Scholing van Romakinderen in België Ouders aan het woord
Scholing van Romakinderen in België Ouders aan het woord
Colofon Scholing van Romakinderen in België. Ouders aan het woord. Cette publication est également disponible en français sous le titre: Scolarisation des enfants roms en Belgique. Paroles de parents. This publication also exists in English under the title: Schooling of Roma children in Belgium. The parents’ voice. Een uitgave van de Koning Boudewijnstichting, Brederodestraat 21 te 1000 Brussel AUTEURS REDACTIONELE BIJDRAGE HOOFDSTUK 5 VERTALING
COÖRDINATIE VOOR DE KONING BOUDEWIJNSTICHTING
GRAFISCH CONCEPT VORMGEVING PRINT ON DEMAND
dr. Iulia Hasdeu, anthropologe, Université de Genève Ilke Adam, onderzoekster, METICES-GERME, Institut de sociologie, ULB Eric Tack Antoine Pennewaert Françoise Pissart, directeur Stefanie Biesmans, projectmedewerker Brigitte Kessel, projectverantwoordelijke Nathalie Troupée, assistente Ann Vasseur, directieassistente PuPiL Tilt Factory Manufast-ABP vzw, een bedrijf voor aangepaste arbeid Deze uitgave kan gratis worden gedownload van onze website www.kbs-frb.be Een afdruk van deze electronische uitgave kan (gratis) besteld worden: on line via www.kbs-frb.be, per e-mail naar
[email protected] of telefonisch bij het contactcentrum van de Koning Boudewijnstichting, tel +32-70-233 728, fax +32-70-233 727
Wettelijk depot: ISBN-13: EAN: BESTELNUMMER:
D/2893/2009/06 978-90-5130-640-8 9789051306408 1855 maart 2009 Met de steun van de Nationale Loterij
Woord vooraf Romakinderen… Als er één complexe problematiek bestaat die gemakkelijk aanleiding geeft tot discussie en vooroordelen, dan is het deze wel. Het cliché van ouders die profiteren van hun kinderen door hen te laten bedelen beheerst onze perceptie. Maar voorbij de stereotypen, aangrijpende beelden en anekdotes, worden we geconfronteerd met de harde werkelijkheid: de situatie van de Romakinderen in België kan ons vandaag niet langer onberoerd laten en, precies omwille van de controverses, vereist ze een antwoord van de samenleving, met name wat betreft steun in het onderwijs. Trouw aan haar missie en haar streven naar meer sociale rechtvaardigheid wil de Koning Boudewijnstichting hier aan bijdragen. Ook trouw aan haar werkmethodes kiest ze hier voor een aparte, vernieuwende aanpak als aanvulling bij het werk van andere actoren. Zelfs de manier waarop het project is ontstaan is vernieuwend: de Stichting lanceerde deze denkoefening nadat ze was gealarmeerd door zorgwekkende getuigenissen die werden verzameld via haar Luisternetwerk. Maatschappelijk werkers, onderzoekers, vertrouwenspersonen en, uiteraard de Roma zelf hebben vervolgens hun steentje bijgedragen. Het initiatief is ook apart omdat de Stichting zich wil focussen op een thematiek, een invalshoek (de moeilijke relatie van de Roma uit Centraal - en Oost-Europa, die nog niet zo lang geleden geïmmigreerd zijn met het schoolsysteem) en een methode (de Roma-ouders benaderen). Dit rapport wil geen zoveelste algemene studie over de Romaproblematiek zijn. Het onderzoek dat er kwam op vraag van de Koning Boudewijnstichting bekijkt de wereld van de Romakinderen ook niet vanuit het standpunt van de bedelarij. Noch heeft de Stichting de ambitie om hun situatie in haar geheel op te lossen. Daar heeft ze de middelen niet voor… Wellicht zijn er actoren in de sector die operationele steun zouden willen? Ook voor deze formule hebben we hier deze keer niet gekozen. Naast de keuze van de invalshoek, vertrekt deze studie ook van een origineel voornemen: ze wil aan Roma-ouders de kans geven om uit te leggen wat zij denken over het schoolbezoek van hun eigen kinderen en over dat van hen, vanuit hun moeilijkheden met onze leefwereld en hun visie op de wereld in het algemeen. Dat kan vanzelfsprekend lijken, maar in werkelijkheid is dat helemaal niet zo: er wordt slechts zelden naar de stem van de Roma geluisterd. Niet alleen over dit thema trouwens…
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
5
Woord vooraf
De kern van het project zit bijgevolg vervat in de gekozen methode: een enquête bij Romamoeders en in tweede instantie ook bij Romavaders, om een beter inzicht te krijgen in de contacten tussen de Roma en de scholen, uitgaande van hun perceptie en hun ervaring. En om zo goed mogelijk toenadering te zoeken tot het verhaal van deze ouders, hebben we de interviews laten afnemen door culturele tussenpersonen, Romavrouwen - die we verderop « bemiddelaarsters » noemen - die een rol proberen te spelen in de openbare sfeer en erg gemotiveerd zijn om vooruit te komen in de maatschappij, en die ons de mogelijkheid gaven om Roma families te ontmoeten binnen een vertrouwensrelatie en zo kwalitatieve informatie te vergaren. Zo slaan we als het ware twee vliegen in één klap: deze jonge Roma vrouwen staat garant voor de waarde en gegrondheid van de getuigenissen, maar tegelijk ondersteunen deze getuigenissen hun eigen inspanningen om beweging te krijgen in het gedrag van hun gemeenschap en in onze kijk op de Roma. Ondanks dat liep het onderzoek, zoals u al kon denken, niet altijd van een leien dakje: het opsporen van Roma vrouwen in de verschillende steden van het land, met hen in contact komen, hun wantrouwen overwinnen, hen aan het praten krijgen… Het zijn allemaal stappen en hinderpalen die tijd vragen, evenals een leerproces en een grote menselijke en professionele inzet. Tot september 2007 werd die taak opgenomen door Ann Clé, sociaal cultureel agoog, die als onderzoekster aan de KUB al onderzoek had gedaan naar de bedelarij in Brussel. Daarna werd de fakkel overgenomen door Iulia Hasdeu, die het onderzoek verder afwerkte en instond voor het schrijven van deze synthese. Doctor in de antropologie aan de Universiteit van Genève, onderzoekster aan de Université Catholique de Louvain-la-Neuve en van Roemeense afkomst, heeft zij haar persoonlijke ervaring en beleving ten volle benut voor dit onderzoek. Haar analyses weerspiegelen haar betrokkenheid en haar empathie voor de beproevingen die de Roma generatie na generatie hebben ondergaan. Aldus houdt ze ons een spiegel voor. Ze doet ons nadenken over onze weigering, tot hier toe, om de dialoog aan te gaan met die « Andere », die deze Roma groeperingen zijn, ze zet ons aan om onze denkschema’s in vraag te stellen. Het is in deze confrontatie dat de originaliteit van het onderzoek schuilt. Maar daarnaast sluit het onderzoek dat ze vakkundig heeft afgerond ook mooi aan bij de sociale en culturele antropologie. Dit rapport heeft zich verschillende doelen gesteld; zonder volledig te willen zijn, extra informatie bieden over de diversiteit en de complexiteit van de Romagroepen, een interpretatie geven van de informatie die in België werd verzameld, de complexiteit reconstrueren van de ervaringen van de Roma in het algemeen en meer in het bijzonder met betrekking tot het onderwijs. Tot slot, en ook dat is een belangrijke verdienste, stelde het rapport de Stichting in staat om aanbevelingen te formuleren onder toezicht van een Begeleidingscomité. We vatten ze samen in enkele kernpunten: - elke actie rond het schoolbezoek van Romakinderen moet gepaard gaan met een erkenning als burger en moet rekening houden met de culturele eigenheid van de Roma in een breder beleidskader dat erop gericht is de ongelijkheid van kansen te verminderen; - naast een eventuele financiële bijstand moeten deze acties verlopen in een sfeer van vertrouwen en toenadering;
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
6
Woord vooraf
-
-
concrete acties hebben betrekking op het oprichten van specifieke opvang- en dialoogruimtes en op het ontwikkelen van drempelverlagende persoonlijke en affectieve relaties met schoolinstellingen, via bemiddeling en via de actieve betrokkenheid van de vaders; ze moeten gepaard gaan met een project voor volwasseneneducatie en -vorming.
De dankbetuigingen die de Stichting wenst te uiten liggen in de lijn van de beschreven methode van het onderzoek. In de eerste plaats richten ze zich voluit tot alle Roma die er aan deelnamen, de tussenpersonen, de projectpartners uit de sector, die actief zijn op het terrein en ons hebben laten delen in hun ervaring en hun contacten en een grote steun waren. Wij houden eraan de volgende personen in het bijzonder te danken: Eva Bologhova, Refika Cazim, Mihaela Covaci, Mihaela Mihai, Semena Mustafa, Daniela Novac, Ari Salkanovic, Mircea Caldaras, Mihai Carpaci, Safet Hajvazi, Gabriel Mihai, Florin Muntean, evenals Koen Geurts en Gabi Bala van het Regionaal Integratiecentrum Foyer te Brussel, Ahmed Ahkim van het Centre de Médiation des Gens du Voyage in Wallonië te Namen, Marc Tirifahy van de school l’Alliance in Monceau-Sur-Sambre, Imer Kajtazi van ODiCe vzw en Joseph Hertsens, Isolde de Vogel en Gulian Mustafa van V.L.O.S. te Sint-Niklaas. De Stichting bedankt eveneens Marijke Cornelis, antropologe, die Iulia Hasdeu heeft geholpen bij het voortzetten van het onderzoek in Vlaanderen en Ilke Adam, onderzoekster aan de ULB, die specifiek heeft bijgedragen tot het schrijven van het hoofdstuk over de immigratie. Tijdens het hele proces kon het onderzoeksteam rekenen op het advies van een Begeleidingscomité dat werd voorgezeten door Bruno Vinikas, voorzitter van het Centre Bruxellois d’Action Interculturelle - CBAI en bestond uit personen die waren uitgekozen op basis van hun expertise en hun ervaring in dit domein. Stef Adriaenssens, docent- EHSAL, Sarah Carpentier, wetenschappelijk medewerker - Centrum voor Sociaal Beleid - Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen - Universiteit Antwerpen, Nadia De Vroede, substituut Procureur generaal - Brussel, Maurits Eycken, dr in de antropologie - K.U.Leuven, Alain Reyniers, professor, antropoloog - RECO Unité de recherche en communication - UCL, Christelle Trifaux, juridisch medewerker van de Délégué général de la Communauté française aux droits de l’enfant. De Stichting dankt het Comité voor haar kritische geest, haar inzet en het vertrouwen dat ze toonde in de auteur, ook al was ze het niet altijd eens met diens visie, wat de verscheidenheid aan diverse standpunten in deze problematiek weergeeft. De Stichting beseft heel goed dat een rapport als dit de discussie weer zal doen oplaaien aangezien de auteur een bewust geëngageerde interpretatie aflevert. Desalniettemin kunnen de gegevens en de sporen die het rapport voorstelt een nieuwe impuls geven aan het oplossen van een problematiek die veel te lang werd verwaarloosd door het gewicht van de geschiedenis, het fatalisme, het ongeduld en het onvermogen om te communiceren. Romakinderen op weg naar school, als resultaat van de dialoog? Binnenkort weten we of het realistisch is om daarvan te dromen. Koning Boudewijnstichting maart 2009
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
7
Inhoud
Woord vooraf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19 1.1. Namen, aantal en talen van de Roma . . . . . . . . . . . . . . . 19 1.2. Oorsprong . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 1.3. ‘Roma’: identiteiten, culturen en beleid . . . . . . . . . . . . . 22 1.4. De migratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28 2. Methodologie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33 2.1. De enquête . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 2.2. Analyse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39 3. De Roma aan het woord over onderwijs, over zichzelf en de Gadje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41 3.1. School en onderwijs: vorm, inhoud en doelstellingen . . . 41 3.2. «Waarom moet je herkomst je identiteit zijn?» De kracht van het stigma . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 3.3. De plaats van de school in de migratiestromen . . . . . . . . 49 3.4. De plaats van de school in het project voor maatschappelijk succes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51 4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53 4.1. Rollen als echtgenoten, rollen als ouders . . . . . . . . . . . . 53 4.2. “Maar van een jonge vrouw verwacht men zoveel”… De positie van de Romavrouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 5. De integratie van de Roma in België . . . . . . . . . . . . . . . . . . 65 5.1. Beknopte beschrijving van het institutionele weefsel en het wettelijk kader in België . . . . . . . . . . . . . 65 5.2 Vormen van integratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70 6. Bij wijze van conclusie: naar een toekomstgerichte aanpak . . 77 6.1. Het onderzoek in het kort . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77 6.2. De erkenning als burger . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 80 6.3. Naar een (zelf)kritische reflectie . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Aanbevelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85 Bibliografie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
9
Samenvatting
Dit rapport is het resultaat van een onderzoek dat werd opgestart op initiatief van de Koning Boudewijnstichting in 2007. Het buigt zich over de meningen van Roma-ouders, afkomstig uit Oost-en West Europa, ten opzichte van het schoolbezoek van hun kinderen in België. De Stichting heeft besloten dit onderzoek te lanceren nadat ze via haar luisternetwerk markante informatie had verkregen over de problematische situatie van Roma kinderen. Ze heeft gekozen om hier een innovatief antwoord op te bieden - complementair aan dat van andere actoren door naar de Roma-ouders zelf te gaan en hen aan het woord te laten over het schoolbezoek van hun kinderen, over hun eigen schoolbezoek, hun moeilijkheden en hun visie op de wereld. Vijfenveertig Roma met diverse nationaliteiten en bijna alle landen van Centraal en Oost Europa vertegenwoordigend, werd zo geïnterviewd. Dit gebeurde met de hulp van enkele mannelijke en vrouwelijke Roma bemiddelaars, allen als gesprekspartner actief betrokken in het hele verloop van het onderzoek. In een bewust geëngageerde visie van de problematiek, stelt de auteur een betere kennis en een beter begrip van de Roma leefwijzen en gebruiken voor, en zet de kwestie van het schoolbezoek, verklaard door de Roma zelf, in het licht. Onderwijs lijkt door de Roma en de niet Roma zeer verschillend te worden opgevat. Het is juist de erkenning van dit verschil in beleving en visie die toelaat om de integratie en de scholing van de Roma, met hen en niet enkel voor hen te bekijken. De Roma beschouwen de vorming van hun kinderen bovenal als een mogelijkheid om een beter statuut te bekomen, die leidt tot betere levensomstandigheden en meer regelmatige lonen. De ouders, die sterk buiten de maatschappij werden geplaatst in hun land van herkomst, beleefden voornamelijk negatieve ervaringen met de school (segregatie, stigmatisering, geweld) en uiten de volgende vraag die paradoxaal kan lijken: dat hun kinderen met genegenheid behandeld worden en dat ze meer aandacht krijgen van het onderwijzend personeel. Vervolgens is het zo dat binnen de logica van deze in zichzelf gekeerde cultuur, het huwelijk belangrijker is dan de studies op het vlak van sociaal kapitaal bij de Roma. De morele waarden van de Roma en het gemengde jongens-meisjes karakter van de school zijn vaak niet verenigbaar. Tot slot heeft ook de migratie (die vaak een zwerftocht was doorheen verschillende landen) de integratie in het onderwijs niet vergemakkelijkt. De uitlatingen van de Roma-ouders, die toch aangeven van goede wil te zijn, tonen aan dat het nauwelijks gemakkelijk is voor hen, vertrekkende van deze verschillende socioculturele grondslagen, om de scholing van hun kinderen te herleiden tot een strategie van sociaal slagen.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
11
Samenvatting
De aanbevelingen leggen de nadruk op alles dat het schoolbezoek van Romakinderen kan bevorderen. Naast de erkenning van de Roma als burger, het rekening houden met hun culturele eigenheid en naast een eventuele financiële bijstand, leggen een sfeer van toenadering en van vertrouwen zich op bij het opzetten van verschillende initiatieven. Bemiddeling, het creëren van opvangruimtes en volwasseneneducatie zijn allemaal pistes die de aanwezigheid van Roma in het onderwijs kunnen vergemakkelijken. De Koning Boudewijnstichting hoopt dat de informatie en aanbevelingen die in dit rapport verzameld werden zullen kunnen bijdragen tot een betere integratie van de Roma-ouders en kinderen in de Belgische samenleving.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
12
Samenvatting
“Vandaag, net zoals vroeger (en zoals altijd?), willen wij nergens zigeuners zien. Niet aan de dom van Milaan of onder de bogen van Rue de Rivoli in Parijs waar ze als armoedzaaiers of schooiers rondhangen. En ook niet in de buitenwijken van dezelfde steden waar ze als welvarende miljonairs rondrijden met hun Mercedes. Ongegeneerd plaatsen de zigeuners beide uiteinden van onze maatschappelijke ladder op gelijke voet naast elkaar en lijken ze de kenmerken en de waarden van onze beschaving op een naïeve manier over te nemen. Misschien is het omdat ze onze waarheid onverbloemd laten zien dat hun aanwezigheid voor ons ondraaglijk is?” (Williams, 1993: 8).
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
13
Inleiding
In België is de bezorgdheid over de Roma de voorbije jaren sterk toegenomen: bestaat er dan geen oplossing voor de bedelarij door hoofdzakelijk Oost-Europese Roma1, en in het bijzonder door Roma afkomstig uit Roemenië (Clé, 20062). En hoe kunnen de Romakinderen naar het onderwijssysteem worden geleid? De zoektocht naar antwoorden op deze vragen heeft enkele sociale actoren ertoe aangezet de culturele gewoonten (de waarden, de socialisatie van de kinderen) van de Roma te onderzoeken in het kader van maatschappelijk werk (OCMW) of van actieonderzoek (La CODE, 20043; Foyer, 2004). Daarbij vertrekt men van de vaststelling dat de kinderen een schoolachterstand hebben vanwege een steeds terugkerend absenteïsme in de basisschool en een volledig afhaken bij het begin van het secundair onderwijs. Die achterstand moet worden overbrugd via aangepaste middelen en strategieën. Volgens de geraadpleegde documenten lijkt deze situatie kenmerkend te zijn voor de Romabevolking in het algemeen4. Wanneer we de situatie van de Roma in het land van herkomst bekijken, blijkt uit de beschikbare cijfers dat Romakinderen overal in de MOElanden5 bijna volledig afwezig zijn in de kleuterschool, dat het percentage kinderen dat is ingeschreven in de basisschool en het percentage dat die school ook afmaakt, bij de Roma lager ligt dan bij de niet-Romabevolking en dat dit percentage nog drastisch daalt bij de overgang naar het secundair en het hoger onderwijs6.
Koning Boudewijnstichting
1
Rom betekent ‘man’ en staat tegenover Gadjo, vreemdeling, een term voor de Andere, de niet-Roma. Dergelijke binaire indelingen vinden we in Spanje met Gitano/Payo of in Groot-Brittannië met Gypsy/Gorgio. Niet alle personen van Romani-afkomst beschouwen zichzelf als Roma. Hoewel dit semantisch niet volledig klopt, gebruiken wij ‘Roma’ om in het algemeen te verwijzen naar Roma /zigeuners afkomstig uit de landen van Centraal- en Oost-Europa. Rom is een mannelijk substantief. Romni (vr.enk.) verwijst naar een gehuwde vrouw. Het mannelijke meervoud is Roma, het vrouwelijke meervoud Romnia. Om het lezen te vergemakkelijken gebruiken wij Roma als adjectief en als enkelvoudig en meervoudig substantief (al is dat niet grammaticaal correct in het Romani, de taal van de Roma). Hetzelfde geldt voor Gadjo (m. enk.)/ Gadji (vr. enk.)/ Gadje (m.meerv./ Gadjia (vr. meerv.). Daar hebben wij het adjectief en het substantief Gadje van afgeleid, ook als (grammaticaal niet-correct) meervoud.
2
De samenvatting van dit onderzoek kan online geconsulteerd worden op het volgende adres: http://www.kbs-frb.be/uploadedfiles/KBS-FRB/Files/Verslag/onderzoek%20N. pdf
3
De onderzoeksrapporten zijn te vinden op de website van la CODE: www.lacode.be onder de rubriek ‘Dossiers’ – Mineurs en situation de mendicité.
4
Deze aspecten worden vermeld in een intern rapport van het ocmw van Luik (2006), in het actieonderzoek van la CODE, in het onderzoek van Foyer (2004), in Bruggen (2006), in de ’werktekst’ van De-8 (2004, Antwerpen), VROEM (2007, Hasselt) en in de visietekst van RORA (2005)
5
De landen van Midden- en Oost-Europa
6
Een vergelijkende tabel voor deze landen is te vinden op het volgende internetadres: http://www.soros.org/initiatives/esp/articles_publications/publications/ monitoring_20061218/table_20061218.pdf
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
15
Inleiding
Maar om te begrijpen hoe de Roma ‘anders’ zijn in hun relatie tot de Gadjesamenleving (hier de Belgische samenleving) en meer bepaald tot het onderwijssysteem, volstaat het niet om een inventaris op te maken van wat wij als sociale handicaps beschouwen, dat wil zeggen het onvolledige of ontbrekende schoolbezoek. We moeten ons niet alleen afvragen wie en/of hoe de Roma zijn, maar ook en vooral welke soort van relatie (met name de machtsverhoudingen, de beeldvorming, de legitimatie enz.) alle actoren die betrokken zijn bij het schoolbezoek van de Romakinderen, met elkaar verbindt: de school in het land van herkomst (en daarmee verbonden andere overheidsinstellingen), de school in België (evenals andere Belgische instellingen), de maatschappelijk werkers en de Roma zelf (leerlingen en ouders). Het actieonderzoek van Sarah Carpentier en Frédérique Van Houcke (la CODE, 2004) geeft een uitgebreid overzicht van de institutionele actoren en van de verantwoordelijkheden op het vlak van de integratie van de Roma in de Belgische samenleving. Dit onderzoek richt de aandacht op de ouders als actoren. Het is niet de bedoeling om een balans op te maken van het schoolbezoek van Romakinderen in België of om het overheidsbeleid ter zake te evalueren. Voorafgaand onderzoek (la CODE, 2004; Roma, 2004) heeft al gezorgd voor een stand van zaken, aanbevelingen en een overzicht van goede praktijkvoorbeelden. Het is hier niet de bedoeling om vroegere onderzoeken nog eens over te doen. Hier willen we nadenken over het thema ‘onderwijs aan Romakinderen’ vertrekkende van de beleving en de getuigenissen van Roma-ouders. Zo willen we een nieuwe bijdrage leveren aan het denkproces over de aanwezigheid van de Roma in België. Wij hopen hier met andere woorden elementen te kunnen aandragen voor een beter begrip van de Roma als mensen, mannen en vrouwen, en meer bepaald als ouders zonder daarbij onmiddellijke oplossingen voor hun integratie te willen aanbevelen want dat valt buiten onze onderzoeksopdracht. We zullen wel even ingaan op de werking van het beleid met betrekking tot de minderheden en op de institutionele spelers die instaan voor het onderwijs aan de Romakinderen in België. De complexiteit van deze problematiek zal geïllustreerd worden aan de hand van enkele interessante voorbeelden en er worden ook enkele aanbevelingen geformuleerd. Tot slot willen we ook nog verduidelijken dat dit rapport is geschreven vanuit het oogpunt van een antropologe, die voor de uitdaging stond om de aandacht te vestigen op de menselijke kant van haar gesprekspartners door nader contact met hen te zoeken, door met hen mee te voelen zonder hen te idealiseren en door een kritische blik te werpen op alle maatschappelijke relaties, instellingen en structuren waarbinnen zij optreden als actoren. Het onderzoek van Carpentier en Van Houcke (2004) wijst op misverstanden in de communicatie tussen de scholen (directeurs, leerkrachten) en de Roma-ouders. Die misverstanden hebben niet alleen te maken met de taal, maar wijzen ook op storingen op het vlak van de erkenning en de legitimiteit van de Roma als personen. Wij willen weten of de Roma die misverstanden (tussen Roma en Gadje) ook zelf als dusdanig ervaren. Gaat het om een weerstandsactie, om een bewust en strategisch verzet met als doel de Roma-identiteit te behouden? Ervaren de Roma een opzettelijke vijandigheid of discriminatie vanwege de Gadje met betrekking tot de integratie in het onderwijs? Op basis van onderzoekservaringen over en met de Roma uit enkele Roemeense dorpen7 gaan we ervan uit dat de relatie tussen Roma en Gadje wordt gekenmerkt door misverstanden, dubbelzinnigheden en ook door aanhoudende pogingen van beide kanten om zich van elkaar te onderscheiden. Daarnaast is er 7
De auteur van dit rapport heeft tussen 2001 en 2006 etnografisch veldwerk verricht in drie dorpen waar Kaldarari-Roma wonen (ambachtelijke ketel- en emmermakers) in de omgeving van de Roemeense hoofdstad Boekarest.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
16
Inleiding
echter ook een nauwe samenwerking en een permanente verstandhouding in deze relatie. Volgens Maurits Eycken (2006), die veldwerk heeft verricht bij Vlach-Roma8 in Centraal-Europa (Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Roemenië), zou er een ‘symbiose’ bestaan tussen de wereld van de Roma en die van de Gadje: om te bestaan hebben de Roma de Gadje nodig en omgekeerd. Alaina Lemon (2000) toont dan weer aan dat de Roma en de Gadje in Rusland door het communistische bewind een gemeenschappelijk geheugen en eenzelfde levenswijze delen, ondanks allerlei pogingen vanwege de Gadje om de ‘echte’ zigeuners te onderscheiden van de ‘gewone’ zigeuners en vanwege de Roma om zich te onderscheiden van de Gadje (die zij bijvoorbeeld als dwazen omschrijven). Dat wil dus zeggen dat er tussen de Roma en de Gadje evenveel gelijkenissen als verschillen bestaan en dat het nodig is om daar simultaan rekening mee te houden. Los van de recente ervaringen blijkt de geschiedenis van de Roma gekenmerkt te zijn door ernstige aanslagen op hun menselijke waardigheid, gaande van slavernij (van de 14de tot de 19de eeuw in Walachije en Moldavië), over gedwongen assimilatie in het kader van het minderhedenbeleid van de Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia van Habsburg (1740-1780) en van Jozef II (1780-790) in Centraal-Europa, van racisme tegenover zigeuners in de jaren 1930 in West-Europa tot uiteindelijk hun gedeeltelijke uitroeiing en deportatie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Met het oog op die geschiedenis, die de Roma vandaag graag erkend willen zien9, gaan wij ervan uit dat het gevoel van uitsluiting ingeworteld zit in een collectief Roma-onderbewustzijn dat de Romagroepen (of/en zigeuners) verenigt ondanks hun talloze verschillen op het vlak van taal, religie, werkzaamheden en levensstijl. Dit gevoel van uitsluiting uit zich in het wantrouwen en de afstand die de Roma voelen ten opzichte van de Gadje. Daartegenover staat dat de marginalisering van de Roma voor de Gadje de regel vormt. Vooral vanaf de 19de eeuw is men dit gaan zien als een ‘zigeunerprobleem’. In de landen van Centraal- en Oost-Europa is de situatie van de Romabevolking er aanzienlijk op achteruitgegaan door de indeling in klassen en het streven naar homogenisering van het juridisch en politioneel apparaat binnen de natiestaten. Samenvattend stellen wij aan de ene kant vast dat beide groepen elkaar nodig hebben, dat ze naast elkaar bestaan en samen evolueren, en, aan de andere kant dat er intrinsieke breuken zijn in een machtsverhouding die wordt beheerst door de Gadje. Die spanning is aanwezig in alle relaties tussen Roma en Gadje en is bijgevolg ook terug te vinden in hun relatie tot het onderwijs en in de concrete cases die we hier gaan onderzoeken. Dezelfde spanning bemoeilijkt elk Roma-onderzoek door de Gadje. Daarom was het voor ons een belangrijk aandachtspunt bij de keuze van methodes, bij de manier waarop de enquête op het terrein werd ontwikkeld en uitgevoerd en bij onze beschouwingen achteraf. De personen die we in het kader van dit onderzoek hebben geïnterviewd, omschrijven zichzelf als Roma, spreken allemaal Romani, zijn afkomstig uit de MOE-landen (waar zij meer dan de helft van hun leven hebben gewoond) en verblijven al minstens één jaar in België. Wat wij beschouwen als de ‘Romagemeenschap’ is een veelvoud van netwerken en groepen, waarbinnen de individuele personen elkaar vaak niet kennen (noch willen kennen). Zoals aangekondigd, legt ons onderzoek de klemtoon op de mogelijke ‘begunstigden’ van een sociale rechtvaardigheid die streeft naar verbetering. De Romamannen 8
Vlach is een benaming die verwijst naar het dialect met veel Roemeense woorden, Vlach komt van Walachije, de Roemeenssprekende provincie waar de Roma tot de 19de eeuw als slaven werden behandeld. Na de afschaffing van de slavernij emigreerden zij over heel Europa en zelfs naar de Verenigde Staten, Canada en Australië. Er bestaan in Europa andere dialecten die volgens hetzelfde principe hun naam verlenen aan de respectieve Romagroepen: Polska Roma, Russka Roma enz.
9
8 april is in 1971 door de Internationale Roma Unie uitgeroepen tot Internationale Romadag.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
17
Inleiding
en – vrouwen worden zelf aan het woord gelaten over hun kinderen en het onderwijs. Daarbij wordt getracht te begrijpen welke beelden en verwachtingen zij hebben van het onderwijs dat in België wordt aangeboden en hoe zij die verwoorden. Hoewel een volledig inlevingsvermogen een illusie is en het onmogelijk is om ‘in de huid van de andere kruipen’ zoals een van de Roma-informanten graag zou doen (M., 25 jaar, Roemenië), wordt met dit onderzoek getracht de wereld, en vooral het onderwijs voor de kinderen, te beschrijven vanuit het standpunt van de Roma. Daarmee wordt een dubbel doel beoogd: enerzijds meer te weten komen over één of meer Roma-opvattingen, en anderzijds actie ondernemen –de terreinenquête vormt immers een manier om de Roma te betrekken bij de denkoefening en tevens erkent ze impliciet dat hun standpunt, dat zo beter zichtbaar zal zijn, belangrijk is. We hebben ook bewust voorrang gegeven aan getuigenissen van vrouwen, ervan uitgaande dat zij sterker betrokken zijn bij de opvoeding van de kinderen. Indien een betere scholing voor de Romakinderen denkbaar zou zijn, zijn de moeders misschien de belangrijkste actoren van die verandering en zijn zij ook degenen die daar als verantwoordelijke volwassenen het sterkst bij betrokken zijn10. Daarom is het onderzoek dan ook gestart met een enquête rond Romamoeders. Zoals verder zal blijken, werd deze benadering bijgesteld en werd beslist om ook het woord te geven aan enkele mannen. Dat veranderde echter niets aan onze bedoeling om te zoeken naar hefbomen voor een empowerment11 van Romavrouwen. De keuze van de mannelijke en vrouwelijke gesprekspartners alsook van het verloop van de enquête die steunde op semigestructureerde interviews, wordt in het tweede hoofdstuk toegelicht. Dit onderzoek bevraagt moeders en vaders van Romakinderen om na te gaan hoe volwassen Romamigranten in België aankijken tegen de school, het schoolbezoek, maatschappelijk succes, de respectieve rol van mannen en vrouwen in de opvoeding van kinderen en hun erkentelijkheid. Zoals eerder aangegeven kunnen we opvoedingskwesties maar begrijpen tegen de achtergrond van het geheel van de subjectieve beleving van individuen en groepen. Zodoende heeft het onderzoek ook betrekking op vragen in verband met het statuut van de Roma in België, hun inkomen, hun gezinswaarden en de verhouding tussen de seksen, de organisatie van het dagelijks leven en hun religie.
10
Zoals in onze samenleving, zijn de Romavrouwen belast met de opvoeding en de zorg voor de kinderen, wat wijst op een structurele ongelijkheid in de genderverhoudingen als het gaat over werk en het dragen van verantwoordelijkheid.
