normen:
Norm 20. Voorkom vaagheid. Beantwoord eenvoudige vragen als: wie, wat, welke, hoe? Vergelijk: Sommige mensen vinden dat bepaalde groepen een zekere hoeveelheid wetten redelijk veel overtreedt. VVD-ers
leggen sterk de nadruk op bijstandsfraude.
Of: Mijn vrienden vinden dat vooral BMW-rijders de snelheidlimiet overtreden.
Norm 21. Gebruik geen lege woorden. De top 10 van lege woorden: Aspect, component, dimensie, element, functie, gebeuren, mate, positie, sfeer en situatie.
Norm 22. Gebruik zo weinig mogelijk neutrale woorden, maar juist ‘positieve’ of ‘negatieve’ woorden. Vergelijk: De ontwikkeling in de inkomens vertonen volgend jaar een standaard patroon. De koopkracht gaat volgend jaar omlaag/omhoog.
Norm 23. Nuanceer niet teveel door beperkende woorden of uitdrukkingen. De volgende uitdrukkingen geven vaak een te genuanceerde indruk van de tekst: In zijn algemeenheid...; onder andere...; vooralsnog...; het zou kunnen zijn dat...; mogelijk...; tot op zekere hoogte..., etc.
Norm 24. Gebruik (wanneer het lezerspubliek het toestaat) geen eufemismen. Vergelijk de eufemismen voor ‘bezuinigen’: Bestedingsbeperking, nulgroei, ombuigingen, sanering, wijziging uitgavenpatroon, uitgaven marktconform maken, herallocatie van overheidsgeld, etc.
Norm 25. Vermijd dubbelzinnigheid. Vergelijk: De minister acht de groei van extra banen een welkome meevaller. De minister ziet dat de werkloosheid afneemt. Of: Er is banengroei, maar deze vangt slechts de nieuwe toetreders op de arbeidsmarkt op. De totale werkloosheid daalt niet.
13
4.3 Bondigheid Bondige teksten zijn het makkelijkst te lezen. Daarom geven we de volgende normen:
Norm 26. Schrap overbodige woorden. Er zijn nauwelijks concrete aanbevelingen te geven, maar vergelijk de volgende zinnen: Op het ogenblik kent de vaksectie Maatschappijleer voor alle modulen een modulehandleiding, hetgeen door reglementen en acties van de Hogeschool verplicht is. De vaksectie Maatschappijleer kent bij alle modulen een modulehandleiding, zoals de Hogeschool voorschrijft.
Norm 27. Gebruik pleonasmen en tautologieën effectief. Wel: We kunnen hier wis en waarachtig spreken van een prachtig mooi resultaat. Niet (het cursieve woord kan weg): Deze twee boeken zijn even goed. Ze zijn onderling uitwisselbaar.
Norm 28.Vervang voorzetseluitdrukkingen door één woord. Bijvoorbeeld: Uitdrukking
Te vervangen door
ten behoeve van
voor
met betrekking tot
over, voor
op het gebied van
op, voor
als gevolg van
door
onder invloed van
door
door middel van
door
ten aanzien van
op, over, tegen, van, voor
In dit verband is vooral het gebruik van de uitdrukking 'naar... toe' een modieuze crime. Vergelijk: Niet: We moeten naar de mensen toe uitleggen welke regels er gelden. Ik moet naar de toekomst toe mijn pensioen regelen. De schrijver legde naar de lezers toe de opbouw van zijn tekst uit. Ik moet naar mijzelf toe helderheid krijgen over mijn financiële situatie. Wel: We moeten de mensen uitleggen welke regels er gelden. Ik moet voor de toekomst mijn pensioen regelen. De schrijver legde aan zijn lezers de opbouw van zijn tekst uit. Ik moet voor mijzelf helderheid krijgen over mijn financiële situatie.
14
4.4 Levendigheid Uiteraard leest een tekst gemakkelijker als deze levendig geschreven is. Daarom geven we de volgende normen:
Norm 29. Laat personen duidelijk in de tekst naar voren komen. Vergelijk: Men geeft toch vooral ontwikkelingshulp om de inkomenspositie van bepaalde groepen te verbeteren. De regering geeft vooral ontwikkelingshulp voor de armste mensen.
