SAMENVATTING ‘Voor wat hoort wat’ versus ‘Heb uw naaste lief’. Twee proximate mechanismen voor wederkerig altruisme
Inleiding Stelt u zich voor dat een goede vriend buiten zijn schuld in financiële problemen zit, bijvoorbeeld omdat zijn portemonnee is gestolen. Wat zou u doen als hij u vroeg om hem wat geld te lenen? Vooropgesteld dat uw banksaldo het toestond zou u zijn verzoek waarschijnlijk wel inwilligen. Maar hoe zou u reageren als hij een paar dagen later weer bij u kwam met de vraag om hem een lift te geven naar het politiebureau om de diefstal aan te geven? En wat als hij u drie weken later om een nieuwe lening vroeg omdat hij nog steeds problemen had om toegang te krijgen tot zijn bankrekening? Waarschijnlijk zou u heen en weer geslingerd worden tussen twee overwegingen: Aan de ene kant irritatie en verontwaardiging vanwege het zoveelste verzoek om een gunst waardoor de vriendschap uit balans dreigt te raken. Maar aan de andere kant horen vrienden elkaar te helpen als ze hulp nodig hebben. U lijkt te moeten kiezen tussen de uitdrukking “voor wat, hoort wat” en “heb uw naaste lief”. Deze twee overwegingen vormden het onderwerp van dit proefschrift. Vanuit een evolutionair psychologisch perspectief kunnen zij beschouwd worden als programma’s in onze hersenen die ontstaan zijn om de specifieke problemen die onze voorouders tegenkwamen het hoofd te bieden. Zulke programma’s
SAMENVATTING
worden proximate mechanismen genoemd omdat ze een antwoord geven op de vraag hoe mensen zich gedragen onder bepaalde condities. Evolutionair psychologen benaderen deze vraag door zich af te vragen wat de ultimate oorzaken van bepaalde gedragsmechanismen zijn; dat wil zeggen: ze zijn geïnteresseerd in de baten van het betreffende gedrag voor het overleven en de voortplanting van het individu dat dit gedrag vertoont (fitness). De ultimate oorzaken van het geven van hulp of het verlenen van een dienst aan iemand die geen familie is, komen neer op wederkerig altruïsme: het helpen van iemand anders levert baten op als deze persoon die hulp in de toekomst reciproceert. De meeste evolutionair psychologen denken dat wederkerig altruïsme via een “voor wat hoort wat” of scorekeeping mechanisme verloopt. Dit mechanisme zorgt ervoor dat wij (onbewust) bijhouden hoeveel we van iemand ontvangen hebben en hoeveel we hem gegeven hebben, en proberen te vermijden dat die balans verstoord raakt. De reden is dat iemand die hulp aanneemt maar nooit iets terugdoet een hogere fitness heeft dan iemand die iedereen helpt. Een aantal argumenten pleit echter tegen het idee dat scorekeeping het primaire mechanisme voor wederkerig altruïsme is. Ten eerste lijken interacties tussen vrienden, die bij uitstek een relatie hebben waarin sprake is van elkaar helpen of een plezier doen, allerminst gekenmerkt te worden door scorekeeping, maar veeleer door non-instrumentele bezorgdheid om elkaars welzijn en de bereidheid om elkaar te helpen als dat nodig is. Ten tweede is het zeer twijfelachtig of een scorekeeping mechanisme wel zo gunstig was in de omgeving waarin onze voorouders leefden. Aangezien de savanne werd gekenmerkt door zware en onvoorspelbare omstandigheden - voedsel was moeilijk te vinden en overal loerden roofdieren – zou het bijhouden van ontvangen en gegeven hulp juist contraproductief kunnen werken. Door iemand hulp te ontzeggen omdat hij in je schuld stond, liep je de kans om een waardevol groepslid te verliezen. Op grond van deze en andere argumenten lijkt een mechanisme dat primair gericht is op het welzijn van de personen in iemands nabije omgeving, een “heb uw naaste lief” of bonding mechanisme - een serieus alternatief te vormen voor scorekeeping als proximaat mechanisme voor wederkerig altruïsme. Dit proefschrift richtte zich op de vraag in hoeverre het bonding mechanisme een alternatief vormt voor het conventionele scorekeeping mechanisme. Op een aantal plaatsen werd een stap verder gegaan en onderzocht ik de hypothese dat het bonding mechanisme biologisch meer primair is, terwijl het scorekeeping mechanisme een relatief recente culturele aanpassing is. Ten slotte werd de vraag gesteld naar de rol van emoties in beide mechanismen.