11
Deze Engelse term is te vertalen als ‘een versterking van de bekwaamheid om te handelen’.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
18
1. Sociaal historische achtergrond en afbakening van de problematiek
1.1. Namen, aantal en talen van de Roma Elk onderzoek over de Roma wordt geconfronteerd met de moeilijkheid om deze bevolkingsgroep te definiëren. De naam ‘Rom’ betekent ‘man’ in het Romani en wordt door bepaalde zigeunergroepen gebruikt om naar de eigen volksgroep te verwijzen. De termen ‘Gitan’, ‘Zigeuner’, ‘Tsigane’, ‘Csigany’ worden gebruikt door de buitenwereld en hebben in de loop der eeuwen vaak een sterk pejoratieve connotatie gekregen12. Daarom adviseren de politieke organisaties van de Roma om de eigen benaming van de bevolkingsgroep te gebruiken (eigenlijk gespeld als Rrom), hoewel dat helemaal geen garantie is om vooroordelen en stereotypen te vermijden. Niet alle groepen die door de buitenwereld als ‘zigeuners’ worden aangeduid, beschouwen zichzelf als Roma: de Sinti, Manoesjen, Jenisch of Kale uit West-Europa gebruiken net deze etnoniemen om zich te onderscheiden van de Roma, een term die verwijst naar de zigeuners die zijn aangekomen na het instorten van de communistische regimes in de MOE-landen. Ook in Centraal- en Oost-Europa zijn er groepen zigeuners die zich geen Roma noemen zoals de Albaneessprekende Ashkali in de Balkan (of kastali – van hout, een benaming voor mensen die geen Romani spreken)13 of de Roemeenssprekende Boyash (Rudar) uit Hongarije, Roemenië en Kroatië. ‘Zigeuners’ zou dus veeleer een algemeen etiket zijn voor arme en marginale woonwagenbewoners of zwervers, dat vooral bedacht is binnen een classificerend en onderdrukkend staatsapparaat en dat volkeren met een Romani-achtergrond samen met andere, als afwijkend beschouwde bevolkingsgroepen op een hoop gooit. In elk geval blijkt het samenvoegen van deze groepen onder één enkel etiket van zigeuners of Gitans/Tsiganes of Roma and Roma like of van ‘volk zonder vast grondgebied’ (Courtiade, 2003) voort te komen uit een logica die vooral politiek van aard is en die voortaan vooral op Europese schaal speelt. Volgens historici en taalkundigen zijn deze bevolkingsgroepen in Europa aangekomen vanuit het noordoosten van India en vanuit Perzië vanaf de 9de en 10de eeuw n.C. Dit wordt algemeen beschouwd als de eerste migratiegolf van zigeuners, een tweede volgt na de afschaffing van de slavernij van zigeuners in Walachije en Moldavië aan het einde van de 19de eeuw en een derde (Reyniers, 1993) komt op gang na de 2de Wereldoorlog en wordt nog versterkt na de val van de communistische regimes in de MOE-landen. 12 Toch is ‘Gitan’ bijvoorbeeld duidelijk minder pejoratief in de Franse context dan ‘Tsigane’ in de Oost-Europese context. 13 De verwarring tussen de Ashkali en de Roma levert voor deze laatsten problemen op, bijvoorbeeld in Kosovo waar de Roma vooral gekozen hebben voor een loyale houding tegenover het centrale Servische gezag.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
19
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
Het gebruik van de generieke term ‘Roma’ is omstreden. Bovendien bestaat er paradoxaal genoeg een soort semantische en historische overeenstemming tussen de etnoniemen ‘zigeuner’ en ‘Roma’, doordat de twee termen verwijzen naar een bevolking die als marginaal wordt beschouwd. De Roma aanvaarden weliswaar niet altijd de naam ‘zigeuner’ die de Gadje hun geven, maar ze weten dat deze naam wel degelijk naar hen verwijst. De benaming van een individu of een groep als categorie weerspiegelt de historische ervaring van de interactie met andere groepen en van de politieke manipulatie die daarmee gepaard ging. De Roma gebruiken ‘zigeuner’ vaak als een vertaling van ‘Roma’ in de taal van de Gadje. Zo gebruiken zij bijna altijd de term ‘zigeuners’ wanneer zij over zichzelf praten met de Gadje. Dat wil uiteraard niet zeggen dat zij de pejoratieve connotaties aanvaarden die daarmee verbonden zijn, maar dit verschillende gebruik – ‘Roma’ onderling en ‘zigeuner’ met de anderen – lijkt deel uit te maken van een stilzwijgende afspraak in de communicatie. Tevens lijkt het een manier te zijn om de telkens opnieuw vermelde symbolische grens tussen Roma en Gadje in woorden te vatten. De Romagroepen in Europa vertonen onderlinge verschillen op het vlak van beroepsbezigheden, de mate van integratie in de hen omringende samenleving, de talen die ze spreken enz. De Romani-taal (een Sanskrietstam met ontleningen aan het Grieks, het Turks, het Slavisch, het Roemeens enz.) zou volgens taalkundigen ongeveer zestig dialecten omvatten, onderverdeeld in vijf subgroepen. Het meest verspreide dialect zou het Vlach Romani zijn, dat subdialecten omvat als het Kalderash, het Lovari en het Machavo. Als ambachtslui en handelaars waren de Roma in het verleden heel mobiel en namen zij bepaalde economische niches in. Op die manier hadden zij tot aan de moderniteit hun plaats in de Europese samenlevingen14. Hun situatie is er sterk op achteruitgegaan, vooral ten gevolge van de massale industrialisering en van het moderne, op assimilatie gerichte beleid (Eycken, 2006; Williams, 1992). De situatie kan echter sterk verschillen naarmate men van het oosten naar het westen opschuift, of naarmate men de landen vergelijkt die vroeger onder Ottomaanse of onder Germaanse invloed stonden. In het algemeen kunnen we zeggen dat de Roma er nog steeds op achteruitgaan. Momenteel zouden er in Europa ongeveer 8 à 12 miljoen Roma wonen (ongeveer 2 miljoen in Roemenië, 800.000 in Bulgarije, 500.000 in Slowakije, 450.000 in Servië enz.)15. Voor de overheden (en meer recentelijk voor de EU) is dat een belangrijk gegeven om greep te kunnen krijgen op een bevolkingsgroep die aan hun controle ontsnapt. De veranderingen in de wereldeconomie hebben een grote invloed gehad op de activiteiten die het overleven van de Romagemeenschappen verzekerden: de productie van huishoudelijke artikelen is vervangen door het inzamelen van materiaal als karton, glas en metaal. Tegelijk worden de Roma in deze activiteiten steeds meer gemarginaliseerd door de geïnstitutionaliseerde diensteneconomie. Het handelsbeleid van de verschillende landen draagt verder bij tot hun uitsluiting: voortaan moeten zij een vergunning hebben om papier in te zamelen, om tweedehandskledij te verkopen of om vruchten te verkopen die ze in het bos hebben geplukt (paddenstoelen en bessen). Centraal- en Oost-Europa, dat vroeger sterk 14 Moderniteit is een omstreden notie. We refereren hier naar de politieke moderniteit van het tijdperk van de verlichting en naar de theorieën van het Sociaal Contract. Dit tijdperk luidt ondermeer nieuwe bestuurswijzen in en geeft personen een statuut (burgerschap), wat totaal verschilt van het Ancien Régime. Personen van wie de gemeenschap vindt dat ze “van nature” niet passen in het Sociaal Contract, zoals vrouwen en armen bijvoorbeeld, worden politiek uitgesloten. De politieke uitsluiting van zigeuners (Bohemers, Sarazins) volgt deze logica en omwille van hun rondtrekkende leven leidt ze geleidelijk ook tot een economische uitsluiting. Deze economische uitsluiting gaat historisch gezien trager en is minder radicaal dan de politieke uitsluiting. 15 Het gaat niet om officiële schattingen (afkomstig uit volkstellingen) maar om ramingen afkomstig van onderzoek, ngo’s en Roma-organisaties. De internationale rapporten baseren zich vooral op dergelijke niet-officiële schattingen. Voor een verduidelijking van de schatting van het aantal Roma per land, zie de monitoring van het Roma-onderwijs op Europees niveau: http://www.soros.org/initiatives/esp/articles_publications/publications/monitoring_20061218/monitoring_20061218.pdf
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
20
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
geïndustrialiseerd was, kampt nu met een hoge werkloosheid waardoor de hele bevolking verarmt, maar de Roma zijn de armsten onder de armen. Zij vormen een subproletariaat dat slechts in beperkte mate toegang heeft tot al erg schaarse lokale hulpbronnen. Hoewel er onder hen ook succesvolle ondernemers, arbeiders of leerkrachten zijn, leeft de meerderheid (volgens schattingen van de VN–UNDP en de Wereldbank) onder de armoededrempel en zijn zij het slachtoffer van racistische en xenofobe vooroordelen. Volgens talrijke getuigenissen van wetenschappers, journalisten of Roma en ook volgens regelmatige opiniepeilingen, zijn de Roma het slachtoffer van uitzonderlijk harde vormen van racisme. Zo denkt de grote meerderheid van de Gadje, opgeleid of niet, dat de Roma vuil, onbetrouwbaar en onbeschaafd zijn. Vaak stellen de Gadje zich zelfs niet de vraag waar die informatie vandaan komt en schrijven ze die vooroordelen toe aan de “natuur” of eventueel aan de “cultuur” van de zigeuners. Ze vinden dat beeld zelfs zo vanzelfsprekend en realistisch dat zij de racistische inhoud ervan zelfs niet onderkennen en meestal ontkennen dat er racisme is in hun eigen samenleving16. Bovendien worden de Roma binnen dit denkkader gediscrimineerd omwille van hun levenswijze en worden zij dus verantwoordelijk gesteld voor hun eigen discriminatie17.
1.2. Oorsprong Vaak wordt verwezen naar de Indische oorsprong van de Roma. Wij willen dit verband dat door taalkundigen is vastgesteld, niet in twijfel trekken, maar de systematische verwijzing naar de Indische oorsprong lijkt ons wel een gevolg van een gangbaar discours. Gadje zijn net zo goed van Aziatische oorsprong, denk maar aan de migratiegolven van de Hunnen, de Mongolen of de Slaven die zich tijdens de eerste eeuwen van onze tijdrekening hebben vermengd met de sedentaire bevolking. Nochtans wordt die oorsprong niet vermeld in het huidige politieke discours. Het lijkt alsof de verwijzing naar de verre oorsprong van de Roma bepaalde aspecten van hun cultuur of hun relatie met de Europese samenlevingen verklaart, maar in feite maakt dat de ontkenning van hun Europese territoriale verankering alleen maar sterker. Door telkens opnieuw te herhalen dat zij vreemdelingen zijn, die van ergens anders komen, versterkt de perceptie dat ze bij ons niet op hun plaats zijn. Dit werkt racisme tegenover deze bevolkingsgroep in de hand. In dat verband verklaart één van onze informanten spontaan: “In Roemenië of hier is het net hetzelfde – ik ben een vreemdeling. Hier [in België] ben ik een ‘étranger’ [geciteerd], in Roemenië noemt men mij een zigeuner die afkomstig is uit India of weet ik veel waarvandaan.”18 Bij expliciete vragen over dit onderwerp voelden de Roma die we bij ons onderzoek ontmoetten, zich meestal gekwetst en gestigmatiseerd omdat zij dat zien als een racistische afwijzing: “Men heeft mij gezegd dat wij uit India komen, maar ik heb Indiërs gezien en die zijn allemaal zo zwart, en kijk eens naar mij mevrouw, ik ben blank zoals u.”19
16 In 2005 en 2006 nam Valeriu Nicolae van ERIO (European Roma Information Center) het woord in verschillende virtuele fora en kranten met een aanklacht tegen het racisme in de voetbalstadions (vooral in Roemenië). Hij legt uit dat de bevoegde instanties niet alleen geen maatregelen nemen tegen dit racisme, maar ook het bestaan ervan niet eens openlijk erkennen. 17 Wij hebben dit tussen 2001 en 2006 vastgesteld op het terrein dat we onderzochten in Roemenië. Dit is ook het onderwerp van het artikel van Petrovna (2001) http://www.errc.org/cikk.php?cikk=1218 en van de vaststellingen van Maghyari-Vincze (2006) in het rapport over de uitsluiting van de Roma van Timisoara http://www.euro.ubbcluj.ro/structura/pers/excl_romi.pdf 18 De enquêtegesprekken worden voorgesteld in hoofdstuk 2. Wij gebruiken hier uittreksels uit die gesprekken om onze stellingen over de Roma te illustreren. 19 Gesprek met S., een jonge Roma die we toevallig ontmoetten in een Brussels station. Het standpunt van S. stemt overeen met wat je vaak hoort bij de Roma in Roemenië.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
21
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
Het is niet verwonderlijk dat de Roma de vraag naar de oorsprong in het belachelijke trekken (met uitzondering van de Roma-elite): “God legde een kaas voor aan de volkeren en zei dat ze elk hun deel moesten kiezen. Zij repten zich om een deel van het grondgebied te kiezen, maar de Roma bleven om van de kaas eten. Daarom hebben zij geen vaderland.” (M., 45 jaar, Bulgarije) Zelfs al heeft India sporen nagelaten in de Romani-taal, het land is niet aanwezig in het collectieve geheugen van de Roma. Net zoals in andere gevallen van etnische (of nationale) identiteitsopbouw zou je zo’n verwijzing naar een gemeenschappelijke oorsprong en naar andere eenheidscheppende elementen (een verenigende oorsprongsmythe) nochtans kunnen verwachten van de elite, als een intellectuele productie van recente datum. Aangezien dat niet zo is, gaan wij er, net als de meeste westerse antropologen die zich toeleggen op zigeunergroepen, van uit dat de Indiase oorsprong in geen enkele zin verklarend is voor de culturele gewoonten van de Roma en voor de plaats die ze opeisen tussen de Gadje.
1.3. Roma: identiteiten, culturen en politiek We zien trouwens dat het woord ‘Roma’ een plaats heeft verworven in de politieke en wetenschappelijke woordenschat, tegelijk met de nieuwe invulling van de Oost-Westkloof, de opening van de grenzen en de integratie van de meeste postcommunistische staten in de Europese Unie20. Sinds Roemenië en Bulgarije op 1 januari 2007 toetraden tot de EU zijn de Roma (en de met hen geassocieerde groepen, in het Engels Roma like of Roma related groups) de numeriek belangrijkste minderheid binnen de EU. De Europese instellingen spelen een belangrijke rol in de taalkundige omschrijving van deze categorie. Sedert 2007 maakt Europa officieel een onderscheid tussen de Roma en spreekt ze van ‘Woonwagenbewoners uit het Westen’ en ‘Roma uit het Oosten’: “This separation is the precondition for portraying ‘Eastern Roma’ as obstacles to EU enlargement” (Simhandl, 2006: 110). Daarnaast lijkt er ook een tegenstelling te bestaan tussen de eisen van de zigeunerelites zelf. In WestEuropa eisen de Woonwagenbewoners een burgerschap dat niet gebaseerd is op het behoren tot een etnische groep, maar op een andere levenswijze (in een woonwagen, al dan niet mobiel), terwijl de elite van de Roma en de Sinti in Centraal- en Oost-Europa streven naar een statuut van Europese transnationale minderheid en ten strijde trekken tegen discriminatie op het nationale niveau. De politieke stem van de Roma in Centraal- en Oost-Europa is ontstaan in de context van de uitbreiding van de Europese Unie na 1990. Er ontstonden talrijke nationale NGO’s en ook politieke partijen die vertegenwoordigd zijn in de nationale parlementen. Op het internationale niveau hebben ook organisaties als het Europees Forum van Roma- en Sinti-Organisaties en de Internationale Roma-Unie vertegenwoordigers in het Europees Parlement en de Europese Commissie (er bestaat bijvoorbeeld een permanente adviesgroep over Romakwesties bij de Commissie). De Commissie voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) evenals het Europees Parlement hebben een groot aantal resoluties over de bescherming van de minderheden en zelfs specifieke aanbevelingen in verband met de Roma goedgekeurd. De vraag is evenwel naar welke vorm van erkenning de Roma zelf streven en in welke hoedanigheid zij willen erkend worden: als natie zonder grondgebied in 20 Andrea Boscoboinik (2007) merkt op dat een twintigtal jaar geleden in Bulgarije en Macedonië niemand (behalve de Roma onderling) deze benaming gebruikte. Dat geldt ook voor de meeste MOE-landen.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
22
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
de diaspora, als transnationale minderheid of als inwoners van de landen waar ze wonen of rondtrekken? De postcommunistische staten van hun kant hebben antidiscriminatiewetten goedgekeurd en hebben voorzien in speciale structuren en in (Europese en Amerikaanse) financiering21 om een beleid ten gunste van de Roma te voeren. Het is echter zo dat zij geen concrete en overtuigende resultaten behalen in de verbetering van de levensomstandigheden van de plaatselijke Roma- en zigeunergemeenschappen. En dat is te wijten aan een grote discrepantie tussen de institutionele hervormingen en de beeldvorming in de maatschappij. Tegelijk hebben vele Roma uit de MOE-landen de naam ‘Roma’ (voor hen een synoniem van ‘zigeuner’) toegewezen gekregen, hoewel zij liever willen beschouwd worden als nationale staatsburgers: “Wat staat hier mevrouw? ROMANIA! Ik ben Roemeen… Ja, ik ben zigeuner! Zo is het…,” zegt S. (een jonge Roma die we toevallig ontmoetten in een Brussels station) als antwoord op de vraag “Ben je Roma?”. Hier kan worden opgemerkt dat het onderwerp van de nationale identiteit voortdurend terugkwam in wat we hoorden en in de verantwoording die werd gegeven voor de oprichting van groepen en verenigingen. Een jonge Romavrouw uit Bulgarije die een stage volgt bij de Europese Commissie in Brussel bevestigt: “Roma don’t have to be separate from other national migrants” (opgetekend in het Engels). Roma enerzijds en Roemeen of Bulgaar anderzijds zijn inderdaad geen identiteiten die elkaar uitsluiten, maar wij begrijpen toch dat de vraag van het nationale staatsburgerschap niet alleen speelt bij de Manoesjen en de Roma uit het Westen. Dit zou de Roma-elite ook moeten begrijpen om dichter aan te sluiten bij de mensen die zij vertegenwoordigt. Zo werd trouwens vastgesteld dat de nationale afkomst een belangrijke rol speelt in de opbouw van de migrantennetwerken. De Roma uit Roemenië die we in Brussel ontmoetten, vinden dat zij niets te maken hebben met de Roma uit Kosovo of Macedonië. Zij menen dat de Joegoslaven te kwader trouw zijn en dat de meesten onder hen georganiseerd zijn in een soort maffiabendes. De Bulgaarse Roma van hun kant zien de Roemeense Roma dan weer als bedelaars met te weinig trots en als achterlijke arme sukkelaars. Verder worden binnen een veronderstelde nationale gemeenschap de Roma van een bepaald dorp door de Roma van andere dorpen beschouwd als ambitieus en koppig, elders heet het dan dat ze achterlijk zijn of worden ze gezien als ‘kolenkwekers’ (boeren – pejoratief). Het anders-zijn wordt gecreëerd als een strategie om zichzelf te onderscheiden – “wij zijn niet zulke zigeuners, wij zijn anders” of “dat zijn zigeunerszigeuners”. Echte.” De versnippering van de uit Roemenië afkomstige Roma van de Brusselse pinksterbeweging over drie kerken bewijst duidelijk dat er sprake is van verdeeldheid en verschillen tussen de Roma onderling. Toen wij ons voorstelden aan de Roma uit Kosovo die we in Sint-Niklaas ontmoetten met de mededeling dat wij de ambachtelijke Romaketelmakers in Roemenië goed kennen, kregen we een reactie van eerbiedige afstand: “Maar niet alle Roma zijn gelijk. Wij hebben op televisie Roma in Roemenië gezien, zij zijn…hoe moet ik dat zeggen…heel ouderwets, wij zijn zo niet”. Wanneer rekening wordt gehouden met deze meervoudige, soms conflictueuze, afbakeningen en classificaties, dan weerspiegelt de uitdrukking ‘Romavolk’ eerder een politiek streven dan een sociologische realiteit. Zigeuners die ‘Roma’ ervaren als een stigma, proberen soms hun oorsprong te verbergen: “Ik kan u heel 21 Zo is er bijvoorbeeld sinds kort het ‘Romadecennium 2005-2015’, een overleg tussen Europese programma’s dat doelstellingen, prioriteiten, indicatoren enz. heeft vastgelegd (vooral in verband met onderwijs, werkgelegenheid, gezondheid en huisvesting) en dat zich richt tot de regering van de zeven landen van Oost-Europa (Bulgarije, Kroatië, de Tsjechische Republiek, Servië en Montenegro, Hongarije, Roemenië, Slovakije en Macedonië). Uit de nationale resultaten na twee jaar blijkt dat talloze wettelijke en politieke belemmeringen de uitvoering van de projecten in de weg staan. Een aantal verslagen is te vinden op de website: http://www.romadecade.org/index.php?content=4&list=14
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
23
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
eerlijk zeggen dat ik soms liever aan de mensen zeg dat ik Kroaat ben of Bosniër of Joegoslaaf om mijzelf niet in moeilijkheden te brengen en om mijn Roma-afkomst te moeten rechtvaardigen,” (M., 24 jaar, Kosovo). Soms proberen ze die oorsprong ook gewoon te laten opgaan in een mozaïek van diverse etnieën. “Hier [in België], beweeg ik mij vrij, met een waardigheid als mens, niet als een Roma. Ik ben niet alleen maar Roma.” (M., 45 jaar, Bulgarije). Soms verhuizen de Roma en trotseren ze het etnische stigma om zich vrijelijk te kunnen bewegen en om met respect behandeld te worden door de openbare diensten (“Wij zijn Roma, maar wij zijn mensen zoals iedereen. [Maar] in Servië blijf je bij de dokter buiten wachten” - V., 41 jaar, Servië). Hun verschillend voorkomen (kleding, huidskleur enz.) dat contrasteert met de uniformiteit in hun land van herkomst, wordt als een teken van vrijheid gezien: “In Bulgarije is het niet moeilijk om het onderscheid te maken tussen een Roma en een Gadje. In België zijn er veel verschillende nationaliteiten, je ziet niet dat wij Roma zijn.” (V., 39 jaar, Bulgarije) We stellen ook vast dat de Roma zelf niet alleen ‘Roma’ (onderling) vertalen door ‘zigeuner’ (voor de Gadje), zoals we al eerder vermeldden, maar dat zij ook ‘zigeuner’ vertalen door ‘Roma’, wat voortaan de politiek correcte uitdrukking is in het discours van de Gadje in België. De term ‘Roma’ heeft de term ‘zigeuner’ dus vervangen, maar dat heeft niet geleid tot een verandering in het gevoel van uitsluiting, van minderwaardigheid omwille van het anders-zijn. We begrijpen dat de identiteit voortkomt uit een onderlinge habitus22 en uit de interactie met de anderen: “Wanneer de Roma Gadje ontmoeten, stellen zij zich defensief op, ze letten op wat ze zeggen, ze zijn op hun hoede, ze zijn niet echt open, ze passen op hun woorden… maar er wordt een onderscheid gemaakt [opgebouwd] aan beide kanten. De Gadje zeggen: voor dit werk willen we geen Roma.” (M., 28 jaar, Roemenië) Deze jongeman verklaart heel duidelijk hoe de identiteit op de grens tussen etnieën wordt opgebouwd: door een wederzijds herhalen van de verschillen. Anderen illustreren dit met een voorbeeld uit de praktijk: hoewel hij Turks spreekt en moslim is, heeft een van onze Bulgaarse Romagesprekspartners dat verborgen door een Slavisch klinkende naam aan te nemen (geholpen door het nationale Bulgaarse beleid dat officieel dergelijke naamsveranderingen heeft doorgevoerd). Bovendien heeft hij in de industriële slagerij waar hij werkte nooit aan zijn baas en aan zijn collega’s verteld dat hij Roma was. Dat hield hij een tiental jaar vol, tot de dag dat men hem Romani hoorde spreken. Tegelijk kunnen we veronderstellen dat het feit dat men verplicht wordt om de etnische afkomst te verbergen, het identiteitsgevoel kan versterken. In België wordt de volgende indeling gehanteerd: enerzijds de ‘autochtone’ Roms23 (die voor het grootste deel in woonwagens wonen op particuliere of openbare standplaatsen) en anderzijds de Roma die zijn geïmmigreerd uit de MOE-landen (vooral na de instorting van de communistische regimes). De Vlaamse organisaties die de integratie van deze mensen ondersteunen, noemen de eerste groep (met Belgische of Franse nationaliteit) ‘Rom’ en de tweede groep (mensen die na 1989 in België zijn aangekomen en die meestal het statuut van mensen zonder papieren, staatlozen of politiek vluchtelingen hebben of die wachten op regularisering) noemen ze ‘Roma’24. De Romaverenigingen gebruiken dan weer ‘Rom’ of ‘Roma’ voor alle zigeuners van Roma-afkomst25. Het Regionaal Integratiecentrum 22 Volgens Pierre Bourdieu (1972) moeten we habitus begrijpen als een geheel van waarden en opvattingen. Op dezelfde manier als het spelgevoel bijvoorbeeld werkt in de sport. Bourdieu wijst erop dat mensen die leven met een discrepantie tussen hun habitus en de vereisten van een objectieve situatie een grotere sociologische scherpzinnigheid hebben. 23 ‘Autochtoon’ is een term die wij gebruiken. Volgens de klassering van het Belgisch minderhedenbeleid behoren de Roma tot de categorie ‘allochtonen’. Wij komen hier later op terug. 24 www.vmc.be, http://www.vroemvzw.be/ 25 www.amarokher.be
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
24
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
Foyer26 (2004) schat het aantal Roma in België op 20.000 en in Brussel op 5500 à 7000. Volgens ramingen op basis van het bezoek aan de kerken van de pinksterbeweging meent Foyer dat 3500 tot 4600 Brusselse Roma afkomstig zijn uit Roemenië (de meerderheid uit het westen van het land, uit de streek van Banat en uit Arad). Bovendien treedt er ook een vorm van territoriumbepaling op, waarbij individuen een territoriale identiteit opeisen en aan anderen toekennen zonder dat zij noodzakelijk specifieke banden hebben binnen dit territorium: “De Roma van St. Ana zijn anders dan de Roma van Timisoara”; “Wij, de Roma van Mitrovica, waren hier al 400 jaar”. De aanspraak op een territoriale verankering, die verder gaat dan de migratiestromen, maakt deel uit van een positieve identiteit en helpt in grote mate bij het uitbouwen van netwerken en subgroepen, bij het instellen van categorieën, het maken van een onderscheid en het opstellen van een hiërarchie. Vaak verdwijnt deze positieve identiteit wanneer de rechtstreekse vraag moet worden beantwoord “Wat betekent het voor u om Roma te zijn?”, alsof die vraag impliciet verwijst naar het onderscheid Roma/Gadje en a priori een beschuldiging zou inhouden. De antwoorden getuigen van een defensieve houding: - ofwel wordt verwezen naar een natuurlijke willekeur die nu eenmaal hoort bij het noodlot en als dusdanig wordt aanvaard: “Ik ben zo geboren, ik heb daar geen enkel probleem mee.” (V., 27 jaar, Roemenië) “Hoe moet ik dat aan u uitleggen, het is onze nationaliteit, als onze ouders Roma waren, zijn wij ook Roma, het is geen kwestie van zich goed of slecht voelen, het is gewoon zo. Als ik Roemeen ben, kan ik geen zigeuner worden. Als ik zigeuner ben, kan ik geen Roemeen worden. Als ik als zigeuner geboren ben, zal ik als zigeuner sterven.” (M., 37 jaar, Roemenië) - ofwel naar een stigma dat hinderlijk is in de context van het racisme in de samenleving: “[Over de hypothese om een Gadje als partner te hebben] Als het hem niet stoort dat wij zigeuners zijn en hij heeft er niets op tegen om zigeuners als schoonmoeder en schoonvader te hebben, want u moet weten dat ik veel mensen heb ontmoet die bijvoorbeeld zeggen dat ze nooit aan dezelfde tafel zouden willen zitten als zigeuners of ouders die zeggen: ‘neen, neen, geen zigeuners’.” (V., 26 jaar, Roemenië) “Ik was zwart en hij blank en de mensen vonden het niet normaal dat wij samen waren.” (V., 41 jaar, Slovakije) Toch vindt men soms ook dat het verschil met de Gadje positief en gunstig is voor de Roma. Voor de vrouw die hieronder wordt geciteerd, is het een privilege om Roma te zijn en om moreel boven de Gadje te staan (fatsoen, respect, religiositeit, bedwingen van de vrouwelijke seksualiteit): “Zo gaat dat bij de Roemeense vrouwen… sorry hoor… De Roemeense vrouwen gaan uit met verscheidene Roemenen…. Daarom zeg ik dat er een groot verschil is tussen zigeuners en Roemenen, de Roemeense vrouwen zijn van lichte zeden…. Zij houden ervan om een keertje met de ene uit te gaan en dan met de andere en dan weer met een andere… Zigeunervrouwen doen dat niet. Zij nemen een man en ze blijven bij die man…” (V., 27 jaar, Roemenië)
26 Foyer is een Vlaamse vzw “ontstaan in 1969. De Foyer is in Molenbeek gevestigd en houdt zich op het gemeentelijke, regionale en internationale vlak bezig met de globale problematiek van de integratie van allochtone bevolkingsgroepen “ (cf. www.foyer. be). De ‘Dienst woonwagenbewoners en Roma’ van Foyer valt onder het Vlaamse stelsel van het minderhedenbeleid en wordt hoofdzakelijk op die manier gefinancierd. De verantwoordelijke van deze dienst, Koen Geurts, heeft de maatschappelijke problemen van de Roms (Roma) op het vlak van huisvesting, gezondheid, werkgelegenheid en vorming en onderwijs geëvalueerd, en hij heeft ook aanbevelingen geformuleerd voor de overheid (2004).
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
25
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
Deze morele superioriteit is een cruciaal element van de Roma-identiteit. Deze bezorgdheid om de morele integriteit – die verschillend is voor mannen en voor vrouwen – keert systematisch terug in wat we optekenden. Wij komen daar verder nog op terug. Nochtans is er naast deze afstand tot de Gadje ook een zekere vorm van toenadering: “Ik wilde altijd een leven in evenwicht hebben, zowel met de Roma als met de Gadje.” (M., 28 jaar, Roemenië) “Ik ben katholiek zoals hier in België, het is hetzelfde geloof.” (V., 41 jaar, Slovakije) of “Ik heb ook mijn traditionele gezinsleven, dat gaan we nooit kwijtraken ook al zitten we geleidelijk aan in een ander systeem.” (V., 26 jaar, Roemenië) Het verschil kan ook worden gezien als voedingsbodem van een mogelijke omgekeerde dominantie: “Ik heb aan de zigeuners gezegd dat het goed voor hen zal zijn als ze allemaal een hogere studie volgen en dat de Gadje dan voor hen zullen komen staan en zeggen ‘met uw goedkeuring, mijnheer de directeur’.” (M., 44 jaar, Roemenië) Bovendien komen de christelijke Roma in de context van de migratie (en vooral via de school) in contact met andere minderheden, met name Turken en mensen uit de Maghreb, en deze Gadje die in de meerderheid zijn in achtergestelde buurten en in de scholen daar, vergroten het stigma van de Roma nog op basis van het verschil in religie: “Op school roepen de kinderen mijn zoon na ‘zigeuner, varkenseter’ en op een dag zei hij mij ‘papa, klopt het dat wij varken eten? – wel, dan zou ik graag vegetariër worden.” (M., 28 jaar, Roemenië) of “Waar we vroeger woonden, zat het vol Marokkanen en die noemden ons altijd ‘de joden, de joden’.” (V., 33 jaar, Roemenië) Het omgekeerde werd echter eveneens vastgesteld, namelijk een identificatie met die anderen, vermoedelijk vanuit het verlangen om zich te conformeren aan een groep van gelijken. Een Romamoeder van Slowaakse (katholieke) oorsprong vertelt bijvoorbeeld dat haar dochter tot haar verwondering door haar vriendschap met meisjes van Turkse afkomst een sluier is beginnen dragen. Dit toont aan dat het discours en de gevoelens van de Roma over hun identiteit soms tegenstrijdig zijn en dat zij veranderen afhankelijk van de sociale verhoudingen en de uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd. Bovendien is het behoren tot een etnische groep niet eenduidig en definitief. Dat is iets dat voortdurend in opbouw is en zich een weg zoekt tussen de manier waarop ze zichzelf definiëren en de etiketten die anderen op hen kleven: een proces dat onophoudelijk verschil produceert. Dit laatste is het gevolg van een historisch gegroeide asymmetrische verhouding, waarbij de Gadje de instrumenten en de instellingen van de politieke overheersing over de Roma in handen hadden. Ten slotte – maar wel heel belangrijk – moeten we ook een onderscheid maken tussen cultuur en identiteit. Wanneer we cultuur definiëren als een systeem dat georganiseerd is rond gevestigde gewoonten, rond taalgebruik, geloofsovertuigingen en gebruiken die van de ene generatie op de andere worden overgedragen, moeten we vaststellen dat een sterk identiteitsgevoel niet samenvalt met de gebruiken en culturele beelden waarvan wordt aangenomen dat ze typisch zijn voor ‘Roma’, ondanks het feit dat veel mensen zich gesterkt voelen in hun identiteit wanneer zij aanspraak kunnen maken op een aparte culturele stijl. In dit verband citeren we hier de getuigenis van een Romavrouw, die we geraadpleegd hebben als bemiddelaarster en vertaalster. Ze omschrijft haar identiteit als een gevoel dat helemaal niet steunt op specifieke cultuuruitingen:
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
26
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
“Ik weet niet wat mij precies tot Roma maakt. Ik zie er niet uit als een Romavrouw, ik ben niet gelovig zoals veel Roma, ik heb nooit aandacht besteed aan die verhalen van hoe je respect moet tonen door kleding, door gedrag enz.… En toch, ik weet het niet, het moet in mijn bloed zitten.”
Soms zoekt de identiteit haar weg tussen het stigma, de druk (vaak van buitenaf) om zich te beroepen op een bepaalde cultuur en de met elkaar concurrerende veelvoudige identiteiten in een onophoudelijk proces om een beeld van zichzelf en de andere te vormen. De onderstaande passage uit het gesprek (in het Nederlands) met een Tsjechisch Romapaar is in dit opzicht verhelderend [O. – de onderzoekster, M. – de man, V. – de vrouw]: “O: Wat betekent het voor u om Roma te zijn? [Lachen] M: Wat is Roma? Ik weet het niet. ‘Roma’ – dat is geloof ik ‘menselijk’ of iets dergelijks. O: Betekent het dat u anders bent dan de anderen? Hoe zou u dat omschrijven? V: Misschien een beetje van een andere cultuur. M: En van een andere kleur. O: U hebt ‘cultuur’ gezegd. Kunt u dat wat uitleggen? Wat is de Romacultuur? V: Er zijn meer muzikanten. M: De tradities van onze oude mensen doorgegeven van generatie op generatie. O: En u leeft nog altijd volgens die tradities? V: Ja, maar niet elke dag. M: Er zijn dingen waar wij echt respect voor hebben. De oude Roma hebben nog tradities. Maar wij… de tijden zijn veranderd. De nieuwe generaties maken hun eigen tradities. De Romataal is geen geschreven taal. Zij bestaat niet. Er is niets officieels. Maar de Roma maken hun eigen tradities. O: Welke zijn die zaken die nog altijd belangrijk zijn voor u? M: Als katholieken is dat de traditie. Wij gaan niet zo vaak naar de kerk, maar wij geloven in God. Traditie, dat is ook Kerstmis, Nieuwjaar, dopen en huwelijken. V: Of bijvoorbeeld de traditie van 1 november – Allerheiligen. Wij gaan naar het kerkhof, maar wij branden thuis ook kaarsen voor de overledenen van de familie. […] O: Voelt u zich anders? Want men spreekt van Roma en Gadje. Maar hoe denkt u daarover? Is er een verschil? Wat betekent dit onderscheid voor u? M: Gadje, wat betekent Gadje? [samen] – Gadje zijn de gewone mensen. De echte Tsjechen. En wij, wij zijn Roma. Of als ik dat moet vertalen, de Gadje zijn mensen. De Roma zijn ook mensen. O: Dus voor u is het geen belangrijk verschil? M: Neen. Ja. Er zijn Roma die problemen hebben met de Gadje. ‘Gadje’ zeggen tegen een Tsjech is als ‘Belg’ zeggen tegen een Belg. Het is als de nationaliteit. Of om te zeggen dat iemand niet goed voor je is. ‘Slechte mens’, dat is ‘Gadje‘ ook voor mij. Niet echt ‘slecht’ maar ‘vreemd.’ (M., V., 32 jaar, Tsjechische Republiek) Deze uitspraken wijzen erop dat de inhoud van de culturele gebruiken van de Roma niet altijd per definitie of vanuit de traditie ‘Roma’ is: de inhoud wordt Roma door een onophoudelijk proces van creatie en toeeigening (zie boven “De Roma maken hun eigen tradities”). In een ander onderzoek bij Roma hebben we aangetoond dat er al sinds verschillende generaties gebruiken en vaste overtuigingen bestaan die als specifiek kunnen worden beschouwd voor de Roma en die verschillen van die van de Gadje (Hasdeu, 2007). Maar zoals hier vastgesteld, is dat niet altijd het geval. Dat neemt echter niet weg dat het verschil steeds opnieuw aangehaald en herhaald wordt en dat dit de identiteit voedt en positief bevestigt zodat ze rechtmatig om erkenning vraagt. Bovendien zijn ‘traditie’ en ‘cultuur’ termen die veel mensen terecht doen denken aan
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
27
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
een officiële, geïnstitutionaliseerde classificatie en niet aan wat ze zelf ervaren. Ze herkennen zich dus niet in die woordenschat. Je zou een doopfeest of een herdenkingsplechtigheid bij die mensen van dichtbij moeten meemaken om specifieke Roma-aspecten op te merken die verschillen van de manier waarop de Gadje dezelfde riten voltrekken, zonder dat die als dusdanig door onze gesprekspartners worden geobjectiveerd. Verder is het ook zo dat de structurering van collectieve en individuele identiteiten gepaard gaat met het integreren van het verschil – zoals de eerder geciteerde gesprekspartner getuigt wanneer zij verwijst naar het ‘bloed’. Ten slotte werken ook de wetenschappers en de deskundigen de opbouw van het verschil in de hand, door in de vragen die ze aan de Roma stellen de klemtoon te leggen op dat verschil. De analyse moet niet enkel een lijst opstellen van de objectieve elementen van het verschil, maar moet ook inzicht geven in de subjectieve en logisch beredeneerde constructie van het verschil.
