Nr. 71.926
SCHEIDSRECHTERLIJK VONNIS ter zake van een geschil in hoger beroep tussen de besloten vennootschap A., hierna te noemen “hoofdaanneemster”, a p p e l l a n t e, gemachtigde: mr. C.P.B. Kroep, advocaat te Enschede en de besloten vennootschap B., hierna te noemen “onderaanneemster”, g e ï n t i m e e r d e, gemachtigde: mr. D. Berlijn, advocaat te Alblasserdam.
HET SCHEIDSGERECHT 1.
Ondergetekenden, MR. J.C. VAN DIJK, lid-jurist van het College van Arbiters van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, IR. J.J. HUIS IN ‘T VELD, en ING. N.T.J. BOLTEN, beiden lid-deskundige van dit College, zijn door de voorzitter van deze Raad overeenkomstig de statuten van de Raad benoemd tot scheidslieden in dit geschil in hoger beroep. Appelarbiters hebben hun benoeming schriftelijk aanvaard. Bij brief van 3 juli 2014 is daarvan mededeling gedaan aan partijen. Overeenkomstig de statuten van de Raad is aan het scheidsgerecht toegevoegd mr. ir. J.R.W. Sweep, secretaris van de Raad.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2.
Bij memorie van grieven van 13 februari 2014, met producties 1 tot en met 16, binnengekomen bij het secretariaat van de Raad op 14 februari 2014, is hoofdaanneemster in hoger beroep gekomen van het scheidsrechterlijk vonnis van 22 november 2013 onder nummer 33.481 gewezen door mr. J.P. Fokker, ir. P. de Jong en ir. H.J.M. Janmaat, allen lid van het College van Arbiters van de Raad, in het geschil tussen hoofdaanneemster als eiseres en de Staat der Nederlanden
(hierna:
opdrachtgever)
als
verweerder
sub
1
en
onderaanneemster als verweerster sub 2. Hoofdaanneemster heeft het procesdossier van het geschil in eerste aanleg overgelegd.
2
3.
Hoofdaanneemster heeft haar appel niet gericht tegen het beroepen vonnis voor zover gewezen tussen haar en opdrachtgever.
4.
Voor de loop van het geding wordt verder verwezen naar de volgende stukken: - de memorie van antwoord, met producties 17, 18 en 19; - de brief van 23 oktober 2014 van mr. Kroep met als bijlagen productie 20 tot en met 99; - de brief van 27 oktober 2014 van mr. Berlijn; - de brief van 28 oktober 2014 van mr. Kroep; - de brief van 28 oktober 2014 van het secretariaat van de Raad; - de brief van 5 november 2014 van mr. Kroep met als bijlage productie 100; - de pleitnota van mr. Kroep; - de pleitnota van mr. Berlijn.
5.
De
mondelinge
behandeling
van
het
onderhavige
geschil
heeft
plaatsgevonden op 19 november 2014.
6.
Bij brief van 27 oktober 2014 van mr. Berlijn heeft onderaanneemster bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de producties 20 tot en met 99. Nu voldoende aannemelijk is dat onderaanneemster al in het bezit was van nagenoeg al deze stukken, zij voldoende tijd (ruim drie weken) heeft gehad om te reageren op deze nadere stukken en zij bij pleidooi van mr. Berlijn ook daadwerkelijk inhoudelijk en afdoende op de stukken heeft gereageerd, is onderaanneemster niet in haar belangen geschaad. Bovendien strekt een hoger beroep er mede toe om zo nodig met nieuwe producties een standpunt nader te onderbouwen. Appelarbiters gaan dan ook voorbij aan het door onderaanneemster gehandhaafde bezwaar tegen de nadere stukken. De stukken zijn opgenomen in het procesdossier.
DE GRONDEN VAN DE BESLISSING de bevoegdheid en de ontvankelijkheid 7.
De bevoegdheid van appelarbiters tot beslechting van het onderhavige geschil bij scheidsrechterlijk vonnis staat onbetwist tussen partijen vast.
