_ÉççêÇÉäáåÖ=î~å=ÉÉå=éê~âíáëÅÜ íçÉé~ëÄ~êÉ=ãçåëíÉêåÉãáåÖJ=Éå ~å~äóëÉãÉíÜçÇáÉâ=îççê=ÇÉ=ÄÉé~äáåÖ î~å=ÜÉí=ÖÉÜ~äíÉ=~~å=~ëÄÉëíîÉòÉäë=áå éìáåÖê~åìä~íÉå
Samen maken we morgen mooier.
Documentbeschrijving 1. Titel publicatie
Beoordeling van een praktisch toepasbare monsterneming- en analysemethodiek voor de bepaling van het gehalte aan asbestvezels in puingranulaten
2. Verantwoordelijke uitgever
3. Aantal blz.
Henny De Baets, OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen
4. Wettelijk depot nummer
D/2008/5024/62
6. Publicatiereeks
Beleidsdocumenten
24
5. Aantal tabellen en figuren
15 tabellen en 2 figuren
7. Datum publicatie
September 2008
8. Trefwoorden
bouw- en sloopafval/puingranulaten/nuttige toepassing
9. Samenvatting
Dit onderzoek heeft als doel te komen tot een eenduidige benadering van het probleem “asbest in puin” door het formuleren en uitwerken van adequate oplossing. Een praktisch toepasbare methodiek voor de identificatie van asbestverdachte materialen in het uitgaande puin(granulaat) bij de breker wordt geëvalueerd. Op basis van de resultaten en hun beoordeling, kunnen beleidsaanbevelingen geformuleerd worden en kunnen te nemen maatregelen door de producent, de afvalbeheerders en de betrokken overheden (gemeenten en de OVAM) worden voorgesteld om de contaminatie van het puin tot een minimum te beperken. Handhaving van een dergelijke norm zal in belangrijke mate afhangen van een ver doorgedreven selectieve sloop van de gebonden asbestproducten en een doorgedreven acceptatiebeleid op de breekwerf.
10. Begeleidingsgroep en/of auteur
OVAM - VITO - Coördinatiegroep bouw- en sloopafval
11. Contactperso(o)n(en)
Marc Hermans, 015 284 332 - Patrick Berghmans (VITO)
12. Andere titels over dit onderwerp
Beleidsnota asbestbeheersing - brochure Gegevens uit dit document mag u overnemen mits duidelijke bronvermelding. De meeste OVAM-publicaties kan u raadplegen en/of downloaden op de OVAM-website: http://www.ovam.be
_ÉççêÇÉäáåÖ=î~å=ÉÉå=éê~âíáëÅÜ íçÉé~ëÄ~êÉ=ãçåëíÉêåÉãáåÖJ=Éå ~å~äóëÉãÉíÜçÇáÉâ=îççê=ÇÉ=ÄÉé~äáåÖ î~å=ÜÉí=ÖÉÜ~äíÉ=~~å=~ëÄÉëíîÉòÉäë=áå éìáåÖê~åìä~íÉå
Inhoud
1
Samenvatting
2
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Inleiding Probleemstelling Doelstelling Normering asbest bij hergebruik puin Representativiteit van de monsterneming PTV 406 identificatieproef voor puingranulaten
4 4 5 7 7 9
3 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3
Validatiegegevens van de screening van asbest in puin Meetprogramma Meetopzet van specifieke metingen Screening asbest in puingranulaten Bepaling asbest in puingranulaten Analyse en bemonsteringsmethoden Herhaalbaarheid Systematische afwijking Efficiëntie
11 11 11 11 11 12 12 15 18
4
Algemeen besluit en aanbevelingen
21
1
1
Samenvatting