1.4. De migratie Toen de grenzen opengingen na het verdwijnen van het IJzeren Gordijn, verlieten de Roma samen met talloze andere nationale staatsburgers uit de landen van het Oostblok deze regio om hun geluk te zoeken in het Westen. Deze nieuwe Romamigratie gebeurt in een moeilijke politieke en economische context, die wordt gekenmerkt door spanningen en geweld, die vooral de armen en behoeftigen treffen. Een ongeletterde, bedelende Romavrouw, met een heel moeilijke gezinssituatie, vat haar migratietraject als volgt samen: “Ik ben naar België gekomen in de hoop dat mijn jongen [met een mentale handicap] zich hier kan laten verzorgen. Toen we in Roemenië woonden, gaf ik hem medicijnen die hij daar voorgeschreven kreeg. Maar zij [de dokters] zorgden niet voor hem en ze vroegen me geld, maar ik had geen geld… Als je in Roemenië geen fooien geeft aan de dokters, sterf je… Hier heb je het OCMW, je gaat in de rij staan en zo kun je het redden, maar ginder is dat anders… En dat is heel moeilijk.” (V., 27 jaar, Roemenië) Tegelijk heeft de instorting van het communistische staatsapparaat geleid tot een heropleving van lokaal nationalisme en etniciteit. De Roma worden nu nog meer gestigmatiseerd: enerzijds zijn ze zondebok omdat ze worden beschuldigd van samenwerking met de ‘vijand’27; anderzijds maakt de economische ontbering van de hele bevolking in deze landen de harde strijd om de beschikbare bronnen nog groter (vooral in bepaalde streken waar de industrie plots weggetrokken is). De frustratie in de Gadjesamenleving en de enorme economische hervormingen uiten zich in agressieve vormen van xenofobie, gekenmerkt door de obsessie om de schuld op een zwart-wit manier toe te wijzen, een obsessie die is overgeërfd uit het communistische tijdperk (Kligman, 2001; Verdery, 1996). Onder druk van het gebrek aan middelen, maar ook vanwege lynchpartijen, afpersing, pogroms en zelfs ‘etnische zuiveringen’ van hele dorpen, alsook van de drastische beperking van de toegang tot burgerschap door discriminerende staatsprocedures, zijn de Roma massaal beginnen migreren naar het Westen vanaf het begin van de jaren 1990 (vooral naar Duitsland, Oostenrijk, Nederland, België, Italië en Frankrijk). De Roma uit Roemenië waren bij de eersten die na 1989 gebruik maakten van de openstelling van de grenzen. Binnen de westerse retoriek, die het heeft over de ‘vloedgolf aan zigeuners uit het Oosten’, 27 In Bosnië worden Roma in de hotspots van de oorlog (Mostar, Zvornik, Tuzla, Visegrad, Gojance) van twee kanten bedreigd – door de Serviërs en de moslims: “ De zigeunergemeenschap in Bosnië, die ongeveer 80.000 leden telde, zou vandaag volledig zijn uiteengevallen” (Reyniers, 1993: 66). In Bulgarije verwijt men de Xoraxane Roma (islamitische Roma) dat ze pro-Turks zijn (Asséo, 2002), terwijl dezelfde Roma, nochtans moslims, worden mishandeld door de Albanezen in Kosovo op beschuldiging van collaboratie met het centrale Servische gezag (http://www.csotan.org/Kosovo2004/texte.php?art_id=202 ).
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
28
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
behoren zij ook tot de meest gemediatiseerden. Maar de angst voor een zigeunerinvasie en de voorzorgen en de beperkingen die de autoriteiten in West-Europa voorspelden (gedwongen repatriëring met chartervluchten, verkorte gerechtelijke procedure enz.) lijken buiten proportie in vergelijking met de werkelijke omvang van het fenomeen. Reyniers wijst er terecht op dat «de zigeunermigratie veel minder omvangrijk is dan die van andere onderdanen uit voormalige Oostbloklanden». (Reyniers, 1993: 67) Dana Diminescu, specialiste in de Roemeense migratie, noemt deze migranten (uit Roemenië in het algemeen) «zichtbaar maar niet talrijk» (Diminescu, 2003). Zij stelt ook voor om de aandacht ondanks hun illegaal statuut en het zwartwerk te richten op hun «integratie van onderuit», rekening houdende met de doeltreffendheid van de migrantennetwerken, het gebruik van technologie (mobiele telefoons) om de banden te onderhouden met de familie die in het land is achtergebleven, en het vermogen om zich te laten helpen door vrienden- beschermers die ze hebben leren kennen bij aankomst enz. Wij staan vrij terughoudend tegenover dit concept van integratie van onderuit. De Roma richten zich op de niches van ophalen en recyclage (van metaal, karton en papier), van de bloemen- of krantenverkoop, van muziek, van bedelarij en van de handel in tweedehandswagens. Die niches verschillen sterk van de niches die worden ingenomen door seizoensmigranten die heen en weer worden geslingerd tussen hun thuis in het dorp en werk dat in het zwart wordt betaald in een westers land. Zo kennen Roma die voor langere tijd migreren een nog grotere instabiliteit en een minder zeker inkomen, waardoor de zogenaamde integratie van onderuit nog minder aannemelijk is. Die activiteiten maken de Roma ook beter zichtbaar en minder gewenst dan hun Gadjelandgenoten, omdat deze als huishoudelijk dienstpersoneel, bouwvakker of arbeider in de landbouw tewerkgesteld kunnen worden en dus het grootste deel van de tijd niet aanwezig zijn in de stedelijke openbare ruimte. Van de Roma die naar België zijn geïmmigreerd, zijn sommigen via Frankrijk, Duitsland of Zwitserland gereisd voor zij zich hier hebben gevestigd. België is slechts een toevallige bestemming – en voor sommigen misschien niet de laatste – «omdat we gehoord hadden dat de mensen hier goed zijn en dat ze ons helpen” of “omdat de broer van mijn man hier al was”, “mijn tante” of “omdat wij wisten dat het hier wel even duurt voor je antwoord krijgt op een asielaanvraag, en dat je hier dus kunt blijven [verblijven]” enz. Zoals Alain Reyniers opmerkt, is dit internationale parcours slechts een voortzetting van de vroegere nationale zwerftochten. Zo vertrokken de Xoraxane28 Roma uit Kosovo aan het begin van de jaren 1980 om in Kroatië te gaan wonen, maar keerden zij aan het begin van de jaren 1990 terug naar Kosovo, dat zij opnieuw moesten verlaten bij het begin van de confrontatie tussen de Albanezen en de Serviërs in 1999. Daarop volgde een bestaan als vluchteling (met of zonder erkend statuut) in de vorm van omzwervingen door Zwitserland, Frankrijk en België: “Uiteindelijk moeten we erkennen dat de bewegingen die de zigeuners van de ene plaats naar de andere drijven, niet enkel beantwoorden aan de nood om bestaansmiddelen te verwerven, maar ook en zelfs meer diepgaand, aan een beproefde dynamiek van sociale productie die ontstaat door rond te trekken binnen gevestigde samenlevingen” (Reyniers, 2003:62). Deze migratiedynamiek, die vooral berust op de afwijzing van de zigeuners, wordt door een jonge vrouw uit Roemenië beschreven als een voortdurende pelgrimstocht: “De zigeuners uit Roemenië zijn niet zomaar nomaden omdat ze dat hebben beslist. Zij zijn nomaden geworden omdat zij daartoe werden gedwongen, niet omdat zij dat wilden. Niemand kiest ervoor om van land naar land te trekken; op het moment dat je het gewoon begint te worden en dat je begint te integreren – hop – moet je naar elders vertrekken. Zo ging dat, de mensen moesten vertrekken en omdat ze niet terug konden naar hun land van herkomst waar ze problemen hadden, vertrokken ze naar een ander land.” (V., 29 jaar, Roemenië) 28
Xoraxay betekent ‘Turk’ in het Romani, dit verwijst met name naar hun islamitische godsdienst.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
29
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
Bij hun aankomst in België dienen velen van hen een asielaanvraag in. Reyniers citeert de Vlaamse organisatie Amaro Kher die heeft berekend dat er tussen 1991 en 1993 1000 asielaanvragen werden ingediend door Roma (Reyniers, 2003:59). Het rapport ‘Immigratie uit de nieuwe lidstaten van de Europese Unie naar België’ 29 uit 2006 vermeldt dat 773 Slowaakse Roma in 2005 asiel hebben aangevraagd en een negatief advies hebben gekregen. Daardoor zijn de meeste Roma clandestien en dienen zij een aanvraag tot regularisatie in op basis van artikel 9 § 3 van de Wet op de vestiging van vreemdelingen. Daarop volgt meestal een negatief antwoord (op de asielaanvraag of de vraag tot regularisatie), een beroepsprocedure, een wachttijd, een uitwijzingsbevel, een volgende beroepsprocedure en een vertrek om daarna met een ander statuut terug te keren enz. Het zijn allemaal typische elementen van een onzekere toestand die jaren kan aanslepen en die gepaard gaat met een gevoel van ‘staat van beleg’ en ballingschap. In de loop van de jaren 1990 hadden de westerse media vrijwel geen aandacht voor de moeilijke of soms zelfs onmenselijke omstandigheden waarin de Roma, net zoals tienduizenden andere migranten, op clandestiene wijze van hun land van herkomst naar het gedroomde Westen reisden: “Aan het eind van de jaren 90 waren er duizenden Joegoslavische Roma die over zee [naar het Westen] vertrokken vanaf de Adriatische kust. Ik herinner me nog dat ik één keer heb gehoord dat er mensen op die manier waren omgekomen, maar op televisie hadden ze het over een dolfijn die was gestrand aan de Italiaanse kust.” (M., 50 jaar, Kosovo). In bestaande onderzoeken blijkt er een trend te bestaan waarbij wel wordt gevraagd naar het waarom van de migratie, maar waarbij onvoldoende aandacht wordt besteed aan het hoe van deze omzwervingen. Hieronder een veelzeggende getuigenis over dit traject, die we tijdens ons onderzoek konden optekenen: “Ik ben naar België gekomen met mijn moeder en mijn vrouw. Op clandestiene wijze. Wij hebben iemand betaald die ons heeft vervoerd in een vrachtwagen. Dat was duur, niet iedereen kon zich dat zomaar veroorloven. Ik ken mensen die tegelijk met ons naar hier zijn gekomen, tien jaar geleden, en die vandaag nog altijd werken om de schuld voor deze reis af te betalen. Bij ons in Roemenië had je daarvoor in die tijd Duitse marken nodig. De reis kostte enkele duizenden marken per persoon. De meer eenvoudige mensen van het platteland verkochten hun varken of hun huis om te kunnen vertrekken. In die tijd is bijna heel mijn familie vertrokken, mijn ooms, mijn neven… allemaal, allemaal. Maar niet iedereen vertrok tegelijkertijd, dat was te duur en de plaatsen voor de reis waren ook schaars, want je reisde niet in een zetel. Wij reisden in een vrachtwagen met goederen. De vrouwen en de kinderen zaten op het koetswerk van de vrachtwagen en de mannen bleven staan. De vrachtwagen is niet één keer gestopt, want er was een risico op controle. We waren met ongeveer dertig mensen, kinderen inbegrepen. Ik herinner me nog hoe het was toen we aankwamen. Het was herfst, het was koud, maar toen ik uit de vrachtwagen kwam, was ik drijfnat door de warmte die al die mensen hadden afgegeven. Het was de tweede keer dat ik zoiets meemaakte, dit triestige avontuur, bedoel ik. En als je kind bent, word je daar nog sterker door getekend. De vorige keer was ik maar vijf jaar. Ik stak clandestien de grens over met mijn moeder, mijn broertje van drie en mijn zusje van acht maanden dat mama in de armen hield. Mijn moeder moet toen 20 of 21 jaar geweest zijn. Wij zaten op de sporen ‘s nachts, we moesten stappen, ik denk een kilometer of twee. Men had ons gezegd dat we tot aan huizen moesten lopen waar iemand op ons zou wachten. Er was ook nog een andere vrouw met vijf kinderen, in totaal dus twee vrouwen en acht kinderen. Ik herinner me nog dat we honden hoorden en dat ik heel bang was. Ik dank de goede God dat mijn kinderen zoiets niet mee hoeven te maken.” (M., 28 jaar, Roemenië) 29
www.diversiteit.be
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
30
1. Sociaalhistorische achtergrond en afbakening van de problematiek
Voor de gastlanden is dit niet meer dan een economische immigratie uit het Oosten, die wordt gekenmerkt door een “grote dosis illegaliteit en een sterke zichtbaarheid” (Diminescu, 2003:14). Ze houden geen rekening met de politiek moeilijke situatie waarin de Roma leven, noch met het feit dat deze migratie ook een vorm van ballingschap is. Het is dus belangrijk om uit te zoeken welke vormen van territoriale mobiliteit en processen van sociale uitsluiting de Roma ertoe aanzetten om deze tocht te ondernemen, soms zelfs ongeacht hun levensstandaard (de jonge Romaman die we net citeerden, is afkomstig uit een gegoede familie en wij hebben tijdens het onderzoek ook andere personen zoals hij ontmoet). Verder in zijn getuigenis verwijst de hoger vermelde jongeman naar een belangrijk detail uit de periode vóór 1990: “Er bestond een heel streng beleid ten opzichte van reizen naar het buitenland. Een Roemeen moest ik weet niet hoeveel verklaringen geven om een paspoort te krijgen. Maar zigeuners kregen een paspoort zonder enige uitleg. Een zigeuner gaf een halve kilo goud en kreeg zijn paspoort. Zo zijn wij vertrokken in de communistische tijd.” (M., 28 jaar, Roemenië) Op bepaalde plaatsen moedigde de Roemeense communistische politie de Roma officieus aan om het land te verlaten. Corruptie bij de politie en de ideologie van de zuiverheid van de natie werkten samen om ‘op zachte wijze’ (en zonder enig verband met een ander niveau dan het lokale) een etnische zuivering door te voeren. Op dezelfde wijze zetten de plaatselijke besturen in Tsjechië aan het begin van de jaren 1990 de Roma aan de deur onder het voorwendsel dat zij van Slowaakse origine zijn. In Kosovo worden de Roma zowel door de Serviërs als door de Albanezen geminacht en beschuldigd van collaboratie. Opgejaagd en ongewenst vertrekken de Roma naar het Westen, van zodra zij daar de financiële middelen en een familiaal netwerk voor hebben, om in het gastland op een andere manier opnieuw opgejaagd te worden en ongewenst te zijn. In die zin kunnen we spreken van een systematische blindheid in alle Europese staten voor de politiek zorgwekkende situatie van de Roma op het hele continent. Zowel in het Oosten als in het Westen heeft de bewustwording van deze situatie zich toegespitst op de economische dimensie ervan, namelijk de armoede. In het Westen heeft dit vanuit een collectief ‘slecht geweten’ (zoals in het geval van het kolonialisme) de vorm gekregen van een besef dat deze groep in zeer armetierige omstandigheden leeft en neemt men zijn toevlucht tot liefdadigheid. In het Oosten gaat het cynisme waarmee de armoede wordt gekoppeld aan een etnische groep, samen met een opportunistische terugval op buitenlandse financiering om die armoede uit te roeien. Doordat zoveel aandacht naar de armoede gaat, wordt er niet alleen te weinig nagedacht over de uitsluiting in de politieke arena van de Roma als burgers, maar ook over de pijnlijke ontworteling die hun ertoe dwingt een heel leven achter zich laten. Dit geldt vooral voor de oorlogsvluchtelingen uit ex-Joegoslavië. “Ik was aardrijkskundeleraar, de vader van mijn vrouw was arts en samen met mijn neef die ingenieur was hebben wij in het midden van de jaren 1970 gestreden voor de invoering van onderwijs in het Romani in de lagere scholen in Kosovo. Ik had een huis, mijn familie had een zaak… en ik ben vertrokken met twee koffers. Op één nacht was alles voorbij… en wij zullen nooit meer terugkeren naar Mitrovica.” (M., 54 jaar, Kosovo)
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
31
2. Methodologie
De enquête die de kern vormt van het onderzoek, werd uitgevoerd volgens een kwalitatieve benadering. Er werd niet met een representatieve steekproef gewerkt en het was evenmin de ambitie om de resultaten te veralgemenen. Aangezien het de bedoeling was de Roma zelf aan het woord te laten, kwam het er vooral op aan om mensen te vinden die vertelden over hun ervaringen en die hun gedachten en gevoelens zo spontaan, eerlijk en expliciet mogelijk weergaven. Ondanks allerlei moeilijkheden en methodologische omwegen, die verder nog aan bod komen, denken wij toch een relevant segment van de bevolking met Roma-achtergrond te hebben geïnterviewd, met name vijfenveertig personen van wie de nationale afkomst representatief is voor de geografische spreiding van de Roma in Centraal- en Oost-Europa. Het was evenwel niet het aantal bevraagde mensen, maar het verloop van deze ontmoetingen, die het mogelijk maakte om sleutelfiguren aan te spreken en relevante vragen te formuleren over het schoolbezoek van de Romakinderen in België. Zoals bij elk onderzoek was de ontmoeting met charismatische en welbespraakte personen enerzijds gewoon toeval, anderzijds werd veel informatie verzameld dankzij een meer vriendschappelijke relatie met bepaalde personen. Gezien het kader dat voor het opstellen van dit rapport werd geboden, is de beschrijving en de analyse van de opgetekende uitspraken slechts onvolledig en fragmentarisch. Wanneer de woorden van de Roma worden weergeven, is dat niet in ‘onaangetaste’ vorm (wat trouwens op zich een fictie is), maar via bewerkingen die inherent zijn aan deze methode en die noodzakelijkerwijs tussen de mondelinge en de geschreven uitspraken staan, tussen het inzamelen van gegevens en de weergave ervan. Zo vereiste het schrijven van dit rapport een taalkundige vertaling en een culturele vertaling, wat leidde tot een verlies van kleur en gevoel. Tevens moest er een keuze worden gemaakt tussen de uitspraken van de Roma en moesten die getuigenissen worden geïnterpreteerd. Om ethische redenen blijven de mensen die werden geïnterviewd anoniem. Tussen haakjes wordt wel hun geslacht, leeftijd en geografische herkomst weergegeven. Precieze biografische gegevens hebben we zoveel mogelijk weggelaten om te vermijden dat de gesprekspartners kunnen worden geïdentificeerd. Waar dat niet mogelijk was, werd geprobeerd om ervoor te zorgen dat de geciteerde uitspraken op geen enkele wijze compromitterend zouden zijn voor de betrokken personen in de ogen van de Gadje of de Roma die deze tekst zullen lezen. Om te vermijden dat bepaalde uitspraken kunnen worden toegewezen aan bepaalde personen, werden niet de werkelijke initialen van de betrokkenen gebruikt, noch de leeftijd van de bemiddelaarsters enz.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
33
2. Methodologie
2.1. De enquête
2.1.1. Methode, middel, keuze van geïnterviewde personen en eerste gegevens Na een dag overleg met mensen uit de sociale sector, wetenschappers en Roma die actief zijn in het verenigingsleven, werden enkele criteria vastgelegd voor de manier waarop de enquête moest worden uitgevoerd: - de ondervraagde personen op hun gemak stellen, - de nodige tijd nemen om authentieke belevingen te laten bovenkomen: voorrang geven aan het verhaal boven de vragenlijst, de indruk van een ondervraging door de politie vermijden, - niet alleen moeders maar ook vaders interviewen aangezien het schoolbezoek van de kinderen meestal afhangt van de beslissing van de vaders, die “het laatste woord hebben”. Tijdens deze overlegdag hebben enkele verenigingen hun voorbehoud uitgedrukt bij het idee van een enquête, omdat zij meenden dat er al voldoende onderzoek is gebeurd. Volgens hen ontbreekt het vooral aan het in de praktijk omzetten van bestaande projecten. Volgens sommige verantwoordelijken heeft dit te maken met een gebrek aan wettelijke middelen en politieke wil. Hoewel wij de bezorgdheid van de maatschappelijk werkers omtrent het in praktijk brengen van de integratie wel begrijpen, willen wij toch gedeeltelijk afstand nemen van die visie. Ons argument om toch een enquête te doen luidt dat wij willen benadrukken dat de aanbevelingen zich blijven opstapelen van project tot project, terwijl onvodoende waarde blijft toegekend aan het standpunt van de Roma. Gezien de vrij korte tijd die aanvankelijk was voorzien voor het veldwerk (juli-september 2007) werd besloten om met semigestructureerde interviews te werken op basis van een gespreksschema. De gesprekken werden opgevat als een verkenning van het thema ‘schoolbezoek’ in relatie tot het statuut als ‘immigrant’ en het migratietraject, de levensomstandigheden, de familiebanden, de etniciteit, de kennis van het maatschappelijke weefsel en het verenigingsleven. Om de Romamoeders te interviewen werden Romabemiddelaarsters ingeschakeld, ervan uitgaand dat de gemeenschappelijke taal een positieve rol zou spelen om de vrouwen op hun gemak te stellen en om het gesprek ontspannen te laten verlopen. Vier Franstalige bemiddelaarsters (drie Romavrouwen uit Roemenië en één uit Macedonië) en drie Nederlandstalige bemiddelaarsters (afkomstig uit Bosnië, Kosovo en Slowakije) hebben hun hulp verleend. Een mannelijke Romatolk heeft ons in contact gebracht met de Roma uit Kosovo in Sint-Niklaas. Deze bemiddelaars waren bekend bij en aanbevolen door de verenigingen die actief zijn op het terrein. Ze hadden een ander statuut dan de mensen die werden geïnterviewd, omdat ze bijna allemaal in loondienst of als zelfstandige werken. Hun inbreng in de enquête, maar ook de feedback die zij achteraf gaven en die de belangrijkste troef vormt van het onderzoek werden sterk geapprecieerd. Dankzij hun uitleg en verklaringen konden wij de geïnterviewde Roma beter begrijpen en ‘aanvoelen’, ook al heeft hun aanwezigheid de gesprekssituatie niet altijd merkbaar verbeterd. In een eerste stadium (juli-september 2007) werden 27 gesprekken gevoerd met Romamoeders, waarvan veertien met respondenten uit Roemenië, vier met respondenten uit Servië, drie met Bulgaarse en drie met Slowaakse vrouwen, twee met Kosovaarse vrouwen en één met een Kroatische vrouw. De vrouwen zijn tussen 21 en 46 jaar oud. Zestien onder hen hebben de school heel vroeg
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
34
2. Methodologie
verlaten en kunnen nauwelijks lezen of schrijven en slechts vier onder hen hebben de middelbare school afgemaakt in hun land van herkomst (acht jaar schoolbezoek). Geen enkele van deze vrouwen heeft momenteel betaald werk in België. Eén vrouw heeft als verpleegassistente gewerkt in een ziekenhuis in haar land van herkomst. Twee vrouwen hebben maar één kind, en één vrouw heeft negen kinderen. Om geld te verdienen, hebben ze hier en daar wat huishoudelijk werk verricht, bloemen verkocht en gebedeld. Veertien onder hen hebben geen enkele vaste bron van inkomsten (de anderen genieten sociale bijstand). De meeste gesprekken hadden plaats bij de respondenten thuis, vier bij de bemiddelaarsters thuis, één in het gebouw van het Regionaal Integratiecentrum Foyer en één in een schoolkantine (buiten de uren van de maaltijd). De enquête bij de moeders gebeurde in enkele belangrijke Belgische steden (Brussel, Charleroi, Luik, Gent, Antwerpen en Sint-Niklaas). De respondenten werden met de hulp van enkele organisaties en personen die werkzaam zijn op het terrein uitgekozen. Om hen bij het onderzoek te betrekken werden verschillende netwerken aangesproken: de organisaties brachten ons in contact met de mensen die gebruik maken van hun diensten en de bemiddelaarsters met vrouwen uit hun omgeving (aanverwanten, kennissen, vrienden). De selectiecriteria waren ten minste één leerplichtig kind hebben (minimum drie jaar) en sinds minstens één en maximum tien jaar in België verblijven. De gesprekken werden gevoerd door de Romabemiddelaarster, maar door het onderzoeksteam begeleid en gesuperviseerd. De begeleiding werd als volgt aangepast aan de noden van het terrein (met name aan de heel verschillende bekwaamheid van de bemiddelaarsters): - gesprekken met de Romavrouwen uit Roemenië (12), in het Roemeens, werden vooral geleid door de bemiddelaarsters, met de tussenkomst van een onderzoekster (eveneens van Roemeense origine), - gesprekken in het Frans (5) of in het Nederlands (11) werden geleid door twee Belgische onderzoeksters en simultaan vertaald in het Romani door de bemiddelaarsters, - gesprekken in het Engels (3). De duur van de gesprekken varieerde van 40 minuten tot 2 uur. In een tweede stadium (november 2007) werden zes vaders van 24 tot 45 jaar (vier Roemenen, een Kosovaar en een Bulgaar) geïnterviewd. Vijf onder hen hebben de middelbare school afgemaakt in hun land van herkomst; drie verrichten momenteel betaald werk in België; een van hen heeft werk gehad, maar is momenteel werkloos; twee hebben geen werk. De gesprekken duurden ongeveer een uur en werden gevoerd door de Franstalige onderzoekster van Roemeense origine zonder de aanwezigheid van een Romabemiddelaarster (voor het interview met de Kosovaarse en de Bulgaarse Roma werd voorzien in een vertaling). Onze contactpersonen hadden deze personen gekozen omdat ze actief en bekend zijn bij de organisaties en bij hun Romagemeenschap. In dit stadium werden ook de vier Franstalige bemiddelaarsters geïnterviewd zodat zij hun mening konden geven over hun statuut van bemiddelaarster, over de vragen die aan de vrouwen waren gesteld, over bepaalde belangrijke aspecten in de meeste gesprekken (het verschil in schoolbezoek tussen meisjes en jongens, de gendergebonden verdeling van het werk tussen de echtgenoten) en ook over wat hun persoonlijke ervaring was met deze enquête. Tijdens dezelfde periode werden ook twee Romavrouwen geïnterviewd die stage liepen bij de Europese Commissie evenals een Roma die les gaf in een school in Roemenië met een meerderheid van Romakinderen.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
35
2. Methodologie
Tijdens de maand december 2007 werd eenzelfde interview afgenomen van een Tsjechisch Romakoppel: de vrouw verricht huishoudelijk werk via het systeem van de dienstencheques en de man werkt in de bouwsector – het interview duurde 1.30 uur. Het gesprek werd gevoerd in het Nederlands door een Belgische onderzoekster. In een derde stadium (maart 2008) werden in Sint-Niklaas een reeks gerichte gesprekken gevoerd over de projecten rond integratie op school (drie met Kosovaarse Romamannen, één met een Romaman en zijn zuster, één met een Romatolk afkomstig uit Macedonië en twee met Belgische projectverantwoordelijken). De gesprekken verliepen in het Engels en het Frans (met de hulp van een Servo-Kroatische tolk) en werden gevoerd door de Franstalige onderzoekster van Roemeense origine. De respondenten kregen een vergoeding om duidelijk te maken dat zij hiermee werk verrichtten in het kader van een contractuele relatie en om hen te motiveren in te stemmen met het gesprek. De bemiddelaarsters werden eveneens vergoed voor elk gesprek. De onderzoeksters hebben ook informele gesprekken gevoerd met de Roma (toevallige ontmoetingen of vriendschappelijke gesprekken met de bemiddelaarsters en de andere sleutelfiguren). Deze formele en minder formele gesprekken en allerlei opmerkingen in de vorm van notities vormen het rijke bronnenmateriaal dat in het kader van dit onderzoek werd bijeengebracht.
2.1.2. De moeilijkheden We hebben geprobeerd om het onderzoeksinstrument (het semigestructureerde interview) te standaardiseren zodat de enquête tegelijk verschillende aspecten in aanmerking zou kunnen nemen: de diversiteit van de onderzoeksters, de diversiteit van de omstandigheden op het terrein, een vrij beperkte duur en de noodzaak om de diversiteit van de Roma correct te begrijpen. Het werd echter al heel snel30 duidelijk dat een opgenomen, slechts semigestructureerd, gesprek geen erg geschikt instrument was om de Roma te benaderen aangezien zij wantrouwend stonden tegenover de geluidsopname, die hen naar hun mening in de toekomst zou kunnen schaden. Er was slechts een beperkt aantal mensen met wie een echte vertrouwensrelatie kon worden opgebouwd en die bereid waren om over zichzelf te praten. In die zin zijn niet alle gesprekken kwalitatief gesproken even waardevol. Hier wordt geprobeerd om in de vorm van citaten zowel de gesprekken als de verhalen weer te geven31. Er werd eveneens getracht om de verscheidenheid en de tegenstrijdigheden niet te verhullen, maar om ze net te behouden. Aangezien het aanvankelijk de ambitie was om onbekende mensen te bereiken die in armoede leven, werd aan de bemiddelaarsters in eerste instantie gevraagd om ons in contact te brengen met mensen die niet uit hun familie kwamen. Gezien dit vertrekpunt bleven er zeker kansen onbenut om minder formele gesprekken in een sfeer van verstandhouding en openheid te voeren. Zo vertelde een bemiddelaarster aan het eind van het onderzoek: “Het is jammer dat ik je niet met mijn schoonzus heb laten praten, dat zou wat opgeleverd hebben”.
30
Wij waren daarvoor al gewaarschuwd tijdens voorafgaande besprekingen en door onze ervaringen met de Roma in Roemenië.
31
Jean-Pierre Olivier de Sardan (1995) maakt een onderscheid tussen overleggesprekken (waar men een beroep doet op de deskundigheid met betrekking tot de plaatselijke samenleving) en verhalen (die voortkomen uit de persoonlijke ervaring van de ondervraagde).
