Schoolonderzoek II Geschiedenis Staat en Natie Tijdvak I 2014-2015
Dit schoolexamen bestaat uit 33 vragen. In totaal kun je hiervoor 54 punten halen. Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, wordt aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt. Geef niet meer antwoorden dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd dan worden alleen de eerste twee redenen in de beoordeling meegeteld. Veel succes! 1
Een eeuw van ideologie en macht. Het woord ideologie ontstond in de verhitte politieke debatten rond de Franse Revolutie. 3pnt. □ 1. Schrijf drie (3) ideologieën op met hun betekenis. Lees bron 1 en beantwoord vraag 2. In de staat zijn drie machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht. De eerste macht maakt wetten, verbetert en controleert ze. De wetten moeten door iedereen voorgesteld kunnen worden. De vorst is de tweede macht. Die maakt oorlog of vrede en zorgt voor de orde. Zo voert de koning de wetten uit die de bevolking wil. De derde macht straft misdadigers en beslist bij conflicten tussen mensen. Als de wetgevende en uitvoerende macht in één hand zijn, is er geen vrijheid. Dan kunnen er verkeerde wetten worden gemaakt en uitgevoerd. Alle machten moeten dus van elkaar gescheiden zijn. Bron 1: Montesquieu: Over de geest der wetten; 1748.
1pnt.
Montesquieu was een aanhanger van de Verlichting. □ 2. Schrijf de zin over uit bron 1 waaruit dat blijkt.
Bekijk bron 2 en beantwoord vraag 3.
Bron 2: De koning vindt de schatkist leeg. Je ziet de twee standen net met de buit vertrekken 1788 1pnt.
□ 3. Schrijf op met behulp van de bron door welke twee (2) standen vooral het staatstekort werd veroorzaakt.
Aan het einde van de 18e eeuw ging het met Frankrijk economisch slecht. De problemen waren zo groot dat Lodewijk XVI met de StatenGeneraal ging praten. 2pnt. □ 4. Schrijf op waarom bij het stemmen per stand, de derde stand wegliep en apart ging vergaderen.
2
De Franse liberalen wilden meer vrijheid. 2pnt. □ 5. Schrijf de twee (2) ideeën op die de liberalen graag wilden veranderen. Lodewijk XVI was een absolute vorst. De liberalen en de verlichte denkers verspreiden graag boeken en pamfletten om hun ideeën kenbaar te maken. 2pnt. □ 6. Schrijf op waarom Lodewijk XVI, de adel en geestelijkheid daar niet blij om waren. 1pnt.
■ 7. Welk bestuursvorm was er in Frankrijk in het jaar 1787? A. Absolutisme. B. Dictatuur. C. Republiek. D. Democratie.
1pnt.
□ 8. Door welke gebeurtenis werd de Franse Revolutie geïnspireerd? A. Door de Verlichting. B. Door de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. C. Door de Slaven opstand. D. Door vrouwenemancipatie.
2pnt.
□ 9. Schrijf drie (3) positieve aspecten op van de Franse Revolutie.
De revolutionairen wilden een aantal grote veranderingen doorvoeren. Ze baseerden deze veranderingen op drie idealen: vrijheid, gelijkheid en broederschap. 2pnt. □ 10. Schrijf twee (2) veranderingen op die de Jakobijnen onder leiding van Robespierre hebben doorgevoerd. Napoleon draaide veel van de veranderingen van de Franse Revolutie terug. 2pnt. □ 11. Schrijf twee (2) voorbeelden op waaruit dit blijkt. ■ 12. Zet de volgende gebeurtenissen over Napoleon in de juiste volgorde. 1. Napoleon werd verbannen naar het eiland Sint Helena. 2. Napoleon verliest tijdens de slag bij Waterloo 3. Napoleon kroont zichzelf tot keizer. 4. Napoleon werd verbannen naar het eiland Elba. 5. Napoleon valt in 1812 Rusland binnen. In 1848 begonnen veel regeringen zelf langzaam aan de democratisering van hun land. 2pnt. □ 13. Schrijf op waarom Nederland daar een goed voorbeeld van is. 2pnt.
2pnt.
□ 14. Schrijf drie (3) rechten op waar de vrouwen voor streden bij de eerste en tweede feministische golf. 3
Latijns-Amerika. Bekijk bron 3 en beantwoord de vragen 15 en 16.
Blanke Europeanen Criollo / Mestiezen Amerindianen/ mestiezen/ mulatten Zwarte slaven/ mulatten/ zambo’s
Bron 3: Sociale piramide in Latijns-Amerika. 2ptn.
□ 15. Wat was de oorzaak dat een creoolse samenleving in LatijnsAmerika ontstond?
2ptn.
□ 16. Past bron 3 van de koloniale periode van Latijns-Amerika of in de periode daarna? Leg je antwoord uit.
2ptn.
□ 17. Welke was de economische reden dat Latijns-Amerika tijdens de koloniale tijd belangrijk was voor de Europese markt?
1ptn.
Na 1810 braken er verschillende onafhankelijkheidsoorlogen uit. ■ 18. Welke ideologie speelde de belangrijkste rol bij het uitbreken van deze onafhankelijkheidsoorlogen? A. Imperialisme B. Kapitalisme C. Communisme D. Liberalisme.
