Regelgeving in de Praktijk Gezondheidszorg Februari 2014
kpmg.nl
Regelgeving in de praktijk 2014 | 2
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 3
Regelgeving in de Praktijk Van de redactie
Het doel van de periodieke uitgave ‘Regelgeving in de Praktijk’ is inzichten te bieden in wet- en regelgeving op het financiële domein met een praktische inslag. Deze praktische inslag uit zich in het feit dat we ingaan op de huidige verslaggeving, praktische handreikingen geven voor komende veranderingen, een samenvatting geven van veranderingen in regelgeving, etc. In deze editie gaan we in op: • Verantwoording van financiële instrumenten in de praktijk – een update • Van kostprijscalcultaties naar verkoopprijzen • Duurdere financiering in de AWBZ-sector gaat ten koste van solvabiliteitsgroei • Aanvullingen op teksten in de (model) jaarrekening voor zover deze specifiek zijn voor zorginstellingen
We wensen u veel leesplezier toe. Met vriendelijke groet,
KPMG Accountants N.V. Gezondheidszorg Mariska van de Luur en Martijn Hendriks
© 2014 KPMG Accountants N.V.
1
Regelgeving in de praktijk 2014 | 4
Verantwoording van financiële instrumenten in de praktijk – een update
Samenvatting Uit onderzoek van KPMG op basis van de jaarrekeningen 2012 blijkt dat ongeveer de helft van de top 100 zorginstellingen derivaten gebruikt. Ten opzichte van het voorgaande jaar is dat een beperkte toename (netto 2 stuks). De resultaten geven aan dat ten opzichte van voorgaand verslagjaar een positieve ontwikkeling in de toelichting zichtbaar is. Desondanks valt ten aanzien van een adequate toelichting op het gebruik en de risico’s van financiële instrumenten nog veel te verbeteren. Gebruikers van de jaarrekening worden bij veel zorginstellingen mogelijk nog onvoldoende gewezen op de risico’s die door de instelling worden gelopen. Eind december heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) in haar RJ Uiting 2013-15 Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2013) uitgebracht. De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) heeft besloten dat bepaalde aspecten van hedge-accounting en embedded derivaten binnen RJ 290 Financiële instrumenten verduidelijking en/of wijziging behoeven. Dit betreft onder andere de toelichting omtrent financiële instrumenten in de jaarrekening. Inleiding Evenals vorig jaar hebben wij onderzoek gedaan naar de stand van zaken van de toelichting van derivaten en andere financiële instrumenten in de jaarrekening van zorginstellingen. Uit onderzoek is gebleken dat onder de top 100 zorginstellingen het gebruik van derivaten iets is toegenomen. Waar vorig jaar 46 instellingen gebruik maakten van derivaten zijn daar dit jaar per saldo 2 instellingen bijgekomen. De toename van het gebruik van derivaten sluit aan bij een ontwikkeling die breder zichtbaar is. Het vastgoed van
© 2014 KPMG Accountants N.V.
instellingen is gebouwd voor gebruik over een periode van 20 tot 40 jaar. Instellingen willen graag zekerheid over de hoogte van de toekomstige rentekosten. Langlopende financiering wordt door financiers steeds minder aangeboden, waardoor alternatieven (zoals het gebruik van derivaten) aantrekkelijker wordt om toch een langlopende rentevast-periode te creëren.
Ten opzichte van verslagjaar 2011 zijn in 2012 de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling bij veel instellingen aangescherpt en verbeterd, de wijze van verwerking van reële waarden is veel vaker toegelicht en er is meer aandacht voor rente-, kasstroom en kredietrisico’s. Dat is een goede ontwikkeling, aangezien hierdoor de relevantie van de jaarrekening voor de gebruikers toeneemt.
Onderzoek Het risicoprofiel van financiële instrumenten als derivaten is gemiddeld genomen hoger dan langlopende leningen met een vast rentepercentage. Een goed ingerichte treasuryfunctie, een goede governance omtrent treasury en voldoende kennis en ervaring met het aangaan en monitoren van het gebruik van financiële instrumenten zijn noodzakelijk om risico’s adequaat te beheersen. Voor belanghebbenden is de toelichtingen omtrent financiële risico’s en instrumenten de belangrijkste graadmeter van de wijze waarop de instellingen omgaan met deze instrumenten en hoe risico’s worden beheerst. Een toereikende toelichting is daarom van belang.
Uit het onderzoek blijkt echter dat een aantal voorgeschreven elementen en belangrijke risico’s nog in de toelichting ontbreken. In figuur 1 is dit schematisch weergegeven. Dit betreffen:
Wij hebben de toelichtingen van de top 100 zorginstellingen geconfronteerd met de vereisten in de regelgeving en de ‘best practices’ zoals deze in de zorgsector bestaan. De resultaten geven aan dat ten opzichte van voorgaand verslagjaar een positieve ontwikkeling in de toelichting zichtbaar is. Desondanks valt ten aanzien van een adequate toelichting op het gebruik en de risico’s van financiële instrumenten nog veel te verbeteren. Gebruikers van de jaarrekening worden bij veel zorginstellingen mogelijk nog onvoldoende gewezen op de risico’s die door de instelling worden gelopen.
• De criteria voor opname van een financieel instrument in de balans is slechts bij één zorginstelling volledig uitgeschreven. De meeste instellingen nemen de criteria indirect op door aan te geven welke type hedgeaccounting wordt toegepast. • Ongeveer de helft van de zorginstellingen licht toe wat de reële waarde is van haar financiële instrumenten. In één jaarrekening vonden wij een beschrijving over de wijze waarop deze reële waarde bepaald is. Dit is cruciale informatie, aangezien op grond hiervan de lezer van de jaarrekening zelfstandig een beeld kan vormen over de betrouwbaarheid van de reële waarde is. • Ongeveer 40% van de zorginstellingen geeft een uiteenzetting over de rente-, kasstroom en kredietrisico’s die worden gelopen. In de praktijk worden deze risico’s bij veel zorginstellingen als vanzelfsprekend beschouwd. Wij achten het van belang dat ook toelichting opgenomen wordt over risico’s ten aanzien van
Regelgeving in de praktijk 2014 | 5
primaire financiële instrumenten als vorderingen op verzekeraars en de overheid. • Opvallend is dat de toelichting omtrent de toepassing van hedgeaccounting ten opzichte van vorig jaar geen verbetering laat zien. Met name kwalitatieve uitspraken over de effectiviteit en een beschrijving van de hedge-strategie worden onvoldoende toegelicht. • Meer dan 60% van de zorginstellingen vermeldt niet of en welke specifieke contractbepalingen zijn opgenomen in haar derivatencontracten. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de bijstort verplichting (margin calls) die is overeengekomen met de tegenpartijen. Slechts 40% van de instellingen licht toe of hier sprake van is.
Richtlijn 290 Financiële Instrumenten Recent heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) in haar RJ Uiting 2013-15 Richtlijn 290 Financiële instrumenten (2013) uitgebracht. De RJ heeft besloten dat bepaalde aspecten van hedge-accounting en embedded derivaten binnen hoofdstuk 290 Financiële instrumenten verduidelijking en/of wijziging behoeven. Deze verduidelijkingen en wijzigingen betreffen vooral de bepaling van ineffectiviteit bij toepassing van kostprijshedge-accounting, het scheiden van embedded derivaten bij kostprijswaardering en de toelichting van liquiditeitsinformatie rondom hedgeaccounting. In RJ 290 (2013) worden bepaalde aspecten van hedge-accounting en embedded derivaten aangepast:
• Voorheen werd ineffectiviteit bij kostprijshedge-accounting primair bepaald op basis van verschil in omvang in de nominale omvang van het hedge-instrument en de afgedekte positie. Volgens de gewijzigde Richtlijn dienen in eerste instantie op balansdatum de kritische kenmerken van het hedge-instrument en de afgedekte positie te worden vergeleken. Kritische kenmerken zijn onder meer omvang, looptijd, afgedekte risico en de wijze van afrekening. Indien de kritische kenmerken gelijk zijn dan mag worden aangenomen dat de hedgerelatie geen ineffectiviteit bevat. Bij toepassing van kostprijshedgeaccounting wordt de ineffectiviteit alleen verwerkt indien en voor zover dit een (cumulatief) verlies betreft. Een kwantitatieve ineffectiviteitsmeting is alleen nodig indien blijkt dat de kritische kenmerken van het
Figuur 1. Aanwezigheid van voorgeschreven elementen en belangrijke risico’s in de toelichting (in procenten) 100,0% 90,0% 80,0% 70,0% 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0%
2011
10,0%
2012
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Hedge accounting
Reële waarde
Kredietrisico
Renterisico en kasstroomrisico
Specifieke toelichting contractuele bepalingen in geval van belangrijke risico’s
Wijze van verwerking van wijzigingen in reële waarde
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
Aard en omvang van de instrumenten
0,0%
Regelgeving in de praktijk 2014 | 6
hedge-instrument en de afgedekte positie verschillen en dus geen sprake is van een volledig effectieve hedge; • Voorheen dienden embedded derivaten slechts te worden gescheiden van het basiscontract in geval van reële waarde als waarderingsgrondslag van derivaten was gekozen. Dit leidde in bepaalde gevallen tot verslaggeving waarbij voorbij werd gegaan aan het beginsel van kostprijs of lagere reële waarde voor op kostprijs gewaarde derivaten. Derhalve is besloten om deze uitzondering weg te nemen. Dit betekent dat embedded derivaten gescheiden moeten worden van het basiscontract, ongeacht de gekozen waarderingsgrondslag van derivaten, indien en alleen indien aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan: - Er bestaat geen nauw verband tussen de economische kenmerken en risico’s van het in het contract besloten derivaat en de economische kenmerken en risico’s van het basiscontract; - een afzonderlijk instrument met dezelfde voorwaarden als het in het contract besloten derivaat zou voldoen aan de definitie van een derivaat; en - het samengestelde instrument wordt niet tegen reële waarde gewaardeerd met verwerking van de reële waardeveranderingen in het resultaat. • Tevens is besloten om de vrijstelling voor het scheiden van embedded derivaten voor middelgrote rechts-
© 2014 KPMG Accountants N.V.
personen te laten vervallen. Naar verwachting zal alleen in zeer uitzonderlijke gevallen sprake zijn van een af te scheiden embedded derivaat. Instellingen zullen hiervoor een analyse moeten uitvoeren over de gehele leningportefeuille en daarbij bovenstaande punten in acht moeten nemen. • Bepaalde hedgerelaties zijn niet of nauwelijks ineffectief, volgens de regels van hedgeaccounting. Desondanks kunnen er in hedgerelaties significante liquiditeitsrisico’s besloten liggen. Een voorbeeld is het renterisico van een lening die met een renteswap wordt afgedekt waarbij in de swapovereenkomst een afspraak is gemaakt om onderpand te storten wanneer de waarde van de swap negatief is. Derhalve is besloten om een specifieke toelichting over dergelijke risico’s op te nemen. Ook bij de algemene toelichting inzake rente- en kasstroomrisico is besloten dat specifiek het effect van rentederivaten wordt betrokken; • Voor elke categorie financiële activa en financiële verplichtingen, zowel in de balans opgenomen als niet in de balans opgenomen, dient informatie in de toelichting geven te worden over de mate waarin hij blootstaat aan rente-, kasstroom- en liquiditeitsrisico, door middel van informatie die ten minste omvat: a) de contractuele renteherzieningsof aflossingsdata, voor zover laatstgenoemde eerder liggen; en b) de effectieve rentevoeten, voor zover van toepassing.