3
8.
De memorie van grieven is binnen drie maanden na datum van het beroepen vonnis
binnengekomen
bij
het
secretariaat
van
de
Raad,
zodat
hoofdaanneemster in zoverre ontvankelijk is in haar appel. het geschil in eerste aanleg 9.
Tussen hoofdaanneemster en opdrachtgever en tussen hoofdaanneemster en onderaanneemster is een geschil ontstaan naar aanleiding van de tot stand gekomen
aannemingsovereenkomst,
respectievelijk
onderaannemingsovereenkomst betreffende de nieuwbouw van een pand te X., waarvan onderaanneemster de glazen vliesgevel heeft geleverd en gemonteerd. 10.
Er zijn van de voorgeschreven vliesgevel afwijkende profielen voor de stijlen en regels van de vliesgevel toegepast, omdat de voorgeschreven vliesgevel volgens hoofdaanneemster en onderaanneemster ongeschikt zou zijn voor het doel waarvoor zij was bestemd. De bouwtijd ter zake van het aanbrengen van de vliesgevel en de bouwtijd ter zake van het gehele werk zijn overschreden, volgens hoofdaanneemster (met name) voor rekening van onderaanneemster. Daarnaast zijn, voor en na oplevering, lekkages in de vliesgevel opgetreden.
11.
Hoofdaanneemster heeft in eerste aanleg gesteld dat zij niet aansprakelijk is voor de bouwtijdoverschrijding en de gebreken in de vliesgevel. Zij heeft gesteld dat gelet daarop opdrachtgever niet gerechtigd is tot opschorting van betalingen, tot verrekening van korting wegens bouwtijdoverschrijding en tot het achterhouden van de bankgarantie. Kort en zakelijk weergegeven heeft hoofdaanneemster in eerste aanleg gevorderd: primair: o voor recht te verklaren dat sprake is van fouten in het voorgeschreven ontwerp en/of de voorgeschreven bouwstoffen en/of de voorgeschreven onderaannemer en dat opdrachtgever ter zake jegens hoofdaanneemster aansprakelijk is; o opdrachtgever te veroordelen de bankgarantie te retourneren; o hoofdaanneemster te ontheffen van haar verplichting tot het aanbrengen van (lekkageverhelpende) moosrubbers; o opdrachtgever te veroordelen tot betaling van in totaal € 1.499.929,52 + PM ter zake van de laatste termijn van de aanneemsom, meerwerk, rente, onbetaalde rentefacturen, vertragingsschade, kosten deskundigenbericht en kosten juridische procedures/bijstand;
4
subsidiair: voor recht te verklaren dat onderaanneemster jegens hoofdaanneemster toerekenbaar is tekortgeschoten ter zake van de vliesgevel en onderaanneemster aansprakelijk is voor alle kosten en schade die hoofdaanneemster daardoor heeft geleden; o onderaanneemster te veroordelen tot betaling van een door arbiters in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding; o onderaanneemster te veroordelen tot herstel van uitvoeringsfouten; o onderaanneemster te veroordelen tot betaling van € 116.258,47 wegens het niet beschikken over de bankgarantie; o opdrachtgever te veroordelen tot betaling, na herstel van de gebreken, van de laatste termijn ad € 555.361,00 en € 37.357,15 aan onbetaalde rente, alsmede het retourneren van de bankgarantie; o
meer subsidiair: voor recht te verklaren dat opdrachtgever en onderaanneemster jegens hoofdaanneemster hoofdelijk aansprakelijk zijn; o opdrachtgever en onderaanneemster hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 704.914,55 ter zake van de laatste termijn vermeerderd met rente en € 37.357,15 aan onbetaalde rente; o opdrachtgever te veroordelen tot het retourneren van de bankgarantie; o opdrachtgever te veroordelen tot betaling van een door arbiters in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding uit hoofde van aansprakelijkheid ter zake van de vliesgevel; o hoofdaanneemster te ontheffen van haar verplichting tot het aanbrengen van moosrubbers; o onderaanneemster te veroordelen tot betaling van een door arbiters in goede justitie te bepalen bedrag aan schadevergoeding uit hoofde van aansprakelijkheid ter zake van de vliesgevel; o onderaanneemster te veroordelen tot herstel van gebreken aan de vliesgevel; o onderaanneemster te veroordelen tot betaling van € 116.258,47 wegens het niet beschikken over de bankgarantie; o
primair en (meer) subsidiair: o opdrachtgever en/of onderaanneemster (hoofdelijk) te veroordelen in de proceskosten. 12.
