SCHILDEREN VAN DECORS BENNO DE VRIES In dit (tiende) deel bespreekt de auteur welke voorbereidingen nodig zijn voor het beschilderen van decors, Daarbij komen onder meer de verschillende verfsoorten aan de orde. Decorbouw berust op oude basisprincipes, hier en daar aangepast en gemoderniseerd. Voor het schilderen van decors is dit niet veel anders. Voor een decorschilder is een vak een met stof bespannen raamwerk, en een doek een stuk uitgespannen stof dat beschilderd moet worden, zodat de intentie van de decorontwerper zichtbaar wordt. Alleen het materiaal is veranderd en aangepast aan de omstandigheden. Gebruiken we nu voor doeken in het algemeen katoen, dat voor het vervoer gevouwen kan worden tot handige pakketten, vroeger werd er linnen gebruikt. Deze zware doeken van linnen werden 'geprepareerd' (van een grondlaag voorzien en dan beschilderd), dienden voor jarenlang gebruik en waren nauwelijks te vouwen zonder dat de verf er afbarstte. Het onderste deel van de achterkant werd nog vaak afgeplakt met asbestpapier, terwijl nu de doeken 'brandvrij' worden bespoten. Ze worden daarom over de lengte opgerold en zo opgeborgen. De schouwburgen hadden een vaste inventaris aan doeken, zoals bijv.: diverse stijlkamers, kerkinterieurs, bosdoeken enz. die in speciale doekenmagazijnen werden bewaard. Tijdens opruimingen en verbouwingen zijn op den duur in ons land alle schitterende doeken verloren gegaan, Er zijn nog doeken gefotografeerd, waarvan de foto's in het toneelmuseum zijn. Op deze doeken was het vakmanschap van de 'decorateur' goed te zien. In deze tijd was het zo dat de decorateur op zichzelf werkte en als 'kunstschilder' een aparte plaats innam, zoals tegenwoordig in het buitenland nog vaak voorkomt. Door de veranderingen in de ontwerpen, waar het schilderselement grotendeels uit verdwenen is en dat plaats heeft gemaakt voor projectie, plastische en realistische decors, is een decorschilder niet meer alleen schilder maar verzorgt hij ook veel plastische onderdelen in het decor (decorschilder-kascheur). Daarom zal men bij een decorbespreking ook bepalen welke decoronderdelen voorrang behoeven, omdat daarvan de Voorjaarskleurendag 2007 - Benno de Vries
behandeling meer tijd vergt. Tijdens het timmeren van een decor kunnen voor het bewerken van het decor de nodige voorbereidingen worden getroffen, zoals het maken van plastische onderdelen en verfproeven. Het schilderen zal wat materiaal betreft steeds anders moeten worden behandeld, zodat het aanbeveling verdient van te voren deze proeven te maken. Grondkleden en doeken die in het decor nodig zijn, nadat ze door de stoffeerder zijn verwerkt, kunnen het eerst beschilderd worden, voordat de decorbouw op de schildersvloer de ruimte gaat innemen. Een jute grondkleed waarover wordt gelopen, vraagt een andere verfbehandeling dan een katoenen achterdoek. In de meeste ateliers wordt in de 'verfkeuken' verf zelf gemaakt van 'verfpoeder' (pigment), water en een bindmiddel (lijmwater) zoals dat vroeger altijd gebeurde. Alleen het bindmiddel is veranderd. Nieuwe bindmiddelen zoals 'latex' bieden meer mogelijkheden. Sommige pigmenten zoals chromaten en aardverven hebben een minder sterk bindmiddel nodig dan de overige pigmenten. Beenderlijm Lang heeft men 'beenderlijm' als bindmiddel gebruikt: korrels die op een speciale manier in water worden opgelost. Een klein emmertje vol gaatjes wordt gevuld met de nodige hoeveelheid lijmkorrels en in een grote emmer koud water gehangen die aan de kook wordt gebracht. De korrels smelten en lossen op in het water, waardoor lijmwater wordt verkregen. Er worden twee doseringen gemaakt zodat er voor ieder pigment een juist bindmiddel is. De verf gemaakt van beenderlijm als bindmiddel moest warm verwerkt worden. Werd de verf koud clan begon deze te stollen en moest weer worden opgewarmd. Dat moest voorzichtig gebeuren daar anders de verf aanbrandde. De verf kon goed worden vet werkt en het palet en de kwasten waren goed schoon te houden niet warm water, Met warm water waren ook de beschadigingen van een decor gemakkelijk bij te werken omdat de lagen verf weer oplosten. Het nadeel was dat de aangemaakte verf snel ging 'rotten' (bederven) waardoor de verf ging afgeven omdat het bindmiddel was aangetast. Caseïne (kaasstof) als koud bindmiddel heeft daarna het warme lijmwater vervangen. Caseïne is een wit poeder dat tijdens voortdurend roeren
