Maatschappijleer samenvatting Verzorgingsstaat Hoofdstuk 1 Wat is een verzorgingsstaat? Ook miljoenen Nederlands zonder betaald werk komen nooit om van honger. Voor alle inwoners van Nederland bestaan er tal van regelingen die een menswaardig bestaan garanderen. bijv. uitkeringen, kinderbijslag, studiefinanciering, enz. Zelfs de werknemer uit de intro houdt recht op een bijstandsuitkering. Daarnaast allerlei andere voorzieningen die deel zijn van de verzorgingsstaat bijv. zorg en onderwijs. Hoofdvraag van dit hoofdstuk: Wat is een verzorgingsstaat en welke waarden liggen eraan ten grondslag? § 1.1 Nederland als verzorgingsstaat. Nederland is een verzorgingsstaat: overheid bemoeit zich actief met de welvaart en het welzijn van haar inwoners. Met welvaart bedoelen we: de mate waarin mensen over voldoende middelen beschikken om hun behoeften te vervullen. Met welzijn bedoelen we: de mate waarin mensen tevreden zijn over hun lichamelijke en geestelijke gezondheid. term ‘verzorgingsstaat’ 1962 voor het eerst gebruikt door de Nederlandse socioloog Piet Thöenes in zijn proefschrift, waarin hij schrijft dat het inrichten van een verzorgingsstaat een nieuwe beschavingsfase betekent in de geschiedenis van staat en samenleving. Eerder gebruikten sociologen ‘welvaartsstaat’ voor landen waarin de overheid zich inspande om de burgers te behoeden voor armoede en andere ellendige levensomstandigheden. Volgens Thöenes het moet om meer gaan dan alleen welvaart. omschreef de verzorgingsstaat als een samenleving waarin de overheid zich garant stelt voor het collectieve sociale welzijn, maar wel binnen een democratisch staatsbestel en met handhaving van het kapitalistische productiesysteem. Actief ingrijpen van de overheid zou dus niet ten kosten mogen gaan van de economische vrijheid en de grondrechten van burgers.
Delen van de risico’s. Bijna elke Nederlander vindt het vanzelfsprekend dat Nederland een verzorgingsstaat is en dat de overheid de taak heeft tot op zekere hoogte voor haar burgeres te zorgen. Solidariteitsgedachte staat centraal: in een groep of samenleving is er bereidheid om risico’s met elkaar te delen. Van de overheid wordt verwacht wetten maken, maatregelen uitvoeren om de solidariteit af te dwingen. Bijv.: Je hebt een baan, je beste vriend raakt echter werkloos. Hij krijgt dat wettelijk een uitkering waar jij en alle andere werkende mensen samen voor betalen. Omdat jou hetzelfde kan overkomen, is er spraken van een collectief belang. Functies van de verzorgingsstaat. Doel van verzorgingsstaat is tweeledig: welzijn en welvaart. er is dus niet alleen spraken van uitkeringen en verzekeringen, maar ook van het scheppen van voorwaarden waardoor de bevolking sociale en economische activiteiten kan ondernemen. denk aan bijv. het zorgen voor een goed functionerende infrastructuur en aan voorzieningen als onderwijs, kinderopvang, enz. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid onderscheidt vier belangrijke functies van de verzorgingsstaat: -
-
-
-
Verzekeren: bijv.: als je werkt, betaal je sociale premies voor als je ziek, werkloos, enz. raakt. Nederlanders betalen ook belasting. Hiervan worden sociale voorzieningen zoals kinderbijslag en AOW betaald. Als deze regelingen samen noemen vormen het socialezekerheidsstelsel, dat mensen verzekert van een inkomen bij een werkeloosheid, ziekte, enz. Verzorgen: Als je door fysieke of psychische aandoeningen hulp nodig hebt, kun je een beroep doen op een van de vele regelingen. Zo betaalt je zorgverzekeraar de huisarts en hebben vrouwen die bevallen recht op kraamhulp. Voor oudere mensen die niet meer zelfstandig kunnen wonen, bestaan er verzorgings- en verpleegtehuizen. Verheffen: Een goede opleiding geeft je de kans om je talenten te ontplooien. Bovendien vergroot het je kansen op de arbeidsmarkt. Goed onderwijs is ook belangrijk voor onze samenleving als geheel. Omdat hoogopgeleiden vaak meer belasting en premies betalen, is goed onderwijs ook gunstig voor de verzorgingsstaat. Verbinden: Door het collectieve karakter verbindt de verzorgingsstaat mensen. Enerzijds door het socialezekerheidsstelsel dat mensen van elkaar afhankelijk maakt: je betaal immers voor elkaar. Anderzijds omdat overheidsbemoeienis de sociale ongelijkheid tussen mensen verkleint. Ook onderwijs brengt groepen mensen bij elkaar.