Aanleiding en doel onderzoek De dienst Anorganische Afvalstoffen van de OVAM wordt regelmatig geconfronteerd met situaties waarbij puingranulaten worden aangewend die een hoeveelheid gebonden asbest bevatten in de vorm van asbest-cement-brokstukken. Hierbij dringt zich een meer concrete reglementering op voor asbest in afvalstoffen, welke in aanmerking komen voor nuttige toepassing als secundaire bouwstoffen. Doelstelling van het project is te komen tot een eenduidige benadering van het probleem “asbest in puin” door het formuleren en uitwerken van adequate oplossingsrichtingen, wat moet leiden tot het uniformeren van de wijze waarop wordt omgegaan met asbest in puin. Een praktisch toepasbare methodiek voor de identificatie van asbestverdachte materialen in het uitgaande puin(granulaat) bij de breker is geëvalueerd. Normering en aanbevelingen Als overgangsmaatregel wordt het volgende normstelsel door de sector voorgesteld om als pragmatische procedure te volgen bij de controle van de asbest in puin, waarbij de PTV406 identificatieproef (Protocol voor visuele screening asbest in puin) van COPRO wordt gehanteerd. De controle zal in eerste instantie worden voorzien op het niveau van de verwerker (depot) en bij de aanwending van het puin als secundaire grondstof. De VZW COPRO kan hierbij optreden als onafhankelijk controleorganisme. Zelfcontrole
Keuring zelfcontrole
Instantie
COPRO/breker
Erkend labo
Toetsing
PTV406
NEN5897
Methode
Identificatieproef
Asbest analyse
Toetsingswaarde 1000 mg/kg** (bij visuele inspectie) Normwaarde 100 mg/kg Type deeltjes*
asbestverdacht
asbesthoudend
Frequentie
1/5 productiedagen
4 x per jaar
* : de concentratie wordt bepaald op basis van het type deeltje ** : bij het voorkomen van duidelijk zichtbare hoeveelheden niet-hechtgebonden (vrije) asbestmaterialen, moet een keuring m.b.v. NEN 5897 worden uitgevoerd.
De betrokken schakels in de asbestketen (onder meer slooplocatie, sorteerbedrijf, puinbreker, toepassing) en de daarbij behorende handelingen (asbestinventarisatie, slopen, vrijgavemeting, acceptatie, afzet) moeten in kaart gebracht en in de praktijk beoordeeld worden. Een doorgedreven evaluatie van hoe zicht en greep te krijgen op de asbestketen in bouwmaterialen, het lekdicht maken van ketens en de handhaving op overdrachtsmomenten in de ketens, is belangrijk voor een samenhangend overheidstoezicht op de verschillende stappen in de keten. Voor een volledige en gedetailleerde risico-beoordeling wordt aanbevolen om het huidige databestand uit te breiden met meer meetresultaten uit de praktijk en op basis hiervan zodoende de voorgestelde normering te herevalueren. Op basis van een uitgebreid databestand kan een voorstel worden geformuleerd voor een gestructureerde controle van de asbestketen en een protocol voor het toetsen van het maximaal toelaatbaar gehalte aan asbestvezels in gebroken puin(granulaten), welke in aanmerking komen voor nuttige toepassing 2
als secundaire bouwstof. Ook eventuele ongewenste situaties en de mogelijke consequenties kunnen dan in beeld worden gebracht. Op basis van de resultaten en hun beoordeling, kunnen beleidsaanbevelingen geformuleerd worden en kunnen te nemen maatregelen door de producent, de afvalbeheerders en de betrokken overheden (gemeenten en de OVAM) worden voorgesteld om de contaminatie van het puin tot een minimum te beperken. Handhaving van een dergelijke norm zal in belangrijke mate afhangen van een ver doorgedreven selectieve sloop van de gebonden asbestproducten en een doorgedreven acceptatiebeleid op de breekwerf.