voorzichtig met een roede in een emmer koud water wordt gestrooid, op zodanige wijze dat er geen klontjes ontstaan. Er moet lang worden doorgeroerd daar anders het poeder naar de bodem zinkt waar het een dikke glazige gelei vormt. Om deze werkwijze te versnellen wordt de poeder ook wel opgelost in een kwart deel warm water, waar het zich snel in oplost, en al roerend aangemengd met koud water tot een volle emmer geleiachtig lijmwater. Van het op deze wijze verkregen lijmwater worden weer twee doseringen gemaakt. Het voordeel van caseïne lijmwater is dat de verf niet meer hoeft te worden opgewarmd en minder snel gaat rotten. Bovendien kan er worden overgestapt van zinken op plastic emmers. Latex Het bijwerken van het decor met warm water was niet meer mogelijk, net zo min als met het bindmiddel dat nu wordt gebruikt, latex. Latex, een melkachtige vloeistof, is een bindmiddel dat in de verfindustrie als bindmiddel voor diverse soorten verf wordt gebruikt. Latex komt ook in dikkere vormen voor en het laat zich goed met water aanlengen tot lijmwater in de juiste dosering. Het voordeel van verf dat met latex is aangemaakt, is dat tijdens het schilderen kan worden verdund zonder het risico van afgeven, wat wel gebeurt met beenderen caseïne lijmwater. Bovendien kan er uitstekend mee worden geprepareerd en kan het (onverdund) als laklaag worden gebruikt. Het nadeel is dat kwasten slecht schoon zijn te houden: de latex blijft in het binnenste van de kwast zitten. Verfresten op vloer en palet zijn slecht te verwijderen. Spiritus is nog het beste reinigingsmiddel. Ook voor lijmwater van latex is aan te bevelen goede doseringen te maken. Te veel latex laat de kleuren donker uitslaan, wat onverwachte resultaten oplevert. Verscheidene firma's lever en ook latexverf kant-en-klaar aangemaakt, dat o.a. door de decorateliers van de NOS wordt gebruikt. De door de NOS gebruikte verf is uitgekiend op kleurgrijswaarde, zodat voor de zwart wit TV bezitters de onderlinge kleur verschillen in onderlinge grijze tinten overkomen. Omdat de decorateliers over liet algemeen niet beschikken over professionele mengapparatuur is het soms wenselijk kleuren aangemaakt te kopen, afhankelijk van de te beschilderen materialen en het
1
doel waarvoor ze worden gebruikt. Slecht aan te maken verf zoals bijvoorbeeld bepaalde groene en rode pigmenten lijken in eerste instantie niet af te geven, maar het blijkt dan dat zich om de minuscuul kleine verfkorrels een lijmlaagje van het lijmwater heeft gevormd, dat op een dan beschilderd juten vloerkleed stuk wordt gelopen waarna het toch nog kan afgeven. Deze moeten bij voorkeur met water dik worden 'aangeslagen'; daarna laten 'rotten' d.w.z. een tijd zo laten staan. Het is duidelijk dat aan een juten vloerkleed andere eisen worden gesteld dan aan een katoenen achterdoek. Het katoen van een achterdoek bevat appret (preparatie; een soort pap), dat als bindmiddel meewerkt waardoor de verf voor een katoenen materiaal met minder bindmiddel toe kan. In alle gevallen blijkt hoe belangrijk het is om proeven te maken, vooral ook omdat de soepelheid van het te beschilderen materiaal afhangt van de sterkte van het lijmwater. Soepelheid, (te vouwen zonder dat er kreukels zichtbaar blijven), van het materiaal geldt voor alle doeken die gevouwen moeten worden meegenomen. De aangemaakte verf wordt op het palet geplaatst, samen met een emmer mengwater, eventueel verdund lijmwater, en een emmer spoelwater. Een palet is een rijdende bak met aan een kant een hek waar de penselen op kunnen liggen. Langs de zij- en achterkant worden de emmers geplaatst, rond het menggedeelte. Vaak wordt voor het menggedeelte een zinken bak gemaakt die er gemakkelijk kan worden afgehaald en schoongemaakt. De wagen die tijdens het schilderen over het doek rijdt, moet in ieder geval niet lekken zodat er geen vlekken achterblijven. Uitspannen Het te schilderen doek wordt uitgespannen op de vloer, op enkele uitzonderingen na. In sommige landen en ook bij de NOS worden doeken gespannen op verticale raamwerken die in de vloer wegzakken. Zo kan men verticaal schilderen wat echter een andere schilderstechniek vereist dan we in het algemeen toepassen. De houten vloer moet goed vlak zijn en vocht kunnen opnemen. Wanneer de vloernaden niet vlak zijn kan dat bij 'raggen' (een bepaalde schildertechniek, waarover later meer) problemen geven. Het doek uitspannen over 'ondertapijt' (vilt, dat ook onder de bladen van een kooi
2