Bij de informatie inzake rente- en kasstroom- en liquiditeitsrisico dienen ook de effecten van hedgeinstrumenten te worden betrokken. De wijziging van de Richtlijn wordt van kracht voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2014. Gezien de maatschappelijke relevantie van adequate financiële verslaggeving rondom financiële instrumenten en na de commentaren op de ontwerp-richtlijn gewogen te hebben, beveelt de RJ echter aan om de gewijzigde Richtlijn toe te passen met ingang van boekjaar 2013. Indien de instelling de wijziging niet vanaf 1 januari 2013 toepast, dient de instelling toe te lichten dat de wijziging nog niet is toegepast. Daarbij dient dan tevens (kwalitatief) vermeld te wordt wat de mogelijke invloed is op de eerstvolgende jaarrekening waarin de wijziging wordt toegepast. Wij zijn echter van mening, gezien de aanbeveling die de RJ doet en daarmee in feite aangeeft dat het maatschappelijk verkeer waarde hecht aan deze informatie, dat instellingen de wijzigingen uit RJ 290 al in 2013 zouden moeten toepassen. In bijlage 2 is een voorbeeldtekst opgenomen voor toelichtingen in de jaarrekening met betrekking tot financiële instrumenten, inclusief toelichtingen die voortvloeien uit de wijzigingen in RJ 290. Tot slot wijzen wij in dit verband ook nog op de vereisten die voortvloeien uit de EMIR-verordening die in 2013 van kracht is geworden. Een toelichting hierop is opgenomen in bijlage 3.
2
Regelgeving in de praktijk 2014 | 7
Van kostprijscalcultaties naar verkoopprijzen
Anno 2013 zijn cure-organisatie verplicht om kostprijscalculaties uit te voeren en deze te verantwoorden aan de NZa. De kostprijscalculaties moeten aan NZarichtlijnen voldoen en zijn de basis voor de tariefstelling van de zorgproducten. Ziekenhuizen gebruiken de kostprijzen niet alleen voor deze verplichte verantwoording; de kostprijzen zijn input voor de interne sturing en interne doorbelasting van bijvoorbeeld overhead en onderlinge dienstverlening. Bovendien worden ze gebruikt in de onderhandeling met zorgverzekeraars. De kwaliteit van de kostprijscalculatie is redelijk; we constateren vanuit de praktijk vier aandachtspunten: 1. De calculaties zijn sterk gebaseerd op de NZa-richtlijnen. Dit leidt er toe dat er geen rekening wordt gehouden met o.a. toekomstige investeringen, (financiële) risico’s, versnelde afschrijvingen, creëren van voorzieningen en dotatie aan het eigen vermogen ten behoeve van de solvabiliteit. De kostprijs is daarmee een nacalculatorische kostprijs en kan niet zonder meer gebruikt worden in de onderhandeling met de zorgverzekeraar. Hiervoor is het nodig om tot verkoopprijzen te komen. 2. De calculaties houden geen rekening met de kosten van onderen overcapaciteit van personeel, materiaal en activa. Daarmee worden inefficiëntie en frictiekosten niet inzichtelijk, maar verdeeld over de zorgproductprijzen.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
3. In de verdeling van kosten naar zorgactiviteiten (verrichtingen) wordt veelal gebruik gemaakt van wegingsfactoren en niet van werkelijke individuele tijdsregistraties. De OK’s zijn hier een uitzondering op: hier vindt de verdeling vaak plaats op basis van tijdsregistraties per OK-verrichting. Met de intensiteit van de verrichting (hoeveel mensen staan er in de OK, welke apparatuur wordt gebruikt?) wordt nooit rekening gehouden en daarmee is de kostenverdeling aan zorgactiviteiten per definitie niet juist (zie ook: http://www. thedecisiongroup.nl/wp-content/ uploads/2011/08/Kaplan_Porter_ How_to_Solve_The_Cost_Crisis_In_ Health_Care_HBR_Sept_20111.pdf) 4. Voor validatie van de kostprijzen is vaak te weinig tijd en dit leidt tot beperkte interne acceptatie van de kostprijzen.
3
Regelgeving in de praktijk 2014 | 8
Duurdere financiering in de AWBZ-sector gaat ten koste van solvabiliteitsgroei
Inleiding Herfinanciering van bancaire leningen is voor een AWBZ-instelling, net als voor bedrijven en instellingen in andere sectoren in de Nederlandse economie, veelal een belangrijk thema. Door de beperktere beschikbaarheid van liquiditeiten bij banken als gevolg van het ophogen van de kapitaalbuffers is het de vraag of herfinanciering voor de AWBZ-sector mogelijk is en zo ja, tegen welke condities. De relevantie van deze vraag wordt groter als gevolg van een toegenomen risicoprofiel van AWBZinstellingen door de veranderingen in onder andere de bekostiging, waardoor steeds meer risico’s volledig voor rekening van de instelling zijn. Ook het faillissement van het Ruwaard van Putten ziekenhuis heeft een negatief effect op het bancaire sentiment ten aanzien van de zorgsector. Om een antwoord te geven of deze en zo ja, in welke mate deze trend waar te nemen is hebben wij een onderzoek uitgevoerd naar de financiering van 50 van de grootste AWBZ-instellingen in Nederland. In het kort komt uit het onderzoek dat toekomstige financiering duurder wordt en dat daarmee de huidige ruimte (‘headroom’) tussen NHC rentevergoeding en werkelijke rente, die nu ook nog wordt aangewend om de solvabiliteit van de instelling te laten groeien, volledig verdwijnt vanaf 2017. De vraag is of instellingen in staat zijn én bereid zijn om andere inkomstenbronnen aan te wenden om de solvabiliteit te laten groeien. Kiezen AWBZ-instellingen er voor dit niet te doen, dan betekent dit dat zij mogelijk in de knel kunnen komen met hun bank convenanten, wat herfinanciering of aantrekken van nieuwe financiering belemmert.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Opzet onderzoek Het onderzoek is uitgevoerd bij de 50 grootste AWBZ instellingen in Nederland met in totaal 952 leningen die zijn aangegaan van 1973 tot en met 2012. De totale hoofdsom van deze leningen bedraagt EUR 3,4 miljard en heeft een boekwaarde ultimo 2012 van EUR 2,3 miljard. Op dit moment wordt 94% van de leningen verstrekt door vijf partijen, te weten Bank Nederlandse Gemeenten (BNG), Rabobank, ING, Nederlandse Waterschapsbank (NWB) en ABN AMRO bank. De gemiddelde looptijd van de verstrekte leningen is 25,4 jaar en de gemiddelde resterende looptijd van de leningen is 14,5 jaar ultimo 2012. Van de leningen is 45% geborgd bij het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WfZ). Leningen die zijn geborgd bij het Waarborgfonds hebben een gemiddeld rentepercentage van 4,1% en nietgeborgde leningen een gemiddeld rentepercentage van 4,5%. De leningen laten zich dus kenmerken door relatief lange looptijden. Dit is naar alle waarschijnlijkheid te verklaren doordat zorginstellingen veelal financiering aantrekken ten behoeve van investeringen in het vastgoed en daarbij zoveel mogelijk aansluiting zoeken tussen looptijd van de lening en de gebruiksduur van het vastgoed. In ons onderzoek gaan wij er van uit dat AWBZ-instellingen overgaan tot herfinanciering aan het einde van de looptijd van de lening. Om het actief in goede staat te houden zijn immers investeringen nodig in de vorm van renovatie of vervanging van het vastgoed. Gezien alle overheidsmaatregelen met betrekking tot de AWBZ is renovatie en/of vervanging van vastgoed echter
niet meer zo vanzelfsprekend als in het verleden. Uit ons onderzoek blijkt dat de verhouding tussen de boekwaarde van de leningen en de boekwaarde van de materiële vaste activa 0,7 bedraagt. Dit komt omdat activa, en dan voornamelijk vastgoed, over het algemeen met lang vreemd vermogen worden gefinancierd. Dit betekent dat 30% van deze materiële vaste activa met eigen vermogen en/of kort vreemd vermogen is gefinancierd en 70% met lang vreemd vermogen. Het effect dat vaste activa niet met dezelfde looptijd worden afgeschreven als de looptijd van de leningen is niet afzonderlijk geanalyseerd in de verhouding tussen materiële vaste activa en lang vreemd vermogen, maar zal de ratio van 0,7 naar verwachting niet significant beïnvloeden.