3
2
Inleiding
2.1
Probleemstelling De OVAM wordt regelmatig geconfronteerd met situaties waarbij puingranulaten worden aangewend die een hoeveelheid gebonden asbest bevatten in de vorm van asbest-cementbrokstukken (Bouw-en sloopafval brochure van de OVAM) [4]. Hierbij dringt zich een meer concrete reglementering op voor asbest in afvalstoffen welke in aanmerking komen voor nuttige toepassing als secundaire bouwstoffen. In principe moet een dergelijke reglementering mogelijke risico’s achteraf die het gevolg zouden zijn van het gebruik van puingranulaten als secundaire bouwstoffen vooraf uitsluiten. Ook de mogelijke gezondheidsrisico’s bij het breken zelf moeten uiteraard voldoende worden afgedekt. Een aantal argumenten doet vermoeden dat het bouwafval dat gerecycleerd wordt, niet altijd vrij is van asbest : — tijdens de sloop wordt regelmatig asbest aangetroffen (geen inventarisatie asbest uitgevoerd vóór de sloop) — de aanwezigheid van asbest in puingranulaten kan niet altijd worden vermeden, gezien een beperkt aantal asbesthoudende toepassingen niet altijd op visueel waarneembare plaatsen aanwezig zijn in te saneren of te slopen gebouwen. Het als zodanig aanwezige asbest wordt niet selectief verwijderd en wordt met andere afvalstromen vermengd. — de kennis over de materialen die asbest bevatten door de personen die ze moeten beheren, is vaak beperkt — het door de brekers en sorteerstations gesorteerde puin blijkt op een onvoldoende gekend niveau verontreinigd te zijn met asbest (beperkt steekproefsgewijs onderzoek (Berghmans, 2003) [3] — verontreiniging is toe te schrijven aan illegale lozing, onwetendheid bij particulieren, kleine aannemers die het puin bij sorteerders afleveren en illegale sloop zonder inventaris Ondanks een acceptatiebeleid verklaren de vergunde brekers dat het niet mogelijk is om alle asbestplaten uit de binnenkomende vrachten te weren. Daardoor zal een aantal asbesthoudende platen toch nog gebroken worden, waardoor vrije asbestvezels in de puingranulaten terechtkomen. De exploitant heeft er dus alle belang bij om de asbestplaten via een streng acceptatiebeleid zoveel mogelijk te weren. De beste preventie geschiedt echter aan de bron van het sloopproces. Een “selectief sloopbestek” is nog niet in de wetgeving opgenomen. Hierbij wordt gesteld dat bij de beoordeling van asbest in puin er rekening dient te worden gehouden met de voorafgaande fasen zoals het verwijderen bij de slopers, de opslag en verwerking bij sorteerders en brekers, en niet enkel een controle te voorzien bij het moment van aanwending. Er moeten voldoende controles en maatregelen zijn om asbesthoudende materialen gescheiden te houden bij de bron, nl. bij de verwijdering van de asbesthoudende materialen. Eenmaal dat de asbesthoudende materialen in de afvalstroom terechtkomen, zijn relatief hoge inspanningen nodig om de diffuse verspreiding en dus een contaminatie van het leefmilieu in brede zin tegen te gaan. Wanneer bij aangewend puin, asbest wordt aangetroffen zal het geheel als verdacht worden beschouwd en zodanig dienen behandeld te worden. Bij overschrijding van de grenswaarden wordt de verontreinigde partij beschouwd als een afvalstof en dient deze te worden afgevoerd naar een specifieke stortplaats. Bij de handhaving van de asbestregels is een groot aantal overheidsinstanties betrokken, die ieder hun aandeel moeten leveren. Het betreft onder meer de OVAM (asbest in bodem, verwerking bouw- en sloopafval en eindverwerking van asbest en asbesthoudende afvalstoffen) (Asbest en asbestafval : brochure de OVAM) [2], de Arbeidsinspectie (arbeidsomstandigheden) de gemeenten (sloop bouwwerken en containerparken) en de Milieu-inspectie (sloop asbestobjecten, asbestwegen). 4
Binnen de asbestsloopketen is sprake van allerlei overdrachtsmomenten: slopen van asbesthoudende bouwwerken en objecten, transport van asbestafval en overig vrijkomend bouw- en sloopafval (BSA), opslag en be-/verwerking van asbesthoudend afval en BSA en het toepassen van BSA als bouwstof. In figuur 1 is dit schematisch weergegeven.
