Schoolbeleid en – ontwikkeling I. Overzicht van het onderwijssysteem in Vlaanderen
1
Grondwettelijke waarborgen voor onderwijs Vanaf 1989 is de bevoegdheid voor onderwijs bijna volledig overgeheveld naar de drie Gemeenschappen.
1.1
Onderwijs in een federale staat Vanaf 1989 behoort de verantwoordelijkheid voor onderwijsmateries toe aan de Vlaamse Gemeenschap, die instaat voor het bestuur van het onderwijs in haar taalgebied. Uitzonderingen: o De bepaling van het begin en het einde van de leerplicht. o De minimumvoorwaarden voor het uitreiken van diploma’s. o Het pensioenstelsel.
1.2
Vrijheid van onderwijs
1.2.1
Het voorwerp geweest van vele conflicten en strijd in de zogenaamde schoolstrijden. Deze honderdjarige periode van confrontatie eindigde met de ondertekening van het schoolpact op 6 november 1958. De vrijheid van inrichting van onderwijs is hierdoor gewaarborgd. Niettemin moeten scholen die erkende diploma’s wensen uit te reiken en overheidssubsidies willen ontvangen, voldoen aan wettelijke en statutaire voorschriften.
1.2.2
Vrijheid van inrichting van onderwijs
Pedagogische vrijheid
Vrijheid van onderwijs betekent ook pedagogische vrijheid. Dit wil zeggen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon het recht heeft onderwijs te organiseren en daarvoor instellingen op te richten. Daarvoor moeten ze voldoen aan de wettelijke en statutaire normen met betrekking tot de organisatie van onderwijs en de toepassing van de taalwetgeving. Dit alles vooral met de bedoeling om de vrije schoolkeuze van de ouders te garanderen. o De inrichtende macht wordt als volgt gedefinieerd: “De rechtspersoon of de natuurlijke persoon die verantwoordelijke is voor één of meer scholen”. Een zekere vorm van overheidscontrole. o Deze pedagogische vrijheid werd als volgt gedefinieerd: “Op voorwaarde dat een wettelijk bepaald minimumleerplan en minimumlessenrooster in acht worden genomen, beschikt elke inrichtende macht over de vrijheid voor haar onderwijsnet en zelfs voor elke onderwijsinrichting de lesroosters vast te stellen en, onder voorbehoud van goedkeuring door de minister, met het oog op het waarborgen van het studiepeil, haar leerplannen op te stellen. Elke inrichtende macht kiest vrij haar pedagogische methodes”. Ze moeten de volgende tien criteria in acht nemen: o Opzetten van een structuur zoals vastgelegd door een wet of decreet; o Beantwoorden aan een programma dat in overeenstemming is met de wettelijke vereisten of dat is goedgekeurd door de minister; o Zich onderwerpen aan overheidscontrole en –inspectie; o Georganiseerd worden door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de volledige verantwoordelijkheid op zich neemt; o Voldoen aan de normen i.v.m. leerlingen/studentenaantallen zoals bij decreet bepaald; o Gehuisvest zijn in panden die beantwoorden aan de hygiëne – en veiligheidsvoorschriften;
o o o o
1.2.3
2 2.1
2.2
2.3
Pedagogisch project
Wat de keuze van onderwijsmethoden en het pedagogisch project betreft, zijn de verschillende onderwijsnetten en de scholen in grote mate autonoom. Overheidscontrole is uitgesloten zolang de projecten niet in tegenspraak zijn met de democratische principes die de Belgische staat schragen. o Het GO! Onderwijs. o Het katholiek onderwijs. o Provinciaal onderwijs.
1.2.4
Beschikken over voldoende onderwijs – en algemeen schoolmateriaal om aan de pedagogische vereisten te voldoen; Personeel tewerkstellen dat op geen enkele manier een gezondheidsrisico voor de leerlingen inhoudt; Aanvaarden van het schoolvakantiesysteem zoals bij wet bepaald; Organiseren van participatiestructuren zoals bij wet bepaald.
Vrije schoolkeuze en inschrijvingsgeld
Naast de pedagogische vrijheid is er de vrije schoolkeuze. Dit betekent dat elke leerling die voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden (betreffende leeftijd en bekwaamheid), het recht heeft om ingeschreven te worden in de school die zijn ouders kiezen. Weigeren of doorverwijzen: o De leerling voldoet niet aan de toelatingsvoorwaarden; o De materiële omstandigheden in de school zijn ontoereikend of de school kan de leerling niet inschrijven uit veiligheidsoverwegingen; o De leerling of zijn ouders willen het pedagogisch project van de school of het schoolreglement niet overschrijven; o Er zijn objectieve redenen, waardoor de draagkracht van de gewone school niet toelaat passend onderwijs aan te bieden aan een leerling met een zware handicap en waardoor het belang van de leerling in het gedrang komt.
Leerplicht Historische schets Officieel is er in België sprake van een leerplicht en niet van een schoolplicht.