Aandeel financiers
6% 12% 31% 14%
19%
19%
BNG Rabobank ING NWB ABN Amro (incl. Fortis) Overig
Regelgeving in de praktijk 2014 | 9
Hieruit blijkt dus dat de AWBZ een sector is met relatief veel bancaire financiering. Door de verhouding van 70% vreemd vermogen ten behoeve van financiering van het vastgoed leggen rentelasten een relatief groot beslag op de organisatie. Dit blijkt onder andere uit de interest coverage ratio, de verhouding tussen het bedrijfsresultaat en de rentelasten. Binnen de onderzochte instellingen is deze gemiddeld 2,2 en bevindt zich momenteel nog in de buurt van de eis van banken. Zij zien namelijk graag een ratio van minimaal 2,25. Dit wordt grotendeels nog vanuit de overgangsregeling kapitaallasten gecompenseerd. AWBZ-instellingen kunnen hierbij de rentelasten (deels) nacalculeren, maar dit wordt in de periode tot 2018 volledig afgebouwd ten gunste van de Normatieve Huisvestings Component (NHC). In de NHC-vergoeding wordt rekening gehouden met een rentevergoeding van 5,0%. Op basis van een gemiddelde rentepercentage van 4,43% die instellingen op dit moment betalen voor hun financiering is sprake van een headroom van 0,57% op de rente. Deze 0,57% zal door instellingen veelal worden gebruikt voor het versterken van het eigen vermogen gezien de eisen die banken in diverse convenanten stellen. Het eigen vermogen laten groeien op basis van de ZZP-vergoeding is namelijk minder voor de hand liggend omdat het ten koste zou kunnen gaan van de zorg: handen aan het bed. Of er moeten kostenbesparingen worden doorgevoerd, maar deze komen dan boven op de huidige besparingen die als gevolg van de diverse overheidsmaatregelen noodzakelijk zijn. Voor veel instellingen is dit waarschijnlijk een te grote opgave. Het is daarom van belang om inzicht te
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Gemiddelde looptijd leningen in jaren Resterende looptijd
14,54
Totale looptijd
25,37 0
5
krijgen of AWBZ-instellingen de komende jaren tegen relatief gunstige rentepercentages kunnen lenen of dat zij juist worden geconfronteerd met hogere rentes. Uitkomsten Uit het onderzoek blijkt dat van de onderzochte leningen met een totale hoofdsom van EUR 3,4 miljard de komende vijf jaar (2014-2018) een bedrag van EUR 434 miljoen moet worden geherfinancierd (13%) en in de daaropvolgende vijf jaar (2019-2023) nog eens EUR 494 miljoen (15%). Dit betekent dat de komende tien jaar 30% van de huidige leningen in de AWBZ-sector wordt geherfinancierd. Uitgesplitst naar jaarlaag zijn de grootste uitschieters naar boven 2018 met een totaal van EUR 115 miljoen, 2020 met een totaal van EUR 112 miljoen en 2022 met EUR 141 miljoen aan herfinanciering. In 2016 dient ‘slechts’ EUR 64 miljoen te worden geherfinancierd. Daarbovenop komt vanzelfsprekend nog de vraag om financiering voor nieuwe projecten. Om een beeld te krijgen van de toekomstige renteontwikkeling hanteren wij de zogenaamde ‘forward rates’ op fictieve toekomstige renteswapcontracten op basis van Bloombergdata. Een forward
10
15
20
25
Gemiddelde rentepercentage 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 2,5 1,0 0,5 0
WFZ Geen / overige borgingen
Gemiddelde rentepercentage
30
Regelgeving in de praktijk 2014 | 10
rate is de door de markt verwachte rente die in een toekomstige periode ingaat over een bepaalde looptijd indien een dergelijk instrument nu zou worden afgesloten. Bijvoorbeeld een rente over 1 jaar op een renteswap met een looptijd van 10 jaar is een forward rate. De forward rates worden herleid uit de op dit moment geldende rentepercentages voor verschillende looptijden1. Wij zijn in ons onderzoek uitgegaan van een gemiddelde rentelooptijd van de lening van 10 jaar, omdat bijna alle banken op dit moment een maximale rentevastperiode hanteren van 10 jaar. Als gevolg hiervan ontstaat meestal een herfinancieringrisico voor de instelling, omdat de meeste (vastgoed)leningen een langere looptijd hebben dan 10 jaar, meestal 20 jaar.
Herfinanciering per jaar
Om te komen tot de schatting voor de toekomstige totale rente voor een instelling dient de ‘forward rate’ te worden opgehoogd met twee opslagen: voor het debiteurenrisico en een liquiditeitspremie. De opslag voor het debiteurenrisico vraagt de bank ter dekking van het risico dat zij niet tijdig rente of aflossing ontvangt van de instelling. Gelet op het gestegen risicoprofiel van AWBZ-instellingen waar wij in de inleiding over schreven en de verwachte verdere stijging van dit risicoprofiel, door onder meer het afbouwen van de nacalculatie voor kapitaallasten hanteren wij een debiteurenopslag van 125 basispunten.
Op basis van de meest recente financieringsaanbiedingen van banken is deze circa een half procent hoger dan de laagste debiteurenopslag die op dit moment in de markt wordt gehanteerd voor AWBZ-instellingen en is verdedigbaar omdat het risicoprofiel van AWBZ-instellingen naar verwachting de komende jaren nog zal toenemen. De liquiditeitspremie dekt de kosten die een bank maakt voor het aantrekken van liquiditeiten voor de langere termijn bovenop de basisrente. Deze premie verschilt op dit moment per bank en ligt tussen de 30 en 80 basispunten. In ons onderzoek zijn wij uitgegaan van 50 basispunten.
1
Bedragen in EUR mln.
160 140 120 100 80 60 40 20 0 2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
Forward rates worden gezien als de beste schatters voor de toekomstige rente op basis van de nu in de markt bekende informatie, maar de werkelijke rente in die toekomst kan uiteraard verschillen door wijzigingen in marktomstandigheden.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
2023
Regelgeving in de praktijk 2014 | 11
Op basis van het onderzoek, en zoals opgenomen in onderstaande grafiek, blijkt dat de meeste leningen in 2014 geherfinancierd zullen worden tegen een lager rentepercentage dan de rente op huidige leningen. In 2015 zal dit juist tegen een hoger percentage zijn, in 2016 ongeveer tegen hetzelfde rentepercentage en vanaf 2017 zal er structureel sprake zijn van duurdere herfinanciering. Vooral in de iets verdere toekomst, vanaf 2020, zal herfinanciering duurder worden omdat in de jaren dat deze leningen zijn afgesloten de rente laag lag. In onderstaande grafiek zijn de rentepercentages weergegeven van de huidige financiering op basis van het jaar waarin de lening afloopt, de verwachte rente op toekomstige financiering en
de NHC vergoeding voor rente tot 2018 omdat deze daarna vrij onderhandelbaar is en dus niet ingeschat kan worden. De volgende vraag is wat het effect van de verwachte toekomstige rentepercentages is op het resultaat van een AWBZ-instelling. Als we het nettoresultaat 2012 als uitgangspunt nemen (gemiddeld EUR 3,5 miljoen positief) en de rente van de hele leningportefeuille zou met 1% stijgen of dalen, dan heeft dit een impact van circa 14% (EUR 0,49 miljoen) op het nettoresultaat. Bovendien kan vanaf 2017 de headroom tussen NHC rentevergoeding en verwachte werkelijke rente, die ultimo 2012 nog 0,57% positief is, volledig verdwijnen en zelfs negatief worden vanaf 2018 indien de instelling niet in
staat is om in de onderhandelingen een hoger tarief af te spreken dan wat nu in de NHC wordt vergoed. Dit zou dan betekenen dat instellingen het verhogen van hun solvabiliteit niet meer kunnen financieren vanuit de headroom en dit moeten financieren uit de zorginkomsten of opteren om helemaal geen solvabiliteitsgroei meer na te streven.
Ontwikkeling toekomstige rente ten opzichte van huidige rente op financiering, grafische weergave
6,00% 5,00% 4,00% 3,00% 2,00%
Forward rate inclusief opslagen
1,00%
Rente op huidige financiering
0,00%
NHC 2014
2015
2016
© 2014 KPMG Accountants N.V.
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Regelgeving in de praktijk 2014 | 12
Conclusie Op basis van de uitgangspunten in ons onderzoek is de verwachting dat de rentelasten in de AWBZ sector vanaf 2017 structureel hoger zullen zijn dan de huidige rentelasten. In de komende drie jaren (2014-2016) is nog sprake van een beperkt verschil tussen huidige rentetarieven en de verwachte toekomstige rentetarieven, maar vanaf 2017 zal naar verwachting nieuwe financiering structureel duurder zijn. Dit heeft impact op de financiële situatie van AWBZ-instellingen, omdat ook een gedeelte van de huidige solvabiliteitsgroei wordt gefinancierd uit de headroom tussen NHC rentevergoeding en werkelijke rente. Gezien de hogere lasten vanaf 2017 dan de bestaande leningportefeuille verdwijnt deze headroom vanaf 2017. Dit betekent dat AWBZ-instellingen vanaf dat moment op een andere wijze hun solvabiliteitsgroei moeten financieren of alert moeten zijn bij de onderhandelingen van het NHC tarief vanaf 2018. Het is namelijk nog maar de vraag of het mogelijk is in een tijd van krimpende budgetten om solvabiliteitsgroei te realiseren
© 2014 KPMG Accountants N.V.
uit de zorgexploitatie. Anderzijds is solvabiliteitsgroei vaak wel noodzakelijk om bijvoorbeeld te voldoen aan de convenanten van de bank. De tendens bij banken is dat de solvabiliteit moet groeien naar minimaal 20%. Bij een te lage solvabiliteit wordt veelal een step-up van 1% per jaar gehanteerd. Met andere woorden: jaarlijks moet de solvabiliteit minimaal met 1% per jaar groeien. Door de verwachte stijging van de rente zullen de resultaten verder onder druk komen te staan. Uitgaande van het resultaat over 2012 zal het resultaat met 14% dalen als de rente op de totale leningportefeuille met 1% stijgt. Bovenstaande conclusie zal uiteindelijk afhangen van een aantal factoren. De rente moet zich daadwerkelijk ontwikkelen zoals nu de verwachting is, wat nooit exact te voorspellen is. Het is mogelijk dat de NZa in de komende periode tot 2018 de hoogte van het NHC rentepercentage aanpast op basis van de renteontwikkeling op de markt. Vanaf 2018 zijn de tarieven, en daarmee ook de NHC, vrij onderhandelbaar waardoor de hoogte van de NHC
tussen instellingen en jaren meer zal gaan fluctueren dan nu het geval is. Daarnaast is het de vraag of AWBZinstellingen volledig gaan herfinancieren gezien de transitie van de sector waarbij intramurale capaciteit wordt afgebouwd. Bovendien is het de vraag of en in welke mate het Waarborgfonds bereid is om toekomstige financiering te borgen, wat van invloed is op de hoogte van de rente die een instelling gaat betalen. Geconcludeerd kan echter worden dat toekomstige financiering duurder wordt en dat daarmee de huidige headroom tussen NHC rentevergoeding en werkelijke rente die nu ook nog wordt aangewend om de solvabiliteit van de instelling te laten groeien, volledig verdwijnt vanaf 2017. De vraag is of instellingen in staat én bereid zijn om een hogere vergoeding af te spreken in de tariefonderhandelingen vanaf 2018 of om andere inkomstenbronnen aan te wenden om de solvabiliteit te laten groeien. Kiezen AWBZ-instellingen er voor dit niet te doen, dan betekent dat zij mogelijk in de knel kunnen komen met hun bankconvenanten.
4
Regelgeving in de praktijk 2014 | 13
Aanvullingen op de modeljaarrekeningen
Eind december zijn door het Ministerie van VWS de modeljaarrekeningen beschikbaar gesteld op de website www.jaarverslagenzorg.nl. Bij een analyse van de jaarrekeningen van zorginstellingspecifieke zaken is ons gebleken dat door instellingen een aantal aanvullingen op het model dient plaats te vinden. De daadwerkelijke invulling daarvan is afhankelijk van de specifieke situatie van de instelling. In bijlage 1 hebben wij onze analyse opgenomen.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 14
De volgende editie De jaarrekeningen moeten door zorginstellingen voor 1 juni 2014 gedeponeerd worden bij het CIBG. Na publicatie van de modeljaarrekening zullen wij u in de volgende editie naar aanleiding van een actueel thema over de opmerkingen bij de jaarrekening nader berichten. Daar waar van toepassing geven wij u, conform voorgaande edities, praktische handvaten die u kunt gebruiken bij de voorbereiding voor het opstellen van uw financiële verantwoording over 2014.
