Sander en Michal op reis in Afrika, Australië en de Pacific
NOORDOOST AUSTRALIË EN PAASEILAND
Down Under in onze party mobile 16 05 04 09:31 Geen nieuws is over het algemeen goed nieuws. En inderdaad; we zijn al een week in Australië. Hier bivakkeren we bij Henk - de tweelingbroer van Gerard – en Toos, dus het zijn lekkere verse kopjes koffie en boontjes met draadjesvlees. Alsof we teruggekomen zijn in Nederland - maar dan met lekker weer! Werden we de eerste dag nog getrakteerd op een stevige regenbui, sindsdien is de hemel strakblauw en stijgt het kwik overdag tot ongeveer 25 graden. Wat een vervelende winter... Deze week is eigenlijk heel rustig geweest. Barbecuen in de achtertuin op moederdag, televisie kijken - met als hoogtepunt de bruiloft van prins Frederik van Denemarken met de uit Australië afkomstige Mary Donaldson. Jullie begrijpen de commotie hier vast wel. En een paar daagjes op de boot vissen en boekjes lezen. En jawel, leren klaverjassen. Meest bijzonder voor ons waren eigenlijk de winkelcentra: opeenhopingen van kleding, boeken, cd's en eettenten. Een heerlijke cappuccino onder de moderne stalen luifels in de Queen's Street Mall - een haast volledig overdekte winkelstraat tussen de wolkenkrabbers van Brisbane - voelde als een Westerse weelde die we lang niet gevoeld hadden. En al dat winkelen betekent natuurlijk ook een nieuwe garderobe; na zes maanden dezelfde drie tshirts en twee broeken hebben we weer eens wat nieuws aangeschaft. Een heerlijk gevoel, maar wel schokkend hoe makkelijk je weer in het patroon kan terugvallen.
De party mobiel
Naast heerlijk rustig doen, zijn we ook bezig geweest met het plannen van onze tocht door Australië. Op het planninggedeelte zal vandaag nog een overzicht verschijnen. Daarnaast ook een echte rally in de bergen rond Brisbane bezocht - en meegeholpen bij de start van alle rallywagens. Maar bovenal zijn we bezig geweest met de Party Mobiel. Het autootje dat ons deze drie maanden overal zal brengen is een Mazda 929 uit 1977. Een auto met geschiedenis, want het is in deze wagen, dat Henk
Kabel de London – Sydney Rally gereden heeft - een beetje de Britse Parijs – Dakar maar dan veel langer. Jullie zullen begrijpen dat we morgen met gepaste eerbied uit de parkeerkom zullen draaien...
De tuf-tuf club 21 05 04 03:57 En daar stonden we dan. Een berg spullen uitgestald achter een auto met een klein kofferbakje. Tenminste, schijn bedriegt. Met enig passen en meten verdween elke tas, elk kratje in het koffertje. Niets op de achterbank dus en dat is toch wel prettig ... ook al verzekerde Henk dat er in Australië geen dieven wonen, we wilden toch niet te veel spullen op de achterbank hebben liggen. Iedereen ziet aan onze rijstijl toch wel dat we toerist zijn. Uiteindelijk vertrokken we veel te laat vanuit Brisbane. Maar het afscheid was ook wel een beetje zwaar: lekker eten en een eigen kamertje, een echte wasmachine, niet elke dag hoeven denken waar je 's avonds in godsnaam weer terecht zal komen en vooral heel veel leuke winkels en koffiezaakjes. We voelden ons echt een beetje thuis. Maar goed, een eigen autootje is ook fijn. We zijn nu niet meer afhankelijk van bizarre bustijden en overvolle taxi-brousses waarvan je je maar moet afvragen of en zo ja wanneer het ding zich in beweging zal zetten. Maar toch is Australië voor ons nog niet het hemelse vakantieparadijs wat zoveel mensen het over hebben. We zijn nu vier dagen onderweg en tuffen een beetje door de bergen achter Brisbane toegegeven, we zijn nog niet echt ver gekomen. We bezoeken dorpjes met idiote namen als Somerset Dam en Kilcoy - waar ze wel de dikst belegde pizza's ter wereld hebben. Maar we komen ook in Maroochydore en Mooloolaba aan de kust, Beerwah - waarschijnlijk van een naam voorzien door een dronken pionier - Mapleton, Maleny en Montville - met toegegeven heel schattige winkeltjes in een vervormde Anton Pieck-stijl en lekkere taartjes. In zo'n dorpje stappen we dan even uit en drinken een kopje koffie of eten een broodje. We lopen een rondje door de hoofdstraat en hebben dan eigenlijk alles wel weer gezien. 's Avonds staan we lekker op een camping en koken we ons eigen potje en lezen wat of spelen een spelletje. Begrijp ons niet verkeerd, erg gezellig, maar Giethoorn of Urk bezoeken we op eenzelfde manier. We blijven dus nog een beetje steken op het Lekker-weg-ineigen-land-niveau. Vandaag rijden we naar Gympie - de stad waar waarschijnlijk de sportschoen is uitgevonden - om wat op te snuiven van het pioniersverleden van dit immense land. Daarna rijden we lekker naar de kust om een paar dagen door te brengen op het grootste zandeiland van de wereld: Fraser Island. Als we daarna naar Mackay gaan voor het Great Barrier Reef en naar Cairns voor wat aboriginalgeschiedenis ... Dan zal het gevoel toch wel komen, dat Australië een bijzonder land is?
A taste of Australia 27 05 04 10:00 En dan moet je natuurlijk niet op Moeder Natuur rekenen. We staan aan de poort van Fraser Island, in de verte zien we het al liggen. Weelderige toppen met regenwoud, prachtig witte zandstranden en zwarte, dreigende regenwolken als slagroom op de taart. We hebben onderweg al twee regenbuien op ons dak gehad en tijdens onze lunch van mislukte aardappelsalade en een kleffe burger tikt een miezerige regen alweer zachtjes tegen de parasols. De Aussie Erwin Kroll geeft ons weinig ruggesteun: geen verandering de komende dagen.
En dan is daar het enorme voordeel van een eigen auto. Als de burger en de salade zijn weggespoeld met een muggaccino - dat wat viezige woord voor een cappuccino op Aussie-maxi-formaat - stappen we in en rijden door. Op de terugweg naar Brisbane over vier weken komen we hier toch weer langs. Hopelijk is het dan wel lekker weer. Want geef toe, drie dagen in een tentje op het grootste zandeiland ter wereld in de regen is niet het allerleukste wat je in je leven kunt doen... De gember staat lekker te pruttelen
We krijgen er een prachtig juweeltje voor terug: Maaroom. Een dorpje van vijf huizen en een camping. De enige winkel is de receptie van de camping, waar we een kilo sausages en diepgevroren prinsessenboontjes kopen voor op die ene barbecue die het plaatsje rijk is. We drinken er een cola bij, want dit is waarschijnlijk het enige dorp op heel het continent waar ze geen drankhandel hebben. Een wandeling door de schemerige wouden rondom levert ons een paar close encounters met kangoeroes op en als we langs het strand teruglopen, zien we Fraser Island nog altijd onder regenachtige wolken schuilgaan. Een goede keus dus. Gelukkig is er aan de Australische kust altijd wel een alternatief gezellig strandje te vinden. Wij zijn dus de volgende dag - nadat we de tent hebben ingepakt in wederom een miezerig regentje opgewekt doorgereden naar the Town of 1770. Een wat vreemde plaatsnaam, maar hier houden ze het graag een beetje voorspelbaar. In '1770' heeft Captain James Cook in 1770 voor het eerst voet aan Australische wal gezet, het begin van de Engelse strafkolonie die later tot land verheven zou worden. Ach, het strand is heerlijk, de wijn uit een tweeliter kartonnetje smaakt geweldig en op de campingbarbecue grillen we een heerlijke steak in rode wijnknoflook marinade. Wie zegt dat het leven slecht is? Met de trein door Mary Valley
Onder het genot van steak en wijn, kijken we terug op toch een geslaagde eerste week toeren langs de kust en door het 'hinterland'. We hebben kaas geproefd in Kennilworth en lokale port gedronken in Mooloolaba, hebben de bereiding van de gemberwortel en het roosteren van macadamianoten gezien in Yandina - en achteraf natuurlijk uitgebreid geproefd – en zijn met een oude stoomtrein door de Mary Vally gereden. Een rit die gepaard ging met allerlei proeverijtjes en de aanschaf van biologisch geteelde groentes. We hebben intussen het gevoel op vakantie te zijn in Zuid-Frankrijk en genieten van alle smaken die de streek ons kan bieden. Waarom het gevoel nog niet helemaal gekomen is - ook al is Giethoorn gepromoveerd tot de Cote d'Azur? We weten het niet precies, maar het zal wel met Afrika te maken hebben. De spanning is van het reizen af, doordat we altijd overal heen kunnen. En we hebben echt het gevoel op vakantie te zijn: lekker lezen en een beetje uitrusten in het zonnetje. Och, vakantie is ook lekker. Het geeft ons in ieder geval een goed gevoel morgen op vakantie te gaan naar Great Keppel Island. Op een half uur varen voor de kust bij Rockhampton - 700 kilometer boven Brisbane - ligt onze eerste kennismaking met het Groot Barrière Rif. Daar kunnen we ons overgeven aan snorkelen tussen het koraal in warm water en lange wandelingen door de bossen midden op het eiland. En natuurlijk aan kleine, afgelegen strandjes. Dat boek moet toch uit, niet?