212
SAMENVATTING
Bewijs voor bonding en scorekeeping vanuit antropologische studies naar het delen van voedsel Meer dan in welke andere soort samenleving leven jagers-en verzamelaars in omstandigheden die lijken op die van onze voorouders. De aanwezigheid van scorekeeping of bonding gedrag in zulke samenlevingen zou dus een sterke aanwijzing vormen voor een vroege evolutionaire oorsprong van het ene dan wel het andere mechanisme. Evolutionair psychologen verwijzen vaak naar het delen van voedsel in jagers-en verzamelaarssamenlevingen als bewijs voor scorekeeping gedrag. Een kritische bespreking van de beschikbare empirische bevindingen ontbrak echter. In hoofdstuk 2 werd daarom een groot aantal antropologische studies over het delen van voedsel onder de loep gelegd om te bepalen of gevallen van het delen van voedsel beter door een scorekeeping of een bonding mechanisme kunnen worden beschreven. De meer kwalitatieve cultureel antropologische studies leverden over het algemeen steun aan het bonding mechanisme. In overeenstemming met wat men zou verwachten op grond van het bonding mechanisme bleek er veel egalitair delen in kleine groepen voor te komen, evenals delen op basis van noden. Er waren geen aanwijzingen dat individuen in grotere groepen het delen van voedsel beperken tot een klein aantal “vrienden”. Hoewel de meer kwantitatieve evolutionair antropologische studies expliciet gericht waren op het aantonen van scorekeeping gedrag, was de empirische evidentie zwak. De belangrijkste bevinding die voor scorekeeping leek te pleiten was de aanwezigheid van een positieve correlatie tussen hoeveelheid ontvangen voedsel en hoeveelheid gegeven voedsel. Een dergelijke interpretatie is echter vatbaar voor kritiek. Ten eerste maken de meeste studies die een positieve correlatie rapporteren gebruik van relatieve maten, die controleren voor de totale hoeveelheid voedsel van een persoon of huishouden, en daarmee voor de mate waarin men in staat is om te geven. Een dergelijke maat is verstrengeld met de noden van een persoon of huishouden en vormt dus geen eenduidige toets van scorekeeping gedrag. Ten tweede betekent een correlatie tussen de totale hoeveelheid die je ontvangen hebt van iemand en de totale hoeveelheid die je aan diegene gegeven hebt niet noodzakelijk dat mensen het geven van voedsel afstemmen op de hoeveelheid die zij van anderen ontvangen hebben. Een positieve correlatie kan ook het gevolg zijn van een patroon waarbij mensen binnen een kleine groep “vrienden” delen op basis van noden. Samenvattend blijkt dat de antropologische studies over het delen van voedsel geen onomstotelijk bewijs leveren dat er een scorekeeping mechanisme aan
213
SAMENVATTING
het werk is. De data pleitten ofwel vóór, of waren empirisch equivalent met het idee dat mensen delen op grond van een bonding mechanisme.
Het relatieve succes van een bonding scorekeeping strategie in een simulatiestudie
strategie
en
een
Simulatiestudies naar de evolutie van wederkerig altruïstische of coöperatieve strategieën maken over het algemeen gebruik van modellen gebaseerd op het Prisoner’s Dilemma. Deze modellen worden erdoor gekenmerkt dat actoren tegenover elkaar worden geplaatst en elke ronde de keuze hebben tussen twee gedragsopties: coöperen of defecteren. In zo’n voorspelbare omgeving vormt scorekeeping een logische strategie. Het centrale punt van hoofdstuk 3 was dat de populariteit van het scorekeeping mechanisme het gevolg is van het gebruik van het Prisoner’s Dilemma voor het modelleren van de evolutie van wederkerig altruïsme. In hoofdstuk 3 werd een alternatief model voor de evolutie van wederkerig altruïsme geïntroduceerd: het Sociale Evolutie Model (SEM). In tegenstelling tot het Prisoner’s Dilemma model kiezen actoren in het SEM zelf hun interactiepartners. Daardoor is het gedragsrepertoire van actoren niet beperkt tot algoritmen die voorschrijven onder welke condities ze coöperen (helpen) of defecteren (niet helpen), maar ook algoritmen die voorschrijven hoe ze hun interactiepartners kiezen. Bovendien is er een onvoorspelbaarheidsfactor ingebouwd: in elke ronde heeft elke actor een bepaalde kans om in nood te raken en op zoek te moeten naar een interactiepartner die bereid is hem te helpen. Beide eigenschappen maken het SEM tot een meer realistisch model voor de evolutie van strategieën voor wederkerig altruïsme dan het Prisoner’s Dilemma. Door middel van een aantal simulaties werd van twee strategieën, gebaseerd op respectievelijk het scorekeeping mechanisme en het bonding mechanisme, onderzocht hoe succesvol ze waren in de loop der generaties. Voor beide strategieën werd gekeken in hoeverre actoren die zich gedroegen volgens de betreffende strategie, zich konden handhaven als ze werden geconfronteerd met actoren die wel hulp accepteerden maar nooit hulp gaven (niet-coöperatieven). Uit de resultaten bleek dat de bonding actoren over het algemeen even succesvol waren als de scorekeeping actoren. Onder bepaalde condities waren de bonding actoren echter succesvoller: als de kans om in nood te raken groot was, volstond een aantal van twee bonding actoren om een populatie van niet-coöperatieven binnen te dringen. Dit was bij de scorekeeping actoren niet het geval. Dit resultaat 214
SAMENVATTING
werd geïnterpreteerd als een aanwijzing dat in omstandigheden die het meest lijken op de omgeving waarin onze voorouders zich ontwikkelden (de savanne), een bonding strategie meer kans heeft om zich in de loop der generaties te verspreiden dan een scorekeeping strategie.