Rechten en plichten. Burgers in Nederland hebben sociale grondrechten Deze zijn niet afdwingbaar bij de rechter, maar de grondwet verplicht de overheid wel om er actief naar te streven. Daarbij gaat het om: - voldoende werkgelegenheid - bestaanszekerheid en welvaart - een goed leefmilieu - volksgezondheid en voldoende woongelegenheid - goed onderwijs Bij een verzorgingsstaat horen ook plichten, zoals de sollicitatieplicht. De overheid moet zich dus inspannen om iedereen aan werk te helpen, maar in ruil daarvoor moet iedereen die kan werken zijn best doen om een baan te vinden. Is iemand niet actief op zoek naar werk, heeft hij geen recht op een uitkering. Andere plicht die bij de verzorgingsstaat hoort, is het betalen van premies voor verzekeringen als de AOW, enz. § 1.2. Tussen plan en vrije markt. Nederland is een verzorgingsstaat heeft te maken met het verleden. Het had ook anders kunnen zijn, zoals we laten zien aan de hand van twee voorbeelden: de planeconomie en de vrijemarkteconomie. Het gaat daarbij om de keuze tussen twee waarden: vrijheid of gelijkheid. Gelijkheid: planeconomie Planeconomie: hoofdkenmerk is dat de productiemiddelen (grond, bedrijven, kapitaal) in handen van de overheid zijn, die het werk vervolgens verdeelt. Communistische staatsopvatting neemt de staat de totale verzorging van zijn burgers op zich. Onderwijs, kinderopvang, en gezondheidszorg zijn relatief goed georganiseerd, het analfabetisme is laag en de arbeidsparticipatie van vrouwen hoog. Het communisme in de Sovjet-Unie ging echter gepaard met veel onderdrukking en geweld: mensen werden gedwongen bepaald werk te doen en hun opbrengsten af te staan. Bovendien stierven door slechte planning miljoenen Russen door hongersnood. En wie in het verzet kwam, kon rekenen op een flinke straf. China 1949 ook communistisch en ook daar was sprake van dwangmaatregelen, enz. tijdens het leiderschap van Mao Zedong daarna Denk Xiaoping besloot de economie te hervormen economie China groeit de totale staatsverzorging verdween hierdoor ook daarom zijn veel Chinezen nu niet meer verzekerd tegen werkeloosheid en betalen ze grote sommen geld voor medicijnen en moeten hun studie vaak zelf betalen. Met de hervormingen lijkt het gelijkheidsideaal naar de achtergrond te zijn verschoven.