Lekker lui lezen 02 06 04 05:49 Twee halfronde knopjes liggen in het zand, ze lijken op verkleurde kidneybonen. Plotseling wervelt er een dikke zandwolk op. Met gracieuze slagen van de vinnen verschijnt er een rog, als een adelaar in het water, uit de troebele wolk. Hij lijkt achterom te kijken waar Sander gebleven is en schiet dan pijlsnel weg in het oneindige blauw van het water. Great Keppel in een notendop
Great Keppel Island ligt een half uurtje varen vanaf de kust bij Rockhampton. Het eiland is niet groot, een uur stevig doorwandelen brengt je van de ene uiterste punt naar de andere over een heuvelachtig terrein. Veel te doen is er niet en dat is eigenlijk wel lekker. Je kunt dus wandelen, een beetje in de zon liggen op één van de zeventien witgele strand en in je boekje lezen. En je kunt een duik nemen in het helblauwe water, dat rijk is aan koraalriffen. Dit is dus onder meer wat Australië bijzonder maakt; het groot barrière rif is het grootste aaneengesloten koraalrif in de wereld en strekt zich over meer dan tweeduizend kilometer uit langs de noordoostkust van Queensland. Hier op Great Keppel zien we pas het begin - hopen we. Het koraal is veelal donkerbruin, met hier en daar stukken groen en rood. Hierboven zwemmen witzwarte maanvissen, visjes in hardblauw, turkoois of diepzwart. Met een beetje geluk komt er een schildpad of een rog voorbij zwemmen. Lekker rustig dobberen we rond in die stilte van de zee die zo gek ruist in je oren. Na tien minuten snel uit het koude water om je op te warmen in een heerlijk najaarszonnetje. Verder genieten we dus drie dagen van de zon en van de rust in de holiday village waar we vertoeven, met een heus tweepersoonsbed in een grote safaritent. En zoals het hoort, als we terugkomen op het vasteland pakken dreigende regenwolken zich boven ons samen. De volgende dag dus een drizzelige regen, maar dat schrikt ons niet af. We zijn klaar voor een tweede ervaring die Australië in onze ogen uniek maakt: fossicking. Een wat dubieuze term die van alles betekent, zolang je maar met een pikhouweel en een veiligheidsbril op het veld in trekt en in de grond gaat staan bikken. Ja hoor, zo zien we er stoer uit …
Wij rijden tegen de glooiende hellingen van Mount Hay op, een 120 miljoen jaar oude uitgedoofde vulkaan. De helling ligt vol met 'thunder eggs'; gasbellen in de lavastroom waarin zich in de loop van die miljoenen jaren kristallen hebben gevormd in allerlei vormen en kleuren. Het staat debiel, zo'n veiligheidsbril, maar het is wel heel veel lol op de vulkaan. Na twee uur zoeken hebben we een halve kilo stenen die we door laten zagen in het tourist centre hier op de helling. We blijken een aantal bijzondere belletjes gevonden te hebben: helblauw en dieppaars zijn zeldzame kleuren. Blijkbaar leggen we de lat hoog voor de andere gelukszoekers die vandaag langskomen... Met een blij gevoel trekken wij in ieder geval verder. Onze kleine schat ligt op de achterbank te blinken als we de teller op honderd zetten en richting Mackay rijden. We moeten nog wel een busje lak kopen om de afgezaagde vlakken in te spuiten, dan blijft de kleur en de glans het mooist. Op zoek naar de 'platypus', in het Nederlands vogelbekdier gedoopt om zijn vreemde eendachtige snavel. Het dier is schuw en zeldzaam, maar we willen natuurlijk op z'n minst één van de twee soorten eierleggende zoogdieren op aarde in het wild gezien hebben.
De stomste bezigheid ooit... 06 06 04 08:42 Daar sta je dan. Aan de waterkant terwijl de zon ondergaat en je steeds minder ziet. De kou kruipt via je schoenen in al je ledematen. En er is niets te zien. Helemaal niets. Anderhalf uur turen in een langzaam zwart wordende poel. Het is als vissen zonder hengel. Je moet lang wachten en in het water staren. Maar zonder dobbertje of aas weet je zeker dat je nooit iets aan je lijn zult krijgen. Zo voelt het zoeken naar het vogelbekdier. We zijn 's middags aangekomen in het Platypus Bush Camp. Een plek zonder elektriciteit en een douche waarin het water met hout wordt verwarmd. De eigenaar is het prototype Australiër: sjekkie in zijn mondhoek en een biertje in zo'n duf koelertje - Kees kent ze wel. Zijn T-shirt hangt versleten en vies over zijn omlaag hangende schouders. Alleen de kurkjes aan zijn overmaatse hoed ontbreken. 'Tuurlijk,' verzekert hij. 'De platypus zie je hier eigenlijk dagelijks. De grootste kans is hier net achter de kampkeuken. Gewoon gaan staan en geduld hebben.' Nou, daar staan we dan langs de beek. Niets. Tot we geen hand meer voor ogen kunnen zien en de rimpelingen in het water allang volstrekt onzichtbaar zijn. Wat terneergeslagen gaan we terug naar de camping. Maar goed, een wijntje uit onze cask, het boek erbij en we zitten heerlijk bij de olielamp. Snel vergeten dus. Morgenochtend om half zes is er weer een kans. Die natuurlijk wederom op niets uitdraait. Nu zien we geen hand voor ogen als we aankomen en kruipt het daglicht tergend langzaam over de boomtoppen heen om het water te beschijnen. Niets. Inmiddels hebben we de platypus vervloekt en stappen we wederom koud weer op. Een warme douche tussen de struiken is erg lekker en best een leuke ervaring. Na een stevig ontbijt met verse appeltjes, yoghurt en muesli maken we een wandeling door de Finch Hatton gorge. We zijn er nu toch. En dan geven we onszelf nog één kans om de platypus te zien. We rijden naar het dertig kilometer verderop gelegen Eungella National Park. Een stevige klim in de bergen brengt ons bij de parkeerplaats. We steken de brug over de Broken River over en als ik achteloos omlaag kijk, duikt er net een platypus op.
Ons wachten wordt beloond: dit is hem dan!
Meteen zijn alle uurtjes aan de donkere poel van gisteren vergeten. Hoewel volstrekt onmogelijk, is dit echt een ontzettend schattig diertje. Het doet je denken dat ook God niet perfect was. Als een slechte garagemonteur, die na het repareren van je motor met een aantal boutjes en slangetjes in zijn broekzak achterblijft. Zo bleef God achter met een zachte eendensnavel, de staart van een bever en de vacht van een jonge otter. Weggooien vond hij zonde, dus knutselde hij er nog maar een diertje bij. Het vogelbekdier, zoals de platypus in het Nederlands heet, ziet er echt zo uit: in elkaar geknutseld. Ergens in de achttiende eeuw kwam het eerste vogelbekdier met een schip mee naar Europa - waarschijnlijk een reisgenoot op één van de expedities van Captain Cook. Terug in Europa werd de vinder uitgelachen. Dat hij zoiets in elkaar geknutseld had en de serieuze wetenschappers van Engeland en Nederland dacht te overtuigen. Hem werd de deur gewezen. Pas tientallen jaren later, toen voor het eerst een levend vogelbekdier door een 'echte wetenschapper' werd gezien, gaf men toe dat dit dier echt bestaat. En zo vreemd als hij eruit ziet, zo vreemd is hij ook. Het vogelbekdier is - samen met de mierenegel - een monotrema. Een groep zoogdieren die eieren legt... Wij kunnen in ieder geval met een opgelucht gevoel Eungella en Finch Hatton Gorge verlaten. Waar we voor gekomen zijn, hebben we gezien. Toch een opluchting als je besluit dieren in het wild te willen zien en niet in de dierentuin. Op dus naar Airlie Beach. Een duffe verzameling restaurantjes en cafés vol dronken hangbackpackers, maar wel de opstapplaats voor boten naar de Whitsunday Islands. Dat zijn zo'n beetje de meest gewilde uitjes in dit land. Als goede toeristen gaan wij dus ook,
maar dan wel in stijl graag. Een oude houten schoener dus. Een boot van 20 meter lang, die al drie generaties lang over het Great Barrier Reef vaart. Die sloep is met liefde in elkaar geknutseld en herbergt een klein aantal tweepersoonskamers, een fijne keuken met een goede chef-kok en een heerlijk groot houten dek om op te zonnen en vanaf te duiken met zo'n stomme snorkelbril op je voorhoofd. Het kost ons een lieve duit, maar het is waarschijnlijk het dichtst dat we ooit bij een echte cruise gaan komen. Even slikken dus en dan toch maar opstappen!
