Samenvatting SURFacademy seminar: Wet- en regelgeving rondom het aanbieden van open en online onderwijs in de praktijk Vrijdag 25 september 2015 bij SURF in Utrecht. Georganiseerd door SURFnet in samenwerking met TU Delft en ministerie van OCW
Doel van dit seminar was om inzicht te krijgen in de mogelijke belemmeringen of vraagstukken waar onderwijsinstellingen in de praktijk tegenaan lopen bij het aanbieden van open en online onderwijs aan een diverse doelgroep. Hogescholen en universiteiten hebben casussen aangereikt die tijdens het seminar zijn besproken. De conclusies van de casussen worden hieronder kort weergeven, evenals de besproken punten tijdens de paneldiscussie.
Casus 1: Flexibel en persoonlijk onderwijsprogramma versus een samenhangend geheel van onderwijseenheden. ingebracht door Veronica Bruijns, Hogeschool van Amsterdam
In de WHW (Artikel 7.3, lid 2) staat dat een opleiding een samenhangend geheel van onderwijseenheden moet vormen. De hogeschool interpreteert dit als een inhoudelijk samenhangend geheel, conform de landelijk afgesproken beroepsprofielen. Deze bieden weinig keuzevrijheid, terwijl opleidingen hun studenten ruimte willen geven in hoe ze competenties verwerven, bijvoorbeeld door open en online onderwijs te volgen. Een tweede wens die past bij flexibel en persoonlijk onderwijs is het leerwegonafhankelijk toetsen. Volgens de WHW moet aan elke onderwijseenheid een tentamen zijn verbonden. Is loskoppelen mogelijk? Antwoord vanuit OCW De kaders schrijven voor dat je werkt vanuit de eindtermen van een opleiding. Bekostigde hogescholen hebben met elkaar afgesproken te werken vanuit gezamenlijke, landelijke opleidingsprofielen. Die zijn onderling nogal verschillend van aard. Soms zijn ze geschikt om te hanteren als eindtermen, soms moeten ze nog vertaald worden in eindtermen. Deze eindtermen moeten vervolgens zijn uitgewerkt naar een onderwijsprogramma bestaande uit onderwijseenheden. In die onderwijseenheden kunnen keuzemogelijkheden worden ingebouwd, mits beschreven en vastgelegd. Daarnaast is er ruimte om af te wijken van het principe van een vastgestelde onderwijseenheid, bijvoorbeeld bij internationale uitwisseling, waarbij een deel van het programma elders plaatsvindt. Voorwaarde hierbij is dat de instelling waarborgt dat wat de student daar leert relevant is voor het bereiken van de eindtermen van de opleiding, naar inhoud en niveau. Ruimte voor ruimere eindtermen is er ook als de instelling, in overeenstemming met betrokkenen (incl. werkveld), komt tot de vaststelling van een profiel dat meer ruimte biedt om studenten mogelijkheden voor keuzes en eigen profilering e.d. te bieden in hun opleiding voor de toekomstige beroepspraktijk.
Momenteel loopt er een experiment rond deeltijdonderwijs. In plaats van onderwijseenheden worden eenheden van leeruitkomst vastgelegd die een samenhang en opbouw vertonen. De wegen waarlangs die leeruitkomsten gerealiseerd worden, kunnen flexibel worden ingevuld en dus van elkaar verschillen. De leerwegonafhankelijke beoordeling sluit aan op die eenheden van leeruitkomsten. Er is nu ook al ruimte om leerwegonafhankelijke beoordeling te hanteren. Een mooi voorbeeld zijn de medisch faculteiten, waar de kennis van het curriculum getest wordt via zogenoemde voortgangstoetsen. Dit is in de bestaande kaders mogelijk zolang dit maar beschreven staat als onderwijseenheid met bijbehorende tentamenvorm. Binnen iedere onderwijseenheid en ieder tentamen zijn verschillende toetsvormen mogelijk. Het is aan de instelling en de examencommissie om daar keuzes in te maken. De keuzes moeten verantwoord kunnen worden, en er moet in de Onderwijs en Examen Regeling worden vastgelegd waar het tentamen uit bestaat. Punten uit de discussie Er wordt gesteld dat er geen tentamenvorm is die toepasbaar is voor een combinatie van onderwijseenheden. In de praktijk ervaren de hogescholen het landelijke beroepsprofiel, dat door de VH en de beroepsvereniging is vastgelegd, en de uitwerkingen van de bodies of knowledge & skills soms als beperkend, waardoor die ruimte om eigen keuzes te maken aanvoelt als een theoretische mogelijkheid. Pleidooi voor (1) vrije studierichtingen in het hbo en (2) beroeps- en opleidingsprofielen die meer ruimte bieden. Onder de vlag van een brede bachelor blijkt veel mogelijk en kunnen studenten vakken kiezen die aansluiten bij hun eigen belangstelling.