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
36
2. Methodologie
Om de nationale diversiteit van de Roma te vatten, werden wij geconfronteerd met een veelheid aan talen waarvoor logistieke oplossingen moesten worden gevonden. Het was een hele opgave om tweetalige of meertalige mensen te vinden die ook nog bereid waren om mee te werken. In die zin waren de gesprekken in het Roemeens die in ons gezelschap werden gevoerd door een Romabemiddelaarster van Roemeense origine, een troef voor ons. Het feit dat de Romabemiddelaarsters Romani konden spreken was een paar keer duidelijk bevorderlijk voor een meer ontspannen sfeer. In de andere gevallen bleef de gespreksrelatie formeel en afstandelijk, soms zelfs ondanks het feit dat er een vriendschapsband of een verwantschap bestond (waarmee was ingestemd) tussen de bemiddelaarster en de respondent. Niet alle bemiddelaarsters beschikten over dezelfde taalkundige, verklarende en relationele vaardigheden. Zij vonden de enquête niet allemaal even interessant en nuttig. Hun motivatie varieerde van persoon tot persoon en ging ook op en neer in de loop van het onderzoek. Zij hadden niet altijd het geduld en de nieuwsgierigheid om te luisteren naar getuigenissen die hen bekend voorkwamen, ze waren bang voor stiltes en durfden het gesprekskader niet te doorbreken om bijkomende vragen te stellen. Tevens legden de verschillende interviewsters ook verschillende klemtonen binnen de gespreksthema’s en begonnen ze aan de enquête met verschillende visies over de Romagroepen en over de betekenis van het onderzoek. De gesprekken werden telkens gehouden op een plaats die voor de gesprekspartners vertrouwd en veilig was (en voor zover de omstandigheden dat toelieten). Veel vrouwen wilden het liefst thuis geïnterviewd worden. De gesprekken bij de vrouwelijke respondenten thuis verliepen zelden in het rustige kader dat nodig is om zich goed te kunnen concentreren op de thema’s en om een digitale geluidsopname van goede kwaliteit te bekomen. Voor de mannen meenden wij dat het opportuun was om hen uit te nodigen buiten hun woning (met uitzondering van de mannen in Sint-Niklaas). In eerste instantie werd systematisch geprobeerd om de gesprekken met de vrouwen in afwezigheid van hun kinderen en hun echtgenoot te voeren. Vaak bleek dit echter onmogelijk en werden tijdens de gesprekken meer baby’s gewiegd of kleine meisjes vermaakt met vingerspelletjes dan dat de aandacht op de vragen van de bemiddelaarster gericht kon worden. Ook echtgenoten waren meermaals aanwezig en mengden zich in het gesprek, al werd hen dan wel gevraagd om zich afzijdig te houden. Dit effect van de mannelijke autoriteit komt later nog aan bod. Inhoudelijk werd er een discrepantie vastgesteld tussen wat wij verwachtten van de interviewsters en de manier waarop bepaalde bemiddelaarsters de vragen formuleerden. Een voorbeeld: “Waarom bent u naar België gekomen, hoe is dat verlopen?” (onderzoeksvraag) vs. “Wat vond u van België bij aankomst?” (vraag gesteld door de bemiddelaarster). Dit is meer te wijten aan de verschillende klemtoon die wordt gelegd op het migratietraject, dan aan een taalkundig misverstand. Zo leggen de bemiddelaarsters de nadruk op de aankomst en het vinden van stabiliteit en hebben zij belangstelling voor de nieuwe start die de ‘aankomst’ op Belgische bodem betekent, terwijl het onderzoek met deze vraag wou peilen naar de zwerftocht, de redenen en de omstandigheden van de migratie. De kwaliteit van de gesprekken werd sterk beïnvloed door het genderelement32, met name de sekse van de onderzoeksters, de bemiddelaarsters en de respondenten. Tijdens de gesprekken met de vrouwen 32
Vereenvoudigend kunnen we zeggen dat gender een sociale constructie is die wordt toegeschreven aan een sekse: vanuit genderperspectief wordt of is men man of vrouw in een gegeven maatschappelijk-historische context. Gender is tegelijk een systeem van relaties en van machtsverhoudingen.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
37
2. Methodologie
ontstond vaak allerminst een spontane vrouwelijke solidariteit, maar kwamen daarentegen aanzienlijke etnische en sociale spanningen aan het licht. De gesprekspartners merkten de sociale verschillen meteen op en stelden daar soms vragen over. De kledij van de Romabemiddelaarsters, het gemak waarmee zij zich verplaatsen, het feit dat zij werken in een institutioneel kader terwijl ze toch ongeveer dezelfde leeftijd hebben en dezelfde moedertaal spreken trok ongetwijfeld de aandacht van de geïnterviewde vrouwen. Bij een gesprek kreeg de bemiddelaarster expliciet de vraag voorgeschoteld waarom zij een lange broek droeg hoewel ze Roma was. Wij komen daar verder op terug. De gesprekken met de mannen bleken dan weer gemakkelijker: zij leken minder prikkelbaar dan de vrouwen, directer en meer geïnteresseerd in het onderzoek. Het moet wel gezegd dat alle mannen - op één uitzondering na - een vrij hoge status hebben in de Romagemeenschap en dat zij gezien de regelmatige samenwerking met verenigingen, gesprekssituaties zoals in dit onderzoek meer gewend zijn. Samengevat kunnen we stellen dat de enquête wijd uiteenlopende, veelzijdige en niet minder tegenstrijdige informatie heeft opgeleverd: «veldwerk maakt van alle hout pijlen» (Olivier de Sardan, 1995: 90). Wij beschouwen dit als een inherent element bij het voortbrengen van gegevens in een dergelijke context. De onderstaande overzichtstabel geeft een beeld van de plaatsen in België waar de enquête gerealiseerd werd en van de verschillende talen en mensen die ervoor moesten worden gemobiliseerd. Interviews
Mannen
Roemenië
4
Servië
Talen
Plaats waar het gesprek werd gevoerd
14
Roemeens Romani Frans Engels
Brussel, Luik, Charleroi, Antwerpen KBS
0
4
Servo-Kroatisch Nederlands
Gent Antwerpen
Bulgarije
1
3
Romani Frans
Brussel KBS
Slowakije
0
3
Romani Slovaaks Nederlands
Gent
Kosovo
4
2
Romani Servo-Kroatisch Frans Nederland Engels
Sint-Niklaas
1
Servo-Kroatisch Nederlands
Kroatië Tsjechische Republiek
1 paar
Stagiaires EG Leerkracht Bemiddelaarsters (gesprekken na de enquête)
Koning Boudewijnstichting
Vrouwen
2 1 4
Nederlands
Gent
Engels
KBS
Roemeens, Frans
KBS
Roemeens, Frans
KBS
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
38
2. Methodologie
2.2. Analyse De ingezamelde gegevens zijn heel heterogeen, maar bevatten veel informatie over de onderwerpen die van belang zijn voor het onderzoek. De gegevens werden behandeld als etnografische informatie, ook al is de inzameling van gegevens niet gebaseerd op een veldwerk van lange duur (hoofdzakelijk ingevuld door participerende observatie, zoals dat gebruikelijk is voor etnografisch veldwerk). In dit verband citeren we hier een socioloog die een omschrijving lijkt te geven van de etnografie nadat hij in Frankrijk heeft gewerkt met de Gens du Voyage. De aanpak bestaat er hier net als de zijne in om “de betekenis en de draagwijdte van de verkregen informatie op een andere manier te beoordelen: inzien dat de sociale processen die aan het licht zijn gebracht onlosmakelijk verbonden zijn met het onderzochte milieu en met de onderzoeksrelatie; toegeven dat het onderzoekswerk minder bestaat uit het hardnekkig toepassen van bepaalde methodes en meer uit de noodzaak om persoonlijk mee te bewegen met de andere in zijn omgeving en met zijn materiaal om er uiteindelijk zoveel mogelijk informatie uit te halen [...]” (Bizeul, 1999: 112). De analyse bestaat uit een systematische interpretatie die de getuigenissen van de gesprekspartners wil begrijpen door voortdurend te schakelen tussen reflectie en ruwe materie (Kaufmann, 2007; Glaser, Strauss, 2006). Door de gesprekken verschillende keren na elkaar begrijpend te interpreteren, werd duidelijk wat telkens terugkeert en konden we er de meest sprekende passages ter illustratie uithalen. Deze poging tot begrijpen en tot het creëren van een betekenis met de mannelijke en vrouwelijke gesprekspartners vereist, zoals in de etnografie, een spreiding van de opeenvolgende stappen in de tijd. De beslissingen over de bovenvermelde stadia werden in de loop van het onderzoek genomen vanuit de bezorgdheid om de gegevens aan te vullen. Ter verduidelijking, in deze inductieve benadering (grounded theory) hangt de afronding van de steekproef af van de evolutie van de verhoudingen op en tot het terrein, van de beoordelingen van de onderzoeker en zijn/haar medewerkers enz. In zekere zin kun je zeggen dat de steekproef nooit afgerond is, als je zoekt naar de complexiteit van identiteiten en van betekenissen die aan de ervaringen worden gegeven. Dat betekent dus ook dat een onderzoek van deze aard nauwelijks neutraal kan worden gevoerd en dat het geen objectiverende ambities kan hebben. In plaats van oordelen te vellen en definitieve conclusies te formuleren over de onderzochte populatie (de Roma in België die recentelijk uit Centraal- en OostEuropa naar hier zijn gemigreerd), wensen we vooral de aandacht te trekken op een nieuwe stem zodat deze kan worden opgenomen in de kennisstroom.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
39
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
3.1. School en opvoeding: vorm, inhoud en doelstellingen Globaal gezien, en in tegenstelling tot de gangbare perceptie bij de maatschappelijk werkers, menen alle geïnterviewde Roma dat zij al het mogelijke doen om hun kinderen naar school te laten gaan. Op de vraag “Gaan uw kinderen naar school?” komt al snel een antwoord dat defensief overkomt: “Ja, alle dagen, behalve wanneer ze ziek zijn”. Algemeen hebben de geïnterviewde Roma-ouders, een heel positieve mening over de Belgische scholen (over de organisatie en de menselijke relaties). Zij die zelf in hun land van herkomst (soms maar heel kort) naar school zijn geweest, menen dat er geen vergelijking mogelijk is: - “Hier leer je al spelend en met plezier, dat is niet zoals bij ons [in Roemenië] met dreigen of straffen.” (M., 28 jaar, Roemenië) - “In Roemenië waren de leerkrachten streng, ze sloegen je, ze plaatsten je in de hoek en ze bekommerden zich niet echt om ons, zigeunerkinderen, terwijl ze hier bij het minste probleem iets in het schriftje schrijven of je vragen om naar school te komen als ouder, maar met respect. Dat is een groot verschil.” (M., 37 jaar, Roemenië) - “Hier geven ze meer uitleg, het is beter georganiseerd, ze zorgen beter voor de leerlingen.” (V., 41 jaar, Slowakije) - “Hoe moet ik dat zeggen? Toen ik naar school ging [in Roemenië] vond ik dat niet leuk, ik vond de juffrouw niet leuk. Ze sloeg ons. En ik zei, moet ik naar school gaan om me te laten slaan? Zij is mijn moeder niet, waarom mag zij mij dan slaan… ik zei dat ik niet meer zou gaan. En mijn moeder zei: ‘Heel goed, als je niet graag gaat, ga dan niet meer’… en de juf kwam me thuis halen. En ik heb me op de zolder verstopt, ik wilde niet meer naar school.” (V., 31 jaar, Roemenië) Zoals de beschrijving van de steekproef toont, leven de meeste van de geïnterviewde Roma in heel moeilijke omstandigheden. Zo zeggen zij in verband met het schoolbezoek dat zij geen geld hebben voor het openbaar vervoer, de warme maaltijden op school of de kleding van de kinderen. De meeste geïnterviewde personen vinden het heel belangrijk dat hun kinderen studeren om een beroep te leren en om een financieel stabieler en rustiger leven te leiden dan zijzelf. Zij menen dat studie hen betaald werk kan opleveren, en op die manier ook een beter leven: “De school geeft je een beroep en geeft je een loon. Je moet naar school gaan. Als je niet naar school gaat, word je een zwerver, een bedelaar. Niemand zal je werk geven als je geen diploma hebt, als je niets kunt.” (M., 37 jaar, Roemenië)
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
41
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
Het studieniveau dat ze voor ogen hebben, lijkt niet verder te gaan dan het middelbaar onderwijs, beroepsafdeling: zo was er het voorbeeld van twee meisjes die een opleiding voor kapster en voor naaister volgden en ook van een jongen die voor mecanicien leerde. Wij komen verder nog terug op het onderwerp van de diploma’s. Het onderwijssysteem en het schoolleven van de kinderen worden in heel vage bewoordingen omschreven: “De school is goed, heel goed, wij zijn heel tevreden enz.”. Er worden geen verwachtingen uitgedrukt in verband met het leerplan. De school wordt vooral gezien als een morele omkadering (gedragsregels, braaf en beleefd zijn, gehoorzamen aan de regels) en als een toegang tot wat als modern en hedendaags (in de zin van de tijdsgeest) en als ‘beschaafd’ wordt beschouwd: “We zijn hier in een vrij land, we moeten respect tonen […], onze kinderen hebben respect. Cultuur, wetenschap, onderwijs. Wij zijn niet meer zoals in de tijd van Ceausescu, we zijn veel veranderd. Beschaafder. Dit is het Westen. Dit is de Europese Gemeenschap. Je hebt alle mogelijkheden. Als je iets wilt verwezenlijken, hangt dat volledig van jezelf af. Zigeuners willen niet meer als zigeuners behandeld worden. Want weet je, er zijn zigeuners die veel meer respect hebben dan de Roemenen. Echte heren. […] Als je niet naar school bent geweest, heeft niemand je geleerd dat je niet mag zeggen ‘geef mij die pen’ maar ‘kunt u mij alstublieft die pen even geven?” (M., 37 jaar, Roemenië) Buiten de context van het huidige onderzoek – en hier wordt vooral verwezen naar de eerder onderzochte toestand in Roemenië (Hasdeu, 2007) – maken zelfs de Roma die (volgens henzelf en volgens de anderen) doorgaan voor het meest behoudsgezind op het vlak van tradities, aanspraak op de toegang tot de moderniteit (als technologische verworvenheid en als vooruitgang). Het rijbewijs, een televisie, de nieuwste gsm en een computer zijn gegeerde elementen van deze moderniteit die nu al deel uitmaken van het dagelijkse leven van deze Roma, ook al kunnen ze niet of nauwelijks lezen of schrijven. Het is niet de bedoeling de gesprekspartners in te delen in ‘traditioneel’ en ‘modern’. De sociale wetenschappen hebben zich grotendeels onttrokken aan dergelijke indelingen in categorieën en deze analyse zal daar dus geen gebruik van maken. De geïnterviewde Roma gebruiken het woord ‘traditie’ zelf maar heel zelden. In wat zij zeggen komt herhaaldelijk de bezorgdheid naar voren dat zij willen worden beschouwd als mensen met hetzelfde levenspeil als de Gadje, een bezorgdheid die gepaard gaat met een vraag naar erkenning en het afstappen van stereotypen die hen door de Gadje zijn toegekend zoals ‘wilden’, ‘zonder opvoeding’ enz. Zij drukken dat uit met woorden als ‘beschaafd’, ‘anders’, ‘mentaliteitsverandering’, enz. Dat alles brengen we hier samen onder de term ‘moderniteit’. In die zin zien zij de school ook als een belangrijke plaats voor socialisatie, wat een essentieel element is om te komen tot een mentaliteitsverandering. “Mentalities are different and everything comes from education. The education is a support, a help. If you stay alone, you ask yourself how to do this or that, but if you go to school or if you work you see different people, you open your mind.” (M., 25 jaar, Roemenië – opgetekend in het Engels) Deze ambitie om de gelijke te zijn van een Westerling, die als verder ontwikkeld wordt beschouwd, is niet verwonderlijk, en wel om twee redenen. Enerzijds, zoals hoger vermeld, willen de Roma het beeld dat hen bestempelt als ‘achterlijk’, ontkrachten. Anderzijds delen zij die ambitie met de meeste (zowel Roma als Gadje) onderdanen uit de voormalige communistische landen, vooral wanneer hun land volledig geïsoleerd is geweest zoals het geval was in Roemenië.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
42
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
Tegelijk blijkt dat dit streven naar ‘moderniteit’ noodzakelijk ook selectief moet zijn, want te dicht bij de Gadje staan, betekent ook ‘onaanvaardbare gewoonten’ hebben zoals roken, alcohol drinken, de ouders brutaal antwoorden, onfatsoenlijke kleren dragen, praten over seksualiteit enz. Verder spreken mannen en vrouwen spontaan over de sancties of de complimentjes die de kinderen krijgen van de leerkrachten of over het feit dat hun kinderen meer of minder geliefd zijn, maar ze zeggen niets over de intellectuele inhoud van het onderwijs. Het idee dat de school belangrijk zou zijn voor de ontwikkeling van intellectuele vaardigheden, lijkt veeleer te ontbreken. Wanneer de kinderen spijbelen of wanneer de ouders twijfelen over het voortzetten van het schoolbezoek, worden de volgende redenen aangehaald: - de onzekere situatie (geen recht op werk, geen sociale bijstand of voldoende hulp in vergelijking met de hoge kosten: kleding, maaltijden, buitenschoolse activiteiten), - het gevaar (het geweld van andere kinderen tegenover de Romakinderen en het risico dat meisjes in de puberteit hun maagdelijkheid zouden verliezen), - de twijfel aan bepaalde morele waarden die op school wordt ingeprent (bijvoorbeeld door middel van seksuele voorlichting). Over het geheel genomen zijn de vrouwen minder naar school geweest dan de mannen. Dat is zeker één van de redenen waarom de antwoorden van de vrouwen over het schoolbezoek beperkter en vager zijn dan die van de mannen. Deze laatsten antwoordden uitgebreider en explicieter op de vragen. Zo werd de vrouwelijke gesprekspartners bijvoorbeeld gevraagd of en hoe lang hun echtgenoot naar school is geweest. Afgezien van enkele uitzonderingen kregen wij op deze vraag systematisch het antwoord: “Ik weet het niet” of “Ik geloof dat hij enkele jaren is geweest, hij kan lezen en schrijven”. Maar ook al loven ze de begeleiding van het kind door de school, toch wordt de toekomst op school paradoxaal genoeg gezien als iets dat afhangt van de beslissing van het kind (tiener die als volwassene wordt beschouwd). “Dat zij naar school gaan zoveel ze willen” (V., 30 jaar, Roemenië). De vrouwen die niet kunnen lezen of schrijven betreuren wel dat zij niet naar school zijn geweest, en erkennen dat zij moeite hebben om zich te redden in de openbare ruimte (ze lopen verloren in de stad, ze kunnen brieven van de administratie niet lezen). Zij aanvaarden deze situatie echter en zijn niet van plan er iets aan te veranderen. Het lijkt hen onmogelijk om te leren lezen en schrijven omdat zij menen dat het te laat is (ondanks hun jonge leeftijd). Ze beschouwen het ook als een luxe, aangezien hun dagen al gevuld zijn met de zorg voor de kinderen en het werk in het huishouden. Op zich zeggen zij niet dat het hen spijt dat zij de kinderen niet kunnen helpen bij hun huiswerk. De institutionele ondersteuning die de vrouwen het vaakst vermelden zijn de OCMW’s, Caritas en het Rode Kruis. Bijna alle geïnterviewde vrouwen vertellen dat een Belg (soms een echtpaar) hen helpt met het lenen van geld, eten, een bezoek wanneer er iemand ziek is enz. Voor sommige moeders vormt het feit dat ze hun kind naar school moeten laten gaan een ingrijpende affectieve verandering. Eén van de vrouwen, bijzonder spraakzaam en extravert, vertelt over de eerste schooldag van haar enige dochter. Die eerste dag was voor haar werkelijk heel moeilijk op affectief vlak: “Ik heb geweend. Dat was iets voor mij, hoor... Vooral omdat ik zelf een kind ben, ik heb nog de mentaliteit van een kind… toen ik haar door de schoolpoort zag gaan, zag ik mezelf… zoals ik al zei, ik kreeg haar toen ik 16 jaar was! De eerste dag toen ze naar school ging, heb ik geweend. Ik was bang om haar alleen te laten omdat ze ook weende… Daarna hebben ze me gezegd: ‘als u weent, zal zij ook wenen, gaat u maar weg!’ En ik zei tegen mezelf, wat willen die Belgen eigenlijk, weten ze dan niet dat ik haar graag zie? Zien zij dan niet
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
43
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
hoe zij afziet en hoe ik afzie? Dat was voor mij echt moeilijk. Want bij ons zegt men: je houdt haar thuis omdat het beter is!… Ik ben dan maar weggegaan en ik hoorde haar huilen, ik wilde weer terugkeren, maar de vrouw deed teken dat ik moest weggaan… intussen is het meisje het gewoon op school en toen ik zag hoe ze terugkwam van school met haar vriendinnetjes en met verhalen, heb ik gezegd, kijk, misschien is het toch goed geweest… en ik heb gezien dat het meisje een goede opvoeding heeft die ze op school heeft gekregen en die ik haar niet had kunnen geven…” (V., 24 jaar, Roemenië) Het valt dus ook te begrijpen waarom onze gesprekspartners de klemtoon leggen op het vriendschappelijke, gastvrije kader dat sommige scholen bieden en dat andere scholen integendeel weigeren te bieden. De moeders verwachten dat hun kinderen graag worden gezien op school: “[De lerares] zag haar graag… Ja, en toen ze de school moest verlaten, kwam ze naar haar toe om haar te omarmen en ze zei ‘Tot ziens, P.’… Het is een heel goede school.” (V., 27 jaar, Roemenië) “[Op de kleuterschool] had ze een heel sympathieke juf en de eerste keer dat ik haar met haar schooltas op de rug zag, was heel bijzonder.” (…) “Op een dag kwamen we zijn juffrouw van vorig jaar op straat tegen. Zij stopte om hem een dikke kus te geven! Aan mijn zoon! Ze zei ‘hallo’ tegen ons.” (V., 39 jaar, Bulgarije)
In een stad in Wallonië stuurt een tiental Romagezinnen uit Roemenië (mensen van de pinksterbeweging) de kinderen naar een protestantse school. De mensen die in deze stad werden geïnterviewd, noemen de directeur van de school “heel goed”. “Hij helpt ons veel, hij komt bij ons thuis, de kinderen houden van hem [n.s.].” Het zoeken naar affectie en de verwachting dat de school een uitbreiding is van de familie lijkt vaak terug te komen en belangrijk te zijn. Wanneer de school een georganiseerde ondersteuning33 aanbiedt die specifiek op de Roma is gericht, moet er aandacht zijn voor de manier waarop deze hulp wordt omkaderd vanuit menselijk oogpunt, en niet alleen voor de materiële inhoud en het doel van het onderwijs.
3.2. “Waarom moet je herkomst je identiteit zijn?” De kracht van het stigma Waar de school in de praktijk (voor iedereen) een zekere afstand tot de familie biedt, is die verwijdering des te problematischer en soms echt moeilijk voor mensen die zich in het verleden gestigmatiseerd hebben gevoeld. Doordat de ouders weten hoe lastig het is om een etiket te dragen, beschouwen zij de school terecht als een omgeving waarin de dominantie tot uiting komt en drukken zij dat uit in de vorm van angst dat hun kinderen geweld wordt aangedaan door hun leeftijdsgenoten: “een [ideale] school is een school waar mijn kinderen geen kwaad wordt gedaan, waar de andere kinderen hen niet slaan.” Deze perceptie is gestoeld op persoonlijke ervaringen met geweld op school, niet alleen symbolisch maar ook lichamelijk, aangezien de leerkrachten in een recent verleden in de landen van oorsprong nog lichamelijke straffen uitdeelden (zie verder). Het volgende geval is een veelbetekenende illustratie van symbolisch geweld: E. (M., 28 jaar, Roemenië) heeft de hele lagere en middelbare school in Zwitserland gevolgd. Bij zijn terugkeer in Roemenië in 1995, herinnert hij zich dat zijn vader eindeloze (en heel dure) inspanningen heeft gedaan om zijn drie 33
Dat gebeurt in sommige scholen.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
44
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
kinderen in te schrijven in het Duitse college in hun stad (dat voorbehouden was voor de elite) omdat de kinderen geen Roemeens spraken, maar Duits op school en Romani thuis. Toen de inschrijving eindelijk met veel moeite was gelukt, bleef het feit dat de kinderen de enige Roma of zigeuners waren op school toch nog voor problemen te zorgen: “Ik verstopte dat niet, ik heb het gezegd. Mijn collega’s geloofden me niet, maar daarna hebben ze mijn broer en mijn zus gezien die donkerder van huid zijn dan ik en toen geloofden ze me en ze noemden me altijd maar ‘de zigeuner’. De eerste maanden was dat hard. Ik was niet tevreden en ik zei dat ook thuis, ik zei vaak dat ik niet meer zou gaan, maar mijn broer en mijn zus, die meer in zichzelf gekeerd zijn, zeiden niets tot mijn broer op een dag van school thuiskwam en wij aan tafel zaten. Hij ging ook zitten en barstte in huilen uit. Toen ben ik ook beginnen wenen […] Ik heb vrienden gehad en een goed contact met sommige leerkrachten die mij zagen als mens en niet alleen als zigeuner, maar ik ben altijd ‘de zigeuner’ van de klas gebleven.” T. deed een gelijkaardige ervaring op binnen een andere context. Hij moest Zagreb verlaten toen hij vijf jaar was, op de vlucht voor de oorlog tussen de Kroaten en de Serviërs. T. ging met zijn familie in Kosovo wonen waar hij onderwijs volgde in het Servo-Kroatisch (en niet in het Albanees zoals de meeste mensen in de provincie): “Ik praatte zelfs met een Servisch accent, je kon echt niet weten dat ik Roma was, maar ze vroegen me altijd naar mijn afkomst. Niet dat ik die wilde verbergen, maar ik vroeg me af waarom ik mij altijd moest identificeren, waarom moet je identiteit altijd je afkomst zijn. Ik was de enige Roma in de middelbare school omdat de anderen niet de energie hadden om daar elke dag tegen te vechten.” (M., 24 jaar, Kosovo) Bij aankomst in België lijkt het stigma sommige mensen te achtervolgen als een vervloeking. “De juffrouw van mijn dochter vroeg mij om naar school te komen voor een bespreking. Zij praatte individueel 5 à 10 minuten met elke ouder. Toen ze mij binnenliet, had ze amper iets gezegd over een bedrag dat we moesten betalen voor de ‘bosklas’ of het was al afgelopen, ik geloof dat ik nauwelijks 3 minuten binnen ben geweest. Ze was heel koel en heeft me niets gezegd over de resultaten van C. of iets anders, hoe ze is in de klas of hoe zij haar aanvoelt. Als mijn vrouw gaat, is het nog erger. Zij praat met haar aan de ingang van de speelplaats, niet eens op de speelplaats.” (M., 28 jaar, Roemenië) Onderstaande getuigenis van een vrouw over de negatieve houding van sommige verantwoordelijken op school die kinderen zonder papieren verstoten, roept grote vragen op bij de realiteit van de ‘gelijke kansen’ die in België officieel worden gepromoot. “Het probleem was dat wij drie keer van school moesten veranderen… want hier in België moet je erkend zijn, dat heeft men mij tenminste gezegd, ik weet er zelf niets van, ik ken de wetten niet… De eerste keer toen ze op de kleuterschool zat, hebben ze mij na enkele maanden gezegd dat ze mijn dochter niet konden houden omdat er geen papieren waren… en als ik wilde dat ze naar school bleef gaan, moest ik een attest hebben dat zij bestaat in België. Toen werd ik bang, omdat ik geen papieren heb en dus ben ik van school veranderd. Ik heb haar van school gehaald, ik wilde haar niet meer naar een school sturen… Maar mijn schoonmoeder zei mij dat ik mijn dochter niet thuis mocht houden, dat ik haar naar school moest sturen. En dan heb ik haar naar de school gebracht waar er ook al neefjes van mijn man zaten en daar, wel, dat was een betere relatie… het is de school waar hij ook naartoe is geweest, dus ze hebben haar meteen aanvaard. Daarna zijn we verhuisd, we gingen op een appartement wonen en we moesten van school veranderen… En toen zijn de problemen begonnen…Door te verhuizen waren we in een andere zone terechtgekomen met andere scholen. De eerste school was ons aanbevolen door buren en door andere mensen. Ze zeiden allemaal, ‘Stuur haar naar Onze Lieve Vrouw, ook al is het een katholieke [privé]school, het is een goede school, ze geven een goede opvoeding,
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
45
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
met goede middelen’ enz. En dus heb ik eerst daar geprobeerd, dat is normaal, ik wil het beste voor ons, en voor mijn kinderen. Ik ben er naartoe gegaan, ik heb me voorgesteld, ik heb hun gezegd dat ik op papieren wacht, dat ik een pro-Deoadvocaat heb die ervoor zorgt dat ik geregulariseerd kan worden, dat mijn dochter geen papieren heeft, maar dat zij naar school moet gaan omdat alle kinderen in België naar school moeten gaan. Ze hebben me eerst gevraagd waarom ik niet naar een andere school ging, bla, bla, bla… en ik zei, luister, de andere school bevalt me niet, omdat ze armer is en niet dezelfde voorwaarden biedt, en ze zeiden: ‘OK, we nemen haar aan en we willen op de hoogte gehouden worden van de evolutie van uw situatie, met de papieren en de advocaat enz., want als er niets verandert, moet u van school veranderen, want in onze school moet u iemand hebben die voor uw kind betaalt en aangezien zij niet erkend is in België, is er niemand die borg voor haar staat’. Na het eerste semester belt de directrice mij op en zegt mij: ‘We kunnen haar niet meer op school houden, omdat u geen papieren hebt, wij zijn gevallen als het uwe niet gewoon en het is beter dat u naar een school gaat die beter aangepast is aan uw soort’. Ik heb geweend en heb mij afgevraagd om welke soort dat dan wel ging. Zij zegt zomaar ‘uw soort’… en ik begreep dat ze wilde zeggen dat ik haar naar een plaats moest sturen waar er andere zigeuners zijn… en ik ben weggegaan, ik keek naar mijn dochter, ik had net haar haar gevlochten, ik had haar klaargemaakt, mooi gemaakt, want het was toch de eerste schooldag… en toen zei ik, neen! Ik ga niet akkoord dat je mij zo behandelt, ik ga naar een andere school en ik ga daar aankloppen… maar ik heb geluk gehad! Ik heb geluk gehad omdat het de eerste dag was van de directeur in die nieuwe school en ik was de eerste die zich die dag aanbood… En ik klop op de deur en ik zeg gewoon: ‘Ik wil de directeur spreken, de verantwoordelijke van deze school! ‘S’il vous plaît’ [in het Frans]. Hij zegt me: ‘Rustig, rustig, dat ben ik, komt u binnen!’ Hij vraagt me om te gaan zitten, ik was nog altijd aan het wenen, hij geeft me papieren zakdoekjes en biedt me iets te drinken aan, ‘kalmeert u eerst een beetje’… en hij vroeg mij wat er aan de hand was. Op dat moment voelde ik me heel zeker van de wereld, omdat ik dacht, overal waar ik ga wil niemand van ons weten, waar ik ook ga, één minuut, twee, de mensen aarzelen hoe ze je moeten aanspreken, ze bekijken je als een dier, ik weet niet, als ze zien dat je zigeuner bent, willen ze niets meer van je weten, ze mijden je… en die persoon, toen hij me zag, zag hij dat ik zigeuner ben, maar hij zag eerst de mens in mij… en niet de zigeuner. Ik heb hem dus gezegd dat mijn dochter het eerste semester naar school was geweest en dat ze daarna niet meer wilden dat ze nog verder naar die school ging, dat ze me gezegd hadden dat ik een school moest zoeken waar er andere zigeuners waren, waar ze gevallen als het mijne gewoon zijn, omdat ze niet meer willen dat wij in hun school blijven. Het was meer een bourgeois school [in het Frans]. Wel! Hij zei me: ‘Stop! Iedereen heeft het recht om naar school te gaan, dat is trouwens een wet in België. Ik heb hem de situatie met de papieren uitgelegd en hij zei OK, met of zonder papieren, ik wil wel dat I. bij ons naar school komt. Dit jaar, toen hij me zag, zei hij, weet je dat je de eerste bent… we spreken elkaar met je en jou aan… jij bent de eerste die ik heb gezien en I. is het eerste kind dat ik heb ingeschreven… Na het eerste semester heeft men mij zelfs in die school op kantoor ontboden en ze zeiden me: ‘Mijn persoonlijke mening telt niet, je weet dat ik aan je kant sta, maar er staan ook mensen boven mij die bewijzen vragen en ik heb er geen. Hoe staat het met je papieren?’ En ik zei hem, kijk, ik ben stateloze, maar ik ben niet erkend als stateloze, ik heb geen enkel recht, ik ben niet geregulariseerd en dat is niet omdat ik dat niet wil, maar er beweegt niets.… Wij zigeuners moeten wachten op de Dienst Vreemdelingenzaken, die heeft veel werk, hij moet veel mensen erkennen [in het Frans], en dat is mijn probleem… Hij zei me: ‘Het spijt me, maar als er niets verandert, kan ik in zekere zin niet blijven… liegen tegen mensen die boven mij staan en hen zeggen morgen, morgen, morgen… Ik weet dat jij daar niets aan kunt doen, maar ik heb iets nodig’… Toen ik naar die pro-Deoadvocaat ging, loog hij de hele tijd tegen mij alsof hij me de volgende dag een papier zou geven om te tonen dat mijn dochter zou worden geregulariseerd… Dus die pro-Deoadvocaat… het is de rechtbank van X. [stad] die mij hem als advocaat heeft gegeven, omdat ik geen geld heb om een advocaat te betalen… Hij bekommert zich niet erg om mijn papieren, hij heeft veel dossiers van zigeuners, van mensen die afgewezen
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
46
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
zijn enz. en uiteindelijk… ten slotte heb ik zelfs op deze school problemen, ook al is de directeur een heel warme en heel menselijke persoon, maar ook hij moet rekenschap afleggen [in het Frans].” (V., 24 jaar, Roemenië) Deze gevallen vormen evenwel niet de regel. Want zoals al werd aangegeven vinden de Roma dat er in het Belgische onderwijs in het algemeen meer sociale gerechtigheid is binnen de school in vergelijking met hun ervaringen in het land van herkomst: “[Hier] wil hij leren, vooral omdat hij zich aanvaard voelt,” zegt een man (42 jaar, Bulgarije) over zijn elfjarige zoon.
De innige relatie tussen de Romamoeder en haar kinderen wordt soms aangegeven als een rem, vooral bij jonge kinderen, die niet naar een crèche gaan en geen kleuteronderwijs volgen. Bovendien, alvorens de innige verhouding tussen moeder en kind wordt aangehaald, moet men beseffen dat de Romakinderen niet naar de crèche gaan omdat veel Romafamilies uitgebreid zijn en de zorg voor de kinderen wordt verdeeld tussen verscheidene volwassenen, en in het bijzonder tussen verscheidene vrouwen. En wat de kleuterschool betreft is het zo dat veel Romamigranten afkomstig zijn van landen waar het kleuteronderwijs met heel beperkte middelen werkt en niet verplicht is. Romakinderen bezoeken deze instellingen slechts uitzonderlijk. Deze moeder-kindrelatie kan ook niet begrepen worden zonder rekening te houden met de sociale factoren die deze relatie bepalen. Wanneer de moeder bang is om gescheiden te worden van haar kinderen, is die angst niet typisch Roma, noch natuurlijk, maar berust ze op de manier waarop veel culturen, ook de onze, de verantwoordelijkheid voor het welzijn van het kind bij de moeder leggen. We mogen ook niet vergeten dat vrouwen zonder enig kapitaal, die getrouwd zijn in een meestal patrilokaal stelsel34, vaak zo weinig autoriteit hebben als schoondochter dat zij een zekere bezitterigheid ontwikkelen tegenover hun kinderen waardoor ze hun positie en zelfvertrouwen kunnen herstellen. Verder moet je ook rekening houden met het (onbewuste) collectieve geheugen dat inhoudt dat het vertrek naar een andere plek steeds mogelijk is, wat verklaart dat de vrouwen hun kind dicht bij zich houden, om samen meteen (opnieuw) te kunnen vertrekken als dat nodig is. Ten slotte, en het is op dit punt dat we de aandacht willen vestigen, zijn ze ook bang omwille van negatieve ervaringen met de politie die soms tot arrestaties en repatriëring overgaat. De ouders kunnen alleen maar angst voelen wanneer de kinderen niet aanwezig zijn op het moment dat de politie hen ondervraagt. Het voorbeeld van G. (V., 27 jaar Roemenië), die sinds vier jaar in België verblijft, zonder papieren, een bedelares, die noch kan lezen noch kan schrijven, met drie kinderen (onder wie een mentaal gehandicapt kind), laat in dit opzicht niet veel aan de verbeelding over: “Helemaal in het begin nam de politie ons mee naar Zaventem […] De politie wilde ons terugsturen zonder dat iemand het wist, noch het ministerie, noch de Dienst Vreemdelingenzaken35, niemand! Ze hielden ons in een… kamer… de hele nacht… dus we zaten gevangen, ze hielden ons daar vast en de volgende morgen hebben ze ons naar de luchthaven gebracht. Zij wilden dat we in het vliegtuig stapten, maar wij wilden niet, ik was bang! De jongen was heel klein… Ze zagen dat wij niet wilden opstappen en dan hebben ze ons naar een centrum gebracht, naar dat centrum dicht bij Zaventem. Daar heeft een maatschappelijk werkster het voor ons opgenomen. Zij heeft ons gezegd dat we niets te vrezen hadden, dat de jongen te klein was, hij was nog maar twee maand oud, niet eens drie… En ze hadden ons niet eens aangehouden terwijl we aan het bedelen waren, niet eens! Zij hebben ons opgepakt aan de tramhalte, toen we op de tram stonden te wachten met de jongen, we wachtten op de tram om naar Schaarbeek te gaan, om hem daar in te schrijven in de gemeente [om sociale bijstand te krijgen]… en terwijl we op de tram stonden te wachten, verscheen de politie en pakte ons 34 Pater (Latijn) = vader. In dit stelsel verlaten de vrouwen het ouderlijk huis om in het huis van de schoonouders te gaan wonen, vooral onder het gezag van de vader van hun echtgenoot. 35 In de normale procedure is het de Dienst Vreemdelingenzaken die beslist over uitzetting.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
47
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
op. Omdat daar ook een andere zigeunerin stond. Ze hebben ons meegenomen, ze lieten ons in de combi stappen, ik wilde niet instappen omdat ik bang was dat ze ons zouden terugsturen. Ze zeiden dat ze niets gingen doen, ze gingen alleen maar onze papieren bekijken, controleren en ons weer laten gaan. Dat was niet waar. Mijn dochter was thuis gebleven met haar grootvader langs vaderszijde. Toen de agenten onze papieren hadden, noteerden zij het adres en zij zijn het meisje gaan halen. Ze hadden naar het meisje gevraagd en ik had hun gezegd dat ik haar thuisgelaten had bij iemand. Ze hebben mijn man gedwongen om in een auto te stappen om het meisje te gaan halen. Oh… we hebben heel wat problemen gehad, daarom haat ik België soms… En men heeft ons een advocaat aangewezen en de advocaat heeft ons daaruit gehaald… Omdat de baby nog geen drie maand was. Als het kleintje drie maand was geweest, had de advocaat ons niet kunnen helpen, dan hadden we moeten vertrekken. Als ze erin geslaagd waren om ons in het vliegtuig te laten stappen, zou dat gebeurd zijn zonder dat iemand het had geweten, alsof het een vergissing was… V: Heb je al gehoord dat iemand anders zo is teruggestuurd? R: Ja, er zijn er veel… zigeuners…” (V., 27 jaar, Roemenië)
In deze passage komt het woord ‘politie’ drie keer als dusdanig voor en wordt het voor de rest vervangen door ‘zij’ of ‘ze’. De andere ‘personages’ zijn de advocaat, de maatschappelijk werkster, het ministerie en de Dienst Vreemdelingenzaken. Alles gebeurt in een gesloten kader zoals de combi of de gesloten kamer. G. spreekt geen Frans. Uit haar verhaal blijkt een gevoel van angst en onderdrukking. Men kan zich de psychologische terreur voorstellen die deze moeder – nog maar net bevallen36 – onderging, net als de impact die de willekeur van deze gespierde maatregelen heeft op haar relatie met de autoriteiten die ze voortaan bekijkt door de bril van ‘het optreden van de politie’37. In veel minder dramatische situaties is het eenvoudige feit dat de school ver is en dat een bus de kinderen van huis naar school moet vervoeren, zonder dat de moeder hen kan vergezellen, in het begin ook een reden tot ongerustheid. Maar is dat bij niet-Romamoeders niet even typisch? De gehechtheid van de Romamoeders aan hun kinderen blijkt een sociale constructie te zijn die voortkomt uit een complexe combinatie van factoren, waarbij de stigmatisering als zigeuner zwaar doorweegt. Er kunnen dan wel typisch vrouwelijke kenmerken worden onderscheiden, maar de gehechtheid aan de kinderen en de band tussen de generaties zijn zowel typisch voor mannen als voor vrouwen. De nauwe banden tussen individuen en generaties zijn kenmerkend voor veel families: “Bij ons Roma blijven de kinderen thuis. Zelfs wanneer de kinderen trouwen, zorgen de Roma-ouders nog voor hen. Bij de Belgen worden ze ‘s ochtends ergens afgezet en ‘s avonds weer opgehaald en als de kinderen trouwen bemoeien de Belgische ouders zich niet meer met hun zaken.” (V., 41 jaar, Slowakije) Het beklemtonen van de Romawaarden (zoals de gehechtheid van de vrouwen aan hun kinderen en het feit dat de navelstreng tussen ouders en kinderen zo lang mogelijk intact blijft) houdt echter ook een risico in omdat het de aandacht dreigt af te leiden van ervaringen met stigmatisering, pesterijen en geweld die verre van uitzonderlijk zijn. In een wereld die als gevaarlijk en vijandig wordt gezien, vormt de familie logischerwijze de veilige omgeving die bescherming en steun biedt. De sterke familiebanden – van allerlei aard: affectief, ondersteunend, commercieel, symbolisch – zijn bij veel Roma grotendeels te verklaren door een gespannen relatie met de wereld van de Gadje. 36
Wat gepaard gaat met vermoeidheid, steeds klaar staan met borstvoeding en moeilijker te controleren emoties.