En voor de trouwe fotofans: sinds lange tijd zijn we weer eens in een internetcafé beland waar we foto's kunnen downloaden. Jullie kunnen je harten dus ophalen met fijne kiekjes van ons in Australië. Ze staan er tot de laatste foto op.
All aboard! 12 06 04 14:21 Een indrukwekkend gezicht
De haven van Airlie Beach. Boven ons hangt een dreigende lucht en het waait hard. Niet echt lekker zeilweer... Als we de boot zien waarop we de komende dagen door zullen brengen, voelen we ons iets beter. De Alexander Stewart is een houten schoener van tachtig ton en met meer dan twintig meter een aardige bezienswaardigheid. De masten prijken fier in de lucht en de bemanning wacht ons op blote voeten op. Doug - de eerste scheepsmaat met een woeste bos grijze krullen en een grote grijns op zijn zongebruinde gezicht - verwelkomt ons. Hij maakt er een gezellige boel van terwijl hij ons wegwijs maakt in het reilen en zeilen op zee. De toon is gezet. Weer of geen weer; gezellig wordt het toch wel... Ook wij moeten de schoenen uittrekken voor we aan boord stappen en de kartonnen dozen moeten van ons kartonnetje wijn af - zodat er dus een vormeloze en voorstrekt onhandelbare zak drank in onze kajuit belandt. Op de motor varen we de haven uit en beginnen aan de eerste tocht. Helaas is het al donker, maar met een wijntje in de hand maken we al snel kennis met alle andere passagiers. Het is een gezellige boel. Iedereen is blij niet op een echte party-boot te zitten - zo'n ding dat drie dagen door de Whitsundays vaart met enkel volstrekt laveloze mensen die op het dek de hele dag hun roes liggen uit te slapen. Dat doet toch teveel aan Ursul de Geer en zijn 'Het is hier fantasties' denken. Eenmaal aangemeerd in een beschutte baai komt kok Sophie het dek op met een schaal warme hapjes, die net iets teveel lijken op de Mora-snacks. Gelukkig blijkt het geenszins een voorbode van haar kookkunsten. Drie dagen lang krijgen we de meest fantastische lunches en diners voorgeschoteld en er is zoveel, dat we stiekem aan de lijn moeten gaan denken. Onze tocht begint dus eigenlijk pas echt de volgende ochtend. Eerst maken we een korte wandeling naar over Whitsunday Island naar Sawmill beach om de benen te strekken. Helaas is de wandeling veel te kort - het kost meer tijd om de mensen met de dinky over te zetten dan dat we werkelijk aan het wandelen zijn. Met een kop koffie in de hand en een voorzichtig zonnetje boven onze hoofden zetten we koers naar de andere kant van het eiland. Hier maken we een beduidend langere wandeling, die ons een schitterend uitzicht over het strand rond Hill Inlet oplevert. Ook zien we Whitehaven Beach – dat bestaat uit 99 procent zuiver silicaat; de lens van de Hubble-telescoop is ervan gemaakt – en we krijgen a taste of Australia. Uit een nest van bladeren haalt Doug namelijk een aantal 'green ants' die hij ons vervolgens als tussendoortje aanbiedt. Het kleine miertje moet naar citroen smaken, maar Sanders smaakpapillen registreren niets. Waarschijnlijk heeft Sander alleen op het kopje gekauwd en niet op zijn sappige achterwerk. En dan is het tijd voor de zeilen. Eindelijk staat de wind zodanig, dat de dikke bruinkatoenen zeilen gehesen kunnen worden en we met het geluid van de golven tegen de boeg en de wind door het
water glijden. Doug schreeuwt commando's tegen Daniel - een Zweedse jongen die een half jaar stage komt lopen op de Alexander Stewart om te leren zeilen - We schommelen drie uur lang op een wilde zee, voor we aanleggen in een inham van Hook Island. Het is redelijk opgeklaard en de melkweg schittert hoog boven ons. Wij besluiten in onze kajuit te slapen, maar er zijn ook mensen die het dek op gaan met een matje en een deken ... slechts om de rest midden in de nacht wakker te maken met hun gestommel. Het regent. Natuurlijk zijn we gekomen voor een paar goede partijtjes snorkelen. Aan de noordkant van Hook Island en rond Hayman Island - dat klompje aarde met dat schoftig dure hotel waar we alleen maar naar kunnen kijken vanaf het dek - bevinden zich de mooiste riffen van de Whitsundays. Dus hier duiken we anderhalve dag de zee in. We zien een uitbundige rijkdom aan koralen en vissen. De nieuwsgierige sergeant-majors zwemmen haast je duikbril in terwijl grote papegaaivissen onverstoord doorkauwen op het koraal. We zien geen schildpadden of haaien, maar worden wel getrakteerd op een reusachtige 'clam' (zo'n dubbele schelp met van die ribbelranden) met dikke blauwe kwabben om de randen. En ook Elvis komt ons een bezoekje brengen. Dit is een ruim anderhalve meter grote Napoleon Wrasse, een overmaatse karper met een dikke knobbel boven zijn bek en zoeloelippen. Na drie dagen zeilen en snorkelen moeten we helaas terugkeren naar Airlie Beach. De reis zit er op. Nog eenmaal worden de zeilen gehesen en kapitein Chris daagt Michal uit het roer over te nemen eigenlijk loopt hij gewoon weg met de mededeling 'denk je dat je het aankan'. Voordat Michal ja kan zeggen, is hij al weg. Zij blijft met het grote stuurwiel in haar handen achter. 's Avonds komen we nog een keer samen in bar restaurant 'Beaches', waar we met alle passagiers en de vierkoppige bemanning eten en drinken. Het is lang geleden dat we tegen sluitingstijd uit een kroeg gezet zijn. Don't worry, het was pas twaalf uur...