Contact Neemt u bij vragen of onduidelijkheden contact op met uw KPMG-partner of met Martijn Hendriks, tel. (040) 250 2299 of per e-mail:
[email protected]. Namens KPMG Accountants N.V. Gezondheidszorg
Daniëlle Berndsen Marcel Blöte Arvid de Bruin Jochem Dijkstra Rutger Dijsselhof
Daniël Kleijn Margery Kuikman Mariska van de Luur Mark van Opzeeland Jarry van Sabben
Magna Simons Jos Sweers Rens Vale Edo Vellenga Hans Vermeeren
De in dit document vervatte informatie is van algemene aard en is niet toegespitst op de specifieke omstandigheden van een bepaalde persoon of entiteit. Wij streven ernaar juiste en tijdige informatie te verstrekken. Wij kunnen echter geen garantie geven dat dergelijke informatie op de datum waarop zij wordt ontvangen nog juist is of in de toekomst blijft. Daarom adviseren wij u op grond van deze informatie geen beslissingen te nemen behoudens op grond van advies van deskundigen na een grondig onderzoek van de desbetreffende situatie.
© 2014 KPMG Accountants N.V. een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMGnetwerk van zelfstandige instellingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative (“KPMG International”), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 15
Bijlage 1
Aanvullingen op de model-jaarrekeningen Care en Cure 2013 Aanvullingen op de geconsolideerde model-jaarrekening Cure 2013: 1 In de grondslagen voor het onderhandenwerk wordt een grondslag opgenomen voor waardering op basis van de kostprijs van verrichtingen. Indien sprake is van een andere grondslag is het van belang de toelichting hierop aan te passen.
opbrengsten en kosten in de winsten verliesrekening verwerkt naar rato van de verrichte prestaties per balansdatum. Onder opbrengsten wordt verstaan de in het contract met de zorgverzekeraar overeengekomen opbrengsten, indien en voor zover het waarschijnlijk is dat de opbrengsten zullen worden gerealiseerd en betrouwbaar kunnen worden bepaald.
• Honoraria vrijgevestigd specialisten: Hiervoor is dezelfde werkwijze gehanteerd zoals hierboven beschreven voor het ziekenhuisdeel.” 3 In het kasstroomoverzicht moeten referenties worden opgenomen naar de toelichting. Aanvullingen op zowel de geconsolideerde model-jaarrekening Care als Cure 2013:
De mate waarin prestaties van een DBC-contract zijn verricht wordt bepaald aan de hand van de tot de balansdatum gemaakte kosten in verhouding tot de geschatte totale kosten van het contract. Indien het resultaat van een onderhanden project niet betrouwbaar kan worden bepaald, worden de projectopbrengsten slechts verwerkt tot het bedrag van de gemaakte kosten dat waarschijnlijk kan worden verhaald. Verwachte verliezen op contracten worden onmiddellijk in de winst-en-verliesrekening opgenomen.
1 In de tabel waarin de resultaatverdeling wordt weergegeven, wordt verwezen naar de RAK en naar bestemmingsreserves. Bij de verdeling van het resultaat moet aansluiting worden gezocht bij de categorieën van het eigen vermogen, zoals deze in het hoofdoverzicht worden weergegeven. Dit betekent kapitaal, collectief en niet-collectief gefinancierd vrij vermogen.
In lijn met de Handreiking omzetverantwoording 2013 heeft het ziekenhuis voor het vaststellen van het onderhanden werk gebruik gemaakt van de ‘methode afgeleid product’. Hierbij zijn de volgende stappen gezet:
2 In de paragraaf ‘consolidatie’ in de waarderingsgrondslagen moeten waarderingsgrondslagen voor consolidatie worden opgenomen. Hiervoor kan de volgende tekst worden gehanteerd:
2 In de balans staat geen onderhanden werk uit hoofde van DBC’s/DBCzorgproducten. Deze moet wel separaat in de balans worden vermeld. Hiermee is het ook van belang een grondslag op te nemen. Hiervoor kan de volgende tekst worden gehanteerd, die nog wel naar de specifieke situatie van de instelling moet worden aangepast:
• Berekenen omzetwaarde: Alle ultimo 2013 openstaande DBCZorgproducten zijn door de onderhandenwerk-grouper geleid. De uitkomst hiervan geeft de omzetwaarde van het product als het product, gegeven de gerealiseerde verrichtingen/zorgactiviteiten op het moment van bepaling van het OHW, ook daadwerkelijk zou zijn afgesloten.
“Zodra een betrouwbare schatting kan worden gemaakt van het resultaat van onderhanden DBC-zorgproducten, worden de opbrengsten en kosten als
• Toerekening aan segment: Aan de hand van de op dat moment afgeleide producten is bepaald onder welk segment deze producten vallen.
“De geconsolideerde jaarrekening omvat de financiële gegevens van de entiteiten en haar groepsmaatschappijen en andere rechtspersonen waarover overheersende zeggenschap kan worden uitgeoefend dan wel waarover de centrale leiding bestaat. Groepsmaatschappijen zijn deelnemingen waarin de instelling een meerderheidsbelang heeft, of waarop op een andere wijze een beleidsbepalende invloed kan worden uitgeoefend. Bij de bepaling of beleidsbepalende invloed kan worden uitgeoefend worden financiële instrumenten, die potentiële
2 Onzekerheden als gevolg van sectorontwikkelingen 2012-2013 moeten worden toegelicht (vanuit Coziek komt hier nog een aanzet voor tekst die nader moet worden aangepast naar de instelling specifieke situatie). Aanvullingen op de geconsolideerde model-jaarrekening Care 2013: 1 Onder de MVA moet inzake de transitiefase voor de bekostiging (van integrale bekostiging naar prestatiebekostiging) een toelichting worden opgenomen. Hierbij moet worden betrokken in hoeverre dit heeft geleid tot impairment en welke risico’s er zijn in de waardering van materiële vaste activa ten gevolge van de extramuralisering van de zorg.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 16
stemrechten bevatten en direct kunnen worden uitgeoefend, betrokken. Participaties die zijn verworven uitsluitend met het doel om ze binnen afzienbare termijn weer te vervreemden, worden niet geconsolideerd. Nieuw verworven deelnemingen worden in de consolidatie betrokken vanaf het tijdstip waarop beleidsbepalende invloed kan worden uitgeoefend. Afgestoten deelnemingen worden in de consolidatie betrokken tot het tijdstip van beëindiging van deze invloed. In de geconsolideerde jaarrekening zijn de onderlinge schulden, vorderingen en transacties geëlimineerd, evenals de binnen de groep gemaakte resultaten. De groepsmaatschappijen zijn integraal geconsolideerd, waarbij het minderheidsbelang van derden afzonderlijk tot uitdrukking is gebracht. Voor een overzicht van de geconsolideerde groepsmaatschappijen wordt verwezen naar punt xx - Financiële vaste activa.” 3 In de grondslagen voor immateriële en materiële vaste activa moet indien van toepassing de wijze van verwerking herstelkosten en kosten groot onderhoud worden toegevoegd. 4 In de algemene grondslagen voor de waardering van activa en passiva moeten de bepalingen voor het opnemen en afwikkelen van een actief/ passief worden opgenomen. Hiervoor kan de volgende tekst worden gehanteerd: “Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar de stichting zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en/of betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde”. 5 De tekst in de modeljaarrekening voor de pensioengrondslagen is verouderd en om deze in overeenstemming te brengen met de huidige richtlijn, kan de volgende tekst worden gehanteerd in de waarderingsgrondslagen: “De aan het Pensioenfonds Zorg en Welzijn te betalen premie wordt als last in de winst- en verliesrekening verantwoord en, voor zover de aan het Pensioenfonds Zorg en Welzijn te betalen premie nog niet is voldaan, wordt deze als verplichting op de balans opgenomen.
heeft geen verplichting tot het doen van aanvullende bijdragen in het geval van een tekort bij het Pensioenfonds Zorg en Welzijn, anders dan het voldoen van toekomstig hogere premiebijdragen. Om deze reden worden de op een periode betrekking hebbende premiebijdragen in die periode ten laste van het resultaat gebracht.”
6 Indien van toepassing, moeteen waarderingsgrondslag voor een voorziening voor verlieslatende contracten worden opgenomen. Hiervoor kan de volgende tekst worden gehanteerd: “De voorziening voor verlieslatende contracten betreft het negatieve verschil tussen de verwachte voordelen uit de door de instelling na de balansdatum te ontvangen prestaties en de onvermijdbare kosten om aan de verplichtingen te voldoen. De onvermijdbare kosten zijn de kosten die tenminste moeten worden gemaakt om van de overeenkomst af te komen, zijnde de laagste van enerzijds de kosten bij het voldoen aan de verplichtingen en anderzijds de vergoedingen of boetes bij het niet voldoen aan de verplichtingen.” 7 Voor Financiële vaste activa moet, net als voor elke categorie vaste activa, op basis van RJ 655 een verloopoverzicht worden opgenomen conform BW 2, 368. Dit betekent dat voor iedere categorie activa ten minste moet worden weergegeven: De boekwaarde aan het begin van het jaar, investeringen, herwaarderingen, afschrijvingen, bijzondere waardeverminderingen, etc. 8 In de toelichting bij vaste activa moet ook melding worden gemaakt van rechten en verplichtingen die op de activa rusten. Hiervoor is in het model nu niet bij iedere categorie vaste activa een voorbeeldtekst opgenomen.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 17
9 Op basis van RJ 271.324 moet in de toelichting op pensioenen de volgende informatie worden opgenomen: • beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de pensioenregelingen, waarin in ieder geval zijn opgenomen de pensioengevende salarisgrondslag, zijnde middelloon, en de afspraken omtrent indexatie van opgebouwde aanspraken en rechten; • beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de uitvoeringsovereenkomst; • de wijze waarop de pensioenregelingen zijn ondergebracht bij de pensioenuitvoerder; • de per balansdatum van toepassing zijnde dekkingsgraad, of een schatting hiervan, van de pensioenuitvoerder waar de regelingen zijn ondergebracht. Om te voldoen aan bovenstaande kan de volgende tekst worden gehanteerd onder de toelichting van de pensioenkosten in de resultatenrekening: “De pensioenregeling van de medewerkers is ondergebracht bij het bedrijfstakpensioenfonds Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW). Deze pensioenregeling betreft een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling. Indexatie (aanpassing met prijsstijging) van de toegekende aanspraken en rechten vindt uitsluitend plaats indien en voor zover de middelen van het pensioenfonds daartoe ruimte laten en het pensioenfonds daartoe heeft besloten. Indien de omstandigheden bij het pensioenfonds daar aanleiding toe geven, kan het bestuur besluiten tot het korten van aanspraken.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
De pensioenregeling wordt volgens de Pensioenwet gekarakteriseerd als uitkeringsovereenkomst. De uitvoeringsovereenkomst met PFZW heeft een looptijd van X jaar. De belangrijkste afspraken die zijn opgenomen in deze uitvoeringsovereenkomst zijn de volgende: • Indexatie geeft geen aanleiding tot premieaanpassingen. • Er vindt geen premiereductie of -terugstorting plaats. • Bij onderdekking kan een extra premieopslag van maximaal 2,5% worden toegepast door het fonds. De dekkingsgraad van het fonds per balansdatum was 109% (bron: www. pfzw.nl). De minimaal vereiste dekkingsgraad volgens DNB is 104,3%.” 10 Het voorbeeld van de WNTtoelichting in de modeljaarrekening voldoet niet aan alle toelichtingsvereisten van de WNT. In bijlage 4 is een voorbeeld van een WNTtoelichting opgenomen dat wel voldoet en kan worden gehanteerd, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar ‘bezoldiging topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen’ en ‘gegevens van een ieder van wie de bezoldiging de geldende (sector) bezoldigingsnorm te boven gaat’.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 18
Bijlage 2
Voorbeeldtoelichtingen in de jaarrekening met betrekking tot financiële instrumenten In de modeljaarrekening staan ook toelichtingen opgenomen inzake financiële instrumenten. Onderstaand geven wij een invulling aan de uit hoofde van Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving aanwezige toelichtingsvereisten inzake financiële instrumenten. Wij adviseren u in overleg met uw accountant te bepalen welke delen van deze toelichting relevant zijn en in aanvulling op dan wel ter vervanging van de teksten in de modeljaarrekening moeten worden opgenomen in uw jaarrekening. In onderstaand voorbeeld is er bijvoorbeeld van uitgegaan dat er sprake is van derivaten. Dit hoeft niet het geval te zijn bij uw instelling. I Jaarverslag Minimaal op te nemen in het jaarverslag Voor een toelichting op het gebruik financiële instrumenten, risicobeheer en afdekkingsbeleid en de met het houden van financiële instrumenten samenhangende prijs-, krediet-, liquiditeits- en kasstroomrisico’s wordt verwezen naar de toelichting op de jaarrekening bladzijde xx. II Waarderingsgrondslagen Minimaal op te nemen in de waarderingsgrondslagen
Noot: Indien de instelling geen gebruik maakt van afgeleide instrumenten (derivaten) en/of geen handelsportefeuille aanhoudt, is het wenselijk dit expliciet te vermelden om de gebruiker van de jaarrekening te informeren.
