Sander en Michal op reis in Afrika, Australië en de Pacific
WEST-AFRIKA DEEL 2 VAN SENEGAL TOT GHANA
Frankrijk’s eerste stapjes op een continent 07 01 04 13:51 Stadsbeeld van het koloniale St. Louis Links een oud pakhuis voor slaven
En nu zijn we in St. Louis. De oudste koloniale stad van Afrika, door de Fransen gesticht in de zeventiende eeuw als hoofdstad van wat uiteindelijk Frans West-Afrika zou worden. De stad ziet er nog precies hetzelfde uit als 150 jaar geleden. Echt prachtig met al die grote koloniale handelshuizen met balkons rondom. Zelfs gisteren in de oude koloniale rechtszaal geweest - die nog steeds dienst doet als rechtszaal en nog helemaal is ingericht met de meubels en het schilderij van toen. We denken eraan over een paar dagen een auto te huren en een week door het noorden en midden van Senegal te toeren. Dat deel van het land is niet zo toeristisch en moeilijk te bereizen met het openbaar vervoer. Enig probleem is dat de verhuurmaatschappij hier vindt dat, ongeacht wie het ongeluk veroorzaakt, wij eventuele schade aan de auto moeten betalen. In Nederland ondenkbaar; wel als het jouw schuld is natuurlijk, maar niet als iemand anders verantwoordelijk is voor de schade. Maar ja, van een kale kip zonder verzekering kun je niet plukken... Reden genoeg dus, om te deze optie nog eens te overdenken. Voor onze hotelkamer
Kijk! Een toubab! 22 01 04 13:07 Na een paar dagen welverdiende rust op een camping aan de Atlantische Oceaan, maken we een rondreis door het deel van Senegal dat boven The Gambia ligt. De toeristenindustrie is hier nog niet tot volle bloei gekomen en het is dus moeilijk op eigen gelegenheid rond te trekken. We huren dus maar een auto. Een neokoloniaal gevoel maakt zich van ons meester als we in de grote witte Peugeot 505 worden rondgereden door een donkere chauffeur. In de dorpjes waar we doorheen rijden komen kinderen aangerend en staren verbaasd in de auto of kijken ons met open mond na als we uitstappen. Een toubab - 'blanke' in het Wolof - in het dorp! Vanuit St. Louis volgen we de loop van de Senegal-rivier, de noordgrens van het land. In de achttiende en negentiende eeuw bouwden de Fransen verscheidene forten langs de rivier in Dagana, Podor, Matam en Bakel. Deels als bastions van waaruit opstandige Afrikanen werden onderdrukt,
deels om de florerende handel langs de rivier te beschermen. Het eerste dorpje dat we aandoen is Richard Toll - een vreemde eend in de bijt want hier ligt geen fort. Deze stad dankt zijn naam aan de tuinman van de eerste gouverneur van Senegal die hier een kasteel van een huis had. Hierachter lag een tuin ('toll') met bomen en planten uit Europa. Dat de planten hier niet hoorden is wel duidelijk: vakkundige verwaarlozing heeft niets overgelaten van de eens weelderige hortus. Alleen de naam van dit dorp is als een vage herinnering aan die schoonheid bewaard gebleven. De Senegal-rivier vanaf de kade in Matam
Dagana is de eerste voormalige fortificatie. Een in slaap gesukkelde verzameling lemen huizen en een oude betonnen kade waarlangs de vervallen huizen van Franse handelaren in wol, goud, koffie en slaven staan. Van het fort is niet veel meer over dan de verveloze muren van de begane grond waarin de kozijnen zijn dichtgemetseld. In Podor, zo'n zestig kilometer verderop, is het fort wel de moeite waard, gerestaureerd zelfs. Een kille rilling loopt door ons heen als we het nauwe vertrek instappen, dat gebruikt werd om slaven op te sluiten. Vochtig, donker en veel te klein voor de hoeveelheid mensen die hier werd 'opgeslagen'. Op de omloop van het fort blijkt toch ook hier toerisme door te dringen. Een verfomfaaide meneer stapt op ons af en beweert opzichter te zijn. Als we hem 5000 franc betalen mogen we wel rondkijken. Maar ja, er is geen bord met openingstijden, tarieven of wat dan ook. De man is duidelijk een oplichter en onze chauffeur en gids Sidi vertelt de man dat wij geen woord Frans spreken. Snel duwt hij ons richting auto en we gaan er zonder betalen vandoor. Snuffelen aan de roze bloempjes van de dwergbaobab
Het gebied langs de Senegal-rivier is overweldigend. Telkens als we aan de oevers staan zien we een bijna rimpelloze, brede waterpartij waarin vrouwen de afwas en de was doen, kinderen zich wassen, handelaren in lichte bootjes de oversteek maken naar Mauritanië en er altijd een serene rust hangt. We rijden door uitgestrekte gebieden, slechts sporadisch onderbroken door een klein dorpje. Meestal zijn deze opgebouwd uit kleine traditionele huisjes: ronde bouwsels van takken en riet die in een cirkel zijn geplaatst. Een enkele keer passeren we een strook huizen van steen en beton, waar meestal wel een restaurantje is te vinden voor het middagmaal. Deze zaakjes zijn eigenlijk altijd onooglijk. In Nederland zou je ze geen tweede blik waardig gunnen met hun rieten voorzetschermen en bamboe ligbedden waar het personeel wat verveeld op rondhangt. Voor 500 franc (zo'n 75 eurocent) eten we grote porties rijst met groenten en vis of andere lokale lekkernijen. De natuur is prachtig. In rode aarde staan hoge gelige grassen te waaien in de wind. Hier tussenin steken acacia’s met hun karakteristieke parasolvorm hun groene kruinen de lucht in of reiken de sprieterige bladerloze takken van de baobab - de heilige apebroodboom - naar de hemel. En heel soms, worden deze kleuren - als de vlag van Senegal - onderbroken door een klein roze wolkje: de eigenaardige dwergbaobab (Baobab chacale) die in dit seizoen in bloei staat. De houten brug naar het eilandje Fadiout
Na drie dagen verlaten we de rivier en steken over de weg van Kidira - de grens met Mali - via Tambacounda en Kaolack terug naar de kust. De weg is meestal een verzameling kraters en kuilen waar de maan jaloers op mag zijn. Overbeladen vrachtwagens en losgetrilde personenauto's slingeren als in een achtbaan heen en weer over de laatste restjes behoorlijk asfalt. Na twee dagen rondschudden bereiken we Joal-Fadiout; een tweelingdorpje op de rand van de Sine Saloum Delta. Waar Joal de gebruikelijke hectiek van een vissersdorp vertoont, is Fadiout
een oase van rust. Het is gebouwd op een schelpeneiland en alleen te bereiken via een wankele houten brug. Er rijden geen auto's en de straten zijn bevolkt met rustiek hangende oude baasjes die wat lacherig commentaar leveren als er weer een horde toeristen langsloopt. Er is een tweede eiland waar de doden hun laatste rustplaats hebben en - zoals het eigenlijk ook in de wereld der levenden zou horen - hier liggen moslims en christenen gebroederlijk naast elkaar. Een beetje showen in het zand (op de achtergrond Lac Rose)
Het einde van onze rondreis is het Lac Rose, zo'n vijftig kilometer boven Dakar aan het begin van het Cap Vert Peninsula. Het water in het meer is zeker tien keer zo zout als de zee en de algen en andere micro-organismen die hierin floreren kleuren het water werkelijk paars! Alsof we aan de rand van een hele grote plas aardbeienlikeur staan. We brengen twee dagen door op een rustige camping met de wat verwarrende naam Bonaba Café. Er is geen elektriciteit en als douche fungeert een grote ton water op stelten, waar wat slangen met douchekoppen uitsteken. De zondagsrust wordt hier wreed verstoord door de brullende motoren van de auto's, motoren en vrachtwagens die deelnemen aan de jaarlijkse rally Paris - Dakar en het fanatieke klappen van de wieken van de begeleidende helikopters. Het is een overweldigend gewicht die paardenkrachten te zien ploeteren in het mulle zand. Dit is de laatste etappe en de rijders proberen er toch een beetje een show van te maken. Luid toeterend komen ze voorbij en er worden geen echte risico's meer genomen. Sterker nog, wie hier gekomen is moet en zal de race uitrijden. Zo wordt één auto van het Letlandse team voortgesleept door een teamgenoot. Intussen zijn we doorgetrokken naar Dakar, waar ik onder meer een artikel moet schrijven voor SMAAK, het magazine van de Rijksgebouwendienst. Maar jullie hebben het zo lang zonder nieuwe entry op de site moeten stellen, dat we de spanning er nog even inhouden. Dakar zal pas over een paar dagen op de site verschijnen, als we alweer doorgetrokken zijn naar de Sine Saloum delta - op weg naar The Gambia...
