MERI – Mapping existing research and identifying knowledge gaps concerning the situation of older women in Europe
SAMENVATTING VAN HET EUROPEES SYNTHESE RAPPORT
MERI doelstellingen De laatste eeuw heeft zich een spectaculaire en ongekende ontwikkeling in de levensverwachting van de Europese bevolking voltrokken, meer in het bijzonder voor vrouwen, waarbij ongeveer 1/5 van de personen in Europa bestaande is uit 50+ vrouwen. 70/127,8 miljoen vrouwen – die deel uitmaken van de 12 participerende MERI landen – zijn 50+ vrouwen. Alles samen goed voor 55% van de 50+ vrouwen. Het betreft een opvallend heterogene categorie van vrouwen en tot op vandaag zijn er vanuit het onderzoek aanwijzingen dat wetenschappelijke studies en officiële statistieken de neiging hebben om deze groep vrouwen als onafhankelijke doelgroep te negeren. Het MERI project is dan ook een antwoord op eisen die geformuleerd werden door wetenschappers, vertegenwoordigers van verenigingen en nationale regeringen tijdens een Europees Congres (2001) met als thema ‘Gelijke kansen voor oudere vrouwen’. De hoofddoelstellingen van het congres waren drieërlei van aard: het bevorderen van de kennis aangaande de levenssituaties en de problemen van oudere vrouwen. Dit in functie van het bevorderen van zowel de empirische basis voor sociaal en algemeen beleid als van het werk die verricht wordt bij nationale en Europese verenigingen. Voorts het aanmoedigen van toekomstig wetenschappelijk onderzoek rond oudere vrouwen alsook het bevorderen van het bewustzijn van de algemene bevolking ten aanzien van de situatie van oudere vrouwen. De gehanteerde methode voor de analyse bestond erin om bestaande kennis in kaart te brengen en blinde vlekken in het onderzoekslandschap te identificeren. De onderzoeksdomeinen en -thema’s die werden onderzocht, omvatten de volgende aspecten: gezondheid, educatie en kwalificaties, bezoldigd en onbezoldigd werk, inkomen, sociale inclusie, geweld en belangenbehartiging, waarbij ook ethnische aspecten in rekening werden gebracht. Een volgende stap bestond erin een vergelijking en een analyse te maken van publiek toegankelijke data, verkregen via Nationale officiële statistieken. Het was de bedoeling om de graad van differentiatie inzake leeftijd en gender na te gaan. Deze resultaten werden nadien gepresenteerd en bediscussieerd op een Europees seminarie met zowel vertegenwoordigers van de Europese Commissie, Nationale Regeringen als met relevante Europese en Nationale overkoepelende verenigingen. De resultaten van het project werden toegankelijk gemaakt voor het algemene publiek op websites die de uitwisseling van informatie met betrekking tot oudere vrouwen bevordert: www.sophianet.org en www.own-europe.org.
1
Definities en methoden Voor de opzet van dit project werden vrouwen gedefinieerd als zijnde 50-plus vrouwen, dit in functie van het integreren van onderzoeksdata en andere data inzake tewerkstelling alsook in functie van het verkrijgen van een correct beeld en het begrijpen van de snel veranderende sociale aspecten binnen de verschillende generaties van oudere vrouwen. NGO’s op nationaal, regionaal en lokaal niveau werden geconsulteerd met als doel een voorafgaandelijk inzicht te verwerven in hun interessepunten, de bewustwordingsniveaus met betrekking tot oudere vrouwen en het garanderen van de best mogelijke praktische toepassing van de resultaten van het project. Relevante internationale organisaties, waaronder the European Forum on Population Ageing Research, Older Women’s Network (OWN Europe), AGE Platform, EURAG, FERPA en de UN Sub-Committee on Older Women werden ook geconsulteerd. Onderzoeksprojecten die voltrokken waren tussen 1993-2002 werden op nationaal niveau verzameld, waarbij een lijst van overeengekomen thema’s en subthema’s die – als relevant werden beschouwd – werd gebruikt. In die gevallen waar geen onderzoek rond oudere vrouwen bestond, werden surveys over oudere personen in het algemeen onderzocht om na te gaan of deze enige relevante informatie inzake de levenscondities van oudere vrouwen bevatten. Empirische studies werden in detail geanalyseerd, van louter theoretische studies werd nota genomen maar werden als dusdanig niet in de databases opgenomen. Lokale surveys werden enkel gebruikt in die gevallen waar geen informatie op een meer algemeen niveau bestaande was. Nadien werd een analyse van de situatie van oudere vrouwen op nationaal niveau ondernomen en werd gebruik gemaakt van publiek beschikbare data, gepubliceerd in officiële statistieken. Er werd gebruik gemaakt van dezelfde lijst van thema’s en subthema’s, waar de resultaten geklasseerd werden binnen deze thema’s en subthema’s. Alleen recente statistieken waren voor dit project interessant en er waren geen beschikbare bronnen aanwezig om te werken aan tijdsreeksen. Problemen met officiële data situeerden zich op het niveau van hun afwezigheid van data over het gepubliceerd worden van data volgens leeftijd maar niet volgens gender of omgekeerd tot het aanbieden van gegenderde informatie zonder adequate differentiatie van de leeftijdsgroep. In het beste geval ware data beschikbaar volgens gender en gedifferentieerd in groepen van 10 jaar, of nog beter reeds in groepen van 5 jaar. Beschikbare data verschilde aanzienlijk tussen de participerende landen en aangezien dat nationale data op vandaag meer beschikbaar is dan Europese statistieken en aangezien dat nationale statistische diensten de kanalen bij uitstek zijn voor de bevindingen aangaande de beschikbaarheid en de potentiële verbeteringen van data inzake de levenscondities van oudere vrouwen, werden ze ook als belangrijkste referentie beschouwd. Eurostat bronnen werden centraal gebruikt voor het opsporen van demografische gegevens. De analyses van studies aangevuld met bevindingen van officiële statistische bronnen vormden de basis voor de nationale artikels over de levenssituaties van oudere vrouwen in de participerende landen. Een analyse op Europees niveau toonde aan dat ongeveer 1/3 van alle onderzoeksbevindingen bestonden uit de topics gezondheid en sociale integratie. Elke 10° bevinding werd gerelateerd aan het domein werk of de materiële situatie terwijl dat de minder belangrijke domeinen deze van de belangenbehartiging (4% van alle bevindingen), educatie (3%) en geweld en mishandeling (2%) waren.