wordt gebruikt) is voor fijn werk een goede oplossing. Voor een vuile vloer wordt wel plastic als onderlaag gebruikt maar dit is ongeschikt bij bepaalde schildertechnieken. Bij het uitspannen behoren onder- en bovenkant evenwijdig te zijn, zoals een trek gei ijk behoort te hangen met de toneelvloer. De zijkanten worden haaks uitgespannen met een 'haak', wat een vergrote uitvoering van een driehoek is. Het uitspannen kan op verschillende manieren gebeuren. De onderlinge spijkerafstand hangt af van het materiaal en de schildertechniek. Meestal wordt een 'blauw kopje' gebruikt (dat voor het uitspannen van vloerkleden op het toneel wordt gebruikt) maar van een iets groter formaat, omdat ze niet geheel in de grond worden geslagen zodat ze makkelijker kunnen worden verwijderd. Het uitspannen met nieten is wat moeilijker tenzij er singelband wordt meegeniet, zodat later met het lostrekken de nieten in het singelband blijven zitten. Nadat het doek eventueel geprepareerd of in kleur is gegrond, kunnen de hulplijnen voor het tekenen worden uitgezet. De lijnen worden vanuit het midden (hartlijn of middellijn die tevens afgemerkt wordt aan de bovenkant van het doek, wat dan weer correspondeert met de hartlijn van de roe) en vanaf de onderkant om de meter uitgezet. Dit gebeurt met een 'rij', een liniaal van meestal twee meter met een verticale beweegbare stok. De onderkant is schuin afgeschaafd waardoor de rij geschikt is voor het trekken van biezen met verf. Met een 'smetlijn', een dun touw waarop houtskool of krijt is aangebracht, kunnen nu afhankelijk van een lichte of donkere ondergrond de lijnen gesmet worden. Nadat de lijn is 'ingevet' kan deze over de uitgezette punten strak worden gehouden en vanuit het midden worden gesmet, dat wil zeggen dat de lijn iets omhoog wordt getrokken en loodrecht wordt losgelaten. Naarmate de lijn droger wordt kan er harder worden aangeslagen tot er opnieuw moet worden ingevet. Bij veel smetwerk kan in plaats van een pijpje krijt of houtskool, een lapje met krijtpoeper of niet te vette aardverf worden genomen, waar de lijn wordt doorgehaald. De verkregen metrage komt overeen met vijf cm in het vierkant op de tekening van de ontwerper, ofwel schaal 1:20. Om de tekening niet te beschadigen kan deze in een plastic hoes worden geschoven waar de lijnen op staan. De tekening kan ook worden overgetekend op doorzichtig papier. Voor details kunnen bepaalde gedeeltes in diagonalen worden verdeeld, of de schaal kan verder worden onderverdeeld. Een Voorjaarskleurendag 2007 - Benno de Vries
3
vierkante meter kunnen we opdelen in stukjes van 20 x 20 cm wat in het ontwerp vierkantjes van een centimeter zouden worden. De werken kleurentekening wordt op een rijdende lessenaar meegereden tijdens het tekenen. Om vergissingen te voorkomen kunnen de hulplijnen worden gemerkt overeenkomstig het ontwerp. Er wordt ook wel gewerkt met blokken die voorzien zijn van cijfers en letters en die aan het eind van het doek worden geplaatst zoals de verdeling van een schaakbord. Het tekenen met krijt of houtskool gebeurt met een 'tekenstok', gemaakt van rotan dat wordt ingezaagd en door middel van een elastiekje wordt afgeklemd, of meteen krijthouder, gemaakt van twee stripjes en een ringetje voor het afklemmen, Met een tekenstok moet men staande tekenen waardoor men afstand houdt van het doek en alles beter is te overzien. De keuze van de soort en dikte van het
4
tekenmateriaal hangt af van het soort tekenwerk. Voor fijnwerk kunnen de puntjes met schuurpapier worden geslepen. Vergissingen en overbodige lijnen (zoals smetlijnen) kunnen met een 'klopper' worden afgeslagen. Een klopper is een stok waaraan aan het uiteinde een stuk linnen is meegerold dat ingeknipt wordt en waarvan de uiteinden rafelig zijn. Soms is het nodig om de tekening over te schilderen met dunne verflijnen, die later na het schilderen van een ondergrond nog zichtbaar zijn. Daarbij kan de rij gebruikt worden voor rechte lijnen. In de tekenstok kan een lyonse penseel worden gestoken om de lijnen te trekken. Om niet het hele palet vol verf mee te laten rijden, zijn er voor klein schilderwerk verfbakjes, waar twee tot vier blikjes verf in kunnen staan. Door aan de bakjes een verticale stok te maken kunnen ze handig worden meegevoerd zonder dat je hoeft te bukken, wat tijdens
tekenen en schilderen zoveel mogelijk vermeden moet worden. Een methode die in het buitenland veelvuldig werd gebruikt, hield in dat op grote lappen linnen het decor werd uitgetekend en geschilderd waarna de timmerafdeling de vakken maakte. In Italiaanse provincieplaatsen worden reisdecors als doeken meegevoerd en op het toneel worden de vakken gemaakt. Van de doeken zijn de hoeken en randen versterkt en worden de doeken aan de achterkant vastgezet.