Het 'wilde' dierenleven op Magnetic Island 16 06 04 04:35 Het kompas van de Endeavour - het schip waarmee captain James Cook de oostkust van Australië 'ontdekte' - sloeg op tilt toen de boot langs dit eiland voer. Maar er is niets magnetisch aan Magnetic Island. Sterker nog, naast zon, zee en strand is er bijzonder weinig te beleven. Na het happy-hour sterft het leven in de kroegen langzaam uit, totdat ook hier om half twaalf de laatste gasten onvriendelijk op de sluitingstijd gewezen worden; met een harde knal valt een groot rolluik over de bar. Maar echt erg is dat niet. Zon, zee en strand zijn genoeg om je hier drie daagjes bezig te houden. Het eiland - al sinds eind negentiende eeuw hét vakantie-eiland van Queensland - heeft zeventien stranden en als je een paar kilometer wegtrekt van de boulevard in Horseshoe Bay, kom je op haast verlaten stranden langs diepblauwe baaien. De heuvels achter het strand zorgen voor een grillig decor met hun basalten keien en begroeiing in alle kleuren groen. Een stijlvol eiland
Eén van de meest bijzondere attracties van Magnetic Island is de Forts Walk, een wandeling van vier kilometer naar de hoogste punt van het eiland. Hier zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog enkele bunkers en uitkijkposten gebouwd om het Australische vasteland te beschermen tegen aanvallen van de Japanners. Nu staan de ruïnes vrijwel aan het zicht onttrokken tussen hoge eucalyptusbossen. De meeste mensen komen dan ook niet voor deze vervallen onderkomens. In de jaren dertig van de twintigste eeuw is een aantal koala's uitgezet, omdat de populatie op het
vasteland met rasse schreden achteruit ging. Als een soort wildreservaat is de helft van Magnetic tot nationaal park verklaard en beschermt het nu een bloeiende kolonie van ruim tweehonderd koala's. En de beste plek om ze te zien is in de eucalyptusbossen van de Forts Walk. De zon gaat al onder als we het steile pad opstappen. Een bord aan het begin van de route heeft ons wat beducht gemaakt: 'Do not step off the path, the death adder lives here'. Gezellig wandelen dus... Het doel van de wandeling is duidelijk. In het schemerdonker de boomtoppen instaren op zoek naar een 'motionless grey bundle'. Koala's leven van de blaadjes van de Ironbark eucalyptus, een hoogst giftig maaltje. Om de blaadjes te kunnen verteren en het gif af te kunnen breken, slapen deze beerachtige grijze buideldieren bijna twintig uur per dag. Zelfs hun hersencapaciteit is ingekrompen om zoveel mogelijk energie naar de maag te kunnen dirigeren. Hun hersens zijn zo klein dat ze als een verschrompelde walnoot in hun hersenpan rammelen. Als je een koala ziet, ligt hij dus hoogstwaarschijnlijk te tukken tussen het groen van de eucalyptus. En omdat ze zo dom zijn en zoveel slapen, bestaat in Australië de mythe dat ze per ongeluk uit de boom kunnen vallen. En als je er dan net onder loopt, wordt je dus bekogeld door een 'dropbear'. Het is niet waar, maar het klinkt leuk. Duidelijk de schattigheidsbokaal
Zoals te verwachten valt, zien we onze eerste koala vlak naast de weg in een boom slapen. Het is inderdaad een motionless grey bundle waarin we geen enkele zinnige vorm kunnen onderscheiden. Gelukkig zit er een paar honderd meter verderop nog een tweede. Het dier knippert eens met zijn ogen, strekt zijn achterpoot uit en trekt hem weer in, gaapt eens, smekt wat en valt dan weer in een tevreden en vooral diepe slaap. De laatste van de vier koala's die we zien, wint de schattigheidsbokaal. Het is een wijfje met een paar maanden oud jong. Het kleintje zit bij mama op schoot en wordt wat heen en weer geslingerd tijdens moe's zoektocht naar verse blaadjes. De jonkies schijnen na het zogen nog enkele maanden te leven op de ontlasting van hun moeder om te kunnen wennen aan het gif in hun dagelijks brood. Lekker... 's Avonds laat worden we helemaal gelukkig. Na een paar glaasjes bier in de kroeg, keren we terug naar de camping om ons avondmaal te koken. Vlak voor de camping struikelen we haast over een mierenegel! Dit is werkelijk een once-in-a-lifetime-ontmoeting en we zijn er blij om. Samen met het vogelbekdier is de mierenegel een monotrema. Hij legt dus eieren - zij eigenlijk - en behoort werkelijk tot de raarste groep zoogdieren op aarde. Het diertje ziet er uit als een egel met overgewicht en het heeft een klein slurfachtig snuitje waarmee hij door de natte aarde wroet op zoek naar mieren. En dan te bedenken dat het zoogdier dat het dichtst bij deze mierenegel staat het vogelbekdier is, kun je je indenken dat de monotrema een nogal curieuze groep is. De volgende dag lezen we in een lekker warm zonnetje onze boeken uit en stappen tegen de avond op de boot naar het vasteland. Op onze tocht door Queensland hebben we al vier van de 'Australian Big Five' gezien: kangoeroe, vogelbekdier, koala en mierenegel. Nu dus nog op zoek naar de wombat. Maar eerst rijden we naar Cairns om ons met een duikcursus in het diepe te wagen.
Sport in North Queensland; duiken en cane toad racing 23 06 04 04:27 De veertienhonderd kilometer van Brisbane naar Cairns hebben we afgelegd voor één belangrijke activiteit: leren duiken op het Great Barrier Reef. We komen 's middags aan in Cairns en de volgende ochtend zitten we al in een klaslokaal met videofilmpjes voor onze snufferd. Onze leraren Ben en Chris
zijn vriendelijk en vooral rustig. Michal heeft al eens een proefduik gemaakt in Egypte, maar daar was ze niet helemaal op d'r gemak. Sander heeft - met dank aan Ellen, Letje en David - een veel prettiger en rustiger proefduik gehad in een klein zwembad in Den Haag. Hier in de klas merken we, dat leren duiken rustig en met zorg kan. Na de nodige video's en uitleg staan we aan de rand van het zwembad. BCD's, regulator, wetsuit; het zijn dan allemaal bekende kreten en we moeten ze allemaal aantrekken en omdoen. Hup het diepe in en spartelen. Lucht in je BCD - buoyancy control device, dus het ding waarmee je blijft drijven als je hoofd boven water moet blijven - en gewichten om je middel. Als de lucht eenmaal uit het pak is, en je gehurkt op de bodem zit ademend door je regulator, moeten er allerlei onhandige oefeningen uitgevoerd worden. Masker af en weer op, elkaar lucht geven, hooveren - alsof je zweeft in het water - en noem maar op. De tweede dag hebben we een examen - jawel, de hersentjes worden weer getest! - en dan is het op naar het rif. We maken ons klaar voor onze tweede duik
Daar spenderen we drie dagen. De eerste vijf duiken zijn nog oefeningen. En we kunnen iedereen verzekeren, dat het geen pretje is met achttien meter zeewater boven je hoofd je masker af te moeten zetten. Het voelt alsof het zoute water een eigen wil heeft en zich door je neus een weg baant naar je longen. Gorgelend en snot uitsprietsend komt het masker weer op en blazen we het zeewater uit het masker. Oefeningen volbracht ... brevet gehaald! Sinds 20 juni 2004 mogen wij onszelf gecertificeerde scuba-duikers noemen. Stoer hoor. Zeker omdat we vervolgens kunnen gaan duiken en de wonderlijke schoonheid van het Great Barrier Reef kunnen onderzoeken. We zwemmen naast grote Haviksbek schilpadden, zien clownfishes tussen de zeeanemonen zwemmen - dit beestje laat zich tegenwoordig het makkelijks omschrijven als 'Nemo" - we laten de Christmastreeworms van schrik in hun schulp kruipen, grote clamschelpen dichtklappen en zien de lionfish met zijn sliertige vinnen en giftige stekels. Er gaat werkelijk een hele nieuwe wereld voor ons open. Als we terugkomen in Cairns hebben we negen duiken op onze naam staan - waarvan één nachtduik, een spannende ervaring waarin we als in Close Encounters of the Third Kind de lichtbundels van andere groepjes duikers door het water zien zweven. We vieren ons succes met een etentje en een avond flink stappen met de hele groep. Met een degelijk brak gevoel - dat was lang geleden... - reizen we de volgende ochtend door naar Port Douglas. We gaan een tip van onze klasgenoot Adam achterna en vinden één van de meest bijzondere sporten in North Queensland. Port Douglas is de thuisbasis van Kenny en zijn racende cane toads. Het blijkt een belachelijk hilarische ervaring. Stel je een grote ronde tafel voor. Zes mensen uit het publiek worden naar voren geroepen en krijgen een feesttoeter in de hand - je weet wel, zo'n dingetje met daaraan een papieren slangetje dat zich uitrolt als je erop blaast. De feesttoeter dient als zweepje en je moet als eerste je pad over de rand van de tafel sturen, hem opvangen of door het publiek heen achterna jagen en dan in de emmer terugstoppen. De eerste die hierin slaagt, wint een flesje bier en een sleutelhanger van gedroogde canetoad-poot. In het heetst van de strijd …
Na een zoen op de bek van hun pad zetten de deelnemers het beest in de emmer die midden op tafel staat. Het publiek schreeuwt als één stem 'Get ready, Set, Gooo!' en Kenny tilt de emmer op waaronder de padden klaarstaan. Vanaf dat moment rennen zes volwassen mensen al blazend op hun toetertjes om de tafel heen terwijl de zes padden onverstoorbaar in het midden blijven zitten. Enkele vrouwelijke deelnemers gillen het uit als hun pad
uiteindelijk met grote sprongen in het publiek verdwijnt. Bij ons lopen ondertussen de tranen over de wangen - Sander valt haast van z'n stoel - van het lachen. Zoiets dolkomisch hebben we in lange tijd niet meer gezien. Skippy's Love Child is de grote winnaar - hij verslaat tegenstanders als Fat Bastard en Prince Charming met gemak - hij wint alle drie de races van de avond en is daarmee de grote held van het publiek. Wij reizen de volgende dag door naar het Daintree National Park, maar willen iedereen die ooit in Noord-Queensland komt toch graag wijzen op de Iron Bar in Port Douglas. Een onvergetelijke ervaring! Als het lukt, zetten we binnenkort een filmpje van race twee op onze site. Komt dat zien...