Financiële instrumenten omvatten investeringen in aandelen en obligaties, handels- en overige vorderingen, geldmiddelen, leningen en overige financieringsverplichtingen, afgeleide financiële instrumenten (derivaten), handelsschulden en overige te betalen posten. In de jaarrekening zijn de volgende categorieën financiële instrumenten opgenomen: handelsportefeuille (financiële activa en financiële verplichtingen), gekochte leningen en obligaties, verstrekte leningen en overige vorderingen, investeringen in eigenvermogensinstrumenten, overige financiële verplichtingen en derivaten. Financiële instrumenten omvatten tevens in contracten besloten afgeleide financiële instrumenten (derivaten). Deze worden door de instelling gescheiden van het basiscontract en apart verantwoord indien: • de economische kenmerken en risico’s van het basiscontract en het daarin besloten derivaat niet nauw verwant zijn; • een apart instrument met dezelfde voorwaarden als het in het contract besloten derivaat aan de definitie van een derivaat zou voldoen; en • het gecombineerde instrument niet wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winsten-verliesrekening. De volgende derivaten zijn in dit kader afgescheiden van het basiscontract: • De in leningsovereenkomst X vastgelegde te betalen rente die is gekoppeld aan de ontwikkeling van de AEX-index.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
• De in leningsovereenkomst Y opgenomen optie die Bank Y de mogelijkheid biedt om de looptijd van lening Y te verlengen tegen een vaste rente van x%. • … Vorengenoemde derivaten zijn, in overeenstemming met de waarderingsgrondslag voor derivaten waarop geen kostprijs hedge accounting wordt toegepast, gewaardeerd tegen kostprijs of lagere reële waarde.
Of: gewaardeerd tegen reële waarde (indien dat de waarderingsgrondslag is voor derivaten waarop geen kostprijs hedge accounting wordt toegepast).
In contracten besloten afgeleide instrumenten die niet worden gescheiden van het basiscontract omdat niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan, worden verwerkt in overeenstemming met het basiscontract. Financiële instrumenten worden bij de eerste opname verwerkt tegen reële waarde, waarbij (dis)agio en de direct toerekenbare transactiekosten in de eerste opname worden meegenomen. Indien echter financiële instrumenten bij de vervolgwaardering worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening, worden direct toerekenbare transactiekosten direct verwerkt in de winst-enverliesrekening. In contracten besloten financiële instrumenten die niet worden
Regelgeving in de praktijk 2014 | 19
gescheiden van het basiscontract, worden verwerkt in overeenstemming met het basiscontract. Na de eerste opname worden financiële instrumenten op de hierna beschreven manier gewaardeerd. Handelsportefeuille Indien de instelling financiële instrumenten heeft verworven of is aangegaan met het doel het instrument op korte termijn te verkopen, maken deze deel uit van de handelsportefeuille en worden deze na eerste opname gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardewijzigingen in de winst-en-verliesrekening. Gekochte leningen en obligaties Gekochte leningen en obligaties waarvan de instelling de intentie heeft deze tot het einde van de looptijd aan te houden, en hiertoe ook in staat is, worden na eerste opname gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs op basis van de effectieverentemethode, verminderd met bijzondere waardeverminderingsverliezen. Verstrekte leningen en overige vorderingen Verstrekte leningen en overige vorderingen worden na eerste opname gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs op basis van de effectieverentemethode, verminderd met bijzondere waardeverminderingsverliezen. Investeringen in eigenvermogensinstrumenten met beursnotering De beleggingen van de instelling in aandelen worden, voor zover deze aandelen beursgenoteerd zijn, na de eerste opname gewaardeerd tegen reële waarde. Veranderingen in de reële waarde worden, voor zover het resultaat van de individuele belegging cumulatief positief is, tot het moment van realisatie rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkt onder aftrek van een voorziening voor latente belastingen. Wanneer de belegging niet langer in de balans wordt opgenomen, wordt
© 2014 KPMG Accountants N.V.
de in het eigen vermogen opgenomen cumulatieve waardeverandering overgeboekt naar de winst-enverliesrekening. In geval van een cumulatieve waardevermindering tot onder de geamortiseerde kostprijs wordt de waardevermindering in de winst-en-verliesrekening verantwoord.
Langlopende en kortlopende schulden en overige financiële verplichtingen Langlopende en kortlopende schulden en overige financiële verplichtingen worden na eerste opname gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs op basis van de effectieverentemethode.
Investeringen in eigenvermogensinstrumenten zonder beursnotering Beleggingen in aandelen zonder beursnotering worden na eerste opname tegen kostprijs of lagere marktwaarde gewaardeerd.
De aflossingsverplichtingen voor het komend jaar van de langlopende schulden worden opgenomen onder kortlopende schulden.
Alternatief 1: De beleggingen van de instelling in niet-beursgenoteerde aandelen worden na de eerste opname gewaardeerd tegen reële waarde. Veranderingen in de reële waarde worden, voor zover het resultaat van de individuele belegging cumulatief positief is, tot het moment van realisatie rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkt onder aftrek van een voorziening voor latente belastingen. Wanneer de belegging niet langer in de balans wordt opgenomen, wordt de in het eigen vermogen opgenomen cumulatieve waardeverandering overgeboekt naar de winst-enverliesrekening. In geval van een cumulatieve waardevermindering tot onder de geamortiseerde kostprijs wordt de waardevermindering in de winst-en-verliesrekening verantwoord. Alternatief 2: De beleggingen van de instelling in niet-beursgenoteerde aandelen worden na de eerste opname gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs, verminderd met bijzondere waardeverminderingen.
Dividenden worden in de winst-enverliesrekening verantwoord op het moment dat deze betaalbaar zijn gesteld.
Afgeleide financiële instrumenten Na eerste opname worden afgeleide financiële instrumenten gewaardeerd op kostprijs of lagere marktwaarde, tenzij hedge accounting onder het kostprijs hedgemodel wordt toegepast.
Alternatief: Afgeleide financiële instrumenten worden na eerste opname gewaardeerd op kostprijs, verminderd met bijzondere waardeverminderingen, tenzij hedge accounting onder het kostprijs hedgemodel wordt toegepast,
Alternatief 1: Hedge accounting bij waardering van afgeleide instrumenten op kostprijs Indien kostprijs hedge accounting wordt toegepast vindt, zolang het afgeleide instrument betrekking heeft op afdekking van het specifieke risico van een toekomstige transactie die naar verwachting zal plaatsvinden, geen herwaardering van dit instrument plaats. Zodra de verwachte toekomstige transactie leidt tot verantwoording in de winst-en-verliesrekening, wordt de met het afgeleide instrument samenhangende winst of het met het afgeleide instrument samenhangende verlies in de winst-en-verliesrekening verwerkt. Indien de afgedekte positie van een verwachte toekomstige transactie leidt tot de opname in de balans van een niet-financieel actief of een niet-financiële verplichting wordt de kostprijs van dit actief aangepast
Regelgeving in de praktijk 2014 | 20
met de afdekkingsresultaten die nog niet in de winst-en-verliesrekening zijn verwerkt. Voor valutatermijncontracten afgesloten ter afdekking van monetaire activa en passiva in vreemde valuta’s wordt kostprijs hedge accounting toegepast om te bereiken dat de in de winst-en-verliesrekening verantwoorde resultaten als gevolg van de omrekening van de monetaire posten worden gecompenseerd met waardewijzigingen van de valutacontracten tegen de contante koers op rapporteringsdatum. Het verschil tussen de waarde van het valutatermijncontract tegen de contante koers op afsluitdatum en de waarde van het valutatermijncontract tegen de termijnkoers wordt via de winst-enverliesrekening geamortiseerd over de looptijd van het valutatermijncontract. Indien afgeleide instrumenten aflopen of worden verkocht, dient de cumulatieve winst die of het cumulatieve verlies dat tot dat moment nog niet in de winst-en-verliesrekening was verwerkt, als overlopende post in de balans opgenomen te worden, totdat de afgedekte transacties plaatsvinden. Indien de transacties naar verwachting niet meer plaatsvinden, wordt de cumulatieve winst of het cumulatieve verlies overgeboekt naar de winst-en-verliesrekening. Indien afgeleide instrumenten niet langer voldoen aan de voorwaarden voor hedge accounting, maar het financiële instrument niet wordt verkocht, wordt ook de hedge accounting beëindigd. De vervolgwaardering van het financiële instrument is dan tegen kostprijs of lagere marktwaarde. Alternatief 2: Hedge accounting bij waardering afgeleide instrumenten op reële waarde Afgeleide instrumenten worden gewaardeerd op actuele waarde waarbij alle waardewijzigingen in de winst-en-verliesrekening worden verantwoord, tenzij hedge accounting
© 2014 KPMG Accountants N.V.
