Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Politie intern
Scheve Beelden Aanpak van een overlastgevende jeugdgroep
Divisie Informatie - Afdeling Analyse
Politie intern
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Eindrapportage pilotproject Scheve Beelden
• Utrecht • Divisie Informatie • Analyse
Opdrachtgever: Opdrachtnemer: Auteur: Datum:
Carlijn Plancken, Projectleider Scheve Beelden, Politie Utrecht Eelke Stoepker, Teamleider Analyse, Divisie Informatie Susan Wubbels, Analist, Divisie Informatie 9 oktober 2012
Het is niet toegestaan kennis te nemen van de inhoud van deze informatie, deze te gebruiken, te kopiëren of te verstrekken aan derden zonder toestemming van de Divisie Informatie, Politie Utrecht. Indien een verzoek wordt ingediend tot inzage of verstrekking van deze informatie of onderdelen daarvan, gelieve u meteen contact op te nemen met de teamleider analyse van de politie Utrecht en het verzoek niet te honoreren dan nadat en voor zover het korps daarmee heeft ingestemd. N.B. De voorkant van dit rapport betreft een bewerkte afbeelding van een kunstwerk van Timon Schellingerhout.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
2
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Politie intern
Inhoudsopgave Inleiding .................................................................................................................................... 1 1
Doelstellingen en maatregelen .......................................................................................... 3 1.1
Doelstellingen project Scheve Beelden ................................................................................ 3
1.2
Maatregelen ..................................................................................................................... 4
1.2.1 Aanpak van de jongeren uit de jeugdgroep ..................................................................... 4 1.2.2 Maatregelen gericht op buurtbewoners of ondernemers ................................................... 6 2
Resultaten ........................................................................................................................... 7 2.1
Gedragsverandering jeugdgroep ........................................................................................ 7
2.1.1 Criminaliteit en overlast ................................................................................................. 7 2.1.2 Wegkomen met criminaliteit en overlast ....................................................................... 10 2.1.3 Sepots ....................................................................................................................... 11 2.1.4 Heldere en eenduidige aanpak ..................................................................................... 11 2.1.5 Dagbesteding jongeren ............................................................................................... 13 2.2
Resultaat volgens buurtbewoners en ondernemers ............................................................ 14
2.2.1 Veiligheid in de wijk .................................................................................................... 14 2.2.2 Eenduidige aanpak ...................................................................................................... 16 3
Conclusie en aanbevelingen ............................................................................................. 18 3.1
Conclusie ....................................................................................................................... 18
3.2
Aanbevelingen ................................................................................................................ 19
Bijlage I:
De brief .................................................................................................................. 20
Bijlage II: Wasstraat ............................................................................................................... 21 Bijlage III: Interviewopzet buurtbewoners ................................................................................. 23
Divisie Informatie - Afdeling Analyse
Politie intern
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Inleiding In verschillende Utrechtse wijken vormen overlast en criminaliteit door jongeren en jeugdgroepen een serieus en weerbarstig probleem (Projectvoorstel pilot Scheve Beelden, 2010). De aanpak van de problematiek is uitgewerkt in het Utrechtse jeugd- en veiligheidsbeleid. Dit beleid heeft als uitgangspunt “grenzen stellen en perspectief bieden”. Ondanks de grote inzet van alle partijen rijst er geregeld twijfel over de effectiviteit van de aanpak (ibid.). Uit een analyse van de resultaten van het huidige beleid blijkt dat het veelal niet aan inzet ontbreekt, maar wel aan effectiviteit. Het project Scheve Beelden moet bijdragen aan het verbeteren van de effectiviteit van de aanpak van overlast en criminaliteit door jongeren en jeugdgroepen.
Project Scheve Beelden In september 2010 is het projectvoorstel voor de pilot Scheve Beelden voorgelegd aan de leden van de driehoek Utrecht. In dit projectvoorstel wordt een experimentele aanpak van één groep jongeren voorgesteld. De ambitie is het doorbreken van negatieve spiralen (criminele recidive en overlast recidive) door de inzet van een mix van effectieve en betekenisvolle (voor de jongere, zijn omgeving en slachtoffers) interventies (Projectvoorstel pilot Scheve Beelden, 2010). De interventies moeten bovendien bijdragen aan herstel van het beeld van een gezaghebbende, daadkrachtige (maar ook genuanceerd optredende) overheid. De interventies worden uitgevoerd door een team van vaste professionals die vanuit verschillende organisaties direct betrokken zijn bij de aanpak van de jeugdgroep en de veiligheidsproblemen in de wijk. De achterliggende gedachte is dat professionals die als eenheid opereren (en dus hun organisaties en protocollen ‘loslaten’) samen tot een effectievere aanpak komen, dan wanneer zij elk afzonderlijk te werk gaan. In casu is ervoor gekozen om het project te richten op een overlastgevende jeugdgroep in Kanaleneiland Zuid, verder te noemen jeugdgroep x. Deze groep bestaat op dat moment uit 44 jongeren met een Marokkaans-Nederlandse achtergrond die voor veel overlast en criminaliteit zorgen in hun eigen wijk. De groep kent een steeds grotere aanwas en de overlast en criminaliteit die de jongeren veroorzaken, neemt toe. Hierbij komt dat veel jongere jeugd van rond de twaalf jaar zich bij de groep voegt en het gedrag van de oudere jongens uit de groep overneemt. Op en rond het winkelcentrum Vasco Da Gama is de groep nagenoeg iedere dag aanwezig. De groep is zeer luidruchtig en scheldwoorden en beledigingen naar winkeliers, winkelend publiek en omwonenden zijn er aan de orde van de dag. De jongeren zijn voor buurtbewoners en winkeliers niet of nauwelijks aanspreekbaar op hun gedrag. Een woordenwisseling met deze jongeren leidt in een aantal gevallen tot represailles, zoals het beschadigen van auto’s of het ingooien van ruiten. De intimidaties, pesterijen en bedreigingen boezemen de buurtbewoners grote angst in en leiden ertoe dat de bewoners geen contact meer durven op te nemen met de politie. Bovendien laat deze groep al een aantal maanden een verharding in hun gedrag zien. Dat uit zich onder meer in het ernstig bedreigen van politieambtenaren, winkeliers en buurtbewoners. Dit alles heeft ertoe geleid dat deze groep in deze wijk de volledige aandacht krijgt in het pilotproject Scheve Beelden. Kanaleneiland Zuid is een dichtbevolkte wijk met portiekflats, een winkelcentrum, groenstroken en andere voorzieningen. Personen met een Marokkaanse etniciteit vormen de grootste bewonersgroep (35 procent), gevolgd door autochtone bewoners met een aandeel van 27 procent (gemeente Utrecht, 2011). De wijk Kanaleneiland Zuid is een hele jonge wijk, want 43 procent van de bewoners is jonger dan 27 jaar. Bij de Marokkaanse bewoners ligt dat aantal nog hoger, namelijk 54 procent. Bij autochtonen is dertig procent van de bewoners jonger dan 27 jaar en bij Turken is dat 48 procent (gemeente Utrecht, 2011). Kanaleneiland staat bekend als een probleemwijk, waar relatief veel criminaliteit en overlast plaatsvindt. Dit is terug te zien in de gerapporteerde onveiligheidsbeleving van de inwoners van Kanaleneiland Zuid. Voelt 27 procent van de inwoners van de stad Utrecht zich wel eens onveilig in de eigen wijk, in Kanaleneiland Zuid is dat 44 procent van de inwoners (Inwonersenquête gemeente Utrecht, 2010). Op het gebied van overlast loopt het percentage nog hoger op: 49 procent van de inwoners van Kanaleneiland Zuid ervaart vaak overlast van jongeren in de buurt, tegenover 18,8 procent in heel Utrecht (ibid.). Politie Utrecht - Afdeling Analyse
1
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
De stuurgroep van project Scheve Beelden heeft daarom begin 2011 de volgende doelstellingen geformuleerd voor haar project (Projectplan Scheve Beelden, 2011): 1. De jongeren uit de groep zijn niet meer in de positie om stelselmatig overlast en criminaliteit te plegen en laten een (duurzame) gedragsverandering zien; 2. Bewoners constateren zichtbaar resultaat in de buurt en ervaren dit in positieve zin; 3. De aanpak en zichtbare resultaten zorgen voor herstel van vertrouwen bij slachtoffers van de criminaliteit en overlast vanuit de groep. Hersteld vertrouwen in de overheid, maar ook herstel van de positie van buurbewoners, ondernemers en slachtoffers in hun wijk; 4. Betrek, waar mogelijk, de buurt, speel in op wensen, verwachtingen en mobiliseer betrokkenheid en/of participatie van buurtbewoners c.q. ondernemers. Het pilotproject Scheve Beelden is op 1 maart 2011 officieel van start gegaan en kende een doorlooptijd tot 1 maart 2012. Aan dit project zijn politie Utrecht, gemeente Utrecht, Openbaar Ministerie Utrecht-Lelystad (OM), Bureau Jeugdzorg Utrecht (BJZ), Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Stichting Reclassering Nederland, Stichting jongerenwerk Utrecht (JoU) en de Nederlandse politieacademie (NPA) verbonden.
Evaluatie doelstellingen Bij de start van het project is bepaald dat het project dient te worden geëvalueerd, zodat de werkbare onderdelen van de pilot breder geïmplementeerd kunnen worden en van de aanpak kan worden geleerd. In deze eindrapportage zal worden beschreven welke effecten de aanpak heeft gehad op de jeugdgroep en op de wijk(bewoners) en in hoeverre de doelstellingen zijn behaald. Naast deze eindrapportage over het project Scheve Beelden heeft ook een procesevaluatie plaatsgevonden, uitgevoerd door Bureau Beke. In het rapport met de titel “Scheve beelden: Rechtgetrokken?” evalueren zij de wijze waarop het project is verlopen. Methode De resultaten in dit rapport zijn het product van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Het kwantitatieve deel is gebaseerd op cijfers van de politie betreffende criminaliteit en overlast, cijfers van het openbaar ministerie (OM) betreffende de afdoening van overtredingen en misdrijven en cijfers van de gemeente over de dagbesteding van de jongeren en de inwonersenquête. Ook zijn cijfers betreffende detentie vergaard bij diverse instanties. Omdat bepaalde effecten, zoals ervaren overlast of omgangsvormen in de wijk, moeilijk kwantitatief gemeten kunnen worden en een belangrijk deel van de doelstellingen draait om subjectieve gevoelens betreffende veiligheid en effecten van ingezet beleid, is ook kwalitatief onderzoek gedaan. Er zijn op twee momenten tijdens het project (oktober 2011 en februari 2012) interviews gehouden met dertien buurtbewoners uit Kanaleneiland Zuid. Zij zijn bevraagd over de rol van de jeugd op straat, de rol van de overheid, de rol van de burger en hun eigen rol (zie topiclijst in Bijlage III) en eventuele veranderingen door de geïntensiveerde aanpak. Door omstandigheden was het niet mogelijk om hen voor het project te interviewen. Er is dus geen sprake van een ‘nulmeting’. Wel zijn buurtbewoners tijdens het interview halverwege het project (oktober 2011) ook bevraagd over de situatie voorafgaand aan het project. Gegevens over de selectie van de respondenten en de representativiteit van de steekproef vindt u in bijlage III. Daarnaast is in maart 2012 een zestal professionals van verschillende organisaties benaderd, die een bijdrage hebben geleverd binnen het project. Ook zij zijn uitgebreid geïnterviewd over de effecten van de maatregelen die tijdens het project zijn genomen. Bij de interviews gaat het altijd om de mening van personen. In de rapportage wordt steeds aangegeven of het de mening van één of enkele personen betreft.
