Samenvatting advies AFO126
De Commissie Fusietoets Onderwijs adviseert de minister om goedkeuring niet te onthouden aan de voorgenomen institutionele fusie van De Pijler en Noordereiland, beide scholen ressorterend onder het bevoegd gezag van Stichting BOOR. Door de voorgenomen institutionele fusie ontstaat geen belemmering van de variatie van het onderwijsaanbod op significante wijze als bedoeld in de Wet noch de Regeling. Weliswaar verdwijnt op het Noordereiland in Rotterdam de laatste school voor basisonderwijs; binnen een straal van 10 kilometer rond de school blijft een ruim en gevarieerd onderwijsaanbod in stand. Voor de ouders van de leerlingen blijven voldoende keuzemogelijkheden en reële alternatieven voor het onderwijs dat het best bij hen aansluit behouden. Hoewel DUO aanvrager veelvuldig heeft verzocht de aanvraag, van eerst 28 maart 2014 per elektronische post en later per gewone post van 8 april 2014, aan te vullen met een volledige fer, is het aanvrager niet gelukt de originele aanvraag te completeren. Daarop heeft DUO besloten de aanvraag verder buiten behandeling te laten. Op 14 juli 2014 ontving DUO opnieuw een aanvraag met dezelfde strekking als de eerste.
1
ADVIES
Zaaknummer: AFO 126 Inzake de aanvraag voor goedkeuring van de institutionele fusie in het primair onderwijs van twee 1 basisscholen van de stichting voor openbaar onderwijs Stichting BOOR verantwoordelijk voor 85 scholen in het openbaar (speciaal) basisonderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs in Rotterdam en omstreken waarvan 64 basisscholen in de gemeente. De betrokken basisscholen zijn:
Openbare basisschool De Pijler (brinnummer 24NX) met op 1 oktober 2013 in totaal 592 leerlingen; Openbare basisschool Noordereiland (brinnummer 19BL) met op dezelfde datum 40 leerlingen.
Uit de stukken is de Commissie Fusietoets Onderwijs (hierna te noemen: de CFTO) het volgende gebleken.
1. Aanvraag en proces Op 28 maart 2014 is per elektronische post bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO), de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de fusieaanvraag ingediend. Op 8 april 2014 werd de aanvraag ook per gewone post door de dienst ontvangen. Bij de aanvraag is de fusie-effectrapportage (hierna: de fer) gevoegd met uitzondering van het advies van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Ook de instemmende ondertekende verklaringen van de afzonderlijke medezeggenschapsraden ontbraken. Bij brief van 4 april 2014 (kenmerk: OND/2014/16853M) is de ontvangst van de aanvraag door DUO schriftelijk bevestigd en is aanvrager verzocht de aanvraag aan te vullen met de instemmende verklaringen van de medezeggenschapsraden en het advies van het college van burgemeester en wethouders over de wenselijkheid van de voorgenomen fusie. Op 14 april 2014 ontving DUO het verzoek van aanvragers (kenmerk aanvrager: 1386) de gegunde termijn voor het aanvullen van de aanvraag te verlengen. In overleg met aanvrager is de termijn verlengd op 15 april 2014 (elektronisch bericht met als onderwerp: uw verzoek om uitstel; uw kenmerk 1386). De verlengde termijn bleef opnieuw onbenut; alleen de instemmende verklaring van de medezeggenschapsraad van De Pijler van 28 april 2014 werd op diezelfde datum per elektronische post verstrekt. De instemmende verklaring van Noordereiland, alsmede het advies van het college werden niet verstrekt. Op 1 mei 2014 (kenmerk: OND/2014/182381M) is opnieuw in overleg met aanvrager, aanvrager verzocht alsnog de fer en de aanvraag aan te vullen. Op 20 mei 2014 ontving DUO een begeleidend schrijven alsmede de instemmende verklaring van Noordereiland van december 2013. Opnieuw ontbrak het advies van het college. Op 25 juni 2014 heeft de minister met zijn brief met kenmerk: OND/2014/19747M besloten de aanvraag verder buiten behandeling te laten. Op 14 juli 2014 ontving DUO opnieuw een aanvraag van Stichting BOOR met dezelfde strekking als de eerste. Bij de aanvraag waren behalve de fer, tevens de instemmende verklaringen van de betrokken medezeggenschapsraden gevoegd, alsmede de documenten: Agendapost voor de
1
Bevoegd gezag-nummer van de stichting is 41 775.