wordt toegepast ter afdekking van de variabiliteit van toekomstige kasstromen die effect hebben op de winst-enverliesrekening (kasstroom hedge). Kasstroomafdekking Indien kasstroom hedge accounting plaatsvindt, wordt het effectieve deel van de reëlewaardewijzigingen van de afgeleide instrumenten in eerste instantie in de herwaarderingsreserve verantwoord. Op het moment dat de verwachte toekomstige transacties leiden tot de verantwoording van resultaten in de winst-enverliesrekening vindt overboeking uit de herwaarderingsreserve naar de winst-en-verliesrekening plaats. Indien de afgedekte positie van een verwachte toekomstige transactie leidt tot de opname in de balans van een niet-financieel actief of een niet-financiële verplichting past de instelling de kostprijs van dit actief aan met de hedgeresultaten door middel van een overboeking uit de herwaarderingsreserve van de tot dat moment in deze reserve uitgestelde resultaten. Indien afgeleide instrumenten niet langer voldoen aan de voorwaarden voor hedge accounting, aflopen of worden verkocht of wanneer de instelling niet langer kiest voor hedge accounting wordt de hedge accounting beëindigd. De tot dat moment in het vermogen verantwoorde resultaten blijven in het eigen vermogen uitgesteld tot het moment dat de toekomstige transactie plaatsvindt. Indien de transactie naar verwachting niet meer plaatsvindt, worden de in het eigen vermogen uitgestelde cumulatieve hedgeresultaten naar de winst-enverliesrekening gebracht. Reëlewaardeafdekking Indien sprake is van een reëlewaardeafdekking (reële waarde hedge accounting) van een opgenomen actief of verplichting of niet in de balans opgenomen bindende overeenkomst worden de resultaten uit de herwaardering van het afgeleide
instrument op hetzelfde moment in de winst-en-verliesrekening verwerkt als het resultaat op de afgedekte positie voor zover deze betrekking hebben op de reëlewaardewijziging van het specifieke risico van de afgedekte post of positie. Indien afgeleide instrumenten niet langer voldoen aan de voorwaarden voor hedge accounting, aflopen of worden verkocht of wanneer de instelling niet langer kiest voor hedge accounting wordt de hedge accounting beëindigd. De tot dat moment in de balans opgenomen waardeverandering van het afgedekte risico wordt in de winst-en-verliesrekening opgenomen op het moment dat de transactie wordt afgewikkeld. Indien de transactie naar verwachting niet meer plaatsvindt wordt de in de balans opgenomen cumulatieve waardeverandering van het afgedekte risico naar de winst-enverliesrekening gebracht. Voorwaarden aan hedge accounting De instelling documenteert de hedgerelaties in specifieke/generieke [doorhalen wat niet van toepassing is] hedgedocumentatie en toetst periodiek de effectiviteit van de hedgerelaties door vast te stellen dat er sprake is van een effectieve hedge respectievelijk dat er geen sprake is van overhedges. De instelling bepaalt op elke balansdatum de mate van ineffectiviteit van de combinatie van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie (de hedgerelatie). De mate van ineffectiviteit van de hedgerelatie wordt vastgesteld door het vergelijken van de kritische kenmerken van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie in de hedgerelatie. De instelling hanteert voor deze vergelijking de volgende kritische kenmerken: • omvang; • looptijd; • afgedekt risico; • wijze van afrekening van het afdekkingsinstrument en afgedekte positie.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 21
Indien de kritische kenmerken, beoordeeld in de context van de hedgerelatie, aan elkaar gelijk zijn (geweest), is geen sprake (geweest) van ineffectiviteit. Indien de kritische kenmerken, beoordeeld in de context van de hedgerelatie, niet aan elkaar gelijk zijn (geweest), is sprake (geweest) van ineffectiviteit. In dat geval wordt de mate van ineffectiviteit vastgesteld door de verandering in reële waarde van het afdekkingsinstrument te vergelijken met de verandering in reële waarde van de afgedekte positie. Indien sprake is van een cumulatief verlies op de hedgerelatie over de periode vanaf eerste verwerking van het afdekkingsinstrument tot aan balansdatum, wordt deze ineffectiviteit (het verlies) direct in de winst-enverliesrekening verwerkt.
Of: Indien de kritische kenmerken niet aan elkaar gelijk zijn (geweest), is sprake (geweest) van ineffectiviteit. In dat geval vindt de effectiviteitstest plaats door vergelijking van de cumulatieve verandering in reële waarde van een op afsluitdatum gedefinieerd hypothetisch afgeleid instrument, met een reële waarde van nihil op afsluitdatum (als proxy van de afgedekte positie), met de cumulatieve waardeverandering van het werkelijke afgeleide instrument. Indien de laatste een hogere negatieve waarde heeft dan het hypothetisch afgeleide instrument, wordt het verschil als ineffectiviteit in de winsten-verliesrekening verwerkt.
Of (alleen bij kasstroom hedge accounting): Indien de kritische kenmerken niet aan elkaar gelijk zijn (geweest), is sprake (geweest) van ineffectiviteit. In dat geval wordt de mate van ineffectiviteit vastgesteld door de cumulatieve verandering in reële waarde van het afdekkingsinstrument te vergelijken met de cumulatieve verandering in reële waarde van de afgedekte positie. De laagste van de cumulatieve waardewijziging van de afgedekte positie en de cumulatieve waardewijziging van het afdekkingsinstrument wordt uitgesteld via de herwaarderingsreserve. Indien sprake is van een cumulatief verlies op de hedgerelatie over de periode vanaf eerste verwerking van het afdekkingsinstrument tot aan balansdatum, wordt deze ineffectiviteit (het verlies) direct in de winst-enverliesrekening verwerkt.
Bijzondere waardeverminderingen financiële activa Een financieel actief dat niet wordt gewaardeerd tegen (1) reële waarde met waardewijzigingen in de winst-enverliesrekening of (2) geamortiseerde kostprijs of lagere marktwaarde, wordt op iedere verslagdatum beoordeeld om te bepalen of er objectieve aanwijzingen bestaan dat het actief een bijzondere waardevermindering heeft ondergaan. Een financieel actief wordt geacht onderhevig te zijn aan een bijzondere waardevermindering indien er objectieve aanwijzingen zijn dat na de eerste opname van het actief zich een gebeurtenis heeft voorgedaan die een negatief effect heeft gehad op de verwachte toekomstige kasstromen van dat actief en waarvan een betrouwbare schatting kan worden gemaakt. Objectieve aanwijzingen dat financiële activa onderhevig zijn aan een bijzondere waardevermindering omvatten het niet nakomen
© 2014 KPMG Accountants N.V.
van betalingsverplichtingen en achterstallige betaling door een debiteur, herstructurering van een aan de instelling toekomend bedrag onder voorwaarden die de instelling anders niet zou hebben overwogen, aanwijzingen dat een debiteur of emittent failliet zal gaan, en het verdwijnen van een actieve markt voor een bepaald effect. Aanwijzingen voor bijzondere waardeverminderingen van vorderingen en beleggingen die door de instelling worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs worden zowel op het niveau van specifieke activa als op collectief niveau in aanmerking genomen. Van alle individueel significante vorderingen en beleggingen wordt beoordeeld of deze specifiek onderhevig zijn aan bijzondere waardevermindering. Alle individueel significante vorderingen en beleggingen waarvan is vastgesteld dat deze niet specifiek onderhevig zijn aan bijzondere waardevermindering worden vervolgens collectief beoordeeld op een eventuele waardevermindering die zich al heeft voorgedaan maar nog niet is vastgesteld. Van individueel niet significante vorderingen wordt collectief beoordeeld of deze onderhevig zijn aan bijzondere waardevermindering door samenvoeging van vorderingen met vergelijkbare risicokenmerken. Bij de beoordeling van de collectieve waardevermindering gebruikt de instelling historische trends met betrekking tot de waarschijnlijkheid van het niet nakomen van betalingsverplichtingen, het tijdsbestek waarbinnen incassering plaatsvindt en de hoogte van gemaakte verliezen. De uitkomsten worden bijgesteld als het bestuur van de instelling van oordeel is dat de huidige economische en kredietomstandigheden zodanig zijn dat het waarschijnlijk is dat de daadwerkelijke verliezen hoger dan wel lager zullen zijn dan historische trends suggereren.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 22
Een bijzonder waardeverminderingsverlies met betrekking tot een tegen geamortiseerde kostprijs gewaardeerd financieel actief wordt berekend als het verschil tussen de boekwaarde en de contante waarde van de verwachte toekomstige kasstromen, gedisconteerd tegen de oorspronkelijke effectieve rente van het actief. Verliezen worden opgenomen in de winst-en-verliesrekening. Rente op het aan een bijzondere waardevermindering onderhevige actief blijft verantwoord worden via oprenting van het actief met de oorspronkelijke effectieve rente van het actief. Bijzondere waardeverminderingsverliezen onder de (geamortiseerde) kostprijs van de beleggingen in effecten die tegen reële waarde worden gewaardeerd, met verwerking van waardewijzigingen in het eigen vermogen, worden direct ten laste van de winst-en-verliesrekening verantwoord. Als in een latere periode het actief, onderhevig aan een bijzondere waardevermindering, stijgt en het herstel objectief in verband kan worden gebracht met een gebeurtenis die plaatsvond na de opname van het bijzondere waardeverminderingsverlies wordt het bedrag uit hoofde van het herstel (tot maximaal de oorspronkelijke kostprijs) opgenomen in de winst-enverliesrekening. Vorderingen en effecten De grondslagen voor de waardering van vorderingen en effecten zijn beschreven onder het hoofd Financiële instrumenten. Langlopende schulden De waardering van langlopende schulden is toegelicht onder het hoofd Financiële instrumenten. Kortlopende schulden De waardering van kortlopende schulden is toegelicht onder het hoofd Financiële instrumenten.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Bepaling reële waarde
Indien er grondslagen en/of toelichtingen, waaronder hoofdstuk Financiële instrumenten, op basis van reële waarde van toepassing zijn.
De reële waarde van een financieel instrument is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en van elkaar onafhankelijk zijn. • De reële waarde van beursgenoteerde financiële instrumenten wordt bepaald aan de hand van de biedpijs. • De reële waarde van niet-beursgenoteerde financiële instrumenten wordt bepaald door de verwachte kasstromen contant te maken tegen een disconteringsvoet die gelijk is aan de geldende risicovrije marktrente voor de resterende looptijd vermeerderd met kredieten liquiditeitopslagen. • De reële waarde van derivaten waarbij collateral wordt uitgewisseld, wordt bepaald door het contant maken van de kasstromen aan de hand van de (Eonia) swapcurve, omdat door de uitwisseling het krediet- en liquiditeitsrisico wordt gemitigeerd. • De reële waarde van derivaten waarbij geen collateral wordt uitgewisseld, wordt bepaald door het contant maken van de kasstromen aan de hand van de relevante swapcurve vermeerderd met krediet- en liquiditeitopslagen.
III Toelichting van risico’s van financiële instrumenten Minimaal op te nemen in de toelichting van risico’s van financiële instrumenten
Let op dat onderstaande paragrafen instellingsspecifiek worden gemaakt!