Prehistorisch Australië 01 07 04 03:50 Het lijkt erop dat de geschiedenis van Australië zo'n 234 jaar geleden begon. Het is dan 1770 en Captain James Cook komt als eerste blanke aan land. Ieder weldenkend mens zal beseffen, dat dit een onzinnige gedachte is. Natuurlijk doet dit onrecht aan de twee eeuwen, dat Nederlandse zeevaarders de westkust van Australië gebruikten om de weg naar Batavia te vinden. Nog veel meer onrecht doet het aan de 40.000 jaar die aborigines al op dit continent wonen. Maar er is meer; de geschiedenis van dit continent gaat honderden miljoenen jaren terug. De indrukwekkende boomvaren
Australië heeft net als elk ander continent zijn oorsprong in het grote moederland Pangaea. 400 Miljoen jaar geleden behoorde elk stukje land op aarde tot dit supercontinent. Zo'n 300 miljoen jaar geleden braken ZuidAmerika, Afrika, Antarctica en Australië van dit moederland af en vormden een nieuw, tweede continent: Gondwana. De tropische regenwouden die in het Daintree National Park liggen - honderd kilometer boven Port Douglas, bijna in het topje van Queensland - stammen uit deze periode. Een uniek ecosysteem in de wereld. We zijn er twee dagen waarin we door mangrovebossen lopen met een overlevingsstrategie die ruim 200 miljoen jaar onveranderd is en we het tropisch regenwoud zien eindigen op het strand. Dit schijnt de enige plek ter wereld te zijn waar dat gebeurt en het is een raar gezicht. Het doet net zo vreemd aan als de Sahara die rechtstreeks in de Atlantische Oceaan loopt. Jammer genoeg zien we de verschrikkelijke oervogel Cassowary - een tot twee meter hoge loopvogel met een afzichtelijke kale, blauwe nek en een grote bonige kuif op zijn kop - alleen op de waarschuwingsbordjes. Er is echter meer oer in Australië dan alleen bos. Vanuit de Daintree rijden we naar Undara Vulcanic National Park. Hoewel het continent geen noemenswaardige geologische activiteit heeft gekend in de afgelopen negentig miljoen jaar, zijn er wel vele vulkaanuitbarstingen geweest. De vulkaan Undara barstte 190.000 jaar geleden uit en braakte 1550 km2 lava uit in een langzame stroom - een beetje zoals een pannetje melk dat overkookt. Terwijl de lava langzaam uit de vulkaan liep, stolde de toplaag. De lava eronder bleef nog een tijd doorstromen. Hierdoor ontstonden 'lavatubes'; stikdonkere, metershoge en -brede tunnels. Undara heeft de langste ter wereld en daar moeten we natuurlijk geweest zijn. Een treintunnel of een lavatube?
Terwijl de zon heerlijk op onze hoofden neerstraalt - het is hier 's nachts rond het vriespunt maar overdag een aangename 25 graden - duiken wij in een soort kruising tussen een treintunnel en de mergelgangen onder de Sint Pietersberg in Maastricht. Een stelsel van kronkelige, halfronde paden onder de grond strekt zich voor ons uit. Hier en daar hangen kleine vleermuizen tegen het
plafond en de van ouderdom krom lopende gids vertelt ons tergend langzaam over het ontstaan van deze gangen. Na een nacht half bevriezen in onze tent, stappen we in de auto voor een rit van zeshonderd kilometer naar Winton. Hier is het enige bewijs ter wereld te vinden van een op hol geslagen kudde dinosaurussen. We rijden bijna vijfhonderd kilometer over gravelwegen door de outback. Hetzelfde dieprode stof dat je na een potje tennis op gravel overal hebt zitten, is tot in de kleinste kieren van de achterbak terug te vinden. Tientallen kilometers zie je niemand behalve een verdwaalde mierenegel, een dolende vos of een groepje sullig rondhuppelende emoes - de neefjes van de beter bekende Afrikaanse struisvogels. Het stoffige ritje blijkt zeer de moeite waard. Niet het rijden zelf want de outback is eigenlijk verschrikkelijk saai, maar de stampede in het Lark Quarry Conservation Park die bestaat uit 3300 zichtbare pootafdrukken van drie soorten dino's. 95 Miljoen jaar geleden waren twee kuddes van ongeveer honderdvijftig dino's aan het drinken bij een rivier; de ene groep ter grootte van een kalkoen de andere ongeveer de grootte van een mens. In de bossen aan de waterkant schuifelt een Tyrannosaurusachtige vleeseter rond op zoek naar prooi. Hij besluipt de kudde aan de waterkant. En als die het gevaar in de gaten krijgen, breekt de hel los. In totale chaos racen de kleine monsterhagedissen kriskras door elkaar op zoek naar veiligheid. Het is niet duidelijk of de vleeseter zijn lunch te pakken heeft gekregen, maar het is natuurlijk aardig voor het verhaal te veronderstellen van wel. We staan gefascineerd te kijken naar de pootafdrukken in een grote hal, die ter bescherming over de vindplaats is gebouwd. Een raar idee, dat je nu nog kan zien wat zich zo lang geleden heeft afgespeeld... Sporen van de jacht en de paniek
Laatste restje Outback 05 07 04 09:23 Het is niet alleen maar leuk in de Outback. Vooral de koude nachten gaan ons snel vervelen. Om zeven uur 's avonds met twee truien en een jas aan rillend voor je koepeltentje zitten is niet echt lekker. De enige manier om een beetje warm te blijven, is te gaan koken op de barbeque van de camping. Voor het eerst geven ook onze slaapzakken 's nachts niet meer voldoende warmte. Conclusie: het is 's nachts in de outback rond het vriespunt en alle locals hebben het erover - niet normaal dus. Aangeboden entertainment als 'Bill the Bush Poet' en 'Larry and his Dancing Dogs' zijn wel vermakelijk maar, tenzij het bij een kampvuurtje is, het helpt weinig tegen de kou. Daarnaast zien we langs de weg nogal veel exemplaren van de Macropodae rigor mortis, ofwel de doodgereden kangoeroe. De Lonely Planet waarschuwde ons al: 'most kangaroos you are likely to see in this country are of the dead kind.' Hier in het kale, uitgestrekt achterland van Queensland hebben we regelmatig het gevoel dat we door een abattoir rijden. Het enige voordeel ervan is, dat we regelmatig ridicuul grote arenden langs de kant van de weg zien. Die ons dan een beetje aanstaren met zo'n blik van: 'Rij eens effe door, kun je niet zien dat ik aan het lunchen ben!' Onze weg terug naar de kust voert ons nog langs twee bijzondere attracties. Als eerste stoppen we in Rubyvale. Dit plaatsje ligt ongeveer veertig kilometer van Emerald vandaan en bevindt zich midden in het grootste safierengebied van Australië. Het is één van de rijkste vindplaatsen van de kleine edelsteentjes in de wereld en wij willen ons een dagje 'goudzoeker' voelen. Kortom, met schep en pikhouweel begeven we ons onder de bezielende leiding van Keith - een beer van een vent met een verlept houthakkershemd en bergschoenen onder een korte broek - naar een droge rivierbedding. Keith legt ons uit wat we moeten doen en stuurt ons dan de rivier in.