Vrijheid: vrijemarkteconomie In een kapitalistische vrijemarkteconomie zoals bijv. VS ‘vrijheid’ staat centraal overheid grijpt niet actief in belastingen zijn laag maar iedereen moet zichzelf verzekeren tegen werkloosheid of ziekte ook veel geld betalen voor goed onderwijs enz. Amerikanen willen, vooral Democraten, dat de overheid de zorg betaalbaarder en beter toegankelijk maakt. Republikeinen willen dat niet In de Amerikaanse politiek risico van het delen wordt benadrukt Als mensen meer dan jij gebruikmaken van collectieve voorzieningen, betaal jij de facto meer dan je ervoor terugkrijgt. Individualistische samenlevingen zoals de VS kennen weinig bereidheid om risico’s met elkaar te delen en kiezen daarom voor een systeem met weinig collectieve voorzieningen en lage belastingen. § 1.3 Drie modellen. Verzorgingsstaat tussen planeconomie en vrijemarkteconomie niet alle verzorgingsstaten zijn hetzelfde. Scandinavisch model. In Scandinavische landen ‘flexicurity’ is het kernwoord: een combinatie van een flexibele arbeidsmarkt en een sterke sociale zekerheid. flexibele arbeidsmarkt je kan makkelijk ontslagen worden, maar mensen kunnen wel weer relatief snel een baan vinden lukt dat niet mensen krijgen veel individuele begeleiding. slechts een klein percentage is langdurig werkloos. sociale zekerheid zie je terug in bijv. de uitgebreide verlofregelingen voor ouders met kleine kinderen 96 weken zwangerschapsverlof, in Nederland 16. Scandinavische landen kennen een hoge collectieve lastendruk door de hoge uitgaven en inspanningen op het gebied van kinderopvang, enz. arbeidsparticipatiegraad is hierdoor heel hoog bij vrouwen. Angelsaksisch model (Engeland en de VS) Kennen geen uitgebreide sociale zekerheid omdat daar liberale waarden als eigen verantwoordelijkheid, vrijheid, enz. belangrijker worden gevonden. Overheid geeft prioriteit aan goed ondernemingsklimaat: loonvorming wordt aan de markt overgelaten en een flexibele arbeidsmarkt geeft impulsen aan de werkgelegenheid, met veel problemen voor eventuele afvallers. In deze landen wordt hard gewerkt. overheid heeft bescheiden rol gezondheidszorg en onderwijs worden beschouwd als voorzieningen die mensen vooral zelf moeten regelen. je ziet hierdoor veel privéscholen, enz. Uitkeringen betaan wel maar zijn meestal van korte duur. overheidsuitgaven zijn veel lager dan bij ons en daardoor betalen mensen ook minder belastingen en premies.
Rijnlands of corporatistisch model. Dit model is een mengeling van de twee modellen hiervoor. vrije markt wordt flink ingeperkt aan de ene kant sterk ontwikkelde collectieve sector andere kant harmonieuze samenwerking tussen overheid, werkgeversorganisaties en vakbonden. belangrijk onderdeel collectieve sector: sociale zekerheid. dit model kenmerkend voor Nederland sinds 1960. werknemers- en werkgeversorganisaties maken samen met de overheid afspraken over werkloosheidsuitkeringen en voeren deze vervolgens zelf uit via het UWV. uitgangspunt is dat werknemers goed zijn beschermd tegen het risico van ontslag of ziekte. betalen pensioenpremies voor een goed inkomen later model pakte niet zo goed uit omdat de hoogte en duur van de uitkeringen afhankelijk zijn van het arbeidsverleden van de werknemer, profiteren vrouwen hier niet van ook onderwijs enz was niet zo goed geregeld als in bijv. het Scandinavische model. Op dit moment model staat onder druk. kosten zijn flink gestegen het is aan het opschuiven naar een Angelsaksisch model. Zo worden collectieve goederen als energievoorziening, enz., meer en meer overgelaten aan de vrije markt: particuliere bedrijven dus. Hoe een verzorgingsstaat er dus uitziet, is geen vaststaand gegeven. krijgt vorm via samenspraak tussen bevolking, politici en wetenschappers. er zullen altijd bijstellingen plaatsvinden.