Opslag
T
Stortplaat
asbest
asbest
T gebouw
sloop
T Depot BSA
Sortering
containerpar
BSA
breker
hergebruik puin(granulaa t)
T: Transport Figuur 1:
Schematische weergave asbestsloopketen.
Deze overdrachtsmomenten vereisen bij de handhaving bijzondere aandacht, omdat zij gepaard gaan met verandering van actor (bijvoorbeeld eigenaar bouwwerk – sloopbedrijfbreker) en de van toepassing zijnde of nog in te voeren voorschriften (asbest op de werkplaats asbestinventaris en verwijdering). Bepaalde spelers in deze keten, zoals asbestverwijderingsbedrijven en transporteurs, zijn “mobiel” waardoor hun activiteiten veelal op regionale en nationale schaal plaatsvinden. Hierdoor zijn zij moeilijker te “identificeren” en daardoor te controleren. Deze aandachtsgebieden vereisen een specifieke organisatie van de handhaving, die bereikt kan worden met ketenhandhaving. Uit het voorafgaande is duidelijk geworden dat het toezicht op de naleving van de regels die betrekking hebben op een keten van handelingen met asbest (slopen, afvoer, verwerking) onvoldoende toereikend is. Om de gesignaleerde problemen op het gebied van toezicht en handhaving van de asbestregelgeving op te lossen is een structurele aanpak noodzakelijk, waarbij ketenhandhaving een aanvullend instrument kan zijn.
2.2
Doelstelling Met de op stapel zijnde wijzigingen van VLAREA ten aanzien van het werken met secundaire materialen, worden marktpartijen meer geconfronteerd met het vastleggen van de milieuhygiënische kwaliteit van steenachtige bouwmaterialen. Hiermee is een behoefte ontstaan aan genormaliseerde en gevalideerde voorschriften die het te volgen traject, van monsterneming tot en met analyseren en toetsing aan de eisen, vastleggen. In 2003 werd de studie “Onderzoek naar het maximaal toelaatbaar gehalte aan asbestvezels in puingranulaten” in opdracht van de OVAM afgewerkt (Berghmans P, 2003) [3]. De concentratiebepaling van asbest in puin en puingranulaten is voor een belangrijk deel gebaseerd op de NEN 5897 “Monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en granulaat”. De globale meetonzekerheid op de bepalingsmethodiek van de NEN 5897 is echter statistisch onvoldoende gevalideerd voor depotkeuring. Met name de representativiteit van de monsterneming is onvoldoende onderzocht en er zijn nog onvoldoende vergelijkingsmetingen uitgevoerd in verschillende praktijksituaties. Op basis van de resultaten van deze studie, wordt een eerste aanzet gegeven voor het invullen van een normering voor asbest in puin(granulaat). In verband met het hoge risico op verspreiding van niet-hechtgebonden asbest (Addison, 1988) [1], wordt een onderscheid 5
gemaakt tussen hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbestverontreiniging. Hierbij wordt voorgesteld om de toetsing aan de norm uit te voeren volgens een ‘gewogen variant’. Dit betekent dat de concentratie niet-hechtgebonden asbest een factor 10x zwaarder wordt meegerekend als de concentratie hechtgebonden asbest. Een hergebruikwaarde voor asbesthoudend puin(granulaat) wordt voorgesteld van 100 mg asbest per kg puin(granulaat), welke eveneens als grenswaarde kan worden gehanteerd. Als overgangsmaatregel wordt voorgesteld om een project -stand van zaken-, waarbij een evaluatie zal worden uitgevoerd van de huidige verontreinigingsgraad op het niveau van de verwerker van zowel puin(granulaten) als zeefzand (depot). De VZW COPRO zal hierbij optreden als onafhankelijk controleorganisme. De (visuele) identificatieproef voor puingranulaten in het Technisch Voorschrift PTV406 werd hiervoor aangepast. Hierbij wordt