Gezondheid Het onderzoek had de neiging om technisch van aard te zijn, geschreven voor specialisten en gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften terwijl dat meer kwalitatieve benaderingen,
2
die aandacht besteden aan individuele ervaringen van oudere vrouwen in termen van hun gezondheid en hun welbevinden, zelden werden gebruikt. Dit ondanks de politieke retoriek dat mensen meer actief zouden moeten worden en gelijke partners zouden moeten zijn in hun eigen gezondheidsmanagement. Holistische benaderingen in gezondheidsonderzoek staan in de meeste Europese landen nog steeds in hun kinderschoenen. De meest aanmoedigende resultaten in dit verband komen van de Scandinavische landen waar de gezondheid van oudere vrouwen meer en meer erkenning heeft gekregen vanuit de sociale wetenschappen en/of vanuit genderstudies. Vanuit een Europees vergelijkbaar perspectief bekeken is het zo dat markante resultaten in de publicatie van officiële statistieken beschikbaar zijn voor Finland, Frankrijk, Portugal en Zweden. Tekorten zijn aanwijsbaar voor België, Duitsland, Italië, Spanje en Griekenland. Het thema ‘gezondheid’ was één van de meest vermelde domeinen, in het bijzonder de subthema’s die te maken hadden met ‘algemene gezondheidsaspecten’, ‘fysische stoornissen en invaliditeit’ en ‘mentale stoornissen en handicaps’. Informatie over ‘medische behandeling en gezondheidszorg’, ‘zorg in instellingen’ en ‘gezonde levensstijlen’ werden ook beoordeeld als zijnde interessant, maar er werden tekorten in de gepubliceerde statistieken in het gebied van ‘thuiszorg’ vastgesteld. Indicatieve bevindingen. Zoals bij andere bevindingen is het zo dat gezondheid sterk gerelateerd is aan factoren zoals het educatieniveau, sociale klasse, inkomen, status van samenwonen, urbanisatie en ethniciteit. Toch werd met deze determinanten vaak geen rekening gehouden in bestaande studies. Wanneer in Finland sprake is over functionele stoornissen en gezondheid, dan blijkt dat sociale klasse een sterkere determinant is dan bijvoorbeeld verstedelijking en burgerlijke staat. dit gegeven blijkt belangrijker te zijn bij vrouwen dan bij mannen. Ondanks het feit dat vrouwen een langer leven beschoren zijn, gaan zij meer gebukt onder ziekte en invaliditeit dan mannen en zijn ze bijgevolg meer afhankelijk van derden. Indien ze invalide worden, is de kans dat ze alleen wonen groter dan dat van invalide mannen. In bijna alle MERI landen hadden oudere vrouwen niet alleen meer vastgestelde symptomen die gerelateerd waren aan pijn, arthritis, visuele beperkingen en osteoporose maar waren ze ook meer geconfronteerd met stoornissen veroorzaakt door verwondingen en vallen. Dus zijn er redenen om aan te nemen dat de zelf-perceptie inzake gezondheid van oudere vrouwen slechter is dan dat van oudere mannen in alle MERI landen. Data suggereren dat oudere vrouwen meer psychologische symptomen rapporteren dan mannen. Fins en Zweeds onderzoek hebben aan het licht gebracht dat burn-out symptomen significant hoger zijn in de leeftijdsgroep van jongere oudere vrouwen dan in alle andere leeftijdsgroepen van zowel vrouwen als mannen. Ondanks het feit dat er geen onderzoek beschikbaar is in Spanje, Portugal en Griekenland, is er een sterke indicatie voor het feit dat oudere vrouwen over heel Europa een grotere kans hebben om te lijden aan depressie dan oudere mannen. Fins onderzoek concludeerde dat gehuwde mannen, die een hoog onderwijsniveau hebben en die in een goede financiële situatie verkeren, beschermd waren tegen depressie. Ook in andere landen is er een duidelijke correlatie tussen de ziektetoestand van personen en het veelvuldig voorkomende depressieve symptomen, eenzaamheid en een gebrek aan fysische oefeningen. Deze risicofactoren hebben vooral een grotere prevalentie bij oudere vrouwen. Ondanks deze bevindingen geven beschikbare data aan dat er minder kans bestaat bij oudere vrouwen dan bij oudere mannen om zelfmoord te plegen. De hogere prevalentie van dementie bij oudere vrouwen daarentegen kan verklaard worden vanuit het gegeven dat er zich onder de zeer oude populatie, een hoger percentage oudere vrouwen bevindt. Bevindingen tonen ook aan dat mannen beter in staat zijn om hun dementiesymptomen te verbergen dan vrouwen. Meer onderzoek blijkt nodig te zijn in dit veld.