Hoofdstuk 2 Ontstaan verzorgingsstaat Verzorgingsstaat ontstaan in 19e eeuw Hoofdvraag van dit hoofdstuk: Hoe is de verzorgingsstaat tot stand gekomen en wat was daarbij de bijdrage van de liberalen, sociaaldemocraten en christendemocraten? § 2.1 Het begin van de verzorgingsstaat De nachtwakersstaat. 19e eeuw rol van de overheid gebaseerd op liberale grondslag. economie steunt op vrije markt iedereen mocht produceren, geen regels over minimumlonen en ontslagen worden, enz. overheid begon met aanleg van uitgebreid netwerk van verharde wegen, enz. om de handel te bevorderen Nederland was een nachtwakersstaat: een staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het handhaven van de rechtsorde. Zieken, ouderen, enz. werden geholpen door rijke burgers of de kerk bijvoorbeeld. om de zorg te bekostigen kerk deed beroep op rijke burgers vatten deze financiering op als een daad van barmhartigheid. hun bijdrage had ook een opvoedend karakter van de zieken en armen werd verwacht dat zij zich fatsoenlijk en dankbaar opstelden: zorg was daarmee een gunst en geen recht. De eerste sociale wetten en maatregelen. Het beginsel dat de overheid een zorgplicht heeft voor mensen die niet zelf in hun onderhoud kunnen voorzien, zien we voor het eerst in de Armenwet van 1854. ook mensen die niet tot de kerk behoorden kregen steun van de overheid. Armenwet wordt gevolgd door andere sociale verzekeringen en arbeidsbeschermende wetgeving. risico’s van arbeid werden erkend en er werd een begin gemaakt met collectieve regelingen Bijv. : Kinderwet van Van Houten (1874) die kinderarbeid verbood, Ongevallenwet (1901), de Invaliditeitswet (1913) en het Werkloosheidsbesluit (1917). wetten werden niet alleen uit menslievendheid aangenomen, maar ook omdat het inzicht ontstond dat gezonde arbeiders beter presteren dan ongezonde, oververmoeide arbeiders. Woningwet (1901) woningbouwverenigingen konden met overheidssteun arbeiderswoningen bouwen.
Alle politieke partijen kregen het inzicht dat ze moesten ingrijpen in de vrije markt, elk vanuit hun eigen overweging:
Katholieken en protestanten zwakkeren beschermen en zagen de overheidsbemoeienis als aanvulling op hun eigen inspanningen Socialisten streefden naar betere leefomstandigheden en wilden een sterkere rechtspositie van arbeiders. Liberalen zagen de onveiligheid in arbeidsbuurten, een overmijdelijk gevolg van de grote armoede, als een bedreiging van de bestaande orde.
§ 2.2. Opbouw van de verzorgingsstaat In de twintigste eeuw overheid krijgt meer taken. behoefte aan collectieve goederen en diensten ( goed wegennet, riolering, enz.) vrije markt kon die niet uit zichzelf produceren Er ontstond een gemengde markteconomie niet alles wordt aan het marktmechanisme overgelaten de overheid ging een voorwaardenscheppende en producerende rol vervullen. Crisis en WO 2 Belangrijk moment in de langzaam groeiende rol van de overheid was de instorting van de Amerikaanse aandelenhandel op Wall Street (1929) wereldwijde economische crisis ontstond. Ook in Nederland steeg de werkloosheid, enz. dit maakte duidelijk hoe kwetsbaar de samenleving toen dus was er kwam een programma met minimale uitkeringen Deze werkloosheidsbestrijding was het begin van de toenemende interventie door de overheid. werd nog niet door iedereen gesteund. Maar de Tweede Wereldoorlog en de vele problemen die het met zich meebracht, maakten ingrijpen op sociaaleconomisch gebied onvermijdelijk. Terwijl de politieke partijen elkaar voor de Tweede Wereldoorlog nog fel bestreden, merkten ze tijdens en vlak na de oorlog dat ze ook konden samenwerken. Naoorlogse opbouwfase. Tweede Wereldoorlog en crisis zorgden bij de politieke partijen voor een ‘dit nooit meergevoel’. in deze periode werden de waarden ‘gelijkheid’ en ‘vrijheid’ bevestigd en bevochten. Sociale zekerheid morele basis voor de naoorlogse politiek begrip ‘vrijheid’ werd gehanteerd in relatie met het streven naar vrijwaring van gebrek en nood. Er is dan ook een principieel verschil: de sociale verzekeringen van vóór de oorlog golden alleen voor werkenden en de sociale zekerheid van ná de oorlog werd van toepassing op alle burgers.