37 Sinds dit voorval gaat G. helemaal alleen bedelen, haar oudste dochter (die nu 8 jaar is) gaat naar school en de twee jongens blijven thuis bij hun vader. Zij wacht nog altijd op een antwoord op haar aanvraag tot regularisering op basis van de nood aan medisch-sociale begeleiding voor haar gehandicapte zoon.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
48
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
Het stigma van het Roma-zijn is een dagelijkse last. Dit vergt zoveel energie van de individuen, zoals onze respondent uit Kosovo vertelt, dat het niet verwonderlijk is dat de school soms op de tweede rang van prioriteiten belandt. Soms is er ook energie nodig omdat de school zelf het toneel vormt van een dagelijkse strijd om de herkomst te verbergen/mee te delen/te legitimeren. We kunnen ons dan ook afvragen of het leven in een dergelijke ‘staat van beleg’38 werkelijk ruimte laat om te denken aan studeren op langere termijn en om de toekomst van de kinderen te zien in termen van een diploma. Roma-ouders beseffen heel goed het strategisch belang van een geïnstitutionaliseerde opvoeding voor de toekomst van hun nageslacht, maar omdat zij altijd op hun hoede moeten zijn, wordt dit strategische streven ingeperkt en moet het plaats maken voor een defensieve reactie en een terugplooien op de familie tegenover het symbolische geweld van het bureaucratische overheidssysteem. Dit geweld en het daaruit voortkomende terugplooien dragen bij tot de afstand tegenover de Gadje.
3.3. De plaats van de school in de migratiestromen We hebben al begrepen dat de omzwervingen tussen verschillende landen, verschillende talen en verschillende onderwijsstelsels een negatieve invloed hebben gehad op het onderwijstraject van de ouders. Dat is ook zo voor de generatie van de kinderen. S. (V., 46 jaar, Bosnië) vertelt dat haar zoon van elf jaar weigert naar school te gaan nadat ze zijn verhuisd van Antwerpen naar Doel, en daarna naar Luik [B = bemiddelaarster, E = enquêtrice, R = respondent]: “B (zus/dochter): In Doel had hij veel vrienden, er waren veel Roma. Hij ging graag [naar school]. Er was ook een leerkracht die hem heel graag had. Hij kwam bij ons op bezoek en nam hem mee naar school. Hij hielp hem met lezen en schrijven enz. Maar hier heeft hij niet zoveel zin om te gaan, omdat hij hier geen vrienden heeft, hij kent niemand. En we zijn ook niet zeker dat we hier gaan blijven [in Luik]. R (moeder): Ik heb hem gevraagd om naar school te gaan en hij zei neen. Hij wil wel gaan als we naar Doel kunnen terugkeren. […] [E vraagt of de twee kinderen Frans spreken] R: Neen, zij spreken geen Frans. Hij spreekt heel goed Nederlands, hij [de kleinste] ook een klein beetje. Ook voor mij is het moeilijk als ik naar een winkel ga om iets te kopen, omdat ik niets begrijp.” Een van de bemiddelaarsters vertelt dat ze, nadat ze Engels, Frans en Duits had geleerd en goede schoolresultaten had behaald, op zeer jonge leeftijd was toegelaten tot een school die gediplomeerde verpleegsters opleidt (dit was 12 à 13 jaar eerder gebeurd). Maar toch moest zij die school opgeven: “Ik moest mijn vader volgen die naar België vertrok. Dat ik daar zou blijven om naar dat lyceum te gaan? Daar was geen sprake van. Wij waren samen, we waren nog nooit gescheiden geweest. Mijn ouders verbleven nergens zonder ons. De leerkrachten vonden het erg jammer en ze hebben dat ook aan mijn moeder gezegd, maar zo was het nu eenmaal.” Veranderen van omgeving, van vrienden en van taal kan worden gezien als een mogelijkheid om ervaring op te doen met diversiteit. Maar die veranderingen kunnen heel moeilijk zijn voor kinderen, omdat het leren moet gebeuren in een omgeving die zelfvertrouwen biedt, die aanzet tot communicatie enz. Wij stellen vast dat de voortzetting van het schoolbezoek (zowel voor de studie als op sociaal vlak) niet de belangrijkste factor vormt bij de beslissing om te vertrekken. Men kan zich wel afvragen of het in dergelijke 38
Deze uitdrukking wordt gebruikt in verband met de Roma door Luc de Heusch (1966).
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
49
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
instabiele omstandigheden niet te verkiezen valt om samen te blijven, zoals de hierboven geciteerde bemiddelaarster laat verstaan. Hebben deze ouders werkelijk de keuze tussen de onzekerheid en de dreiging van uitzetting naar een plaats die niet echt meer van hen is (zoals het geboortedorp in Bosnië dat ze vijftien jaar geleden hebben verlaten en dat misschien niet meer bestaat)? Natuurlijk bestaat de dreiging niet altijd uit oorlog. Vaak gaat het ook om een gebrek aan bestaansmiddelen (geen landbouwgrond, geen werkgelegenheid, geen omschakeling mogelijk naar inzamelings- of kleine handelsactiviteiten enz.). Soms schuilt de dreiging ook in een dienstplicht, niet-betaalde schulden, plaatselijke onverdraagzaamheid tegenover de beoefende godsdienst of de gesproken taal, een persoonlijke rivaliteit of gezondheidsproblemen (cf. getuigenis in het eerste hoofdstuk) of ook nog – in omgekeerde richting van de migratie – de uitwijzing of het bevel om het land te verlaten. Tegelijk leiden die meegemaakte veranderingen tot een vroegtijdige maturiteit: “Ik ben 24 jaar, maar ik heb de indruk dat ik al 35 jaar geleefd heb. […] Ik moest mijn land verlaten – ze zeggen wel dat de Roma geen land hebben, maar het was toch mijn land – van het ene jaar op het andere, ik voelde me alsof mijn leven helemaal kantelde. Toen ik 16 jaar was, was ik een kind dat studeerde, met boeken en alles en op mijn 17de was ik een vluchteling,” vertelt de jongeman die afkomstig is uit Kosovo. Verschillende talen, verschillende woonplaatsen – dat betekent tussen hamer en aambeeld zitten wanneer etnieën kiezen voor oorlogszuchtig nationalisme, maar het wil ook zeggen dat men gewoon overal een vreemdeling is, zoals E. het zegt, die in het vorige deel aan het woord kwam. Als één van de verborgen doelstellingen van het schoolcurriculum erin bestaat de maturiteit van het individu te helpen bevorderen, dan stellen we bij de Roma vast dat de geïnterviewde personen niet vinden dat de school nodig is om die maturiteit te bereiken. De school concurreert met de levenservaring die wordt opgedaan tijdens de migratiestromen, in het uitvoeren van de familietaken op jonge leeftijd enz. Dit wordt ook letterlijk gezegd door een van de bemiddelaarsters: “Ik heb dan misschien niet de gelegenheid gehad om de school af te maken op de schoolbanken, maar ik heb wel de school van het leven gevolgd. En ik denk dat ik veel dingen heb geleerd die mij altijd goed van pas zullen komen, ik heb veel geleerd uit het contact met mensen.” Doordat zij verschillende talen leren, levenservaring opdoen en vroegtijdig rijp zijn, hebben de kinderen op het vlak van aanpassing en integratie vaak voorsprong op hun ouders. Bij sommige interviews waren het bijvoorbeeld de adolescente kinderen die de vragen voor hun moeder vertaalden en omgekeerd ook de antwoorden aan de onderzoekster. Hetzelfde doet zich voor in de relatie met de school. Dit leidt tot een drastische verandering of zelfs een volledige ommekeer in de gezagsrelatie tussen ouders en kinderen. Tegelijk zorgt het voor een herverdeling van de kennis binnen de familie, waarbij de hulpmiddelen met elkaar gedeeld worden volgens een logica waarmee de meeste Gadje niet vertrouwd zijn. Een van de Romabemiddelaarsters die er zich bewust van is dat de integratie van de Romakinderen in het onderwijssysteem een zekere stabiliteit en culturele bestendigheid (qua taal en gebruiken) vereist, meent (zonder rekening te houden met de andere aspecten van het probleem) dat die integratie gemakkelijker zou zijn in het land van herkomst: “Het is gemakkelijker [om de Romakinderen naar school te krijgen] voor de Roemenen, de leerkrachten bedoel ik, zij kennen hen, zij spreken dezelfde taal, zij wonen in dezelfde gemeenschappen, terwijl de Belgische leerkrachten hier meer gewend zijn aan Marokkanen en Turken; zij kennen de Roma niet. Wanneer Romakinderen bijvoorbeeld niet naar de kleuterschool zijn geweest, lijkt hen dat onbegrijpelijk.”
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
50
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
3.4. De plaats van de school in het project voor maatschappelijk succes Om het even welk betaald werk is goed om te (over)leven, zo zegt N. (M., 25 jaar, Roemenië): “Alle werk is evenveel waard, ik schaam mij nergens voor, als ik maar legaal werk kan doen. Dat is wat ik zou willen zeggen aan de Belgische overheid: geef ons die kans, de kans om werk te hebben.” In dezelfde zin bevestigt een van de bemiddelaarsters: “Wanneer de Belgen solliciteren voor een baan, kijken zij of het werk hun bevalt, of het overeenstemt met hun opleiding, maar bij ons Roma is een baan een baan als ze maar geld oplevert.” Dezelfde bemiddelaarster maakt een interessante vergelijking tussen wat er op het spel staat bij ‘studeren’ voor de Gadje en wat er op het spel staat bij ‘trouwen’ voor de Roma: “Bij ons is trouwen even belangrijk als studeren voor de Belgen. De Belgen proberen een goede studierichting te kiezen en willen daarvoor de garantie van een goede school, want dat betekent [later] goed werk en een mooie toekomst. Bij ons geldt hetzelfde voor het huwelijk. Een goede partner kiezen – dat wil zeggen iemand uit een goede en rijke familie – vormt een garantie voor de toekomst, want een goede partner betekent trouw zijn, goed met elkaar kunnen opschieten, samen goed werken en succesvol zijn.” We moeten er ook rekening mee houden dat Rom ‘getrouwde man’ betekent en Romni ‘getrouwde vrouw’, waardoor de Roma een gemeenschap van getrouwde mensen zijn. Het huwelijk is cruciaal voor de Romaidentiteit en dat verklaart grotendeels waarom er in veel Romagroepen jong getrouwd wordt (en zelfs heel jong, op de leeftijd van 12-13 jaar in de dorpen die in Roemenië werden bestudeerd in een vroeger onderzoek39). Hoewel het huwelijk en de familie duidelijk centraal staan in het sociale leven van de Romagroepen, lijkt het expliciet praten over het huwelijk als essentieel levensproject, zoals deze vrouw dat doet, typisch vrouwelijk. Wij komen daar in het volgende hoofdstuk nog op terug. De mannen praten veeleer over het ‘verbreden van de horizon’. Verrassend genoeg past een van de jongemannen deze visie zonder onderscheid toe op mannen en vrouwen: “You know, the Gypsy woman is closed. Her life happens inside the house. She cleans, washes, cooks, watches after the children and goes to bed in the night. In my eyes the woman and the man have to have the same life. She has to work too – because if you work you change your mind, you change your ideas, your inspirations, everything. She sees what another woman says, how she is dressed and so on.” (M., 25 jaar, Roemenië – opgetekend in het Engels). Hier duikt dus het belang van de ‘moderniteit’ weer op, deze keer gelinkt aan (het ideaal van) gelijkheid tussen vrouwen en mannen op het vlak van werk. De antwoorden op de vraag hoe de Roma de school- en beroepstoekomst van hun kinderen zien, zijn opnieuw heel vaag. De geïnterviewde vrouwen en mannen antwoorden meestal: “Ik zal hen zo lang naar school laten gaan als ze willen.” Dat wil heel waarschijnlijk zeggen dat er niet werkelijk aan een hogere studie wordt gedacht, want soms verduidelijken ze: “Ik zal hen niet verplichten om vroeger te trouwen. Dat ze maar naar school gaan tot 18 jaar.” De carrièreplannen voor de kinderen worden in heel vage bewoordingen geformuleerd en het idee van een beroep dat langer studeren vereist, wordt als een eigenaardigheid gezien: 39
Iulia Hasdeu 2007
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
51
3. De Roma aan het woord over opvoeding, over zichzelf en de Gadje…
“V: Hoe zie jij de toekomst van je kinderen? Wat zou je graag willen dat ze worden, dat ze doen als werk in de toekomst? A: Ik weet niet wat ik moet zeggen… Ik zou willen dat mijn dochter advocate wordt. (Ze giechelt) V: Waarom lach je? Lijkt je dat…? A: Ik weet niet… Niet reëel… V: Waarom niet, als ze naar school gaat en een goede leerlinge is, waarom niet? A: [als om het onderwerp af te doen] Ja, wat ze maar wil…(V., 27 jaar, Roemenië)”
Het is zo dat in de groep respondenten, afgezien van de twee stagiaires bij de Europese Commissie, de Romaleerkracht uit Roemenië, twee gediplomeerde Romamannen uit Kosovo en een jonge, vrouwelijke Romatolk uit Macedonië, niemand de middelbare school heeft afgemaakt of universitaire studies is gestart. Men kan ervan uitgaan dat het maatschappelijk succes op enkele uitzonderingen na niet gelinkt is aan hogere diploma’s zoals dat het geval is in een groot deel van de Gadjesamenleving. Waar diploma’s voor de Gadje gelden als adelbrieven (Bourdieu en Passeron, 1970) bij het verwerven van status en sociale mobiliteit, lijkt dat niet het geval te zijn bij de Roma. De families hebben geen nood aan schoolse kennis om een zekere status te verwerven binnen hun gemeenschap. In de Gadjesamenleving zijn de Roma niet zozeer geïnteresseerd in de status, als in de resultaten die de status hen zou kunnen opleveren. In die zin werd het gesprek met de jongeman uit Kosovo als volgt afgesloten: “V: U denkt veel na en u maakt heel goede analyses. Hebt u al overwogen om uw studie te hervatten en hier in België naar de universiteit te gaan? A: Allereerst betekent de opleiding van elektromecanicien die ik in Kosovo heb gevolgd, hier niets. Ten tweede, naar de universiteit gaan betekent vier jaar. Wie zou er intussen voor mijn familie zorgen? Je moet weten wat je wilt in het leven. En ten slotte zijn er zaken die je niet op school leert. V: Ja natuurlijk, er bestaan voorbeelden van ongeletterde mensen die heel wijs kunnen zijn. Maar u bent al een intellectueel in uw manier van denken… waarom dan geen diploma hebben?A: Waartoe dient een diploma? Om een betere positie te hebben, een beter loon? Ik heb al goed werk en een goed loon. Ik ben heel tevreden.” Hoewel niet alle Roma ongeletterd zijn, wordt ’ongeschooldheid’ impliciet gelijkgesteld met ‘Roma zijn’. “Mijn zoon is 26 jaar, hij is vrachtwagenchauffeur, hij heeft niveau drie voor Engels en niveau twee voor het programmeren van computers. Als je hem ziet en met hem praat, zou je niet zeggen dat hij zigeuner is.” (M., 44 jaar, Roemenië).
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
52
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
Een van de centrale aandachtspunten in de enquête bestond erin een beter inzicht te krijgen in de genderrelaties bij de Roma. De aldus aangereikte elementen zouden dan kunnen dienen ter ondersteuning van de vrouwen. Daarom werden er vragen gesteld over de verschillende rol van mannen en vrouwen binnen het echtpaar en over hun ideale beeld van een leven als paar. In dit hoofdstuk worden de analyses die bij andere gelegenheden werden geformuleerd, gedeeltelijk hernomen omdat wij denken dat de genderkwestie, ondanks de vele verschillen tussen de Romagroepen, toch een constante is en de basis vormt voor een groot aantal gelijkenissen.
4.1. Rollen als echtgenoten, rollen als ouders “Trouw zijn, goed met elkaar kunnen opschieten, samen goed werken en succes hebben,” zei een bemiddelaarster die eerder werd geciteerd. Zoals hoger werd benadrukt, denken wij dat dit idee over de plaats van het echtpaar (meer dan van het huwelijk dat twee families samenbrengt en dat economische en politieke allianties vormt) typisch vrouwelijk is. Mannen en vrouwen hebben verschillende belangen in het huwelijk. Bij de Roma streven de vrouwen naar een eenheid en een partnerschap voor het werk, de mannen van hun kant streven naar een relatie van broederschap met hun schoonbroers, een relatie die ook een zakelijk partnerschap vormt op lange termijn (Stewart, 1997). Dat betekent dat de vrouwen een spanning kennen tussen de echtelijke relatie waar zij naar streven en de verwantschap die hen tegenhoudt (Hasdeu, 2008; Olive, 2006). Laten we even concreet nagaan wat de man en wat de vrouw binnen het echtpaar doen voor de kinderen. G. (V., 27 jaar, Roemenië), moeder van drie kinderen, zegt: “Als ik niet thuis ben, moet hij doen wat ik doe. Tegenover de kinderen, wil ik zeggen, want het huishouden, daarover maak ik me geen illusies…, ik wil zeggen dat hij voor de kinderen moet zorgen.” Na de interviews meldt een bemiddelaarster dat de ondervraagde vrouwen zich bijna verplicht voelen om een beter beeld van hun man te schetsen ook als hij deze verantwoordelijkheid niet opneemt. Dit lijkt een strategie om gezichtsverlies als koppel te vermijden tegenover de bemiddelaarster, vooral omdat die ongeveer even oud is. Dat is volgens deze bemiddelaarster toe te schrijven aan het feit dat de gebruiken zijn veranderd bij de jonge generatie en dat jonge paren de taakverdeling m.b.t. de kinderen beter hebben verdeeld. Zij vertelt ons over de manier waarop de verdeling met haar man gebeurt.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
53
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
“Toen de kinderen klein waren – ik kreeg de twee kinderen op één jaar tijd – was ik zo moe dat ik hem zei: ‘Jij moet ervoor zorgen, het zijn ook jouw kinderen, ik moet ook rusten’. ‘s Nachts sliepen we om beurten. Het zijn onze kinderen, we moeten er samen voor zorgen. En hij doet dat altijd, hij staat naast mij, dat geluk heb ik. Nu neemt hij de kinderen bij zich en zegt: ‘SST, mama moet rusten’. Hij gaat naar het park of hij speelt thuis met hen terwijl ik rust.”
Maar zelfs binnen deze ‘geëmancipeerde’ koppels, die onze bemiddelaarster beschouwt als de jonge generatie, wordt de tijd wel verdeeld, maar is het gezag niet gelijk verdeeld: wat het gedrag betreft, is het de moeder die gewoonten bijbrengt en zaken rustig uitlegt, terwijl de vader berispt, beslist en straft, aldus de bemiddelaarster. Wij menen evenwel dat het delen van de zorg voor de kinderen geen generatie-effect is, zoals deze jonge vrouw het ziet, maar dat het vooral kenmerkend is voor echtparen die gescheiden leven van de uitgebreide familie of paren waarbij de vrouw buitenshuis activiteiten heeft om te voorzien in de noden van het gezin40. Je zou deze visie van verdeling ook kunnen beschouwen als een typisch vrouwelijk (voor werkelijkheid genomen) ideaal dat leidt tot een beeld van het paar dat versterkt wordt in de spanning met de familie, zoals hierboven uitgelegd. Kortom, als de opvoeding van de kinderen de verantwoordelijkheid is van beide ouders, zijn het toch typisch de vrouwen die het delen van deze verantwoordelijkheid formuleren en zelfs opeisen, waarbij de mannen meer gezag toegekend willen krijgen als het op beslissen aankomt.
4.2.“Maar van een jonge vrouw verwachten ze zoveel…” – de positie van de Romavrouwen Om de positie van de vrouw binnen de genderrelaties en binnen de relaties in de gemeenschap en tussen de etnieën beter te vatten, hebben we ook vragen gesteld over het verschillende schooltraject van meisjes en jongens. Van bij het begin werd vastgesteld dat meisjes minder naar school gingen en dat hun schooltraject minder werd opgevolgd dan bij jongens (V = vrouw, M = man, B = bemiddelaarster): “V: Wij hebben drie kinderen. Mijn zoon is 12 jaar en ik heb ook een tweeling van 17. Ze gaan alle drie naar school. B: Gingen ze in Bulgarije naar school? M: Een beetje. V: De kleinste tot in de derde klas van de lagere school en de meisjes tot de tweede klas. B: En in welk jaar zitten ze hier? V: Ik weet het niet. M: Hij zit in het vierde, van de meisjes weet ik het niet zo goed.” (M., 43 jaar, V., 39 jaar, Bulgarije). Waarom nemen meisjes deze tweederangsrol in als het om het schoolbezoek gaat? Zoals reeds gezegd onder meer omwille van het echtelijk project dat bij de Roma centraal staat en dat in de rangorde van prioriteiten vóór het opvoedings- en scholingssproject komt. “V: Hoe oud is de oudste? A: 12 jaar. V: Wanneer gaat ze trouwen, denkt u? A: Ik zou zeggen als ze 17-18 jaar is, maar als ze eerder wegloopt met een jongen, wat kan ik dan doen? 40
In een andere context blijkt dat de paren die het minst middelen hebben meer taken verdelen – hoe hoger het levenspeil, hoe meer de vrouw wordt verbannen naar de ruimte binnenshuis terwijl de man buitenshuis werkt (Hasdeu, 2007).
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
54
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
V: Kan ze niet naar school gaan en getrouwd zijn tegelijk? A: Bij ons, zigeuners, komt dat niet zo vaak voor… de mannen aanvaarden dat niet... Ofwel volg je les ofwel volg je mij, zeggen ze.” (V., 28 jaar, Roemenië)
Hoewel zij toegeven dat de praktijk niet altijd overeenstemt met de regels, zijn alle personen die meewerkten aan het onderzoek, ongeacht hun herkomst of hun religieuze overtuiging, het erover eens dat het belangrijk is dat een meisje maagd is bij het huwelijk. Deze controle over de vrouwelijke seksualiteit en over de vrouwen in het algemeen, stemt overeen met het fundamentele identiteitsstreven: zorgen voor getrouwde individuen en behouden van andere aspecten die te maken hebben met de levensstijl – waarbij de vrouwen zoals in andere gevallen de hoedsters zijn van de gewoonten, zij die de taal doorgeven enz. Eer en respect zijn dus afhankelijk van de controle over de seksualiteit, vooral de vrouwelijke seksualiteit, en gelinkt aan het belang van de echtelijke relatie. Binnen dit denkkader wordt elk meisje en elke vrouw die het huis verlaat, belaagd door amoureuze verleiding of seksuele intimidatie en moet een geheel van normen, verbodsbepalingen en regels haar voor dit gevaar beschermen. Dit seksuele fundamentalisme, dat zeker niet alleen eigen is aan de Roma, wordt wel versterkt door de migratie en door hun positie aan de rand van de samenleving: de mannen proberen het respect en de eer die zij niet krijgen in een samenleving die hen bestempelt als vreemdeling, terug te winnen in het systeem van de eer van de familie, wat leidt tot een steeds radicalere controle over de vrouwen. Voor de Roma, zoals voor andere groepen, lijkt het hier niet alleen te gaan om de maagdelijkheid van de meisjes en de kuisheid van de vrouwen, maar meer nog om een seksueel taboe – als een initiatiegeheim dat de energiestromen polariseert en sociale banden smeedt. Zo houden de ouders er rekening mee dat jongeren, en vooral meisjes, op school in een gemengde genderomgeving komen, waar geen gebrek is aan amoureuze (seksuele) uitdagingen. Maar wanneer jongeren de betekenis en het belang van seksuele betrekkingen leren kennen vóór het huwelijk (en niet alleen door de lessen seksuele opvoeding), betekent dit een doorbreking van het taboe, een aanslag op de moraal en de waardigheid van de familie en impliciet dus een gebrek aan respect voor de Romawaarden. Veel families menen dit op te kunnen lossen door het schoolbezoek van de meisjes te beperken en door hen reeds op jonge leeftijd voor te bereiden op het huwelijk. Jongeren met wie tijdens het onderzoek werd gepraat, menen dat deze controle moet worden vervangen door een zelfcontrole zonder dat de centrale rol van het taboe wordt ondermijnd. “Het is normaal dat een ouder zich zorgen maakt om de veiligheid [de seksuele integriteit, de maagdelijkheid] van zijn kinderen [op school]. En misschien nog meer voor meisjes. Maar het is belangrijk dat ouders communiceren met hun kinderen, dat zij ook vertrouwen hebben, dat de ouders hun kinderen de gelegenheid bieden om zelf te beslissen of ze zich laten verleiden… Ik denk dat een meisje moet leren om zich uit de slag te trekken, om ‘neen’ te zeggen tegen jongens.” (V., 29 jaar, Roemenië) Er werd al op gewezen dat de vrouwen veel minder praten en terughoudender zijn dan de mannen. Een van de Romabemiddelaarsters verklaart dit aan de hand van de opvoeding tot zwijgzaamheid waaraan vrouwen zich moeten houden. “Voor mij was het heel moeilijk om de vrouwen te overtuigen om te praten. Ik herinner mij dat ik bij een van hen, die ik trouwens heel goed ken, ongeveer twee weken heb moeten aandringen voor ze aanvaardde […] Door deze interviews heb ik veel ervaring opgedaan over deze relatie van persoon tot persoon, omdat men bij ons wel discussieert, maar we hebben niet vaak de gelegenheid om zomaar binnen te treden in het leven van de mensen. Ik denk dat de vrouwen bij ons zich niet veel uiten. Zij zijn gesloten, zij denken ‘als mijn
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
55
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
man, als mijn schoonfamilie gaat horen wat ik heb gezegd, of de politie…’ of ik weet niet wie. Zij zijn bang. Maar zij [een andere respondente] heeft zich zo geuit omdat zij is opgegroeid in Europa, in Duitsland en niet in Roemenië, zij is getrouwd met een Italiaan, zij is anders. Maar sommige anderen, met de schoonmoeder ernaast, zijn bang dat iemand zou horen wat ze zeggen. Want als je het huis verlaat, zegt je moeder je (en daarna zegt je schoonmoeder je hetzelfde), ‘je moet opletten wat je zegt, je mag nooit vertellen wat er thuis gebeurt, wat je meemaakt met je man en je kinderen’. En die lessen leveren vruchten af, zo u wilt. Wanneer je schoonmoeder je dat daarna zegt, geeft ze je geen uitleg meer: ‘Je mag dat niet doen’. Punt. […] Een schoondochter probeert haar schoonmoeder, haar schoonvader, haar echtgenoot niet boos te maken. En uit angst om hen boos te maken en kritiek te krijgen, stelt zij geen vragen en probeert zij volmaakt te zijn, in haar gedrag, in haar kledij. Een goede schoondochter praat niet, zij luistert, zij kijkt naar de grond. Hoe gehoorzamer je bent, hoe beter je bent [..] Daar houden de Roma van. Zij houden ervan om van dorp naar dorp te gaan om de beste schoondochter uit te zoeken. […]Romavrouwen uiten zich zelfs niet eens in hun eigen huis. En daarna vraag je je af waarom die arme vrouwen depressief zijn of hartklachten hebben of verlamd zijn als ze 40-50 jaar oud zijn. Omdat zij hun hele leven hebben gezwegen, zij hebben altijd alles aanvaard zonder een woord te zeggen. […] Daarom is het goed dat meisjes naar school gaan, waar ze omringd worden door andere kinderen, daar leren ze zich te verdedigen en komen ze in contact met een andere situatie. Thuis leert een kind goede manieren, maar op school ontwikkelt het zich, het leert toe te passen wat het thuis heeft geleerd. En hoe langer een meisje naar school gaat, hoe meer zij zich gaat ontwikkelen. Anders blijft alleen over wat ze thuis heeft geleerd.”