Hectisch Dakar en rustiek Sokone 28 01 04 20:22 Na zes dagen kleine dorpjes en stoffige, verlaten wegen is Dakar even een andere wereld. Hoge hoteltorens met dito prijzen, chaotische verkeerssituaties waarin de claxon het recht van de sterkste aankondigt en overbevolkte straten. Hier vinden we verdwaasd rondkijkende toeristen, in lompen geklede, vervuilde kinderen die met een oud conservenblik in de hand om wat geld komen vragen en verkopers die dag en nacht de meest waarzinnige dingen aanbieden. Van strijkijzers tot tondeuses, van bonzai-baobabs tot radijsjes en van voetbalshirts tot gefiguurzaagde toeristenprullaria. Maar een grote stad is natuurlijk ook altijd weer gezellig: drukke kroegen, restaurants waar ze porties voor hele weeshuizen tegelijk verkopen en goede patisserieën waar we elke ochtend koeken met chocola en warme broodjes met kaas en groenteprutjes kopen voor weinig geld. Er is weinig te zien in de stad. Of het moet de vergane glorie zijn van een paar oude koloniale huizen en de gerestaureerde Marché Kermel, waar wij vlak achter slapen in een hotel dat in de late uurtjes ook als bordeel dienst doet. We zijn hier om te werken. Sander schrijft een artikel voor SMAAK - het magazine van de Rijksgebouwendienst - over de nieuwe woning van de ambassadeur en Michal bouwt een column voor het lijfblad van het Centrum voor Ondergronds Bouwen. Tussen het werk door bezoeken we Ile de Gorée, vanwaar in de achttiende eeuw vele slaven vervoerd werden naar Amerika en de Caraïben hoewel de geschiedschrijvers in gevecht lijken te zijn over de vraag hoeveel slaven precies hiervandaan verscheept werden. Het is een aardig eiland - de naam is een verbastering van Goerree,
want wij waren hier eerst - in de baai waar Dakar aan ligt, maar het doet ons qua architectuur sterk denken aan St. Louis en dat was toch echt indrukwekkender. Het befaamde slavenhuis doet daar niets aan af. Als we klaar zijn met onze schrijftaken, stappen we op de bus naar Sokone - een klein dorpje in de Sine Saloum Delta waar twee Nederlanders - waarmee we aan het roze meer boven Dakar al zo'n gezellige avond hadden doorgebracht - vrijwilligerswerk doen. Hoewel ons beloofd is, dat de minibus om acht uur vertrekt, wachten we tot half elf eer de zestien passagiers in het oude mercedesbusje zijn gepropt. Een hobbelige rit van vijf uur brengt ons naar Sokone. We zijn gelukkig als we doorweekt van het zweet uit mogen stappen in wat een verharde doorgaande weg met vele stoffige zijstraatjes blijkt te zijn. Een groot bord wijst ons naar het Faro Center. Dit is een internetcafé annex camping, die door een Nederlander is opgezet om de lokale economie een steuntje in de rug te geven. Hier ontmoeten we Joyce en Oscar weer. We worden hartelijk ontvangen en in de watten gelegd. Oscar en Joyce hebben alles voor ons geregeld; van smerig goede ontbijtjes met versgebakken eitjes of pannenkoeken tot het boottochtje door de met mangrovebossen bezaaide delta en een brommertochtje door de omgeving. Wij kunnen ons gewoon overgeven en alles in ons opnemen. Prachtige natuur, heerlijk eten, lekker relax een tukje doen op een afgelegen strandje of een duik nemen in het zwembad van een nabij gelegen veelsterrenhotel. Sokone komt met stip in onze hoogtepunten-top-tien, zeker als Joyce de avond voor ons vertrek een verlaten katje vindt en zich erover ontfermt. Het tere hoopje pluis wordt Djara gedoopt en wordt vast de grote muizenvanger van het centrum. Nu maar hopen dat haar wankele stapjes tussen de tenten wat zekerder zullen worden. Het kleine hummeltje Djara
Na vier dagen uitrusten, zijn we totaal relax doorgereisd naar The Gambia. Niet, zoals eerst de bedoeling was, naar Ginak Island aan de noordwestkust, maar direct door naar de hoofdstad Banjul. Onze voorraden toiletartikelen raken op en er ligt wellicht post te wachten... The Gambia is een bizar relict uit de koloniale tijd. Een strook land rond een rivier, dat Engels bezit is geweest en totaal omringd is door het Franstalige Senegal. Veel interesse hadden de Engelsen er niet meer voor nadat de slavenhandel was afgeschaft. En nadat eerst de Fransen hadden geweigerd het over te nemen, werd het land in 1965 onafhankelijk. De kuilen in de wegen zijn hier net iets dieper en talrijker dan in Senegal, de straten net iets voller met venters en de huizen net iets slechter onderhouden. Wel hebben ze in Banjul een roestige oude veerboot die ooit nog in Nederland heen-en-weer voer. Aan de grootte te zien waarschijnlijk ergens in de Hoekse Waard. Ach, morgen na het boodschappen doen trekken we weer naar het strand. We gaan een paar dagen lui hangen in een hangmat en een beetje uiltjes knappen op het strand bij Fajara, voordat we het binnenland intrekken richting Georgetown. Het zal dus allemaal wel goed komen met ons in The Gambia.
The Gambiaaaaargh! 03 02 04 12:09 De haven van Banjul
Tot nu toe kunnen we iedereen The Gambia van harte afraden. Toegegeven, het luxe hotel waar we de laatste dagen gelogeerd hebben ligt aan het strand. Het weer is fantastisch en het eten geweldig. Maar je moet niet van het hotelterrein af... Onmiddellijk stappen mensen op je af om te vragen of ze je kunnen begeleiden. Maakt niet uit waarheen, het centrum, de hoofdstad, de oude koloniale forten of naar de zevende hemel (maar dat geldt dan vooral voor Michal). Het motto is altijd 'Humanity first, money comes last', maar helemaal geloven doen we dat niet. Als je de ene hassler hebt afgeslagen, staat de volgende klaar om het ook te proberen. Je weet immers maar nooit. Op het strand liggen is wel lekker. Maar ja, The Gambia heeft een reputatie die hier toch echt waar blijkt te zijn. Met enige regelmaat zien we een alleenstaande vrouw van middelbare leeftijd met een donkere spierbonk, die qua leeftijd makkelijk haar jongste zoon kan zijn, rondparaderen. Als een laatste gril voor het bejaardenhuis laat zij zich in de watten leggen door haar sexneger - een jongeman die op die manier kan ontsnappen aan de armoede van dit land. Opvallend is, dat we het hier veel minder omgekeerd zien. Zagen we in Senegal nog veelal dikbuikige vijftigers met een ranke, wulpse lokale vrouw van rond de twintig, in The Gambia zijn het vooral de Westerse vrouwen die een jongere man ambiëren. Ons bankstel!
Maar goed. Tussen dat alles genieten wij dus van de zon en de rust op het stille terrein van ons hotel. Tussen de palmbomen zijn hangmatten gespannen en wat afgelegen staat onze bungalow, waar we voor het eerst in ruim twee maanden weer eens de beschikking hebben over een bankstel - je geniet van de vreemdste dingen als je langer op reis bent. De zee beukt onophoudelijk op de kust en zorgt zo voor een ontspannende achtergrondruis, die ons 's avonds onder het muskietennet in slaap wiegt. Na vijf dagen vakantie aan de kust zeggen we de zee gedag - we zijn een jaar op reis, maar deze dagen voelen echt alsof we op vakantie zijn. Pas eind maart zullen we terugkeren op het strand. Wellicht Benin, maar meer waarschijnlijk Ghana zal het eerste land zijn dat weer een kust heeft. Wij trekken nu het binnenland van The Gambia in, waar we een tussenstop maken in Tendaba voor een bezoekje aan Baobolong National Park, en in Georgetown, het oude administratieve centrum van het land. Van daaruit keren we terug naar Senegal om per trein door te reizen naar Mali. Terug naar de woestijn, en op zoek naar die ene plaats die iedereen kent, maar waarvan bijna nooit bekend is waar het ligt: Timboektoe. Als een bezoek aan de schuilplaats van Donald Duck als hij het weer eens te bond gemaakt heeft in Duckstad...
En toch is het leuk hier 10 02 04 19:57 De tweede week in The Gambia heeft onze mening veranderd: het is hier wel leuk! Sterker nog, we hebben de leukste week van onze reis achter de rug. De eerste dag is het nog niet echt een feest. Na een uur in een plakkerige taxibus met vijftien anderen komen we vast te zitten in Brikama. Een deprimerend stoffig dorp. Verder het binnenland in kunnen we pas de volgende dag. Gelukkig doet het vervoer de volgende ochtend wat vriendelijker. Binnen het uur vertrekken we voor een pijnlijk hobbelende rit richting het afgelegen Tendaba. De staat van de ene doorgaande weg ten zuiden van de rivier is ronduit belabberd. We hobbelen door enorme kraters waardoor de banken in onze taxi langzaam losschudden. Geen wonder dat niemand met z'n taxi over deze weg wil (en de noordelijke weg schijnt nog erger te zijn). Het duurt even voor de plaatselijke jeugd durft aan te schuiven voor de Nederlandse les
De taxi stopt al in Kalagi, vanwaar we een lift krijgen naar Kwinella, op nog geen vijf kilometer van ons einddoel. Hier moeten we een half uur wachten tot de eigenaar van de camping ons ophaalt. De tijd doden we met Nederlandse les aan de lokale jeugd, die in dichte drommen om ons heen staat; met grote ogen van verbazing staren naar de toubabs en de plaatjes in de tijdschriften die we bij ons hebben. Een ezel is een 'djollo' in het Mandinka, maar een trein hebben ze nog nooit gezien. In Tendaba beleven we twee heel relaxte dagen. We wandelen wat door de omgeving en zien uitgestrekte rijstvelden, afgezet met kleurrijke vogelverschrikkers. Een boottochtje over de rivier en door het Baobolong National Park maakt van ons een soort Gambiaanse vogelkenners, we zien vele soorten ijsvogels, reigers en plevieren zenuwachtig foerageren. Vooral verrast zijn we door de diverse natuur in dit watergebied: mangroven, gombomen en baobabs staan op de groene veldjes tussen de kleine kreekjes. Na twee dagen trekken we door naar het dorp met de mooiste naam van The Gambia; het zangerig klinkende Janjangbureh, vernoemd naar meneer Janjang en mevrouw Bureh, de eerste mensen die zich hier vestigden. De Engelsen hebben het in de koloniale tijd de fantasieloze naam Georgetown gegeven, maar daar zijn ze hier inmiddels van teruggekomen. Hier beleven we onze mooiste tijd in het land. Wat een feest! Wij kunnen officieel de boom in
Het begint met een boottocht over de River Gambia. Lui kabbelen we over het water en spotten links en rechts zo af en toe een vogel of een aap. Zelfs een eenzaam nijlpaard steekt eventjes verveeld zijn kop boven het water uit, voor hij weer spoorloos verdwijnt. Later in de middag bezoeken we de steencirkel van Lamin Koto, een kleine plaatsje op de noordoever van de rivier. Deze lokale variant van Stone Henge dateert uit de Afrikaanse IJzertijd (600 voor Christus tot 1300 na diens geboorte) en bestaat uit cilindrische stenen die in een cirkel zijn geplaatst. Twee kleine jongetjes wijzen ons de weg. Eén klimt zelfs met mij de boom in voor een goede luchtfoto. 's Avonds krijgen we een privéconcert van Basuru Jobarteh, een bekende Koraspeler die ons in zijn liederen welkom heet in het land.