Actuele wetgeving De wet van 28 juni 1983 schrijft voor dat alle minderjarigen onderworpen zijn aan de leerplicht voor een periode van 12 jaar. De leerplicht start in het kalenderjaar waarin het kind zes jaar wordt en eindigt op het einde van het schooljaar waarin de jongere 18 jaar wordt. De leerplicht is voltijds tot 15 tot 16 jaar, afhankelijk van het individuele geval. o De periode van leerplicht behelst het lager onderwijs en minstens de eerste twee jaar van het voltijds secundair onderwijs. o Aan de vereisten van de deeltijdse leerplicht kan worden voldaan door verder voltijds onderwijs te blijven volgen, door een deeltijds programma te volgen in een centrum dat daarvoor is opgericht, of door een erkende opleidingscursus te volgen die voldoet aan de vereisten van de leerplicht. Jongeren kunnen ook aan de vereisten van de leerplicht voldoen via huisonderwijs. o Ook zelfstudie komt voor huisonderwijs in aanmerking. o Huisonderwijs geeft echter nooit recht op erkende studiebewijzen.
Controle op de leerplicht Er is een controlesysteem met speciale verantwoordelijkheid voor de schooldirecteur. Ouders van leerlingen zijn verantwoordelijk voor de inschrijving van hun kinderen. Ook het huisonderwijs kan worden gecontroleerd door de onderwijsinspectie.
3 3.1
Structuur van het onderwijslandschap EHBO: eerste hulp bij het onderwijslandschap De verzuiling draagt bij toto de complexiteit van het onderwijs. Drie netten: o Het GO8 onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. o Het katholiek onderwijs. o En het gemeentelijk en provinciaal onderwijs. Naar de inrichtende macht onderscheiden we twee soorten scholen: o Officiële scholen opgericht door openbare besturen (gemeenschap, provincies, steden, gemeenten, vereniging van gemeenten) of een ander publiekrechtelijk persoon (bvb. OCMW). o Vrije scholen zijn scholen die niet officieel zijn, d.w.z. opgericht door een bisdom, kloosterorde, vzw, natuurlijk persoon… Naar financiering onderscheiden we twee soorten onderwijs: o Het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap wordt volledig gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap. o Het gesubsidieerd onderwijs ontvangt onder bepaalde voorwaarden subsidies van de Vlaamse Gemeenschap, meer bepaald weddetoelagen, werkingstoelagen en toelagen voor gebouwen. Een schoolbestuur of inrichtende macht ontvangt financiering of subsidiëring voor zijn scholen indien zij voldoen aan bepaalde programmatie – en rationalisatienormen en aan bepaalde erkenningsvoorwaarden; o De programmatienorm betreft het aantal regelmatige leerlinge dat op een bepaalde datum in een school, een vestigingsplaats of een type moet ingeschreven zijn o min de financierings- of subsidiëringsregeling te worden opgenomen. o De rationalisatienorm heeft betrekking op de vestigingsplaatsen van de scholen. Naar karakter onderscheiden we confessioneel en niet – confessioneel onderwijs. Confessionele scholen gaan uit van een godsdienst. De wet erkent de volgende godsdiensten: het rooms – katholicisme, het protestantisme, het judaïsme, het anglicanisme, de islam en het orthodoxe christendom. o De confessionele scholen zijn bijna allemaal katholiek. o Niet – confessionele scholen (= niet op godsdienst gebaseerd) zijn bvb. methodescholen zoals Steiner, Freinet en Montessorischolen. De representatieve verenigingen of koepelorganisaties vertegenwoordigen de onderwijsnetten. Afkortingen: o VSKO: Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs o OVSG: Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap o POV: Provinciaal Onderwijs Vlaanderen o FOPEM: Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen o VOOP: Vlaams Onderwijs OverlegPlatform o OKO: Overleg Klein Onderwijsverstrekkers o IPCO: Inrichtende machten van vrije protestants – christelijke onderwijsinstellingen
Inrichtende macht/school bestuur
GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap: drie bestuursniveaus Officieel Onderwijs OnderGO! Onwijsnet derwijs van de Vlaamse Gemeenschap: officiële scholen georganiseerd door de Gemeenschap FinancieRecht-
ProvincieGemeenEen ander NatuurlijPrivaatraden: Be- teraden: Col- publiekrechke persoon / rechtelijke stendige De- lege van Bur- telijk rechts- personen rechtspersoon putatie gemeester en persoon (bvb. Vzw) Schepenen Vrij Onderwijs Officiële scholen georganiseerd door proVrije scholen georganivincies, gemeenten of een ander publiekrechte- seerd door één of meer natuurlijke persoon lijk personen of privaatrechtelijke rechtspersonen
Gesubsidieerd onderwijs
ring of subsi- streeks gefidiëring nancierd Officieel Gesubsidieerd Onderwijs
Vrij Gesubsidieerd Onderwijs
IdeoloNiet gisch karakter confessioneel RepresenHet GO! tatieve ver- onderwijs van eniging de Vlaamse Gemeenschap
3.2
POV
Confessioneel / Niet - confessioneel Katholiek: VKSO, ARKO Protestant: IPCO, OKO, FOPEM, VOOP
OVSG
Onderwijsvormen en –types
3.2.1
Niet - confessioneel
Het basisonderwijs
In het kleuteronderwijs worden in de meeste gevallen de leerjaren gegroepeerd volgens leeftijd. De structuur van het lager onderwijs, bestaande uit 6 leerjaren en drie graden, is al verschillende decennia in voege. Het schoolbestuur is vrij om zijn onderwijs te organiseren.