Scorekeeping en bonding gedrag in dilemmasituaties Veronderstellend dat het scorekeeping mechanisme wordt geactiveerd door een onbalans in de hoeveelheid hulp die men heeft ontvangen en de hoeveelheid hulp die men heeft gegeven en het bonding mechanisme door de aanwezigheid van een vriend die hulp nodig heeft, rijst de vraag hoe mensen zich gedragen als ze geconfronteerd worden met “cues” die beide mechanismen activeren. Onder welke omstandigheden vinden ze het belangrijker om een hulpbehoevende bekende te helpen en onder welke omstandigheden geven ze de voorkeur aan het in balans brengen van de relatie? Hoofdstuk 4 probeerde deze vraag te beantwoorden. In twee studies werden proefpersonen in totaal drie scenario’s met dilemmasituaties voorgelegd. Eén scenario betrof een dilemma tussen het helpen van een hulpbehoevende bekende en het bewijzen van een wederdienst aan iemand bij wie de proefpersoon in de schuld stond (Helpen vs terugbetalen). Een tweede scenario beschreef een dilemma tussen hulp geven of weigeren hulp te geven aan een hulpbehoevende bekende die bij de proefpersoon in de schuld stond (Schuldenaar in nood). En een derde scenario betrof een dilemma tussen hulp geven of weigeren hulp te geven aan een bekende die eerder had geweigerd om de proefpersoon te helpen toen deze in nood was (Weigeraar in nood). Zowel de inhoud van de hulpdienst (geld lenen versus helpen bij ziekte) als de relatie met de andere persoon (vriend versus kennis) werden tussen proefpersonen gevarieerd. Bovendien bevatte één van de studies een impliciete stimulus. Het idee was dat het biologisch meest primaire mechanisme sterker zou worden geactiveerd door een dergelijke impliciete stimulus. Via een verhaaltje dat de proefpersonen vooraf moesten lezen en ontdoen van schrijffouten werd beoogd om ofwel het bonding mechanisme ofwel het scorekeeping mechanisme onbewust te activeren. Om het bonding mechanisme te activeren werd een tekst gebruikt over het belang van het helpen van vrienden; in geval van het scorekeeping mechanisme betrof het een tekst over de risico’s van een ongebalanceerde relatie. In een derde conditie kregen proefpersonen een “neutrale” tekst te lezen. In overeenstemming met de verwachting waren proefpersonen meer geneigd tot bonding gedrag ten aanzien van vrienden dan ten aanzien van 215
SAMENVATTING
kennissen. Daarnaast lokte ziekte veel meer bonding gedrag uit dan geldproblemen. Het effect van de impliciete stimulus was grillig en slecht interpreteerbaar. De belangrijkste conclusie die op grond van deze resultaten getrokken kan worden, is dat - hoewel niet aangetoond kon worden dat het bonding mechanisme biologisch meer primair is dan het scorekeeping mechanisme - er tenminste bleek dat proefpersonen onder bepaalde omstandigheden geen scorekeeping maar bonding gedrag vertonen. Dit waren bovendien die omstandigheden die het meest leken op de condities waarin onze voorouders leefden.