Michal bedient de draaitrommel
Met brute kracht verplaatsen we – wat voelt als – honderd ton grind en aarde. Onder de zanderige toplaag stuiten we op een stenige laag kleine keitjes. Die scheppen we in verroeste, gebutste vaten. het geheel gaat door een soort draaitrommel, waardoor de kleinste deeltjes weggezeefd worden en er een wasbaar residu overblijft. Wassen dus in weer een ander oud vat en daarna de laatste resten doorspitten op zoek naar wat lijkt op kleine stukjes glas. Natuurlijk vinden we de resten van achteloos weggegooide bierflesjes - hier 'stubbies' geheten - en voelen we ons van tijd tot tijd lid van de 'Algemene Grindverplaatsingsmij.'. Maar er is wel degelijk resultaat! Na vijf uur hakken, spitten, draaien en zeven houden we acht stukjes safier over. Eén steentje blijkt echt de moeite van het slijpen waard: na dit proces is de geschatte waarde 220 Australische dollar. Toch zo'n 150 euro, dus slijpen die handel. We keren terug naar de camping in Rubyvale, moe maar voldaan. De blaren staan op onze handen zo zie je maar weer dat ambtenaren niet gemaakt zijn voor zwaar werk - en we zijn zelfs te moe om eten te koken. Naar de lokale kroeg dus, waar we voor tien dollar een belachelijk groot bord eten voorgezet krijgen en we naar hartelust stubbies Midstrength drinken. Het is hier net het Wilde Westen. Als Sander opstaat om een biertje te scoren, wordt Michal direct aangesproken door de plaatselijke adonis: een man met ruwe stoppelbaard, die ergens in de zestig moet zijn. Uit zijn houthakkersvest steekt een wanstaltige blanke bierbuik, in zijn linkerhand heeft hij een pint pils en in zijn rechter balanceert hij een biljartkeu tussen de enige twee vingers die hij daar heeft. Hij produceert een sexy glimlach die zijn haast tandeloze mond blootlegt en vraagt of Michal niet eenzaam is. Kortom, Sander voelt zich lekker bedreigd. Een schat - als slijper Dave, de broer van Keith, de safier over de post opstuurt tenminste - en weer wat spannende verhalen rijker, keren we de volgende dag terug naar de weg. We richten onze blik op Carnarvon Gorge. Het is een van die wonderschone nationale parken die Queensland rijk is en het staat vooral bekend om zijn bijzondere vegetatie en de vele vindplaatsen van aborigine rotstekeningen. We komen terecht op een schitterend gelegen camping, waar we ons kamp opslaan tussen honderden jaren oude cycad-palmbomen. De volgende ochtend trekken we Carnarvon Gorge in. Hier is het intens genieten van al het groen om ons heen - het is een gek idee, dat we door een savanne-achtig landschap zijn komen aanrijden en deze canyon volstaat met tropisch bos. Ondanks de drukte op de camping, zien we weinig mensen tijdens de 25 kilometer die we deze dag wandelen. We verkennen verschillende zijcanyons - waarvan de nauwe muren rond Boowimba Creek het meest tot de verbeelding spreken - en komen op twee plaatsen waar aborigines rotstekeningen hebben gemaakt. Carnarvon staat bekend om wat 'Stencil Art' wordt genoemd. Tekeningen die gemaakt zijn door met de mond een kleurstof rond voorwerpen als boomerangs of handen te spuiten. Eén site telt wel duizend van deze stencils. Aborigine elder Fred Conway legt uit hoe zijn voorouders deze tekeningen maakten en dat ze symbool staan voor begrafenissen. Hoewel je onherroepelijk het gevoel bekruipt, dat je dit zelf ook kan, zijn de felle kleuren en simpelweg de hoeveelheid tekeningen overweldigend. Als we de gorge verlaten, staat de volle maan inmiddels hoog in de hemel en werpt hij een spookachtig schijnsel op de bossen rond ons. Met de bijzondere indrukken van een week Outback Queensland, keren wij terug naar de Bruce Highway en dus naar de kust. We zetten koers naar Hervey Bay en Fraser Island. Halverwege de rit laat onze rallybolide ons echter danig in de steek. We staan haast twee uur langs de kant van de weg voordat een behulpzame meneer - uiteraard hebben we niet naar
zijn naam gevraagd - ons naar zijn Cattle Station sleept en met Sander onder de motorkap en in de kofferbak kruipt. Na een hoop gepiel, olie bijvullen en blazen door benzineleidingen blijkt de ontluisterende werkelijkheid. We hebben een kleine reservetank achterin. De hendel die benzine vanuit deze tank naar de motor pompt stond deels open. Toen de reservetank leeg was, bleek er niet genoeg kracht om benzine uit de hoofdtank naar de motor te pompen. Schakelaartje goedzetten dus ... en gewoon weer wegrijden! Ach, de vriendelijke boer heeft er een paar gratis biertjes van kunnen drinken die avond.
Een bijzonder plekje 09 07 04 13:50 Eigenlijk is het niet ons kopje thee. We ontdekken de wereld liever op onszelf. Linksaf waar dat kan, rechts waar het moet. Afgaan op de adviezen van andere reizigers of lokale mensen; dat soort dingen. Toch besluiten we twee dagen lang in een grote, lawaaiig geschilderde vrachtwagen te gaan zitten met negentien andere mensen. Om half acht 's ochtends piept en giert de vierkante bak de hoek om. Met een donderend 'BLENG' valt een trap aan de achterzijde omlaag en verschijnt Alex, de reisleider. 'Hello guys, welcome to the Wilderness Safari', roept hij ons toe. Na vijftig minuten traag varen door de Great Sandy Straits die Fraser Island scheiden van het vasteland, ploetert onze tank de zanderige paden van het eiland op. Direct valt het meest eigenaardige van deze plek ons op. Fraser is het grootste zandeiland in de wereld, maar na tien meter strand rijden we een indrukwekkend bos in met paperbark trees en verscheidene soorten eucalyptus. Na vijf kilometer verandert het landschap in een moeras met grasstrees, swampbanksias en varens. Weer vijf kilometer verder komen we tot stilstand in de Yidney Scrub; één van de stukjes regenwoud die op dit eiland groeien. Varens bedekken de bodem, de picabeen palm met zijn steltige stam en brede diepgroene bladeren staan tussen honderden jaren oude woudreuzen. Hier en daar kruipt een strangler fig omlaag vanuit de canopy om zijn gastheer langzaam de nek om te draaien. Wij kijken er met verbazing naar en bedenken ons hoeveel moeite het in Nederland kost, iets in onze duinen te laten groeien. De zandhopen achter onze stranden hebben niet veel meer begroeiing dan een paar sprietjes helmgras. We zijn nog geen uur op Fraser Island en zijn al haast vergeten dat alles onder onze voeten zand is. De roestige resten van de Maheno
Natuurlijk krijgen we ook veel zand te zien. Daar draait dit eiland toch een beetje om. Als we van de westkant naar de oostkust gereden zijn, komen we op 75 Mile Beach. Een wat vreemde naam voor een strand van 58 mijl lang, maar dat zal Australische rekenkunde zijn. De rest van de dag spenderen we op en langs dit strand. We krijgen de indrukwekkende Coloured Sands te zien. Dit zijn zandduinen die zover zijn ingeklonken dat er een broos soort rots is ontstaan. IJzer en andere mineralen hebben er een kleurenfestijn in alle tinten rood en geel van gemaakt. Ook het wrak van de Maheno mag niet ontbreken op onze 'Wilderness Safari'. De Maheno is een oud passagiersschip, dat in 1905 werd gebouwd voor een reder uit New Zealand en in 1945 strandde op een tocht naar Japan, waar het tot schroot verzaagd zou worden. Nu is het een van de grootste attracties voor de vele honderden toeristen die dagelijks op deze plek worden losgelaten.
Ondanks de schoonheden aan land, is het de zee die vandaag de aandacht opeist. Aan de horizon kunnen de mensen met een verrekijker de capriolen zien van enkele Humpback Whales. Wij zijn één van de gelukkigen. Een enkele walvis springt op en dondert in een muur van water terug in zee breatching - terwijl anderen met hun staart op het water slaan. Waarom deze beesten dit doen, is niet bekend. Wel weten de mensen die ervoor geleerd hebben, dat de Humpback elk jaar naar de wateren bij de Australische kust trekken op te jongen en een beetje te genieten van het warme water. Na een paar maanden trekken ze weer terug naar de ijzige wateren van de Arctische zee. Sinds de jacht op walvissen in 1962 is afgeschaft, is toerisme de manier om geld te verdienen aan deze zeereuzen. Wij moeten het doen met de vin- en staartflips en breatching die we vanaf 75 Mile Beach kunnen zien door ons verrekijkertje. Het is genoeg om ons in vervoering te brengen, maar te weinig om ons tevreden te stellen. Hopelijk krijgen we nog een kans ze van dichterbij te zien voor we dit continent verlaten. De tweede dag van onze safari staat in het teken van twee van de vele meren die dit eiland rijk is. Weer zo'n vreemd verschijnsel. Een meer op zand kan alleen ontstaan, doordat een laag afgevallen bladeren en andere dode vegetatie een ondoordringbare laag op het zand vormt. Sander neemt een duik in het groene water van Lake Wabby - een sensatie die gelijk staat aan in je blote kont in de vriezer gaan zitten. Later op de dag, pootjebadend in Lake Birrabeen, staat de hele groep hun huid te schrobben en sieraden te poetsen met het fijne silicaatzand op de oevers. Volgens reisleider Alex worden zelfs je tanden weer wit van dit zand; wat iedereen aanspoort een grote hap zand te nemen en wild aan het schuren te slaan. Of de tanden echt weer wit zijn, is moeilijk te zeggen. Maar met een babyzacht huidje vertrekt iedereen. Het heet dus niet voor niets Rainbow Gorge
Niets blijkt te gek voor de groep. In de Raibow Gorge kijkt niemand vreemd op als Alex in het midden van een groot veld zand ineens een cirkel tekent. Zijn instructie tien meter van de cirkel weg te lopen en te graven naar een hand vol zand, wordt braaf opgevolgd door iedereen. En wat blijkt? Onder de normale gelige toplaag vinden we meer dan twintig kleuren zand. Van geel en oranje tot diepbruin en grijzig zwart. Alle kleuren van de regenboog dus, en een goede naam voor deze gorge. Wel vragen we ons af hoe verveeld de man geweest moet zijn, die dit heeft ontdekt... Het zijn dit soort dingen die ons aan het eind van de rit een goed gevoel geven. We zien de hoogtepunten van het eiland, leren hoe bijzonder deze plek is en bevinden ons in goed en gezellig gek gezelschap. Zo gezellig, dat we aan het eind van onze safari in de Ierse pub belanden en om, jawel, half twaalf door het personeel uit de kroeg geschopt worden. Het moet voor Alex een bijzonder gezicht geweest zijn om iedereen zand te zien scheppen in de gorge en ons allemaal met een mond vol zand te zien staan. Niet ons kop thee misschien, maar wel een bijzondere ervaring.