Algemeen De instelling maakt in de normale bedrijfsuitoefening gebruik van uiteenlopende financiële instrumenten die de instelling blootstelt aan markt-, valuta-, rente-, kasstroom-, krediet- en liquiditeitsrisico. Om deze risico’s te beheersen heeft de instelling een beleid inclusief een stelsel van limieten en procedures opgesteld om de risico’s van onvoorspelbare ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten en daarmee de financiële prestaties van de instelling te beperken. De instelling zet afgeleide financiële instrumenten in, waaronder interest rate swaps / valutatermijncontracten / gekochte opties [specifiek maken voor individuele instelling] om risico’s te beheersen. Afgeleide instrumenten worden niet ingezet voor handelsdoeleinden. Kredietrisico De instelling loopt kredietrisico over leningen en vorderingen opgenomen onder financiële vaste activa, handelsen overige vorderingen, liquide middelen en de positieve marktwaarde van afgeleide financiële instrumenten. Het maximale kredietrisico dat de instelling loopt bedraagt EUR xx miljoen, bestaande uit [specificatie]. Het kredietrisico is geconcentreerd bij x tegenpartijen (of economisch verbonden tegenpartijen) voor een totaalbedrag van EUR x miljoen. De hoogste vordering bedraagt EUR xx miljoen. Met deze tegenpartijen bestaat een lange relatie; zij hebben altijd tijdig aan hun betalingsverplichtingen voldaan.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 23
De kredietkwaliteit van de vorderingen kan als volgt worden weergegeven (indien beschikbaar kunnen ook ratings worden gebruikt): De blootstelling aan kredietrisico van de instelling wordt hoofdzakelijk bepaald door de individuele kenmerken van de afzonderlijke afnemers. Daarnaast houdt het management ook rekening met de demografische aspecten van het klantenbestand, waaronder het risico op wanbetaling in de sector aangezien deze factoren, met name in de huidige verslechterende economische omstandigheden, van invloed zijn op het kredietrisico. Circa 20% van de omzet (200x-1: 19%) wordt gerealiseerd met transacties met één zorgverzekeraar. Geografisch is daarentegen geen sprake van een concentratie van kredietrisico. Als onderdeel van het door de directie geformuleerde kredietbeleid wordt iedere nieuwe klant afzonderlijk op kredietwaardigheid beoordeeld voordat de standaardbetalings- en leveringsvoorwaarden van de Groep worden aangeboden. In die beoordeling worden, indien voorhanden, externe kredietbeoordelingen meegenomen en in sommige gevallen ook bankreferenties. Voor iedere afnemer wordt een kooplimiet bepaald, dat wil zeggen het maximale bedrag dat open mag staan zonder goedkeuring van de directie. Deze limieten worden ieder kwartaal opnieuw beoordeeld. Klanten die niet voldoen aan de kredietwaardigheidsnormen van de Groep kunnen alleen zaken doen met de Groep op basis van vooruitbetaling. Met ruim 85% van de afnemers wordt al meer dan x jaar zaken gedaan en er is slechts in incidentele gevallen sprake geweest van verliezen. Bij de bewaking van het kredietrisico worden klanten op basis van kredietkenmerken in groepen ingedeeld, onder andere naar particuliere klant, zorgverzekeraar of onverzekerde zorg, ouderdomsprofiel,
© 2014 KPMG Accountants N.V.
201x
201x-1
Tegenpartijen A. Nieuwe tegenpartijen (relatie minder dan 6 maanden) B. Tegenpartijen (relatie langer dan 6 maanden), zonder kredietverliezen in het verleden C. Tegenpartijen (relatie langer dan 6 maanden), met volledig herstel van kredietverliezen D. Tegenpartijen (relatie langer dan 6 maanden), waarvoor waardeverminderingen zijn getroffen Totaal
looptijd en eventuele eerdere financiële problemen. Handels- en overige vorderingen hebben met name betrekking op de zorgverzekeraars. Klanten met een hoog risicoprofiel worden op een lijst geplaatst en nauwlettend gevolgd door de risicobeheercommissie. Onverzekerde zorg vindt alleen plaats op basis van vooruitbetaling. De Groep verlangt geen zakelijke zekerheid voor handels- en overige vorderingen. Kredietmitigerende aspecten • Van de vorderingen ad EUR x miljoen is xx % verzekerd bij een kredietverzekeringsmaatschappij. • Van de vorderingen ad EUR x miljoen is EUR x miljoen gegarandeerd door YY, een instelling met een solvabiliteitsratio van xx%. • Voor vorderingen ad EUR x miljoen heeft de instelling zekerheden ontvangen in de vorm van yyy voor een bedrag van EUR y miljoen. • Tegenover vorderingen tot een bedrag van EUR x miljoen staan verplichtingen aan dezelfde tegenpartijen van EUR y miljoen. Contractueel is overeengekomen
dat bij het in gebreke blijven van de debiteur de instelling het verschuldigde bedrag mag verhalen op de tegoeden van de debiteur.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 24
Renterisico en kasstroomrisico Het beleid van de instelling is om haar financieringen voor xx% aan te trekken met vastrentende leningen en voor yy% met variabel rentende leningen. De instelling loopt renterisico over de rentedragende vorderingen en schulden en herfinanciering van bestaande
financieringen. Voor vorderingen en schulden met variabel rentende renteafspraken loopt de instelling risico ten aanzien van toekomstige kasstromen en met betrekking tot vast rentende leningen reële waarde risico. Om de variabiliteit van de variabel rentende leningen te beperken heeft de instelling rentederivaten afgesloten.
Alle derivaten betreffen plain vanilla interest rate swaps waarbij de instelling een vaste rente betaalt en een variabele rente gebaseerd op Euribor ontvangt.
Ultimo boekjaar staan de volgende afgeleide instrumenten uit: Hoofdsom EUR 1.000
Te betalen rente
Te ontvangen rente
Startdatum
Einddatum
10.000
x%
3m EURIBOR
dd/mm/yy
dd/mm/yy
2
5.000
x%
3m EURIBOR
dd/mm/yy
dd/mm/yy
3
25.000
x%
3m EURIBOR
dd/mm/yy
dd/mm/yy
4
10.000
x%
3m EURIBOR
dd/mm/yy
dd/mm/yy
1
Marktwaarde EUR 1.000
Het renterisico kan worden weergegeven door volgende rentetypische vervalkalender: (in EUR 1.000)
Bedrag*)
< 1 jaar
> 1 en < 3 jaar
< 3 en >5 jaar
< 5 en >10 jaar
>10 jaar
Verstrekte vastrentende leningen Verstrekte variabel leningen Opgenomen vastrentende leningen Opgenomen variabel leningen Per saldo Afgeleide instrumenten Per saldo rentepositie
*) Afgeleide instrumenten notional bedrag.
Indien de rente op 31 december met 1% zou stijgen, waarbij alle andere variabelen constant blijven, zal de rentelast met EUR x miljoen in 201x (201x-1: EUR y miljoen) stijgen/dalen.
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Het reëlewaarderenterisico is het risico dat de waarde van de leningen met een vaste rente verandert als gevolg van ontwikkelingen in de marktrente. De rentegevoeligheid wordt gemeten door middel van de duratie (gewogen gemiddelde van de contante waarde van de kasstromen). De duratie geeft de mate van gevoeligheid van de reële waarde van de lening bij wijziging van de marktrente aan.
Op balansdatum is de duratie van de opgenomen leningen exclusief afgeleide rente-instrumenten x (201x-1: y) en inclusief afgeleide instrumenten x (201x-1: y). Dit betekent dat bij een rentestijging van 1% de waarde van leningen met EUR xx miljoen (201x-1: EUR yy miljoen) daalt.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 25
De instelling loopt renterisico als gevolg van volatiliteit in variabel rentende leningen en als gevolg van herfinanciering van vastrentende leningen. Dit kan als nevenstaand worden weergegeven.
201x EUR 1.000
201x-1 EUR 1.000
< 6 maanden 6 < 12 maanden 1 -3 jaar 3 – 5 jaren > 5 jaren Totaal
Valutarisico Als gevolg van de internationale activiteiten loopt de instelling uit hoofde van in de balans opgenomen vorderingen en schulden, nettoinvesteringen in buitenlandse instellingen en toekomstige transacties valutarisico van met name Amerikaanse dollars/Britse ponden/e.d. Het beleid van de instelling is xx% tot yy% van de zeer waarschijnlijke toekomstige kasstromen uit zowel inkoop- als verkooptransacties voor
(in EUR 1.000)
Activa
USD GBP JPY Etc. Totaal
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Passiva
de eerstvolgende xx maanden en 100% van in de balans opgenomen vorderingen en schulden af te dekken. Het valutarisico van netto-investeringen in buitenlandse instellingen is afgedekt met opgenomen leningen in de valuta van betreffende netto-investering. Op 31 december 201x is de nettovalutapositie omgerekend naar EUR tegen de contante koers per balansdatum als volgt samengesteld:
Toekomstige transacties
Positie
Toekomstige transacties
Indien de EUR op 31 december 201x tegenover de USD 10% sterker of zwakker zou worden, zou het resultaat vóór belastingen – waarbij alle variabelen constant worden verondersteld – respectievelijk EUR xxx hoger/lager zijn. Indien de EUR op 31 december 201x tegenover de GBP 5% sterker of zwakker zou worden zou het resultaat vóór belastingen – waarbij alle variabelen constant worden verondersteld – respectievelijk EUR xxx hoger/lager zijn.
Netto
Regelgeving in de praktijk 2014 | 26
Prijsrisico Als gevolg van beleggingen in beurs en niet-beursgenoteerde aandelen loopt de instelling prijsrisico. Indien de aandelenkoers met 5% zou dalen is (in EUR 1.000)
de impact op het resultaat EUR xx miljoen en op het eigen vermogen EUR yy miljoen.
Boekwaarde 201x
Marktwaarde 201x
Impact 5% 201x
Boekwaarde 201x-1
Marktwaarde 201x -1
Impact 5% 201x -1
Beursgenoteerde aandelen Niet beursgenoteerde aandelen Niet beursgenoteerde aandelen Totaal
Liquiditeitsrisico De instelling bewaakt de liquiditeitspositie door middel van opvolgende liquiditeitbegrotingen. Het management ziet erop toe dat voor de instelling steeds voldoende
liquiditeiten beschikbaar zijn om aan de verplichtingen te kunnen voldoen en dat tevens voldoende financiële ruimte onder de beschikbare faciliteiten beschikbaar blijft om steeds binnen de gestelde leningconvenanten te blijven. Korter dan 1 jaar EUR 1.000
Leningen Lease verplichtingen Rente interest rate swaps (netto) Handels- en overige verplichtingen Garanties e.d. Totaal Verstrekte leningen Handelsvorderingen Effecten Liquide middelen Totaal Per saldo 31 december 201x-1 per saldo
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Tussen 1 en 2 jaar EUR 1.000
Op 31 december 201x zijn de niet contant gemaakte contractuele betalingsverplichtingen als volgt:
Tussen 2 en 5 jaar EUR 1.000
Langer dan 5 jaar EUR 1.000
Regelgeving in de praktijk 2014 | 27
Van de liquide middelen staat EUR xxx niet ter vrije beschikking uit hoofde van onderpandverplichtingen als gevolg van de huidige negatieve waarde van afgeleide financiële instrumenten. De wederzijdse onderpandverplichting ontstaat indien de marktwaarde van de afgeleide financiële instrumenten buiten de afgesproken bandbreedte komt.
afgeleide financiële instrumenten, te weten renteswaps. Renteswaps zijn aangegaan ter dekking van het renterisico op variabelrentende leningen. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van hedge accounting, wordt de hedgerelatie verwerkt overeenkomstig de regels van kostprijs hedge accounting.