3.2.2 Het secundair onderwijs
De eerste graad van het secundair onderwijs is gemeenschappelijk voor alle leerlingen. De tweede, derde en vierde graad bieden vier onderwijsvormen aan: o Het algemeen secundair onderwijs (ASO). o Het beroepssecundair onderwijs (BSO). o Het kunstsecundair onderwijs (KSO). o Het technisch secundair onderwijs (TSO). STRUCTUUR VAN HET VLAAMS ONDERWIJS Doctor (enkel universiteiten) Master – na – master Bachelor – na – bachelor Professioneel gerichte bachelor ENKEL HOGESCHOLEN
Master Academisch gerichte bachelor UNIVERSITEITEN EN HOGESCHOLEN (ASSOCIATIE)
Beroeps 4e GRAAD 7 6 Algemeen 3e GRAAD
4 Algemeen 2e GRAAD 2 A 1e GRAAD
7 6 Kunst
5
7 6 Technisch
5
5
7 6 Beroeps
5 DEELTIJDS
3
4 Kunst
1
3
4 Technisch
3
Beroepsvoorbereidend B
5 4 Beroeps
3
2 1
SECUNDAIR ONDERWIJS 6 5 4 3 2 1 LAGER ONDERWIJS 3 2 1 KLEUTERONDERWIJS
Naast de structuur van het gewoon kleuter-, basis- en secundair onderwijs, is er ook het buitengewoon onderwijs. Voltijds secundair onderwijs. o Het secundair – na – secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
3.2.3
Het buitengewoon onderwijs
In het basisonderwijs zijn er acht types, elk type is aangepast aan de opvoedings – en onderwijsbehoeften van een bepaalde groep kinderen. o Type 1: kinderen met een licht mentale (=geestelijke) handicap. o Type 2: kinderen met een matige of ernstige mentale handicap. o Type 3: kinderen met ernstige emotionele en/of gedragsproblemen. o Type 4: kinderen met een fysieke (=lichamelijke) handicap. o Type 5: kinderen die opgenomen zijn in een ziekenhuis of op medische gronden in preventorium verblijven. o Type 6: kinderen met een visuele handicap (= gezichtsstoornis). o Type 7: kinderen met een auditieve handicap (= gehoorstoornis). o Type 8: kinderen met ernstige leerstoornissen. Het secundair onderwijs worden vier opleidingsvormen georganiseerd: o Opleidingsvorm 1 (OV1) richt zich tot leerlingen voor wie een individueel zelfstandig leven niet mogelijk is. o Opleidingsvorm 2 (OV2): een arbeidsleven in een beschermde arbeid- en leefomgeving. o Opleidingsvorm 3 (OV3): een beroepsopleiding. o Opleidingsvorm 4 (OV4): het gewoon onderwijs.
3.2.4 Het huisonderwijs
Zoals eerder gezegd impliceert de leerplicht niet de plicht om naar school te gaan. o De wettelijke basis voor huisonderwijs is bij decreet vastgelegd. De onderwijsinspectie is bevoegd om te controleren of het verstrekte huisonderwijs beantwoordt aan de beschreven doelstellingen.
3.2.5
Het hoger onderwijs
3.2.6 Het volwassenenonderwijs en andere opleidingsvormen 3.2.7
De Vlaamse kwalificatiestructuur
Het decreet betreffende de kwalificatiestructuur introduceert een Vlaamse kwalificatiestructuur. Werkgevers zullen er beter ins lagen de vereisten voor een vacature te definiëren en kandidaten naar waarde te schatten. De Vlaamse kwalificatiestructuur is ingebed in een ruimer Europees raamwerk voor levenslang leren (European Qualifications Framework, EQF).
4
4.1
4.2
Opleidingen kunnen leiden tot één of meer beroeps – of onderwijskwalificaties.
Onderwijsbeleid op verschillende niveaus Onderwijsbeleid in Vlaanderen is een interactie tussen verschillende niveaus.
Het macroniveau Binnen de Vlaamse regering is de minister van onderwijs en vorming verantwoordelijk voor bijna alle aspecten van het onderwijsbeleid, van het kleuter tot en met het universitair onderwijs. De minister van onderwijs zelf: het volwassenenonderwijs, de centra voor deeltijds vorming en het deeltijdskunstonderwijs.
Het mesoniveau Het niveau dat zich tussen het gemeenschapsniveau en het lokale niveau situeert, bestaat uit de onderwijsnetten.