Een wonderlijke ontmoeting 17 07 04 12:00 Terug bij af. Na bijna twee maanden toeren door Queensland zijn we terug bij Henk en Toos in Brisbane. Er is echter nog één ding te doen, voordat we met een goed gevoel Australië kunnen verlaten. Walvissen kijken. Niet vanaf een strand, terwijl de beesten aan de einder nauwelijks zichtbaar zijn, maar up-close and personal vanaf een boot. Het ´personal´ valt natuurlijk wat tegen. Als we de indrukwekkend grote catamaran Eye spy opstappen in Redcliffe, zijn er al meer dan honderd mensen aan boord. Na een slappe bak oploskoffie
varen we Moreton Bay in. Het water is zo glad als een spiegel en iedereen praat over walvissen. Als we de kop van Moreton Island ronden, blijkt open zee heel wat minder rustig dan de baai. We worden op en neer gegooid door metershoge golven. Al snel loopt het personeel met anti-zeeziektepillen en van die fijne zakjes met zilverpapier aan de binnenkant rond. Voor sommigen is dat dan al te laat. Een fantastische ontmoeting
Voor een enkeling brengen de eerste twee walvissen die we zien enige afleiding. Nog niet de helft van het aantal mensen op de boot is getuige van deze ontmoeting. De twee mannetjes Humpback whales komen nieuwsgierig langs de zijkant van de boot zwemmen. Regelmatig steken ze hun kop uit het water om lucht te happen. Een grote wolk stoom stijgt op nog geen tien meter naast de boot op en gracieus duikt het dier weer onder. Een enkele keer zien we zelfs de staart boven komen. Het is overweldigend om zo dicht bij deze verre verwanten van ons te staan - walvissen zijn net als mensen zoogdieren. Na de lunch - waar maar bijzonder weinig passagiers gebruik van maken - komen we nog een aantal andere walvissen tegen. Ditmaal krijgen we een kleine luchtshow te zien. Het mooiste moment is, als de twee dieren tegelijkertijd een ´breatch´ maken - daarbij lanceert de walvis zich bijna geheel uit het water om met een donderende klap en veel gespetter weer in zee te storten. Nog drie keer springt één van de dieren op, maar dan lijken ze in het niets op te lossen. Ons allen achterlatend in de blije hoop nog zo´n sprong te zien. Vanaf de voorplecht speurend over zee, voelen we ons als Kate Winselet en Leonardo di Caprio. Maar wel met datzelfde tintelende gevoel in je onderbuik, dat ook het schip in de Efteling je geeft (we storten geregeld tien meter naar beneden). Met een gelukkig gevoel keren we terug naar de kant. Wij hebben alles binnengehouden - en dat kan zeker niet gezegd worden over het merendeel van de passagiers. Nu kunnen we met een uitermate tevreden gevoel dit continent verlaten. De andere staten bewaren we voor een volgende keer. Je moet toch wat overlaten om voor terug te komen...
Een wat lange dag 18 07 04 12:00 En dan ineens is daar het moment. Sander zijn vader heeft twee chemokuren gehad, maar het gaat niet goed. De doktoren besluiten de kuur stop te zetten en alleen nog maar palliatief te behandelen. Na veel wikken en wegen, nemen we het besluit terug te gaan naar huis. Omdat Kees een week wordt opgenomen in het ziekenhuis, krijgen wij de gelegenheid onze reis op een goede manier af te sluiten. We keren dus niet direct vanuit Brisbane terug naar Nederland, maar gaan naar Paaseiland. Onze droombestemming sinds heel lang en de altijd al geplande ‘Grande Finale’ van onze wereldreis. Een reis naar Paaseiland is geen gemakkelijke aangelegenheid. Het eiland is alleen te bereiken met LAN Chile, die sinds1984 commerciële vluchten uitvoert – in dat jaar werd de landingsbaan op het minuscule stukje rots verlengd als noodlandingsplaats voor de Space Shuttle. Om er vanuit Australië heen te kunnen, moeten we eerst naar Nieuw Zeeland en dan door naar Tahiti. En omdat deze vluchten niet goed aansluiten, hebben we een overnachting in beide landen. Vreemd is die overnachting wel, want tijdens de vlucht van Nieuw Zeeland naar Frans Polynesië passeren we de datumgrens. En dat betekent, dat we op 13 juli 2004 zowel in Auckland als in Papeete – de hoofdstad van Tahiti – op bed liggen.
Downtown Auckland
In Auckland zijn we zo kort, dat we er alleen dineren en ontbijten. Allebei buiten de deur, want het is de enige nacht dat we hier zijn. We hebben dus wat te vieren… Estasi is een knus restaurantje vlak achter ons hostel met een glazen pui. De aankleding is van oude rode bakstenen en in de open haard liggen de blokken hout klaar om opgebrand te worden. Dat gebeurt helaas niet, want eerder die avond was er brand in het rookkanaal. Het is dus toch een beetje koud in de zaak als we aan onze lokale vis en een heerlijk flesje Nieuw-Zeelandse cabernet zitten. De volgende ochtend maken we een wandeling langs de kades van de haven en over de Victoria Park Market – een oude afvalverwerkingsfabriek die is omgebouwd tot toeristenmarkt. Daarna snel door naar het vliegveld en op naar Tahiti, waar we dus de avond ervoor landen. Hier is natuurlijk alles al dicht, waardoor we een hamburger moeten bestellen bij de roomservice en na een verkwikkend heet bad aan het zwembad een cocktail uit een plastic bekertje drinken. U begrijpt, heel vervelend allemaal. Na een nacht in een bed, dat zo groot is dat we er ’s nachts de weg in kwijtraken, kunnen we met een Frans kaasje in de zon en aan het zwembad gaan zitten. Wederom heel vervelend. Eigenlijk zouden we hier drie weken blijven. Toch een beetje het gevoel dus, dat ons iets door de neus geboord wordt. Mede hierdoor besluiten we de middag te besteden met een korte tour over het eiland – zien we tenminste nog iets. De brochure belooft een rondrit langs watervallen, blowholes – een soort waterfonteinen die langs de kust ontstaan doordat de zee hier tegen rotsen met grote gaten erin aanbeukt – en door het midden van het eiland naar de grote krater van Tahiti. We rijden eerst door een schitterend dal, met hoge watervallen en begroeiing in alle kleuren groen die je maar kunt indenken. We eindigen midden in de krater – die zo groot blijkt dat we eerst niet eens weten dat we er al zijn. Op de terugweg zouden we langs de bezienswaardigheden aan de kust moeten komen, maar na een half uur staan we weer voor de deuren van ons hotel. Met een gevoel van hevige teleurstelling keren we dus terug naar het zwembad. De rip-off tour sluiten we maar af met een lekkere Daiquiri Banaan en een Mai’tai. Met een licht hoofd pakken we daarna onze spullen weer in en melden we ons op vliegveld Tahiti Faa’a – hier dient u alle a’s apart uit te spreken – voor de laatste tocht van onze wereldreis. Misschien een rip-off, maar wel een erg schattige foto
Mysterieus, mystiek en ontzaglijk mooi 19 07 04 12:00 Paaseiland is het meest afgelegen plekje op aarde. Er is geen ander stukje rots waar je zo ver verwijderd bent van het vasteland. Het vasteland van Chili ligt op 3700 kilometer afstand en naar de vulkanische eilandjes van Frans Polynesië is het ongeveer 4000 kilometer peddelen. Tenminste, voor de oorspronkelijke bewoners. Het is namelijk aangetoond, dat de bewoners van Paaseiland – in hun eigen taal Rapa Nui geheten, net als het eiland – van Polynesische oorsprong zijn en rond 1300 voor