Ook bij Wassu hebben ze een aantal steencirkels, maar hier is de Stone Man de grootste attractie. Een totaal geflipte gids, die er de meest wilde theorieën op nahoudt. Hij haalt er allerlei cijferreeksen bij om de betekenis van de cirkels te verklaren. Stervormen en de stand van zijn armen en benen bepalen allemaal het belang van deze cirkels. Mooie verhalen, maar van ons krijgt hij de bijnaam Stoned Man. De indrukwekkende vogelman Kan’kuran
Terug in Janjangbureh komen we twee jongetjes van het plaatselijke voetbalteam weer tegen. Gisteren hadden ze ons al gevraagd om een bijdrage voor een voetbal. Ze hebben zelf al wat gespaard, maar ballen zijn duur hier. Nu wachten ons op met hun spaargeld in de hand. We vinden dit zo schattig, dat we de rest bijleggen. Daarna nemen ze ons mee naar een plaatselijk besnijdenisritueel. In deze Mandinka-ceremonie danst een Kan'kuran - een vogelman die de duivel symboliseerd - die probeert bij de jongens te komen, die in hun speciale gewaden met kleurrijke kralentooien naast elkaar zitten. Oudere broers weren de duivel af om te laten zien dat hun broertjes nu niet meer bloot staan aan het kwaad. Moe maar voldaan keren wij aan het eind van het ritueel terug naar ons hotel. We staan op het punt dit dorp te verlaten. Met pijn in ons hart, dat wel. Maar we trekken verder. We zijn gisteren doorgereisd naar Basse Santa Su, het laatste stadje in deze Engelstalige enclave in Franstalig West-Afrika. Vanmorgen hebben we het land van de Cadburey's chocola en Basset's engelse drop verlaten. We zijn weer in Tambacounda, Senegal. Helaas blijkt de trein naar Bamako defect, dus morgen vertrekken we per taxi naar Mali. Het klinkt decadent, maar hier is het de normale manier van reizen.
Veevervoer naar Bamako 14 02 04 20:53 Reizen blijft een aparte ervaring in Afrika. De trein van Tambacounda naar Dakar ging niet, dus dan is de taxi het enige alternatief. In Senegal is dat nog wel te doen. Een Sept Place - de lokale naam voor een peugeot 505 met twee achterbanken, die zeven passagiers kan vervoeren - brengt ons over een degelijke, geasfalteerde weg naar Kidira aan de grens met Mali. Vooral het asfalt is een hele verademing na de kraterige wegen die ze in The Gambia hebben. Maar in Kidira beginnen de zware tijden weer. Vanaf de grenswacht, midden in het dorp, nemen we een gebutste Renault 12 over de brug naar Mali - de Senegal rivier vormt hier de grens tussen beide landen. Als we met bagage en al in de taxi zitten, roept de chauffeur vier vrienden te hulp om de wagen aan te duwen. Vier pogingen zijn nodig om het oude wrak aan de praat te krijgen, waarna we schommelend en schokkend naar Mali rijden. Daar mogen we overstappen in een andere peugeot 505. Hier blijkt de Sept Place echter bestemd voor negen passagiers en de weg doet meer denken aan een open cementgroeve, dan aan de A4. De 94 kilometer naar ons einddoel Kayes duurt drie uur! Kayes is een oude koloniale stad met onverharde zandwegen in het centrum. Leuk voor een nachtje, maar zelfs dat is relatief. Het bed in het gemeentelijke hotel is behoorlijk klote. Gelukkig zijn we zo moe, dat we toch redelijk slapen. 's Avonds staan we op straat voor een ijzerwinkel naar de televisie te kijken: Mali speelt de halve finale om de Afrikacup en krijgt voetballes van Marokko. 4-0 is het droevige resultaat en de straten van het stadje zijn na afloop van de wedstrijd angstig leeg.
De volgende dag melden we ons om acht uur op het busstation - een kale zandvlakte vol venters van wortels, sapjes, broodjes en allerhande plastic artikelen. We betalen iemand achter en tafel veel geld om twee uur in het stof te gaan zitten. En dan komt de bus ... een oude veewagen waar zestig stoeltjes in gemonteerd zijn. Ongeveer 500 kilo bagage wordt op het dak gehesen en onder luid getoeter vertrekken we richting Bamako. Dertien dodelijke uren door een leeg sahellandschap kost het ons. De weg is voor de helft van de tijd niet veel meer dan een zandpad en om ons heen zien we eindeloze rijen bomen voorbijtrekken die bedekt zijn met een dikke laag roodgrijs stof. De lucht hangt vol fijn zand, waardoor er weinig te zien is, en de windstille hitte drukt op ons neer zodra de veewagen stilhoudt. Om half twee 's nachts komen we aan. Gelukkig kunnen we in een klein hotelletje het personeel wakker krijgen, zodat we toch nog een paar uurtjes welverdiende rust krijgen. De volgende ochtend staan we om half acht alweer naast ons bed, want we moeten voor negen uur op de ambassade van Burkina faso zijn voor ons visum.
Het vrijdaggebed, in de straten van Bamako omdat er te weinig plaats is in de plaatselijke moskee
In Bamako houden we ons verder rustig. Morgen gaan we nog de hele dag aan een zwembad van een duur hotel liggen, waarna we twee weken gaan rondreizen door het land. Eerst trekken we naar Ségou en Mopti, twee plaatsen langs de rivier de Niger. Vanuit Mopti zullen we een vijfdaagse rondwandeling houden in Le Pays Dogon, het gebied van het Dogonvolk dat langs een klif woont en er een gecompliceerde cultuur en religie op nahoudt. Een gids zal ons hopelijk hoeden van te grote fouten in de etiquette.
Voor degenen die nog willen schrijven, hebben we weer wat post restante adressen: Post restante, Accra, Ghana (hier zullen we begin april zijn), of Post restante, Antananarivo, Madagaskar (hier zijn we rond 10 april en rond 4 mei)
Veel moeite, maar toch wel de moeite waard 24 02 04 00:02 Sander in de hitte van Ségou
Reizen in Mali kost veel (tijd en moeite) en lijkt op het eerste gezicht niet veel op te leveren... Op de dag dat we heel snel een bus hebben - en in drie uurtjes van Bamako naar Ségou rijden - lopen we anderhalf uur in de kokende hitte om erachter te komen dat het uitgezochte hotel dicht is. Het enige alternatief is schreeuwend duur, maar heeft gelukkig wel een zwembad. De volgende dag moeten we van Ségou door naar Mopti, omdat we met een gids hebben afgesproken naar de Falaise de Bandiagara (Dogon-country) te gaan. Je raadt het al: bus defect. We zijn om elf uur 's ochtends op het busstation; de bus vertrekt om zeven uur 's avonds. Weer een dag in de brandende hitte – overdag is het hier zo'n veertig graden en er staat geen zuchtje wind. Stop je hoofd eens in een oven, zo voelt het ongeveer.