3
In alle MERI landen stellen we vast dat oudere vrouwen meer medische consultaties en medische behandelingen ondergaan dan oudere mannen. Er is enige indicatie dat zij meer medicatie – zijnde psychotrope medicijnen – voorgeschreven krijgen. In de meeste MERI landen was het een vaststaand feit dat de medicatiebehandeling van de symptomen, die gerelateerd zijn aan menopauze, toegenomen zijn de laatste tien jaar. In sommige landen zagen we daaromtrent zelfs een piek optreden. Met uitzondering van de UK en Duitsland verblijven oudere vrouwen minder aantal nachten in het ziekenhuis dan oudere mannen, wat verrassend is gezien het feit dat zij een groter deel van de populatie uitmaken en gezien het feit dat zij een hogere graad van morbiditeit hebben. Dit vergt bijkomend onderzoek. Oudere vrouwen hebben een slechtere toegang tot technische hulpmiddelen daar zij over een slechtere financiële toestand beschikken. Voor de UK, Nederland en Griekenland blijken zowel oudere vrouwen van etnische groepen als andere kwetsbare oudere vrouwen een risico te lopen slechte medische behandelingen te krijgen. Ten gevolge van de hogere levensverwachting van vrouwen en een gemiddelde huwelijksleeftijd die lager ligt dan die van mannen, hebben oudere zorgbehoevende mannen een grotere kans om door hun echtgenotes verzorgd te worden dan omgekeerd. Evenwel zijn er ook bevindingen die tegen de wijdverspreide stereotypen ingaan. In Zweden bijvoorbeeld spenderen oudere echtgenoten meer tijd aan de zorg voor hun vrouwen dan dat oudere vrouwen voor hun echtgenoot zorgen. In de UK hebben 50-plus mannen en 50-plus vrouwen gelijke kansen om voor hun partner te zorgen. Het is echter wel zo dat daar meer vrouwen <70 jaar voor hun echtgenoot zorgen dan omgekeerd. Het patroon wijzigt echter na de leeftijd van 70 jaar. Familieleden, vooral verdeeld over dochters en schoondochters, zijn een belangrijke bron voor hulp en zorg voor oudere vrouwen in heel Europa. Niettegenstaande dit gegeven zijn er veel oudere, zorgbehoevende vrouwen die alleen en op een zekere afstand van hun kinderen wonen. Een Europese vergelijkbare studie van ouderen die zorg ontvangen, komt tot de conclusie dat oudere vrouwen in Zuid-Europese landen meer dan oudere mannen zorg aan huis krijgen maar dat beide sexes meer zorg aan huis krijgen dan in Noord-Europese landen. Deze achtergrondinformatie draagt ertoe bij om uit te leggen waarom – in die landen waar data beschikbaar is – oudere vrouwen meer beroep doen op thuiszorgdiensten dan mannen. Deze informatie draagt ook bij aan de verklaring waarom de populatie in de residentiële zorg vooral vrouwelijk, zeer oud, alleenstaand of weduwe is. Deze situatie doet zich voor in alle MERI landen, met de uitzondering van Griekenland, waar noch studies noch statistische informatie rond deze topic bestaat. Er zijn onderzoeksindicaties dat oudere vrouwen een hogere weerstand vertonen dan oudere mannen om hun eigen onafhankelijkheid op te geven en om in een residentiële home te gaan wonen. In de meerderheid van de MERI landen zijn oudere vrouwen zich bewust van de gezondheidstopic en ze besteden er dan ook meer aandacht aan dan oudere mannen. Dit uit zich bijvoorbeeld in hun consumptiepatronen aangaande alcoholgebruik, roken en gezonde voeding die gunstiger is dan dat van mannen. In een Europees vergelijkend perspectief komt zwaarlijvigheid niet méér voor bij oudere vrouwen dan bij mannen. Niettegenstaande meer oudere mannen meer frequent deelnemen aan fysische activiteiten en sport, neemt het aantal oudere vrouwen die fysische oefeningen doen in verschillende landen toe. Een Finse studie toonde aan dat verweduwde oudere vrouwen meer fysische oefeningen deden dan samenwonende vrouwen van dezelfde leeftijd. Algemeen beschouwd is het zo dat zelfgeraporteerde betekenisverlening aan het leven en een betere subjectieve gezondheid ook significant gerelateerd worden aan het regelmatig en intensief verrichten van fysische oefeningen. Fysische activiteit op jongere leeftijd is daarnaast ook sterk gelinkt aan het bereiken van een hoger niveau van fysische activiteit op oudere leeftijd.
4
Educatie Educatie is zelden onderzocht bij de groep van oudere vrouwen, opnieuw verrassend daar het belang ervan voor het werk en de materiële situatie van oudere vrouwen vaak werd benadrukt. Het niveau van educatie van vrouwen en mannen is een beslissende factor die zowel hun status op de arbeidsmarkt, hun kansen voor professionele carrières, hun inkomen – die voortvloeit uit hun broodwinning op het werk – en hun financiële situatie op oudere leeftijd beïnvloedt. Daarenboven beïnvloedt de educatie in sterke mate verschillende bijkomende levenssferen, zoals bijvoorbeeld de participatie aan het publieke leven en belangenverdediging. De statistieken omvatten in ruime mate aspecten die behoren tot de algemene educatie van oudere vrouwen. Daarentegen vertonen in vele landen de thema’s ‘professionele en beroepstraining’ en ‘levenslang leren’ een groot tekort aan informatie. Voorbeelden van ‘good practice’, aangaande alle subthema’s die kunnen gelinkt worden aan de topic educatie, werden in officiële statistieken van Zweden en Finland wel teruggevonden. Indicatieve bevindingen. Ouderen in het algemeen hebben een significant lager educatieniveau dan jongere leeftijdsgroepen. Oudere vrouwen hebben veelal minder kansen gekregen. Bijvoorbeeld in Nederland hebben slechts 4/10 oudere vrouwen enkel hun lager onderwijs voltooid. Analfabetisme is een gegeven dat teruggevonden werd in sommige Mediterrane landen. Bij wijze van voorbeeld zijn er ongeveer 2/3 van de Portugese vrouwen die hun lager onderwijs niet hebben voltooid. Ook hebben de oudere vrouwen in Spanje en Griekenland in dat verband minder kansen gekregen. De weinig studies die teruggevonden werden inzake oudere vrouwen die behoren tot ethnische minderheidsgroepen – en meer in het bijzonder tot diegene die behoren tot de Niet-Europese Origine uit nietgeïndustrialiseerde landen, tonen aan dat die vrouwen ook een zeer laag niveau van educatie behaalden. Ondanks deze bevindingen is het echter wel zo dat het educatieniveau stijgt. Zo zullen er binnen de komende 20 jaar meer dan 2/10 Nederlandse vrouwen (en 3/10 oudere manen) zijn die een hoger educatieve achtergrond zullen hebben. Dezelfde tendens werd ook aangetoond in diverse studies en surveys in de meeste andere landen. De beperkte informatie die voorhanden is, toont aan dat oudere werknemers in mindere mate professionele en beroepsopleidingen worden aangeboden of dat ze daar in mindere mate gebruik van maken. De traditionele investering in jongere leeftijdsgroepen schijnt zich nog altijd meer voor de doen in de meeste landen. Evenwel is het zo dat de participatiegraad van oudere vrouwelijke werknemers in trainingen hoger is dan bij oudere mannen voor wat de meer Noorse landen zoals Finland, Zweden en de UK betreft. Het omgekeerde is waar voor Spanje, Portugal en Griekenland. Waar data beschikbaar is, is het zo dat de activiteiten aangaande levenslang leren in zowel Universiteiten Derde Leeftijd als in gelijkaardige instituten speciale interesse genieten van oudere vrouwen, en dit ook in landen zoals Spanje en Portugal. Er is een reëel risico aanwezig voor een digitale verdeling tussen individuen mede beïnvloed door lage educatie, leeftijd en gender. Oudere vrouwen zijn minder in het bezit van mobiele telefoons en computers. Ook is het gebruik van het internet het laagst onder oudere vrouwen.