Na de bevrijding in 1945 een proces van wederopbouw. De katholieke KVP en de sociaaldemocratische PvdA gingen een geleide loonpolitiek voeren: niet de werkgevers, maar de regering besliste jaarlijks over de maximale loonstijgingen. dankzij deze politiek en de Amerikaanse Marshallhulp werkgelegenheid steeg, Nederlandse concurrentiepositie verbeterde en de welvaart groeide. Geleide loonpolitiek zorgde voor compromis zowel voor de katholieken als voor de democraten:
Sociaaldemocraten gingen akkoord onder de voorwaarde dat de positie van werknemers versterkt zou worden met nieuwe sociale wetgeving. dit gebeurde nieuwe Werklozenwet (1949) en Ziektewet (1952) Katholieken wilden dat de vakbonden en werkgeversorganisaties nauw betrokken zouden worden bij de loonpolitiek. Dit leidde tot de oprichting van twee overlegorganisaties: Stichting van de Arbeid (1945) en de Sociaal Economische Raad (1950) elk een eigen taak op sociaaleconomisch gebied.
§ 2.3 Uitbouw van de verzorgingsstaat Echte uitbouw van de verzorgingsstaat in de jaren 50 en 60. jaren 50: katholieke en sociaaldemocratische loonpolitiek (rooms-rode coalitie) de motor. jaren 60: liberalenconfessionele kabinetten waren verantwoordelijk voor de uitbreiding. Opmerkelijk was de positie van de VVD. Maar omdat de vrije ondernemingswijze productie intact bleef, accepteerde de liberalen uiteindelijk de stijgende lastendruk en omarmden ook zij de verzorgingsstaat. Drie soorten uitbreiding. De uitbreiding van de sociale voorzieningen betrof drie terreinen:
Het aantal risico’s dat gedekt werd. Eerst waren alleen werknemers verzekerd tegen ziektes, bedrijfsongevallen, enz. later kwamen er collectieve regelingen voor iedereen: voor ouderdom ( AOW, 1956), bij armoede (Bijstandswet, 1965) en bij de niet-bedrijfsongevallen (WAO, 1967). Het aantal gerechtigheden. Omdat de uitkeringen en voorzieningen eerst alleen bedoeld waren voor werknemers die premie betaalden, maar later ook voor niet-premiebetalers zoals bijstandsgerechtigden, steeg het aantal mensen dat een beroep deed op een uitkering. Het aantal sectoren. Via subsidies, collectieve voorzieningen en verplichte regelingen ging de overheid op meer terreinen financiële steun verlenen. Denk aan schoolgeld, studiebeurzen, gezondheidszorg, enz.
Door deze uitbreidingen iedereen die werkloos, arbeidsongeschikt, enz. is, is verzekerd van een minimumloon: het socialezekerheidsstelsel is de ‘ruggengraat’ van de verzorgingsstaat geworden. Nederland veranderd in een echte verzorgingsstaat. Mijlpalen. Mijlpalen die kenmerkend zijn voor de opbouw van de verzorgingsstaat:
1956: Algemene Ouderdomswet (AOW) 65 – jarigen krijgen inkomen 1957: vaccinatie bij baby’s wordt ingevoerd. geen difterie, kinkhoest, tyfus, enz. meer 1965: Bijstandswet: ‘Iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien’ financieel te ondersteunen. Arme mensen kregen recht op een bijstandsuitkering, óók als ze zelf nooit premies hadden betaald. Dit was een radicale verandering in de verhouding tussen overheid en burger. 1962: anticonceptiepil gezinsplanning kleine gezinnen waren bevorderlijk voor het welzijn van ouders én kinderen. Tussen 1947 en 1985: woningbezit van de woningbouwverenigingen steeg. Door huursubsidies konden gezinnen verhuizen naar meer comfortabele flat- of eengezinswoningen. Onderwijs: groeide in de naoorlogse periode. volgen van onderwijs werd normaal verschijnsel Leerplichtwet in 1969 jongeren ging hierdoor nog langer naar school
Maatschappelijke gevolgen. Mensen werden steeds minder afhankelijk van de strakke sociale kaders van kerk, werk, gezin en sociale klasse. Kinderen kregen meer kans op stijgen in de maatschappelijke ladder. hierdoor veranderde ook hun levensstijl en denkbeelden over politiek en maatschappij. Deze persoonlijke ontwikkelingen hadden uiteraard ook grote invloed op de godsdienstbeleving, het werk en de vrije tijd. (culturele veranderingen) De toename van individuele en collectieve welvaart hebben gezorgd voor een toename van individuele vrijheid, die later is bekritiseerd als ‘doorgeschoten’ individualisering.