2
vergadering van het college Burgemeester en Wethouders van Rotterdam van 22 juli, ontwerpbesluit (voor de gemeenteraad van Rotterdam), een tweede raadsvoorstel en een tweede ontwerpbesluit. Op 15 juli 2014 is het voorstel aan de gemeenteraad van het college van burgemeester en wethouders om te besluiten tot de fusie van Noordereiland en De Pijler en tevens te besluiten de school niet zelf in stand te zullen houden. De commissie heeft kennisgenomen van het besluit (brief van de gemeente van 16 juli 2014 met kenmerk: 14MO10781) van de gemeenteraad naar aanleiding van het voorstel, alsmede van het positief advies van de raad met betrekking tot de voorgenomen fusie.
2. Doel en motivatie fusie Stichting BOOR geeft als eerste en enige motief in de fusie-effectrapportage aan dat Noordereiland te weinig leerlingen heeft om nog langer zelfstandig voort te bestaan. De CFTO heeft tevens kennisgenomen van de dreigende opheffing van 23 scholen onder diens bevoegd gezag. Al deze scholen hebben een leerlingaantal onder de opheffingsnorm, maar met een beroep op de gemiddelde schoolgrootte-regeling als bedoeld in artikel 157, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), wordt de opheffing van de scholen tot op heden voorkomen. Doordat het leerlingaantal dat op de scholen van aanvrager opnieuw is afgenomen, is een toepassing van die schoolgrootte–regeling niet langer mogelijk. Aanvrager moet daarom een school opheffen of samenvoegen per 1 augustus aanstaande.
3. Beoordeling urgentie Aanvrager was niet bekend met de drempels voor goedkeuring voor institutionele fusies in het primair onderwijs van artikel 64a, tweede lid aanhef en onder a, van de WPO. Eerder heeft aanvrager scholen samengevoegd zonder dat daar de toestemming van de minister voor noodzakelijk was. Dat die toestemming wel is vereist voor een institutionele fusie waarbij een school ontstaat van meer dan vijfhonderd leerlingen was aanvrager niet bekend. Aanvrager verkeert in de veronderstelling dat wanneer de fusie geen doorgaan heeft, de school zal moeten worden opgeheven. DUO bevestigt dat wanneer de schoolgrootte-regeling door aanvrager niet langer kan worden toegepast 23 van de scholen van aanvrager zullen moeten worden opgeheven omdat zij meer dan drie jaar onder de opheffingsnorm van de gemeente vallen als bedoeld in artikel 153, eerste lid, van de WPO. De dienst onderbouwt dit met de volgende gegevens. De gemeente Rotterdam telt 64 openbare basisscholen, allen onder het bestuur van de stichting. Van die 64 scholen zijn er 23 die in stand moeten worden gehouden via de gemiddelde schoolgrootteregeling. De gemiddelde schoolgrootte moet groter zijn dan 290 leerlingen, maar is straks 287. Aanvrager kan de gemiddelde schoolgrootte als vanzelfsprekend vergroten door één van de scholen op te heffen of twee of meerdere van haar scholen samen te voegen. Wanneer het bestuur naar aantal scholen teruggaat van 64 naar 63 scholen wordt de gemiddelde schoolgrootte 292, juist twee leerlingen boven de gemiddelde schoolgrootte die aanvrager moet hebben om een beroep op de regeling van artikel 157 WPO te kunnen doen. Teneinde een beroep te kunnen doen op de regeling moest de minister voor 1 mei 2014 besluiten op de aanvraag als bedoeld in artikel 160, derde lid, van de WPO. De minister heeft aanleiding gezien te besluiten de regeling toe te passen, nadat aanvrager zijn besluit bekend heeft gemaakt per 1 augustus 2014 een school te sluiten, dan wel twee scholen samen te voegen. Van aanvrager mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de wet. Dit te meer omdat het een groot schoolbestuur is met een uitgebreide stafafdeling. Hiervan mag worden verwacht dat het een professioneel bestuur is en kennis heeft van relevante wet- en regelgeving. De CFTO heeft
3
tegelijkertijd niet de indruk, dat het bestuur er moedwillig op heeft aangestuurd om de situatie dermate nijpend te maken door lang te wachten met een aanvraag zodat een fusie, min of meer, onontkoombaar zou worden.