4.2.1 GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap
Van 1989 tot 1998 werd het gemeenschapsonderwijs georganiseerd door de Autonome Raad van het Gemeenschapsonderwijs of ARGO. De inrichtende macht was niet langer de minister van onderwijs. Het Gemeenschapsonderwijs heet tegenwoordig GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. Dit decreet voorziet binnen het GO8 een structuur met drie niveaus. o Deze niveaus zijn: de school (lokaal niveau), de scholengroep (middenniveau) en het Vlaamse niveau (centraal niveau). o De spilfiguren op het schoolniveau zijn de directeur en de schoolraad die per school wordt georganiseerd; o De beslissingsbevoegdheden liggen grotendeels bij het middenniveau, voornamelijk bij de scholengroep. Een scholengroep bestaat uit verschillende scholen van alle onderwijsniveaus in eenzelfde stad of streek, eventueel aangevuld met een centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB). o De raad van bestuur telt 10 leden. De algemene vergadering. Het college van directeurs. o Op het centrale niveau situeert zich het bewaken van de grondwettelijke waarborgen. o Deze bevoegdheden worden uitgeoefend door de raad van het gemeenschapsonderwijs en de afgevaardigd bestuurder die het dagelijkse beheer en beleid voert en de centrale administratie leidt. Structuur van het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Lokaal niveau (de school)
Mesoniveau (de scholengroep)
Centraal niveau (de Vlaamse Gemeenschap)
Directeur
Algemene vergadering
Raad van het GO!
Schoolraad
Raad van bestuur
Afgevaardigde bestuurder
Algemeen directeur
College van directeurs
4.2.2 Gesubsidieerd vrij onderwijs
Het grootste gedeelte van de scholen die tot dit net behoren, zijn de scholen van het katholiek onderwijs. Niet – confessionele vrije scholen en protestantse, joodse, … scholen vormen een minderheid.
Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO)
4.2.3 Gesubsidieerd officieel onderwijs
Het gesubsidieerd officieel onderwijs omvat het gemeentelijk onderwijs, georganiseerd door de gemeenten en steden, en het provinciaal onderwijs, georganiseerd door de provinciebesturen. Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV) Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG)
4.3
Het microniveau Op lokaal vlak vinden we de individuele scholen, hun inrichtende machten en de scholengemeenschappen.
4.3.1
De school en de directie
De school is een pedagogisch geheel dat bestaat uit één of meer vestigingsplaatsen.
4.3.2 Schoolbesturen / inrichtende machten
De schoolbesturen / inrichtende machten zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van één of meerdere scholen. Katholieke scholen worden georganiseerd door diocesane overheden, congregaties, plaatselijke schoolcomités en verenigingen. In het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap wordt de inrichtende macht vaak gevormd door het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap. In provinciale scholen vormt de bestendige deputatie de inrichtende macht.
4.3.3
4.4
Scholengemeenschappen
Een scholengemeenschap is een verzameling van verschillende scholen van eenzelfde onderwijsniveau. Het concept scholengemeenschap werd door de overheid in het leven geroepen om ervoor te zorgen dat leerlingen gemakkelijker doorstromen van de ene school naar de andere en zo gemotiveerde studiekeuzes maken.
Onderwijsinstellingen, bestuur en beheer
4.4.1 Onderwijsinstellingen, bestuur en beheer in het kleuter-, lager en secundair onderwijs
Bestuur op lokaal niveau: bestuursorganen en –ambten o De schoolpactwet geeft de schoolbesturen / inrichtende machten de verantwoordelijkheid voor de organisatie van onderwijs, hoewel hun functie niet in meer specifieke termen is beschreven door de wet. o In het secundair onderwijs heeft de directeur nooit onderwijstaken. o Bevoegdheden: De directeur is verantwoordelijk voor het bestuur van de school en staat aan het hoofd van de administratie staf, indien die voorhanden is. De directeur neemt de verantwoordelijkheid voor de coördinatie op het schoolniveau. De onderdirecteur (of adjunct – directeur) is de directe medewerker van de directeur en staat hem bij. De directiesecretaris is verantwoordelijk voor administratieve taken die de directeur hem toevertrouwt. De beheerder is verantwoordelijk voor het materieel en boekhoudkundig beheer in onderwijsinstellingen met een internaat. De opvoeder-huismeester voert de taken met betrekking tot het materieel en boekhoudkundig beheer die de beheerder hem toevertrouwt. De technisch adviseur (TA) de activiteiten van het onderwijzend personeel met betrekking tot de beroepspraktijk(en) waarvoor hij verantwoordelijk is. De technisch adviseur – coördinator (TAC) coördineert de activiteiten van de technisch adviseurs in scholen waar er minstens drie technisch adviseurs zijn. De taken van de interne pedagogisch begeleider vertrekken vanuit het pedagogisch project en het schoolwerkplan van de school. o Benoeming en rekrutering
o
In het basisonderwijs is een benoeming mogelijk wanneer aan twee voorwaarden is voldaan: de kandidaat moet een diploma van kleuterleidster of onderwijzer hebben, of een EU-diploma dat voldoet aan de EU-richtlijnen hebben en 10 jaar dienst kunnen voorleggen. In het secundair onderwijs moet de kandidaat beschikken over een vereist of een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs om les te geven en de laatste evaluatie mag niet ‘onvoldoende’ zijn. Organisatie en planning Een leerplan formuleert in het algemeen de doelen voor de leerlingen op basis van de eindtermen en het pedagogische project en meer in het bijzonder de schoolvisie op de inhoud van de onderwezen vakken. Een handelingsplan in het buitengewoon onderwijs bestaat uit een pedagogische en opvoedkundige planning voor één of meerdere leerlingen voor een welbepaalde periode. Een schoolwerkplan is enkel bij decreet verplicht in het basisonderwijs, en niet in het secundair onderwijs. Het schoolwerkplan behandelt alle aspecten die belangrijk zijn om de visie van de school op onderwijs te implementeren in de praktijk. In het basisonderwijs is er geen verplichte indeling in jaren, vakken en graden meer; verplichte lesrooster behoren eveneens tot het verleden. In het buitengewoon onderwijs zijn er meer mogelijkheden voor differentiatie omwille van de vervanging van het jaarklassensysteem door een flexibel systeem van leerlingengroepen waarbij er meer aandacht uitgaat naar de individuele noden van de leerlingen. In het buitengewoon onderwijs moet ook een groepswerkplan worden geïntegreerd in het schoolwerkplan. Verder definieert elke school haar schoolreglement dat de relaties regelt tussen de school enerzijds en de leerlingen en ouders anderzijds.