Norm 30. Vermijd de lijdende vorm, maar let op de soms aanwezige noodzaak deze vorm te gebruiken. Niet: Het instituut kan vanaf volgend jaar op een ander telefoonnummer bereikt worden. Wel: U kunt het instituut volgend jaar op een ander telefoonnummer bereiken. Volgend jaar heeft het instituut een nieuw telefoonnummer. En: Tegenwoordig worden er minder autoradio's gestolen.
Norm 31. Gebruik als het mogelijk is werkwoorden in plaats van zelfstandige naamwoorden. Vergelijk: Onze doelstelling is het behoud en herstel van het milieu. We willen het milieu behouden en herstellen.
Norm 32. Vermijd voorzetselketens. Vergelijk (cursief de voorzetsels): De student die aan de
HR
studeert en van het
komt kan voor een aantal modulen op korte termijn
VWO
een schriftelijke aanvraag voor vrijstelling indienen voor de module Inleiding statistiek. Als je een
VWO-diploma
hebt en je studeert aan de
HR,
dan zijn vrijstellingen mogelijk voor de module In-
leiding statistiek. Dien zo snel mogelijk een vrijstellingsaanvraag in bij de vakcoördinator. VWO-ers
kunnen op de HR een vrijstelling aanvragen voor Inleiding statistiek bij de vakcoördinator
Norm 33. Varieer in woordkeus, zinsbouw en zinslengte. Norm 34. Gebruik soms een effectieve woordspeling of beeldspraak. Norm 35. Vermijd zowel ouderwets als modieus taalgebruik.
15
5 Correct taalgebruik Een goede tekst is niet alleen een tekst die prettig leest, maar ook correct is. We gaan wat minder diep op correct taalgebruik in. Als je begint aan een HBO-opleiding dien je namelijk al kennis te bezitten van de normen voor correct taalgebruik. Norm 36. We kunnen wat betreft de normen voor correct taalgebruik eigenlijk kort zijn: de spel-, interpunctie- en grammaticaregels van de Nederlandse taal dien je zorgvuldig toe te passen. Raadpleeg hiervoor eventueel de nodige handboeken, zoals: Het ‘groene’ boekje; Het ‘witte’ boekje; een goed woordenboek; een handboek voor grammatica (zie de literatuurlijst); een handboek over schrijven, zoals dat van Renkema (zie literatuurlijst).
5.1 Taalkwesties In deze paragraaf geven we globale normen voor veelvoorkomende taalkwesties. Norm 37. Vermijd veel voorkomend foutief taalgebruik. Denk onder andere aan: Tante Betje: Fout: Gisteren heb ik je werkstuk ontvangen en zal ik het nakijken. Goed: Gisteren heb ik je werkstuk ontvangen en ik zal het nakijken.
Samentrekkingen: Fout: Ik maak mijn werkstuk met de tekstverwerker en me zorgen over het resultaat. Goed: Ik maak mijn werkstuk met de tekstverwerker en maak me zorgen over het resultaat.
Verkorte bijzinnen: Fout: Dit werkstuk heb ik van een medestudent gekregen, en heeft me geïnspireerd. Goed: Dit werkstuk heb ik van een medestudenten gekregen. Het heeft me geïnspireerd.
Contaminaties (cocktailwoorden en –uitdrukkingen): Fout: Ik irriteer me aan deze leraar. Dit kost een dure tijdsinvestering. Goed: Ik erger me aan deze leraar/ De leraar irriteert./Ik vind deze docent irritant. Dit kost veel tijd/Dit is een dure investering.
Norm 38. Gebruik de werkwoorden correct. Denk aan: Spellingsvalkuilen: stam+t; het schrijven van d of dt; dubbel d of dubbel t; voltooid deelwoord met d of t;
17
Overeenkomst in getal tussen onderwerp en persoonsvorm Wat is fout?: Een aantal studenten was/waren te laat. De studenten volgde die dag vele colleges.