We komen om vijf uur in de ochtend aan in Mopti. Geen taxi's dus. We slapen een beetje in elkaar gedoken op een bankje van de bus, voordat we richting hotel gaan. Daar komen we een half uur voor de afgesproken tijd aan. Onze gids staat al om het hoekje te wachten. Snel een douche en een ontbijt en hup op weg naar de taxi. Daar belanden we in een scène uit een filmpje van Laurel & Hardy. We moeten richting het kleine dorpje Bandiagara, vanwaar we naar Sangha rijden om vijf dagen te wandelen langs en over de kliffen waar het Dogon volk woont. Er zijn negen mensen nodig om de taxi vol te krijgen. Als alle negen plaatsen verkocht lijken, duurt het nog anderhalf uur voordat alle mensen tegelijk bij de auto zijn. Sommige mensen zijn een blokje om en als anderen hen gaan zoeken komen zij net terug. Weer anderen gaan de zoekers zoeken en als zij terug zijn is net weer iemand anders even gaan bellen naar zijn vrouw. Uiteindelijk is iedereen bij de auto... staan er tien passagiers. Er ontstaat dus ruzie wie er wel mee mag en wie niet. Na een half uur onvolgbaar schreeuwen in de lokale taal Banbara, rijdt de taxi ineens weg... met acht passagiers. Onderweg staan we om de vijf kilometer stil, omdat de radiator lekt. De chauffeur stapt dan zuchtend uit de auto om met wat lege flessen en een plastic theekannetje water te zoeken zodat we weer vijf kilometer verder kunnen. Uiteindelijk halen we Bandiagara en kunnen we overstappen in een taxi voor de laatste 45 kilometer richting ons vertrekplaatsje Sangha, op de rand van de klif. Deze taxi doet het evenmin naar behoren. Nu komen we om de andere kilometer met gierende motor tot stilstand. De chauffeur blaast dan eens een bougie schoon, zuigt dan weer eens een likje benzine uit een buisje en haalt op een gegeven moment zelfs woedend het hele luchtfilter uit de auto. Uiteindelijk kost het ons een hele (wandel)dag om op ons vertrekpunt aan te komen. Tja, dan moet je je portemonnee maar willen trekken voor een dure huurauto die je in twee uur voor de deur afzet... Als we tegen zonsondergang aankomen in Sangha, vervloeken we alles wat vier wielen heeft en gaan snel naar bed (onder de sterren). De volgende ochtend staan we vroeg op en genieten we met een kopje nescafé in de hand van het eindeloze uitzicht over de vallei. Daarna gaan we aan de wandel door dit gebied van rotsen, kliffen en feeërieke dorpjes tegen de berghellingen aan. We genieten van de rust en stilte om ons heen en van het wonderschone Afrikaanse landschap. Graanschuurtjes van het Dogonvolk
Het Dogon volk is in de elfde eeuw vanuit het westen van Mali gevlucht voor bekeringsgezinde Marokkaanse islamieten. Zij vestigden zich op een steile klif waar zij onbereikbaar waren. Het Tellem volk woonde hier al, maar dat trok vrij snel weg na de aankomst van de Dogon. Nog altijd zijn de bouwsels van de Tellem te zien en de Dogon brengen jaarlijks offerandes aan de Tellem om hen te eren als eerste bewoners van hun land en soms ook hun huizen. We trekken door verschillende dorpjes met fraaie namen als Ireli, Banani en Youga-piri. Elke Dogon familie heeft een eigen afgeschermd terrein waarop enkele lemen huisjes staan en de karakteristieke vierkante graansilootjes met rieten daken. Een enkele keer kijken we in zo'n woning. Licht gebogen staan we dan in donkere kamertjes waar eigenlijk alleen geslapen wordt. Steeds als we mensen tegenkomen begint onze gids aan een mantra-achtig begroetingsritueel. "Seo?" (hoe gaat het?) "Seo-e." (het gaat goed). En dan begint het ge-seho over of het goed gaat met de gezondheid, met je kinderen, met je vrouw en met de financiën, alles steeds eindigend in "Seo?". Het klinkt prachtig zangerig, vooral als meerdere mensen in koor antwoorden. Voor het eerst in West-Afrika zien we hier ook de Afrikaanse taferelen die wij tot nu toe alleen van de TV kennen; ondervoeding. De kinderen van Dogon-country stappen rond met dikke buikjes door een eenzijdig dieet van deegballetjes en rijst met ui in tomatendrab. Ook wij eten vijf dagen rijst met ui en kip. En dat was weer lang genoeg...
Het landschap is adembenemend mooi. Langs steile kliffen zien we uit over de vlakte, die gevuld is met weelderig groene bomen en akkertjes waar gierst op verbouwd wordt. Regelmatig wordt het bruingrijze rotslandschap gebroken door diepgroene velden uien, omlijnd met gelige rieten hekken. De vijfdaagse tocht mat ons goed af. We lopen ongeveer twintig kilometer per dag - van twaalf tot vier is het echt te heet om te lopen en liggen we slechts amechtig hijgend op een rieten matje voor een restaurant. Djenné Maar aan alles komt een eind. Zondag zijn we teruggekeerd in Mopti, waarna Sander gedurende een half uur heftig ziek is. Daarna is hij echter helemaal leeg en hoewel slapjes, zijn we maandag toch naar Djenné gereisd. Een huzarenstukje: met het openbaar vervoer in één dag heen en terug naar een plaatsje dat alleen op de marktdag bereikbaar is. In Djenné staat het grootste lemen bouwwerk op aarde. Een moskee, die je als niet-moslim niet mag betreden omdat er ooit schaars geklede dames gefilmd zijn door een westers reclamebureau. Dank u wel, dus. Michal op de markt van Djenné
Hoewel we voor de moskee komen, verovert de markt onze harten. We hebben al heel wat Afrikaanse markten gezien ondertussen, maar deze is echt een topper. Een festijn van geuren en kleuren waar enkele duizenden mensen door elkaar heen lopen en schreeuwen om van alles en nog wat te venten. Gelige zeep in grote ballen, laurierblad en rode, groene en gele kruiden, stoffen in alle kleuren van de regenboog, heerlijk rijpe mango's en natuurlijk de traditionele medicijnen die een zoetige geur verspreiden. En dan de mensen. Prachtige Peulh-vrouwen met tatoeages rond de mond en geelgouden ringen in oren en neus gekleed in kleurige gewaden. En de Peulh-mannen in op Mauretanische boubou's lijkende jurken met conische hoedjes of vreemd gevormde tulbanden op. Ondanks de moeite die het reizen in dit land kost – terwijl wij op verlaten busstations wachten op de enkele bus of taxi die gaat, schieten nieuwe gehuurde 4WD auto's vol toeristen aan ons voorbij – blijkt het hier toch de moeite waard te zijn. De Falaise de Bandiagara en Djenné behoren tot de hoogtepunten van West-Afrika. En wij trekken de stoute schoenen aan. Woensdag vertrekken we per 4x4 - jawel, van een 'agence de voyages' die leeg heengaat om Nederlandse toeristen op te halen - naar Tombouctou op de rand van de Sahara. Zaterdag gaan we terug met de boot die de Nederlanders afgezet heeft (en die anders dus weer leeg terugmoet). Een tocht van drie dagen als het meezit. We hebben nog even een cargopinasse overwogen. Maar dat betekent tenminste vier dagen en drie nachten met veel te veel mensen boven op zakken rijst bivakkeren. Een hele ervaring natuurlijk, maar dat hadden we er toch niet voor over...
Kuifje en het witte goud? 03 03 04 19:55 We hebben het gehaald! Timboektoe! Het plaatsje op de rand van de Sahara dat iedereen van naam kent, maar niemand op de kaart kan aanwijzen. Maar hoewel dit dorp de naam heeft onvindbaar te zijn, merken we daar in de praktijk niets van. In een comfortabele, goed onderhouden 4x4 rijden we in zeven uur van Mopti naar Timboektoe. De laatste twintig kilometer is bovendien geheel geasfalteerd en links en rechts van de weg hangen de telefoondraden en elektriciteitskabels. We zijn ondertussen wel op plekken geweest die meer aanspraak maken op de titel 'het einde van de wereld',
zoals bijvoorbeeld Ouadane in Mauretanië, waar ze - zoals het aan het einde van de wereld hoort geen electriciteit of andere luxe kennen. Toch gaan we in de twee dagen dat we in Timboektoe zijn van deze stad houden. De straten zijn van zand en het is nooit helemaal duidelijk waar de weg ophoudt en de muren van de lemen huizen en moskeeën beginnen. Als we 's avonds in het vale licht van de lantaarns door de straten lopen, lijkt het alsof er zojuist een dik pak sneeuw is gevallen. Sfeervol en romantisch dus (zucht). Het is dan alleen nog steeds wel zo'n 30 graden... De lemen moskeeën zien er aangenaam geknutseld uit; alsof een kind op het strand een zandkasteel gemaakt heeft door nat zand uit zijn handjes te laten lopen en er vervolgens stokjes in te steken. Verrassend is, dat de huizen hier een bouwstijl hebben die nergens anders te zien is. De dikke lemen muren hebben een soort voorzetwand van gele kalksteen, die de gebouwen beter bestand maakt tegen de elementen. Ze zien er bedrieglijk stevig uit, maar gelukkig verraden vele halfingestorte bouwsels de lemen oorsprong van de panden. Aan de rafelranden van de stad staan vele krakkemikkige nomadententen achter vlug neergezette rieten afscheidingen. Een doorkijkje naar vroeger tijden. De mensen zijn rustig en vriendelijk en hoewel we om de vijf minuten een kamalentocht of een 'echt tuaregjuweel' aangeboden krijgen, zijn de venters nooit opdringerig. Dat hebben we ook wel eens anders meegemaakt...