Opdrachtgever
heeft
gemotiveerd
verweer
gevoerd
in
conventie
en
geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van hoofdaanneemster. In reconventie heeft opdrachtgever kort en zakelijk weergegeven gevorderd: voor recht te verklaren dat hoofdaanneemster jegens opdrachtgever tekort is geschoten en aansprakelijk is voor door opdrachtgever geleden schade; o hoofdaanneemster te veroordelen een plan van aanpak voor onderzoek naar en herstel van lekkageoorzaken ter goedkeuring voor te leggen op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede van een dwangsom op uitlopen van de herstelwerkzaamheden; o hoofdaanneemster ter zake van mogelijke aanvullende herstelmaatregelen te veroordelen een plan van aanpak voor onderzoek naar en herstel van lekkageoorzaken ter goedkeuring voor te leggen op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede van een dwangsom op uitlopen van de herstelwerkzaamheden; o
5
voor recht te verklaren dat na herstel een garantietermijn van vijf jaar ingaat; o opdrachtgever bij gebreke van herstel door hoofdaanneemster, te machtigen tot herstel ten laste van hoofdaanneemster en hoofdaanneemster te veroordelen tot vergoeding van de kosten ter zake; o hoofdaanneemster te veroordelen tot betaling van € 175.206,12 ter zake van diverse kostenposten te vermeerderen met rente; o hoofdaanneemster in de proceskosten te veroordelen. o
13.
Ook onderaanneemster op haar beurt heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van hoofdaanneemster en geconcludeerd tot afwijzing daarvan
met
veroordeling
van
hoofdaanneemster
in
de proceskosten.
Onderaanneemster heeft geen eis in reconventie ingesteld. 14.
Hoofdaanneemster heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van opdrachtgever in reconventie en geconcludeerd tot afwijzing daarvan met veroordeling van opdrachtgever in de proceskosten.
15.
Het oordeel van arbiters in eerste aanleg, voor zover in dezen van belang, luidt kort en zakelijk weergegeven: o
o
o
o o
o o
o
dat de door hoofdaanneemster gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van fouten in het voorgeschreven ontwerp en/of de voorgeschreven bouwstoffen en/of de voorgeschreven onderaannemer wordt afgewezen; dat de door opdrachtgever gevorderde verklaring voor recht dat hoofdaanneemster jegens opdrachtgever tekort is geschoten en aansprakelijk is voor door opdrachtgever geleden schade wordt toegewezen; dat de kortingsclaim van opdrachtgever en de vertragingsclaim van hoofdaanneemster tot 4 december 2007 worden afgewezen en dat van de resulterende bouwtijdoverschrijding van 107 werkdagen, 94 werkdagen aan korting wordt toegewezen aan opdrachtgever en 13 werkdagen aan vertragingsschade aan hoofdaanneemster; dat de door hoofdaanneemster gevorderde vergoeding van de kosten voor het voorlopig deskundigenbericht wordt afgewezen; dat opdrachtgever voorwaardelijk, onder de voorwaarde dat hoofdaanneemster zal hebben voldaan aan de veroordeling tot herstel van de gevel, dient te worden veroordeeld tot betaling van de slottermijn en het teruggeven van de bankgarantie; dat de vordering van hoofdaanneemster haar te ontheffen van haar verplichting om moosrubbers aan te brengen dient te worden afgewezen; dat onderaanneemster jegens hoofdaanneemster aansprakelijk is voor het herstel van de vliesgevel, behoudens ter zake van herstel van lekkage als gevolg van gebruik van te lange bevestigingsschroeven; dat de door hoofdaanneemster van onderaanneemster gevorderde schadevergoeding (ad bijna € 1,1 mln.) dient te worden afgewezen, omdat hoofdaanneemster en onderaanneemster bindende afspraken hebben gemaakt over de eindafrekening tegen finale kwijting;
6
o dat hoofdaanneemster dient te worden belast met 80% van 0,7 deel de proceskosten en opdrachtgever met 20 % van dat deel, alsmede dat hoofdaanneemster en onderaanneemster elk dienen te worden belast met 50% van 0,3 deel de proceskosten. 16.