4. menselijke maat 2
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet fusietoets in het onderwijs blijkt dat de fusietoets is 3 bedoeld om te bevorderen dat onderwijsinstellingen zich op een menselijke maat organiseren. Een menselijke maat houdt in dat een onderwijsinstelling overzichtelijk is, zodat de betrokkenen en de belanghebbenden zeggenschap en keuzevrijheid hebben en zich samen verantwoordelijk weten voor de onderwijsinstelling en de lijnen van besluitvorming kort zijn. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat schaalgrootte van de onderwijsorganisatie van invloed is op legitimatie van bestuur en de keuzevrijheid van leerlingen, ouders en deelnemers voor onder meer richting of pedagogische-didactische aanpak. Door schaalvergroting kan die menselijke maat onder 4 druk komen te staan en kan een “democratisch gat” ontstaan. Dit democratisch gat ontstaat als de direct belanghebbenden bij de scholen zich niet langer eigenaar voelen van “hun” school, noch op relevante wijze een bijdrage kunnen leveren aan onder meer belangrijke besluitvorming van het bestuur van de school of instelling. 4.1 Beoordeling gevolgen fusie ten aanzien van schaalgrootte De omvang van De Pijler neemt door de fusie toe. Er ontstaat een basisschool met dit schooljaar samen 632 leerlingen (op basis van de telgegevens van 1 oktober 2013). Dit is vergeleken met de gemiddelde schoolgrootte in Nederland een relatief grote school. Slechts 5% van de basisscholen in Nederland overstijgt een omvang van vijfhonderd leerlingen. De memorie van toelichting licht de toetsdrempel voor fusies waarbij een school ontstaat van meer dan vijfhonderd leerlingen verder toe: “Voor scholenfusies is de drempel gesteld op 500 leerlingen (ongeveer twee maal de huidige gemiddelde schoolgrootte in het primair onderwijs). Scholen die na fusie meer dan 500 leerlingen 5 tellen, zijn uit oogpunt van de menselijke maat toetsplichtig.” De wetgever heeft met de invoering van de Wet fusietoets voor het primair onderwijs een grens vastgesteld. Indien de omvang van de fusieschool onder die grens blijft meent de wetgever dat de menselijke maat op de school gewaarborgd blijft. Het enkele feit dat in het onderhavige geval die grens ruim overschreden wordt is evenwel onvoldoende te oordelen dat hier sprake is van een belemmering van de variatie in het onderwijsaanbod op significante wijze. Het effect van de voorgenomen fusie heeft aldus aanvrager tot gevolg dat het leerlingaantal voor de school die overblijft met maximaal dertig leerlingen toeneemt. Het effect op de schaalgrootte van de fusieschool is daarom beperkt. 4.2 Beoordeling gevolgen fusie ten aanzien van lijnen van besluitvorming Noordereiland is vooralsnog een zelfstandige school. Deze houdt op te bestaan; de locatie op het Noordereiland zal worden gesloten. Doordat de ontvangende school beperkt in omvang toeneemt heeft dit geen gevolgen voor de lijnen van besluitvorming voor de fusieschool. Hooguit kan worden gesteld dat de leerlingen die eerst op de kleine school Noordereiland onderwijs ontvingen, straks zullen staan ingeschreven bij een relatief grote school waardoor de afstand tussen deze leerlingen (samen met hun ouders) en de leiding van de school als groter kan worden ervaren. De commissie is
2
Stb. 2011, 95. Kamerstukken II 2008/09, 32 040, nr. 3. 4 Monique Turkenburg, Schoolbesturen over goed bestuur en de maatschappelijke opdracht van de school,(rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau), Den Haag: juli 2008, p.20. 5 Kamerstukken II 2008/09, 32 040, nr. 3, p.11. 3
4
evenwel niet gebleken dat door de voorgenomen fusie bijvoorbeeld behoefte zal ontstaan aan een nieuwe managementlaag waardoor de lijnen van besluitvorming ook de facto toe zouden nemen.