De zoutkaravaan komt aan vanuit de woestijn
Bovenal zijn we van deze stad gaan houden, omdat we de enige zoutkaravaan gezien hebben die tijdens onze aanwezigheid aangekomen is. Timboektoe is in onze hoofden onlosmakelijk verbonden met kamelen en handel. Zo is de stad eens ontstaan en zo gaat het nu nog steeds. We hadden er dus wel wat voor over om een echte karavaan te zien. Het was maar een kleintje - 7 kamelen - maar wat een ervaring! Op de laatste dag van ons verblijf in Timboektoe - officieel Tombouctou, vernoemd naar mevrouw Bouctou die in de elfde eeuw door enkele tuaregs gevraagd werd een bron ('tom' in het tamasheq) op deze plek te bewaken tijdens hun afwezigheid - staan we om zeven uur op voor een zoektocht die ons de hele dag zal bezighouden. We voelen ons als de helden in een stripverhaal van Kuifje of Suske en Wiske - waarvoor dan dus de titel 'De Karige Karavaan' direct te binnen schiet. Eerst rijden we 'voor niets' met een 4x4 de woestijn in. Onze gids heeft begrepen dat er een karavaan nadert, die zich tussen Tombouctou en het dorpje Agouni op veertig kilometer de woestijn in moet bevinden. Het is Paris-Dakar all over again, maar dan vanaf de achterbank van een auto. Hotsend en bumpend vliegen we door het zand. Als we uiteindelijk Agouni bereiken - vijf tenten en een bakstenen schooltje in de helgele leegte van een brandende woestijn - hebben we geen kameel gezien. Niemand in het dorp heeft de karavaan zien passeren... Onverrichterzake terug naar Tombouctou dus, waar onze gids zich de hele middag aan de rand van de stad posteert om de karavaan te onderscheppen voordat 'ie de stad binnenkomt. Om vijf uur meldt hij zich hijgend bij ons hotel. 'Vlug, vlug, de karavaan komt eraan. Er was een kameel ontsnapt, vandaar de vertraging vanmorgen, maar ze staan nu te wachten om de stad in te trekken.' Zo snel als het stugge zand toestaat, sloffen we richting de stadsgrens waar de karavaan zich net weer in beweging zet. Zo moet het er al vele eeuwen aan toegaan. Kamelen die in het rode schijnsel van de ondergaande zon in een lange rij langs tentenkampen de stad in sjokken met aan weerszijden een plakkaat zout van zo'n 30 kilo. Magisch! Helemaal, omdat één van de stug kijkende tuaregs vanonder zijn diepblauwe tulband mompelt of Sander misschien even mee wil helpen afladen... Een half uur later zijn de kamelen afgeladen en afgevoerd voor een welverdiende borrel bij de dichtstbijzijnde waterput. Er is niets meer te zien van het fascinerende schouwspel dat zich voor onze ogen
afgespeeld heeft. Dus als je niet weet wanneer je waar moet zijn, dan gaat dit deel van het leven in Timboektoe gewoon aan je voorbij... Relax varend over de Niger
De volgende ochtend stappen we op een wankele pinasse om via de kronkelende Niger rivier terug te zakken naar Mopti. Traag snorren we langs lage graslanden en boomloze zandvlaktes over haast rimpelloos water. Het is bijna saai als je het vergelijkt met de weelderige, gevarieerde bomenmassa die we vanaf een boot op de River Gambia hebben zien voorbijtrekken. Ruim 48 uur dobberen we zo op het water; overdag wat hangend en lezend, 's nachts ongemakkelijk opgevouwen in de voorplecht voor een paar rusteloze uurtjes slaap - bij tijd en wijle wakkergemaakt door muizen die over onze slaapzak ritselen of muggen die druk om onze hoofden zoemen. Sander slaat in zijn slaap zelfs eenmaal een muis weg die vervolgens op Michal d'r hoofd landt. Een fraaie schram over de brug van haar neus herinnert voorlopig aan deze nachtelijke avonturen... Michal slaapt in het vooronder
West-Afrika deel zes 03 03 04 19:55
De haven van Mopti waar een straffe harmattanwind waait
In Mopti aangekomen, besluiten we direct door te reizen naar Bobo Dioulasso, in het westen van Burkina Faso. Het is inmiddels alweer het zesde land dat we aandoen in West-Afrika. Maar Mali zou Mali niet zijn als er op de valreep niet toch nog iets misgaat. We vonden al dat het zo vlot ging met het kopen van een kaartje voor de bus in Mopti. Om 5 uur stipt moet die vertrekken, ook als 'ie niet vol is. Maar als wij ons netjes op de afgesproken tijd op het busstation melden gebeurt er niets. Bij navraag blijkt dat er maar vier mensen op de lijst staan voor de bus naar Bobo en ze dan toch maar niet vertrekken... Wij balen natuurlijk. Nog een hele dag - maar dan met onze ziel onder de arm in Mopti lijkt ons niet zo aanlokkelijk.
Gelukkig dient zich al snel een oplossing aan. Bij het rondlopen op zoek naar etenswaren voor onderweg, had Michal een bus zien staan naar Sikasso in het zuiden van Mali waarvandaan je dan weer verder kunt richting Bobo. Sander snel gaan vragen of we nog meekunnen. Hoewel ze op het punt van vertrekken staan, kunnen we er nog wel bij. En hoe... De bus is al helemaal vol; op de tien rijen van vijf stoelen naast elkaar zitten al zestig mensen. Van de eerste rij wordt iemand een rij naar achteren gesommeerd en wij mogen met z'n tweeën indalen op die ene vrijgekomen stoel. Wat volgt is dus een klotenacht, waarbij we samen op anderhalve stoel zitten en op geen enkele manier een beetje lekker kunnen zitten, laat staan slapen! Om half 5 's ochtends - na nog een uur stilgestaan te hebben in het midden van nergens omdat het water in de radiator op is - zijn we in Sikasso. Eén van de busjongens brengt ons naar het station voor de bus naar Bobo. Na het kopen van een kaartje, kunnen we nog 'lekker' twee uurtjes slapen op een bankje met smalle ijzeren spiesjes. Verrassend genoeg, vertrekt het busje stipt om 8 uur na een soort rush op de zitjes in het kleine voertuig. Deze rit is eindelijk eens comfortabel; een stoeltje helemaal voor jezelf zien wij inmiddels als een bijzondere luxe. En aan de grens geen enkel probleem. Sterker nog, hier blijken het de Senegalezen en Gambianen te zijn die om onduidelijke redenen moeten dokken voor een stempel in hun paspoort.
In Bobo rusten we even een paar dagen uit. Lekker genieten van heerlijk zoete yoghurt en lekkere salades met avocado, tomaten en komkommer in de verschroeiende middagzon. Het leven hier is kalm en rustig, maar dat kan eigenlijk ook niet anders als het midden op de dag ruim veertig graden wordt.
Zuidwest Burkina: buitenaards en traditioneel 14 03 04 14:35 Of een paar dagen rust goed bevallen? Niet echt... blijkbaar heeft er in een salade of één van onze andere maaltijden iets verkeerds gezeten. En dat betekent last van de darmpjes en het bijkomende gevoel, dat we niet heel ver van de wc vandaan moeten gaan. Hoewel we de Lonely Planet herhaaldelijk doorlezen en getrakteerd worden op beschrijvingen van de meest uitzinnige darminfecties, die natuurlijk allemaal lijken op wat wij hebben, herstelt het zich na twee dagen vanzelf en durven we weer aan reizen te denken. De plannen zijn het zuiden van het land te bezoeken en daar wat op te pikken van wonderschone natuur en de gebruiken van het nog traditioneel levende Lobi volk. Maar als we horen van het fête des masques in Bobo – een moslimfeest dat 's nachts wordt opgevoerd en dan alleen als er een half jaar tot een jaar eerder een hooggeplaatst lid van de Bobobevolking is overleden – moeten we de plannen aanpassen. We beginnen dus aan een paar dagen uptempo reizen. De buitenaards aandoende rotsen van de Domes de Fabedougou
Op vrijdagavond 5 maart rijden we vanuit Bobo met een bus (wat zijn ze in Burkina heerlijk stipt!) naar Banfora waar we de dag erop twee brommertjes en een gids huren om de omgeving te verkennen. Een geweldige ervaring die ons via de waterval van Karfiguéla voert naar de Domes de Fabedougou. Om deze losstaande rotspilaren te bereiken lopen we langs twee dikke irrigatiebuizen die het dichtbegroeide groengele heuvellandschap stevig verkrachten. De rotsen zelf zijn bijna buitenaards, alsof we in het decor van een Star Wars film staan en Luke Skywalker elk moment op een vliegende 'pod' tussen de pilaren door kan komen suizen. Maar het absolute hoogtepunt is het Lac Tanguéla, waar we een half uur lang in een wankel houten bootje tussen de nijlpaarden dobberen, die ons op een metertje of vijf afstand gadeslaan. Sommige mannetjes spelen met elkaar en komen geregeld met opengesperde bek boven water. Erg indrukwekkend. Bij elk groot masker hoort een kleintje
's Avonds reizen we terug naar Bobo om in de oude stad het fête de masques mee te maken. Dit begrafenisritueel vindt maar eens in de zoveel tijd plaats en het is dus even geluk hebben om er bij te kunnen zijn. Met alweer een gids zien we eerst de voorbereidingen; mannen en jongetjes worden in strakke katoenen pakken gehesen en vervolgens wordt het masker - bestaande uit een soort kous met luchtgaten en een heleboel 'haar' - op hun hoofden vastgesnoerd. Dat haar moeten ze tijdens het dansen als een gek rondzwaaien, dus het moet wel goed vastzitten. We krijgen eerstklasplaatsen op het dak van het oudste huis van de stad van waaruit we beneden op de 'dansvloer' kunnen kijken. Het is een kleine open ruimte tussen een dichte drom mensen, die steeds worden teruggedreven door een dikke man met een strak masker op. Hij heeft wat weg van een parodie op een 'meester' uit een slechte SM-film. Er zijn zo'n dertig verschillende maskers, allemaal in zwart-
wit met dito kleding in verschillende designs. Bij elke volwassene hoort een bijpassend kindexemplaar. En die dansen allemaal één voor één in het donker op opzwepende trommelmuziek. Na elke ronde dansen herhaalt het hele ritueel zich weer. Het duurt tot diep in de nacht, maar wij houden het na een dans of vijf voor gezien - het is dan al half drie. Gaoua en Pays Lobi Na drie uurtjes slaap stappen we op de bus naar Gaoua. Slecht getimed, want we komen aan op de dag voor Internationale Vrouwendag - hier een nationale feestdag! En inderdaad ... de vrouw van de president komt dat hier vieren, dus er is in heel de stad slechts één hotelkamer te vinden in een krakkemikkig Hotel de Passage. En dat staat voor betonnen bunkers zonder douche of toilet. Nadat we 's maandags vroeg mevrouw Compaoré zwaaiend voorbij hebben zien scheuren, keren wij de stad de rug toe voor een tocht door Lobi-land - wat klinkt naar een slecht Deens pretpark. De Lobi zijn de oorspronkelijke bewoners van dit gebied. We bezoeken een traditioneel huis, dat eruit ziet als een bunker en bestaat uit wel vijftig lage kamers vol vleermuizen rond een open binnenplaats. We worden gastvrij ontvangen en rondgeleid en we spreken met de oudste bewoner van het huis, die nog voor de Fransen heeft gevochten in de Tweede Wereldoorlog. In de plaatselijke Lobi-bar drinken we een paar slokken warm gierstbier uit een halve kalebas. Daarna reizen we in onze gehuurde Peugeot Bachée - ik achter het stuur als een ware Afro-taximan - naar Obiré waar we het Sanctuaire de Roi Gan bezoeken. Een bizarre verzameling lage stenen gebouwtjes waarin de oude koningen van de Gan één van de zes Lobi-clans - begraven liggen. In elk huisje zit een lemen standbeeld dat de oude koning symboliseert. Ook mogen we onverwachts op audiëntie bij huidige de koning. Hij is pas 28 en we staan een beetje met onze mond vol tanden. Wat zeg je in vredesnaam tegen een koning?!? We brabbelen wat over ons eigen koningshuis en zeggen dan maar weer - diepe buigingen makend - gedag, waarna we de Grand Fetisheur van de Lobi in het plaatsje Lakar gaan opzoeken. Samen met het oude krakende baasje en onze gids kruipen we in een laag, donker hutje vol obscure voorwerpen: kleine houten beeldjes, kralen en kettingen, muntjes, schelpen en oude kalebassen die onder het bloed en de veren zitten van geofferde kippen. Best wel spooky dus... Vooral omdat hij dingen over ons leven weet te vertellen die kloppen - terwijl hij niet eens onze namen kent! Na enkele minuten dobbelen met kori-schelpen over een serie strepen en cirkels op de grond, prevelt hij een fetish die wij voor de branding van de Noordzee moeten uitvoeren als we terugzijn. We geloven er niet echt in, maar we gaan erin mee en reizen nu dus rond met allerhande duistere lobiobjecten in onze rugzakken.