Het dictum van het beroepen vonnis voor zover gewezen in het geschil tussen hoofdaanneemster en onderaanneemster luidt: VERKLAREN VOOR RECHT dat onderaanneemster jegens [hoofdaanneemster] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst betreffende het bedrijfsklaar opleveren en garanderen van de vliesgevel van besteknummer 30.04133 van 24 maart 2006 ten behoeve van het project 50458: Y. te X. en dat onderaanneemster aansprakelijk is voor alle kosten en schade, zoals arbiters blijkens dit vonnis in goede justitie vermenen te behoren; VEROORDELEN onderaanneemster tot deugdelijk herstel ter zake van de gevellekkages, binnen de in het plan van aanpak vermelde termijnen, met inachtneming van wat hierover in r.o. 105 t/m r.o. 110 en 125 in dit vonnis is vermeld; BEPALEN dat onderaanneemster voor elke werkdag, een deel van een werkdag daaronder begrepen, dat zij niet aan de veroordeling tot herstel heeft voldaan, aan [hoofdaanneemster] een onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt van € 10.000,00, in geval van cumulatie van verbeurde dwangsommen tot een maximum van € 250.000,00; VEROORDELEN onderaanneemster om ter verrekening van de proceskosten aan [hoofdaanneemster] te betalen € 6.911,31 (zesduizend negenhonderdelf euro en eenendertig cent); VERKLAREN dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; WIJZEN AF hetgeen meer of anders is gevorderd.
het geschil in hoger beroep 17.
Zoals hierboven (rechtsoverweging 2 en 3) vermeld heeft hoofdaanneemster alleen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg voor zover dat het geschil tussen hoofdaanneemster en onderaanneemster betreft. Hoofdaanneemster voert te dien aanzien twee grieven aan tegen het beroepen vonnis en concludeert: MET CONCLUSIE Dat het Uw Raad moge behagen het vonnis van 22 november 2013, waarvan beroep, te vernietigen op de aangevoerde gronden en, opnieuw rechtdoende, eventueel met aanvulling van de rechtsgronden, voor zover mogelijk uitvoerbaar verklaard bij voorraad: I. voor recht te verklaren dat tussen [hoofdaanneemster] en [onderaanneemster] ter zake van de tussen hen gesloten overeenkomst betreffende het berekenen, tekenen, fabriceren, leveren, bedrijfsklaar opleveren en garanderen van de vliesgevel van besteknummer 30.04133 van 24 maart 2006 ten behoeve van het project 50458: Y. te X. geen
7
finale kwijting is overeengekomen en [onderaanneemster] daarvoor jegens [hoofdaanneemster] schadeplichtig is; II. [onderaanneemster] te veroordelen tot betaling aan [hoofdaanneemster] van een bedrag ad € 1.182.965,60, althans een door uw Raad in goede justitie te bepalen bedrag, ter vergoeding van de schade die [hoofdaanneemster] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming zijdens [onderaanneemster] heeft geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over vorenbedoeld bedrag gerekend vanaf 1 maart 2014, althans vanaf een door Uw Raad in goede justitie te bepalen datum tot aan die der algehele voldoening; III. [onderaanneemster] te veroordelen in de volledige kosten van dit geding. 18.