Norm 39. Gebruik andere woordsoorten correct. Meervoudsvormen Denk aan: Hypothesen/hypotheses, musea, crises, colleges van bestuur, tien euro, alle(n), beide(n).
Hun of hen Goed: Dit is hun opleiding. Ik geef hun het werkstuk. Ik geef aan hen het werkstuk. Fout. Hun zeggen dat de PvdA niet links is. Ik moet aan hun de boodschap doorgeven.
Dat of wat Dat verwijst naar iets bepaalds, wat naar iets onbepaalds Goed: Alles wat de student doet, valt in het water. De student heeft didactische kwaliteiten, dat pakt in de les goed uit.
Voorzetselwoorden Problematisch: uitonderhandelen, afconcluderen, opstarten, afkaarten, uitprinten
Als/dan Fout: Deze student presteert veel beter als de ander. Hij is even groot dan zijn neefje.
Omdat/doordat Doordat slaat alleen terug op een oorzaak. Vergelijk: Hij kan niet naar college komen omdat/doordat hij ziek is.
Geslacht Foutieve voorbeelden: Het college ging niet door, zij wordt daarom verzet naar een ander tijdstip. Daar ligt mijn rekenmachine, wil je hem even aangeven?
Norm 40. Vermijd buitenlandse, modieuze woorden en barbarismen. Vergelijk: Dit jaar heeft onze company met een zeker 'je ne sais qua' en fingerspitzengefühl de targets voor de aftersales en profits gerelaid. Dit jaar zijn in ons bedrijf vanzelfsprekend de doelen voor winst en klantenzorg bijgesteld.
5.2 Spellingskwesties We geven hier globale normen voor spellingskwesties die vaak terugkeren.
18
Norm 41. Gebruik hoofdletters correct. Norm 42. Gebruik koppel- en afbreekteken correct. Norm 43. Gebruik tekens voor lettergreep- of klinkerscheiding correct. Norm 44. Gebruik tussenletters –s- en –n- correct. Voor de tussen-n bij samengestelde woorden telt dit als officiële regel: Is het linkerdeel een woord dat zelf al eindigt op –en? Verwijst het linkerdeel naar een unieke zaak? Linkerdeel versterkend en gehele woord is bijvoeglijk naamwoord?
Ja
Nee
1) Wel tussen-n
Is het linkerdeel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord? Nee
Ja
2) Geen tussen-n
Heeft het linkerdeel een meervoud dat eindigt op –en? Nee
Ja
3) Geen tussen-n
Heeft het linkerdeel een meervoud op –es? Ja 4)
Nee Geen
5) Wel tussen-n
tussen-n Voorbeelden van 1) t/m 5) 1) havengebied, maneschijn, apetrots, beresterk 2) rodekool, knarsetanden 3) gerstenat, aspergesoep 4) weidevogel 5) lerarenopleiding, variabelensoort
Hier is echter al een groot aantal uitzonderingen op: zogenaamde versteende uitdrukkingen (apegapen), linkerdeel is uniek (Onze-Lieve-Vrouwekerk) en linkerdeel heeft een mogelijk vrouwelijke uitgangvorm (studentenflat).
5.3 Leestekens Hier geven willen we slechts een algemene norm geven: Norm 45. Gebruik leestekens correct. Denk aan: komma's in hoofdzinnen, bijzinnen, werkwoordgroepen; dubbele punt, puntkomma, punt; (schuine) streep en haakjes; vraag- en uitroepteken; vraagteken, uitroepteken;
aanhalingstekens en citaten.