Werk Onderzoek aangaande de topic oudere vrouwen en werk verschilt tussen de Europese landen: in Duitsland, UK en Spanje wordt niet gefocust op de tewerkstelling van oudere vrouwen maar op de factoren die de discontinuïteit in hun tewerkstellingscarrière veroorzaken met inbegrip van de educatie die zij behaald hebben en de zorgarbeid die zij uitvoeren. Dit laatste wordt gekarakteriseerd door grote inspanningen en lage sociale herkenning wat vaak negatief inwerkt op de pensioenen en de toereikendheid van de
5
inkomens op latere leeftijd. Een goede kwalificatie en een volledige loopbaan blijken de beste voorzorgsmaatregelen te zijn om – eenmaal op pensioen – een goede status op materieel en psycho-sociaal vlak op te bouwen. De tewerkstelling van oudere werknemers, een topic die in de jaren ’90 in Nederland aan bod kwam, mist vaak een genderperspectief. In de meeste MERI landen verdienen oudere vrouwen minder in vergelijking met oudere mannen. Deze gegevens kunnen in verband gebracht worden met een hogere werkloosheids- en inactiviteitsgraad van oudere vrouwen. Ondanks deze problematiek is de situatie aan het veranderen voor de huidige generatie vrouwen die de derde leeftijd ingaan. Dit ten gevolge van een stijging van de tewerkstellingsgraad gedurende de laatste jaren. De toegang van beter geschoolde oudere vrouwen op de arbeidsmarkt zal de discussie in verband met verwachte arbeidstekorten doen opwakkeren. Betaald werk, namelijk ‘participatie aan de arbeidsmarkt’ en ‘tewerkstellingsdomeinen en tewerkstellingscondities’ zijn goed vertegenwoordigd in gepubliceerde officiële statistieken ondanks het feit dat er geen voldoende differentiatie is tussen de verschillende leeftijdscategorieën om zo de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt op latere leeftijd te beschrijven. Officiële data i.v.m. attitudes ten opzichte van oudere werknemers zijn in de meeste landen niet beschikbaar en er zijn tekorten wat de gepubliceerde data over de situatie van oudere vrouwen voor de categorieën ‘uittrede uit de arbeidsmarkt’, ‘onbetaald werk in de familie’ en ‘onbetaald werk in sociale netwerken’ betreft. Het is wenselijk te refereren naar de praktijkvoorbeelden uit Oostenrijk, Italie en Nederland omdat zij goede voorbeelden geven van bestaande statistieken die handelen over informeel werk. Weinig is bekend over de graad van arbeidsmarktparticipatie van oudere allochtone vrouwen, toch is geweten dat in Oostenrijk de graad van arbeidsmarktparticipatie van oudere allochtone vrouwen hoger is dan van oudere autochtone vrouwen, terwijl dat deze cijfers verschillen voor Duitsland. Indicatieve bevindingen. In onderzoek en officiële statistieken wordt vaak onvoldoende aandacht besteed aan zowel de werkdomeinen en de werkcondities van oudere vrouwen als aan de attitudes ten opzichte van oudere werknemers. De beperkte bevindingen die teruggevonden werden in de MERI landen suggereren dat oudere vrouwen geconcentreerd zijn in typisch vrouwelijke beroepen, ondervertegenwoordigd zijn in leidinggevende en tussenliggende posities, dat ze meer kans lopen om in lager betaalde jobs en/of in part-time jobs tewerkgesteld te zijn. Daarnaast hebben ze een hogere kans op gezondheidsriciso’s of invaliditeit ten gevolge van slechte werkomstandigheden, en zijn ze vaak beperkt in hun carrière door de zorg verplichtingen die ze hebben in hun families. Een Spaanse studie die handelt over vrouwen, tewerkgesteld in universiteiten, toonde aan dat enkel 1/10 professoren een vrouw is, waarvan 1/3 ouder dan 50 jaar is. Nederlandse studies die handelen over de carrière ontwikkeling van oudere werknemers kwamen tot de vaststelling dat vrouwen en etnische minderheden degene waren die het hoogste risico vormden om in lager betaalde jobs tewerkgesteld te zijn. Ondanks het feit dat de tewerkstelling in de agricultuur verminderd is, is de proportie van oudere vrouwen die tewerkgesteld zijn in deze sector gestegen in Portugal en Griekenland. Het opzetten van een eigen bedrijf kan een sterkte inhouden maar kan ook een strategie zijn om een werkplaats te creëren, daar waar het aan alternatieven ontbreekt. Dus voor Duitsland, Italië en Griekenland is het zo dat oudere vrouwen meer zelfstandig zijn dan jongere vrouwen. Een onderzoekstopic die in sommige landen bestaat is deze die peilt naar de attitudes ten aanzien van oudere werknemers. Bijvoorbeeld in Finland hebben vrouwen in de leeftijdsgroep van 55+ de meeste ervaring wat leeftijdsdiscriminatie betreft. Dit hangt veelal samen met een minder uitgebouwde carrière , met minder trainingsmogelijkheden, onvoldoende informatie en negatieve attitudes komende van andere werknemers. Ouder wordende vrouwen lijden aan sexe discriminatie. Bijvoorbeeld in Oostenrijk duiken negatieve attitudes ten opzichte van oudere vrouwelijke werknemers op omdat zij denken dat er van hen verwacht wordt om vervroegd op pensioen te gaan. Zij worden immers verondersteld
6
gemakkelijk van rollen te kunnen verwisselen om zo het statuut van huisvrouw of gepensioneerde te krijgen. Onderzoek in Zweden en de UK bevestigen dat oudere vrouwen vaker geconfronteerd worden met genderdiscriminatie op de werkvloer dan oudere mannen. In alle landen heeft de wettelijke pensioenleeftijd – naast andere factoren – zoals wettelijke regelingen voor brugpensioen of regelingen tot het bekomen van invaliditeitsuitkeringen – een doorslaggevende invloed op de uittrede van de arbeidsmarkt. Data suggereren dat vrouwen in het algemeen vroeger de arbeidsmarkt verlaten dan mannen. Vrouwen worden meer aangetast door een tijdskloof tussen het einde van hun professioneel leven en de start van hun pensionering. Hun pensionering wordt dan ook veel meer voorafgegaan door periodes van werkloosheid, vervroegde pensionering of professionele inactiviteit. Gezondheidsproblemen en verplichtingen