Casus 2: Bij online onderwijs hoort online toetsing ingebracht door Marja Verstelle, Universiteit Leiden en Marinke Sussenbach, TU Delft
Wie een internationale doelgroep met online programma’s wil trekken zal ook online toetsafname moeten bieden: de alternatieven zijn al snel te duur voor de student (vliegticket) of vragen teveel organisatie van de opleiding (per student een toets op locatie organiseren). De techniek van online toetsafnames (proctoring) is inmiddels zo ver ontwikkeld dat het redelijke zekerheid geeft, ook al is fraude niet uit te sluiten. Is online proctoring een alternatief voor de toetszaal? Hoe zit het met wet- en regelgeving? Antwoord vanuit OCW De verantwoordelijkheid voor de keuze van een toetsvorm ligt bij de opleiding (faculteitsbestuur) en de richtlijnen omtrent de examinering bij de examencommissie. Om een toets af te nemen mag voor online technologie gekozen worden, zolang gewaarborgd is dat dit op een veilige manier verloopt. Een beschrijving van deze afnamewijze moet opgenomen zijn in de OER. Er moeten maatregelen en zekerheden zijn ten aanzien van het tegengaan van fraude, zoals dat ook geldt voor ‘offline’ toetsen.
Punten uit de discussie Onder online proctoring komen twee dingen samen: online tentamineren en online surveilleren. Bij online proctoring is het van belang dat je zeker weet dat de identiteit van de betrokkene vastgesteld is en dat de betrokkene slechts beschikt over de toegestane hulpmiddelen. Er is een eenduidig standpunt van OCW gewenst of de 25%-regel geldt voor online onderwijs. Deze bepaling uit de brief ‘Nederlands hoger onderwijs in het buitenland’ (brief OCW 7 juni 2012, kenmerk 39502) geeft aan dat ten minste een kwart van het onderwijs altijd bij de Nederlandse opleiding in Nederland moet worden gevolgd. In principe valt afstandsonderwijs echter onder een andere paragraaf en lijkt deze regel niet van toepassing.
Casus 3: Digitale begeleiding is wel/geen contactuur ingebracht door Henny vd Neut en Inge Blauw, Hogeschool Utrecht
Digitale vormen van begeleiding, bijvoorbeeld via Skype, webinars etc., worden steeds meer toegepast. Niet helemaal duidelijk is of dit gezien kan worden als ‘contactonderwijs’. Binnen de Hogeschool Utrecht wordt op dit moment alleen een onderwijsuur als contactuur gerekend indien een docent fysiek aanwezig is, terwijl digitale begeleiding juist in de toekomst een grote rol zal gaan spelen. Is er pas sprake van ‘contacttijd’ als de docent fysiek aanwezig is? Antwoord vanuit OCW In het kader van de prestatieafspraken tussen instellingen en OCW is een minimum aantal contacturen per week vastgelegd dat uitsluitend geldt voor het eerste jaar van de bachelor in voltijd. De definitie van onderwijsintensiteit (contactuur en overig gestructureerd uur) van de Review commissie Hoger onderwijs te vinden op: http://rcho.nl/media/www_rcho_nl/rc%20overzicht%20indicatoren.pdf De reviewcommissie hanteert daarin een algemene definitie van onderwijsintensiteit die ruimte biedt voor het tellen van online contact als contacttijd (overige gestructureerde uren): naast de fysieke contacturen tellen ook uren als contacturen die door de instelling zijn geprogrammeerd én die gekenmerkt worden door contact tussen de studenten onderling, virtueel of reëel, en/of virtueel contact met docenten. (In de hbo-definitie is de toevoeging van ‘overige gestructureerde uren’ niet gemaakt, red.) Wel is het zo dat iedere instelling een individuele prestatieafspraak heeft gemaakt, dus ook ervoor kan hebben gekozen een afwijkende definitie te hanteren. Punten uit de discussie ‘Geprogrammeerd’ betekent dat van te voren