Leeswijzer In het volgende hoofdstuk worden de doelstellingen verder uitgewerkt en de getroffen maatregelen besproken. Vervolgens komen de resultaten van de aanpak aan de orde en wordt aangegeven in hoeverre de doelstellingen zijn behaald. In de conclusie worden de werkbare onderdelen uitgelicht en aanbevelingen gedaan.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
2
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
1
Doelstellingen en maatregelen
De door de stuurgroep geformuleerde doelstellingen zijn binnen het projectteam verder uitgewerkt. Waar mogelijk is geprobeerd een doelstelling in meetbare onderdelen uit te splitsen. Vervolgens zijn door het projectteam een aantal maatregelen/interventies bedacht die tijdens de projectperiode zijn uitgevoerd. Sommige interventies dienen één doel, de meerderheid dient echter meerdere doelen tegelijk. In dit hoofdstuk worden de doelstellingen en maatregelen beschreven.
1.1 Doelstellingen project Scheve Beelden De vier doelstellingen richten zich op verschillende groepen: de jongeren uit de jeugdgroep, de overige buurtbewoners en de ondernemers. De operationalisering van de doelstelling gericht op de aanpak van jongeren uit jeugdgroep x en die van de doelstellingen gericht op de buurtbewoners en ondernemers worden hieronder apart behandeld.
Doelstelling gericht op de jongeren uit jeugdgroep x 1. De jongeren uit de groep zijn niet meer in de positie om stelselmatig overlast en criminaliteit te plegen en laten een (duurzame) gedragsverandering zien. Deze doelstelling is door het projectteam uitgesplitst in de volgende subdoelen: a. Criminaliteit en overlast van de betreffende jeugd moet omlaag; b. De jeugd mag niet wegkomen met crimineel en overlastgevend gedrag; c. Het aantal sepots in de projectperiode moet met vijftig procent zijn verminderd ten opzichte van 2010;1 d. Er moet sprake zijn van een heldere en eenduidige aanpak die voor de jongeren herkenbaar is; e. De helft van de meelopers en plussers in de groep is in maart 2012 aan het werk, volgt een opleiding of heeft een goede dagbesteding.2
Doelstellingen gericht op de wijk en buurtbewoners 2. Bewoners constateren zichtbaar resultaat in de buurt en ervaren dit in positieve zin. 3. De aanpak en zichtbare resultaten zorgen voor herstel van vertrouwen bij slachtoffers van de criminaliteit en overlast vanuit de groep. Er is sprake van hersteld vertrouwen in de overheid, maar ook herstel in de positie van buurtbewoners, ondernemers en slachtoffers in hun wijk. 4. Betrek, waar mogelijk, de buurt, speel in op wensen, verwachtingen en mobiliseer betrokkenheid en/of participatie van buurtbewoners c.q. ondernemers. Deze doelstellingen zijn door het projectteam vertaald in de volgende subdoelstelling: f. Er moet sprake zijn van een heldere en eenduidige aanpak die voor alle buurtbewoners herkenbaar is.
1
Voorafgaand aan het project bleek dat veel jongeren na een verdenking van het plegen van een strafbaar feit, door het Openbaar Ministerie (OM) niet vervolgd werden voor dat feit (en dus ook niet veroordeeld door een rechter). Het OM kan tot zo’n sepot besluiten op grond van beleid (bijvoorbeeld omdat ze serieuzere misdrijven voor kleinere misdrijven laat gaan) - een beleidssepot - of omdat ze het bewijs niet rond krijgt - een technisch sepot. Het projectteam wilde het aantal strafrechtelijke zaken dat eindigt in een sepot voor deze groep jongeren verlagen, zodat zij niet wegkomen met crimineel gedrag. In 2010 was het aantal sepots voor deze groep 5 en het sepotpercentage 8,3% van alle ingestuurde zaken. 2 De termen ‘plussers’ en ‘meelopers’ komen voort uit de tijdens het project ingezette plus-min-mee methodiek. De methode wordt uitgelegd in de volgende paragraaf. Daar komt ook de indeling van de groep (uit hoeveel plussers, minners en meelopers de jeugdgroep bestaat) naar voren.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
3
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Door de stuurgroep is besloten om de vier doelstellingen tijdens het project te laten operationaliseren door het projectteam. Dit is voor de eerste doelstelling redelijk gelukt. Deze is uitgesplitst in vijf subdoelstellingen, waarvan de tweede en de vierde echter moeilijk meetbaar zijn. Het is opvallend dat uit de andere drie doelstellingen slechts één gedeelde subdoelstelling is voortgekomen. Niet alle doelstellingen zijn zodoende verder geoperationaliseerd, hetgeen het meten van de effecten per doelstelling bemoeilijkt. In het vervolg wordt alleen nog naar de zes geoperationaliseerde subdoelstellingen verwezen, aangezien deze volgens het projectteam als indicatie kunnen worden gezien voor het wel of niet behalen van een hoofddoelstelling.
1.2 Maatregelen Om de doelstellingen te behalen, is een pakket van maatregelen ingevoerd. Sommige maatregelen hebben tot doel interne processen te stroomlijnen of de samenwerking tussen partners te vergemakkelijken. Deze maatregelen worden in dit document buiten beschouwing gelaten, omdat ze uitgebreid aan de orde komen in de procesevaluatie van Bureau Beke. Twee maatregelen waren randvoorwaardelijk voor het slagen van de andere maatregelen: het tweewekelijkse casusoverleg tussen professionals die daadwerkelijk op de jongeren werken, en de oplevering van een tweewekelijkse veiligheidsmonitor, die zorgde voor een gedeeld en actueel beeld van de situatie in de wijk en van de jongeren. Hieronder worden de maatregelen beschreven die direct gericht zijn op de aanpak van de jeugdgroep en de maatregelen die gericht zijn op het herstellen van het vertrouwen van de buurtbewoners in de (lokale) overheid en op het betrekken van de buurtbewoners in de oplossing van de veiligheidsproblemen in de wijk.
1.2.1 Aanpak van de jongeren uit de jeugdgroep Plus-min-mee methodiek (PMM) De plus-min-mee methodiek (PMM) is ingezet om de inspanningen van het wijkteam van de politie te richten en meer focus aan te brengen in de aanpak van de jongeren op individueel niveau. PMM maakt gebruik van ‘wat er toch al gebeurt’ binnen de jeugdgroepen, namelijk de groepsdynamische werking. Het omgaan met en beïnvloeden van een groepsdynamische werking vergt een goede indeling van de jeugdgroep. Hierbij wordt ingezoomd op de invloed die groepsleden hebben binnen de groep en op hun rol in de groep (kopstuk of niet). Het benoemen van personen met een negatieve invloed op de groep (minners), personen met een positieve invloed op de groep (plussers) en meelopers binnen een groep, geeft richting aan de omgang met deze personen en de investering die op hen moet worden gedaan. In het geval van jeugdgroep x, die aan de start van het project uit 43 jongens bestond, is de indeling als volgt: 14 minners (waarvan 8 kopstukken), 23 meelopers en 6 plussers (waarvan 1 kopstuk). De PMM is een flexibele methode die vanaf de werkvloer (niveau wijkagent) wordt toegepast en daardoor snel werkt. Deze snelheid is noodzakelijk vanwege de snelheid waarmee zaken op straat veranderen. Onderdelen van deze methode zijn het continu in contact staan met de jongeren en het laten weten dat de politie en haar partners met hen bezig zijn. Dit gebeurt onder meer door het uitreiken van een brief aan de jongeren uit naam van de burgemeester (zie bijlage I). Bij de uitreiking wordt verteld wat voor een rol een jongere toegedicht wordt in het groepsproces en onderbouwd waarom dit zo wordt gezien. Ook worden de ouders van de jongere op de hoogte gebracht van de situatie waarin hun zoon zich bevindt. De ouders zijn op deze wijze betrokken bij de problemen. Andere belangrijke onderdelen van de PMM zijn het snel inzetten van een interventie op een individu of de hele groep (zowel straffen als belonen) en het zorgdragen voor verspreiding van de ‘echte waarheid’ onder de jongeren, opdat ‘straatwaarheid’ geen kans krijgt.3 De PMM, die op haar beurt bestaat uit een pakket van maatregelen, dient meerdere doelen. Zo moet het voor de jongeren duidelijk zijn dat meerdere instanties samenwerken om de groep een positieve richting op te krijgen (subdoelstelling a en d) en mag de jeugd niet wegkomen met crimineel of overlastgevend gedrag (subdoelstelling b). Er voor zorgen dat de jongeren een goede dagbesteding hebben, is een voorbeeld van een positieve interventie van de PMM (subdoelstelling e). 3
Volgens de PMM moet je in de groep constant alert zijn op het verkondigen van de ‘echte’ waarheid met betrekking tot interventies voordat de straatwaarheid gevestigd is, want deze krijg je niet meer gedraaid. Een interventie moet dan ook altijd op maat zijn, want deze is dan beter te verkopen.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
4
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Inzet adoptierechercheur Om de jongeren niet te laten wegkomen met crimineel en overlastgevend gedrag (subdoelstelling b), is een adoptierechercheur ingezet. Deze voert de regie op de strafzaken die tegen de jongens uit de jeugdgroep lopen en draait deze zaken (met ondersteuning van de rechercheafdeling Veel Voorkomende Criminaliteit). Daarnaast is de adoptierechercheur aanspreekpunt voor vragen over de opsporing en eventuele strafbare feiten die spelen rond de groep. De inzet van een adoptierechercheur is er op gericht de strafzaken van de jongeren succesvoller te laten zijn: de mogelijkheden binnen de opsporing worden beter benut en de kwaliteit van de processen verbaal wordt verbeterd (dit dient subdoelstelling c). De adoptierechercheur heeft wekelijks overleg met de wijkagenten en het Openbaar Ministerie (OM), om hiervoor te zorgen. Wasstraat In het kader van het ontwikkelen van ‘betekenisvolle’ interventies voor de jongeren, is ingezet op afdoeningen (op maat) in plaats van standaardboetes. Om te bepalen wat voor de betreffende jongere een betekenisvolle interventie is, wordt gekeken naar de leefvelden van een jongere en aan de hand daarvan wordt bepaald waar de interventie op gericht moet zijn. Zo is een boete na een overtreding vaak niet van betekenis voor een jongere, omdat een van de ouders de boete betaalt, of omdat de jongere geen inkomen heeft en de boete dan maar betaalt vanuit illegale inkomsten. Voor een jongere zonder inkomen kan een werkstraf of vrijwilligerswerk als bijzondere voorwaarde in een reclasseringstraject van veel grotere betekenis zijn dan een ‘eenvoudige’ boete. Zeker als de betreffende jongere uitgelegd krijgt waarom gekozen wordt voor juist deze straf. Voor een heldere en eenduidige aanpak van misdrijven en overtredingen is de wasstraat gebruikt (zie bijlage II). Elke zaak wordt nu besproken met het OM voordat deze wordt ingestuurd; zo kan er worden bijgestuurd op de kwaliteit en voert het OM ook op de kleinere zaken daadwerkelijk de leiding in het opsporingsonderzoek. Het bijsturen gebeurt onder andere om sepots te voorkomen (subdoelstelling c en daarmee subdoelstelling b). Daarnaast zijn de normaal geldende leeftijdsgrenzen opgeheven. Ten slotte zijn er speciale rechtszittingen georganiseerd om jongeren na een overtreding te laten voorkomen en een interventie op maat te kunnen geven. Ouderbetrokkenheid stimuleren Omdat ouders een belangrijke rol hebben in het terugbrengen van overlast en eventuele criminaliteit van hun kinderen, is ook geïnvesteerd in ouderbetrokkenheid. Hier staat het aanbod ‘ouders van een jeugdgroep’ centraal.4 Deze interventie is specifiek bedoeld voor de ouders van jeugdigen die in een groep hinderlijk of overlastgevend gedrag vertonen en daarbij ook eventuele strafbare feiten plegen (Bureau Jeugdzorg, 2012). In dit aanbod wordt met ouders gewerkt aan bewustwording van en inzicht in het gedrag van hun kind binnen de jeugdgroep en de invloed van de jeugdgroep op dat gedrag (ibid.). Er wordt gezocht naar manieren om de jeugdgroep waarvan hun kind deel uitmaakt, te beïnvloeden (ibid.). De jeugdgroep wordt in deze interventie benaderd als een gezamenlijk probleem van de ouders (ibid.). Ook is gekeken naar het inzetten van een oudercoach in het gezin van een jongere uit jeugdgroep x. Deze interventie is gericht op vrijwel alle subdoelstellingen (a, b, d en e). Door omstandigheden heeft dit onderdeel tijdens het project minder aandacht gekregen dan aanvankelijk de bedoeling was. Motiverende gesprekken vanuit het jongerenwerk Vanuit het jongerenwerk is ingezet op ‘motiverende gesprekken’ met een aantal jongeren die tot doel hadden om de jongeren te motiveren om aan de slag te gaan met een opleiding of werk. Uiteraard dient deze interventie subdoelstelling e.