4.4.2 Onderwijsinstellingen, bestuur en beheer in de hogescholen
Algemene beheersstructuren en administratieve ambten o In de gefinancierde hogescholen (autonome hogescholen) is er een raad van bestuur, bestaande uit (1) de vertegenwoordigers van de verschillende categorieën van het personeel, verkozen voor 4 jaar door het personeel, (2) vertegenwoordigers van de studenten, verkozen voor 2 jaar door de studenten, en (3) de vertegenwoordigers van de inrichtende macht en/of de vertegenwoordigers van de socio – economische en culturele milieus. o Het bestuurscollege o De algemene directeur wordt benoemd (en eventuele ontslagen) door de raad van bestuur o Een academische raad. o Een studentenraad. Beheersstructuren en ambten op een lager niveau o Elke hogeschool, zowel de gefinancierde als de gesubsidieerde, is onderverdeeld in departementen. o In gefinancierde hogescholen bestaat het departementale onderhandelingscomité (DOC).
4.4.3 Onderwijsinstellingen, bestuur en beheer op het niveau van de universiteiten
5
Elke universiteiten is in principe verantwoordelijk voor de oprichting van haar eigen interne organisatie.
Interne en externe participatie – en overlegstructuren
5.1
Participatie en overleg binnen de school De Vlaamse overheid heeft wettelijke voorzieningen getroffen voor de participatie van ouders, leraren en de lokale gemeenschap (in het gesubsidieerd onderwijs gebeurt dit samen met de inrichtende machten) aan de besluitvorming in basis – en secundair onderwijs.
5.1.1
Schoolraden
Via de schoolraad participeren ouders, personeel, de lokale gemeenschap en – in het secundair onderwijs – de leerlingen samen in het schoolbeleid met elk evenveel vertegenwoordigers. De schoolraad adviseert aan of overlegt met de inrichtende macht over een aantal domeinen, vastgelegd door het participatiedecreet.
De schoolraad
•de inrichtende macht of de directeur bij delegatie over Adviseert •de bepaling van het profiel van de directeur •het studieaanbod •de samenwerking met andere inrichtende machten of externe instanties •opstapplaatsen en busbegeleiding leerlingenvervoer •het nascholingsbeleid •expermenten en projecten Overlegt met •het schoolregelement •de lijst van bijdragen die aan de ouders worden gevraagd en de afwijkingen daarop •het schoolwerkplan •het beleidsplan of - contract met het CLB •de jaarplanning van extra - muros - en parascolaire activiteiten •infrastructuurwerken (behoudens uitzondering) •de criteria voor de aanwending van lestijden, uren, uren-leraar en punten •het welzijns- en veiligheidsbeleid op school •duur en tijdstip stageactiviteiten
5.1.2
Een leerlingenraad is een adviesorgaan verkozen door en uit de leerlingen. o Het heeft als doel de dialoog tussen leerlingen en directie, leerlingen en leerkrachten en leerlingen onderling, te bevorderen, met het oog op optimale ontplooiingskansen voor alle leerlingen. Dit was verplicht wanneer minstens één derde van de leerlingen van de betrokken school erom vroeg; Het participatiedecreet van 1 april 2014 erkent de pedagogische, leerlingen – en ouderraad (dit bestaat ook in het GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap). o Een school is verplicht een pedagogische of ouderraad op te richten als 10% van het personeel of de ouders erom vraagt (voor zowel dit minstens 3 leraren of ouders zijn).
5.1.3
Vakgroepen
In vele secundaire scholen wordt tevens structureel overleg gevoerd tussen leerkrachten die verantwoordelijk zijn voor eenzelfde vak(kencluster).