Deze verklaring is verhelderend voor de vrij magere uitspraken van de geïnterviewde vrouwen die soms perplex stonden bij het idee dat ze hun mening mochten geven, dat ze over zichzelf konden praten of konden vertellen over hun dagelijks leven. Wij willen meteen ons standpunt in dit verband verduidelijken. In de literatuur over de Roma wordt nogal vaak de klemtoon gelegd op de egalitaire tendensen bij Romagroepen (Eycken, 2006; Stewart, 1997; Sutherland, 1977; Williams, 1984). In de gemeenschappen die deze auteurs hebben bestudeerd is het egalitarisme inderdaad kenmerkend voor de broederlijke relatie tussen mannen. Op café gaan, naar de discotheek gaan, grote ‘deals’ doen in zaken, dat zijn mannelijke activiteiten. Ruimer bekeken lijkt het streven naar gelijkheid een kenmerk te zijn van de groep of het volledige netwerk: “Het verdelen van werk en het delen van eten en dezelfde taal was zo een manier om elkaar onophoudelijk te verzorgen, om het bestaan voortdurend opnieuw uit te vinden.” (Stewart, 1997: 59). Het hier voorgestelde onderzoek verkent deze egalitaire en rechtvaardige dimensie tussen mannen en tussen families niet. Niettemin gaan we ervan uit dat deze dimensie bestaat, maar we vinden ook dat er tegelijk aandacht moet worden besteed aan de asymmetrische verhouding tussen mannen en vrouwen, die klaar en duidelijk blijkt uit de interviews. De eigenschappen die de geïnterviewde vrouwen ondanks de vele verschillen gemeen hebben, weerspiegelen zeer goed dit systeem van ongelijkheid: a) zij staan allemaal in voor het (huishoudelijke en soms financiële) onderhoud van hun gezin; b) zij bekommeren zich expliciet om de familiewaarden waar ze garant voor staan. Dat alles betekent een werklast, een zwaar tijdschema en een sociale druk die een systeem van genderhiërarchie in stand houdt en leidt tot een status quo in de controle over de vrouwen. Zo voelen de vrouwen zich vaak intellectueel ondergeschikt aan hun echtgenoot. B. (31 jaar, Roemenië) denkt dat haar man verstandiger is dan zij omdat zij niet kan lezen, niet kan uitleggen wat ze denkt of geen Frans kan praten en omdat hij veel meer weet dan zij; hij is het die hun dochter op school heeft
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
56
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
ingeschreven, die het initiatief neemt voor alles. De bemiddelaarster legt uit dat die indruk kan worden versterkt door een objectief gezien betere sociale integratie van de man: «Ik heb gezien dat als het kind het niet goed doet op school, het de vader is die het kind bij zich roept om met hem te praten. Vaak spreekt de papa beter Frans, hij is degene die het meest buiten komt, die de wereld kent, hij is het die naar de school gaat om zaken te bespreken. Ik denk dat de mama meer in deze relatie met de school zou moeten tussenkomen, zodat ze actiever is en meer aanwezig. Maar het probleem is dat zij niet altijd kan lezen en schrijven om de kinderen te helpen. Zij kan zich maar moeilijk uitdrukken.» Op het vlak van het huishoudelijk werk is er een grens die de twee geslachten van elkaar scheidt. Zo bemoeien de mannen zich niet met het zwaarste en het meest repetitieve werk dat nodig is voor het onderhoud van de woning: «U weet hoe vrouwen zijn. De vrouw is vrouw aan de haard, zij zorgt voor het huis, zij zorgt voor [onderhoudt?] alles, zij zorgt voor de kinderen. Zo is dat. Het is onze religie, het zijn onze gewoonten, begrijpt u? Het komt maar zelden voor dat een zigeunervrouw buitenshuis werkt. [Mijn vrouw] zij heeft nooit gewerkt. Als ik thuis kom, wacht zij op mij met het eten, zij bedient mij. Zij wast, zij strijkt. Zij heeft werk thuis.” (M., 37 jaar, Roemenië) «Bij ons is het een schande dat de jongens in huis de vaat zouden doen of strijken.» (V., 35 jaar, Roemenië). Het is opmerkelijk hoe de hierboven geciteerde man, de cultuur en traditie in verband brengt met de positie van de vrouw en met een ongelijke verhouding op het vlak van de huishoudelijke taken. De zorg voor het huishoudelijk werk en voor de kinderen valt niet te onderschatten wanneer het om een groot gezin gaat. Het geval van F. (36 jaar, Kosovo), die nog zes kinderen onder haar hoede heeft, leek in dit verband verhelderend. Hoewel F. bij de sociale bemiddelaars bekend staat als een vrouw ‘met een open geest en flexibel van mentaliteit’ heeft zij een conflict met haar oudste dochter van 16 die, volgens F., niet meer naar school zou mogen gaan (omwille van de goede zeden, de lessen seksuele opvoeding enz.). Op de vraag of het meisje helpt in huis, antwoordt F. dat zij inderdaad veel helpt, omdat zij zelf heel ziek is geweest en de zorg van het huishouden toen echt op de oudste dochter rustte. Wanneer meisjes dus vrij vroeg van school gaan is dat ook om meer huishoudelijk werk te verrichten (uitsluitend door vrouwen). En toch is ‘vrouw aan de haard zijn’ nog altijd een ideaal voor de geïnterviewde Romavrouwen. Voor B. (V., 31 jaar, Roemenië), die geen ‘papieren’ heeft en die bedelt, zou «een rustig en normaal leven” betekenen dat haar man werk en een vast inkomen zou hebben, dat zij thuis voor haar drie kinderen zou zorgen en dat de kinderen naar school zouden gaan. Maar dat is ook de wens van vrouwen met een hogere maatschappelijke positie. Zo wordt deze maatschappelijke norm (in de praktijk nochtans wel overtreden) beschouwd als een pijler van het sociale leven en verinnerlijkt in bewoordingen als ‘bij ons gaat dat zo’. Uiteindelijk is deze positie die voorbehouden wordt aan de vrouwen, het verschil dat het verschil maakt, namelijk een morele pijler die in de ogen van de Roma de grondslag vormt voor het onderscheid tussen Roma en Gadje. Maar het gaat hier om een Romastandpunt over iets dat in werkelijkheid niet zoveel verschilt van de Gadjesamenleving, waar eveneens geen gelijkheid bestaat tussen man en vrouw in het huishouden. Maar, terwijl het huishoudelijk werk bij de Gadje een tweederangsstatuut heeft en vaak onzichtbaar blijft omdat het als vanzelfsprekend door de vrouw uitgevoerd, heeft het bij de Roma het statuut van echt werk, op voet van gelijkheid met dat van de man. Het werk van de man en dat van de vrouw lijkt niet te verschillen van aard, maar wel qua resultaten:
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
57
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
«Zijn werk bestaat erin te gaan werken, het gezin te onderhouden, het mijne ligt bij de kinderen. Schoonmaken, eten klaarmaken, de kinderen naar school brengen en ze weer gaan halen, en hij moet werken [om geld te verdienen].» (V., 33 jaar, Roemenië)
Maar in tegenstelling tot het stereotiepe beeld beperkt de rol van de Romavrouwen zich in de praktijk niet tot de huiselijke ruimte. Sommigen gaan bedelen, verkopen bloemen of kranten, voorspellen de toekomst (steeds zeldzamer); anderen verrichten administratief werk, zijn culturele bemiddelaarsters of lopen zelfs stage bij de EU. Deze vrouwen intrigeren en zaaien verwarring zowel tegenover een bepaalde Roma-ethos als tegenover de verwachtingen van de Gadje omdat zij zich onttrekken aan de controle en aan het heersende beeld van de vrouw. Wat hen niet belet om aanspraak te maken op een Roma-identiteit. De Romavrouwen bekleden trouwens maar zelden betaalde huishoudelijke functies, omwille van het stigma dat zij met zich mee dragen: «Ik heb een tijdje het huishouden gedaan bij een dame, maar toen ik haar zei dat ik zigeunerin was, heeft ze er snel, zonder het echt te zeggen, voor gezorgd dat ze van me af was.» (V, 27 jaar, Roemenië) Doordat zij geen verborgen werk41 verrichten, maar integendeel heel duidelijk zichtbaar zijn, trekken deze vrouwen de aandacht en roepen zij een afwijzende houding op. Het is precies deze specifieke aanwezigheid die intrigeert en verstoort, omdat zij een terrein innemen in het hart van de publieke ruimte, in de letterlijke betekenis van het woord. Zoals we hebben uitgelegd in de inleiding zijn zij dus veel meer zichtbaar. Maar als deze vrouwen een ruime ervaring hebben met de publieke ruimte, hoe valt het dan te verklaren dat zij zich zo moeilijk kunnen uitdrukken, zoals onze bemiddelaarster dat zo goed duidelijk maakt? Een jongeman geeft de verklaring: «Als de vrouw bedelt, is ze alleen, zij wordt niet omringd door andere mannen met wie ze ook maar iets zou kunnen uitwisselen.” (M., 28 jaar, Roemenië) Wanneer de vrouw zich buitenshuis begeeft, dan is haar repertorium aan taaluitingen gecodificeerd en beperkt; de vrouw wordt verondersteld geld te verdienen en niet te experimenteren met sociale contacten of die te verdiepen en relaties aan te gaan. Dat komt overeen met de vaststellingen van Eycken over de Vlach Roma uit Tsjechië, en van Okely over de Gypsies uit Groot-Brittannië. Hoewel deze overmatige zichtbaarheid van de vrouwen en hun moeilijkheid om zich uit te drukken schijnbaar tegenstrijdig zijn, vormen zij volgens ons de sleutel voor een dubbele dominantie: een mannelijke Romadominantie42 en een maatschappelijke Gadjedominantie. De hierboven geciteerde uitspraken getuigen ook van de voortdurende verdenking van ontrouw die op de vrouwen rust43. Door te tonen dat zij zichzelf onder controle kunnen houden en weten hoe dat moet, hopen de vrouwen aan deze verdenking te ontsnappen, respect te verwerven van hun groep en zich te bevestigen als persoon. Zo worden maagdelijkheid, kuisheid en trouw positieve waarden en echte 41 Er moet worden opgemerkt dat de wetgevende maatregelen en het overheidsbeleid zelden gericht zijn op migrantenvrouwen die zwartwerk verrichten als hulp in het huishouden, kinderoppas of ziekenverzorgster. De staat heeft de neiging haar verantwoordelijkheid tegenover dergelijke werkneemsters te ontlopen door de ogen te sluiten voor deze praktijken die de gegoede klassen goed uitkomen. 42 Wij ontlenen de notie van mannelijke dominantie aan Pierre Bourdieu: een ‘habitus’ die vooral in stand wordt gehouden door ‘symbolisch geweld’, een denkstructuur die individuen hebben aangenomen, ‘die aan de man het beste deel toekent’ (Bourdieu, 1998: 39). 43 Wanneer eenzelfde verdenking geldt voor een man, strekt hem dat tot eer en is het geen schande.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
58
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
vormen die de vrouwen macht geven binnen hun omgeving. Het aanhangen van religieuze principes versterkt deze waarden die een sokkel vormen voor de eer van de familie en die de vrouwen44 tegelijk een heel groot zelfvertrouwen geven. De jonge vrouw is het uitstalraam en het bewijs van deze familie-eer, zoals één van de bemiddelaarsters uitlegt: «Van een jonge man verwacht men dat hij zijn gezin onderhoudt, dat hij geld binnenbrengt voor zijn vrouw en zijn kinderen, dat hij ervoor zorgt dat alles [comfort] er is in het huis. Dat is alles. Maar van een jonge vrouw verwacht men zoveel dingen [details over het gedrag] – men let zelfs op de manier waarop ze gaat, de manier waarop ze mensen bedient, de manier waarop ze zich kleedt, de manier waarop ze spreekt. Veel meer dingen. Daarom is het moeilijk zich voor te stellen dat men een Gadjeschoondochter zou hebben. Men is bang dat ze zich niet zou kunnen redden, dat zij door haar onwetendheid de familie te schande zou maken en dan zouden er ook kritische blikken komen, vooral naar de schoonmoeder die haar niet goed heeft opgevoed. De zigeuners beginnen commentaar te geven. Daar is men bang voor.” Zoals reeds opgemerkt, is de rol van schoondochter het moeilijkst om te dragen en worden zij het meest gecontroleerd aan de hand van regels en geweld. Uit de volgende getuigenis blijken de morele verplichtingen, de werklast en de plicht tot onderwerping van de schoondochter. Hoewel dit normgevende systeem er gelukkig niet in slaagt om alle vrouwen te breken – je ziet dat sommigen helemaal niet onderworpen zijn – bestaan en gelden de regels wel en worden zij in stand gehouden om de onderwerping van de vrouw aan de man als grondslag van het sociale leven van de Roma te behouden: «Maar als je bij zulke zigeuners gaat, die strikter zijn, mag je niets zeggen, je mag zelfs niet zeggen ‘ik ben zwanger’. Dat is een schande. Je mag niet zeggen, ‘ik heb een kind gemaakt’, als je je dat ooit laat ontvallen, moet je je excuseren. Neen, je moet de hele tijd op je hoede zijn voor wat je zegt als zigeunerin […] Als je je kind opvoedt in zo een omgeving, moet je het al die dingen leren, want anders zal het het voorwerp van schande van de familie worden en zal het uitgesloten worden… zelfs als je het er niet mee eens bent, zeg je ‘luister, wij geloven dat niet, maar voor de ogen van de anderen moet je doen alsof’. Zo hebben mijn ouders me dat gezegd […] En bij de zigeuners heeft de vrouw geen macht, zij mag niet beslissen… zij heeft niet de onafhankelijkheid dat ze in eigen naam kan beslissen… zigeunervrouwen hebben geen hulp, niets, in die omgeving kan niemand hen steun bieden… zij moet de hele tijd opletten wat ze zegt, wat ze doet. Zij kan zelfs niet slapen, zij staat ‘s ochtends op, ze moet snel, snel schoonmaken, omdat de zigeuners bij haar op bezoek komen, omdat je niet mag zeggen, wel, ik ontvang geen mensen op dat uur, neen, dat wordt niet gedaan… Een Roemeense zegt, ‘zeg, deze week heb ik geen tijd, kom volgende week’. Hoe moet ik dat zeggen? Het is moeilijk om uit te leggen. Het belangrijkste is dat je moet weten dat de vrouwen bij ons, bij de zigeuners, niet onafhankelijk zijn. Wel, eerst en vooral werken de vrouwen niet! En als je geen financiële onafhankelijkheid hebt… Als zij niet werkt, als ze geen vrienden heeft, als ze niemand anders kent, als ze niet wordt omringd door andere mensen, is ze bang dat ze helemaal alleen zal staan als ze iets verkeerds doet […] Mijn vader zegt bijvoorbeeld tegen zijn [Gadje] schoondochter: ‘Zet mij een kopje thee’, en zij ging dat doen in haar pyjama, je zag niets [van haar vormen], maar het idee is dat als ze misschien ‘s nachts bezoedeld is en ze heeft zich niet gewassen… want zo wordt er gedacht… Dus zij zet thee en komt in haar pyjama de thee aan mijn vader brengen. Wel, mijn vader bekijkt haar boos en zegt: ‘Maar bedien jij mij mijn thee in je pyjama? Ben je niet beschaamd? En bovendien is de thee koud!’ En zij antwoordt, ‘Maar ik kon toch niet met mijn vinger voelen of hij koud of warm is?’ Dat was me wat… Je hebt niet het recht om te antwoorden, als de zigeunervrouw een opmerking krijgt, moet ze zich onderwerpen, ze 44 Zo heeft de pinksterbeweging aan zigeunervrouwen uit Madrid, die Paloma Gay y Blasco (1997) ontmoette, toegang verleend tot nieuwe vormen van macht – uiteraard wel binnen bepaalde verplichtingen. Zij gebruiken de religie om hun mannen te overtuigen om niet te drinken, drugs te gebruiken of te vechten.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
59
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
buigt het hoofd en… een dochter mag wel antwoorden aan haar vader omdat ze zijn dochter is, maar een schoondochter… zij moet het beste belichamen… V: Maar jij bent toch ook een tijdje de schoondochter geweest van je schoonouders? Hoe was dat? A: Wel! 20 mensen in huis, dat wil zeggen 20 jeans om met de hand te wassen, in de kou, op de binnenplaats… Hij [de echtgenoot], hij ging uit met andere vrouwen, iedereen respecteerde hem omdat hij meer dan één vrouw had, ik moest zwijgen, hij sloeg me, mijn schoonvader deed alsof hij hem terechtwees, maar hij kwam niet tussen, mijn schoonmoeder deed niets [in huis] omdat de schoondochter daarvoor zorgde […] Ik denk dat een schoondochter, van alle zigeunermensen, het slechtste lot heeft […] Bijvoorbeeld wanneer je ‘s ochtends opstaat, sta je als eerste op, voor iedereen, om het huishouden te doen, om eten klaar te maken enz. Dus je hebt alleen ‘s nachts rust… De schoondochter moet het manusje van alles zijn. En als je apart wilt gaan wonen, mag je niet, omdat je schoonouders zeggen, ‘neen wacht, spaar’, maar je kunt niet sparen omdat het geld naar de clan gaat… en iedereen profiteert ervan… Kijk, mijn schoonzus kreeg kinderbijslag voor haar kind en mijn vader incasseerde het geld. En op een bepaald moment heeft ze tegen hem gezegd, ‘wacht eens, je mag mijn geld niet meer nemen, het is het geld van mijn kind’… Tjonge jonge, ze heeft slaag gekregen, ze was helemaal bebloed, hij heeft haar verschrikkelijk hard geslagen… Ja, je kunt ermee lachen, maar onze mannen zijn heel gemeen. Als ze boos zijn, moet je je verstoppen, want ze vermoorden je… […] Nu moet ik ook wel zeggen dat ze bij ons niet één of twee kinderen maken, ze maken zeven kinderen en bovendien moet je schoonmaken, het eten bereiden, waar vind je dan de tijd om met de kinderen bezig te zijn? Omdat je het werk niet tot morgen kunt laten liggen, omdat je bij je schoonouders woont waar de zigeuners bij jou op bezoek komen…» (V., 24 jaar, Roemenië)
Aangezien jonge vrouwen, en vooral schoondochters, verantwoordelijk zijn voor het imago dat de familie prestige moet verschaffen in een voordurende wedijver met de andere families, worden hun uiterlijk, hun gedrag en hun gehoorzaamheid voortdurend beoordeeld. Kleding is één van de symbolische elementen van deze (zelf)controle: «V: Moet de zigeunervrouw zich op een bepaalde manier kleden? A: Ja, ja, zo met een rok en met een sjaal op het hoofd. Maar met een echte [lange] rok, niet met een moderne minirok, zoals dat nu de mode is en in elk geval geen lange broek, ik zou nooit een lange broek dragen. Een getrouwde vrouw met kinderen, dat kan niet.» (V., 33 jaar, Roemenië) «Hoe moet ik dat zeggen? Als je niet getrouwd bent, mag je dragen wat je wilt, omdat je geen echtgenoot hebt, je woont bij je ouders… Maar als je trouwt met een man, verzet iedereen zich ertegen dat je een lange broek draagt, allemaal, je schoonmoeder, je schoonvader, je schoonbroers, iedereen!» (V., 27 jaar, Roemenië) Deze strikte kledingvoorschriften, vaak benadrukt en versterkt door de zeden die gangbaar zijn binnen een bepaalde religieuze overtuiging (vooral de pinksterkerk), moeten verzekeren dat de vrouw haar vormen niet laat zien en zo het verlangen van de mannen opwekt. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn wanneer vrouwen een broek dragen, zo menen vooral onze respondenten die tot de pinksterbeweging behoren. Nochtans wordt de lange broek door sommigen (zowel mannen als vrouwen) gezien als een sleutelelement binnen de ‘moderne’ gewoonten én als een strategie om minder op te vallen aangezien Romavrouwen zo meer op Gadjevrouwen gaan lijken. We hebben jonge Romavrouwen gekend die eisten dat ze toegang hadden tot de Gadjemode en dus impliciet ook tot het recht op een vorm van onderscheid. Ze zeiden: “Wij zijn niet zulke ouderwetse zigeunerinnen” of “mijn man heeft mij gekend met een lange broek en heeft mij zo graag gezien, hij moet aanvaarden dat ik een broek blijf dragen” of “wanneer ik een lange trui over mijn broek draag, zie je mijn achterwerk niet” of “kijk, het achterwerk is toch niet minder zichtbaar als je een nauwe rok draagt dan wanneer je een gewone broek draagt?” of “thuis draag ik altijd een rok en alleen als ik uitga draag ik een broek”.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
60
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
Om zich staande te houden op het terrein van de rivaliteit en de genormeerde vrouwelijke bevestiging als ‘dochter van’, ‘schoondochter van’, ‘echtgenote van’, moeten de vrouwen een zeker ‘kapitaal’ opbouwen. Studeren is maar een marginaal onderdeeltje van dat kapitaal, het belangrijkste is het prestige dat de familie heeft opgebouwd, de kunst om geapprecieerd te worden en het vermogen van de jonge vrouwen om voor de familie te zorgen, namelijk door zich uit de slag te trekken in de publieke ruimte om geld te verdienen voor hun gezin. In dit verband is het interessant te wijzen op de klemtoon die de mannelijke en vrouwelijke respondenten leggen op de individuele kwaliteiten en tekortkomingen van een vrouw in het vervullen van haar rol als schoondochter, echtgenote of moeder. Als zij op jonge leeftijd valt voor de charme van een jongen, is zij te naïef, te verlegen of heeft zij niet voldoende geleerd om zich te verdedigen. Als ze zwijgt, betekent dit dat ze geen communicatieve vaardigheden heeft. Als ze niet zwijgt, betekent dit dat ze te opstandig is en geen respect heeft. Als ze daarentegen goed slaagt in deze dagelijkse beproeving, betekent dit dat ze niet bang is om zich volgzaam op te stellen tegenover de eisen van een schoonfamilie of een echtgenoot: «Alleen een vrouw die niet zeker is van zichzelf, is bang om een schoondochter te worden. Zij heeft geen zelfvertrouwen, zij voelt zich niet klaar.» (V., 29 jaar, Roemenië) Deze kloof is dus niet enkel te wijten aan het feit dat ze lager geschoold zijn dan de mannen, maar grotendeels ook aan de moeilijke plaats die de jonge meisjes innemen in een systeem van mannelijke dominantie (die natuurlijk niet alleen wordt uitgeoefend door de mannen, maar ook door de oudere vrouwen, zoals de moeders en de schoonmoeders). Dit hiërarchische man-vrouw systeem is in de loop der tijden en doorheen de ruimte al in een zeer grote meerderheid van samenlevingen voorgekomen, al verschilt de organisatie en de invulling ervan zeer sterk van de ene samenleving tot de andere (Héritier, 1996). Binnen dit hiërarchische systeem bekleden de vrouwen evenwel een centrale plaats door de taken die hen rechtstreeks zijn toegewezen: in bepaalde Romagemeenschappen zijn zij de hoedsters van de rituele zuiverheid door het uitvoeren van een complex geheel van zuiveringsregels45, zijn zij de belangrijkste kostwinners van het gezin en bemiddelen zij tussen de wereld van de Roma en die van de Gadje. Maar deze centrale plaats van de Romavrouwen stelt geen vragen bij de mannelijke autoriteit en het gendersysteem dat aan het mannelijke altijd een meer belangrijke symbolische waardering geeft dan aan het vrouwelijke. Wij menen dat de familiestructuur bij de Roma ondanks een zekere autonomie en bevestiging van de vrouwen (Eycken, 2006; Okely, 1983; Stewart, 1997) toch van het patriarchale type is. Judith Okely (1996) wijst er trouwens op dat het nodig is om een onderscheid te maken tussen ‘onderworpenheid’ en ‘ondergeschiktheid’, tussen opstandigheid en revolutie: hoewel de Gypsy women die zij bestudeert nauwelijks onderworpen zijn, betekent dat niet dat zij niet ondergeschikt zijn. Bij het nadenken over de macht van vrouwen mogen we deze structurele hiërarchie niet uit het oog verliezen. Men begrijpt eveneens waarom jonge vrouwen er belang bij hebben om te rekenen op hun relatie en om zich op termijn te willen afzonderen van de schoonfamilie. Zoals de eerder geciteerde gesprekspartner zei, is dat om zich te kunnen uiten zonder dat deze vrouwelijke bevestiging daarom het systeem 45 Marimé, maghedo, spurcat zijn de woorden die bij bepaalde Roma bezoedeling uitdrukken: de menstruatie, seksuele betrekkingen, de bevalling, de doden zijn bezoedeld. Volgens bepaalde interpretaties zijn de Gadje dat ook. De scheiding tussen zuiver en onzuiver is ook te vinden in het menselijk lichaam, waar het bovenste deel (met name de mond) zuiver is en het onderste deel (met name de geslachtsorganen) bezoedeld is. Vrouwen, die als minder zuiver dan de mannen worden gezien, zijn paradoxaal genoeg verantwoordelijk voor het naleven van de regels van de rituele zuiverheid, zoals het gescheiden wassen van kledingstukken die het onderste en het bovenste deel van het lichaam bedekken. Niet alle Roma kennen dit systeem van beelden en gewoonten. Onze enquête heeft geen betrekking op deze vragen.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
61
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
ondermijnt46. Heel belangrijk is het feit dat de Romavrouwen erin slagen te ontsnappen aan de veralgemeende mannelijke controle (vader, schoonvader, broers, schoonmoeder, schoonzussen enz.) door een belangrijke investering in het koppel (Hasdeu, 2008). Algemeen kunnen we stellen dat een permanente spanning tussen echtelijke relatie en familie een aanslag vormt op het Romapatriarchaat dat erg verschilt van het patriarchaat in bijvoorbeeld mediterrane samenlevingen. Uit de gesprekken blijkt dat de Romavrouwen niet alleen door anderen verantwoordelijk gesteld worden voor hun soms moeilijke situatie, maar ook door zichzelf als individu. Dit bleek zelfs uit de meest analytische uitspraken die werden opgetekend. Dat valt opnieuw helemaal niet te verwonderen, aangezien deze vorm van individueel schuldgevoel van de vrouwen ook bij de Gadje sterk verspreid is. Men kan zich de vraag stellen of de verantwoordelijkheden van mannen en vrouwen tegenover de kinderen bij de Roma niet gelijker lopen dan bij de Gadje. Doordat zij de hechtheid van het koppel (zoals eerder uitgelegd) belangrijk vinden, zien we dat de geïnterviewde Romavrouwen geneigd zijn om de mannen verantwoordelijkheid te geven m.b.t. de opvoeding van de kinderen, door hun taken te geven op het vlak van de verzorging en de zorg voor de kinderen. Deze verduidelijkingen komen uit antropologisch onderzoek rond Roma- en zigeunergroepen en lijken noodzakelijk om de cruciale uitdaging in verband met de vrouwen af te bakenen, zowel voor de Roma als voor de Gadje. Om dit deel af te sluiten willen we nog beklemtonen dat de benadering waarin de mannelijke dominantie bij de Roma met de vinger wordt gewezen een ongewenst effect kan hebben, omdat die aanpak meestal gepaard gaat met een discours waarin Gadje zich opwerpen als voorstanders van een egalitaire samenleving en als redders van de onderdrukte Romavrouwen47. Dit gezichtspunt zou enerzijds onrecht doen aan de werkelijkheid zoals die wordt beleefd door de Romamannen en -vrouwen, aan de manier waarop zij aanspraak maken op verschillende competenties en aan specifieke vormen van zelfstandigheid. Anderzijds zou dit standpunt getuigen van paternalisme. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat wij de moeilijke positie van schoondochters, of het geweld dat zij ondergaan, bij de Roma willen ontkennen, maar wel dat de onrechtvaardigheid, de uitbuiting en het geweld48 tegen de vrouwen geen typische Romafenomenen zijn. Wanneer onze vrouwelijke respondent zegt «onze mannen zijn gemeen» mag dit niet worden geïnterpreteerd als zouden de anderen (de Gadje) niet gemeen zijn – de mannelijke dominantie heeft zich niet speciaal genesteld bij de Roma en evenmin bij andere minderheden. Zoals ook Christine Delphy opmerkt: «We moeten vooral komaf maken met de vooronderstelling van de westerse superioriteit want die leidt tot twee verschillende maar even gevaarlijke houdingen. De eerste bestaat erin te eisen dat de ‘andere vrouwen’ de strategieën volgen die wij vanuit onze positie hebben ontwikkeld, waardoor wij hen verhinderen om te vertrekken vanuit hun eigen situatie. […] De andere beweert vanuit deze veronderstelling van superioriteit dat ‘de vrouwen bij ons beter af zijn’.”(Delphy, 2006:80)
46 Dat is precies wat Bourdieu aantoont in verband met de Kabylische samenleving (1972): de macht van de vrouwen gaat niet in tegen de matrix van overheersing, ze is niet werkzaam op dezelfde terreinen en in dezelfde ruimtes enz. 47 Dertig jaar postkoloniaal onderzoek pleit stevig voor dit idee. 48 Afgezien van de hiervoor geciteerde vrouwelijke gesprekspartner hebben de geïnterviewde Romavrouwen het onderwerp van fysiek geweld niet aangeraakt. Wij verwijzen hier vooral naar symbolisch geweld.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
62
4. Meisjes en jongens, mannen en vrouwen – het verschil dat het verschil maakt
Daarnaast lijkt het ons ook absoluut noodzakelijk om vragen te stellen bij de structurele mechanismen van de dominantie. Bij vergelijking kan men stellen dat de moeilijke positie van de Romavrouwen binnen de mannelijke dominantie gelijkaardig is aan de positie van de Roma in de Gadjesamenleving (en van elke groep die wordt gedomineerd door een dominante groep): zij hebben de ideeën van de dominerende groep overgenomen en vinden het noodzakelijk dat ze worden gecontroleerd, zij geloven in hun eigen inferioriteit. Dat verklaart de negatieve manier (hier in de vorm van een gebrek aan cultuurkennis) waarop de Roma zichzelf beschrijven. Ze beschrijven de verhoudingen tussen de twee samenlevingen volgens het criterium van een hiërarchie tussen de Gadje en de Roma: «De Roma zijn verschillend van de Gadje, omdat zij niet veel onderwijs hebben gehad, omdat zij geen woordenschat hebben, zij kunnen niet goed praten, zij hebben geen andere kennis dan wat ze in de familie horen.» (M., 37 jaar, Roemenië) De paternalistisch-infantiele kijk die de Gadje hebben op de Roma blijft niet zonder gevolgen voor de Roma die deze visie op hun beurt overnemen: «De Roma begrijpen de zaken gewoonlijk niet goed”, “de Roma begrijpen niet wat hen overkomt”, “de Roma hebben altijd hulp nodig. Je mag niet aarzelen ook al is het moeilijk met de Roma, want soms zijn ze als kinderen,” zeggen de bemiddelaarsters. Het overnemen van het standpunt van de dominante groep is trouwens een component van het symbolische geweld49. De bovenstaande opmerkingen zijn belangrijk wanneer men nadenkt over de rol van de moeders in het schoolbezoek van de kinderen. Tijdens de overlegdag die de Koning Boudewijnstichting organiseerde, merkte een van de deelnemende Romavrouwen al geïntrigeerd op: «Waarom alleen de moeders? Je zou het ook aan de vaders moeten vragen, want de vrouw staat niet helemaal alleen wanneer er wordt beslist over de kinderen”. De getuigenissen van de Romavrouwen die in dit deel werden geciteerd, wijzen er bovendien op dat de vrouw (en vooral de jonge vrouw) door haar sleutelrol in de zelfbevestiging van de Roma per definitie deel is van een systeem van complexe relaties waarvan zij zich niet kan en wil isoleren – uit angst om alleen, verstoten, uitgesloten achter te blijven. Dit sluit aan bij de bevindingen van een groot aantal antropologische werken over de zigeuners in heel Europa (Gay y Blasco, 1997; Eycken, 2006; Okely, 1996; Stewart, 1997; Williams, 1984).
49 Het symbolisch geweld stemt overeen met de legitimiteit van de dominante positie.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
63
5. De integratie van de Roma in België 5.1. Beknopte beschrijving van het institutionele weefsel en van het Belgisch wettelijk kader50. De bevoegdheden over migratie, asiel en integratie zijn in België verdeeld over de federale staat en de deelstaten. De migratiepolitiek, en meer bepaald de wetgeving met betrekking tot de toegang, het verblijf, evenals de regelgeving omtrent de tewerkstelling van vreemdelingen vallen onder de bevoegdheid van de federale staat. Het belangrijkste wettelijk instrument dat deze politieke aangelegenheid regelt, is de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de uitzetting van vreemdelingen. Het asielbeleid past in dit kader. De belangrijkste overheidsinstanties die instaan voor de uitvoering van dit asielbeleid zijn de Dienst Vreemdelingenzaken, het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, de Geschillenraad voor Vreemdelingen en Fedasil. De beleidsbevoegdheid over de opvang en integratie van migranten werd in 198051 formeel toegekend aan de Gemeenschappen. Twee zaken zijn van belang bij de formele overdracht van deze bevoegdheid betreffende de opvang en integratie van migranten aan de deelstaten. Ten eerste werden de bevoegdheden op het gebied van persoonsgebonden aangelegenheden, waaronder het opvang- en integratiebeleid van de immigranten in Franstalig België52 opgesplitst. Deze bevoegdheden werden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest53 overgeheveld. Sinds 1993 werken deze elk hun eigen beleid uit. Ten tweede is de federale staat niet langer specifiek bevoegd voor het opvangen integratiebeleid van migranten, maar is ze dat wel nog voor zaken die een belangrijke impact hebben op de integratie van migranten. Zo is de federale wetgever grondwettelijk bevoegd voor de wetgeving rond nationaliteit en de toekenning van politieke rechten. Het Belgische 50 De pagina’s 65-70 werden geschreven door Ilke Adam. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de integratiepolitiek van de Belgische deelstaten en van de geschiedenis van de verdeling van de bevoegdheden rond immigratie en integratie in België, zie; Adam, 2009; Van de Putte & Clément, 2000. 51 Art. 8 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. 52 Hoewel de beslissing tot overdracht in 1993 werd genomen, heeft de belangrijkste operationalisering ervan plaats op 1 januari 1994. 53 Art 3 7° van decreet II van de Franstalige Gemeenschap van 19 juli 1993 dat de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franstalige Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franstalige Gemeenschapscommissie toekent; Art 3 7° van decreet II van het Waalse Gewest 1993 van 19 juli 1993 dat de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franstalige Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franstalige Gemeenschapscommissie toekent en Art 3 7° van decreet II van de Franstalige Gemeenschapscommissie van 19 juli 1993 dat de uitoefening van sommige bevoegdheden van de Franstalige Gemeenschap aan het Waalse Gewest en de Franstalige Gemeenschapscommissie toekent; MB 10 september 1993.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
65
5. De integratie van de Roma in België
integratiebeleid moet in deze context worden bekeken. In de loop van de jaren ’80 wordt het verkrijgen van de Belgische nationaliteit vergemakkelijkt via talrijke wetswijzigingen. Die wijzigingen vormden het Belgische antwoord op de eisen voor een migrantenstemrecht (Jacobs, 1998). De wetgeving rond het beteugelen van racisme, xenofobie en discriminatie op basis van afkomst of religie, is eveneens een bevoegdheid die wordt voorbehouden aan de federale staat. Zo werd in 1993 in het kader van deze bevoegdheid het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding opgericht. Naast haar strijd tegen rassendiscriminatie kreeg het centrum (onder andere) van bij het begin van haar bestaan de missie toegewezen om overleg rond integratie te stimuleren. In navolging van een Europese richtlijn54 hieromtrent en door het in werking treden van de algemene antidiscriminatiewet van 25 februari 200355 werden de bevoegdheden van het centrum uitgebreid naar andere vormen van discriminatie56 Een werkelijke bezorgdheid over de integratie van minderheden laat zich voelen vanaf de jaren 1980 en wordt opgebouwd rond twee principes: de individuele integratie door middel van het verwerven van de Belgische nationaliteit en de strijd tegen armoede en uitsluiting van de migrantenbevolking. In deze visie gaat ‘integratie’ samen met ‘sociale achterstelling’ en aarzelt integratie voortdurend tussen ‘assimilatie’ en de ‘ontwikkeling van een multiculturele samenleving’ (Rea, 1993, 2003). De werkelijke institutionalisering van het Belgische integratiebeleid kan in 1989 gesitueerd worden, met de oprichting van het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid. De oprichting van deze instelling en haar latere activiteiten hebben diepe sporen nagelaten in de geschiedenis van het integratiebeleid in België. Het Commissariaat stond vier jaar lang voornamelijk in voor het ‘onderzoeken en suggereren van maatregelen die een oplossing kunnen bieden voor de migratieproblematiek’57. Het Commissariaat zorgde voor studies en aanbevelingen, de regering behield de beslissingsbevoegdheid. Door haar krachtige aanklacht tegen de terugkeerpolitiek die de regering tot dan toe had nagestreefd, heeft het KCVI een belangrijke rol gespeeld in de publieke aanvaarding van de definitieve aanwezigheid van migranten in België. Haar normatieve definitie van het concept integratie heeft eveneens een essentiële politieke bijdrage geleverd. Over deze definitie bestond een algemene consensus, hoewel sommige auteurs betreuren dat ze geen keuze maakt tussen verschillende integratiemodellen. De definitie lag aan de basis van het latere integratiebeleid (Adam, 2009). Het Vlaamse migrantenbeleid werd in de tweede helft van de jaren 1990 verruimd tot een beleid rond ‘etnisch-culturele minderheden’58. Deze verruimde doelgroep kan gedefinieerd worden als ‘alle allochtonen, erkende vluchtelingen, ‘woonwagenbewoners’ en vreemdelingen die niet behoren tot voornoemde groepen die illegaal in België verblijven en die een beroep doen op hulp of op opvang omwille van hun onzekere toestand’. Woonwagenbewoners worden gedefinieerd als ‘personen met een ‘nomadencultuur’ die legaal in België verblijven en die volgens de traditie in woonwagens wonen of gewoond hebben, in het bijzonder 54 Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep. 55 Afgeschaft door de wet van 10 mei 2007. 56 Meer bepaald discriminatie op grond van onder meer, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, leeftijd, religieuze of filosofische overtuiging, huidige of toekomstige gezondheidsstatus, handicap of fysieke eigenschap. 57
Art 2 van het koninklijk besluit van 7 maart 1989.
58 En dit sinds de totstandkoming van het Strategisch Plan van de Vlaamse overheid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden. Deze indeling in categorieën van doelgroepen kreeg een wettelijke basis met de goedkeuring van het decreet van 28.04.1998 met betrekking tot het Vlaamse beleid inzake etnisch-culturele minderheden.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
66
5. De integratie van de Roma in België
de autochtone ‘woonwagenbewoners’ en de zigeuners net zoals de mensen die bij deze personen inwonen of er eerstelijnsafstammelingen van zijn.’ De Romsgroepen kunnen, naargelang hun situatie, worden verdeeld over de vier hierboven vermelde categorieën. Toch bestaat er voor hen een specifiek beleid omwille van hun eigenschap een nomadengroep te zijn. Het betreft in dit geval in de eerste plaats een standplaatsbeleid en een beleid in interculturele bemiddeling. De Belgische zigeuners, worden, net zoals de andere categorieën van personen van vreemde afkomst, beschouwd als ‘allochtonen’ als minstens één van beide ouders of grootouders buiten België59 werd geboren. Overigens wordt de groep van de ‘woonwagenbewoners’ (die trouwens niet meer reizen, maar in woonwagens op woonwagenterreinen wonen) door maatschappelijk assistenten verder onderverdeeld in drie subgroepen: Vlaamse woonwagenbewoners, Manoesjen die Frans en soms Nederlands spreken en de Roms die Romani en Frans spreken. Een deel van de Manoesjen en de Roms hebben sinds verschillende generaties de Belgische nationaliteit. Hoewel er inderdaad grenzen bestaan tussen deze drie subgroepen, is het evenzeer waar dat het etiket van ‘allochtonen’, dat alleen op de zigeuners (Manoesjen en Roms) wordt gekleefd, zorgt voor een bijkomende kloof en onmiskenbaar bijdraagt tot hun marginalisering in de Vlaamse samenleving. Het is op dit terrein (en niet alleen op het terrein van de ‘cultuur’) dat de recentelijk aangekomen Roma de Belgische Roma en Manoesjen tegenkomen, omdat zij allemaal de positie van ‘interne vreemden’ delen (Asséo, 1994). Het Vlaamse minderhedenbeleid heeft zich voorzien van integratie-instrumenten die op verscheidene manieren actief zijn op het gewestelijke, provinciale en lokale niveau: het Vlaams Minderhedencentrum, de provinciale integratiecentra, de lokale integratiecentra (in Antwerpen en Gent), de (openbare gemeentelijke) integratiediensten en de plaatselijke steunpunten (Carewijn, Ouali, 1998). Die instellingen staan in voor de uitvoering van het emancipatie-, onthaal- en opvangbeleid. Het vroegere Vlaams Overlegcentrum Woonwagenwerk werd, na de inwerkingtreding van het decreet van 1998, samengevoegd met het Vlaams Minderhedencentrum dat de integratiecentra steunt bij het ontwikkelen van activiteiten voor woonwagenbewoners. Het decreet van 1998 bepaalt eveneens dat organisaties die gespecialiseerd zijn in de specifieke problematiek van de woonwagenbewoners moeten worden opgenomen in de integratiecentra60. De Vlaamse regering besliste onlangs over een wijziging van het decreet. Nieuw is dat het Minderhedenforum, de spreekbuis van de etnisch-culturele minderheden in Vlaanderen en Brussel, werd gevraagd om de taak van emancipatie en participatie van woonwagenbewoners op zich te nemen. Het Minderhedenforum geeft voornamelijk ondersteuning aan (federaties van) zelforganisaties (zoals de voyageursvereniging Ons Leven), welke geholpen worden om zichzelf beter te organiseren, om hun inspraak te versterken… Sinds 2003 voert Vlaanderen, zonder afstand te doen van haar multiculturele politiek, een politiek van verplichte inburgering61. Sinds april 2004 is een meerderheid van de niet-Europese nieuwkomers verplicht om lessen Nederlands (180 uur) en lessen maatschappelijke oriëntatie te volgen. Het inburgeringsdecreet van 14 juli 2006 verbreedde de doelgroep en veranderde de sanctiemogelijkheden. Bovendien moet elke persoon die deze inburgeringscursus volgt, voortaan een garantie betalen en een deel van het doelpubliek moet ook de lessen betalen. In de nabije toekomst zullen ook de oudere immigranten en Belgen van 59
Art. 2 § 1 van het Decreet van 28 April 1998.