Hoe je held op sokken wordt, les 1 16 03 04 20:54 Eigenlijk is het de bedoeling vanuit Gaoua naar Boromo af te reizen, een klein dorpje langs de snelweg Bobo-Dioulasso - Ouagadougou. Op zeven kilometer buiten het dorp ligt een camping vlak bij een riviertje waar 's avonds de olifanten komen drinken. De telefoonnummers die wij van de camping hebben blijken geen van alle correct en tegen dat de bus in Boromo aankomt is het al donker. Geen aanlokkelijk vooruitzicht dus: zeven kilometer lopen door het donker naar een camping waarvan je niet weet of die nog bestaat. We gaan dus door naar de hoofdstad Ouagadougou.
Daar aangekomen, besluiten we dat we toch olifanten willen zien. Dat kan, in Parc National d'Arli in het uiterste oosten van het land. We moeten wel flappentap spelen en een 4x4 met chauffeur huren. In het park blijkt het enige hotel annex restaurant ook nog eens heel duur. Kortom: mogen wij hier kamperen? 'Nee nee, er lopen af en toe olifanten door het kamp.' De hogere legerleiding moet erbij geroepen worden om toestemming te krijgen. Zijn oplossing lijkt simpel en effectief. We krijgen een stekje onder een afdakje dat ondersteund wordt door dikke pilaren. Daar komt geen olifant. Maar ja, in het Enge Bos leven meer vreemde dieren. Als om negen uur de enige generator in het park sputterend stopt, liggen we in het stikdonker onder het afdak langs de rivier. Ondefinieerbare dieren splashen in het water, de vleermuizen tikken met hun pootjes tegen de stalen frames boven onze hoofden en er klinkt een varieteit aan dierlijke kreten door de duisternis. Als er na tien minuten ook nog een familie bavianen op bezoek komt en - tenminste, zo klinkt het - er met onze slippers vandoor gaat, is het genoeg geweest. Michal ligt met hartkloppingen naast Sander die het zweet in de bilnaad staat. Uit de tent dus en het huisje in waarvan we de sleutel hebben gekregen om te douchen en naar de wc te gaan. Dat het hierbinnen een bedompte vijftig graden lijkt, deert ons niet in het minst. De dierengeluiden zijn veilig aan de andere kant van de dikke bakstenen muur... Tot zover onze heldendaden... De volgende ochtend geven we ons verlies toe en betalen voor een kamer - gelukkig wel met korting, omdat we toch een beetje zielig blijven kijken bij de prijs. En op safari. En wat een avontuur is dat! Lekker in de 4x4 door een prachtig groen en geel savannelandschap crossen, dikke boomstammen opzij duwend die olifanten 's nachts over de weg gegooid hebben kunnen ze dat ook bij tentjes? Vast wel - en dan plotseling oog in oog staan met een solitair levend mannetje of een grote groep vrouwtjes met hun jongen. Vooral die laatste blijft hangen in ons geheugen. We tellen 29 dieren, jong en oud, en één baby-olifantje is nog geen drie dagen oud; het moet door zijn moeder voortgeduwd worden om de groep bij te houden. Ook een bijzondere ervaring is de olifant die achter ons hotel komt drinken in de rivier. We kruipen tot op tien meter afstand van het dier, terwijl het loom water over zich heen staat te gooien. Hoewel we naarstig op zoek zijn naar leeuwen en buffels, blijft het voor deze dieren slechts bij een enkel spoor in het zand. Jammer natuurlijk, maar dan moet je maar naar een dierentuin gaan waar ze braaf op je zitten te wachten... Toch valt het ons een beetje tegen, zeker omdat de laatste avond onze safari vroegtijdig wordt afgebroken wegens autopech. Hadden we anders toch een leeuw kunnen zien die avond? Na twee dagen door het wildpark crossen, zit het erop en rijden we terug richting Ouagadougou, de hoofdstad waar zo weinig te beleven is. We kopen er een kaartje voor de bus naar Bolgatanga, onze eerste stopplaats in Ghana. En de weemoed slaat al toe; Ghana is het laatste land dat we zullen aandoen in West-Afrika. Zijn we dan al zolang weg? Jep, al meer dan vier maanden...
Holy Moh-lie! 22 03 04 18:04 Voor de tweede keer die vreemde sensatie, dat je aan de ene kant van het lijntje Frans moet praten en aan de andere kant Engels. Onze eerste Engelse woordjes brabbelen we gezeten voor het
opperhoofd van de Ghanese grenspolitie - 'Officer in Charge' staat zo bravourig boven zijn deurtje. Uiteraard leest hij stug door in zijn krant en schuift er alleen twee roze papiertjes onderdoor. Invullen dan maar, meneer? Als we dit braaf gedaan hebben, kijkt hij voor het eerst op uit zijn krant, pakt de papiertjes op alsof we ze zojuist in een ranzige, giftige vloeistof hebben gedoopt en begint te lezen. Hij krabbelt wat, stempelt onze paspoorten en kijkt dan lang over zijn bril voor hij statig met diepe basstem aankondigt: 'So, now this is finished.' Voor we iets terug kunnen zeggen kijken we alweer tegen een reclame voor melkpoeder aan. De eerste twee dagen brengen we door in Bolgatanga, dat een interessante markt met rieten producten moet hebben. We vinden welgeteld drie strooien hoedjes en wat handtassen van onhandelbaar klein formaat. We besluiten maar een middagje te gaan fietsen om toch wat van de omgeving te zien. Wat ons brengt bij het meest zinloze uitje in vier maanden... De negen kilometer fietsen naar de rotsen van Tonga - ze horen te fluiten in de wind, net als de Hoftoren in Den Haag blijken er meer dan twintig te zijn. Het landschap is kaal, ontbost of verbrand en de weg loopt in een alleen in de benen te merken vals plat héééél flauw omhoog. Uiteindelijk moeten we ons melden in het dorpje Tengzug, waar slechts het binnenfietsen genoeg is ons 30.000 cedis uit de zak te kloppen. Goed, dat is nog geen drie euro, maar het gaat om het idee. Rechtsomkeert dus en na nog eens twintig kilometer net voor het donker terug in Bolgatanga. Met een lokaal gebrouwen Star-biertje, dat ongeveer zo smaakt als Oranjeboom, en een kom soep zo groot als een visglas vergeten we deze dag maar snel. Mole National Parc Ons wacht namelijk een tweede nationaal park in ruim een week. Mole, in het noordwesten van het land. Een aangename reis naar Tamale brengt ons op het centrale, veel te drukke busstation waar iedereen weer eens onze vriend blijkt te zijn. De opmerking, dat het toch niet zo makkelijk gaat, vriendschap, lijkt aan de betonnen pilaren van de overkappingen gericht. We leren al snel, dat 'Mool' niet de goede uitspraak is. Vreemde blikken en duister ronddraaien met de ogen, voordat met een verbaasde kreet wordt geroepen: 'Oooh, Moh-lie?' Whatever, gaat er een bus? En jawel, er is één maatschappij die een dagelijkse bus heeft rijden tot in het park. Hij is wel afgeladen vol. We moeten staan in het gangpad, maar dat lijkt soms nog comfortabeler dan de mensen die zitten, die de volle vijf uur van de busrit allerhande bezwete en klotsende lichaamsdelen in hun 'persoonlijke cirkel' moeten dulden. Omdat Sander links en rechts in oksels kijk en voor zich diep in de ogen of in het lage decolleté van een Amerikaanse studente, kent hij na vijf uur elk spleetje en schrammetje op het plafond van de bus.