5.2
Participatie en overleg tussen de verschillende actoren in het onderwijsveld
5.2.1
Klassenraden
Alle leerkrachten die in een bepaalde klas lesgeven, maken deel uit van de klassenraad. In bepaalde gevallen wordt een beroep gedaan op de toelatingsklassenraad, rekening houdend met de toelatings- en overgangsvoorwaarden. In het secundair onderwijs komt de begeleidende klassenraad doorgaans samen na een examenreeks of wanneer er een bepaald probleem wordt gesitueerd in de klas of met een bepaalde leerling. De delibererende klassenraad vindt plaats na de examens van juni en is bevoegd om te beslissen over het al dan niet slagen van een leerling.
5.1.5
Personeelsvergaderingen
Een belangrijk overlegorgaan binnen scholen is de personeelsvergadering.
5.1.4
Leerlingen – en ouderraden
Vlaamse onderwijsraad (Vlor)
De Vlaamse onderwijsraad (Vlor) heeft als opdracht advies te geven aan regering en parlement en overleg te organiseren tussen de verschillende geledingen in het onderwijsveld.
De Vlor bestaat uit een Algemene Raad en vier deelraden voor basisonderwijs, secundair onderwijs, hoger onderwijs en levenslang en levensbreed leren.
5.2.2 Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) en Vlaamse Universiteiten en Hogescholenraad (VLUHR)
De Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). De raad bestaat uit leden die de Vlaamse universiteiten vertegenwoordigen. Sedert 1996 functioneert er een gelijkaardig orgaan voor de hogescholen, met name de Vlaamse hogescholenraad (VLHORA). De VLUHR werd gezamenlijk opgericht door alle Vlaamse spelers in het hoger onderwijs.
5.2.3
Ouderverenigingen
Veel scholen hebben een eigen schoolgebonden oudervereniging. Er bestaat een financiële ondersteuning van de ouderverenigingen op voorwaarde dat de verenigingen binnen het gemeenschap- en het gesubsidieerd officiële onderwijsnet enerzijds, en die binnen het vrije onderwijsnet anderzijds, beslissen om samen te werken.
5.2.4 Onderwijsvakbonden
Er bestaan drie grote vakbonden: het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV), het Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV) en de Algemene Centrale van Liberale Verenigingen van België (ACLVB). De vakbonden vertegenwoordigen het onderwijspersoneel tijdens onderhandelingen met de minister en hebben een zitje in de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor).
5.2.5
Studenten – en leerlingenkoepelverenigingen
Elke Vlaamse hogeschool of universiteit heeft een eigen studentenraad en kan zich op Vlaamse niveau aansluiten bij de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS).
5.2.6 Participatie betreffende arbeidsvoorwaarden
6
6.1
6.2
Leerkrachten – of hun vertegenwoordigers – zetelen zowel in de schoolraden op lokaal niveau als in de organen van de scholengemeenschappen op intermediair niveau. Basisoverlegcomités (BOC’s). Lokale Overlegcomités (LOC’s).
Financiering en onderwijsbudget De uitgaven door de federale en gemeenschapsoverheid. o Daarnaast bestaat de totale kost voor onderwijs ook nog uit een (beperkte) financiering door provincies en gemeenten in het gesubsidieerd officieel onderwijs, door kerkautoriteiten en private personen in het gesubsidieerd vrij onderwijs en ten slotte uit bijdragen van ouders.
Herkomst van de middelen voor onderwijs In 1989 werd het onderwijs in België gefederaliseerd. Sindsdien zijn het de Vlaamse, de Franse en de Duitse gemeenschap die het onderwijs financieren. De middelen daarvoor krijgen ze van de federale staat. De gemeenschappen zijn vrij om eigen middelen toe te voegen aan deze dotaties. Enkel het aantal leerlingen van 6 tot 17 jaar oud, die ingeschreven zijn als regelmatige leerling in het lager of secundair onderwijs in een onderwijsinstelling georganiseerd of gesteund door de Vlaamse of de Franse gemeenschap, worden geteld. De telling heeft plaats op 1 februari.
Omvang van de middelen voor onderwijs
6.2.1 Het totale Vlaamse onderwijsbudget 6.2.2 Onderwijsbudget voor de verschillende nvieaus
Basisonderwijs o De principes voor de financiering en subsidiëring van het kleuter – en lager onderwijs zijn identiek. o €2 705 miljard. Secundair onderwijs o €3 505 miljard Buitengewoon onderwijs o €410 miljoen en 331 miljoen Hoger onderwijs o €16 505 miljard
6.3
Relevante thema’s inzake onderwijsfinanciering
6.3.1
Decentralisatie
Op het financiële vlak komt de decentralisatietrend binnen het onderwijsbeleid duidelijk naar voren.