5. Interne en externe legitimiteit van het fusieproces Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de fer primair een instrument is voor belanghebbenden om inzicht te krijgen in motieven, doelen en effecten van de fusie, en om daarop invloed te kunnen 6 uitoefenen. Voor het bestuur dient de fer om draagvlak onder de belanghebbenden te krijgen. Het is een vorm van transparantie waarmee het bestuur zich verantwoordt over fusievoornemens. Indien de fer de vereiste elementen bevat kunnen belanghebbenden zich een goed oordeel vormen over de noodzaak of wenselijkheid van een fusie en zijn ze optimaal betrokken. Daarnaast is de fer een middel om te toetsen of instellingen een zorgvuldig proces hebben doorlopen. Het gaat om de vraag of het voornemen om te fuseren voldoende is gelegitimeerd onder de belanghebbenden. 5.1 Interne legitimiteit In artikel 64b, eerste lid, van de WPO is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van een door de rechtspersoon of rechtspersonen opgestelde fer en een schriftelijke verklaring van instemming met de fusie door de betrokken (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraden. DUO heeft de instemmende verklaring gedateerd op 28 april 2014 van de medezeggenschapsraad van De Pijler ontvangen. Uit de verklaring blijkt dat op 24 april 2014 overleg heeft plaatsgevonden tussen de voorzitter het college van bestuur van BOOR. De voorzitter heeft toen een aantal toezeggingen gedaan die ertoe hebben geleid dat de medezeggenschapsraad op 28 april 2014 de instemmende verklaring heeft afgegeven. De voorzitter van het college van bestuur heeft onder meer toegezegd de locatie op het Noordereiland te sluiten en dat de fusiemiddelen geheel ten faveure van De Pijler zullen worden ingezet. In de verklaring wordt verder gewag gemaakt van een fusieplan dat wordt uitgevoerd. Uit de verklaring blijkt tevens dat er intensief overleg heeft plaatsgevonden tussen het bevoegd gezag en de medezeggenshapsraad en dat dit overleg ook voor de verdere afwikkeling van de fusie zal worden voortgezet. Nadere afspraken zullen onder meer worden gemaakt over het verder regelen van de effecten van de fusie op groepsniveau en de ondersteuning van de directeur van De Pijler. DUO ontving tevens de instemmende verklaring van de medezeggenschapsraad van Noordereiland, afgegeven in december 2013. Ook in deze verklaring wordt gewag gemaakt van het fusieplan. Uit deze verklaring blijkt dat het fusieplan op enig moment zal worden voorgelegd aan de afzonderlijke geledingen van de medezeggenschapsraden van beide scholen. Gezien het voorgaande heeft de CFTO geen aanleiding te veronderstellen dat de voorgenomen fusie extern draagvlak ontbeert. 5.2 Externe legitimiteit Voor het succes van een fusie van onderwijsinstellingen is van belang dat er naast interne legitimiteit ook sprake is van externe legitimiteit. Om deze reden heeft de Tweede Kamer erop aangedrongen, dat onderwijsinstellingen bij fusies ook advies moeten vragen aan de colleges van burgemeester en wethouders van betrokken gemeenten. In het advies moet door de colleges worden ingegaan op de wenselijkheid van de voorgenomen fusie. Het advies maakt onderdeel uit van de fer. De commissie heeft kennisgenomen van het voorstel van 15 juli 2014 van het college aan de gemeenteraad, om te besluiten tot een fusie van beide scholen én de school Noordereiland niet zelf in stand te zullen houden. De commissie heeft tevens kennisgenomen van het besluit naar aanleiding van het voorstel, en het positieve advies over de voorgenomen fusie, eveneens afgegeven op 15 juli 2014. 6
idem.
5
Gezien het voorgaande heeft de CFTO geen aanleiding te veronderstellen dat de voorgenomen fusie extern draagvlak ontbeert.