4
Dit is een module uit het programma ‘ouders van tegendraadse jeugd’ die de jeugdreclassering aan de ouders van haar cliënten aanbiedt.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
5
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
1.2.2 Maatregelen gericht op buurtbewoners of ondernemers Naast de maatregelen die direct gericht zijn op de aanpak van de jeugdgroep zelf, zijn er ook enkele maatregelen ingevoerd die gericht zijn op de buurtbewoners en/of ondernemers uit Kanaleneiland Zuid. Overlasttelefoon De overlasttelefoon is een telefoonnummer waarop een bepaalde groep buurtbewoners sinds mei 2011 melding kan maken van overlast.5 De overlasttelefoon is dagelijks bereikbaar tussen 15.00 en 22.00. Buiten deze uren kan men een voicemail inspreken of een e-mail sturen. De overlasttelefoon zorgt voor een korte lijn met de politie in de wijk voor bewoners en ondernemers. Dit zou moeten tegengaan dat de jeugd makkelijk wegkomt met overlastgevend gedrag (subdoelstelling b). Daarnaast zorgt het voor een heldere en eenduidige aanpak die zowel voor de jongeren als buurtbewoners herkenbaar is (subdoelstelling d en f). Bewonersbijeenkomsten De bewonersbijeenkomsten hebben als doel de buurtbewoners te informeren en te betrekken bij de aanpak.6 Allereerst zijn bewoners ingelicht over het doel en de werking van de overlasttelefoon. Praktische zaken als wanneer en waarvoor zij die mogen bellen, kwamen aan de orde. Hierbij is het schetsen van een heldere werkwijze relevant (subdoelstelling f). Daarnaast is geïnvesteerd in het beschrijven van thema’s die bewoners interessant vinden en hen een beter beeld geven van (on-) mogelijkheden van wat de overheid kan betekenen (subdoelstelling f). Zo is op een thema-avond een Officier van Justitie (OvJ) uitleg komen geven en heeft een andere bewoner een weerbaarheidcursus gegeven (subdoelstelling d en f). Tijdens deze avonden is de buurtbewoners gevraagd naar hun ervaringen met de geïntensiveerde aanpak (merken zij hier iets van, waar hebben ze last van) en werd hen de ruimte gegeven om met suggesties ter verbetering van de aanpak of met nieuwe ideeën te komen. Uitbreiding politiesurveillance Het wijkteam heeft tijdens het project haar surveillancediensten uitgebreid. Zo werd elke dag een surveillance-eenheid in de late dienst vrijgehouden van noodhulptaken. Deze dienst werd waar nodig ingezet wanneer overlastmeldingen binnenkwamen via de overlasttelefoon. Ook is meerdere malen ingesprongen op de vraag van bewoners om op bepaalde plaatsen meer te surveilleren. Deze maatregel dient subdoelstelling a, b, d en f. Portiekaanpak Tot slot heeft men de mogelijkheden tot inzet van de portiekaanpak verkend. De portiekaanpak is een initiatief waarbij de gedachte is dat voor het terugdringen of aanpakken van overlast, het noodzakelijk is de ouders van de betrokken jongeren en (meer algemeen) bewoners te betrekken bij de huidige ontwikkelingen (Onderzoek Stanleylaan, Kanaleneiland Zuid, februari 2012). Daarnaast hen te stimuleren om meer verantwoordelijkheid en eigen initiatief te tonen op het gebied van leefbaarheid en veiligheid (ibid.). De kern van de portiekaanpak is om op portiek-/complexniveau afspraken en regels te maken met bewoners over onderlinge omgang, het gebruik van gemeenschappelijke ruimte en bij voorkeur ook de nabije omgeving. Het niet naleven van regels is aan sancties gebonden, maar positief gedrag kan worden beloond (ibid.). Omdat de aanpak in Kanaleneiland Zuid nog niet is gestart, wordt deze verder niet meegenomen in deze effectevaluatie. Wanneer dit pakket aan maatregelen wordt afgezet tegen de ambitie om een jeugdgroep op experimentele wijze aan te pakken, valt op dat de gekozen maatregelen slechts ten dele nieuw zijn. De plus-min-mee methodiek (PMM) is een voorbeeld van een nieuwe interventie. De overige maatregelen die in het kader van dit project zijn ingesteld, borduren voort op reeds bestaande interventies.
5
Voor meer informatie over de deelnemers van de overlasttelefoon en van de personen uit deze groep die hebben deelgenomen aan de interviews zie bijlage IV. Ook staan hier twee vragenlijsten aan die gebruikt zijn in de interviews. 6 Voor de eerste bijeenkomst zijn buurtbewoners uitgenodigd die ofwel recentelijk aangifte hadden gedaan bij de politie (slachtoffers) of melding hadden gemaakt van overlast of met wie de wijkagenten reeds goed contact hadden. Door het jaar heen hebben zich steeds meer bewoners aangesloten bij de bijeenkomsten.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
6
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
2
Resultaten
In dit hoofdstuk wordt per doelstelling besproken welke effecten van de geïntensiveerde aanpak zichtbaar zijn in de criminaliteitscijfers of worden ervaren door buurtbewoners of professionals. Daarbij wordt aangegeven welke effecten toe te rekenen zijn aan de aanpak vanuit het project Scheve Beelden en voor welke effecten geen duidelijke oorzaak is te geven of waarvan de oorzaak buiten het project moet worden gezocht. Waar mogelijk worden leerpunten meegegeven voor een volgend project. Doordat de maatregelen merendeels tegelijkertijd zijn ingevoerd, is het veelal niet mogelijk om per doelstelling of effect aan te geven welke maatregelen hiertoe hebben geleid.
2.1 Gedragsverandering jeugdgroep Het resultaat dat op de eerste doelstelling is behaald, wordt besproken aan de hand van de resultaten op de vijf subdoelstellingen die in het vorige hoofdstuk aan de orde zijn gekomen.
2.1.1 Criminaliteit en overlast De subdoelstelling die als eerste aan de orde komt is: “Criminaliteit en overlast van de betreffende jeugd moet omlaag.” De maatregelen die hiertoe zijn ingezet vanuit de partners zijn de plus-min-mee methodiek, het stimuleren van ouderbetrokkenheid en de uitbreiding van de politiesurveillance. Op verschillende manieren is gemeten of de criminaliteit en overlast van deze groep inderdaad is gedaald. Vanuit de jongeren is bekeken in hoeverre zij voorkomen in de politiesystemen in twee vergelijkbare periodes vóór de start van het project en aan het eind van het project. Daarnaast is het aantal HKSantecedenten van de jongeren tijdens de projectperiode afgezet tegen het aantal HKS-antecedenten in een vergelijkbare periode vóór het project. Ten slotte is vanuit de wijk gekeken naar welke vormen van criminaliteit en overlast daar vóór het project voorkwamen, hoe deze vormen zich ontwikkeld hebben tijdens het project en wat het aandeel van de jongeren hierin was.
Mutaties jongeren Vanuit de jongeren is bekeken in hoeverre zij voorkomen in de politiesystemen in twee vergelijkbare periodes vóór de start van het project en aan het eind van het project. Het gaat om december 2010 tot en met februari 2011 en december 2011 tot en met februari 2012. In die eerste periode (december 2010 – februari 2011) komen 38 van de 43 jongens in totaal 156 keer voor in de politiesystemen.7 Het gaat om mutaties vanuit zeven verschillende politieregio’s. 141 mutaties hebben betrekking op incidenten in de regio Utrecht, terwijl er 15 mutaties zijn die van buiten de regio komen. Bij de van buiten de regio zijn 11 jongeren betrokken. Het grootste deel van alle mutaties heeft geen betrekking op een delict.8 Wanneer sec naar delicten wordt gekeken, dan is de top vijf: eenvoudige diefstal (10 keer), winkeldiefstal (6 keer), autokraak (6 keer), inbraak woning (4 keer), bedreiging (3 keer). In de tweede periode (december 2011 – februari 2012) komen alle 43 jongens in totaal 259 keer voor in de politiesystemen. Het gaat nu om mutaties vanuit twaalf verschillende politieregio’s. 241 mutaties hebben betrekking op incidenten in de regio Utrecht, terwijl er 18 mutaties zijn die van buiten de regio komen. Bij de mutaties van buiten de regio zijn wederom 11 jongeren betrokken. Het grootste deel van alle mutaties heeft geen betrekking op een delict. Wanneer naar delicten wordt gekeken, is de top 5 nu: belediging (9 keer), inbraak woning (7 keer), eenvoudige mishandeling (6 keer), overtreding overig (5 keer) en openlijke geweldpleging tegen goederen (4 keer). Het aantal mutaties dat betrekking heeft op de jongeren is dus met 66% toegenomen. Wanneer sec naar de mutaties die betrekking hebben op een delict wordt gekeken, dan lijken de aantallen gelijk
7
Voorkomen betekent in dit geval niet dat ze een delict hebben gepleegd. Hiermee worden alle mutaties die betrekking hebben op deze jongens (dus ook afhandelingen overige meldingen, aandachtsvestigingen en toezicht criminele jeugd) bedoeld. 8 Het gaat om ‘afhandeling overige meldingen’, ‘toezicht criminele jeugd’, ‘aandachtsvestiging’ etc.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
7
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
gebleven. Hier is waarschijnlijk sprake van een registratie-effect.9 De aard van de delicten lijkt wel veranderd. Worden de jongeren in de eerste periode vooral in verband gebracht met vermogensdelicten, in de tweede periode lijken ze zich meer op delicten in de categorie ‘geweld en intimidatie’ te richten. Dit wordt mogelijk veroorzaakt doordat er vanuit het project meer contact wordt gezocht met de jongeren en agenten vaker de confrontatie met hen aangaan. Zij zullen dus vaker getuige zijn van een belediging of een bedreiging dan voorheen. De afname van de vermogensdelicten is mogelijk een gevolg van de verhoogde aandacht voor de jongeren, waardoor zij minder kans zien om heimelijk een vermogensdelict te plegen.