De auteur van dit boekje bezig aan een achterdoek voor het ballet '5 tango's' van Hans van Manen; het ontwerp is van Jean Paul Vroom.
KWASTEN EN PENSELEN Welke kwasten en penselen er zijn voor het schilderen van decors komt in dit elfde deel aan de orde Tevens behandelt de auteur enkele schilderstechnieken. Voor iedere vakman is gereedschap onontbeerlijk en dit geldt zeker voor een decorschilder(es). Er zijn dan ook vele soorten kwasten die speciaal voor het schilderen van decors zijn gemaakt. Van deze speciaal gemaakte kwasten heeft elke kwast zijn eigen specifieke mogelijkheden. Naast deze, vooral in Duitsland vervaardigde kwasten worden ook 'spalters' gebruikt. Dat zijn platte kwasten waarvan de breedte in bruikbare maten varieert van 2,5 cm tot 10 cm. De stelen moeten zodanig worden verlengd dat ze lekker in de hand liggen. Zo kan men, lopend over het doek, mengen en schilderen en toch de nodige afstand tot het schilderwerk bewaren om het geheel te kunnen overzien. De haren van de kwasten moeten lang en veerkrachtig zijn om er goed mee te kunnen werken. Voor fijner werk worden lyonse penselen gebruikt. Dit zijn platte penselen met kort varkenshaar. Om deze penselen te verlengen kan beter een tekenstok worden gebruikt waar de penselen in worden gestoken. Zo kunnen tijdens het werk verschillende diktes gemakkelijk worden vervangen. Met het pallet worden de benodigde kwasten meegevoerd, zoals de 'slobber'. Dat is een grote 'blokwitter', verlengd met een extra lange steel zodat deze met twee handen is te hanteren. Slobberen met één hand is zeer zwaar en het belast de pols op een verkeerde manier. Een slobber wordt vooral gebruikt voor het impregneren of gronden van doeken en vakken. Daarvoor staat men recht boven het werk. Dat is niet het geval bij je speciale theaterkwast, waarvan de steel schuin wordt ingestoken waardoor men verder van het werk staat. Bij het schilderen van vakken kan men door rond het vak te lopen dit beschilderen zonder dat men daarvoor over het vak hoeft te lopen. Het hangt van het gewenste schilderwerk af welke kwasten verder worden gebruikt. Moeten er strepen van verschillende breedtes worden getrokken, al dan niet langs een rei, dan kunnen daarvoor spalters worden gebruikt. Met een 'Franse' theaterkwast kan men met de brede smalle kant uitstekend strepen trekken. Deze kwast bestaat uit Voorjaarskleurendag 2007 - Benno de Vries
tientallen 'penselen', waardoor de kwast van boven open is en aan de onderkant alle haar bij elkaar komt tot een smalle streep. Deze kwast neemt veel verf op en is uitstekend te onderhouden. Onder de theaterkwasten zijn diverse 'biezentrekkers', die schuin afgeslepen worden geleverd en waarmee dunne lijnen kunnen worden getrokken. Voor het schilderen van bladeren, bomen enz. zijn lange en dunne platte of ronde landschapkwasten te gebruiken. Voor 'tamponneren', wat bij decorschilderen het opbrengen van verf in puntjes betekent, worden ronde kwasten gebruikt die vlak zijn aan de onderkant. Van de lyonse penselen bestaan verschillende soorten maar gaat het vooral om de verscheidenheid in maten. Lyonse penselen van minder dan 1 cm lang worden haast niet gebruikt. Voor kleiner werk zoals schilderijen worden kleinere penselen aangeschaft. Onderhoud In alle gevallen is het van belang de kwasten en penselen goed te onderhouden. Na het grondig uitspoelen moeten de kwasten in natuurlijke vorm worden weggehangen, Een gaatje aan de bovenkant van de steel is voldoende om de kwast op te hangen. Haar dat uitstaat kan in natuurlijke vorm worden gestreken door het in te smeren met dikke groene zeep. Na een paar dagen kan de zeep er dan worden uitgespoeld waarna de kwast meestal weer bruikbaar is. De haren van spalters zijn in een blikken bus gevat, die snel openbarst wanneer deze niet naadloos is. Het verdient aanbeveling de bus dicht te solderen of met ijzerdraad af te werken. Omdat de haren van een spalter dicht op elkaar zitten moet de kwast grondig worden gespoeld omdat er snel verfresten in de krop van de kwast achterblijven waardoor de kwast gaat uitstaan. Naast de gangbare kwasten en penselen zijn er nog andere hulpmiddelen die voor een bepaald doel zijn gemaakt. Voor marmeren kan een speciale penseel worden gebruikt, bestaande uit drie à vier 'Penselen' naast elkaar. Hiermee worden aders geschilderd. Voor hout imitaties kan een rubber rol worden gebruikt waar opgewerkte ringen op zitten. Door de rol in één richting door de natte verf te halen en daarbij tevens de rol een heen en weer gaande rollende