Wat vinden politieke stromingen? Het standpunt dat de staat voorzieningen treft voor haar burgers heeft de steun van drie grote politieke stromingen.
Liberalen: zien verzorgingsstaat als sociaal vangnet voor mensen in problemen. Wel zien zij de groeiende lastendruk als een belemmering voor economische groei. Sociaaldemocraten: accepteren vrijemarkteconomie. Hun streven naar sociale gelijkheid zien we terug in de vele voorzieningen die de kansen voor zwakkeren vergroten. Christendemocraten: tevreden over de grote rol die het maatschappelijk middenveld op sociaaleconomisch gebied inneemt. De samenwerking van werkgevers en werknemers, bijvoorbeeld in de SER, wordt ook door de liberalen en de sociaaldemocraten gesteund.
Hoofdstuk 3 Sociale partners. Hoofdvraag van die hoofdstuk: Welke bijdrage leveren de verschillende hoofdrolspelers aan de verzorgingsstaat en hoe is hun onderlinge verhouding? § 3.1. Hoofdrolspelers. Met betrekking tot het sociaaleconomische deel van de verzorgingsstaat spelen twee partijen een grote rol: de overheid aan de ene kant en werknemers- en werkgeversorganisaties aan de andere kant Overheid. Nederland is een gemengde markteconomie. De overheid heeft daarbij vijf doelstellingen:
Evenwichtige arbeidsmarkt: overheid investeert in grootschalige projecten, bijv. infrastructuur. hiermee kan de overheid in slechte economische tijden de werkgelegenheid stimuleren. Door subsidies, enz., probeert de overheid groepen die ondervertegenwoordigd zijn op de arbeidsmarkt, zoals allochtonen, vijftigplussers, enz., aan een baan te helpen. Rechtvaardige inkomensverdeling: overheid beschermt de onderkant van de arbeidsmarkt. Mensen die meer verdienen betalen meer belasting. Bovendien garanderen uitkeringen bestaanszekerheid aan mensen die zelf niet in een inkomen kunnen voorzien, zoals zieken, werklozen, enz.. Evenwichtige betalingsbalans: overzicht van alle grensoverschrijdende geldstromen met het buitenland. Deze bestaat grotendeels uit de import en export van goederen en diensten. Door bijvoorbeeld de lonen minder te laten stijgen, kan Nederland als handelsnatie beter concurreren met andere landen. Het creëren van goede arbeidsvoorwaarden. Dit doet de overheid bijvoorbeeld door het halfjaarlijkse overleg met werkgeversorganisaties en vakbonden over de loonsontwikkelingen. Goede arbeidsomstandigheden, bijv.: door de Arbowet en een inspectiedienst die bedrijven controleert.
Richt zich ook op taken op het gebied van collectieve voorzieningen (zoals onderwijs en gezondheidszorg) en het welzijn van mensen (zoals subsidie aan sportverenigingen en bibliotheken). Vakbonden en werkgeversorganisaties. Grootste deel van de kosten van de verzorgingsstaat wordt betaald door de werknemers en de werkgevers. Beide groepen hebben zich georganiseerd om beter voor hun belangen op te kunnen komen.