HKS-antecedenten Ook uit de in HKS geregistreerde antecedenten blijkt dat een groot deel van de jongeren tijdens de projectperiode crimineel actief is geweest. Zo hebben negentien van de 44 personen één of meerdere antecedenten op hun naam staan tijdens de projectperiode.10 Hierbij wordt uitgegaan van de projectperiode na het uitreiken van de brief (mei 2011). In totaal hebben zij 25 antecedenten.11 Als het aantal antecedenten afgezet wordt tegen het aantal antecedenten in vergelijkbare periodes in de afgelopen jaren (vanaf 2008), kan worden gesteld dat de jongeren van de jeugdgroep x veel minder antecedenten hebben dan voorheen. Daar waar eerder gemiddeld zeventig antecedenten in een periode van negen maanden aan de jongeren van jeugdgroep x toegeschreven konden worden, zijn dat er nu 25. Voor deze forse daling is geen verklaring gevonden. De discrepantie tussen het gelijk blijven van het aantal delicten en het dalen van het aantal HKS-antecedenten verdient nader onderzoek. Het is in ieder geval aan te bevelen om over een jaar een nieuwe meting te doen en te bezien of het gemiddeld aantal HKS-antecedenten van de groep nog steeds zo laag afsteekt bij eerdere gemiddeldes. Criminaliteit in de wijk tijdens de projectperiode De diverse vormen van criminaliteit die voorkomen in Kanaleneiland Zuid zijn voor het project vertaald naar die vormen van criminaliteit die veelal door jongeren gepleegd worden en die van invloed zijn op de veiligheidsbeleving van bewoners. Deze criminaliteitsvormen zijn gevat in hoofdthema’s en een jaar lang gemonitord voor een veiligheidsmonitor.12 Deze veiligheidsmonitor zorgde voor een actueel en eenduidig beeld van de jongeren bij alle partners. De ontwikkeling van criminaliteit op hoofdthema’s is gevisualiseerd in de vorm van thermometers.
9
In het project is er veel aandacht besteed aan het uitgebreid muteren van alle vormen van overlast en criminaliteit in de wijk en is een aantal bewoners gestimuleerd om gebruik te maken van de overlasttelefoon. Beide processen leiden veelal tot meer meldingen en dit heeft daardoor effect op de overlast- en criminaliteitscijfers. Deze ‘gestimuleerde’ ontwikkeling is van invloed op het ‘natuurlijke’ verloop van de overlast- en criminaliteitscijfers en dit heet een registratie-effect . 10 Het HKS bevat zowel de aangiftegegevens van misdrijven, als de persoonsgegevens van de verdachten daarvan. Tegen een verdachte kunnen een of meer processen-verbaal zijn opgemaakt. Een tegen een verdachte opgemaakt proces-verbaal wordt in de HKS-analyse aangeduid met de term ‘antecedent’. 11 Het totaal betreft het aantal feiten van alle individuele leden bij elkaar opgeteld. Dit is wat zij gezamenlijk op hun naam hebben staan, maar dit staat niet gelijk aan het aantal unieke feiten. Uit HKS blijkt dat gekwalificeerde diefstal 6 keer genoemd staat, maar het kan zijn dat 3 personen bij 1 gekwalificeerde diefstal verdachte zijn. Het aantal 6 staat dus niet gelijk aan 6 unieke gevallen van gekwalificeerde diefstal. 12 Hierbij is uitgegaan is van 12-maandsgemiddelden om seizoenseffecten uit te sluiten.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
8
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Figuur 2.1.1.1 Ontwikkeling van diefstal en overlast in Kanaleneiland Zuid maart 2011 tot maart 2012 (projectperiode) ten opzichte van 2010. Bron: Cognos
De cijfers van twaalf maanden projectperiode zijn afgezet tegen de jaarcijfers van 2010, het jaar waarin de wijk veel last had van jongerenoverlast en criminaliteit. De ontwikkeling is gevat in drie thermometers op thema en is vertaald naar een positieve of negatieve ontwikkeling op een 10puntsschaal. De thermometers geven inzicht in de thema’s diefstal, overlast / vernieling en geweld / intimidatie.13 De groene zijde geeft een positieve ontwikkeling weer, de rode zijde weerspiegelt een negatieve ontwikkeling. Op het vlak van diefstal is een positieve ontwikkeling in de wijk waar te nemen. Er is sprake van een daling van tien procent in de projectperiode ten opzichte van 2010. Dit geldt niet voor geweld en intimidatie, dat een toename van tien procent kent, en overlast en vernieling, dat zelfs met vijftien procent toegenomen is. Naar alle waarschijnlijkheid is een fors gedeelte van deze toename te wijten aan het eerder besproken registratie-effect.
Aandeel jeugdgroep x in criminaliteit in de wijk Figuur 2.1.1.2 Ontwikkeling van geweld en intimidatie in Kanaleneiland Zuid maart 2011 tot maart 2012 Van alle diefstal in Kanaleneiland Zuid in het (projectperiode) ten opzichte van 2010. Bron: Cognos afgelopen jaar valt twee procent aan een verdachte toe te schrijven, die als lid van jeugdgroep x getypeerd is. Elf procent van alle geweld en intimidatie in Kanaleneiland Zuid uit het afgelopen jaar kent een verdachte uit jeugdgroep x. Aan de jongeren valt vijf procent van alle overlast en vernieling in Kanaleneiland Zuid in het afgelopen jaar toe te schrijven, wanneer uitgegaan wordt van een verdachtenstatus (Cognos, 2012).
13
De thermometers zeggen iets over incidenten betreffende diverse maatschappelijke klassen, die binnen het hoofdthema passen.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
9
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Tabel 2.1.1.1 Aandeel leden jeugdgroep x in criminaliteit in de wijk (verdachten)
Voor (aantal) Voor (percentage) Tijdens (aantal) Diefstal
6
Geweld-Intimidatie
4
Overlast-Vernieling
2
5,0% 15,4% 4,7%
Tijdens (percentage)
1 6 3
1,2% 15,8% 10,3%
Bron: Cognos 2012 Voor: December 2010 - Februari 2011, Tijdens: December 2011 - Februari 2012
In tabel 2.1.1.1 wordt het aandeel van jongeren uit jeugdgroep x in het totaal aantal aangehouden verdachten van verschillende vormen van overlast en criminaliteit in Kanaleneiland Zuid weergegeven. Om seizoenseffecten te voorkomen zijn twee gelijke periodes, namelijk twee winterperiodes, van voor en tijdens het project tegen elkaar afgezet. Een kanttekening die hierbij moet worden geplaatst, is dat in de winter over het algemeen minder overlast of vernielingen worden gepleegd, omdat jongeren minder buiten zijn. Ook uit deze cijfers valt op te maken dat het aantal delicten dat in de wijk heeft plaatsgevonden waarvan jongeren uit jeugdgroep x worden verdacht, geen noemenswaardige stijging of daling kent.14 Wel lijkt de aard van de delicten iets veranderd. Het zwaartepunt ligt nu bij delicten in de categorie ‘geweld en intimidatie’, terwijl dat voorheen bij diefstal lag. Het toegenomen aantal verdachten uit de groep voor feiten als overlast en vernieling, betekent niet per definitie dat zij ook meer overlast zijn gaan veroorzaken en meer vernielingen zijn gaan plegen. Het is zeer aannemelijk dat de stijging gedeeltelijk komt doordat deze jongeren dankzij de inspanningen aan overheidszijde beter in beeld zijn. Het beeld van professionals die met de jongeren hebben gewerkt in april 2012 is dat het dan en in de recent daaraan voorafgaande periode, rustiger is op straat dan een jaar geleden. Volgens diverse professionals zijn de jongeren opgegaan in kleinere groepjes en zijn zij meer verspreid over de wijk aanwezig. Zij worden ook vaker dan voorheen hangend in auto’s gezien. Grootschalige samenscholing onder de overkapping bij winkelcentrum Vasco da Gama behoort tot het verleden. Het intensief werken op de jongens heeft weleens negatieve reacties opgeleverd vanuit de jongeren zelf, maar het uiteindelijke resultaat is positief. Dit positieve effect uit zich in het gedrag ten opzichte van en het contact met de wijkagent en het minder of niet overlastgevend aanwezig zijn in de wijk. Het is de vraag hoe dit beeld zich verhoudt tot bovengenoemde constatering dat de jongeren zich meer bezig zijn gaan houden met geweld en intimidatie. Het is interessant om dit nader te onderzoeken. Vooralsnog is er dus geen stijging of daling waar te nemen in het aantal delicten waarvan jongeren worden verdacht. De doelstelling “criminaliteit en overlast van de betreffende jeugd moet omlaag” is nu nog niet gehaald. Het aantal vermogensdelicten gepleegd door de jongeren is wel gedaald, maar er heeft een lichte stijging plaatsgevonden in delicten uit de categorie ‘geweld en intimidatie’. Wanneer deze verschuiving inderdaad door maatregelen uit het project wordt veroorzaakt, is de verwachting dat de jongeren steeds beter doorkrijgen dat zij niet wegkomen met geweld en intimidatie en dat ook hierin een daling zal optreden. Het is dus aan te bevelen om het effect van de maatregelen op de lange termijn te monitoren. Er is geen oorzaak gevonden voor de forse daling van het gemiddeld aantal HKS-antecedenten van de hele groep ten opzichte van vergelijkbare periodes in het verleden.