om zorg op te nemen zijn andere redenen voor oudere vrouwen om vaker vervroegd op pensioen te gaan. De vaak ongunstige werkomstandigheden van oudere vrouwen verklaren mogelijks ook waarom oudere vrouwen in sommige landen minder negatief staan ten opzichte van het uittreden uit de arbeidsmarkt. Voor de meeste landen laat het onderzoek geen twijfel bestaan over het feit dat oudere vrouwen meer tijd spenderen aan onbetaald werk in de familie dan oudere mannen, met inbegrip van het verstrekken van zorg aan afhankelijke personen. In Finland daalde het aandeel van het huishoudelijk werk het meest bij vrouwen tussen de 45-54 jaar en is het meest gestegen onder mannen in de oudste leeftijdsgroep. Dit is een indicatie voor het feit dat in vele MERI landen in de toekomst het aantal vrouwen die in staat zullen zijn of bereid zullen zijn zorg te dragen voor kinderen of ouderen zal dalen. Ten gevolge daarvan zal er een stijging van de arbeidsmarktparticipatie vastgesteld worden. Er is geen onderzoek noch officiële statistieken bekend inzake de betrokkenheid van oudere vrouwen in onbetaald werk in sociale netwerken.
Materiële situatie De meest voorkomende onderzoekstopic is naast het inkomen van oudere vrouwen, het effect van de sociale zekerheid met betrekking tot hun materiële situatie. Armoede is een belangrijk aspect voor bepaalde groepen van oudere vrouwen. Daarnaast is noch het consumptiegedrag noch de financiële hulp dat oudere vrouwen aan familieleden bieden vaak onderzocht. Zowel ‘inkomstenbronnen, inkomensniveaus’ als ‘sociale zekerheidssystemen’, die hun invloed hebben op oudere vrouwen, zijn goed vertegenwoordigd in officiële statistieken. Tekorten in gepubliceerde informatie werden gevonden voor de topics ‘consumptie van goederen en diensten’ en ‘woonomstandigheden en uitrusting’. De meeste statistieken die daaromtrent in omloop zijn, zijn meestal panelstudies. Deze leveren over het algemeen geringe informatie over individuen op. In alle landen werd een compleet tekort aan data – of op zijn minst gegenderde data – inzake de financiële hulp aan familieleden vastgesteld. Data in verband met het inkomen werd in detail gepresenteerd in landen zoals Frankrijk, Nederland, Portugal en Zweden. Zowel in Finland als in Zweden zijn heel wat data bekend over de consumptie van goederen en diensten. Data in verband met ‘woonomstandigheden en uitrusting’ van oudere vrouwen werden teruggevonden in de officiële statistieken in Finland, Italië en Zweden. Indicatieve bevindingen. De materiële situatie van oudere vrouwen is in Europa sterk gerelateerd aan gender, leeftijd, burgerlijke staat, niveau van voorgaande salarissen, vroeger werk, duur van de professionele carrière en de nationale pensioneringsschema’s. Delen van de sociale zekerheidssystemen in Europa (inclusief welvaartsindex en invaliditeitsuitkeringen) hebben negatieve effecten op de materiële situatie van oudere vrouwen. Bij de meeste landen geldt die stelling, met uitzondering van een aantal landen. Het al of niet bestaan van een ‘universeel basis pensioen’ speelt een cruciale rol in het inkomen, in het bijzonder in dat van oudere vrouwen.
7
Ondanks het feit dat men tot de vaststelling is gekomen dat het inkomen van oudere personen in de laatste jaren was gestegen, is op vandaag het aantal oudere vrouwen die risico loopt op een aanhoudende armoede nog steeds groter dan dat van oudere mannen. Een algemene bevinding voor alle MERI landen is dat oudere vrouwen een veel lager inkomen hebben dan oudere mannen, een bevinding dat in het bijzonder het geval is voor allochtone oudere vrouwen. Het risico op armoede bij oudere vrouwen is sterker in de zuiderse landen en is geassocieerd met de oudste leeftijdsgroepen. Niettegenstaande deze gegevens zijn er indicaties dat de consumptiepatronen voor jongere en oudere personen meer en meer gelijklopend zullen zijn. In 1994 besteedden Finse 45+ vrouwen meer geld aan kleren, schoenen en vrijetijdsactiviteiten dan vroeger. De consumptiepatronen van 64+ vrouwen zijn van die aard dat zij minder geld besteden aan alcoholhoudende dranken, tabak, audio-visuele toestellen, computers, ontspanningsactiviteiten, culturele activiteiten, hotels, cafés en restaurants dan oudere mannen, een aantal nationale uitzonderingen niet te na gesproken. Zij besteden echter meer geld aan medische producten en huishoudelijke apparaten en ontspanningsactiviteiten dan de mannen van die leeftijdscategorie. Meer oudere vrouwen dan oudere mannen leven in huizen die een lage standaard hebben en die onaangepast ingericht zijn. In die gevallen waar oudere vrouwen eigenaar zijn van een huis, zoals dit het geval is in de UK, Spanje en Griekenland, levert dit een substantiële hulp op wat hun financiële situatie betreft. Andere landen die beschikken over relevante data, zoals bijvoorbeeld Duitsland, Nederland en Oostenrijk, geven aan dat huurkosten vooral voor oudere vrouwelijke alleenstaanden een significant verlies van het inkomen inhoudt. De woonomstandigheden blijken daarnaast slechter te zijn voor oudere vrouwen dan voor oudere mannen en dit voor die MERI landen die over relevante data beschikken. Bijvoorbeeld 27% van de oudere vrouwen die in Wenen wonen, hebben geen eigen badkamer ten opzichte van 18% van de oudere mannen. Meer onderzoek vanuit een genderperspectief is nodig naar de financiële hulp die verstrekt wordt tussen familieleden en oudere vrouwen. Een Portugese studie die de uitwisseling tussen ouders en volwassen kinderen heeft geanalyseerd, concludeert dat een significant deel van 65-plussers nog altijd hun kinderen voorziet in hun levensonderhoud. Daarnaast verlenen zij ook economische en praktische hulp. Financiële hulp dat gegeven wordt aan ouders komt meer van zonen terwijl dat de hulp die van dochters komt meer van instrumentele en emotionele aard is.