Na de dekolonisatie van Latijns-Amerika ontwikkelden zich twee bestuursvormen namelijk de democratie en de dictatuur. 2ptn. □ 19. Welke bestuursvorm was onder leiding van de Caudillo’s en welke onder leiding van de Libertadores? □ 20. Hoe zag de sociale piramide van Latijns-Amerika eruit na de dekolonisatie? Na de dekolonisatie werden de gebieden in Latijns-Amerika soevereine staten. 2ptn. □ 21. Dat de Latijns-Amerikaanse landen in de 19e eeuw soeverein werden, was of een oorzaak of een gevolg van de onafhankelijkheidsoorlogen? Leg je keuze uit. 2ptn.
4
1ptn.
■ 22. Wat zijn multi-etnische staten? A. Staten met één cultuur in de samenleving. B. Staten met verschillende bevolkingsgroepen in de samenleving. C. Staten die bestuurd worden door één bevolkingsgroep. D. Staten die bestuurd worden door verschillende bevolkingsgroepen.
2ptn.
■ 23. Welke van de volgende begrippen horen bij staatsvorming? 1. Onafhankelijke regering. 2. Stimuleren van gebruik van eigen taal. 3. Veel aandacht geven aan eigen cultuur. 4. Internationaal erkende grenzen. Bekijk bron 4 en beantwoord vraag 24.
Bron 4: Latijns-Amerika accepteert hulp van de Verenigde Staten. 2ptn.
□ 24. Is bron 4 een voorbeeld van neokolonialisme? Leg je antwoord uit.
1ptn.
■ 25. Welke bevolkingsgroep kreeg meer rechten met de indigenista politiek? A. De Criollo. B. De Amerindianen. C. De politieke leiders. D. De Europeanen.
5
De strijd om Afrika. Lees bron 5 en beantwoord vraag 26.
De Kongo zelfstandig.
Op 30 juni 1960 werd de Kongo (nu Zaïre) zelfstandig. Eerste minister Patrice Lumumba hield een heftige toespraak waarin hij de Belgische kolonisatoren fel aanviel. Onder zijn gehoor bevond zich koning Boudewijn. Bron 5: toespraak van Afrikaanse Eerste minister Patrice Lumumba. 1ptn.
■ 26. Wat is de reden dat op dit feest de koning van België aanwezig moest zijn? A. B. C. D.
Omdat België een kolonie was van de Congo. Omdat de Kongo een kolonie was van België. Omdat de koning van België was uitgenodigd. Omdat de Belgische koning van reizen hield.
Lees bron 6 en beantwoord vraag 27.
Een fragment van de toespraak. Het was een strijd met tranen, vuur en bloed, waarop wij trots zijn tot in het diepst van ons wezen, want het was een nobele en rechtvaardige strijd. noodzakelijk om een eind te maken aan de vernederende slavernij die ons met geweld was opgelegd. Bron 6: toespraak van Afrikaanse Eerste minister Patrice Lumumba. 2ptn.
□ 27. Citeer het zinsgedeelte dat een reden aangeeft, waarom de minister Patrice Lumumba de Belgische kolonisatoren fel aanviel?
1ptn.
□ 28. Welke Belgische koning had de afgeschafte slavernij weer op grote schaal ingevoerd?
2ptn.
□ 29. Schrijf twee (2) van de zogenaamde goede plannen die bovenstaande koning met Centraal Afrika had.
6
Lees bron 7 en beantwoord vraag 30. Een ander fragment van de toespraak Wij hebben moeten aanzien hoe ons land werd leeggeroofd op grond van zogenaamde wetten die alleen uitdrukking gaven aan het recht van de sterkste. Wij hebben ervaren dat er voor negers andere wetten golden dan voor blanken; goed voor de blanken, wreed en onmenselijk voor de negers. Bron 7: toespraak van Afrikaanse Eerste minister Patrice Lumumba. 1ptn.
■ 30. Met zogenaamde de wetten die in de tekst staan wordt bedoeld: A. De afspraken van de Conferentie van Berlijn. B. De afspraken van de Conferentie van Jalta. C. De afspraken van de Conferentie van Wenen. D. De afspraken van de Conferentie van Afrika.
1ptn.
■ 31. In het tweede deel van de tekst staat: andere wetten. Met deze wetten wordt bedoeld: A. De segregatiewetten. B. De wetten voor integratie. C. De wetten van genocide. D. De wetten van de Wereldbank.
Naast de vele en ingewikkelde problemen als armoede, onduidelijke grenzen, instabiele regeringen zijn steeds meer Afrikaanse landen samen gaan werken. 1ptn. □ 32. Geef een voorbeeld van deze samenwerking. Bekijk afbeelding 8 en beantwoord vraag 33.
Bron 8: Affiche van de anti-apartheidsbeweging in Nederland. 1ptn.
■ 33. Bij welke van onderstaande zinnen past dit affiche het best? A. In 1931 was Zuid-Afrika een van de eerste landen die zelfstandig werd. B. Nelson Mandela werd in 1964 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. C. Vanuit het buitenland werd opgeroepen Zuid-Afrika te boycotten, totdat de apartheid was afgeschaft. D. Na afschaffing van de apartheid in 1994 werd Nelson Mandela gekozen tot president van Zuid-Afrika.
7