6. Effect op keuzevrijheid In artikel 64c, eerste lid, van de WPO wordt de fusietoets omschreven. De kern van de toets betreft het begrip keuzevrijheid. De minister kan goedkeuring onthouden indien als gevolg van de fusie de daadwerkelijke variatie van het onderwijsaanbod, zowel in het opzicht van richting als van pedagogisch-didactische aanpak binnen het voedingsgebied van de te fuseren scholen of rechtspersonen, op significante wijze wordt belemmerd. 6.1 Effect van scholenfusie binnen een straal van 10 kilometer Artikel 11 van de Regeling en beleidsregels fusietoets in het onderwijs (hierna: de Regeling) licht nader toe dat indien er als gevolg van de institutionele fusie minder dan twee scholen overblijven zowel in het opzicht van richting als pedagogisch-didactische aanpak, in een straal van 10 kilometer gerekend vanaf het vestigingsadres van de hoofdvestiging van de school in ieder geval sprake is van een belemmering van de variatie in het onderwijsaanbod op significante wijze. In een straal van 10 kilometer rond de scholen die op het punt staan te fuseren zijn bijna 290 scholen gehuisvest. Het aanbod aan pedagogisch didactische aanpakken wijzigt niet en alle denominaties blijven ruim vertegenwoordigd (bijlage 1). 6.2 Effect op de keuzevrijheid Ook andere omstandigheden dan het aanbod binnen een straal van 10 kilometer kunnen leiden tot een oordeel dat sprake is van een significante belemmering van de daadwerkelijk variatie in het onderwijsaanbod op significante wijze als bedoeld in de Wet. Onder meer de geografische kenmerken van het gebied waarin de fusie plaatsvindt kunnen ertoe leiden dat ook afbreuk van het onderwijsaanbod in een kleiner gebied leidt tot een belemmering op significante wijze. In de Tweede Kamer is gesproken over het behoud van een keuze binnen een aanzienlijk kleiner gebied dan de straal van 10 kilometer, namelijk binnen een straal waar “ieder kind met een fiets met 7 zijwieltjes naar zijn school toe kan fietsen.” Elders in onderwijswetgeving zijn om vergelijkbare redenen andere normen omschreven, bijvoorbeeld die met betrekking tot het recht van ouders op vanuit de overheid bekostigd leerlingenvervoer. Interessant is ook de recente verhandeling in de bundel over krimp in het onderwijs, gepubliceerd onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse Vereniging voor onderwijsrecht (NVOR), waarin (onder meer) nader wordt ingegaan op de aanvaardbare afstand tussen woning en school, besproken bij de totstandkoming van de 8 Leerplichtwet 1969. Tot 1969 bevatte die wet een vrijstelling van de leerplicht als het kind niet kon worden ingeschreven op een school binnen “redelijke afstand”. Destijds was de gedachte dat er onderscheid gemaakt kon worden in wat een “redelijke afstand” is naar leeftijd: bijvoorbeeld voor leerplichtige jonger dan 11 jaar werd een afstand van 5 kilometer als redelijk gezien, voor een oudere leerplichtige, maar jonger dan 13 jaar, 10 kilometer en voor leerplichtigen van 13 jaar of ouder minder dan 15 kilometer. Deze vrijstellingsgrond is uit de wet verdwenen, omdat de regering heeft verzekerd het leerlingenvervoer te blijven financieren. In de voorliggende fer staat dat er nog genoeg keuze voor ouders blijft bestaan, nu er nog drie andere scholen van Stichting BOOR in de wijk zijn gevestigd. De afstand tussen De Pijler en Noordereiland is 1,6 km. De andere openbare scholen in die omgeving zijn: De Dukdalf (brinnummer 19AW) en De Clipper (brinnummer 19BE). Verder zijn de volgende scholen nog met postcode 3071: rooms7
Kamerstukken II 2012/13, 31 293, nr. 180. mr. dr. Theo Storimans, Krimp, de lakmoesproef van het recht op onderwijs en het onderwijsrecht, (symposiumbundel Nederlandse Vereniging voor Onderwijsrecht), Den Haag: 2013, p. 11-37). 8
6
katholieke school Agnessch van Kath (brinnummer 17AP), De Wissel (brinnummer 24PB) op algemeen bijzondere grondslag en de protestants-christelijke Heemskerkschool (brinnummer 16WJ). Allen zijn gelegen op de kop van Zuid (bijlage 2). 6.3 Conclusie effect op de keuzevrijheid Noordereiland is een stadseiland. Op dit stadseiland zal de enige school voor basisonderwijs verdwijnen. Aanvrager geeft aan dat wanneer de locatie wordt gesloten, dat betekent dat er een extra reistijd ontstaat van ongeveer 10 minuten voor de leerlingen die overgaan naar De Pijler. Hoewel dit voor ouders en leerlingen een ingrijpende achteruitgang kan zijn, is dit geen onredelijke of maatschappelijk onaanvaardbare vergroting van de relatieve reisafstand, naar het oordeel van de commissie. De scholenfusie leidt daarom naar het oordeel van de commissie niet tot een daadwerkelijke belemmering van de variatie in het onderwijsaanbod op significante wijze als bedoeld in artikel 64a, twee lid, onder aanhef en onder a, van de WPO en artikel 11 van de Regeling.