Sociale integratie, participatie en andere sociale aspecten Sociale integratie was een thema waar aanzienlijk veel onderzoek over was gerapporteerd. Sociale integratie is een uitgebreid en heterogeen thema dat aspecten zoals burgerlijke staat, verwantschap en sociale netwerken, intergenerationele en partnerrelaties, vrijetijds- en culturele activiteiten, psycho-sociale aspecten, seksualiteit en vrijwilligerswerk omvat. Huishoudstructuren, burgerlijke staat en vrijetijds- en culturele activiteiten van oudere vrouwen zijn goed weerspiegeld in officiële statistieken. Vooral in Finland, Frankrijk, Portugal, Zweden en in Italië zijn de vrijetijds- en culturele activiteiten goed omschreven. De beschikbaarheid van officiële data inzake partnerschapsrelaties, intergenerationele relaties, seksualiteit, familierelaties, vriendschap, buurnetwerken en buurtnetwerken, mobiliteit en toegankelijkheid, en vrijwilligerswerk varieert sterk tussen de landen en indien beschikbaar zijn ze zelden gegenderd of voldoende opgedeeld per leeftijd. Psycho-sociale aspecten zijn zaken die niet beschreven zijn in officiële statistieken in geen enkel land. Indicatieve bevindingen. De levenssituaties van oudere vrouwen: hun hogere levensverwachting, hun lager educatieniveau, hun minder gunstige inkomenssituatie, vooral op oudere leeftijd, hebben een grote invloed op de kansen die zij hebben op het vlak van sociale integratie, participatie en andere sociale aspecten. Dus meer oudere vrouwen dan
8
oudere mannen leven alleen en deze situatie is in stijgende lijn in alle MERI landen. Evenwel zijn er ook culturele verschillen, met een meerderheid van 65+ vrouwen die alleen leven in de 6 meer Noorse landen van het MERI project, terwijl dat het omgekeerde nog steeds waar is in de 6 meer zuiderse landen. Getuigenissen uit Duitsland en Oostenrijk suggereren dat de leefsituaties en de huishoudstructuren merkbaar verschillen bij oudere allochtone vrouwen. Demografische gegevens wijzen erop dat verweduwing meer voorkomt bij oudere vrouwen dan bij oudere mannen, dat ze minder verwanten hebben die nog in leven zijn en dat mannen meer bevoordeeld zijn om een nieuwe levensgezel te vinden op oudere leeftijd. De huidige stijging van de levensverwachting, en dit in het bijzonder voor mannen, leidt tot een stijging van het aantal gehuwde koppels, terwijl dat het groeiende individualisme ook een groeiend aantal echtscheidingen kent tussen oudere koppels. Oudere vrouwen hebben meer problemen om nieuwe of vaste seksuele partners te vinden, maar het onderzoek naar de seksualiteit van oudere vrouwen is beperkt. Inspanningen in verschillende landen werden ondernomen om de veronderstellingen – dat de mogelijkheden en wensen van hun seksualiteit zouden dalen na de menopauze – af te bouwen. Frans onderzoek rapporteert dat de meerderheid van de mannen post-menopauzale vrouwen even aantrekkelijk vinden als daarvoor. Dit in tegenstelling tot de vrouwen die angstig zijn hun aantrekkelijkheid te verliezen. Evenwel in ander onderzoek, bijvoorbeeld in Finland, drukten mannen negatieve stereotypen ten opzichte van post-menopauzale vrouwen uit dat vertaald wordt in het oproepen van een verlies van vrouwelijkheid, het versnellen van het verouderingsproces, slecht humeur en geen seksuele interesse. In Italië is men tot de vaststelling gekomen dat seksuele activiteit en het verliefd worden toch beschouwd kan worden als één van de drie meest belangrijke elementen van de gezondheid van oudere vrouwen. Hun lagere gemiddelde huwelijksleeftijd en hun hogere levensverwachting betekent dat oudere vrouwen een grotere kans hebben om grootouder te worden dan mannen en zij spelen een belangrijke rol in intergenerationele relaties. Ondanks het feit dat de contacten niet zozeer blijken te verschillen tussen oudere mannen en vrouwen wat de intensiteit betreft, is het duidelijk dat zowel wederzijdse sociale netwerken als intergenerationele relaties sterker zijn onder vrouwen. Door de pensionering wijzigen de sociale netwerken grondig, bijvoorbeeld is het zo dat Franse bevindingen aantonen dat oudere vrouwen dit compenseren door een sterkere ontwikkeling van familierelaties. Degene die geen afstammelingen hebben, lijden hoofdzakelijk onder sociale isolatie op hogere leeftijd. Op jongere leeftijd wordt dit tekort gecompenseerd door de relaties met vrienden, kennissen en contacten vanuit sport, vrijwilligerswerk, enz… Weduwen zijn vaak meer sociaal geïntegreerd dan oudere koppels ondanks het feit dat zij meer lijden aan eenzaamheid en depressie. Gebaseerd op bevindingen vanuit verschillende landen is het zo dat burennetwerken belangrijk zijn in gevallen van sociale kwetsbaarheid. De mobiliteit van oudere vrouwen correleert met de gezondheidsstatus en het niveau van hun inkomen en het is zo dat veel oudere vrouwen op dat vlak speciale problemen ondervinden. Finse onderzoeksresultaten geven aan dat veel oudere mannen hun eigen wagen gebruiken en ermee rijden terwijl dat oudere vrouwen meestal als passagier fungeren in het voertuig van anderen of dat ze te voet gaan. Vrouwelijke mobiliteit is dus meer afhankelijk van andere personen en oudere vrouwen moeten bijgevolg strategieën ontwikkelen om hun onafhankelijkheid te behouden of te verbeteren. In verschillende landen is er een trend bij oudere vrouwen om te leren met de wagen te rijden. Er treden bijgevolg beperkingen op voor degene die niet met de wagen kunnen rijden en afhankelijk zijn van het openbaar vervoer. Vrije tijd en culturele activiteitspatronen zijn niet alleen beïnvloed door gender, maar ook door de sociale status, het educatie niveau en de lokale contexten. Uit onderzoek blijkt dat oudere vrouwen meer tijd besteden aan het lezen van boeken, het luisteren naar de radio. Ze zijn ook meer betrokken in kerkelijke en religieuze activiteiten terwijl dat mannen de voorkeur geven aan kranten en tv. Daarnaast zijn ze ook meer lid van een club of van een vereniging.