2.1.2 Wegkomen met criminaliteit en overlast De tweede subdoelstelling binnen het project luidt: “De jeugd mag niet wegkomen met crimineel en overlastgevend gedrag.” Hiermee wordt gedoeld op het feit dat op elke vorm van criminaliteit of overlast een passende, ‘waterdichte’ reactie zou moeten volgen vanuit de politie of haar veiligheidspartners. Er zijn drie factoren die dit in de weg kunnen staan:
14
Het is belangrijk om hier in ogenschouw te nemen dat het om zeer kleine absolute aantallen gaat.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
10
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
1. Niet alle overlast en criminaliteit is bekend bij de veiligheidspartners (voor het signaleren van overlast is men deels afhankelijk van de meldingsbereidheid van burgers of ondernemers; er is nog altijd een groot dark number in de criminaliteit en overlast); 2. De politie en haar veiligheidspartners hebben niet de capaciteit om op elk feit dat hen bekend is te reageren. Zij werken volgens een veiligheidsbeleid en stellen prioriteiten in wat zij wel of niet aanpakken. De politie is qua reactie soms afhankelijk van het OM en de rechterlijke macht (wordt een feit bewezen verklaard en iemands betrokkenheid bewezen verklaard, welke sanctie acht de rechter toepasselijk?). 3. De veiligheidspartners zijn niet gewend om, na een misdrijf of een overtreding, met elkaar te overleggen welke interventie betekenisvol is voor de betreffende jongere. Men handelt overtredingen meestal af met een standaardboete. De veiligheidspartners kunnen de volgende dingen doen om te voorkomen dat jongeren wegkomen met criminaliteit en overlast: - Zorgen voor een goede registratie en afhandeling van meldingen (dit is in het project onder meer gebeurd door het instellen van de overlasttelefoon en door het oppakken van iedere zaak – hoe klein ook – door een adoptierechercheur); - Preventief werken om criminaliteit en overlast te voorkomen (hierop is een inspanning geleverd in de plus-min-mee methodiek en door de uitbreiding van de politiesurveillance); - Voorkomen dat zaken eindigen in een sepot (dit heeft men in het project ondervangen door het instellen van een wasstraat en door de inzet van een adoptierechercheur); - Betekenisvolle interventies ontwikkelen die idealiter zorgen voor een gedragsverandering van de betreffende dader (idem). Omdat de effecten op deze subdoelstelling in zijn geheel niet goed te meten zijn, wordt deze niet verder uitgewerkt. De doelstelling heeft enige inhoudelijke overlap met de volgende twee doelstellingen en die zullen in de betreffende paragrafen uitgebreid worden behandeld.
2.1.3 Sepots Een derde, zeer concrete doelstelling luidt: “Het aantal sepots in de projectperiode moet met vijftig procent zijn verminderd ten opzichte van 2010.” Om dit te bewerkstelligen is een adoptierechercheur benoemd en is een wasstraat ingevoerd. De inzet van de adoptierechercheur is erop gericht om de afhandeling van strafbare feiten succesvoller te laten verlopen. De wasstraat zorgt er onder andere voor dat het OM bij elke ingestuurde zaak betrokken is en stuurt op kwaliteit. Dit samen moet het aantal sepots omlaag brengen. In 2010 zijn er 60 zaken (overtredingen en misdrijven) bij het Openbaar Ministerie (OM) ingestroomd die betrekking hadden op zeventien jongeren uit jeugdgroep x. Van die 60 zaken zijn er vijf door het OM afgedaan met een sepot. Dit houdt in dat het sepotpercentage voor deze groep in 2010 op 8,3% lag. In de projectperiode van 1 maart 2011 tot 1 maart 2012 zijn van 27 jongeren 95 zaken ingestroomd bij het OM.15 Van die 95 zaken zijn er wederom vijf door het OM geseponeerd. Het sepotpercentage ligt in de projectperiode dus op 5,3%. Het absolute aantal sepots is dus gelijk gebleven, maar het aantal ingestroomde zaken is gestegen. Het sepotpercentage is dan ook gedaald met 36%. Er is dus geen sprake van een halvering van het aantal sepots ten opzichte van 2010, maar er is wel sprake van een daling. De subdoelstelling is daarmee niet gehaald.
2.1.4 Heldere en eenduidige aanpak De vierde subdoelstelling is: “er moet sprake zijn van een heldere en eenduidige aanpak die voor de jongeren herkenbaar is.” De maatregelen die in het kader van deze subdoelstelling zijn getroffen zijn de plus-min-mee methodiek (PMM), het stimuleren van ouderbetrokkenheid en in mindere mate de overlasttelefoon, de bewonersbijeenkomsten en uitbreiding van de politiesurveillance. Zo komt de
15
De genoemde periode van twaalf maanden beslaat de instroomperiode bij het OM. De pleegdatum van de feiten varieert van 5 maart 2011 tot en met 20 februari 2012.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
11
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
aanpak van de jongeren vanuit hun hele omgeving (eenduidig) en wordt in het kader van betekenisvolle interventies het doel van elke interventie aan de jongeren uitgelegd (helder). De beste methode om te meten of de aanpak helder, eenduidig en herkenbaar is geweest voor de jongeren is de jongeren hierover te interviewen. Dit is door omstandigheden niet gebeurd, waardoor niet secuur kan worden gemeten of de doelstelling is behaald. Om toch iets over de vorderingen op deze doelstelling te kunnen zeggen, wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de ervaringen van professionals met de plus-min-mee methodiek, hun beeld van of en hoe deze aanpak de jongeren heeft beïnvloed en hoe zij tot betekenisvolle interventies zijn gekomen.
Ervaringen met de PMM De plus-min-mee methodiek (PMM) is door diverse professionals positief ontvangen, omdat het op structurele wijze inzicht verschaft in een groep. De PMM wordt door een aantal personen als een intensieve investering ervaren, zeker in een complexe situatie als in Kanaleneiland Zuid. De meeste feedback die professionals hebben op de PMM heeft te maken met werkprocessen die niet goed op elkaar zijn afgestemd. Omdat in dit rapport vooral het effect van de maatregelen op de jongeren wordt onderzocht, wordt deze feedback hier buiten beschouwing gelaten. Er vindt momenteel overigens een evaluatie plaats van de vijf pilots waarin de plus-min-mee methodiek is toegepast. Uit voorbeelden van het projectteam blijkt dat er intensief contact is geweest tussen leden van het projectteam en de jongeren. Dat ook de jongeren ervaren dat op hen gewerkt wordt, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat een jongere na jaren van verstoord contact met zijn reclasseerder naar het politiebureau komt om een goed gesprek te hebben. Deze jongen wilde van de lijst af en wilde weten wat hij daarvoor moest doen. Of de jongens daadwerkelijk beïnvloed zijn door de PMM, is op dit moment nog niet te zeggen. Dat moet op termijn blijken.
Betekenisvolle interventies De tijdens het project opgelegde sancties variëren van een ontzegging van de rijbevoegdheid, geldboete of werkstraf tot aan een gevangenisstraf. Zijn deze sancties en maatregelen betekenisvol voor de jongeren? Met andere woorden: is de sanctie passend voor de omstandigheden waarin de jongere leeft? De antwoorden op deze vragen zijn niet in cijfers te geven. Tweedelijns informatie van professionals die met de jongeren werken of in aanraking komen, geeft enig inzicht in de effecten die de sancties hebben gehad op de jongeren uit de jeugdgroep. Interventies op maat Tijdens het project zijn op vele momenten interventies op maat bedacht, bestemd voor één specifieke jongere. Het projectteam kan talloze voorbeelden geven van hoe zij over de interventies hebben nagedacht en hoe de jongeren op interventies hebben gereageerd. Het is binnen de kaders van dit rapport niet mogelijk om al deze voorbeelden te analyseren en hieruit een rode draad te halen in de zoektocht naar effectieve, betekenisvolle interventies. Hier worden (slechts) twee voorbeelden gegeven. Een voorbeeld van een negatieve situatie en de daarin toegepaste interventie is het volgende: Bij het uitreiken van de brief uit naam van de burgemeester, plaatste een jongere een zeer grove opmerking aan het adres van de burgemeester. In een andere situatie uitte dezelfde jongen een flinke bedreiging aan het adres van de wijkagent. Vanuit de groepsdynamiek werd verwacht dat de jongen op zou staan in de groep en zich tegen de politie zou keren. De professionals zijn direct om tafel gegaan om te bedenken wat voor de jongere een betekenisvolle interventie zou zijn (denken vanuit de jongere is daarbij essentieel). Er is voor gekozen om de wijkagent samen met een gezaghebbende het gesprek aan te laten gaan met de jongen en daarbij aan te geven dat vanwege de belediging en de bedreiging een aantal weken volop bekeuringen aan hem worden uitgedeeld en dat, wanneer hij zich niet gedraagt, deze periode verlengd wordt. In de groep is tegelijkertijd kenbaar gemaakt, waarom deze jongere zo behandeld werd, zodat ‘straatwaarheid’ geen kans heeft gekregen. Twee jongeren hebben een maatregel in het kader van de overlastwet gehad. Dit betrof een gebiedsverbod en een gedragsaanwijzing. De jongere die het gebiedsverbod kreeg wist dat overtreding van het gebiedsverbod in combinatie met overlastmeldingen zouden leiden tot sancties. Daarop heeft hij zijn gedrag aangepast. Deze jongen was voorheen een van de lastigste jongeren op Politie Utrecht - Afdeling Analyse
12
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
straat en was ook een negatief kopstuk in de groep. Hij heeft tijdens het project in gesprekken met de politie aangegeven dat hij iets anders wil met zijn leven. Dit gegeven in combinatie met het feit dat hij zelfs na het aflopen van het gebiedsverbod geen overlast meer veroorzaakt, doet hopen dat hij dusdanig is beïnvloed dat het blijvend effect heeft. Overigens is een gebiedsverbod niet alleen van invloed op de jongere. Vanuit de winkeliersvereniging van de Vasco da Gama bleek dat de overlast de helft minder was, nu deze specifieke jongere van straat was. De wijk heeft dus ook zichtbaar resultaat bemerkt van de ingezette interventie.
Inbeslagname voertuigen Een maatregel die door meer dan één professional wordt genoemd als betekenisvol voor jongeren, is de inbeslagname van voertuigen bij een feit als rijden zonder rijbewijs. Voor ongeveer twintig jongeren was er toestemming verleend om deze maatregel daadwerkelijk op te leggen.16 Het is een heel concrete maatregel en daardoor heel begrijpelijk voor jongeren. De invloed van deze maatregel was flink te noemen. De jongeren schrokken van de inbeslagname en baalden hiervan. Ze gaven aan dat de politie ook een boete kon uitschrijven in plaats van hun voertuig in beslag te nemen. Wanneer de politie uitlegde waarom ze in beslag nam, leidde dit veelal tot begrip. Detentie Of het niet plegen van criminele feiten en/of overlast te wijten is aan het niet aanwezig zijn in de wijk vanwege detentie, kan niet vastgesteld worden, omdat de detentiecijfers incompleet zijn.17 De eventuele effecten van detentie op gedrag (bijvoorbeeld de motivatie tot het volgen van een opleiding of het zoeken van werk) kunnen hierdoor niet bekeken worden. Omdat deze subdoelstelling (d) niet te meten is, kan ook niet worden aangegeven of deze aan het eind van het project is behaald of niet. Hiertoe zou een kwalitatieve analyse van alle voorbeelden van ingezette interventies en het ervaren effect op het gedrag van jongeren kunnen worden uitgevoerd, in combinatie met een recidivemeting op de langere termijn.