60
Aan de Vlaamse kant worden zelforganisaties gesteund (vb.OnsLeven,Sint-Niklaas) door VROEM of het Minderhedenbeleid;
61
Decreet van 28 februari 2003.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
67
5. De integratie van de Roma in België
vreemde origine62 verplicht zijn om taallessen en maatschappelijke oriëntatielessen te volgen wanneer zij werkloos zijn, een leefloon krijgen of vragende partij zijn voor een sociale woning. Een groot deel van de Romabevolking behoort dus tot de doelgroep van een verplicht inburgeringstraject. Dit inburgeringsbeleid wordt eveneens uitgevoerd door de Vlaamse instellingen in het tweetalige Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar daar krijgen de nieuwkomers de keuze om al dan niet deel te nemen. Wallonië heeft eveneens een netwerk van regionale integratiecentra in het leven geroepen. Het kwam tot stand door het decreet van 1996 betreffende de integratie van vreemdelingen en personen van vreemde afkomst. Dit decreet stelt de regionale centra, die bijdragen tot de integratie van vreemdelingen, in staat om de deelname van migranten op cultureel, economisch en sociaal vlak te bevorderen. De praktische uitvoering van het decreet blijft afhankelijk van de lokale interpretatie. Het inburgeringsbeleid van het Waalse Gewest werd bijna volledig overgedragen aan privéverenigingen die werken met overheidssubsidies. Daarnaast worden ook projecten voor de inburgering van migranten (lokale initiatieven voor sociale ontwikkeling) gesubsidieerd. Het doelpubliek van dit decreet beperkt zich tot de vreemdelingen en Belgen van vreemde afkomst die hier wettelijk verblijven. De buitenlanders die hier illegaal verblijven en zij die asiel hebben aangevraagd komen expliciet niet in aanmerking. In 2000 werd de minister die bevoegd was voor integratie, op eigen vraag, eveneens specifiek bevoegd voor de opvang van ‘woonwagenbewoners’. Dit beleid werd vervolgens uitgewerkt volgens twee algemene assen. Enerzijds werden de gemeenten aangemoedigd via een gewestfinanciering om ‘transitruimtes’ in te richten en anderzijds konden de gemeenten voortaan rekenen op begeleiding door de oprichting van het ‘Centre de Médiation des Gens du Voyage en Wallonie’ (Ahkim, 2004), dat voortkwam uit een project van het ‘Centre d’Action Interculturelle de Namur’63. Dit bemiddelingscentrum biedt voorlichting over woonwagenbewoners en treedt op als bemiddelaar tussen woonwagenbewoners en lokale overheden bij het aanleggen van ‘standplaatsen voor woonwagens’ en bij een tijdelijk verblijf op andere terreinen. Het informeert tevens de plaatselijke bevolking over woonwagenbewoners en fungeert als bemiddelaar in geval van onderlinge conflicten. Het ondersteunt eveneens verenigingen van woonwagenbewoners in hun verschillende pogingen om projecten uit te werken (Ahkim, 2004). Hoewel de wetgever in Wallonië aanstuurt op positieve discriminatie, ter bevordering van de gelijkheid van kansen, werd geen enkele stap gezet om dit begrip inhoudelijk uit te werken. Het budget bestemd voor dit beleid bleef beperkt. Bij gebrek aan specifieke maatregelen wordt het algemeen sociaal beleid nog steeds beschouwd als het essentiële instrument om de participatie van migranten aan het sociale, culturele en economische leven te bevorderen. In Brussel werkt de Franse Gemeenschapscommissie sinds 1994 haar eigen inburgeringspolitiek uit. Tussen 1994 en 2004 heeft zij verscheidene integratie- en samenlevingsprojecten gesubsidieerd waarvan de coördinatie werd toevertrouwd aan de lokale autoriteiten. Deze politiek was georganiseerd rond drie programma’s en steunde op jaarlijkse circulaires: ‘Insertion & cohabitation’, ‘Insertion sociale’ en ‘Eté jeunes’. Het decreet van 30 april 2004, dat deze drie programma’s samenvoegt, zorgt voor een institutionalisering van dit beleid en wijzigt het organisatorische kader. Het decreet werd opgebouwd rond de notie ‘sociale cohesie’ waardoor de beleidsmakers bewust elke referentie naar 62
Belgen die in het buitenland geboren zijn en waarvan op zijn minst één van beide ouders in het buitenland is geboren.
63 Dit project zag het licht op 1 september 2001. Het ‘Centre de médiation des gens du Voyage en Wallonie’ werd officieel opgericht op 21 oktober 2003 (Ahkim, 2004).
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
68
5. De integratie van de Roma in België
integratie en migratie konden weglaten. Nochtans wordt voorrang gegeven aan acties voor sociaaleconomische probleemwijken. In deze wijken behoort de hele Brusselse bevolking tot de doelgroep van dit beleid, hoewel de migranten er in de praktijk de grootste gebruikers van zijn. Gedurende de eerste vijfjarige periode (2006-2010) ligt de prioriteit op de steun en de begeleiding op het vlak van onderwijs, alfabetisering, de toegang tot nieuwe technologieën, opvang van nieuwe migranten en meer specifiek op activiteiten die het aanleren van de Franse taal beogen, op intergenerationele projecten en op de emancipatie van vrouwen. In de drie gewesten van dit land zetten vooral verenigingen zonder winstoogmerk die gespecialiseerd zijn in straathoekwerk en in diensten aan gezinnen en jongeren, zich specifiek in voor de Roma. Daarnaast werden er ook verscheidene Roma en Romasteunverenigingen opgericht zoals vzw VROEM64 (Hasselt), Amaro Kher (Gent), Opré Roma (Gent), Romano Dzuvdipe (Sint-Niklaas), La voix des Roms (Luik), Romani Phu (Brussel). Hun activiteiten draaien het vaakst rond persoonlijkheden die gedreven bezig zijn met inburgeringsstrategieën voor Roma. In de onderwijspolitiek van de twee grootste taalgemeenschappen, werden soms maatregelen genomen die specifiek betrekking hebben op kinderen met een andere etnische afkomst. Beide gemeenschappen hebben “brugklassen” of ‘opvangklassen’ ingevoerd, waarin nieuwkomers eerst worden opgevangen alvorens zij in de gewone klassen worden opgenomen. Beide gemeenschappen hebben eveneens programma’s voor positieve discriminatie goedgekeurd die bijkomende fondsen toewijzen aan scholen met een groot aandeel minder begunstigde leerlingen. Op dezelfde wijze hebben beide gemeenschappen een beleid uitgewerkt dat discriminatie bij de inschrijving wil voorkomen. Tot slot is het interessant om op te merken dat kinderen van wie de ouders hier illegaal verblijven toch gewoon kunnen worden ingeschreven in de scholen. België kent, in tegenstelling tot Frankrijk bijvoorbeeld, een gedecentraliseerd onderwijssysteem dat zowel gemeenschapsscholen als ’vrije’ (merendeels katholieke) scholen omvat en dat een netwerk vormt met andere overheidsdiensten en verenigingen, maar toch blijkt uit de naakte cijfers dat de ‘allochtonen’ aan het eind van het basisonderwijs een schoolachterstand hebben die drie tot vier keer groter is dan bij de ‘Belgen’65. In Vlaanderen spreekt men in wijken met een sterke concentratie aan ‘allochtonen’ gemakshalve van 100% ‘zwarte scholen’, waar het niveau van de schoolprestaties lager ligt dan in andere scholen en waar maatschappelijk werkers worden ingeschakeld voor sociale en inburgeringsproblemen. De Roma hebben met andere migranten hun positie van vreemdeling gemeen, maar daarnaast zitten ze ook nog in een marginale positie. De instellingen zijn zich daarvan bewust. In 2002 werd België veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg omdat het in 1998 verscheidene Slowaakse Romafamilies uit het land had gezet zonder te wachten tot de termijn die de Roma hadden om in beroep te gaan tegen de weigering van hun asielaanvraag, verlopen was. Deze gebeurtenis, een ‘collectieve uitzetting van vreemdelingen’, maakte de overheden en het Belgische middenveld gevoelig voor de aanwezigheid van Roma en voor hun moeilijkheden op het gebied van huisvesting, toegang tot zorg, het schoolbezoek van de kinderen, en ook voor de racistische en antizigeunertendensen die bleken uit de werking van politie en gerecht. Sindsdien hebben organisaties en overheden allerlei initiatieven en maatregelen genomen om de Roma in België te steunen. 64
Vlaamse vereniging voor Romawoonwagenbewoners, Roma en Manoesjen
65
VMC geciteerd in Foyer (2004)
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
69
5. De integratie van de Roma in België
Nog voor het bekend raken van een aantal politieke reacties tegen de bedelarij, waaronder het voorstel om de ouders van minderjarige bedelaars te straffen, besteedden vele verenigingen al aandacht aan de noodzaak om Romakinderen – «die niet zouden mogen rondhangen op straat « – beter te integreren op school. Die verenigingen zijn voorstander van een sociale oplossing (de integratie van de kinderen op school), die zich afzet tegen een wettelijke en repressieve oplossing (een wet tegen de bedelarij) die wordt voorgesteld voor bepaalde politici66.
5.2. De vormen van de inburgering Het schoolbezoek van Romakinderen kan een oplossing zijn voor het inburgeringsprobleem van de Roma, maar volgens ons moet daarbij ook rekening worden gehouden met de geschiedenis. Daaruit blijkt immers dat vele Romakinderen zijn weggehaald bij hun familie, die werd beschouwd als asociaal en dus als gevaarlijk (zoals de Roma in de Franse en Duitse interneringskampen in de jaren 1930, maar ook de Roma in Zwitserland en Zweden tot in de jaren 1980). De invloed van theorieën over de verbetering van het menselijk ras was ook te merken in het onderwijsbeleid van de Midden-Europese landen, die zich schaarden achter het oude assimilatiebeleid van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk: op basis van een selectie uitgevoerd door psychologen, werden (en worden soms ook vandaag nog) Romakinderen systematisch ondergebracht in speciale scholen (bestemd voor kinderen met een intellectuele achterstand of een mentale handicap). Die scholen worden vandaag grotendeels bevolkt door Roma, wat wijst op een raciale segregatie in het onderwijs. Nog niet zo lang geleden, in 2004, stelde de Slowaakse ambassadeur bij de Europese Commissie voor dat zigeunerkinderen zouden worden weggehaald bij hun familie om heropgevoed te worden (ERIO, geciteerd door CODE, 2004:191). Nochtans financieren Europese en Amerikaanse instellingen sinds 1990 in de landen van Centraal- en Oost-Europa onderwijsprojecten die bedoeld zijn om de kloof tussen Roma en Gadje te dichten. Thema’s: vorming van Romaleerkrachten, schoolbemiddeling bij Romagemeenschappen, leerplannen die elementen uit de Romacultuur67 bevatten en een positieve discriminatie voor toegang tot lycea en universiteiten. Het is misschien nog te vroeg om de resultaten van die programma’s te bekijken68, want als we een balans zouden opmaken, zouden we vaststellen dat er nog niet veel Roma met een diploma en kwalificaties zijn. Zoals wij hebben aangegeven zijn de samenlevingen in deze landen sterk gescheiden volgens klassen en etniciteit. Zo heeft de afstand van de Roma tot de sociale spelregels die de diploma’s legitimeren, zeker een verband met de negatieve ervaring in de schoolomgeving: geweld door de leerkrachten, stigmatisering in de klas enz.
66 Lorne Walters (2005) - http://www.observatoirecitoyen.be/IMG/pdf/IntolerableTolerance4_2_.pdf en het voorstel van resolutie voor een verbod op bedelarij door minderjarigen onder de 16 jaar en voor hun educatieve en sociale begeleiding – ingediend door Denis Ducarme en Jean-Pierre Malmendier, Kamer van Volksvertegenwoordigers van België, 11.04.2007. 67 Deze elementen hebben vaak een stereotiep en folkloristisch profiel: de Indiase afkomst, het reizen in een woonwagen, zingen en dansen rond een kampvuur. 68 Er zijn heel veel bronnen op het internet die ons informatie leveren over dit onderwerp (stand van zaken, vorderingen van de projecten voor de ondersteuning van het onderwijs aan Roma, netwerken van Roma-ngo’s per land). Zie vooral ook het rapport 2006 van REI (Roma Education Initiative) van het Open Society Institute van Budapest http://www.osi.hu/esp/rei/Documents/ REI%20Final%20Report_Final%20Full%20Report.pdf evenals de nationale verslagen op de website van UNDP over de Roma: http://roma.undp.sk/
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
70
5. De integratie van de Roma in België
Deze geschiedenis van afwijzing leeft vandaag voort in de nadruk die onze respondenten in België legden op het statuut. Bij veel gesprekken werd er verwezen naar de nood aan een politiek statuut dat hen meer veiligheid, waardigheid en stabiliteit zou bieden: «Just give us a chance,» zei een jonge Romavader. «Als het statuut van de mensen verbetert, als zij het recht op verblijf krijgen, het recht op kinderbijslag en op sociale bijstand, zal de stress verdwijnen en kunnen zij [de Roma] vooruitgaan, hun kinderen naar school sturen, Frans of Vlaams leren en werk zoeken,» zei ook een bemiddelaarster. De Roma naar wie we luisterden in de loop van het onderzoek, wezen het begrip ‘inburgering’ soms af en verkozen het concept van ’participatie’: «Integration. I don’t like this word. I’m Rom and I live in Bulgaria, that’s my country, to what I have to be integrated ? I want to PARTICIPATE”. (Roma, V., stagiaire bij de EG, 26 jaar, Bulgarije) In dezelfde zin zei de verantwoordelijke van het ‘Centre de Médiation pour les Gens de voyage’ in Namen: «’Inburgering’ lijkt mij te veel beperkingen te hebben qua semiotiek. De zigeuners maken deel uit van onze samenleving, zij zijn een deel van het maatschappelijk lichaam zoals de tenen een deel zijn van het menselijk lichaam, tenzij deel uitmaken een privilege zou zijn…» De Roma die gedwongen zijn tot zowel geografische als politieke omzwervingen blijven verbazingwekkend realistisch wanneer zij vertellen over de heel moeilijke situatie van miskenning waarin zij leven: «Roemenië erkent me niet als onderdaan, ook al ben ik er geboren. Ik ben geen Roemeens staatsburger, ik ben geen Duits staatsburger, ik ben helemaal niets, dus nu moet ik bewijzen dat ik helemaal niets ben. En als je niet bij een land hoort, ben je automatisch stateloos, wat wil zeggen zonder papieren, zonder land. Dus ik ben stateloos, maar ik moet wachten om voor de rechtbank te verschijnen en door België te worden erkend als stateloze. Intussen heb ik geen enkel recht in België, ik heb niet het recht om hier te verblijven of te werken, noch op een ziekteverzekering, helemaal niets.» (V., 24 jaar, Roemenië) Deze vrouw, die zoals reeds aangehaald drie scholen moest aandoen om haar dochter in te kunnen schrijven, wil zoals zoveel andere Roma-ouders dat haar kind kan ontsnappen aan deze toestand van voortvluchtig-zijn, van ‘helemaal niets’. Voor sommige geïnterviewde Roma verloopt de integratie inderdaad via een juridische erkenning van hun marginale situatie, via de toegang tot een politiek correcter statuut. Dat geldt voor de Roma uit Roemenië en Bulgarije die in een tegenstrijdige situatie zijn beland, doordat hun land is toegetreden tot de Europese Unie. Voor de Kosovaarse Roma uit Sint-Niklaas ligt de kwestie van het statuut anders. Zij hebben een verblijfsvergunning gekregen na hun erkenning als vluchteling. Een deel van de Kosovaarse Roma in SintNiklaas verblijven al een tiental jaar in België. De meesten onder hen leven van sociale bijstand en slechts enkele jongemannen onder de 35 jaar (10-15% op een bevolking van in totaal ongeveer 1000 mensen) kwamen in aanmerking voor een werkgelegenheidsprogramma (handenarbeid, herstelwerkzaamheden, openbare werken) op basis van contracten van bepaalde duur (1 jaar). Uiteraard ontbreekt het niet aan tegenstellingen. Voor de Roma is het schoolbezoek historisch beladen met het gewicht van het familiegeheugen en herinneringen aan een slechte behandeling door de Gadje. Het schoolbezoek wordt ook beïnvloed door de migratieomzwervingen, het maakt geen deel uit van een strategie
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
71
5. De integratie van de Roma in België
voor maatschappelijk succes en het draagt bij tot vroegtijdige huwelijksplannen. Toch beschouwen sommige Roma de school als een instelling die leidt tot de inburgering die nodig is voor een stabiel verblijf in België: «Als mijn kinderen niet naar school gaan, zullen zij hier niet geïntegreerd raken en geen Belg kunnen worden, zij zullen Roemenen van Roma-afkomst blijven. Ik wil niet dat mijn kinderen nog met dat etiket leven en dat zij wanneer zij een kantoor binnengaan te horen krijgen – oh, Roma! Dat wil niet zeggen dat ik hun zal leren om hun afkomst te verbergen. Neen. Je moet respect hebben voor de traditie, de religie enz., je moet je afkomst bevestigen, maar je moet ook zijn zoals de anderen.» Voor de hierboven geciteerde bemiddelaarster vormt het schoolbezoek een instrument om burger te leren worden, om de taal/talen van het land te leren spreken, om de administratieve gebruiken te leren kennen en om te zijn zoals de niet-Roma en toch Roma te blijven. De erkenning en het engagement gaan hand in hand en in dit verband had een van onze vrouwelijke respondenten kritiek op het Roma-etnocentrisme dat het engagement als burger afremt: «Omdat wij… wij zijn niet achterlijk, wij zijn te zeer gefixeerd op wat we willen! Wij, wij, wij! De anderen tellen niet! Dus interesseren we ons hier in België niet voor de Belgische politiek, we kennen wel de naam van de maatschappelijk werker, maar de naam van de koning kennen we niet… en ik denk dat het belangrijk is, los van je nationaliteit, om belangstelling te hebben voor wat je omringt… en ik denk dat bij ons, zigeuners, er niets bestaat naast ons, [in het Frans] dat is wat ik denk. (V., 24 jaar, Roemenië). Maar is dat niet precies de situatie van veel migranten van de eerste generatie, ongeacht hun afkomst? Is dat ook geen uiting van de grote weerstand tegen een politiek engagement dat typisch is voor mensen uit communistische landen, omdat zij afstand nemen van het openbare leven dat in hun kindertijd uiterst gepolitiseerd was? Weliswaar lijken school en onderwijs een cruciale rol te spelen in beide richtingen: erkenning en engagement.69 Maar wij gaan er in het algemeen van uit dat de overheid en de samenleving moeten zorgen voor een vaste erkenning als ze eisen dat mensen zich engageren. Tijdens de gesprekken hadden wij de indruk dat de geïnterviewde Roma menen dat het schoolbezoek van hun kinderen zou samengaan met een betere erkenning als burger. Wat gebeurt er wanneer deze mening geconfronteerd wordt met de institutionele gebruiken op het vlak van inburgering? Aan Waalse kant is het Centre de Médiation pour les Gens du voyage (CMGV) in Namen belast met de institutionele aanpak van de integratie, die wordt gestuurd door het idee van intercultureel overleg en communicatie: «Je moet de vragen, de noden, de problemen geleidelijk aan laten ontkiemen […] Wat meer in het bijzonder het schoolbezoek betreft, is het niet onze rol om controle uit te oefenen of om zaken af te dwingen. Het komt er eerder op aan om de families te begeleiden van bij het ontstaan van problemen rond de economische en administratieve onzekerheid waarin ze vaak leven. Onze rol bestaat er niet in om de ouders te dwingen hun kinderen naar school te sturen. Het is een groep die zich niet openlijk mondeling uitspreekt. Wij respecteren hun mening en de wijze waarop zij deze uiten. Wij gaan ons niet uitspreken in hun plaats, maar streven er enkel naar de voorwaarden te bieden die nodig zijn opdat hun mening aan de oppervlakte kan komen.”70 69 Hoewel algemeen wordt aangenomen dat het onderwijs uiteraard een sociale impact heeft op de gezondheid en op het burgerlijk en maatschappelijk engagement, bevestigen de statistische gegevens dit enkel voor de gezondheid. Het is veel moeilijker om de relatie aan te tonen tussen onderwijs en burgerschapsvorming en maatschappelijke educatie, omdat die laatste niet alleen worden beïnvloed door het aantal studiejaren, maar ook door het onderwijsprogramma, de filosofie van de school, de vorm van de scholing, de manier van werken in de klas (individueel of in groep). Zie in dit verband Comprendre l’impact social de l’éducation, OESO, 2007. 70
Discussie met Ahmed Ahkim, verantwoordelijke voor het CMGV (03.07.07)
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
72
5. De integratie van de Roma in België
Zo begeleidt het centrum en leidt het sinds meerdere jaren diensten en verenigingen, zoals Fedasil, de Onderwijsliga en verenigingen uit de sector van de jeugdhulp op. De tussenkomsten bij de Romabevolking zijn geëvolueerd. Sinds september 2007 staat het centrum de Roma uit het Oost- en West-Europa, met hun diverse nationale achtergronden en problemen, intensiever bij (assistentie bij het aanvragen voor sociale bijstand, het zoeken naar werk, voorlichting qua opleiding, strijd tegen discriminatie, culturele expressie en steun aan Romaverenigingen). De Vlaamse instellingen die projecten uitvoeren op het vlak van integratie op school menen daarentegen dat men niet langer kan wachten op de wettelijke stappen en procedures tot het verkrijgen van een statuut, maar meteen van start moet gaan bij de aankomst van de Roma in de Vlaamse Gemeenschap. Schoolbezoek wordt beschouwd als een dringende aangelegenheid: «Wij streven ernaar een echte Romadienst te zijn door de ouders gevoelig te maken voor het schoolbezoek en door netwerken op te zetten met partners om de dringende problemen aan te pakken. We moeten alle problemen aanpakken die verhinderen dat de kinderen naar school gaan.»71 De Vlaamse integratiecentra spitsen zich toe op de leerplicht. Daarin lijken nogal wat juridische dubbelzinnigheden te zitten (de verenigingen eisen meer duidelijkheid over de sancties die worden toegepast in geval van niet-naleving van de leerplicht). Deze klemtoon op de leerplicht verandert soms in een dwang die het risico inhoudt te stigmatiseren: «PINA-1872 verbindt het toekennen van kinderbijslag73 aan schoolbezoek, een benadering die ook wordt toegepast door enkele OCMW’s uit het Brussels Gewest» (la CODE, 2004:111). Bovendien worden de Romafamilies die het moeilijk hebben geholpen via de OCMW’s die hen warme maaltijden aanbieden en de kosten voor schooluitstapjes of zwemlessen betalen. Dit gebeurt op verschillende wijzen, afhankelijk van de visie die de ambtenaren op de Roma hebben. De verschillende verantwoordelijken van de Vlaamse projecten menen dat deze ondersteuning helpt om «de externe motivatie te bevorderen» en om het gebrek aan «interne motivatie» op het vlak van schoolbezoek bij te sturen (Regionaal Integratiecentrum Foyer, 2004). Sinds september 2007 heeft Foyer twee Romabemiddelaars aangeworven. Ze helpen de Romagezinnen in Brussel bij de communicatie (vertaling, uitleg geven) tussen de school en de ouders en proberen het schoolbezoek van de kinderen te verhogen. Deze bemiddelaars (van Roemeense afkomst) volgen de kinderen en de gezinnen individueel in dit proces. De Dienst Roma en Woonwagenbewoners van de Foyer heeft zijn acties toegespitst op Oost-Europese Roma (in Brussel vooral Roemenen en ex-Joegoslaven) en woonwagenbewoners (vooral Belgische en Franse). Een 25-tal scholen in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest doen beroep op de diensten van de Foyer in het kader van opvolging van de schoolsituatie van Romaleerlingen.
71
Discussie met Koen Geurts, stafmedewerker Roma en Woonwagenbewones, Regionaal Integratiecentrum Foyer, Brussel (26.05.07)
72
Het gaat om een deel van de dienst voor opvang van nieuwkomers in Antwerpen.
73
Het gaat hier waarschijnlijk om sociale bijstand, want de kinderbijslag wordt toegekend door de RKW, een federale instelling.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
73
5. De integratie van de Roma in België
In V.L.O.S74 (Sint-Niklaas) doen vrijwillige Vlaamse bemiddelaars (er zijn er een veertigtal actief) net hetzelfde. Sint-Niklaas geldt als een succesmodel voor de inburgering van de Roma (Machiels, 2007). Dit succes is toe te schrijven aan het bijeenbrengen van competenties en ervaringen via een lokaal overleg tussen Roma en niet-Roma (V.L.O.S, OCMW, ODiCe regiohuis Waasland, Romano Dzuvdipe). We willen er hier op wijzen dat de Romabevolking bijna volledig (ongeveer duizend mensen) dezelfde nationale afkomst heeft (Kosovo) en dat de Roma het statuut van politiek vluchteling hebben en sociale bijstand ontvangen. Via de plaatselijke raad zorgt de stad voor een actieve ondersteuning van de dialoog tussen de verschillende hoger vermelde instanties. We stellen dus vast dat een erkenning niet enkel wordt bepaald wordt door een statuut en rechten, maar eveneens door de dagelijkse werking van de instellingen waar de Roma een beroep op doen bij hun aankomst in België. Enerzijds zijn er dus de verhalen van de schooljuffrouw die zo weinig mogelijk tijd besteedt aan de Roma-ouders (cfr. infra) en de moeizame tocht van de jonge Romamoeder van wie de dochter niet gewenst is in de scholen onder het voorwendsel dat ze geen papieren heeft, maar anderzijds zijn er eveneens voorbeelden van efficiënt bemiddelings- en ondersteuningswerk zoals dat van de VLOS, het Regionaal Integratiecentrum Foyer, het CMGV en enkele OCMW’s. Die instanties slaagden erin om een netwerk te creëren dat de Roma ondersteunt en aanmoedigt op het vlak van administratieve beslommeringen, opvolging van het schoolbezoek en materiële bijstand. Officieel lijken de plannen voor een assimilerende inburgering (vooral aan Vlaamse kant) het te halen op een betere erkenning als burger, maar uit de concrete resultaten op het lokale niveau blijkt dat er in dit kader bepaalde vormen van erkenning kunnen ontstaan. In dit verband willen we nog even stilstaan bij twee experimenten die specifiek gericht zijn op vrouwen en hun rol als actoren. Het eerste experiment heeft betrekking op cursussen over de praktische kant van het leven en over maatschappelijke oriëntatie (als aanvulling op de lessen Nederlands) voor de Romavrouwen in Sint-Niklaas. Ze worden gefinancierd door het OCMW. Aanvankelijk werden deze lessen, die in 2006 van start gingen, argwanend onthaald door de begunstigden: «De verantwoordelijken zeiden ‘wij doen iets voor jullie’ en de vrouwen zeiden ‘neen, jullie doen iets voor jullie zelf’,” vertelt de Romabemiddelaar uit Sint-Niklaas. Toch volgt een twintigtal vrouwen de lessen gedurende zes maanden (er loopt momenteel een derde reeks) omdat hun aanwezigheid verplicht is (deelname is een voorwaarde om sociale bijstand te krijgen). Voor de lessen komen alleen vrouwen in aanmerking die een oplossing hebben gevonden op het vlak van kinderopvang. De lessen worden gegeven door een vroedvrouw en de deelneemsters krijgen elementen aangereikt om hun weg te vinden in de stad. Ze maken ook kennis met de instellingen en met praktische regelingen inzake milieubeheer (scheiding van huishoudelijk afval) en krijgen voorlichting rond medische thema’s en gezinsplanning. Volgens de Romavrouw die als tolk optreedt tijdens deze lessen, beginnen de Romavrouwen zich tijdens deze sessies geleidelijk aan open te stellen en te uiten. De tolkbemiddelaarster zelf krijgt geleidelijk aan ook meer vertrouwen en voelt dat er een zekere vrouwelijke solidariteit ontstaat. Jammer genoeg hadden wij niet de gelegenheid om te spreken met Romavrouwen die deze lessen volgen. Het tweede experiment gaat over een actie van het Regionaal Integratiecentrum Foyer die een Romatolkbemiddelaarster heeft aangeworven voor de gynaecologische raadplegingen van Kind en Gezin in SintJans-Molenbeek. Dit initiatief, dat al dateert van het eind van de jaren 1990 – want vroeger werd deze 74
Vluchtelingen Onthaal Sint-Niklaas
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
74
5. De integratie van de Roma in België
functie bekleed door een andere vrouw van Roemeense afkomst – verklaart heel zeker waarom het Regionaal Integratiecentrum Foyer wordt gezien als een lokaal steunpunt. Deze communicatie onder vrouwen lijkt ons een goede ondersteuning te bieden voor het bespreken van onderwerpen in verband met de kinderen en hun schoolbezoek.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
75
6. Bij wijze van conclusie: naar een toekomst gerichte aanpak
Zoals de lezer al zal hebben begrepen opent het hier voorgestelde onderzoek denksporen en werpt het meer vragen op dan dat het antwoorden geeft. Via standpunten die de Roma zelf naar voren hebben gebracht wil dit rapport u laten kennismaken met de Romamigranten in België die afkomstig zijn uit de MOE-landen. Om af te sluiten gaan we nog even in op drie belangrijke thema’s. Op basis van enkele aspecten die naar boven kwamen tijdens de enquête, geven we eerst aan welke actiemogelijkheden er zijn. Vervolgens geven we het schoolbezoek van Romakinderen in België een plaats in een ruimer inburgeringsdebat. Ten slotte stellen we een kritisch denkkader voor.
6.1. Het onderzoek in het kort We onthouden best dat er geen eensgezindheid bestaat over de manieren om de identiteit van de Roma te omschrijven. Alle wetenschappelijke studies erkennen dat er geen homogene Romagemeenschap bestaat. Ze hebben geen territorium dat als referentie kan dienen, geen eenheidstaal en geen coherente religie of politiek. De interetnische grens verschuift voortdurend onder invloed van de geschiedenis: de Tweede Wereldoorlog, de proletarisering opgelegd door de communistische regimes, de achteruitgang van het traditionele handwerk in de consumptiemaatschappij, de massale migratie binnen een Europa dat zogenaamd opener is geworden enz. De tegenstrijdigheden en dubbelzinnigheden van de officiële indeling in categorieën door het nationale en het Europese beleid maken de situatie alleen maar ingewikkelder (Boscoboinik, 2007; Lemon, 2000). De netwerken van Romamigranten zijn niet gebaseerd op de etnie maar op territoriale en nationale clans. De categorie ‘Roma’ bestaat slechts objectief (op het vlak van leden, levensstijl enz.) op het lokale niveau. In plaats van te spreken van de ‘Roma’ als volk of etnie, spreken we beter van de ‘Roma uit…’. De gelijkenissen die bestaan tussen heel diverse groepen die al heel lang een Europese verankering hebben, vallen niet te verklaren door de Indiase oorsprong. Als er dergelijke gelijkenissen bestaan, moeten die eerder worden gezocht in de betrekkingen met de Gadje. In die zin hebben de migratieomzwervingen niet alleen te maken met een vlucht voor ellende en armoede, maar ook met een context waarbij verschillende staten de Roma niet politiek erkennen. Zoals gezegd moeten we erkennen dat minstens een deel van de migratie van de Roma uit Centraal- en Oost-Europa na 1990 het karakter van ballingschap heeft.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
77
6. Bij wijze van conclusie: naar een toekomstgerichte aanpak
Wij menen ook dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen identiteit en cultuur. ‘Roma’ is net zo goed een onderlinge identificatie om zich te onderscheiden van de Gadje als een etnische, administratieve en politieke categorie in een proces van etnische nationalisering door de naturalisatie van het verschil. Met andere woorden, er is een voortdurende productie van verschil (zowel aan de kant van de Roma als aan de kant van de Gadje), los van een culturele grondslag voor dit verschil. Afhankelijk van de context, van wat er op het spel staat en van de gebruikers dekt het etiket ‘Roma’ verschillende ladingen: een culturele entiteit, een maatschappelijke klasse, een terugplooireactie vanwege een afwijzing door de samenleving of een netwerk van migranten waarvan de individuen een aantal kenmerken gemeenschappelijk hebben. Wij denken dat het nodig is om al deze definities en hun context in het achterhoofd te houden om de rijkdom en de complexiteit van de werkelijkheid zoals de Roma die beleven, te behouden. Hoewel deze enquêtegesprekken steunen op een willekeurige steekproef leveren de kwantitatieve evaluaties (statistieken van de MOE-landen) en de kwalitatieve evaluaties (de beoordeling door de maatschappelijk werkers) toch een empirische vaststelling op: er zijn maar heel weinig Roma die hun schooltraject nog voortzetten na de basisschool. Wij hebben er in dit rapport op gewezen dat de verklaring hiervoor moet worden gezocht in een subtiel samenspel tussen verschillende culturen, in de historische afwijzing die de Roma ervaren en in de vaak moeilijke migratieomstandigheden (vluchten voor oorlog, ballingschap ten gevolge van vervolging, armoede en ziekte enz.). Er bestaat geen bewust en strategisch verzet tegen het schoolbezoek, maar dat belet ons niet om te denken dat – alles welbeschouwd – de Roma zich desalniettemin, in een complex samenspel van ervaringen en zelfrechtvaardiging, (onbewust) verzetten tegen acculturatie en assimilatie in de Gadjesamenleving. Om deze situatie te begrijpen lijkt het ons belangrijk om even stil te staan bij het idee van interculturele communicatie. Als het opleidingsniveau, het aantal volwassenen met een diploma en het belang dat wordt gehecht aan het schoolbezoek geringer zijn bij de Roma dan bij ons dan is dat belangrijk in een onderhandeling met andere actoren. Zo’n onderhandeling is nodig om een communicatie tot stand te brengen tussen twee partijen (Roma en Gadje) die omwille van dubbelzinnigheden en misverstanden vinden dat ze verschillend zijn van elkaar. De Gadje denken dat de Roma niet genoeg doen om hun kinderen naar school te laten gaan, terwijl de Roma denken dat zij alles doen wat ze in de gegeven omstandigheden kunnen doen. Ondanks heel verschillende verwachtingen zijn ze het wel allebei eens over de noodzaak van een ‘push- en pullsysteem’ (Regionaal Integratiecentrum Foyer, 2004). Maar de inhoud en de werkwijze van dit systeem lijken niet hetzelfde te zijn voor alle betrokkenen. Meer concreet kunnen we de volgende conclusies trekken uit het onderzoek: -
Het geïnstitutionaliseerde onderwijs wordt beschouwd als een belangrijk leerinstrument, maar over de inhoud wordt weinig gezegd omdat de Roma-ouders weinig ervaring hebben met het schoolbezoek en omdat de taal een hinderpaal vormt voor een goed begrip tussen de Romaouders en de Gadjeverantwoordelijken (schooldirecteurs, leraren, maatschappelijk werkers). Volgens de ouders is het schoolbezoek van de Romakinderen bedoeld om hen toegang te bieden tot betaald werk en tot de vooruitgang (techniek en technologie, moderne gewoonten) en ook om hen morele waarden, respect en discipline bij te brengen.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
78
6. Bij wijze van conclusie: naar een toekomstgerichte aanpak
-
Voor veel Roma betekent het materieel een grote opgave om de kinderen naar school te sturen, omwille van hun precaire economische toestand. Daarom waarderen zij het dat zij warme maaltijden en uitstapjes soms gratis aangeboden krijgen.