Werknemers. per beroepsgroep georganiseerd in vakbonden vakbonden zijn vaak weer samengevoegd in overkoepelende vakcentrales. vormen samen weer de vakbeweging als doel de belangenbehartiging van werknemers. (bijv.: onderhandelingen met werkgevers over loondoorbetaling bij ziekte). leden kunnen individueel bij een bond aankloppen als ze problemen hebben in hun werksituatie. vaak gaat het hier om ontslagkwesties. Vakbond probeert te bemiddelen tussen de werkgevers en werknemers in zulke gevallen, maar kan ook namens de werknemer naar de rechter stappen. Werkgevers. Werkgeversorganisaties behartigen de belangen van ondernemers in de onderhandelingen met de vakbonden. oefenen ook als pressiegroep druk uit op de regering. bevorderen van een goed ondernemersklimaat, bijvoorbeeld door het verlagen van de premiedruk en het verminderen van het aantal bureaucratische regels. § 3.2. Permanent overleg Werkgeversorganisaties en vakcentrales noemen we samen de sociale partners. overleggen regelmatig met elkaar en maken afspraken. manier waarop sociale partners met elkaar omgaan: arbeidsverhoudingen Deze vormen de basis voor de afspraken die over de factor arbeid gemaakt worden, in bedrijven en in de samenleving als geheel. Op landelijk niveau. Sociaal-Economische Raad (SER): werkgevers- en werknemersorganisaties, vertegenwoordigers van het Ministerie van Economische Zaken en onafhankelijke deskundigen, de zogenaamde Kroonleden overleggen hierin met elkaar. SER adviseert de regering op sociaal en economisch gebied, bijv. over verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd of investeringen in het onderwijs. Stichting van de Arbeid (Star): werkgevers- en werknemersorganisaties overleggen hierin over arbeidsvoorwaarden. Afspraken hierover worden opgenomen in het centraal akkoord, dat als richtlijn dient voor de afspraken op bedrijfstakniveau. Binnen bedrijfstakken. Het overleg binnen bepaalde bedrijfstakken, bijv. de horeca, vindt alleen plaats tussen vakbonden en werkgeversorganisaties. belangrijkste doel afsluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst (cao), een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers uit één bedrijfstak over de arbeidsvoorwaarden. Als de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een cao algemeen
verbindend verklaart, geldt deze voor alle werkgevers en werknemers in een bedrijfstak, of ze nu lid zijn van een vakbond of niet. § 3.3. Harmonie of conflict Werkgevers- en werknemersorganisaties in Nederland proberen altijd eerst via onderhandelingen tot overeenstemming te komen en consensus te bereiken. In dit harmoniemodel partijen zoeken gezamenlijke oplossingen Als juist de belangstellingen worden benadrukt, spreken we van een conflictmodel. Veranderende rol vakbeweging. Sinds de WO 2 rol van vakbeweging is enkele maanden gewijzigd. In de jaren 50, tijdens de wederopbouw vakbonden werkten nauw samen met de overheid en de werkgevers om de lonen laag te houden. houding vakbeweging veranderde eind jaren 50 vakbonden steunden steeds vaker de looneisen van hun leden. jaren 60 waren economische voorspoedig lonen stegen flink veranderde in de jaren 70 omdat de economie weer verslechterde werkgevers konden de lonen niet betalen er werd veel door bedrijfstakken gestaakt. Begin jaren 80 rol van de vakbeweging veranderde opnieuw. vakbonden besloten akkoord te gaan met lagere looneisen in ruil voor meer werkgelegenheid. Deze houding, waarbij compromissen werden gesloten tussen overheid, vakbonden en werkgevers, zijn we eerder tegengekomen als het poldermodel. Als gevolg van de loonmatiging stegen de export, de bedrijfswinsten en de werkgelegenheid. Door de daling van de werkloosheidsuitgaven voor de overheid nam de sociale premiedruk bij werknemers af. Internationaal poldermodel leverde economisch succes op. Sommigen denken dat het juist andersom is: het poldermodel kon succesvol zijn, omdat het goed ging met de economie. Begin 21e eeuw economie zwakte af en na de kredietcrisis in 2008 en de schuldencrisis in 2011 raakte Nederland zelfs in een recessie. De arbeidsverhoudingen veranderden opnieuw, waardoor de relatie tussen werkgevers en werknemers weer vaker verslechterde.