7. Rechtvaardigingsgronden voor fusie De motieven voor fusie worden hieronder behandeld om recht te doen aan de fusie-aanvraag. Artikel 19 van de Regeling bepaalt daarbij dat rechtvaardigingsgronden voor fusie in ieder geval kunnen zijn: • • •
De omstandigheid, dat bij het achterwege blijven van de fusie de continuïteit of de variatie van het onderwijsaanbod in gevaar komt; De omstandigheid dat bij het achterwege blijven van de fusie de kwaliteit van het onderwijs in redelijkheid niet geborgd kan worden, en De omstandigheid dat er binnen de beschikbare financiële middelen geen alternatieve mogelijkheden dan fusie te vinden zijn.
Deze opsomming is niet limitatief. De CFTO beoordeelt daarom altijd of door de fuserende besturen nog andere gronden zijn aangedragen die als rechtvaardiging kunnen dienen. Uit de beoordeling van de urgentie van de aanvraag onder 3 volgt tevens de rechtvaardiging van de voorgenomen fusie; wanneer deze achterwege blijft zal de continuïteit en de variatie van het onderwijsaanbod in gevaar komen. Blijft de fusie achterwege, dan is aannemelijk dat één van de scholen van aanvrager zal moeten worden opgeheven, omdat de gemiddelde schoolgrootte van de scholen van aanvrager het in stand houden van zijn scholen onder de opheffingsnorm niet langer rechtvaardigt. Bekostigingsvoorwaarden schrijven dan voor dat de scholen onder de opheffingsnorm moeten worden opgeheven.
8. Conclusie Aanvrager heeft de commissie verzocht diens aanvraag met spoed te behandelen. Gezien de voor hem belangrijke datum 1 augustus 2014 nadert, constateert de commissie dat aanvrager een belang heeft bij een spoedige behandeling van de aanvraag en besluit de aanvraag met spoed te behandelen. Door de voorgenomen institutionele fusie ontstaat geen belemmering van de variatie van het onderwijsaanbod op significante wijze als bedoeld in de Wet en de Regeling. Weliswaar verdwijnt op het Noordereiland in Rotterdam de laatste school voor basisonderwijs, binnen een straal van 10 kilometer rond de school blijft een ruim en gevarieerd onderwijsaanbod in stand. Voor de ouders van de leerlingen blijven voldoende keuzemogelijkheden en reële alternatieven voor het onderwijs dat het best bij hen aansluit, behouden. Het college van bestuur van BOOR ziet zich gesteld voor de situatie, dat een toepassing van de gemiddelde schoolgrootte-regeling ertoe leidt dat de gemiddelde schoolgrootte onder het voorgeschreven minimum gedaald is en als gevolg hiervan liefst 23 scholen met opheffing worden
7
bedreigd. Om alsnog te kunnen voldoen aan de gemiddelde schoolgrootte voor de toepassing van de regeling moet dit gemiddelde opgevijzeld worden. Dit kan aanvrager realiseren door het laten opgaan van één van zijn scholen in een ander. Daarbij is de keuze van het bestuur gevallen op de kleine school op het Noordereiland. De CFTO onthoudt zich van een oordeel over deze keuze en constateert alleen, dat de beide medezeggenschapsraden hiermee hebben ingestemd. Tot slot heeft de CFTO begrepen dat het bestuur van Stichting BOOR nadenkt over de toereikendheid van een grootstedelijke situatie waarin een derde van de scholen een leerlingaantal heeft onder de opheffingsnorm.
9. Advies Alles overwegende adviseert de Commissie Fusietoets Onderwijs de minister om goedkeuring niet te onthouden aan de voorgenomen institutionele fusie van De Pijler en Noordereiland, beide scholen ressorterend onder het bevoegd gezag van Stichting BOOR. Het advies is aldus vastgesteld te Den Haag, 21 juli 2014 , door de Commissie Fusietoets Onderwijs. Namens deze, de voorzitter,
prof. dr. A.M.L. van Wieringen
8
Bijlage 1: Het aantal verschillende scholen in een straal van 10 kilometer rond de fuserende scholen
9
Bijlage 2: Scholen in de Kop van Zuid
10