beweging te geven, ontstaat een houtnerf effect. Het gebruik van diverse kwasten en penselen heeft te maken met het ontwerp dat geschilderd moet worden en is afhankelijk van de schilderstechniek die wordt gekozen. Grondering Werd er vroeger alleen beenderlijm als bindmiddel gebruikt, nu is het mogelijk om met latex verven ook andere schildertechnieken toe te passen. Dit heeft vooral invloed op de grondering van het doek of vak, waarbij meebepalend is welk te schilderen materiaal wordt gebruikt. Een achterdoek kan worden geprepareerd met verdunde verf of verdunde latex. Prepareren is het voorbereiden van het verdere schilderwerk. Daarom is het zeer belangrijk op welke wijze het doek verder wordt behandeld. Bij een gegrond doek zal de verf sneller 'inzuigen' dan bij een doek dat met latex behandeld is. De latex vult het poreuze doek op, sluit het af met een dunne film, waarna er met dunne verf en veel water kan worden geschilderd zonder dat de verf direct door het doek zakt. Omdat latex verf kan worden verdund met water zonder dat het afgeeft, biedt dit vele mogelijkheden. Het lijkt het meest op aquarelleren waarbij eveneens de witte ondergrond meespeelt, wat het geheel een transparante indruk geeft. Bij bijvoorbeeld een wolkendoek wordt van boven af gewerkt met donkerblauwe verf, dat door verdunning met water steeds lichter wordt of waaraan eventueel een andere kleur wordt toegevoegd. Daar waar de wolken beginnen kan met veel water de verdunning overlopen tot het wit van het doek. In deze natte partij worden de kleuren voor de wolken ingezet, die in elkaar overvloeien. Wanneer het laatste deel is geschilderd is het eerste deel genoeg gedroogd om opnieuw in *Ie schilderen zonder dat de verf uitvloeit. De onderkant van de wolken wordt nat gehouden om na de wolkenpartij verder te kunnen schilderen over de gehele breedte. Door per geschilderde strook steeds een beetje rood bij de verf te mengen vloeit de blauwe wolkenlucht over in een roze horizon.
5
Aftomen In eerste opzet is het doek nu af, maar er is een lange droogtijd nodig voordat verder kan worden gewerkt. Wanneer het doek droog is kunnen bepaalde gedeeltes worden opgehaald. De verf, die nu plaatselijk wordt opgezet, kan uitvloeien door een natte kwast langs de randen te halen. Zo nodig kan een volgende streek met een natte, schoongemaakte kwast naast de eerste streek worden gezet. Op deze wijze krijgt men vloeiende, overlopende kleuren. Bovendien werkt de kleur van de eerste opzet mee door de kleur van de tweede opzet. Zo kunnen kleuren die te hard zijn uitgevallen met een waterachtige verf worden 'afgetoomd', dat wil zeggen: in kleur worden teruggebracht. Op de geschetste wijze lopen de kleuren in elkaar over alsof het gespoten is maar de indruk is levendiger. Het spuiten moet een hulpmiddel blijven bij het schilderen van een doek. Misschien wel te gebruiken om een overgang te spuiten of om zij- en bovenkanten over te laten lopen in het zwart, maar niet voor een heel doek. Spuitverf moet goed van bindmiddel worden voorzien daar anders de verf er na een paar keer vouwen afvalt. Door veel spuiten wordt een doek stug en blijft de beschildering een doods karakter houden. Moeilijker is het om met raggen mooie overgangen te krijgen. Nadat een doek in eerste opzet is geschilderd kan men met een 'droge' kwast raggen. Een wat gesleten kwast wordt met de toppen van de haren in de verf gedoopt en over een stuk doek gehaald, om de meeste verf er af te halen. Met deze kwast wordt nu over het doek geragd waardoor een fijne arcering ontstaat. Een overgang ontstaat door met een steeds droger wordende kwast door te raggen. Door met verschillende kleuren over elkaar te raggen ontstaat een levendige schilderwijze. Gobelin tule of andere open weefsels kunnen alleen raggenderwijs worden beschilderd, wat veel geduid vergt omdat een te natte kwast het geschilderde gaas aan de grond doet kleuren.