9
Voor de meeste MERI landen wijzen empirische data op het voortdurend belang van ageïsm, bijvoorbeeld in de mediacampagnes, in vele landen. In de UK, voelen de oudere allochtone vrouwen zich meer gerespecteerd dan de autochtone vrouwen, waarbij dat velen benadrukken dat er respect is voor ouderen in hun culturen. Vooral de autochtone vrouwen brachten het aspect van de onzichtbaarheid aan of het feit genegeerd of afgewezen te worden door hun gevorderde leeftijd. In vele landen zijn er aanwijzingen dat de nieuwe generatie van oudere vrouwen positiever zal staan ten opzichte van de zelfperceptie met betrekking tot hun leeftijd. Vlaams onderzoek wijst erop dat het subjectief leeftijdsbewustzijn niet fundamenteel verschilt tussen mannen en vrouwen.
Geweld en mishandeling In alle landen was geweld en mishandeling een zeldzaam onderwerp voor onderzoek bij oudere vrouwen. Het betrof eerder het concept, de aard en de prevalentie van ouderenmishandeling of volwassen mishandeling die fysische, seksuele, emotionele financiële en verwaarlozing omvat. Officieel gepubliceerde statistieken met betrekking tot geweld en mishandeling in openbare plaatsen en in families zijn ook zelden. En tenslotte kan meegegeven worden dat het onderzoek inzake geweld en mishandeling in de gezondheidszorg, de homes al helemaal niet bestaande is in geen enkel land. Indicatieve bevindingen. In de meeste MERI landen werden een aantal resultaten gevonden met betrekking tot geweld en de verschillende vormen van mishandeling (met inbegrip van verwaarlozing) tegenover oudere vrouwen. Het blijkt dat de problemen zich dikwijls voordoen binnen families of binnen hechte relaties. Het ‘intergenerationeel samenwonen’ kan hulp brengen, maar kan vergezeld worden door agressie en onverschilligheid tegenover oudere en kwetsbare familieleden. Bijvoorbeeld in het Noorden van Zweden tonen onderzoeksbevindingen bij 65-80 jarige oudere personen – die betrokken zijn in hechte relaties – aan dat 16% van de vrouwen en 13% van de mannen blootgesteld waren aan geweld, verwaarlozing, ongewenste intimiteiten of onrechtvaardigheid van welke aard dan ook. Oudere vrouwen hebben vermoedelijk meer kans om de zorg te verwaarlozen terwijl dat mannen vaker fysisch geweld gebruiken. In Duitsland zijn oudere vrouwen vaker slachtoffer van directe of indirecte vormen van geweld en mishandeling in woon- en zorgcentra dan oudere mannen. Finse bevindingen tonen aan dat jongere vrouwen de neiging hebben om hulp te zoeken via informele kanalen, terwijl dat 45-54 jarige vrouwen zich vermoedelijk eerder tot officiële kanalen zullen richten.
Belangenbehartiging Dit is een zeldzame topic in onderzoek, ondanks het feit dat het belang van gender voor participatie en empowerment op latere leeftijd onderstreept wordt en niet in het minst door de feministische beweging. Sommige empirische evidentie bestaat voor het feit dat de belangen van oudere vrouwen noch vertegenwoordigd zijn door vrouwenorganisaties noch door ouderenorganisaties. Deze observaties kunnen echter niet bevestigd worden door onderzoeksresultaten. De bevindingen vanuit de verschillende landen tonen aan dat zowel het lidmaatschap als het niveau van activiteiten in organisaties afhankelijk zijn van factoren zoals het niveau van educatie en de professionele status. Bijvoorbeeld in Frankrijk zijn het de vrouwen, die actief lid zijn van verenigingen die meer geïnteresseerd zijn in het politieke leven, in het lezen van kranten en/of die participeren in verkiezingen. De Politieke participatie van oudere vrouwen is een subthema die – alleszins in sommige landen – behoorlijke statistische informatie ter beschikking stelt. Weinig is echter geweten of gerapporteerd in officiële statistieken, met uitzondering van Zweden, waar aandacht is voor de belangenbehartiging in lobby groepen, participatie in formele en informele besluitvormingsprocessen. Er is een tegenstelling tussen het hun stemrecht en hun stemgedrag: waar oudere vrouwen in Italië in mindere mate stemmen, zijn tegengestelde
10
resultaten terug te vinden in Finland, in Zweden… Gedetailleerde analyses wijzen op de aanwezigheid van verschillende profielen van vrouwen en dit naargelang hun inkomen en nationaliteit. Op vandaag is het zo dat er in het algemeen aanwijzingen zijn op nationaal niveau dat oudere vrouwen, in vergelijking met oudere mannen, minder geïnteresseerd zijn in politiek, dat ze meer traditioneel stemmen (daarom niet noodzakelijk meer conservatief), dat ze in mindere mate kandidaat zijn en dat ze de neiging hebben om te stemmen voor mannelijke kandidaten. Wanneer ze lid zijn van belangen- of lobby groepen, hebben de oudere vrouwen – met uitzondering van de Scandinavische landen – de neiging om meer actief te zijn dan oudere mannen.