Onderaanneemster voert gemotiveerd verweer en concludeert: MET CONCLUSIE: dat het uw Raad moge behagen [hoofdaanneemster] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, het vonnis van uw Raad van 22 november 2013 te bekrachtigen (zo nodig onder verbetering van gronden) en [hoofdaanneemster] te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep.
19.
Bij pleidooi stelt onderaanneemster dat, nu de gevel is opgeleverd, aan een eventuele veroordeling tot betaling de voorwaarde dient te worden gekoppeld dat hoofdaanneemster de door onderaanneemster gestelde bankgarantie retourneert.
de feiten 20.
Voor zover tegen de in eerste aanleg vastgestelde feiten niet is gegriefd of anderszins bezwaren zijn geuit, zijn die feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt.
de beoordeling van het geschil Grief 1 Ten onrechte hebben arbiters in rechtsoverweging 133 van het vonnis geoordeeld dat hoofdaanneemster en onderaanneemster op of omstreeks november 2008 bindende afspraken hebben gemaakt over hun eindafrekening die voorzien in een “afkoop tegen finale kwijting”. 21.
De vliesgevel en het gehele werk zijn opgeleverd in mei 2008. De vliesgevel was enige tijd voordien al gereed.
22.
Hoofdaanneemster en onderaanneemster hebben vanaf die tijd overleg gevoerd over het door onderaanneemster uit te voeren herstel wegens opgetreden lekkages in de vliesgevel, alsmede over de financiële afronding van de door onderaanneemster uitgevoerde werkzaamheden.
8
23.
Daarbij was bekend dat de bouwtijd was overschreden en in welke mate de bouwtijd was overschreden, alsmede dat ter zake claims van opdrachtgever en
hoofdaanneemster
uit
hoofde
van
korting,
respectievelijk
vertragingsschade op tafel lagen. 24.
De
vraag
kwam
aan
de
orde
vertraging/bouwtijdoverschrijding Daarover
discussieerden
of
aan
partijen
al
en
zo
ja
in
welke
onderaanneemster voorafgaand
aan
was de
mate te
de
wijten.
oplevering;
onderaanneemster had in dat kader een factuur van 28 februari 2008 ad € 588.858,36 (inclusief btw) van hoofdaanneemster ter zake van gesteld geleden vertragingsschade van de hand gewezen. 25.
Hoofdaanneemster heeft vanwege de discussie over de aansprakelijkheid facturen van onderaanneemster ad in totaal € 220.105,00 onbetaald gelaten.
26.
Onderaanneemster is akkoord gegaan met verrekening van de volgende bedragen op voornoemd openstaande bedrag: € 85.000,00 uit hoofde van een volgens hoofdaanneemster door onderaanneemster te dragen deel van de korting
wegens te late oplevering, € 32.000,00
uit hoofde van
door
hoofdaanneemster gesteld gemaakte vertragingskosten en kosten in verband met het wind- en waterdicht maken van de vliesgevel, alsmede € 29.050,00 wegens meerwerk. 27.
Voldoende aannemelijk is dat onderaanneemster akkoord gegaan is met verrekening om, zoals zij stelt, hoofdaanneemster uiteindelijk tot betaling op het openstaande bedrag te bewegen.
28.
Gelet
daarop
resteerde
voor
hoofdaanneemster
per
saldo
te
betalen
€ 220.105,00 - € 85.000,00 - € 32.000,00 - € 29.050,00 = € 74.055,00. 29.
Hoofdaanneemster heeft dat bedrag ook daadwerkelijk voldaan, nadat onderaanneemster nog een bankgarantie had gesteld ten belope daarvan, ter zekerheidstelling dat zij haar nog resterende herstelverplichtingen ter zake van de vliesgevel zou nakomen.