6
Aniline Vloerkleden die moeten worden beschilderd, worden ook geragd. Een jut vloerkleed zou te stijf worden wanneer dit vol wordt geschilderd. Door te rag gen werkt de ondergrond als kleur me en blijft de verf, met extra bindmiddel aan de vezels van het jute vastzitten. Door te raggen drukt men de verf niet door het doek maar blijft het er bovenop liggen. Bij kaasdoek werkt het rag gen niet. Dan is het beter met dunne verf of aniline te schilderen. Aniline i een grondstof voor kleurstoffenfabricage, verkrijgbaar in poedervorm. De poeder lost gemakkelijk in water op en heeft sterke kleuren, in tegenstelling tot latex verven, die bij sterke verdunningen in kleursterkte moeten inboeten. Met een arsenaal aan kwasten, met diverse schildertechnieken en soorten verf komen de fijne kneepjes van het decorschilderen aan bod in het volgende hoofdstuk.
Voorjaarskleurendag 2007 - Benno de Vries
7
AANBRENGEN STRUCTUUR Bij het schilderen van decors vormt de aangebrachte structuur een belangrijk onderdeel van de ondergrond. In dit twaalfde deel wordt beschreven welke technieken daarbij gehanteerd worden. Voordat het totale decor wordt geschilderd moet er goed worden overwogen op welke manier de diverse onderdelen worden behandeld. De afstand tussen het publiek en het decor, alsmede de entourage/afstopping zijn mede bepalend voor de wijze waarop het decor van ondergrond en/of materiaal wordt voorzien. Mogelijk zijn er onderdelen die van 'structuur' moeten worden voorzien daar ze anders te 'plat' worden. Ook van invloed is het gebruik van licht. Wanneer een decorgedeelte als muur fungeert en men dit daarom voorziet van een ruwe structuur, dan werkt de structuur pas wanneer er licht langs schijnt of schampt ('schampie' was eens een veelgebruikte toneelterm). De ruwheid van de gei naakte structuur geeft schaduwgedeeltes en de hoge punten vangen dan licht. Te vaak worden decors slecht belicht en valt het vele werk in het niet. Wanneer er met het belichten niet duidelijk van het reliëf gebruik wordt gemaakt, is het onzin dit aan te brengen. Er is met schilderen veel te suggereren, maar daar wordt steeds minder gebruik van gemaakt. Het vak van decorschilder dreigt op deze manier te devalueren, wat het vertrouwen in de toekomst er niet beter op maakt. Zijn er geen goede schilders dan zal een ontwerper in zijn ontwerp daar rekening mee houden om toch een zo optimaal mogelijk eindproduct te krijgen. Daarmee is de cirkel weer rond, waarbij als aantekening dat het ontwerpen van decors een sterke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Waren het voorheen schilders die tevens decors ontwierpen, op een enkeling na zijn het nu mensen die het decorontwerpen als vak beoefenen, vanuit minder 'schilderachtige' achtergronden. Daarnaast kan aan de ontwikkeling van decorbouw zelf niet voorbij gegaan worden, ofschoon de ontwikkeling bij het toneel weer anders verloopt dan bij opera en ballet. Structuur Voor achterdoeken, poten, friezen enz., wordt meestal katoen gebruikt als te beschilderen materiaal. Katoen is daarvoor het meest geëigende materiaal om zijn soepelheid en gewicht. Daar de doeken doorgaans
8
parallel aan het voetlicht hangen en er recht tegen aangekeken wordt is de 'structuur' van katoen niet zo belangrijk. Anders wordt het wanneer het decor, dat tenslotte in de entourage van doeken staat, moet worden geschilderd. Buiten het feit dat katoen te kwetsbaar is als bespanning voor vakken, is het ook te vlak van 'structuur'. Decor linnen dat als bespanning wordt gebruikt is 'ruiger', dat wil zeggen wat grover van draad en hariger van structuur. Daardoor schildert het prettiger en is er beter op te raggen. Materiaal gaat meewerken als structuur, wat een extra mogelijkheid geeft. Daarvan kan dankbaar gebruik worden gemaakt. Materiaalverschil