Geïdentificeerde noden onderzoek oudere vrouwen: • • • • • • •
Gezondheid: zorg in instellingen gezonde levensstijlen, zelfzorg; belangenbehartiging en participatie in formele en niet-formele besluitvormingsprocessen; Beroepsopleiding en levenslang leren; Uittrede uit de arbeidsmarkt in relatie tot tewerkstellingssectoren; Consumptie van goederen en diensten en hun effect op de levenssituaties; Intergenerationele relaties, seksualiteit, vriendschap, buurtnetwerken en samenlevingsnetwerken, vrijwilligerswerk, ageism en andere vormen van discriminatie in de context van sociale integratie, participatie en andere sociale aspecten; leefsituaties van oudere allochtone vrouwen.
Geïdentificeerde noden om de officiële statistieken van 50+ vrouwen te verbeteren: • • • • • • • • • • • • • • • •
Speciale statistische edities voor vrouwen en/of voor oudere personen; speciale periodieke publicaties met betrekking tot de leefsituaties van oudere personen met genenderde data; gegeven de stijgende levensverwachting, leeftijdscategorieën dienen in stappen van 5 jaar opgesteld te worden. Waar het relevant is, is het ook wenselijk dat de 85-plussers in statistieken vermeld worden; aangezien pensionering in stijgende mate een flexibel gebeuren is, dienen de statistieken ook groepen van ouderen te vermelden die vallen buiten de traditionele en huidig gebruikte leeftijdscategorieën; er zou moeten overwogen worden om het onbetaald werk, en meer in het bijzonder de zorgarbeid, op te nemen in officiële statistieken; regelmatige monitoring van het gezondheidsgedrag van oudere personen; internationale migratie zou meer deel moeten uitmaken van de officiële statistieken; inter/intra-generationele hulp en hulp netwerken; levenslang leren; ageism en andere vormen van discriminatie en attitudes ten opzichte van oudere werknemers; Attitudes van oudere personen; tijdsbesteding van oudere personen met inbegrip van participatie in sociale activiteiten; criminele feiten, geweld en mishandeling ten aanzien van oudere personen in zowel formele als in informele zorgsettings; belangenbehartiging van oudere personen; officiële statistieken zouden moeten volledig en gratis toegankelijk gemaakt worden op het internet, dus het faciliteren van hun gebruik en hun ontwikkeling bij al degene die geïnteresseerd zijn; officiële statistieken zijn meestal verzameld voor een doel alsook voor politieke besluitvorming
11
Verspreiding De resultaten van het MERI project werden gepresenteerd op een congres dat doorging in Brussel, september 2004. De genodigde congresleden, afgevaardigden van overheden, de EC en de NGO’s hebben een aantal interessante voorstellen geformuleerd en een aantal richtingen onderlijnd in welke deze kunnen gebruikt worden. •
• • •
•
• • •
Feiten en cijfers spreken – zowel voor de media als voor de regeringen. Ministeries, lokale politici en NGO’s kunnen gevoelig gemaakt worden rond dit thema en dit zowel via onpartijdig gebruik van de media als via directe benaderingen. Zowel de – in de nationale taal gepubliceerde –samenvattingen als de volledige rapporten kunnen een hulp zijn om de resultaten van het MERI project te verspreiden. De officiële statistische diensten dienen op de hoogte gebracht te worden van het werk dat hier is voltrokken. Het Europees Anti-Armoede netwerk die controle heeft over het werk van de regeringen aangaande de sociale exclusieprogramma’s, zullen geïnteresseerd zijn in de MERI resultaten. Het rapport zou moeten gepresenteerd worden aan het Europees Parlement. De Womens Rights Committee en de ‘Group on Aging’ zouden daarbij moeten gemobiliseerd worden. Ook de vele nieuwe MEPs zouden moeten geïnformeerd worden over dit project. Het Europees Parlement heeft – los van de Scandinavische landen – het hoogste aantal vrouwelijke politici. Het Subcommittee on Older Women (United Nations) is een opportuniteit om de gegevens te verspreiden daar de regeringen een vragenlijst hebben ontvangen die in verband staat met de vooruitgang van vrouwen in de Verenigde Naties. De betrokken vertegenwoordigers van de regeringen moeten op de hoogte gebracht worden van de resultaten van het MERI project. Er is weinig data over onbetaald werk van vrouwen als verzorgers en bijgevolg ook van de negatieve en de positieve consequenties die aan deze zorg verbonden zijn. Meer aandacht zou moeten gegeven worden aan de financiële bijdrage die oudere vrouwen schenken als zorggevers, consumenten, belastingbetalers. De gezondheidsstatus van oudere vrouwen is afgeleid van een complexe wisselwerking tussen factoren. Het kunnen borg staan voor een dalende invaliditeit en afhankelijkheid van oudere vrouwen ligt zowel in de lijn van hun verwachtingen als deze van de regeringen. Het is echter wel nodig dat voldoende onderzoek gebeurt naar welke acties het meest effectief zijn voor hen. Tenslotte dient ervoor gezorgd te worden dat de bestaande onderzoeksresultaten worden verspreid. Karin Stiehr/MERI
De MERI Partners •
Oostenrijk: Charlotte Strümpel en Yvonne Giedenbacher, European Centre for Social Welfare Policies and Research, Wenen
•
België: Christel Geerts en Els Messelis, Vrije Universiteit Brussel
•
Finland: Anja Leppo en Christina Manderbacka, STAKES – National Research and Development Centre for Welfare and Health, Helsinki
•
Frankrijk: Hannelore Jani-Le Bris, ISIS, Paris/Frankfurt am Main, formerly: de senectute, Parijs
•
Duitsland: Mone Spindler and Karin Stiehr, ISIS, Frankfurt am Main
12
•
Griekenland: Elizabeth Mestheneos, National School for Public Health, Athene
•
Itaië: Maria Teresa Marziali, Associazione Generazioni, Corciano
•
Nederland: Laura Christ, NIZW / Kenniscentrum Ouderen, Utrecht
•
Portugal: Maria de Lurdes Quaresma en Ana Gil, CESIS – Centro de Estudos para a Intervenção Social, Lisabon
•
Spanje: Maria Luisa Marrugat en Mercedes Mas, Asociaciòn Multidisciplinaria de Gerontologia, Barcelona
•
Zweden: Barbro Westerholm en Birgitta Lindencrona, Swedish Association of Senior Citizens, Stockholm
•
Engeland: Lorna Warren, Joanne Cook en Sam Young, The Universities of Sheffield and of Stirling
13