-
De school doorbreekt de logica dat erg jonge kinderen onder de hoede van de familie blijven en de kinderen gaan dan ook maar zelden naar de kleuterschool. Meer algemeen willen de ouders en vooral de moeders er zeker van zijn dat de kinderen op school bijzondere aandacht krijgen: daarom worden complimentjes en zoentjes bijvoorbeeld geïnterpreteerd als affectieve gebaren en zijn zij heel belangrijk voor een positief oordeel over de school.
-
In de landen van oorsprong drukte het stigma van ‘zigeuner’ een zware stempel op de schoolervaring van de ouders. Dat geweld bleef niet beperkt tot de schoolomgeving, maar ze kregen er in alle delen van de samenleving mee te maken. De Romafamilie lijkt dit stigma te hebben opgeslagen in het collectieve geheugen, niet in de vorm van een gestructureerd verhaal (zoals bij de Joden) maar in de vorm van wantrouwen, afstand en achterdocht tegenover de instellingen van de Gadje. De bijzondere aandacht (en liefde) voor de kinderen die de ouders verwachten van het onderwijzend en maatschappelijk personeel is tegelijk een symbolische compensatie voor deze trauma’s en een symptoom van deze trauma’s.
-
Het schooltraject van de ouders en de kinderen wordt beïnvloed door de migratieomzwervingen: verscheidene talen en verscheidene leermethodes brengen ook aanpassingsmoeilijkheden met zich mee en leiden tot tegenvallende verwachtingen, een afnemende motivatie en een mislukking van het volledige schoolproject.
-
Maatschappelijk succes, status en prestige (eer) zijn vooral belangrijk binnen de Romagemeenschap. Ze steunen op de familiesokkel en bereiken een hoogtepunt door het huwelijk. Diploma’s worden in deze context niet als kapitaal verzameld, hoewel een hoger opleidingsniveau wel wat aanzien geeft.
-
De vrouwen gingen minder naar school dan de mannen, de meisjes gaan minder naar school dan de jongens en deze kloof maakt deel uit van een systeem van genderongelijkheid dat helemaal niet typisch is voor de Roma. De mannelijke dominantie verhindert niet dat de vrouwen ook een belangrijke autonomie hebben, die zich onder andere uit in het belang dat zij hechten aan het koppel ten nadele van de uitgebreide familie. In het echtelijk kader verdedigen zij een verdeling van de taken met betrekking tot de zorg en de opvoeding van de kinderen. Wij menen dat de communicatie tussen de onderwijs- en de sociale instellingen enerzijds en de ouders anderzijds kan verbeteren, indien men rekening zou houden met deze vrouwelijke bezorgdheid over de relatie als koppel. Volgens ons zouden de scholen beide ouders moeten aanmoedigen om samen deel te nemen aan de verschillende overlegmomenten.
-
Volwassenenonderwijs lijkt een alternatief te bieden, een echt experimenteel spoor dat zou kunnen worden gevolgd door toekomstige lokale inburgeringsprojecten. In dat opzicht zijn de lessen die worden gegeven aan vrouwen in Sint-Niklaas heel interessant: het verdient aanbeveling om hierover meer gedetailleerde inlichtingen bijeen te brengen en om de efficiëntie ervan op andere terreinen te testen.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
79
6. Bij wijze van conclusie: naar een toekomstgerichte aanpak
Voor het volledige onderzoek hebben wij historische en sociologische documentatie verzameld over de Roma en ook over de instellingen die in België verantwoordelijk zijn voor de integratie. Als bronnenmateriaal hebben wij ons gebaseerd op de gesprekken en ook op ons eerder onderzoek bij andere Romagroepen. Als belangrijkste invalshoek zijn wij ervan uitgegaan dat gender, maatschappelijke klasse en etnische groep nauw met elkaar verbonden zijn in een ruimer machtssysteem van de Gadje tegenover de Roma. Een systeem dat we niet uit het oog mogen verliezen bij de bespreking van de middelen om het schoolbezoek van de Romakinderen te verbeteren. Op het vlak van de methodiek bleek de relatie met de Romabemiddelaars (en dan vooral de vrouwen) van cruciaal belang. Zij evolueerden tot geprivilegieerde informanten en permanente commentatoren. Dankzij die ervaring kunnen wij ons nu verheugen over de recente aanwerving van Romabemiddelaars door verenigingen die zich inzetten voor de inburgering van de Roma in België.
6.2. De erkenning als burger Roma-ouders en hun kinderen hebben het moeilijk om zich betrokken te voelen bij de Belgische samenleving. Dat betekent dat we ons vragen moeten stellen bij het concept van ‘integratie’ op zich. Betekent ‘integreren’ eigenlijk ‘civiliseren’, ‘assimileren’, ‘acculturatie’, ‘erkennen’, ‘laten deelnemen’? En wat is de bedoeling van deze integratie? Welke middelen zet de overheid hiervoor in? Zoals we meteen al kunnen vaststellen hebben de lidstaten van de Europese Unie de integratie van de Roma pas heel recentelijk, onder druk van de Europese Commissie, op hun politieke agenda gezet. We moeten ook erkennen dat de middelen die ervoor uitgetrokken zijn, meer symbolisch dan reëel blijken te zijn. Er bestaan allerlei concrete, maar tegenstrijdige oplossingen voor de integratie van de Roma. Ze situeren zich vooral op het lokale vlak zodat moet worden onderzocht of de praktijk op het terrein wel aansluit bij de integratieprogramma’s van de beleidsverantwoordelijken. In een land als België is een samenhangend beleid overigens niet vanzelfsprekend omdat de nationale tegenstellingen systematisch aanleiding geven tot wijzigingen en omdat de Vlaamse, Waalse en Brusselse werkwijzen verschillen. De tegenstellingen situeren zich ook op het lokale niveau: in Sint-Niklaas ontdekten wij bijvoorbeeld tegelijk een (liberaal geïnspireerde) contractuele verplichting in verband met het concept van de inburgering en een (sociaaldemocratisch geïnspireerde) inzet van middelen voor bijstand en een verhoogde betrokkenheid. Bij het begin van het derde millennium stelt de integratie dus de vraag naar de erkenning en burgerparticipatie van de ‘anderen’ in onze samenleving die voortaan ook de hunne is. Uiteraard moeten we verder kijken dan het principe dat bijvoorbeeld Axel Honneth formuleerde: “Wij moeten het normatieve standpunt van een ‘veralgemeende andere’ integreren, wij moeten de andere leden van de gemeenschap leren erkennen als mensen met rechten, om ook onszelf te kunnen beschouwen als rechtspersonen die er zeker van kunnen zijn dat wordt voldaan aan enkele van onze maatschappelijke eisen “ (Honneth, 2002:132). Overal in Europa gaat de erkenning van de Roma als minderheid gepaard met dubbelzinnigheden. Natuurlijk komt het er, net zoals voor andere minderheden, op aan om de gelijkheid in het verschil te erkennen. Dat verschil stelt problemen. Enerzijds is het een sociale constructie die de verschillende Romagroepen definiëren op heel verschillende manieren. Anderzijds wordt het verschil, als de Gadje er neerbuigend naar kijken zonder het te begrijpen, systematisch geassocieerd met de oude fantasie van de “wilde”.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
80
6. Bij wijze van conclusie: naar een toekomstgerichte aanpak
Los van de tegengestelde visies over het verschil, gaat de erkenning ervan niet enkel over criteria, maar ook over een sociaal opvoedingsproces waarbij de Gadje hun houding en hun gedrag tegenover de Roma moeten veranderen. Tegelijk moet het ‘gelijke kansenbeleid’ ook werkelijk worden toegepast. Zelfs bij gebrek aan een duidelijke doelstelling (wat bijna altijd het geval is), is er geen integratie mogelijk zonder de betrokken personen, zonder hen te begrijpen en zonder naar hen te luisteren. We moeten ervoor zorgen dat de beslissingen niet voor hen, maar met hen worden genomen. Het merendeel van de organisaties dat actief meewerkt aan de lokale integratie van de Roma, heeft dit begrepen en werkt ook in die richting. In die zin wijst de eis van de Roma dat hun kinderen graag worden gezien op school, wat ons op het eerste gezicht misschien overdreven lijkt, duidelijk op een vraag naar erkenning, want “alleen [de liefde] zoals die ontstaat uit de refractie van de symbiotische eenheid van de wederzijdse begrenzing van de partners, geeft het individu zelfvertrouwen dat onontbeerlijk is om deel te nemen aan het openbare leven” (Honneth, idem). Uiteraard moeten we liefde zien als iets dat verder gaat dan affectie die wordt uitgedrukt met glimlachjes en zoentjes, en moeten we de ouders zekerheid bieden, hen ondersteunen en ons inleven in hun dagelijks leven75. In die zin lijken de slaagkansen van een toenemend schoolbezoek van Romakinderen minder af te hangen van de pedagogische technieken, van de ‘push- en pullfactoren’ en van de interculturele bemiddelingsformules, en veel meer van het respect voor de andere en van een respect dat niet enkel cultureel, maar ook sociaaleconomisch is.
6.3. Naar een (zelf)kritische reflectie Volgens de humanistische traditie van de verlichting vertegenwoordigen de Roma in het Europees gedachtegoed een radicale vorm van anders-zijn. Het zijn de “goede wilden” die de fantasieën over reizen en vrijheid prikkelen, maar tegelijk bestaat de neiging om hen te civiliseren, opnieuw vorm te geven en in toom te houden. De relatie tot de Roma als Andere is uiteraard niet eigen aan België, maar karakteriseert Europa. Tezelfdertijd, en dat is algemeen geweten, delen de Roma deze situatie met andere bevolkingsgroepen (joden, moslims, zwarten, meer recentelijk geïmmigreerde armen). Het is rond dit mythisch aspect van het Anders-zijn, dat wordt benaderd vanuit de invalshoek van het schoolbezoek, dat we dit rapport willen afsluiten. Bovendien moet onze belangstelling voor de Roma volgens ons worden gezien als een poging om een kritische en vernieuwende blik te werpen op de hele Europese samenleving van vandaag. Want als we bijvoorbeeld de indruk hebben dat de Roma het onderwijssysteem willen afstemmen op hun belangen, dan moeten we ons eveneens afvragen in hoeverre de belangengroepen waaruit onze samenleving bestaat de school zelf naar hun hand hebben gezet. Als we vragen hebben bij de eigen systemen die de Roma hebben opgezet om hun vrouwen en dochters te controleren, dan moeten we ons evenzeer vragen 75 In dit verband hebben verenigingen in Frankrijk experimenten bedacht om de school dichter bij de “Gens du voyage” te brengen. Ze parkeren ‘vrachtwagen-scholen’ naast de woonwagens op een standplaats en creëren zo halfprivate en halfopenbare ontmoetingsruimtes – de school komt naar de mensen toe (ouders en kinderen) en maakt het menselijk contact persoonlijker, door tussen te komen in het dagelijks leven van de mensen (Bruggeman, 2005). Deze experimenten blijven wel vrij geïsoleerd, omdat de overheidsscholen er niet in slagen om zigeunerkinderen aan te trekken (segregatie van scholen, onervaren personeel enz.) zoals Marc Bordigoni aantoont (2005). Een ander voorbeeld vonden we in Verona, waar een ‘brugschool’ werd opgezet in de buurt van een Romakamp. Kinderen van alle leeftijden werden er individueel opgevolgd door leerkrachten met de hulp van twee moeders die als tolk optraden (Donzello, Karpati,1998).
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
81
6. Bij wijze van conclusie: naar een toekomstgerichte aanpak
stellen over de gelijkaardige systemen die door de niet-Roma in de meerderheidssamenleving werden opgezet, wat eens te meer bewijst dat zowel de enen als de anderen meewerken aan machtssystemen die hun sporen hebben nagelaten in de geschiedenis van onze beschavingen. In dit verband moeten we eraan herinneren dat de centrale positie van de school in onze samenleving nog maar van recente datum is en overeenstemt met een andere historische kijk op de status van het kind. Het is eigenlijk de moderniteit die het kind-zijn heeft uitgevonden. Door het basisonderwijs verplicht te maken, wordt de school een van de instellingen die een sleutelrol spelen in het sturen van de samenleving, niet alleen op het economische maar ook op het politieke vlak. De school is het instrument waarmee de gecentraliseerde staat individuele ‘beschaafde’ personen creëert (Elias, 1982). De verplichting tot basisonderwijs, die tot stand kwam in de 19de eeuw, is bedoeld om een rationele en gehoorzame persoon op te leveren – aan wie de eenmakende boodschap van de natiestaten76 kan worden doorgegeven (Gellner, 1994). Slagen of mislukken op school wordt bepalend voor de toekomst van de jonge mensen. Zoals Bourdieu aantoont, vormt het studiepeil, dat wil zeggen het diploma, in de moderne samenleving de pijler van het symbolische kapitaal. In die zin kiest en selecteert de school, zij stelt een hiërarchie in, zij spruit voort uit de reproductie van de maatschappelijke klassen. Hoewel het schoolsysteem in de 20ste eeuw toegankelijk is geworden voor iedereen, blijven de verschillen tussen de diverse sociale klassen (maar ook tussen de seksen) belangrijk en de schoolresultaten hebben het gevolg dat zij die naturaliseren77: “In een klassenmaatschappij kan het onderwijssysteem geen gelijke maatschappelijke kansen realiseren en komt het voort uit een structureel reproductieproces “ (De Queiroz, 2006:28). Deze verklaring klopt voor de sociale klassen en voor de twee seksen, maar geldt ook voor etnische groepen en minderheden zodra men zich buigt over de schoolomgeving waarin migrantenkinderen zich bewegen. Een groot aantal studies toont aan dat de mindere kwaliteit van het schooltraject van migrantenkinderen te verklaren valt door een complex raderwerk: in tegenstelling tot wat doorgaans wordt gedacht, zijn het niet alleen de prestaties en het talent die het succes op school bepalen. Alles bij elkaar genomen, komen in wijken met een hoge concentratie van migranten meer zittenblijvers, vroegtijdige schoolverlaters en daardoor werkloze jongeren voor. Dan spreekt men van maatschappelijke uitsluiting en ‘een samenleving met twee snelheden’ (Castel, 1995, Paugham, 2001). In deze context wordt de school vanaf de jaren 1980 beschouwd als een heel belangrijke instelling om te komen tot ‘meer gelijke kansen’, ook al weet men dat ze discriminerend werkt. Hoe moeten we ons dan multiculturalisme, interculturele opvoeding en de toegang van jongeren van buitenlandse afkomst tot kaderfuncties voorstellen? Ongetwijfeld reikt de school tegelijkertijd ook instrumenten aan voor emancipatie en sociale mobiliteit, biedt ze een kader voor de eerste socialisatie (zoals de familie) waarin kennis, waarden en successtrategieën uit de ons omringende wereld worden overgebracht. Ze zorgt eveneens voor het 76 De natiestaat is een fictie die afkomstig is uit zowel de Duitse als de Franse filosofie aan het einde van de 18de eeuw. JG Von Herder, met zijn beeld van Volkskunde, en E. Renan bouwden theorieën op rond het idee van de volksnatie: één taal, één cultuur, één territorium. In de loop van de 19de eeuw spant heel West-Europa zich in om deze idealen te bereiken. De achteruitgang van de keizerrijken (het Ottomaanse rijk en Oostenrijk-Hongarije) gaat gepaard met nationalistische bewegingen die aan het einde van de Eerste Wereldoorlog zullen uitmonden in de oprichting van jonge natiestaten in Centraal- en OostEuropa. Aan het einde van de 19de eeuw bestaat er een Europa van nationale grenzen en soevereine staten. De staten hebben een gesteld bestuurs-, gerechtelijk- en politieapparaat. Aangezien de werkelijkheid niet met deze fictie overeenkomt, wordt de nationale eenheid voor een groot deel onder dwang opgelegd (bijvoorbeeld in Frankrijk waar het onderwijssysteem leidt tot het geleidelijk verdwijnen van streektalen). In andere gevallen vormt een federale staat het compromis dat meerdere volkeren verenigt binnen één staat (zoals in het geval van België en Zwitserland, en later ook van Joegoslavië). Deze ideologie van de puurheid van een natie (één taal, één cultuur, één territorium) blijft echter ook vandaag nog zijn kracht bewaren. Het is in dit opzicht dat Gellner gedurende zijn hele boek argumenteert dat nationalisme aan de natie voorafgaat en niet omgekeerd. 77
Dit is sinds ongeveer vijftig jaar een belangrijk aandachtspunt in een groot deel van de Franse sociologie.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
82
6. Bij wijze van conclusie: naar een toekomstgerichte aanpak
vormen van elites binnen culturele minderheden. In dit opzicht is het belangrijk dat de overheid en het middenveld de juiste middelen aanreiken om de Roma-ouders aan te moedigen hun kinderen langer en meer systematisch naar school te laten gaan. Onze kritische reflecties met betrekking tot de vormen van sociale ongelijkheid die door de school worden ge(re)produceerd, stellen de noodzaak van een langer schooltraject van Romakinderen niet in vraag. We willen er echter de aandacht op vestigen dat eender welke vorm van integratie niet los mag worden gezien van de westerse geschiedenis waarbinnen de onderwijssystemen werden opgezet en evenmin van de macht die ‘wij’ uitoefenen over de ‘anderen’ binnen ‘onze’ instellingen. De problematiek van de integratie (en van het schoolbezoek) van de Roma moet ook opnieuw worden gekaderd in de brede context van de migratie en de geschiedenis waarbinnen die migratie mogelijk wordt gemaakt. Alleen door hiermee rekening te houden, zal het mogelijk zijn om passende antwoorden te bedenken. Wij bouwen voort op het denken van de verlichting die de Ander op een afstand plaatst en houdt, en op de theorieën van de evolutieleer die vaak niets anders doen dan de Ander stelselmatig kleineren. Tot slot bouwen we ook voort op de nationalistische ideologie en politiek die opduiken in de 19de eeuw. Deze erfenis vormt het ideologische hart van de macht over de Anderen. Terwijl deze « Anderen », de Roma, in de meeste gevallen worden gezien als een probleem, zouden de Gadje moeten erkennen dat ook zijzelf betrokken zijn bij die machtspolitiek, dat ook zij er het slachtoffer van zijn en dat alles moet worden gedaan om te vermijden dat andere groepen van mensen, zoals de Roma, worden mee gezogen in processen die onvoldoende uitgeklaard zijn. Dat is immers de prijs die moet worden betaald. Dan zullen de Roma erkend zijn als actoren die getekend zijn door deze geschiedenis, en zullen ze ook als burger erkend zijn, waardoor ze meteen ook onbegrensd toegang krijgen tot de scholen in het land.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
83
Aanbevelingen
De studie die werd gerealiseerd voor de Koning Boudewijnstichting baseert zich voornamelijk op getuigenissen van ouders over het schoolbezoek van hun kinderen. De voornaamste conclusie van dit onderzoek is dat elke actie op het vlak van schoolbezoek gepaard moet gaan met een erkenning als burger en met aandacht voor de culturele eigenheid van de Roma. In de praktijk blijken de Roma terughoudend te staan tegenover schoolbezoek. Die afstandelijkheid is te wijten is aan een kluwen van socio-economische factoren, ervaringen met discriminatie in de landen van herkomst en een culturele logica die voorrang geeft aan andere aspecten (bijvoorbeeld het huwelijk). De voordelen van schoolbezoek blijven in de ogen van de Roma weinig overtuigend wanneer het aankomt op: - het belang van de collectieve lotsbestemming op zich die uitstijgt boven de individuele school- en beroepstrajecten (het aanpakken van de eigen individuele lotsbestemming moet aansluiten bij de modellen die werden geformuleerd door de familie en de gemeenschap), - de overlevingsstrategie die door deze minderheid werd ontwikkeld en, verder, het hoofddoel van de Roma: succesvol zijn op het vlak van het familieprestige, en niet op het vlak van verworven schoolse kennis. Het is niet door diploma’s te behalen dat men macht krijgt bij de Roma. Bovendien maakt de eeuwenoude afwijzing van de Romaminderheden, los van het staatsburgerschap en het schoolbezoek, dat dit laatste een ver verwijderd universum is, met een abstracte invulling en ongeloofwaardige voordelen. Voor vele Roma blijft het ontbreken van een administratief statuut daarenboven een belangrijke rem op deze doelstelling. Op basis van al deze vaststellingen kunnen uit de studie volgende aanbevelingen worden geformuleerd. ð Een specifieke benadering van deze doelgroep zou moeten leiden tot de oprichting van flexibele onthaalplaatsen die gericht zijn op de ouders en die fungeren als tussenschakel tussen de familierealiteit en de schoolinstelling. Het doel daarvan is het tot stand komen van contact en van een relatie. Dit is om te vermijden dat de stap van de kinderen - van ouders die vaak niet geschoold zijn noch overtuigd zijn van het nut ervan - naar de school, te abrupt verloopt. Meer
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
85
Aanbevelingen
concreet zou men een beroep kunnen doen op bemiddelaars die zijn opgeleid voor dit soort relationele oefeningen. ð Het scheppen van nauwe persoonlijke en affectieve banden tussen de schoolinstelling en de familie zou kunnen ingaan tegen de structurele discriminerende dynamiek waarin de Romaminderheden zichzelf projecteren. Het kost de Roma een grote inspanning om te geloven in de gelijkheid van kansen en daarom is de vertrouwensband dan ook belangrijker dan het verwerven van kennis. Dergelijke banden moeten de Roma ervan overtuigen dat hun kinderen op school niet in gevaar zijn en dat ze daar niet worden blootgesteld aan de discriminatie die ze zo goed kennen. ð Het betrekken van de vaders is belangrijk in de toenadering tot de school, niet alleen omwille van hun beslissingsbevoegdheid, maar ook omwille van het delen van de verantwoordelijkheid voor hun kinderen. Vaders moeten er hun stem en hun plaats kunnen behouden en waardering krijgen voor hun houding tegenover het schoolbezoek. ð Volwasseneneducatie en -opleiding versterkt de ervaring van de familie met het schoolbezoek en kan er indirect toe bijdragen dat de kinderen hun schoolbezoek onbezorgder kunnen beleven binnen hun familie. ð Een tussenkomst in de kosten (maaltijden, materiaal, buitenschoolse activiteiten) en hulp bij diverse administratieve stappen kunnen een onbetwistbare materiële steun bieden en de vertrouwensband versterken in een onzekere economische context en situatie die samen met het ontbreken van een statuut een rem op het schoolbezoek betekent.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
86
Bibliografie
ADAM, Ilke 2009. Les modèles nationaux d’intégration en question. La politique d’intégration des personnes issues de l’immigration des entités fédérées en Belgique, Doctoraatsverhandeling, Université Libre de Bruxelles: Département de science politique. AHKIM Ahmed. 2004. « Le Centre de médiation des gens du voyage en Wallonie: à la croisée des chemins » in. Osmoses, no. 30, pp 22-26. ASSEO Henriette 1994. Les Tsiganes, une destinée européenne. Paris: Gallimard. 2002. Les Tsiganes dans la transition à l’est in Historiens et Géographes, n° 377. p.195-210. BIZEUL Daniel 1999. Faire avec les déconvenues. Une enquête en milieu nomade in Sociétés contemporaines, n° 33-34. p.111-137. BORDIGONI Marc 2007. Les Gitans. Paris, Le Cavalier Bleu Éditions. BOURDIEU Pierre 1972. Esquisse d’une théorie de la pratique, p.45-70. Genève: Librairie Droz. 1998. La domination masculine. Paris: Seuil. 1 BOURDIEU Pierre et Jean-Claude PASSERON 1970. La reproduction: éléments pour une théorie du système d’enseignement. Paris, Les Éditions de Minuit. BOSCOBOINIK Andrea 2006. Becoming Rom: Ethnic development among Roma Communities in Bulgaria and Macedonia in Lola Romanucci Ross et al. (ed. by) Ethnic Identities: problems and prospects for the 21st century. Lanham Altamira Press, pp. 295-311. BRUGGEN Wolf Staff 2006. Roma and education, Opré roma, Gent. BRUGGEMAN Delphine 2005. École et familles sur un même terrain d’entente in Études tsiganes, n° 21. pp. 104- 123.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
87
Bibliografie
CAREWIJN Véronique, Nouria OUALI 1998. Politique flamande à l’égard des minorités ethniques, l’apport du nouveau décret in Année sociale, pp. 297-30. CARPENTIER Sarah, VAN HOUCKE Frédérique 2004. Recherche-pilote sur la sensibilisation des autorités publiques à la Communauté Rom et sur l’intégration scolaire des enfants Roms, http://www.lacode.be/pdf/Rech_Communaute_Rom.pdf CASTEL Robert 1995. Les métamorphoses de la question sociale: une chronique du salariat, Paris, Fayard. CLE Ann 2006. La mendicité interrogée, un résumé succinct de la recherche, http://www.kbs-frb.be/uploadedFiles/KBS-FRB/Files/Verslag/La%20mendicité%20interrogée%20 (résumé%20de%20la%20recherche).doc COURTIADE Marcel 2003. Les Roms dans le contexte des peuples européens sans territoire compact [étude présentée pendant le séminaire du Conseil de l’Europe sur l’identité rromani et les identités avoisinantes. Strasbourg. 31.09 – 01.10]. DE HEUSCH Luc 1966. À la découverte des Tziganes: une expédition de reconnaissance, Bruxelles, Université libre de Bruxelles – Institut de sociologie. DELPHY Christine 2006. Antisexisme ou antiracisme ? Un faux dilemme in Nouvelles Questions Féministes, n°1, pp. 59-83. DE QUEIROZ, Jean-Manuel 1995. L’École et ses sociologies, Paris, Nathan. DIMINESCU Dana 2003. Introduction in Visibles mais peu nombreux. Les circulations migratoires roumaines, Paris, Éditions de la Maison des sciences de l’homme, pp.1-24. DONZELLO Giuliana et KARPATI Bianca Maria 1998. Un ragazzo zingaro nella mia classe, Centre de recherches tsiganes. ELIAS Norbert 1982. La civilisation des mœurs, Paris, Calmann-Lévy: Hachette-Pluriel. EYCKEN Maurits 2006. Roma-zigeuners. Overleven in een industriële samenleving, Antwerpen, Acco. Cleanness and Autonomy among Rom Women, texte non publié mis à disposition.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
88
Bibliografie
GAY Y BLASCO Paloma 1999. Gypsies in Madrid: Sex, Gender and the Performance of Identity. Oxford, New York: Berg. GELLNER Ernest 1994. Nations et nationalismes, Paris, Payot. GIDDENS Anthony 1998. The Third Way: the renewal of social democracy, Cambridge, Polity Press. GLASER Barney G. et STRAUSS Anselm L. 1967. The Discovery of Grounded Theory: strategies for qualitative research, Chicago, Aldine Publ. KAUFMANN Jean- Claude 1999. L’entretien compréhensif, Paris, Nathan. KELCHTERMANS Geert, PAQUAY Leopold Politique nationale en matière d’éducation (Belgique) en ligne sur la page: http://www.inrp.fr/Acces/Innova/Savoirs_nouveaux/Politiques_nationales/Belgique_page_totale.htm FOYER, REGIONAAL INTEGRATIECENTRUM 2004. De Roma van Brussel.78 HASDEU Iulia 2007. Bori, r(R)omni et Faraoance. Genre et ethnicité chez les Roms dans trois villages de Roumanie, thèse de doctorat en ligne à la page http://doc.rero.ch/lm.php?url=1000,40,4,20071024110520-FZ/theseHasdeuJ.pdf 2008. Bori et Romni. Réflexions sur les rapports sociaux de sexe chez les Roms Caldarari de Roumanie (à paraître in Études tsiganes) HONNETH Axel 2002. La lutte pour la reconnaissance, Paris, Éd. du Cerf. KLIGMAN Gail 2001. On The Social Construction of ‘Otherness’: Identifying ‘The Roma’ in Post-Socialist Communities in Review of Sociology (Budapest). Vol.7/2. p.61-78. LEMON Alaina 2000. Between Two Fires: Gypsy performance and Romani memory from Pushkin to Postsocialism, Durham, Duke University Press. LIEGEOIS Jean-Pierre 1985. Tsiganes et Voyageurs. Strasbourg: Conseil de la coopération culturelle.
78 De publicatie De Roma van Brussel werd in 2006 geactualiseerd en de publicatie Les Roma de Bruxelles in 2008.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
89
Bibliografie
MACHIELS Toon Integration of Vlach Roma in Belgium, texte de travail mis à disposition. MAGYARI-VINCZE Enikö 2007. Excluziunea sociala a Romilor. Studiu de caz din Timisoara. Raport de cercetare, en ligne à la page http://www.euro.ubbcluj.ro/structura/pers/excl_romi.pdf OKELY Judith 1984. The Traveller-Gypsies. London: Cambridge University Press. 1996. Own or Other Culture. London, New York: Routledge. OLIVE Jean-Louis 2003. Approche discrète d’un anthropologue au seuil de l’altérité. Conjugalité et parentalité, famille et communauté, le dedans et le dehors du monde gitan in Spirale. N° 26. p.29-63. OLIVIER DE SARDAN Jean-Pierre 1995. La politique du terrain in Enquête. Vol.1. p.71-109. 1996. La violence faite aux données in Enquête. Vol.3. p.31-59. PAUGAM Serge (sous la dir.) 2001. L’exclusion: état de savoirs, Paris, La découverte. PETROVA Dimitrina 2000. The denial of racism in Roma Rights Quarterly nr.4. en ligne à la page http://www.errc.org/cikk. php?cikk=1218 REA Andrea 1993. La construction de la politique d’intégration des populations d’origine étrangère en Belgique in Marco Martiniello et Marc Poncelet, Migrations et minorités ethniques dans l’espace européen, Bruxelles, Éditions De Boeck Université, p. 145-166. REYNIERS Alain 1993. La troisième migration in Études tsiganes. Vol.1. p.60-67. 2003. Migrations tsiganes de Roumanie in Dana Diminescu, Visibles mais peu nombreux. Les circulations migratoires roumaines, Éditions de la Maison des sciences de l’homme, Paris, pp. 50-63. SIMHANDL Katrin 2006. Western Gypsies and Travellers - Eastern Roma: the creation of political objects by the institutions of European Union in Nations and Nationalism. Vol.12 (1). pp.97-115. STEWART Michael 1997. The Time of the Gypsies. Oxford, Westview Press. VAN DE PUTTE M. et CLEMENT J.
2000. De bevoegdheidsverdeling in het federale België. Deel 8: het migrantenbeleid, Brugge: Die Keure.
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
90
Bibliografie
VERDERY Katherine 1996. What Was Socialism and What Comes Next? Princeton, New Jersey: Princeton University Press. WILLIAMS Patrick 1984. Mariage tsigane: une cérémonie de fiançailles chez les Roms de Paris. Paris: L’Harmattan. 480p. 1993. Terre d’asile, terre d’exil: Europe tsigane in Ethnies. no.15. p.7-10. 2003. The Basket-Makers Have Become Scrap-Iron Dealers in Gypsy World. The Silence of the Living and The Voices of the Dead. p.56-84, Chicago, University of Chicago Press. 104p.
Andere informatiebronnen: Comprendre l’impact social de l’éducation (2007), OCDE/OESO. Immigratie uit de nieuwe lidstaten van de Europese Unie naar België (2006) op de website http://www. diversiteit.be/ Intégration scolaire des enfants immigrants en Europe – Belgique (Communauté française), nationale inventaris 2003-2004, op de website http://www.eurydice.org La scolarité des enfants Roma à Bruxelles. Visietekst van RORA (plateform van Brusselse verenigingen die beroepsmatig in contact komen met Roma) Rapport d’enquête sur la population rome au Kosovo et Metohija suite aux événements survenus du 17 au 21 mars 2004. Réflexions sur la problématique du travail social en CPAS avec la population des Roms – PV van de workshop van 16.10.2003, SADA, Liège. Roma en onderwijs, online op de webpagina http://www.de8.be/content.php
Koning Boudewijnstichting
S c h o l i n g va n R o m a k i n d e r e n i n B e l g i ë . O u d e rs a a n h e t w o o r d.
91
De Koning Boudewijnstichting is een onafhankelijke en pluralistische stichting in dienst van de samenleving. We willen op een duurzame manier bijdragen tot meer rechtvaardigheid, democratie en respect voor diversiteit. De Stichting steunt jaarlijks zo’n 2.000 organisaties en individuen die zich engageren voor een betere samenleving. Onze actiedomeinen de komende jaren zijn: armoede, democratie, erfgoed, filantropie, gezondheid, leiderschap, lokaal engagement, migratie en ontwikkeling in de landen van het Zuiden. De Stichting werd opgericht in 1976 toen Koning Boudewijn 25 jaar koning was. We werken met een jaarbudget van 48 miljoen euro. Naast ons eigen kapitaal Meer info over onze projecten,
en de belangrijke dotatie van de Nationale Loterij, zijn er de Fondsen van
evenementen en publicaties vindt u op
individuen, verenigingen en bedrijven. De Koning Boudewijnstichting ontvangt
www.kbs-frb.be.
ook giften en legaten.
Een e-news houdt u op de hoogte.
De Raad van Bestuur van de Koning Boudewijnstichting tekent de krachtlijnen
Met vragen kunt u terecht op
uit en zorgt voor een transparant beleid. Voor de realisatie doet ze een beroep
[email protected] of 070-233 728
op een 50-tal medewerkers. De Stichting werkt vanuit Brussel en is actief op Belgisch, Europees en internationaal niveau. In België heeft de Stichting zowel
Koning Boudewijnstichting,
lokale, regionale als federale projecten lopen.
Brederodestraat 21, B-1000 Brussel 02-511 18 40,
Om onze doelstelling te realiseren, combineren we verschillende werkmethodes.
fax 02-511 52 21
We steunen projecten van derden of lanceren eigen acties, bieden een forum voor debat en reflectie, en stimuleren filantropie. De resultaten van
Giften vanaf 30 euro
onze projecten en acties worden verspreid via diverse mediakanalen. De
zijn fiscaal aftrekbaar.
Koning Boudewijnstichting werkt samen met overheden, verenigingen, ngo’s,
000-0000004-04
onderzoekscentra, bedrijven en andere stichtingen. We hebben een strategisch
IBAN BE10 0000 0000 0404
samenwerkingsverband met het European Policy Centre, een denktank in
BIC BPOTBEB1
Brussel.