6.3.2 De problematiek van het verdelen van de middelen: historiek
De problematiek van het verdelen van de middelen is verbonden met twee basisprincipes in de onderwijswetgeving: de vrije schoolkeuze en de leerplicht. Het huidige gelijke – onderwijskansendecreet werpt een ander licht op dit argument. Het weigeren van leerlingen kan alleen nog onder bepaald voorwaarden. Ten derde betekent de vereiste voor alle officiële scholen om zowel niet – confessionele zedenleer als godsdienstlessen in te lassen, dat zij af te rekenen hebben met hogere kosten dan de vrije scholen die (meestal) enkel godsdienstonderricht geven.
6.3.3
6.4
6.5
6.6
Financiering van het leerplichtonderwijs
Extra inspanningen moeten leveren: kinderen van lager opgeleide ouders, kinderen die thuis geen Nederlands spreken, kinderen uit gezinnen met een laag inkomen en kinderen die in een kansarme buurt wonen.
Belangrijkste posten in de financiering Alle directeurs en leden van het onderwijzend en paramedisch personeel van het basis en secundair onderwijs, ongeacht het onderwijsnet, worden direct door de Vlaamse Gemeenschap betaald.
Voorwaarden voor de financiering en subsidiëring van scholen De Gemeenschap financiert de scholen van het gemeenschapsonderwijs en subsidieert de scholen van het gesubsidieerd onderwijs. Voor het basisonderwijs zijn er programmatie – en rationalisatienormen van kracht. De programmatienormen hebben betrekking op het aantal leerlingen dat moet ingeschreven zijn op de laatste dag van september in een nieuw opgerichte school om van de overheid financiële middelen te kunnen ontvangen. De rationalisatienormen bepalen het aantal leerlingen dat de eerste schooldag van februari moet zijn ingeschreven, na het vierde jaar van bestaan van de school in het gewoon onderwijs en het derde jaar van bestaan in het buitengewoon onderwijs, om blijvend aanspraak te maken op financiering of subsidiëring. Voor het secundair onderwijs zijn er ook programmatie – en rationalisatienormen van kracht, maar andere criteria zijn hier relevant voor de bepaling van het vereiste aantal leerlingen. Voor het buitengewoon onderwijs is de regeling complexer omwille van het bestaan van verschillende types en opleidingsvormen; voor elk type of opleidingsvorm zijn er kwantitatieve normen vastgelegd.
Financiering en financieel beheer
6.6.1 Financiering en financieel beheer in de verschillende netten
In de structuur van het GO! zijn de scholengroepen en de raad van het GO! de inrichtende machten. In het gesubsidieerd officieel onderwijs zijn de gemeenten en provincies verantwoordelijk voor het financieel beheer van de scholen.
In het gesubsidieerd vrij onderwijs hebben de schoolbesturen / inrichtende machten een heel grote autonomie, in tegenstelling tot de andere twee onderwijsnetten.
6.6.2 De financiering van het hoger onderwijs
7 7.1
7.2
8 8.1
8.2
Hogescholen en universiteiten krijgen niet alleen geld voor het aantal studenten dat ze inschrijven, maar ook voor het aantal studenten dat slaagt. o Zowel input – als outputfinanciering. Beursstudenten en studenten met een functiebeperking wegen zwaarder door bij de toekenning van middelen. Het leerkrediet heeft als doel alle studenten aan te sporen om beter te kiezen wat ze willen studeren en zich meer in te zetten. Het hoger beroepsonderwijs dat beroepsleerlingen stimuleert om verder te studeren. Een aanmoedigingsfonds helpt hogescholen en universiteiten om bepaalde groepen studenten beter te begeleiden.
Beleidsvorming en beleidsuitvoering Beleidsvorming De bevoegdheid over onderwijs is, zoals eerder gezegd, een gemeenschapsaangelegenheid. De uitvoerende macht een steeds belangrijker plaats gaan innemen op het gebied van beleidsvorming. De besluitvorming is niet altijd een doorzichtig proces. Allerlei instanties en groeperingen hebben invloed op dit proces. Het beleidsdomein onderwijs en vorming vervult een driedelige rol: beleidsvoorbereiding, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. De Vlaamse onderwijsadministratie bestaat uit zes autonome organisaties, meer bepaald het departement onderwijs en vorming, dat het Vlaamse onderwijsbeleid uitstippelt, en vijf agentschappen die dat beleid uitvoeren. Het agentschap voor kwaliteitszorg in onderwijs en vorming (AKOV) is verantwoordelijk voor het kwaliteitszorgsysteem voor trajecten die leiden naar bewijzen van erkende kwalificaties.
Beleidsuitvoering De rechtstreekse persoonlijke medewerkers van een minister vormen zijn kabinet. Deze groep mensen bereidt de beslissingen van de minister voor en adviseert hem.
Totstandkoming van de onderwijswetgeving Overzicht van de soorten teksten in de onderwijswetgeving De grondwet. o Wetten en decreten. o Koninklijke besluiten en besluiten van de Vlaamse Regering. o Ministeriële besluiten. o (Ministeriële) omzendbrieven.