het eerst voet aan wal zetten. De eerste Europeaan die dat deze Polynesiërs nadeed, was de Nederlandse ontdekkingsreiziger Jacob Roggeveen. Op paaszondag in 1722 komt hij aan land. Hij kijkt eens goed rond en ziet een bloeiende beschaving die zich vooral bezighoudt met het maken van reusachtige, treurig kijkende beelden. ‘Hier is niks te halen’, lijkt hij gedacht te hebben en hij is weer weggevaren. Alleen de Westerse naam van het eiland herinnert nog aan zijn landing. En natuurlijk het feit, dat de bevolking daarna in een soort vrije val is geraakt van ziekte en onderlinge twisten. Toen Captain Cook vele tientallen jaren later een bezoekje bracht aan het eiland, stond er geen beeld meer overeind en leden de mensen een schamel en ongelukkig bestaan. In 1884 neemt Chili in een expansiedriftige bui bezit van het kleine klompje aarde. Dat er niks te halen valt, had Roggeveen wel ongeveer goed bekeken. Rechtsomkeert maken was misschien een wat minder slim plan. Op dit driehoekje land in een oneindige zee van niets hangt een mystieke sfeer die je op de een of andere manier grijpt. Een rust daalt op je neer en je vergeet dat er een hectische wereld bestaat. Zelfs de driftig gebarende en steenkolenengels brabbelende hoteliers zijn eerder gezellig dan irritant. Was Roggeveen gebleven, dan hadden deze mensen ons nu misschien in het Hollands aangesproken… Paaseiland heeft het goed geregeld. De hoteliers mogen je niet aan de mouw trekken, maar staan op een rij in kleine kantoortjes een paar meter van de bagageband. Wij lopen langs en maken hier en daar een praatje. Hotel Ana Rapu in hoofdstad van het eiland Hanga Roa wint ons hart en niet alleen omdat het volgens de Lonely Planet een gezellige residencial is. Hanga Roa is niet alleen de hoofdstad van het eiland. Het is tevens de enige stad – en zelfs die naam betekent het oprekken van het begrip ‘stad’. Vijf straten en een voetbalveld tellen we. Er is een kerkje en er zijn wat restaurantjes. Toeristenwinkels vinden we in een overdekte markt. Tot onze grote verrassing is er ook een pinautomaat. Een curieus geval, dat apparaat. Onze passen werken wel in de machine – en we krijgen ook echte Chileense centjes als we ze erin stoppen. Maar de deur van het stenen huisje waarin de automaat is geplaatst geeft geen sjoege als we onze plastic vrienden door de sleuf halen. Pinnen op Paaseiland is dus wachten; wachten tot iemand anders gaat pinnen en dan snel mee naar binnen rennen. Het beeld Ahu Ko Te Riku is vooral indrukwekkend tijdens zonsondergang
Naar Paaseiland kom je voor de beelden, wij ook. Dus na het uitpakken van onze spulletjes maken we een eerste wandeling langs de kust bij de hoofdstad. Onze eerste moai – de officiële naam voor de grote, mysterieuze beelden die over het eiland verspreid staan – zien we in en rond het dorp. Even buiten het dorp staan enkele zeer fraaie beelden. We raken direct in de ban en filosoferen onder een steeds donker wordende hemel hoe ze gemaakt kunnen zijn. En vooral, hoe ze over het eiland kunnen zijn versleept. Het is bijzonder te beseffen, dat deze vele tonnen wegende beeltenissen zijn gebouwd door mensen die waarschijnlijk niet meer dan een paar simpele beitels hadden. Mensen ook, die in kleine houten bootjes de vele duizenden kilometers over zee gevaren zijn om hier te komen. Ze hebben zich vervolgens in alle eenzaamheid ontwikkeld tot een eigen samenleving met culturele uitingen die nergens anders in de Pacific te vinden zijn. Niemand weet precies hoe ze dit allemaal geflikt hebben. Terug in ons hotelletje maken we nader kennis met de andere gasten. Het blijkt een gezellige club mensen. Vooral met het Nieuw-Zeelandse stel Michael en Breda kunnen we het direct goed vinden. En waar we nog nergens op onze reis tegenaan gelopen zijn, gebeurt hier in deze kleine residencial. We ontmoeten onze achterburen; Bart en Marianne met hun drie kinderen die een jaar over de aarde rondzwerven blijken in de straat achter ons huis in Rotterdam te wonen.
Met zijn allen bespreken we de verschillende mogelijkheden om te eten op het eiland. De reisgids meldt dat het eten quite expensive and nothing special is. De keuze op het eiland blijkt niet groot – er zijn misschien zes restaurantjes bij elkaar – maar we worden aangenaam verrast. Uiterst goedkoop is het niet, maar de prijzen zijn verre van ‘Europees’. En in de meeste zaakjes is het eten van een bijzonder hoge kwaliteit. In vier dagen tijd eten we op vier verschillende plekken aan de hoofdstraat. Lokaal gevangen vissen met onbekende namen komen in zalige sauzen en de Chileense wijn smaakt er prima bij. In de dagen dat we op het eiland zijn bezoeken we veel van de locaties waar beelden staan. We zien er wel vierhonderd in alle soorten en maten. Vrijwel zonder uitzondering staan de beelden langs de kust, de gezichten landinwaarts gericht. Ze staan altijd op een verhoging – grafheuvels die in het rapa nui ahu genoemd worden – en lijken gediend te hebben als beschermers van de dorpen op het eiland. Er is slechts één ahu, die midden op het eiland staat. Het is vermoedelijk de eerste ooit gebouwd; een ode aan de mannen en vrouwen die Rapa Nui bereikten in hun houten bootjes. Van twee plekken in het bijzonder raken we diep onder de indruk. De eerste is Rano Raraku. Op de flanken van deze uitgedoofde vulkaan bevinden zich de groeves waar de bewoners hun beelden maakten. Het ligt een paar honderd meter van de kust aan de zuidoostkant van het driehoekige eiland. Vele honderden beelden liggen en staan hier op de hellingen. De een is helemaal klaar en naar de voet van de berg verplaatst. De ander is nog deels ingegraven in de rots, maar heeft wel al de karakteristieke kenmerken van een moai. Ook zijn er beelden waar men nog maar net aan was begonnen, toen de eilandgemeenschap in verval en deze beeldenfabriek in onbruik raakte. We zijn hier aan het eind van de dag als het geelrode licht van de ondergaande zon een zacht licht over de groeve uitstrooit. We hebben ze niet nageteld, maar er schijnen ruim zeshonderd beelden op deze oude vulkaan te staan.
Beelden op een flank van de betoverende Rano Raraku
De priesterhuisjes in het verlaten dorp Orongo
Ook aan Rano Kau zullen we voor altijd verknocht zijn. Deze vulkaan ligt in het uiterste zuidwesten en vormt één van de drie hoekpunten van Paaseiland. Een smalle wand is al wat een immens kratermeer scheidt van de zee. Precies op deze richel is het dorp Orongo gebouwd. Het is nu verlaten, maar hier woonden de priesters van de Vogelcultus en vonden godsdienstige bijeenkomsten plaats. Deze cultus wordt geëerd in stenen gravures van vogelachtige mensfiguren in rotsen rond het dorp. We nemen plaats op de rand van een laag stenen huis, waar vroeger de priesters woonden. We kijken uit over het kratermeer en zien we de huizen met grasdaken. Als we naar zee kijken, zien we over de stenen met gravures heen de hoge rotsen van de eilandjes Motu Iti en Motu Nui voor de kust liggen. Dit is misschien wel de mooiste plek die we op onze reis hebben gezien. Ruim een uur blijven we hier voor ons uit zitten staren zonder een woord te wisselen. Na ook ons pas veroverde duikbrevet in de wateren rond Paaseiland getest te hebben, is het tijd om weg te gaan. Definitief, want dit is onze laatste echte halte voor we terugkeren naar Nederland. We
vliegen naar de hoofdstad van Chili, waar we een nacht moeten doorbrengen in een hotel, voordat we door kunnen vliegen naar Amsterdam. Gelukkig zitten Michael en Breda in hetzelfde toestel en kunnen we met hun de bloemetjes nog één keer buiten zetten. We duiken dus het nachtleven van Santiago de Chili in. Na een gezellig etentje met onder andere rauwe vis als voorgerecht en iets teveel pisco sour (de lokale cocktail), raken we verzeild in een heuse kroegentocht. Veel te laat en veel te dronken duiken we voor een paar uur in ons bed. Het is een aardige voorbereiding voor onze terugvlucht, want we zijn zeker niet uitgeslapen als we in het vliegtuig stappen. Weemoedig voelen we ons. Omdat onze wereldreis er nu echt opzit, maar ook om wat we thuis zullen aantreffen. Eén ding weten we echter zeker. Het virus heeft ons te pakken: dit is zeker niet de laatste keer dat we onze rugzak ombinden en langere tijd de wereld intrekken. Er is domweg teveel te zien en beleven om thuis voor de tv te blijven hangen …