tijd is ingepland en beschikbaar gesteld voor contact. Het gaat niet om de werkelijk gerealiseerde contacttijd. De vraag voor online onderwijs is of binding gelijkgesteld moet worden aan locatie? Dit wordt door veel aanwezigen betwijfeld; de technologie kan de kwaliteit van de interactie verhogen. Hoe de interactie wordt ingevuld, kan ook verschillend zijn per doelgroep (initiële student tot LLL). De student heeft recht op een goede begeleiding, of hij nu online onderwijs of face-to-face onderwijs heeft. Als er voor 100 face-to-face studenten 3 docenten nodig zijn om begeleiding te bieden, dan heb je voor 100 online studenten ook 3 docenten nodig.
Casus 4: Een flexibel studietempo is noch deeltijd- noch voltijdonderwijs ingebracht door Ulrike Wild, Wageningen UR
Wageningen University biedt dit jaar twee online masterprogramma’s aan, geaccrediteerd onder het voltijdsregime. Voor een deel van de studenten is het wettelijk collegegeld van toepassing andere betalen instellingscollegegeld. In het eerste studiejaar van het eerste cohort wordt voor 30 studiepunten aan onlinevakken aangeboden. De verwachting is dat de (huidige en toekomstige) online studenten meer naar een “flexibel studietempo” zullen gaan en deels meer, deels minder dan 30 credits per jaar willen en kunnen halen. Daarmee studeren ze strikt gesproken noch in deeltijd noch in voltijd. Welke consequenties heeft dit voor het in rekening brengen van collegegeld? Is het mogelijk een betaling per credit/module in te richten zodat geaccrediteerde opleidingen flexibel in tijd gevolgd kunnen worden? Antwoord vanuit OCW De huidige regelgeving maakt het alleen mogelijk om te differentiëren tussen een voltijd- of een deeltijdopleiding. Bij deeltijd mogen er minder dan 60 studiepunten per jaar geprogrammeerd zijn. Dat is de enige ruimte die er in de regelgeving zit. Voor het probleem van deze casus is nu geen oplossing. De LSVb heeft vorig jaar een vergelijkbaar plan aan de minister aangeboden: “het nieuwe leren is flexstuderen”. De insteek was dat studenten zelf bepalen hoeveel studiepunten ze willen behalen en de hoogte van het collegegeld en de bekostiging wordt daarop aangepast. Dit idee kwam ook ter sprake bij het advies flexibel hoger onderwijs voor volwassen. Het probleem is echter dat het verschil met het private onderwijs dan verdwijnt en het vraagstuk van level playing field aan de orde komt, als bekostigde instellingen ook studenten zouden mogen werven en inschrijven voor deelname aan onderdelen van opleidingen. Nu geldt dat dit alleen mag voor de hele opleiding en voor volledige studiejaren (of het resterende deel van het studiejaar bij inschrijving na september). In de Tweede Kamer is hierbij ook al eens de vraag gesteld wat dan nog de rechtvaardiging is dat een deel van de instellingen wel overheidsbekostiging krijgt en een ander deel niet. . Er zijn nu wel experimenten met vraagfinanciering bij een deel van de instellingen. Daarbij kunnen vouchers besteed worden bij zowel private als bij bekostigde instellingen zodat er geen sprake is van marktverstoring door overheidsbekostiging. Punten uit de discussie De bekostiging bij deeltijd is identiek aan die van voltijd. De instelling krijgt vergoed alsof iemand een volledig studiejaar van 60 studiepunten volgt. Het verschil zit in de hoogte van het jaarlijks te betalen collegegeld. De studenten betalen de helft van het instellingscollegegeld van voltijd. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gewone en onlinestudenten in termen van bekostiging. De Open Universiteit is de uitzondering op de regel. Daar betalen studenten per cursus.