19
6 Resumé Norm 1. Teksten zijn met een tekstverwerker gemaakt. Norm 2. Als uitgangspunt geldt dat een tekst vooraf van een aantal tekstverwerkingsinstellingen is voorzien: Norm 3. Het doel van de tekst moet duidelijk zijn en staat in de inleiding. Norm 4. De centrale vraag(stelling) is duidelijk herkenbaar en staat in de inleiding. Norm 5. De tekst moet afgestemd zijn op de doelgroep waarvoor je schrijft. In de inleiding is te lezen wat de doelgroep is. Norm 6. Zorg ervoor dat bij het voorbereiden van de tekst telkens eenvoudige vragen als wie, waar, wat, hoeveel, wanneer, waarom, etc., beantwoord worden. Norm 7. De indeling in hoofdstukken en paragrafen getuigt van een duidelijke structuur. Norm 8. De tekst bevat in ieder geval de onderdelen A tot en met G, zoals hieronder uitgewerkt en toegepast: A. Titelpagina B. Voorwoord C. Inhoudsopgave D. Inleiding E. Inhoudelijke hoofdstukken en paragrafen F. Conclusie G. Opsomming bronnen en literatuur Norm 9. In de tekst komt de onderlinge verhouding tussen (de tekst van) de hoofdstukken en paragrafen goed tot zijn recht.: Norm 10. Alinea's zijn als zodanig te herkennen. Norm 11. De tekst bevat niet teveel lange zinnen. Norm 12. Schrijf zo weinig mogelijk tangconstructies. Norm 13. Schrijf zo weinig mogelijk zinnen met een lange aanloop, haal de kern van de zin naar voren. Norm 14. Zorg voor gestructureerde en typografisch herkenbare opsommingen. Norm 15. Schrijf zo weinig mogelijk lange woorden. Norm 16. Gebruik geen onduidelijke afkortingen. Norm 17. Gebruik geen overdreven moeilijke woorden. Norm 18. Schrijf zo weinig mogelijk op een ontkennende manier. Norm 19. Gebruik verwijswoorden goed. Norm 20. Voorkom vaagheid. Beantwoord eenvoudige vragen als: wie, wat, welke, hoe? Norm 21. Gebruik geen lege woorden. Norm 22. Gebruik zo weinig mogelijk neutrale woorden, maar juist ‘positieve’ of ‘negatieve’ woorden. Norm 23. Nuanceer niet teveel door beperkende woorden of uitdrukkingen. Norm 24. Gebruik (wanneer het lezerspubliek het toestaat) geen eufemismen. Norm 25. Vermijd dubbelzinnigheid. Norm 26. Schrap overbodige woorden. Norm 27. Gebruik pleonasmen en tautologieën effectief. Norm 28.Vervang voorzetseluitdrukkingen door één woord. Norm 29. Laat personen duidelijk in de tekst naar voren komen.
21
Norm 30. Vermijd de lijdende vorm, maar let op de soms aanwezige noodzaak deze vorm te gebruiken. Norm 31. Gebruik als het mogelijk is werkwoorden in plaats van zelfstandige naamwoorden. Norm 32. Vermijd voorzetselketens. Norm 33. Varieer in woordkeus, zinsbouw en zinslengte. Norm 34. Gebruik soms een effectieve woordspeling of beeldspraak. Norm 35. Vermijd zowel ouderwets als modieus taalgebruik. Norm 36. De spel-, interpunctie- en grammaticaregels van de Nederlandse taal dien je zorgvuldig toe te passen. Norm 37. Vermijd veel voorkomend foutief taalgebruik. Norm 38. Gebruik de werkwoorden correct. Norm 39. Gebruik andere woordsoorten correct. Norm 40. Vermijd buitenlandse, modieuze woorden en barbarismen. Norm 41. Gebruik hoofdletters correct. Norm 42. Gebruik koppel- en afbreekteken correct. Norm 43. Gebruik tekens voor lettergreep- of klinkerscheiding correct. Norm 44. Gebruik tussenletters –s- en –n- correct. Norm 45. Gebruik leestekens correct.
22
Bronnen en literatuur Het groene boekje. Woordenlijst der Nederlandse taal, Den Haag (Sdu), 2005. Moons, Aafke, Mariëlle Bovenhoff en Gerard Latjes, Basisboek spelling, Amsterdam (Pearson Education), 2008. Kerstens, J.G, en A. Sturm, Beknopte grammatica van het Nederlands, Bussum (Coutinho), 2002. Renkema, J., Schrijfwijzer, Den Haag (Sdu), 20054. Verburg (e.a., red.), Van Dale Basisboek Nederlands, Utrecht (Van Dale), 2006.
23