2.1.5 Dagbesteding jongeren De vijfde subdoelstelling luidt: “De helft van de meelopers en plussers in de groep is in maart 2012 aan het werk, volgt een opleiding of heeft een goede dagbesteding.” Het gaat in casu om 29 jongeren: 23 meelopers en 6 plussers. Daarvan zouden aan het eind van het project dus in ieder geval 15 jongeren een goede dagbesteding moeten hebben. Van de 29 jongeren die bij aanvang van het project tot de meelopers of plussers van jeugdgroep x gerekend werden, zaten elf jongeren op de middelbare school en stonden acht jongeren ingeschreven bij een instelling voor vervolgonderwijs, voornamelijk een ROC. Het feit dat deze jongeren ingeschreven stonden bij het ROC geeft geen inzicht in het daadwerkelijk volgen van onderwijs. Twee jongeren hadden inkomsten uit een toen nog bestaande WIJ-uitkering en drie jongeren hadden betaald werk.18 In totaal hadden vier jongeren geen dagbesteding in de vorm van een opleiding of werk, maar ook geen inkomen uit werk of een uitkering. Vanuit het jongerenwerk is ingezet op ‘motiverende gesprekken’ met een aantal jongeren die tot doel hadden om de jongeren te motiveren om aan de slag te gaan met een opleiding of werk. Na een aantal van deze gesprekken, heeft zich echter een vervelend incident voorgedaan. Jongeren kwamen er namelijk achter dat jongerenwerkers informatie over hen deelden met de politie. Zij voelden zich door het jongerenwerk verraden en het opgebouwde vertrouwen was weg. Hierna is deze maatregel niet goed van de grond gekomen. Het blijkt bovendien moeilijk om positieve interventies te plegen.
16
Het is overigens niet gelukt deze maatregel bij elke mogelijkheid daadwerkelijk in te zetten, doordat niet alle politiecollega’s die met de jongeren te maken kregen de maatregel kenden. 17 Informatie betreffende uitgezeten jeugddetentie kon voor het doel van deze rapportage niet verstrekt worden. 18 Het ontvangen van een WIJ- of WAJONG-uitkering betekent ook niet per definitie dat er een dagbesteding is of een werkleertraject wordt gevolgd. Bij de WAJONG is dit niet verplicht. Bij een WIJ-uitkering krijgt de jongere diverse opdrachten aangeboden en wordt hij/zij aangemeld voor een werk-leertraject.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
13
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Het aanbieden van werk blijkt slechts eenmalig te kunnen en niet structureel, terwijl dit juist zo van belang is.19 Wanneer tabel 2.1.5.1 bekeken wordt, is zichtbaar dat ook aan het eind van de projectperiode de meerderheid van de plussers of meelopers een goede dagbesteding heeft. Van de vier jongeren zonder dagbesteding bij aanvang van het project is één jongere aan het werk en heeft één zich ingeschreven bij een ROC. Twee jongeren die bij aanvang van het project ingeschreven stonden bij het ROC, hebben aan het eind van het project geen goede dagbesteding meer. Tabel 2.1.5.1 Aanvang project Middelbaar onderwijs Ingeschreven bij ROC Arbeid
11 8 3
WIJ-uitkering Ziektewet
2 1
Geen werk, opleiding, inkomen
4
Einde project Middelbaar onderwijs Ingeschreven bij ROC Arbeid
6 10 5
WWB (WIJ)-uitkering WAJONG Gesloten jeugdinrichting Geen werk, opleiding, inkomen
2 1 1 4
Bron: Gemeente Utrecht, 2012
Uit enkele gesprekken met de jongeren blijkt dat zij een bijbaan hebben die niet bekend is bij het projectteam. Zij geven aan dat zij vanuit jongerenwerk, een jobcoach of de wijkagent geen ondersteuning hebben gehad bij het zoeken van een baan. Uit voorbeelden blijkt echter dat het projectteam wel degelijk jongeren heeft begeleid naar een dagbesteding. De jongeren leggen soms zelf de link niet tussen het vinden van een baan en de bijdrage die (iemand uit) het projectteam hierin heeft geleverd. Het is dus heel belangrijk om die link aan de jongeren uit te leggen, hetgeen onvoldoende is gebeurd. Al met al is de vijfde subdoelstelling ruimschoots gehaald. Dit was al het geval bij aanvang van het project (25 van de 29 jongeren hebben een dagbesteding) en is aan het eind van het project wederom het geval (25 van de 29 jongeren hebben een dagbesteding). Het is niet duidelijk geworden welke maatregelen hieraan hebben bijgedragen. Diverse professionals geven aan dat ouderbetrokkenheid hierin verder uitgebouwd dient te worden. Men vindt dat dit in het project Scheve Beelden onvoldoende is gebeurd en dat hier nog kansen liggen.
2.2 Resultaat volgens buurtbewoners en ondernemers De laatste subdoelstelling heeft betrekking op de ervaring van buurtbewoners en ondernemers met de geïntensiveerde aanpak. Wat hebben zij van die aanpak gemerkt? Heeft de aanpak volgens hen effect gesorteerd? Voelen zij zich betrokken bij het project en bij de aanpak van de veiligheidsproblemen in hun wijk? Allereerst wordt de subjectieve veiligheid in de wijk besproken. Vervolgens komt hun betrokkenheid bij de aanpak aan de orde. Hier komen dus zijdelings ook hoofddoelstellingen 2 en 4 aan bod.
2.2.1 Veiligheid in de wijk Hoe de bewoners de veiligheid in de wijk ervaren is op twee manieren onderzocht. Enerzijds door de resultaten van de inwonersenquête van de gemeente Utrecht uit 2010 en 2011 tegen elkaar af te zetten en anderzijds door weer te geven wat bewoners in de interviews beschrijven. In 2011 heeft bijna de helft (49%) van alle inwoners in Kanaleneiland Zuid vaak overlast door of van jongeren op straat ervaren (Inwonersenquête gemeente Utrecht, 2011).20 Dit aantal is gelijk aan 2010. In Kanaleneiland Noord ervaart maar liefst 61 procent van de bewoners in 2011 vaak 19
Deze bevinding heeft – buiten het project om – geleid tot een nieuwe pilot. Deze pilot van de gemeente Utrecht is gericht op het verbeteren vand e samenwerking tussen twee diensten opdat een specifieke groep jongeren een startkwalificatie haalt en over een goede dagbesteding beschikt. 20 Een belangrijke kanttekening is dat de respons voor het invullen van de inwonersenquête klein was (slechts 100 enquêtes op de 7700 inwoners van Kanaleneiland Zuid). De uitkomsten van de enquête zijn daardoor (zeer) indicatief.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
14
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
jongerenoverlast op straat. In de hele wijk Zuidwest is dit dertig procent en in de gehele stad Utrecht ervaart ‘slechts’ negentien procent vaak overlast van of door jongeren op straat. Het percentage buurtbewoners dat zich wel eens onveilig voelt in de buurt is in 2011 ook gelijk aan 2010 en ligt op 44 procent. De algemene tendens in de stad en de wijk Zuidwest is dat ervaren jongerenoverlast en onveiligheidsgevoelens in 2011, licht zijn afgenomen ten opzichte van 2010. In Kanaleneiland Noord is dit aantal flink toegenomen (2010: 46%), terwijl in Kanaleneiland Zuid de aantallen gelijk zijn gebleven. In Kanaleneiland Zuid vindt zeventien procent van de inwoners dat de jongerenoverlast is toegenomen in de afgelopen twaalf maanden en 25 procent vindt juist dat de jongerenoverlast is afgenomen (Inwonersenquête gemeente Utrecht, 2011). Een kwart van de bewoners die deelgenomen hebben aan de inwonersenquête ervaart dus een positieve verandering in de wijk. Uit interviews met dertien buurtbewoners die deelnemen aan de overlasttelefoon, blijkt dat zij voorafgaand aan het project en tijdens het voorjaar van 2011 incidenteel tot dagelijks in aanraking komen met de jeugd in de wijk.21 In een aantal gevallen komt het voor dat jongeren “gewoon” in groepjes op straat staan en wat praten of voetballen op een parkeerterrein. Het daadwerkelijke contact met de jeugd is voor de meesten minimaal. De confrontatie met de jeugd wordt in veel gevallen onprettig gevonden. Men heeft hierbij moeite met de aanspreekvormen die jongeren gebruiken. Bewoners ervaren overlast van de jeugd op straat omdat zij onder andere hinder veroorzaken met voertuigen, lawaai en rotzooi maken, samenscholen en dingen vernielen. Buurtbewoners ervaren dat ze lastig gevallen worden door de jeugd en enkele respondenten noemen als voorbeeld drugsgebruik en drugshandel. De grootte van de groepen waarin de jeugd zich begeeft, is zeer afhankelijk van de locatie. Aangegeven wordt dat het nooit ‘slechts’ twee jongeren zijn. Het aantal varieert van gemiddeld drie tot negen personen. Op enkele locaties loopt dit op tot wel twintig jongeren, met een vaste kern per locatie van ongeveer acht tot twaalf jongens. Volgens een enkele bewoner groeperen de jongens niet meer in zulke grote aantallen (meer dan tien) als anderhalf jaar geleden het geval was (2009/2010). Het gedrag van de jongeren beïnvloedt de respondenten en de wijk op diverse manieren. Bewoners zijn gefrustreerd wanneer het gaat om beschadiging van hun eigendommen, vervuiling van hun woonomgeving, de superieure houding van de jongeren en de beperkingen die zij als burger ervaren in het aanpakken van de jongeren. Daarnaast ervaren de bewoners angst voor (nieuwe) beschadigingen aan hun auto’s, inbraak in hun auto’s of woning en berovingen. Verscheidene bewoners passen hun gedrag aan om situaties te voorkomen waarbij zij in negatief contact kunnen komen met de jeugd. Aan het eind van de projectperiode is een interview gehouden met dezelfde respondenten. Zij ervaren enkele veranderingen in de wijk. Zo geven de bewoners aan dat het de laatste maanden rustig is op straat. De meesten denken overigens dat dit door de winter komt. Het lijkt alsof er veel meer jongeren op straat zijn met mooi weer en men verwacht dat de overlast in het voorjaar terugkeert. Anderen noemen als reden voor de vermindering van overlast dat er een aantal jongeren (leiders binnen de groepen) is opgepakt of een gebiedsverbod opgelegd heeft gekregen. Tot slot wordt genoemd dat door het project bepaalde veranderingen zijn doorgevoerd in de openbare ruimte die tot vermindering van de overlast hebben geleid. Door het weghalen van paaltjes en kasten waarop de jongeren konden zitten, is ook de hangplek en daarmee de overlast op de desbetreffende plek(ken) verdwenen. Het beeld dat het in februari 2012 rustiger is op straat dan een tijdje geleden, wordt ook vanuit een andere bron bevestigd, namelijk door een meerderheid van de bewoners die deelgenomen heeft aan het vooronderzoek naar de portiekaanpak aan de Stanleylaan.22 Ondanks dat het rustiger is geworden in de wijk ervaren de bewoners nog steeds verschillende vormen van overlast. In het bijzonder wordt hier afval op straat genoemd. Ook het voetballen tussen de auto’s, geschreeuw en scheuren met scooters zorgt nog voor overlast. De ene bewoner spreekt de 21
Het is belangrijk om te vermelden dat hier in algemene zin over jeugd in de wijk wordt gesproken en niet specifiek over de jongeren uit jeugdgroep x. In het onderzoek van de Stanleylaan zijn interviews gehouden met 34 huishoudens. Meestal is hierbij met één persoon gesproken, soms is er gesproken met meerdere aanwezige familieleden.