is vaak duidelijk waarneembaar, vooral wanneer er licht op komt. Het verschil tussen linnen en triplex als materiaal is geschilderd duidelijk waarneembaar. Een kamerdecor met een onderpaneel van triplex en een bovendeel van linnen krijgt ook al is het in één kleur geschilderd, duidelijk onderling verschil juist door de materiaalkeuze. De bekleding van vakken die toch te vlak overkomen, kan gerold worden met een verfroller, waarbij de dikte van de verf, eventueel gemengd met zand, de grofheid van de structuur bepaalt. Dikkere structuren kunnen met zaagsel (gemengd met lijm) worden bereikt, afhankelijk van het zaagsel dat van fijn tot heel grof kan worden verwerkt. Het is tevens mogelijk met schuimrubber vlokken (kussenvulling), gedoopt in latex een structuur te maken, welke eventueel ook op vloerkleden is te gebruiken, omdat door de latex het geheel behoorlijk soepel blijft. Met latex kunnen eenvoudige materiaalstructuren worden nagebootst door deze gedeeltelijk met een plamuurmes over het linnen uit te smeren. De gedeeltes die behandeld zijn worden later gladder dan het linnen, wat na het schilderen in een kleur duidelijk zichtbaar is. Dikkere in lagen opgebouwde latexpasta's zijn goed bruikbaar voor structuren, eventueel in combinatie, met andere materialen zoals bestaande theaterstoffen. Een structuur voor muren e.d. is dan ook te maken met behulp van katoen (vlak weefsel), linnen (enigszins ruig), tule (open structuur), en verschillende jutes (van grove tot open weefsels, zoals uienzakken). Deze materialen dienen te worden geplakt op de bekleding van vakken, desgewenst gekreukt waarbij de lappen in de lijm worden gedoopt.
Door het gedeeltelijk weghalen van de met rubber pasta opgelegde lagen kan weer op een andere manier gebruik worden gemaakt van structuur. Een voorbeeld daarvan is het trekken van voegen in een dikkere rubber pastalaag of in een laag van zaagsel met lijm om het idee van een steentjesmuur te verkrijgen. Een tegenovergestelde methode is het opbrengen van patronen zoals behang. Met een sjabloon, een in karton uitgespaard patroon, kunnen de gewenste patronen verdikt worden aangebracht. Het sjabloon wordt daarvoor op het vak gelegd en de uitsparing wordt met rubber pasta volgeplamuurd. Na het weghalen van het sjabloon blijft een verdikt patroon over met een kartelige rand. De kartelige rand geeft een extra suggestie, maar kan eventueel worden weggewerkt door de structuur direct over te schilderen. Het blijkt kortom dat de aangebrachte structuur een belangrijk onderdeel kan vormen van de ondergrond ten behoeve van het schilderen dat daarna volgt. SchiIdertechnieken Structuur opbrengen is bij het schilderen een creatief proces, een constant zoeken naar andere technieken met gebruikmaking van nieuwe materialen. Voor het schilderen van structuur zijn er diverse mogelijkheden. Tenslotte is het schilderen niet aan wetten gebonden. Twee technieken zijn hierbij te gebruiken, waarvan de oudste en meest toegepaste techniek het raggen is. De structuur wordt in de grondkleur gezet. Hier zijn verschillende kleuren bijgemengd zodat de ondergrond niet te 'doods' van kleur wordt. Wanneer de ondergrond droog is kan de structuur worden opgeragd, d.w.z. dat met een kwast met weinig verf ('droge' kwast) over de structuur wordt gestreken waardoor de hoge punten met verf worden aangetipt. De intentie van het raggen, de druk van de kwast, maakt dat er schakering in kleuren kan worden aangebracht, met uiteindelijk een lichte rag over de allerhoogste punten. Het spuiten met een verfspuit langs het vak geeft een duidelijk schaduw effect omdat de verf over de hogere gedeeltes heen stuift en de daarachter gelegen gedeeltes donker laat. In deze technieken gaat men meestal uit van een donkere ondergrond opgewerkt met lichtere kleuren.