Maar goed, Moh-lie is fijn. We kiezen op voorhand eieren voor ons geld en nemen een hutje. Eigen douche en toilet, een ventilator die om middernacht uitslaat wegens het stroomrantsoen, een frisgroen geverfde muur en een zwembad voor het restaurant. Maar toch kunnen we hier iets van onze verloren heldenstatus terugwinnen. Twee ochtenden achter elkaar gaan we wandelen in het park en beide keren belanden we midden tussen de olifanten. De eerste ochtend, zien we een groep in de verte aankomen en gaan er recht op af. We snijden hun pad op zo'n tien meter van het voorste mannetje - hoewel Michal vindt dat Sander alle afstanden inschat op tien meter, hoe ver weg de
olifanten ook zijn. Hij kijkt eens traag knagend onze kant op en wij zien de diepe ronde plooien om zijn kleine, donkere muizenoogjes. De troep trekt richting een drinkpoel, waar wij ruim een half uur het spel van schijngevechten, volledige onderdompelingen en het rustieke bellenblazen door hun lange slurven gadeslaan. De volgende ochtend zijn we al bijna te laat. De ruim veertig olifanten kruipen één voor één log uit de vijver en blijken vijf minuten later zo ongeveer aan alle kanten om ons heen te staan. Eentje voert met wapperende oren een schijnaanval uit, waar wij gepast onder de indruk voor wegvluchten achter een struikje dat in het geheel niet bestand is tegen dertig ton olifantenvlees! Maar de aanvallen zijn schijn en de modderbaden en het frisse lover is toch interessanter dan twee nietige toeristen met één ranger met verdovingsgeweer. Ons rest het met open mond gadeslaan van de grote bullen met hun dikke slagtanden en stugge grijsleren huiden. En het ons verschrikkelijk nietig voelen onder de oogjes van meer dan veertig mastodonten.
Decadentie op Lake Volta 01 04 04 19:34 Mole National Parc is een van de grote toeristische attracties in Ghana. Na drie dagen in een soort blanke kolonie aan een zwembad, zijn we dus wel toe aan een iets minder toeristische activiteit. En die vinden we in de Yapei Queen; een passagiers- annex vrachtschip dat elke woensdag bij het krieken van de dag vanuit Yeji, aan de noordkant van Lake Volta, richting Akosombo vertrekt, aan de zuidkant van het meer. De tocht over dit grootste kunstmatige meer ter wereld is zo'n 450 kilometer lang en duurt bijna twee volle dagen. Dinsdag 23 maart staan we om zeven uur 's ochtends op een kaal stuk zandvlakte in Tamale te wachten op de tro-tro naar Yeji - hier de naam voor het publiek transport in grote, afgeragde mercedes-busjes. Het enige busje dat wij kunnen nemen, gaat naar Salaga, ongeveer halverwege ons einddoel van de dag. Het vertrekt om negen uur, als 'ie vol is. In Salaga moeten we weer twee uur wachten voordat het vervoer - een oude open vrachtwagen met drie losse houten bankjes in de laadbak en een zeil eroverheen - naar Makango gaat. Deze vrachtwagen moet letterlijk tot de nok toe gevuld worden. Naast de dertig mensen die in het laadruim gepropt worden - eigenlijk vijf te veel weet de bestuurder ook nog eens tien personen op de stangen te plaatsen, die het zeil over het laadruim gespannen houden. Rond drie uur staan we aan Lake Volta. Maar wel aan de verkeerde noordkant. Geen zin om op de ferry te wachten dus we stappen voor een zacht prijsje in een gemotoriseerde pinasse naar Yeji. Als we daar aankomen, worden we overvallen door de lokale hangjongeren die niets beters te doen hebben dan mensen opvangen die blijkbaar met de Yapei Queen mee willen. Wij dus, samen met drie Duitse toeristen. Ze loodsen ons naar een hotel, want de boot vertrekt toch pas om vier uur in de ochtend. Hier maken we graag gebruik van de douche. Een emmer met water, maar als je in maart in Ghana reist staat het zweet je na vijf minuten als een dikke film op het lichaam. Schoon en wel strijken we neer op een terrasje voor een grote fles bier - Star, dat zo'n beetje de lokale Oranjeboom is - en een paar stukken geroosterd schaap. Voor we gaan slapen, besluiten we toch nog maar even naar de haven te lopen om te kijken of de Yapei Queen er al is. Hoewel we twee weken geleden gereserveerd hebben voor de boot, weten we ook dat dit geen enkele zekerheid biedt. En we willen toch wel graag decadent in één van die twee eersteklascabines... Als we op de pikdonkere aanlegstijger aankomen, blijkt ook de Queen er net aan te komen. Nadat iedereen in een chaotische exodus van boord is gehobbeld, lopen we naar boven om ons samen met de drie duitse toeristen voor de twee eerste-klashutjes te melden.
Na uren tevergeefs wachten op de sleutels meldt de kapitein ons dat er geen hutjes meer zijn (Sander is ondertussen alvast de spullen uit het hotel gaan halen). Michal werpt op, dat het toch een beetje raar is; we hebben immers gereserveerd. Het benedendek komt echt helemaal vol te liggen met yams
Als ze de naam Grip zegt, daagt er iets bij de kapitein en hij verdwijnt weer voor lange tijd. Net als Sander weer het bovendek op komt met de twee rugzakken, komt ook de kapitein aangelopen. 'Mister Grips?', vraagt hij trots. 'Your keys!' Eind goed al goed voor ons. De Duitsers moeten helaas tussen de andere passagiers een plaatsje op het dek veroveren. Het is superdecadent om een hutje te hebben op de drie dekken die het schip telt liggen zo'n driehonderd andere passagiers her en der verspreid op tafels, banken of gewoon op de grond - maar wel lekker. De airco staat op koelkast, dus de Ghanese hitte deert ons 's nachts helemaal niet. Op de boot is verder niets te doen, dus we doden twee dagen met slapen, lezen, schrijven, praten, eten, drinken en om ons heen kijken. Eén van de belangrijkste bezigheden van de Yapei Queen is yams vervoeren. Dat zijn grote knollen die hier onze aardappels vervangen. We leggen zeven keer aan om de wortels in te laden. Op de kant liggen dan grote bergen yams, die door vrouwen met grote emaille schalen op hun hoofd als een gek aan boord gebracht worden en in gammele houten kisten worden gestapeld. Als de boot donderdagavond aanmeert in Akosombo, besluiten wij direct door te gaan richting Accra. We passeren in het donker de dam, die het grote meer tegenhoudt, en de fraaie suspentiebrug die op de achterkant van een 2000 cedi briefje staat. Kijk maar in je keukenla om te zien hoe de brug eruit ziet, je hebt er vast nog een cedi-briefje liggen. Totaal onverwachts worden we in Accra getrakteerd op een ware cultuurschok. Perfecte wegen met alle mogelijke verkeersborden, dure auto's, overal licht, woonwijken, mooie grote villa's en kantoortorens, sjieke winkels... Zo in het donker lijkt het net Europa of een buitenwijk van een Amerikaanse grote stad. Bijkomende verrassing is, dat alle budgethotels vol zitten. Dus we nemen onze intrek in een beetje duur, maar wel airconditioned hotel in een oude wijk van de stad. Accra is vooral een noodzakelijke stop. Zo regelen we er de nieuwe data voor onze vervolgtickets. Belachelijke actie blijkt: de dame op het kantoor van British Airways - notabene één van de maatschappijen waar we mee vliegen - kan de data niet wijzigen. 'Kunt u uw reisbureau in Nederland niet mailen?' Resultaat is, dat het vijf minuten later geregeld is bij Kilroy Travels in Rotterdam. We begrijpen niet hoe het kan, maar zij kunnen veel meer dan welk reisbureau of luchtvaartmaatschappij in Afrika dan ook. Iedereen is nu dus gewaarschuwd, onze terugvlucht vanuit Madrid is gepland op zondag 7 november... Voor ons is de laatste week West-Afrika begonnen. We reizen een paar dagen langs de kust, op zoek naar oude forten en kastelen die hier door Westerse mogendheden gebouwd zijn om slaven naar de Nieuwe Wereld te transporteren. Een stukje vaderlandse geschiedenis dus, die we meestal liever vergeten. Zaterdagavond - 3 april - moeten we echter weer in Accra wezen. Stevie Wonder geeft een optreden en dat willen we natuurlijk niet missen.