De instelling loopt significante liquiditeitsrisico’s uit hoofde van voorwaarden verbonden aan
Op basis van de voorwaarden van renteswaps dient de instelling bij de tegenpartij Bank Z onderpand te storten Reële waarde
gebaseerd op de reële waarde, indien en op het moment dat de reële waarde van de renteswap lager wordt dan nul. In dat geval kan Bank Z het onderpand opvragen. Het liquiditeitsrisico verbonden aan de afgesloten renteswaps met deze voorwaarden is ultimo boekjaar als volgt:
Onderpandverplichting
Positief
Negatief
Voorwaardelijk
Onvoorwaardelijk
EUR 1.000
EUR 1.000
EUR 1.000
EUR 1.000
Renteswaps in een hedgerelatie waarop geen hedge accounting wordt toegepast Renteswaps waarop kostprijs hedge accounting wordt toegepast Totaal
De rentegevoeligheid van de derivatenportefeuille en de daaruit voortvloeiende onderpandverplichting zijn als volgt:
Op basis van de marktrente per 31 december 201x Daling marktrente met 0,5% Daling marktrente met 1,0% Daling marktrente met 2,0%
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Marktwaarde derivatenportefeuille
Onderpandverplichting
EUR 1.000
EUR 1.000
Gestort en door de tegenpartij opgevraagd onderpand EUR 1.000
Regelgeving in de praktijk 2014 | 28
Daarnaast wordt liquiditeitsrisico gelopen uit hoofde van in contracten van afgeleide financiële instrumenten opgenomen breakclausules. Deze niet ongebruikelijke breakclausules geven partijen het recht en soms de plicht op bepaalde momenten tijdens de contractduur de overeenkomst op te zeggen. Bij de beëindiging van de overeenkomst op basis van deze breakclausules wordt de marktwaarde afgerekend. Wanneer de breakclausules in werking treden, leidt dit tot een liquiditeitsrisico voor de instelling (bij een negatieve marktwaarde). De instelling heeft derivatencontracten met een notional bedrag van EUR xxx met een negatieve waarde van EUR xxxx waarbij sprake is van breakclausules. De eerste breakclausule is op dd/ mm/yy. De instelling streeft ernaar de breakclausules zo veel mogelijk te spreiden in de tijd, zodat het risico in enig jaar beperkt blijft.
Financiële vaste activa Vorderingen deelnemingen Overige effecten Vorderingen aandeelhouders Overige vorderingen Totaal Langlopende schulden Schulden aan kredietinstellingen Schulden aan aandeelhouders Totaal
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Mitigerende maatregelen De instelling ziet erop toe dat er voldoende opvraagbare tegoeden zijn om gedurende een periode van xx dagen de verwachte operationele kosten te dekken, inclusief het voldoen aan de financiële verplichtingen. Hierin is geen rekening gehouden met het eventuele effect van extreme omstandigheden die redelijkerwijs niet kunnen worden voorspeld, zoals natuurrampen. Daarnaast beschikt de instelling over de volgende kredietruimte: • een niet door zakelijke zekerheid gedekt rekening-courantkrediet van EUR x miljoen. De te betalen rente bedraagt EURIBOR plus xxx basispunten (201x-1: EURIBOR plus xxx basispunten);
• EUR x miljoen ten behoeve van de kortetermijnfinancieringsbehoefte. Deze kredietfaciliteit heeft een looptijd van xx dagen die naar keuze van de Groep automatisch wordt verlengd. De te betalen rente bedraagt EURIBOR plus xxx basispunten (201x-1: EURIBOR plus xxx basispunten). Reële waarde De reële waarde van in de balans opgenomen financiële instrumenten verantwoord onder kasmiddelen, kortlopende vorderingen en schulden e.d. benadert de boekwaarde daarvan. De reële waarde van de overige in de balans verantwoorde financiële instrumenten kan als volgt worden weergegeven:
Boekwaarde 201x
Marktwaarde 201x
Boekwaarde 201x-1
Marktwaarde 201x -1
EUR 1.000
EUR 1.000
EUR 1.000
EUR 1.000
Regelgeving in de praktijk 2014 | 29
De reële waarde is de contante waarde van toekomstige kasstromen gebaseerd op een rente die per balansdatum zou gelden voor gelijksoortige leningen vermeerderd met een risicopremie
voor iedere individuele lening. Het gemiddelde percentage is x (201x-1: y). Voor de schulden is het gemiddelde percentage x (201x-1: y).
Marktwaarde 201x EUR 1.000
Contractwaarde/ Fictieve hoofdsommen 201x EUR 1.000
De geschatte marktwaarde en de totale contractwaarde/fictieve hoofdsommen van de afgeleide financiële instrumenten kan als volgt worden weergegeven:
Marktwaarde 201x-1 EUR 1.000
Valutatermijncontracten Aankoop USD/GBP/JPY Aankoop USD/GBP/JPY Gekochte valuta opties Renteswaps Gekochte swaptions Totaal
Het bedrag aan uitgestelde winsten of verliezen op deze als dekking van toekomstige kasstromen aangewende financiële instrumenten per 31 december 201x bedroeg EUR x miljoen (201x-1: EUR y miljoen). (in EUR 1.000)
Bij de volgende financiële vaste activa is sprake van een reële waarde die lager ligt dan de boekwaarde op basis van historische kostprijs, zonder dat afwaardering naar lagere reële waarde heeft plaatsgevonden: Boekwaarde 201x
Marktwaarde 201x
Boekwaarde 201x-1
Marktwaarde 201x -1
Actief 1/Categorie 1 Actief 2/Categorie 2 ………………….
De reden waarom geen afwaardering naar lagere reële waarde heeft plaatsgevonden is….
hedge accounting wordt toegepast en de dientengevolge in de winst-enverliesrekening verwerkte ineffectiviteit, is ultimo boekjaar als volgt:
De wijzigingen in reële waarde van renteswaps waarop kostprijs (in EUR 1.000)
Renteswaps in een hedgerelatie Effectieve deel van de hedgerelatie Ineffectieve deel van de hedgerelatie (totale ineffectiviteit) In de winst-en-verliesrekening 20x1 verwerkte ineffectiviteit
© 2014 KPMG Accountants N.V.
Wijziging in reële waarde sinds eerste verwerking
Contractwaarde/ Fictieve hoofdsommen 201x EUR 1.000
Regelgeving in de praktijk 2014 | 30
Bijlage 3
Toelichting op vereisten voortvloeiend uit de EMIR-verordening
Op 23 februari 2013 is de EMIRverordening (European Market Infrastructure Regulation) in het official journal van de EU gepubliceerd en van kracht geworden. De verordening moet leiden tot een veiligere en transparantere Europese derivatenmarkt. De verordening is een gevolg van de economische crisis die aantoonde dat een gebrek aan inzicht in derivatenposities bij toezichthouders en overheden en het ontbreken van voldoende onderpand voor de nakoming van verplichtingen, funest zijn voor de stabiliteit van financiële markten. EMIR heeft zowel betrekking op alle OTC (over the counter) derivaten – dit zijn derivaten die niet op een gereglementeerde beurs worden verhandeld, maar bijvoorbeeld tussen een zorginstelling en een bank – als op derivaten die op een gereglementeerde beurs worden verhandeld. Omdat niet-financiële partijen (waaronder zorginstellingen) over het algemeen alleen derivatencontracten afsluiten om risico’s in hun bedrijfsvoering af te dekken (hedgen) vallen zij in de (‘lichtste’) klasse Non-Financial Counterparties (NFC) en zijn zij van delen van EMIR vrijgesteld. Wel moet
© 2014 KPMG Accountants N.V.
een niet-financiële instelling voldoen aan bepaalde bilaterale afwikkeleisen (tijdige confirmatie afwikkeling, dispuutoplossingsprocedures en portfolio reconciliatie & compressie). Wanneer derivaten echter niet voor het afdekken van risico’s gebruikt worden en hiermee een bepaalde drempelwaarde wordt bereikt gaat ook voor hen een groot deel van de verplichtingen uit EMIR gelden. ‘NFC’-partijen zijn ook verplicht te rapporteren aan een trade repository (TR). Rapporteringsverplichting ontstaat naar verwachting vanaf februari 2014. Er zijn inmiddels financiële instellingen die klanten aanbieden om te rapporteren namens de klant aan de TR (en daar een rapportage overeenkomst met de klanten voor afsluiten). Om vertrouwd te raken met EMIR en met de (mogelijke) verplichtingen onder EMIR adviseren wij de volgende stappen te ondernemen: • Binnen de instelling vaststellen en vastleggen in de eigen administratie of de derivatencontracten aangewend worden om risico’s af te dekken.
• Wanneer de instelling derivaten heeft die niet afgesloten zijn om een risico af te dekken, vaststellen of de drempelwaarden worden overschreden. Wanneer de drempelwaarden worden overschreden dienen verdere stappen te worden ondernomen ten aanzien van de daarvoor geldende EMIR verplichtingen. • Onderzoeken hoe de rapportageverplichting het beste kan worden georganiseerd en hoe ook kan worden voldaan aan de risicobeperkende maatregelen onder EMIR.
Regelgeving in de praktijk 2014 | 31
Bijlage 4
Voorbeeldtoelichting WNT
1 Vermelding bezoldiging topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen Functie
Voorzittersclausule van toepassing
Voorzitter Raad van Bestuur
J
Lid Raad van Bestuur
N
Directeur
N
Interimmanager
N
Voorzitter Raad van Toezicht
J
Lid Raad van Toezicht
N
Naam
Ingangsdatum dienstverband
Einddatum dienstverband
Omvang dienstverband
Beloning
Belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen
Voorzieningen beloning betaalbaar op termijn
Uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband
2 Vermelding gegevens van een ieder van wie de bezoldiging de geldende (sector)bezoldigingsnorm te boven gaat Functie
Ingangsdatum dienstverband
Einddatum dienstverband
Omvang dienstverband
Beloning
Belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen
Voorzieningen beloning betaalbaar op termijn
Uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband
Motivatie overschrijding van de norm
Voorzitter Raad van Bestuur
Valt onder overgangsrecht
OK-verpleegkundige
Toegestane bezoldiging
© 2014 KPMG Accountants N.V.