De rol van emoties in scorekeeping en bonding mechanismen Emoties spelen een belangrijke rol in de evolutionair psychologische opvatting over proximate mechanismen. Volgens deze opvatting vormen specifieke emoties de verbinding tussen enerzijds de “cues” die samengaan met de specifieke problemen die onze voorouders tegenkwamen en anderzijds de gedragsresponsen die onder die omstandigheden gunstig waren. In een van de studies uit hoofdstuk 4 was respondenten ook gevraagd naar emoties. Deze werden in hoofdstuk 5 geanalyseerd. Ten eerste werd onderzocht welke emoties gepaard gaan met bonding gedrag en welke emoties gepaard gaan met scorekeeping gedrag. Op grond van het bonding mechanisme werd voorspeld dat het helpen van een hulpbehoevende bekende wordt gevoed door emoties als warmte en verbondenheid (“bonding emoties”). Op grond van het scorekeeping mechanisme werd voorspeld dat het bewijzen van een wederdienst aan iemand bij wie men in de schuld staat wordt ingegeven door emoties als dankbaarheid, verplichting en schuldgevoel (“wederdienst emoties”) en de verwachting dat de ander boos zal zijn als de schuld niet vereffend wordt. Ook op basis van het scorekeeping mechanisme werd voorspeld dat het afwijzen van een verzoek om hulp door iemand die bij je in het krijt staat het gevolg is van emoties als verontwaardiging, irritatie en boosheid (“vergeldingsemoties”). Ten tweede werd de evolutionair psychologische assumptie getoetst dat emoties de verbinding tussen “cues” en gedragsresponsen vormen. Dit werd gedaan door te bepalen in hoeverre de emoties het effect van situationele variabelen (de inhoud van de hulpdienst en de relatie met de ander) op gedragsresponsen mediëren. Naast situationele variabelen werd ook naar het effect van een aantal persoonlijkheidsvariabelen gekeken. De resultaten lieten zien dat er inderdaad een relatie was tussen bonding emoties en het helpen van een hulpbehoevende bekende. Eveneens kon worden 216
SAMENVATTING
vastgesteld dat vergeldingsemoties gerelateerd zijn aan het afwijzen van een verzoek om hulp door iemand die bij je in het krijt staat. Er was minder steun voor het effect van wederdienst emoties. Alleen bij proefpersonen die in hoge mate gevoelig waren voor een onrechtvaardige behandeling vonden we de voorspelde relatie tussen schuldgevoel en het bewijzen van een wederdienst. En alleen in het geval van het lenen van geld leidde verplichting tot het bewijzen van een wederdienst. Dankbaarheid en de verwachting van vergeldingsemoties bij de ander bleken geen effect te hebben. Tenslotte werd de mediërende rol van emoties alleen aangetoond voor de dilemma’s tussen het helpen van een schuldenaar of weigeraar versus het afwijzen van diens verzoek om hulp. In het dilemma tussen het helpen van een hulpbehoevende bekende en het bewijzen van een wederdienst aan iemand bij wie men in het krijt staat bleken emoties veeleer een moderende dan een mediërende rol te spelen.
Conclusie Op grond van de vier studies werd geconcludeerd dat het bonding mechanisme inderdaad als een alternatief voor het conventionele scorekeeping mechanisme beschouwd kan worden. Ten eerste bleek het delen van voedsel onder jagers-en verzamelaars net zo goed of beter door een bonding mechanisme te kunnen worden beschreven als door een scorekeeping mechanisme. Ten tweede bleek via simulaties met een niet-coöperatieve strategie dat de bonding strategie even succesvol was, en onder zware omstandigheden zelfs succesvoller, dan een scorekeeping strategie. Ten derde gedroegen proefpersonen die dilemmasituaties voorgelegd kregen tussen het helpen van een hulpbehoevende bekende en het in balans brengen van een relatie waarin de balans verstoord was, zich wel degelijk volgens het bonding mechanisme, vooral onder condities die het meest de levensomstandigheden van onze voorouders benaderden. En tenslotte oefenden typische bonding emoties als verbondenheid en warmte een belangrijke invloed uit op wederkerig altruïstisch gedrag. De vraag of het bonding mechanisme meer biologisch primair is dan het scorekeeping mechanisme kon op grond van de hier gerapporteerde resultaten niet bevestigend worden beantwoord. De resultaten van de simulatiestudie zouden kunnen worden geïnterpreteerd als aanwijzing dat de levensomstandigheden van onze voorouders eerder aanleiding gaven tot de evolutie van een bonding mechanisme dan tot de evolutie van een scorekeeping mechanisme. De enige 217
SAMENVATTING
expliciete toets van de betreffende hypothese gaf geen uitsluitsel: uit de resultaten bleek niet dat een impliciete stimulus voor bonding meer effect heeft op het gedrag van proefpersonen dan een impliciete stimulus voor scorekeeping. Hoewel dit proefschrift dus liet zien dat het scorekeeping mechanisme niet zo alomvertegenwoordigd is als veel evolutionair psychologen beweren, zijn er nog veel vragen onbeantwoord gebleven. Meer onderzoek is nodig naar de precieze “cues”, condities en emoties die gerelateerd zijn aan scorekeeping en bonding gedrag. Bovendien is er voor het beantwoorden van de vraag welk mechanisme biologisch primair is, en via wat voor methoden men deze vraag kan beantwoorden, nog veel onderzoek nodig.
218