22
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
15
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
jongens gemakkelijk aan op hun gedrag en de ander negeert hen. Wat opvalt in de interviews is dat men de jongeren eerder aanspreekt op het achterlaten van afval dan op de andere vormen van overlast. Het is niet duidelijk waarom dit zo is. Net als voor de projectperiode worden de omgangsvormen van de jongeren als vervelend ervaren.
2.2.2 Eenduidige aanpak Wat zien buurtbewoners van de overheid als het gaat om de aanpak van jongerenoverlast? Voelen zij zich betrokken bij die aanpak en zijn zij goed geïnformeerd over de tussentijdse resultaten? Deze vragen zijn meegenomen in het interview dat met buurtbewoners gehouden is. In het eerste interview geven buurtbewoners aan dat men de meeste partijen niet zichtbaar genoeg vindt als het gaat om het aanpakken van de jeugdoverlast. De politie ziet men in de auto rijden, maar te weinig op de fiets of te voet in daadwerkelijk contact treden met de jeugd en andere burgers. Hierdoor zijn zij te weinig benaderbaar. Er is onvoldoende communicatie over en weer en zo loopt de politie volgens de buurtbewoners een hoop mis. In hun beleving komt de politie alleen maar als er een melding is en is zij te weinig preventief aanwezig. De politie zou ook meer in burger aanwezig moeten zijn om dingen te kunnen waarnemen.23 Nu is de politie te opvallend en daardoor onttrekt zich een hoop aan het zicht. Vooral ‘s zomers na 23:00 is de roep om meer politie (al dan niet in burger) groot. Eén bewoner geeft aan dat na 16:00 al nauwelijks meer gesurveilleerd wordt en juist dan begint de rottigheid. Ook het structurele karakter van surveillance ontbreekt volgens deze respondent. De mening van de respondenten aan het einde van het project over de aanwezigheid van en het optreden door de politie, is over het algemeen positief. De politie wordt regelmatig in de wijk gezien en het lijkt alsof er harder wordt opgetreden. Men ziet geen verandering in de wijze van surveilleren (nog steeds veel in de auto en weinig te voet of op de fiets). De wijkagenten worden over het algemeen als zeer betrokken beschouwd. Het jongerenwerk wordt meer in de wijk gezien en dit wordt als positief ervaren, zolang het om de jonge kinderen gaat. De activiteiten zijn volgens hen veelal aantrekkelijk voor jeugd tot veertien à vijftien jaar. Als bijkomend nadeel wordt wel aangegeven dat er soms meer vernielingen plaatsvinden op locaties in de doorloop na activiteiten op het jongerencentrum. Over de door de veiligheidspartners ingezette maatregelen is men overwegend positief. De bewoners uit de wijk ervaren duidelijkheid door de bewonersbijeenkomsten. Deze duidelijkheid zit in het uitleg krijgen over (on-) mogelijkheden in de aanpak van jongerenoverlast en criminaliteit door diverse partijen, een terugkoppeling krijgen van behaalde resultaten en betrokken worden, oftewel een concrete stem kunnen laten horen. Buurtbewoners ervaren de overlasttelefoon als zeer positief. Veelgenoemde reacties zijn dat de lijnen kort zijn, dat men zich gehoord voelt, dat men zich serieus genomen voelt, dat de reactiesnelheid goed is, dat er uitleg wordt gegeven waarom iets wel of niet kan, dat meldingen netjes worden afgehandeld en dat de situatie ter plaatse bekend is. Meerdere bewoners geven in het tweede interview aan dat de bereikbaarheid van en de reactiesnelheid op een overlastmelding, bij hen voor een grotere meldingsbereidheid heeft gezorgd. De enige negatieve noot gaat over het tijdstip tot waarop men kan bellen. Dit tijdstip dient volgens de buurtbewoners opgerekt te worden tot minimaal 23:00 uur, maar in de zomer liever tot 02:00 uur ’s nachts.24 Samenvattend kan gezegd worden dat de overlasttelefoon in combinatie met de bewonersbijeenkomsten door de deelnemers als positief wordt ervaren. Zij ervaren alleen al door hun geïnformeerde positie meer veiligheid en hebben meer begrip voor wat er gedaan wordt. Hierbij moet wel direct gezegd worden dat dit in principe alleen geldt voor de deelnemers, want overige buurtbewoners moeten het hebben van wat zij zien en hun contacten met gemeente en politie op de
23
Het is de vraag of bewoners een agent in burger als zodanig zouden herkennen. Uit informatie over het gebruik van de overlasttelefoon blijkt dat deze in de periode mei 2011 tot maart 2012 69 keer is gebeld om melding te doen van overlast. In zestig procent van de gevallen is de politie ter plaatse gegaan. In de meeste gevallen waarin ter plaatse is gegaan, is niemand aangetroffen. In een aantal gevallen renden de jongeren weg of heeft er een gesprek plaatsgevonden. In een enkel geval zijn jongeren bekeurd of aangehouden. Vijftien jongeren uit jeugdgroep x zijn weleens aangetroffen na een melding via de overlasttelefoon.
24
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
16
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
reguliere telefoonlijnen. Er ligt dus nog een kans in communicatie van de overlasttelefoon richting een bredere groep buurtbewoners.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
17
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
3
Conclusie en aanbevelingen
3.1 Conclusie In het pilotproject Scheve Beelden zijn, in een samenwerkingsverband tussen politie Utrecht, gemeente Utrecht, Openbaar Ministerie Utrecht-Lelystad (OM), Bureau Jeugdzorg Utrecht (BJZ), Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Stichting Reclassering Nederland, Stichting jongerenwerk Utrecht (JoU) en de Nederlandse politieacademie (NPA), veel acties ondernomen om in één wijk, een overlastgevende groep op overlastgevend en crimineel vlak aan te pakken, maar ook om de overige bewoners van de wijk weer in positie te brengen. Bij de interventies is onder andere gekeken naar de mogelijkheden die het strafrecht, het bestuursrecht en het civielrecht biedt. Een van de uitgangspunten van het pilot project Scheve Beelden is het uitvoeren van een experimenteel project. In dit project is het experimentele slechts ten dele tot uiting gekomen. De plusmin-mee methodiek (PMM) is voor het eerst ingezet in dit project en ook bepaalde maatregelen uit de overlastwet (voetbalwet) zijn in dit project voor het eerst in Utrecht toegepast. De overige maatregelen die in het kader van dit project zijn ingesteld, borduren voort op reeds bestaande interventies. De kans om daadwerkelijk met nieuwe of elders ingezette interventies te experimenteren, is daarmee niet optimaal benut. Het beeld van de betrokken professionals na afloop van het project is dat met een zorgvuldiger ingezet en beter op elkaar afgestemde toepassing van maatregelen nog veel winst te boeken is en dat daarvan wellicht meer te verwachten is dan van de inzet van nieuwe interventies. In het licht van de diverse doelstellingen zijn de resultaten van het project beperkt. In ogenschouw moet worden genomen dat de complexe problematiek betreffende jeugdoverlast zich veelal niet in één jaar laat oplossen. De resultaten kunnen dan ook meer als tusseneffect beschouwd worden. Het blijkt bijvoorbeeld nog te vroeg om al een effect te zien van de maatregelen op de totale criminaliteit en overlast die door de jongeren wordt veroorzaakt. Deze lijkt nog niet te zijn gedaald of gestegen. Wel komen de jongeren aan het eind van het project vooral met de politie in aanraking voor delicten uit de categorie ‘geweld en intimidatie’, terwijl zij voorafgaand aan het project vooral vermogensdelicten pleegden. De verwachting is dat de jongeren steeds beter doorkrijgen dat zij niet wegkomen met geweld en intimidatie en dat ook hierin een daling zal optreden. Het is dus aan te bevelen om het effect van de maatregelen op de lange termijn te monitoren. De buurtbewoners, ondernemers en professionals ervaren al wel meer rust in de buurt. Zij hopen dat deze verandering duurzaam is. Een zichtbaar effect van de maatregelen is te zien in het sepotpercentage dat in 2011 gedaald is met 36% ten opzichte van 2010. De subdoelstelling (daling van 50%) is nog niet gehaald, maar er is wel sprake van een daling. Ook heeft meer dan de helft van de plussers en meelopers uit de jeugdgroep een goede dagbesteding. Een kanttekening die hierbij moet worden gemaakt dat dit aan het begin van het project ook al het geval was. De overige doelstellingen zijn te algemeen geformuleerd om een goede effectmeting op uit te voeren. Er zijn geen indicatoren gevonden dat de jongeren niet meer in positie zijn om stelselmatig criminaliteit te plegen. De positie om stelselmatig overlast te plegen is echter wel aangetast. Belangrijke mechanismen die daaraan waarschijnlijk hebben bijgedragen, zijn het verbaliseringsbeleid (betekenisvol), de korte lijnen met het OM (snelheid), de kwaliteit van de verbalen (minder sepots) en de eenheid in afdoen (de wasstraat, zie bijlage II). Ook de wijzigingen die de gemeente in de ruimtelijke ordening heeft aangebracht, hebben ervoor gezorgd dat meerdere locaties in de wijk onaantrekkelijke hangplekken zijn geworden. Vooral het weghalen van bepaalde kastjes en betere verlichting worden door buurtbewoners aangehaald als successen in het tegengaan van hangen door jongeren en de veelal daarmee gepaard gaande overlast.