Panel Pitch Annelies Bon (Onderwijsinspectie) – waarde van het diploma De centrale vraag voor de Onderwijsinspectie is altijd: staat de waarde van het diploma vast en is dat gegarandeerd? Voor de Inspectie is het belangrijk dat men bij elke vernieuwing tegelijk nadenkt over de kwaliteitsborging en de betrokken partijen de studenten, kwaliteitscommissies en opleidingscommissies - meeneemt in dat denkproces. Bij contacttijd gaat het uiteindelijk om binding en begeleiding. In de WHW wordt heel veel verantwoordelijkheid gelegd bij de instellingen zelf. Pitch Jolien van der Vegt (OCW) – wat is er nodig voor grootschalige toepassing? De minister wil ruimte bieden om allerlei vormen van open en online onderwijs mogelijk te maken en ziet groot potentieel in het gebruik van open educational resources (OER). Wat is er nodig om open en online onderwijs grootschaliger op te zetten en hoe kan OCW de instellingen hierbij ondersteunen? - Een reactie uit de zaal is dat OCW zou kunnen stimuleren dat basisvakken van wiskunde, statistiek, scheikunde en biologie etc., op basis van landelijke afstemming gezamenlijk worden ontwikkeld. Dan ontstaat er ook ruimte om de taken van de docenten te verlichten. Het verschil wordt uiteindelijk gemaakt door de docent die besluit open en online onderwijs wel of niet in te zetten. Pitch Wim Snippe (Windesheim) - soms een kwestie van creatief zijn, soms ook een kwestie van durven De huidige WHW biedt al behoorlijk veel ruimte. Alleen voor heel innovatieve flexibele onderwijsvormen moet de WHW aangepast worden. Een belangrijke vraag is: is alles wat we willen wel zinvol? Want of een student de eindstreep haalt, wordt mede bepaald door regelmaat en begeleiding. Hoe meer flexibiliteit, hoe zelfstandiger de student moet zijn, hoe lastiger het wordt om hem naar de eindstreep te begeleiden. Flexibel onderwijs past dus niet bij iedereen. Pitch Ulrike Wild: (WUR) - terug naar de essentie en beginnen bij nul We zouden het onderwijs en dus de WHW opnieuw moeten ontwerpen nu de werkelijkheid is veranderd. Terug naar de essentie, en het systeem vrijmaken van begrippen die niet meer passen. En ons realiseren dat de technologische ontwikkelingen steeds meer mogelijk maken in het onderwijs. Hoezo kan binding & Bildung alleen gerealiseerd worden als sprake is van on-campus onderwijs? Verder moeten we differentiëren in doelgroepen. We hebben niet langer alleen te maken met de Nederlandse student van 18 tot 23 jaar. We hebben een internationale doelgroep en volwassenen die hun leven lang willen blijven leren. Pitch van Fred Mulder (NVAO) – beoordelingskaders geven gastvrij onderdak In de beoordelingskaders van de NVAO wordt open en online onderwijs niet expliciet genoemd, maar de kaders bieden door hun open karakter een goed en gastvrij onderdak aan open en online onderwijs. Het is wel van belang dat de NVAO en de panels die het primaire beoordelingswerk doen expertise hebben op gebied van open en online onderwijs. De bestaande kaders voor (beoordelingen in het kader van) accreditatie bieden alle ruimte voor het maken van (verantwoorde) keuzes wat betreft
werkvormen, methoden en onderwijsmaterialen. Wat dat betreft zijn er dus geen belemmeringen voor open en online onderwijs. Afronding paneldiscussie door Marinke Sussenbach Het draait om de kernbegrippen: waarde van diploma, waarborging, binding, samenhang en begeleiding. Open, online onderwijs biedt kansen om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. De bestaande kaders laten veel ruimte voor creatieve invulling, al zijn er wel beperkingen voor vergaande innovatie die niet te verenigen zou zijn met het huidige stelsel.