30.
Gesteld noch gebleken is dat hoofdaanneemster de resulterende betaling heeft gedaan onder voorbehoud van rechten.
9
31.
Niet is komen vast te staan dat, zoals hoofdaanneemster stelt, overeen is gekomen dat alleen sprake zou zijn van finale kwijting als hoofdaanneemster ook met opdrachtgever tot een finale kwijting zou komen.
32.
Hoofdaanneemster stelt aan het eind van de zitting in appel nog dat de door arbiters in eerste aanleg voor rekening van opdrachtgever gebrachte vertraging van 7 weken betrekking zou hebben op een wijziging van prefab beton naar in het werk gestort beton, niet op de wijziging van het systeem van de vliesgevel zelf. De verrekening van het bedrag van € 85.000,00 zou daarmee in een ander licht komen te staan. Hoofdaanneemster heeft bij dit in appel door haar op het allerlaatste moment aangedragen argument geen enkele verdere onderbouwing gegeven. Appelarbiters gaan er daarom aan voorbij.
33.
Gelet op al het voorgaande is voldoende aannemelijk dat het langdurige overleg tussen hoofdaanneemster en onderaanneemster heeft geleid tot overeenstemming over de afwikkeling van de geschilpunten tussen partijen en de financiële afronding van het werk, tegen finale kwijting over en weer, althans dat onderaanneemster dat zo heeft mogen begrijpen.
34.
Dat hoofdaanneemster zelf de woorden ‘finale kwijting’ of woorden van gelijke strekking
niet
heeft
gebezigd
of
onderschreven
in
de
afrondende
correspondentie tussen partijen maakt dat niet anders. 35.
Appelarbiters volgen hoofdaanneemster niet in haar standpunt dat het overleg tussen partijen is blijven steken bij slechts pogingen om er uit te komen.
36.
Hoofdaanneemster spreekt - gelet op de hierboven besproken verrekening ten opzichte van het openstaande bedrag ad € 220.105,00 - ten onrechte over een ‘laatste termijn’ van € 74.055,00 die zij zou willen kunnen verrekenen met een eventuele vordering van opdrachtgever op hoofdaanneemster.
37.
Ten
overvloede
standpunt
kan
zij
verder
worden
overwogen
gevolgd
dat
dat bij
onderaanneemster gebreke
van
in
haar
appel
van
hoofdaanneemster tegen het oordeel van arbiters in eerste aanleg dat hoofdaanneemster jegens opdrachtgever aansprakelijk is, dat oordeel tussen hoofdaanneemster en opdrachtgever gezag van gewijsde heeft, maar dat
10
daarmee niet automatisch de aansprakelijkheid van onderaanneemster jegens hoofdaanneemster is gegeven. 38.
Tot slot zij eveneens ten overvloede overwogen dat hoofdaanneemster onvoldoende heeft weersproken is dat er talloze andere gebreken en vertragingsoorzaken
waren
die
voor
rekening
en
risico
van
andere
onderaannemers kwamen, zodat, zoals ook arbiters in eerste aanleg hebben overwogen, het allerminst vaststaat dat onderaanneemster voor een hoger bedrag
dan
€ 85.000,00
(€ 85.000,00 (hierboven
+
€ 32.000,00
rechtsoverweging
=)
26)
€ 117.000,00, aansprakelijk
is
althans jegens
hoofdaanneemster ter zake van de bouwtijdoverschrijding. Het beroep van hoofdaanneemster op producties 20 tot en met 100 in dezen maakt dat niet anders. 39.
Gelet op al het voorgaande treft grief 1 geen doel.
40.
Appelarbiters kunnen dan ook de door onderaanneemster opgeworpen exceptio plurium litis consortium - het beroep dat ook opdrachtgever bij het proces moet worden betrokken - laten voor wat het is.
Grief 2 Ten onrechte hebben arbiters de schade die [hoofdaanneemster] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [onderaanneemster] heeft geleden niet aan [hoofdaanneemster] toegewezen. 41.