Decreet Een decreet van het Vlaams Parlement is dus een Vlaamse wet. Een decreet heeft dezelfde rechtskracht als een wet van het federale Parlement. Hoe komt een decreet tot stand? o Als een Vlaamse volksvertegenwoordiger het initiatief neemt, spreken we van een voorstel van decreet; als het initiatief uitgaat van de Vlaamse Regering, spreken we van een ontwerp van decreet. o Als het voorstel of ontwerp van decreet aangenomen wordt door de commissie, gaat het naar de plenaire (of voltallige) vergadering. o De Raad van State is een instelling van de uitvoerende macht die adviezen geeft.
o
8.3
8.4
8.5
8.6
9 9.1
9.2
9.3
Als raadgevend orgaan gaat de Raad van State na of regelgevende initiatieven zoals wetten en decreten in overeenstemming zijn met de Grondwet en met andere wetten en besluiten. o Als het ontwerp of voorstel van decreet door de plenaire vergadering wordt aangenomen, wordt de definitieve tekst naar de Vlaamse Regering gestuurd om te worden bekrachtigd en afgekondigd. o In het onderwijs geldt het legaliteitsbeginsel. Dit betekent dat elke maatregel die ernstig ingrijpt op de organisatie van het onderwijs door de decreetgever moet worden geregeld. Niveaudecreet: wat echt kan worden toegewezen aan een bepaald onderwijsniveau, komt terecht in het niveaudecreet. Themadecreet: een themadecreet tracht een bepaald thema uitgebreid en volledig te regelen. Verzameldecreet: verzameldecreten bevatten voornamelijk aanpassingen en actualiseringen van bestaande niveau – en themadecreten. Bijzonder decreet: een bijzonder decreet is een decreet dat met een bijzondere meerderheid.
Koninklijk besluit (KB) Volgens de grondwet is een Koninklijk Besluit elke handeling van de Koning die door de bevoegde federale minister mede ondertekend is.
Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) De Vlaamse Regering neemt de besluiten die voor de uitvoering van de decreten nodig zijn. Enerzijds worden de besluiten van de Vlaamse Regering aangekondigd in de decreten. Anderzijds wordt in de aanhef (het eerste deel) van de besluiten verwezen naar alle hogere rechtsgronden van het besluit, in geleid met de woorden “Gelet op”.
Ministerieel besluit De rechtsgrond voor een ministerieel besluit wordt steeds ontleend aan een reglementaire tekst van een hogere rang (wet, decreet, Koninklijk Besluit, besluit van de Vlaamse Regering).
Omzendbrief Omzendbrieven geven instructies of uitleg over de wijze waarop de reglementering moet worden gepast.
Beleidsdocumenten van de minister Beleidsbrief Elke Vlaamse minister maakt jaarlijks een beleidsbrief. Dit is een overzicht van de manier waarop de begroting wordt uitgevoerd voor zijn beleidsdomeinen tijdens het lopende begrotingsjaar en van het beleid dat hij tijdens het volgende begrotingsjaar wil voeren.
Beleidsnota Een beleidsnota is een document waarin een minister aangeeft hoe hij voor zijn bevoegdheden het regeerakkoord zal realiseren in de loop van de legislatuur. De beleidsnota’s worden eerst in de commissie besproken.
Planlast – administratieve vereenvoudiging Het is de bedoeling om remmende en overbodige regelgeving en procedures weg te werken.
10 Impact van Europa op het Vlaams onderwijs 10.1 Europese rechtsinstrumenten
De Europese Commissie heeft rechtsinstrumenten waarover de instellingen van de Gemeenschap beschikken om hun taken in het kader van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap uit te voeren onder
naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Het subsidiariteitsbeginsel betekent dat bevoegdheden toegewezen blijven aan het laagst mogelijke onderwijsniveau, hier de lidstaten.
10.2 Europese invloeden en acties
Op grond van het subsidiariteitsbeginsel is elke lidstaat zelf verantwoordelijk voor de organisatie van zijn onderwijs – en opleidingsstelsels en de inhoud van de programma’s. In overeenstemming hiermee zal de Unie dus geen gemeenschappelijk onderwijsbeleid ontwikkelen en uitvoeren. Zij beschikt wel over specifieke middelen om de samenwerking te bevorderen. o Communautaire actieprogramma’s o Communautaire rechtshandelingen ter bevordering van de politieke samenwerking tussen de lidstaten. o Twee structuren ter ondersteuning van de activiteiten van de Unie op het gebied van de beroepsopleiding: het Europese Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop), dat de academische en technische activiteiten uitvoert om de ontwikkeling van de beroepsopleiding in Europa te ondersteunen, en de Europese Stichting voor de Opleiding, die tot doel heeft bij te dragen tot de ontwikkeling van beroepsopleidingenstelsels in de vier regio’s binnen haar mandaat: Kaukasus en Centraal Azië, de toetredende landen en kandidaat-lidstaten, de potentiële kandidaat – lidstaten en het zuidelijke en oostelijk Middellandse Zeegebied. o De EU moet een slimme, duurzame en inclusieve economie worden in een snel veranderende wereld.
10.3 Het verzamelen van onderwijsindicatoren in Europa
De deelname van Vlaanderen aan internationaal vergelijkend onderzoek wordt besproken in deel II.