Een andere techniek is om een lichte ondergrond te schilderen en die daarna af te lakken met dunne latex. Dit is de latex die als bindmiddel wordt gebruikt en tevens bruikbaar is als laklaag. Wanneer deze laklaag is opgedroogd kan er met dunne waterachtige verf zeer nat worden geschilderd. De verf loopt in de diepere gaten en laat de ruwe punten licht. Met deze techniek ontstaat een natuurlijk effect dat nog te versterken is door spiritus in de natte verf te sprenkelen. De verf 'schift' d.w.z. de verf laat zich door de spiritus afstoten, wat een marmerachtig effect oplevert. Het is voor alle soorten materiaal bruikbaar, mits de ondergrond gelakt is, zodat de verf in grillige kringen kan gaan drijven. Experimenten op dit gebied geven vaak ongewone effecten, die voor toneel goed bruikbaar zijn. Bij het schilderen op een ondergrond met reliëf komen de schaduwpartijen op een natuurlijke wijze tevoorschijn, al dan niet extra geholpen door licht en/of verf. Anders ligt het bij een vlakke ondergrond waarop reliëf door het schilderen moet worden gesuggereerd. Daarbij moet het verschil tussen licht en donker wat overdreven worden om meer uitdrukking te krijgen, daar er rekening moet worden gehouden met de afstand tussen schilderwerk er publiek. 'Helpen' is een term die nogal eens wordt gebruikt. Het betekent niet meer dan hetgeen door de afstand vervaagd wordt extra wordt aangedikt, zodat het toch goed overkomt. Helpen geldt ook voor het schilderen van de ondergrond. Een vlak geschilderde ondergrond werkt nogal 'doods' en het is beter deze te variëren om er verder met schilderwerk gebruik van te maken. Bij het gronden is het al aan te bevelen om met verschillende kleuren te werken. Naast de grondkleur worden dan kleuren gebruikt die iets lichter of donkerder zijn in combinatie met mengkleuren die niet te veel uit de toon vallen. Om een levendige ondergrond te krijgen worden diverse technieken toegepast waarvan de keus mede afhangt van de gewenste ondergrond. Een marmerachtige ondergrond wordt verkregen door met een lap door de natte ondergrond te rollen. De wijze waarop deze is opgerold bepaalt de schilderondergrond. Ook deppen met een gekreukte lap of natuur spons dan wel door dun zuigend papier in de verf te kreukelen, die na enige tijd wordt verwijderd, geeft mooie ondergronden. Inspatten, een veel toegepaste techniek, met een scala van kleuren
Voorjaarskleurendag 2007 - Benno de Vries
9
maakt van de ondergrond een levend geheel, waarop het op de daardoor verkregen puntjes lekker raggen is. Deze techniek geeft een uitstekende ondergrond voor het direct opschilderen van een reliëf. Het gebruik van schaduwpartijen maakt dan reliëfs duidelijker worden naarmate de schaduw sterker wordt gehanteerd. De richting waarvan het licht wordt gesuggereerd moet daarbij consequent worden aangehouden. Een vak of doek waarop architectuur moet worden geschilderd vraagt om schaduwen lichtpartijen. Door de schaduw in de schildering te laten verspringen, worden de dieptes en de verhoging in de architectuur zichtbaar. Op een deur is het gebruik van schaduwen om ingelegde en opgelegde panelen te suggereren door lichten donker te wisselen. Schaduwen kunnen dubbel worden uitgevoerd door een lichtere streep als eerste schaduw met daar overheen een tweede smaller en donkerder schaduwgedeelte. Het mooiste is het om eerst alle architectuur te schilderen en daarna de schaduw er overheen te schilderen, zodat de geschilderde architectuur als ondergrond nog meewerkt. Dit kan met dunne verf, die na droging niet geheel dekt, als ze raggend worden uitgevoerd. Met een licht streepje langs de kant, waarvan het licht wordt gesuggereerd wordt het geheel afgewerkt. Het lichte streepje geeft net een extra dimensie waarvan goed gebruik kan worden gemaakt. Bij een muur met steentjes gebeurt hetzelfde, door de boven- en zijkant (waarvan het licht komt) met een lichtstreepje te schilderen en onder- en zijkant met een donkere schaduwstreep te schilderen. Om eentonigheid te ontlopen kunnen de diktes in de schaduwen variëren en kunnen de lichtstreepjes achterwege worden gelaten. Daardoor lijken sommige stenen iets uit te steken wat het geheel een levendiger aanzien geeft. Het gedeeltelijk 'uitschilderen' d.w.z. het meer accent geven van onderdelen, heeft meer effect dan het consequent doorschilderen. Om het decor reliëf te geven moet er worden 'gespeeld' met licht er, donker totdat een harmonisch geheel ontstaat.
10