Over strandhuisjes en een nacht in het regenwoud 02 04 04 21:00 Onze tocht langs de kust begint in Beyin, dat verdacht veel klinkt als de hoofdstad van China maar op slechts 25 kilometer van de grens met Cote d'Ivoire ligt. We worden opgevangen door Steven, een breed lachende jongeman met een beige tuinbroek die ons drie dagen lang in de watten legt. Hij dirigeert ons eerst naar onze 'hotelkamer': een rieten huisje met grote veranda op het strand. Links en rechts van ons zien we zand en palmbomen, die wuiven in de avondbries. Recht vooruit beuken de golven in een oneindige stroom op de kust. Staand op de veranda voelen we ons als de deelnemers aan Expeditie Robinson, die zojuist een luxe avondje uit gewonnen hebben. In het dorp vinden we een klein kroegje waar de kastelijn zo oud en kreupel is, dat je zelf achter de bar mag kruipen om je drankjes te regelen. En als we in het schemerdonker terugkeren naar ons afgelegen strandhuisje, komt Steven fluitend aangelopen met een blauw mandje onder zijn arm waarin ons avondmaaltje onder een tafellaken verborgen zit. Hij heeft alleen geen rood kapje op... Naast op het strand liggen en zwemmen in een heerlijk warme zee, kun je in Beyin twee dingen doen: het fort bezoeken en een uitstapje maken naar Nzulezo. Nzulezo is een klein dorp op palen, dat gebouwd is in een diepe lagune achter de kust. Tussen wetlands en dichtbegroeide tropische wouden varen we erheen in een gammele kano en spenderen ruim een uur op de wiebelende houten straten boven het meer. De mensen wonen en leven er net zo als op het droge, maar als de voetballende jongetjes naast het doel schieten moet een van hen wel het water induiken om de bal terug te halen. Het fort van Beyin blijkt overzichtelijk. Het witte bolwerk op de rand van het strand heeft vier bastions en enkele kantoren in een U rond een smalle binnenplaats. Er is slechts een kleine kerker waar hooguit enkele tientallen slaven tegelijk konden worden opgeborgen en de werkruimtes zijn lieflijk roze geverfd. Dit Fort 'Appolonia' is tussen 1768 en 1773 gebouwd door de Britten op verzoek van een plaatselijke stamleider, die zo hoopte de Nederlanders uit het gebied te weren. De Engelsen verloren echter in de loop van de negentiende eeuw hun interesse in het zanderige plaatsje en gaven het kasteel in 1868 weg ... aan de Nederlanders. In Beyin houden we ook een rustdag. En als we ontwaken, begint het dus keihard te regenen. Voor ons is dit eigenlijk een bijzondere gebeurtenis, want het is vier maanden geleden dat we regen gehad hebben. In onze korte broek stappen we onder de overdekte veranda vandaan om de regen te voelen. Maar als van de weeromstuit het dak in ons rieten huisje gaat lekken, is de lol er toch wel weer vanaf. Gelukkig houdt het na drie uur op en breekt voorzichtig de zon weer door. Kunnen we dus nog mooi een beetje langs het strand wandelen en onze favoriete kastelijn opzoeken. Maar na drie dagen in het afgelegen Beyin is het tijd weer te vertrekken. We willen een bezoek brengen aan Kakum National Parc, op dertig kilometer afstand van Cape Coast. Het kost ons de hele dag en vier keer overstappen om er te komen. Maar tien minuten voor sluitingstijd staan we aan de poort. Dat blijkt maar net op tijd. In het café kunnen ze nog een sandwich voor ons maken en een ranger kan ons nog even de camping midden in het regenwoud laten zien, maar daarna gaat alles op slot. We blijven, samen met twee Engelse toeristen die op de parkeerplaats twee kilometer bij ons vandaan in hun Landrover slapen, als enigen achter in het Enge Bos. Gelukkig zijn de geluiden hier minder angstaanjagend als in Parc National d'Arli (Burkina Faso). En dus kunnen we iets van onze verloren heldenstatus goedmaken door een nacht heerlijk te slapen. Om vijf uur staan we echter alweer naast onze slaapzakken. Het is stikdonker en we worden door een ranger met een schamele zaklamp rondgeleid door het woud. We gaan op zoek naar allerlei luidroepende nachtdieren, maar als na anderhalf uur de ochtendschemer doorbreekt hebben we alleen geluiden gehoord in de dichte begroeiing. Toch is het een onvergetelijke ervaring en we leren veel over de bomen van het woud. Zo staan we naast de Fagara, een boom met dikke stekels op zijn
stam, en raken we de breed uitwaaierende wortels van een meer dan tweehonderd jaar oude Silk Cotton Tree aan. Als afsluiting van ons bezoek stappen we op de Canopy Walkway, een stelsel van wankele touwbruggen in de boomtoppen. er zijn maar vier van dit soort wandelroutes door de kruin van het tropisch regenwoud in de wereld en dit is de enige in Afrika. Het is tien over zeven en er zijn nog geen andere bezoekers in het park. Slechts het kraken van de touwen en het geschreeuw van apen verbreekt de stilte. Vanaf de houten platforms op dertig meter boven de grond zien we de Spotnosed Monkeys, Campbell's Monkeys en Olive Colobus apen. Ze spelen wat, zoeken naar bladeren om op te knabbelen en springen van boom naar boom op weg naar de lagere begroeiing. Na drie kwartier zijn alle apen vertrokken en valt er een serene stilte over het woud. Wij lopen de laatste touwbrug over en gaan onze slaapzakken inpakken. ‘Daardaardaar, aapjes in de verte!’
Forten en feest 07 04 04 00:08 Na ons nachtje in Kakum National Parc is het weer tijd voor een paar kastelen en forten. In Ghana zijn tussen 1482 en 1787 bijna 80 forten langs de kust gebouwd door verschillende Europese landen. Portugezen, Engelsen, Denen, Duitsers en Nederlanders hadden versterkingen langs de zanderige kust van Ghana om te kunnen profiteren van de vele rijkdommen in het binnenland. Goud - tot 1957 was de officiële naam van Ghana 'The Gold Coast' - specerijen en natuurlijk slaven. Nadat de Portugezen de Goudkust 'ontdekt' hadden, werden zij eruit gegooid door de Nederlanders en de Engelsen die meer dan twee eeuwen lang de kuststrook beheersten. Sander op de uitkijk op een batterij van Cape Coast Castle
Er staan drie forten op ons programma. We beginnen in Cape Coast Castle, het fort van waaruit de Engelse 'Royal Africa Company' werkte. Dit was de tegenhanger van onze West-Indische Compagnie en hun fort was een van de grootste langs de kust. Het witte gebouw is behoorlijk indrukwekkend. Dikke vestingmuren die nog altijd voorzien zijn van batterijen kannonnen. Zelfs de kogels liggen er nog, klaar om afgevuurd te worden naar een vijand die over zee aanvalt. In de kerkers is het akelig donker en klam. Het ruikt er muf en in de schuin aflopende grond zit een kleine groef richting de laagste hoek voor de afvoer van ontlasting. Dit was de kelder waar bij elkaar zo'n 1000 slaven tegelijk werden opgesloten in afwachting van hun veiling en deportatie naar het Nieuwe Westen. Het is een luguber idee en we kunnen het leed, dat hier geleden is, haast voelen. Als we de volgende dag een bezoek brengen aan het twaalf kilometer verderop gelegen plaatsje Elmina, is dat gevoel veel minder aanwezig. In Elmina staat het oudste fort van West-Afrika, gebouwd door de Portugezen in 1482. Het is in 1637 door de Nederlanders veroverd en heeft tot 1872 dienst gedaan als hoofdkantoor van de WestIndische Compagnie. Dat wij ook geen lieverdjes waren in de slavenhandel, blijkt hier wel. Alle vertrekken op de begane grond deden dienst als slavenkerkers. Bij elkaar konden er ruim 1000 slaven ondergebracht worden, die vaak maanden onder erbarmelijke omstandigheden moesten wachten op hun verkoop - die plaatsvond in de voormalige Portugese kerk op de binnenplaats. We hebben bij de poort van dit St. George Castle echter een informatief boekje over het kasteel gekocht. Dit The Truth about Elmina and it's Castle blijkt absurde, gekleurde teksten in gebroken Engels te bevatten.
Fort Coenraadsborg (Fort St. Jago)
Ondanks de wreedheden, die hier begaan zijn in de naam van de Hollandse Welvaart, moeten we toch grinniken als we in de dodencel staan of voor de Port of No Return. Hier beschrijft ons boekje dat de slaven in snikken uitbarstten als ze naar buiten geleid werden, beseffend dat dit de laatste blik op hun Afrika zou zijn. Alleen in het aparte gedeelte voor de vrouwelijke slaven voelen we iets van de wreedheden. Er hangt een penetrante chemische lucht, de ruimtes zijn klein en bedompt. Rondom een krap bemeten binnenplaats loopt een balkon, van waaraf de gouverneur een slavin uit kon zoeken om de nacht mee door te brengen. Weer buiten brengen we snel een bezoekje aan Fort St. Jago. Dit is in 1665 gebouwd als de Coenraadsborg om St. George Castle te beschermen. Het was dus een strikt militair fort met barakken voor de soldaten en munitieruimtes. Het is een lieflijk klein gebouwtje, dat ons doet denken aan vestingsteden als Boertanghe en Naarden in Nederland. Op Sanders verjaardag reizen we terug naar Accra. Stevie Wonder geeft - stomtoevallig nemen we toch maar aan - een concert op deze dag. En daar willen we natuurlijk bij zijn. Het kaartje vermeldt dat we echt om 19.00 uur scherp binnen moeten zijn, maar het duurt tot negen uur eer er iets gebeurt. En dan blijkt er eerst nog twee uur een ode aan Stevie Wonder gegeven te moeten worden. Verschillende Ghanese bands brengen soms tenenkrommende versies van meneer Wonder's nummers ten gehore. Als de zaal van woede haast in een spontane revolte uitbarst - en onze buurman allang in tranen uitgebarsten is - is het toch nog tijd voor het concert waar iedereen voor kwam. En zoals het hoort op je dertigste verjaardag, zingt Stevie 'Happy Birthday to you'. Het is wel bestemd voor zijn ook op 3 april jarige moeder, maar iets van de ode aan Mama Wonder straalt ook op Sander af. Na afloop dus met een tevreden gevoel een biertje drinken in een van de vele straatkroegen die Accra rijk is. Dat zijn houten keten, waar tegen de avondschemer enkele plastic stoelen voor neergezet worden. En dan maar zuipen met z'n allen - honger kan gestild worden bij een ander instantkraampje waar rijst met kip verkocht wordt als variant op ons broodje shoarma. Een waardige afsluiter van Sander's verjaardag. We hebben na deze zaterdag nog een paar dagen te besteden en besluiten die te benutten voor een beetje relax aan het strand liggen. Dat doen we in Kokrobite, op dertig kilometer van de hoofdstad. We genieten er – tussen de palmbomen in de zo schattig geheten camping Big Milly’s Backyard – van de zon, heerlijke verse vruchtensappen en borden kreeft voor zes euro. (Waar je in Nederland voor tien keer zo veel ongeveer vier keer zo weinig van krijgt, dus.) Heerlijk rustig, voordat we morgen - 7 april - naar Madagaskar vliegen voor een spannend nieuw deel van onze reis.