Werkzame mechanismen Welke maatregelen hebben daadwerkelijk effect? In hoeverre zijn de resultaten in het pilot project Scheve Beelden de uitkomst van de inzet van mensen en het tackelen van bestaande obstakels in de ketensamenwerking? Volgens meerdere professionals is er resultaat behaald dankzij de inzet van mensen en niet zozeer vanwege het doorzetten van genomen initiatieven. Zaken die nu in het project Politie Utrecht - Afdeling Analyse
18
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
meegenomen zijn, liggen veelal op het vlak van processen (organisatie achter de schermen, betere/effectievere samenwerking partners, inrichting werkzaamheden, heldere afspraken, korte lijnen). Mooie resultaten, maar hoe vertaalt dit zich naar interventies die houvast bieden in de algemene aanpak van een jeugdgroep? Opbrengsten uit het project die meegenomen worden in de nieuwe groepsaanpak jeugdgroepen liggen op het vlak van de wasstraat, het vervallen van leeftijdsgrenzen en de inzet van vaste (adoptie) rechercheurs op een jeugdgroep. Diverse initiatieven die niet, of beperkt tot uitvoering zijn gekomen binnen het project, worden voortgezet of verder uitgewerkt. Zo heeft de constatering dat de reguliere voorzieningen ten behoeve van het begeleiden van jongeren naar een zinvolle dagbesteding in veel gevallen te weinig toegankelijk zijn voor onze doelgroep, geleid tot een nieuwe pilot. Deze pilot van de gemeente Utrecht is gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen twee diensten opdat een specifieke groep jongeren een startkwalificatie haalt en over werk of een goede dagbesteding beschikt. Een van de grootste successen van het project is de overlasttelefoon in combinatie met de bewonersbijeenkomsten. Zowel bewoners als de overheidspartijen profiteren van de opbrengsten hiervan. Het succes zit vooral in de verbeterde verstandhouding (wederzijds begrip). Belangrijk is dat op de lange termijn meer buurtbewoners betrokken dienen te worden, wil het effect van betrokkenheid en een goede informatiepositie afstralen op de hele wijk en ook voor het op grote schaal verbeteren van heterdaadkracht en de informatiepositie van de overheid. Scheve Beelden is als lerend project voor de betrokken instanties geslaagd te noemen. De samenwerking is verbeterd en een aantal instanties heeft grote stappen kunnen zetten als het gaat om bijvoorbeeld aanpassen van bestaande werkwijzen en inrichting van processen. Er is geleerd van weerbarstigheden en het is gelukt om een probleem in de wijk weer centraal te stellen.
3.2 Aanbevelingen
Zorg er bij een volgend project voor dat doelstellingen specifieker worden geformuleerd en beter worden geoperationaliseerd, zodat de effecten beter kunnen worden gemeten. Voor aanvang van een project dient een nulmeting te worden verricht. Breidt de bewonersgroep die betrokken is bij de overlasttelefoon uit om de positieve effecten van dit middel te laten uitvloeien over de hele wijk. De betrokken groep is nu nog te klein en te homogeen. Daarnaast is het wenselijk dit middel in meerdere wijken met eenzelfde problematiek te introduceren. Daarnaast dienen de tijden waarop naar de overlasttelefoon kan worden gebeld en waarop actief wordt gesurveilleerd in de wijk, te worden uitgebreid naar de hottimes. Bewoners vragen om een bereikbaarheid van deze lijn tot 02:00 ’s nachts en om extra surveillance na 23:00 uur. Probeer de surveillance met de auto af te wisselen met surveillance op de fiets en te voet. Probeer de betrokkenheid van ouders bij de aanpak van hun kinderen te vergroten. Zij kunnen bijdragen aan het verminderen van overlast en criminaliteit en de jongeren stimuleren in het zoeken naar een zinvolle dagbesteding. Met het oog op een duurzame verandering op straat verdient het aanbeveling om eind 2012 of begin 2013 een scan uit te voeren naar de stand van zaken in de wijk en daarbij de factoren die nu als mogelijk succes zijn benoemd, nog eens onder de loep te nemen. Voor het daadwerkelijk bepalen van de effectiviteit van bepaalde interventies, zoals het in beslag nemen van voertuigen in plaats van het uitschrijven van een standaardboete, dienen deze te worden herhaald bij andere groepen. Voorgaande punten moeten leiden tot een beperkte lijst van interventies, die aangevuld kan worden bij bewezen succes van andere interventies.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
19
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Bijlage I:
De brief
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
20
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Bijlage II:
Wasstraat
Onderstaande schema’s zijn geanonimiseerd. De persoonlijke namen zijn veelal vervangen door een functie of organisatie.
Misdrijf jongere
Heterdaad
Buiten heterdaad
Kopstuk - ?
Vooroverleg tussen politie en OM
Ja: direct contact OvJ en politie
Zaak naar rechercheur / VVC UZ
Nee: zaak naar rechercheur / VVC UZ
Voorgeleiding: OvJ
ZSM: altijd overleg met OvJ
Inzenden: vaste beoordelaar beoordeelt
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
21
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Overtreding jeugd
Staat op lijst van de ‘speciaaltjes overtredingen’
Jongere direct horen als verdachte, liefst op politiebureau door betreffende collega (denk aan Salduz)
Staat niet op lijst van de ‘speciaaltjes overtredingen’
Bekeuring + mutatie
Indien verhoor niet direct lukt: zelf afspraak maken en zelf verhoor doen
Laatste optie: zaak melden bij projectleider politie of rechercheur voor verhoor
EDM opmaken (door eerste verbalisant) binnen twee weken
Projectleider politie of rechercheur zet stempel en ‘tav ...’
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
22
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Bijlage III:
Interviewopzet buurtbewoners
Respondenten(werving) Diverse bewoners uit Kanaleneiland Zuid die vrijwillig deelnemen aan de overlasttelefoon in project Scheve Beelden is gevraagd om op een tweetal momenten deel te nemen aan een interview over de jongerenoverlast in de buurt, de rol van de overheid op straat en de rol van de burger, dan wel de eigen rol in de aanpak van of het omgaan met jongerenoverlast in hun eigen buurt. Alle geïnterviewde bewoners zijn op één of meerdere voorlichtingsbijeenkomsten van de overlasttelefoon geweest. Op het moment van schrijven zijn er 47 individuen die meedoen aan de overlasttelefoon en zij wonen op veertig verschillende adressen in de wijk. Veertien personen zijn op geen enkele bewonersbijeenkomst geweest, voor enkelen komt dit doordat zij pas recent bij de overlasttelefoon betrokken zijn. De gemiddelde deelnemer aan de overlasttelefoon is van autochtone afkomst. Zij zijn oververtegenwoordigd als gekeken wordt naar de etnische samenstelling van de wijk. De leeftijdsverdeling is van begin twintig tot 75 jaar oud. De man-vrouw verdeling is nagenoeg half om half. Niet iedereen die zich op voorhand heeft opgegeven voor de overlasttelefoon is ook benaderd voor een interview. Alleen die personen die een bewonersbijeenkomst hebben bijgewoond zijn benaderd25. Met een respons van ruim 75 procent is de motivatie van mensen om hun mening te geven hoog te noemen. Redenen om niet mee te doen waren geen tijd binnen gewenste periode van afname en één persoon was bang voor represailles. Ook hebben twee personen niet gereageerd op herhaaldelijke email- en voicemailberichten. De personen die uiteindelijk deelgenomen hebben aan de interviews variëren in geslacht, leeftijd, gezinssamenstelling, opleidingsgraad en woonduur in de wijk. Iedereen die heeft deelgenomen aan de interviews heeft een betaalde deel- of voltijdbaan, volgt een studie of is gepensioneerd. De leeftijd varieert van 24 tot 75. De gezinssamenstelling varieert van alleenstaand tot samenwonend of een gezin met kinderen. De leeftijd van de kinderen varieert van drie jaar oud tot zestien jaar oud. De respondenten die het kortst in de wijk wonen, ongeveer vijftig procent, wonen daar nu vier jaar, terwijl een drietal respondenten al meer dan dertig jaar (twee bijna veertig jaar) in de wijk woonachtig is. Diverse respondenten geven aan niet in de wijk te willen blijven wonen. Belangrijkste reden is de (toekomstige) kinderen niet in deze wijk te willen laten opgroeien. Deze respondenten hebben in de meeste gevallen ook daadwerkelijk zelf een negatieve aanvaring met jeugd gehad of zijn het slachtoffer geweest van criminaliteit.
Interview I Rol van de groep op straat 1 Op welke wijze komt u in aanraking met de jeugd in de wijk? 2 Hoe gedraagt deze jeugd zich op straat? (wat doen ze specifiek?) 3 Om hoeveel problematische jongeren gaat het? 4 Hoe beïnvloedt dit gedrag de wijk? 5 Wat voor een invloed heeft het gedrag van de jongeren op u? Rol van de overheid op straat 1 Is de overheid* volgens u aanwezig in de wijk? Welke partijen zijn dit? 2 Kunt u de aanwezigheid in de wijk omschrijven? Wat doen zij? 3 Wat verwacht u van de overheid op straat? 4 Wat is de invloed van deze partijen op de jeugd in de wijk? 5 Wat kan er veranderen in de rol die de overheid heeft op straat?
25
Personen die nog niet op een bijeenkomst waren geweest, zijn niet op de hoogte van de inhoud van het project. Kennis van het project werd als noodzakelijk ervaren voor het afnemen van het interview.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
23
Project Scheve Beelden - Eindrapportage
Rol van de burger op straat 1 Wat verwacht u van de burger op straat? Wat is hun rol? 2 Heeft wat u betreft de burger een rol in het aanspreken van jeugd? Waarom wel/niet? 3 Wat is er nodig om een burger een actieve rol op straat te laten pakken? Eigen rol op straat 1 Wat doet u op straat als u overlast of criminaliteit door jongeren bemerkt? 2 Vindt u dat u daar een rol in heeft? Waarom wel of niet? Indien van toepassing: 3 Wat weerhoudt u om in te grijpen? 4 Wat heeft u nodig om wel in te grijpen? 5 Zijn er veranderingen in de wijk die u stimuleren om wel in te grijpen? Zo ja, welke zijn dit?
* onder overheid wordt verstaan gemeente, politie, jongerenwerk, straatcoaches, OM etc.
Interview II Rol van de groep op straat 1 Hoe is de huidige situatie mbt overlast door jeugd in de wijk? (soort ovlst/locaties/andere jongeren?) 2 Hoe gedraagt deze jeugd zich op straat? (wat doen ze specifiek?) 3 Om hoeveel problematische jongeren gaat het? 4 Hoe beïnvloedt dit gedrag de wijk nu? 5 Is er in het afgelopen jaar iets veranderd mbt de overlast van de jeugd? 6 Hoe uit zich dat? 7 Wat voor een invloed heeft het huidige gedrag van de jongeren op u? Rol van de overheid op straat (in relatie tot jeugdoverlast/jeugdcriminaliteit) 1 Welke overheidspartijen ziet u in de wijk? 2 Kunt u de aanwezigheid in de wijk omschrijven? Wat doen zij? 3 Is er het afgelopen jaar iets veranderd in wat de overheid op straat doet? (Details). 4 Wat kan er volgens u nog beter? (Details) Rol van de burger op straat en de eigen rol 1 Is er iets veranderd in de rol van de buurtbewoners op straat t.o.v. jeugdoverlast? 2 Indien ja, wat heeft daaraan bijgedragen? (bijv. ovlst.tel./weerbaarheid, info van politie/gemeente?) 3 Is uw eigen rol veranderd? 4 Indien ja, wat heeft daaraan bijgedragen? (bijv. ovlst.tel./weerbaarheid, info van politie/gemeente?) 5 Wat heeft u nodig om een actieve rol in de aanpak van jongerenoverlast in uw wijk te pakken? Aanvullend 1 Wilt u nog iets toevoegen aan dit interview? (Tips? Wensen?)
* onder overheid wordt verstaan gemeente, politie, jongerenwerk, straatcoaches, OM etc.
Politie Utrecht - Afdeling Analyse
24