Hoofdaanneemster stelt dat bij gebreke van finale kwijting de weg vrijstaat om de schade toe te wijzen die zij als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van onderaanneemster heeft geleden.
42.
Nu grief 1 faalt is de weg om de door hoofdaanneemster gestelde schade toe te wijzen juist afgesloten, met inachtneming van het volgende.
43.
Hoofdaanneemster vorderde in eerste aanleg betaling van een bedrag van circa € 1,1 mln. In appel vordert hoofdaanneemster betaling van een bedrag van circa € 1,2 mln. De specificatie van de vordering is gewijzigd en daarnaast
vordert
hoofdaanneemster
in
appel
ook
vergoeding
van
‘proceskosten eerste aanleg’ ad € 34.052,22 en ‘kosten van de raad in eerste aanleg’ ad € 6.911,31.
11
44.
Deze beide laatstgenoemde posten vallen feitelijk buiten de noemer van de finale kwijting en dienen gelet daarop in appel op hun eigen merites te worden beoordeeld.
45.
De eerste post betreft proceskosten die hoofdaanneemster heeft gedragen in het geschil in eerste aanleg tussen haar en opdrachtgever. Niet is komen vast te staan dat, zoals hoofdaanneemster stelt, onderaanneemster geen open kaart heeft gespeeld over de lekkage veroorzakende uitvoeringsfouten als gevolg waarvan deze proceskosten in eerste aanleg voor rekening van hoofdaanneemster zijn gekomen.
46.
De tweede post deelt, nu hoofdaanneemster deze aan het oordeel over de finale kwijting koppelt, het lot van de eerste grief.
47.
Gelet op al het voorgaande treft ook de tweede grief van hoofdaanneemster geen doel.
Tot slot in appel 48.
Naar het oordeel van appelarbiters kunnen zij gelet op wat hierboven ter zake van de grieven is overwogen en geoordeeld, voorbijgaan aan het aanbod van partijen tot het leveren van (getuigen)bewijs.
49.
Nu beide opgeworpen grieven falen zullen appelarbiters het beroepen vonnis bekrachtigen.
50.
Nu appelarbiters gelet daarop niet toekomen aan een veroordeling tot betaling van onderaanneemster, gaan appelarbiters voorbij aan de hierboven onder rechtsoverweging 10 geduide stelling van onderaanneemster.
de proceskosten in appel en overige vorderingen 51.
Nu hoofdaanneemster in overwegende mate in appel in het ongelijk is gesteld,
achten
appelarbiters
het
billijk
dat
hoofdaanneemster
de
proceskosten in appel draagt. 52.
De door de Raad gemaakte kosten in appel hebben tot en met het depot van dit vonnis ter griffie van de rechtbank te Amsterdam € 16.045,60 (waarvan € 2.763,60
aan
hoofdaanneemster
btw)
bedragen
gedane
en
storting.
zijn
verrekend
Appelarbiters
met
de
door
bepalen
de
12
tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van onderaanneemster in appel
gelet
op
het
ongelijk
van
hoofdaanneemster,
in
billijkheid
op
€ 10.000,00. 53.
Ter zake van de proceskosten in appel dient derhalve door hoofdaanneemster aan onderaanneemster te worden voldaan € 10.000,00.
54.
Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd dient te worden afgewezen.
DE BESLISSING Appelarbiters, rechtdoende in hoger beroep als goede mannen naar billijkheid:
BEKRACHTIGEN het vonnis waarvan beroep;
VEROORDELEN hoofdaanneemster ter verrekening van de proceskosten in appel aan onderaanneemster te betalen € 10.000,00 (tienduizend euro);
WIJZEN AF hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen te Amsterdam, 19 januari 2015
w.g. J.C. van Dijk hn 71926 ea 33481
w.g. J.J. Huis in ‘t Veld
w.g. N.T.J. Bolten