de aanwezigheid van visueel waarneembare asbestverdachte materialen apart vermeld. Het is de bedoeling om zowel de brekers als de sorteerders op te volgen: voor wat betreft de sorteerders zijn er ongeveer 20 aangesloten bij de VSO waarvan er ongeveer 10 een COPRO-certificaat hebben (meestal met mobiele breker). De frequentie van de monsterneming zal samenvallen met de huidige controles zoals deze voorzien zijn door COPRO voor de brekers en de sorteerders in de PTV406 procedure. Het project binnen deze studie heeft als doelstelling de evaluatie van de aangepaste identificatieproef en de beoordeling van de huidige verontreinigingsgraad van asbest in puin. Voor de begeleiding van dit project worden volgende acties voorzien: Stap 1: Begeleiding organisatie workshop “Herkennen van asbestverdachte materialen” (cementmaterialen). Vooraf wordt een voorlichtingsdag georganiseerd op gebied van herkenbaarheid van de meest voorkomende asbesthoudende materialen voor de personen die op het terrein actief zijn met de aanvaarding van de afvalstoffen. Stap 2: Aanduiden van de relevante gegevens en opstellen van een type rapportering voor de verdere uniforme verwerking van de dataset van COPRO. Stap 3: Theoretische beoordeling van de concentratieschatting a.h.v. de identificatieproef PTV406 ter bepaling van de concentratie asbest in een deelpartij. Stap 4: Performantie testen op de PTV406 identificatieproef voor asbest waarbij de vergelijkbaarheid tegenover de NEN 5897 wordt geëvalueerd a.h.v. een steekproef van een 10tal concentratiebepalingen bij de dubbel stalen. Bij de COPRO keuring zal gecontroleerd worden op asbestverdachte materialen met behulp van de visuele identificatieproef PTV406. Hierbij worden monsters van minstens 10 kg dubbel genomen en genummerd. In eerste instantie betekent dit dat bij de PTV406 identificatieproef de korrelgrootte < 4 mm niet wordt onderzocht. De validatie vindt plaats aan de hand van het beoordelen van de prestatiekenmerken van de identificatieproef (onder andere uitvoerbaarheid, geschiktheid, juistheid, herhaalbaarheid, systematische afwijking en vergelijkbaarheid met NEN-5897). In tweede instantie wordt de representativiteit van de monsters (zeeffracties > 4 mm) beoordeeld. Hiervoor wordt een 5-tal concentratiebepalingen uitgevoerd op de zeeffractie < 4 mm (dubbel stalen) (inclusief TEM analyse van de vrije vezels in de kleinste zeeffractie < 250 µm). Er zal een verband gezocht worden tussen de visuele analyse (zeeffractie > 4 mm) en de totaalanalyse (inclusief de zeeffracties < 4 mm) (NEN 5897 + TEM analyse). Stap 5: Besluitneming over de basis kenmerken van de PTV406 asbestidentificatieproef en beoordeling van de praktische toepassing, kosten en kwaliteitsborging van het PTV406 protocol.
6
2.3
Normering asbest bij hergebruik puin Uit labosimulatie metingen van TNO (Tromp et al., 1994) [7], uitgevoerd in een worst-case scenario op hechtgebonden materialen, blijkt dat bij het breken van een 10 – 15 % chrysotiel asbestcementplaat, er gemiddeld 140 vezels per cm² breukvlak in de omgevingslucht worden vrijgesteld. De vrijgestelde deeltjes bestaan hoofdzakelijk uit vezelbundels gebonden aan cementmatrixdeeltjes. De emissie van vezels wordt hoofdzakelijk bepaald door het primaire breekproces en in veel mindere mate als gevolg van andere niet-destructieve vervolgactiviteiten. Bijkomend, echter in veel mindere mate, kan het type asbest en de concentratie een rol spelen in het proces van vezelsvrijstelling uit de matrix. Amfiboolvezels vertonen een mindere binding met cementdeeltjes en worden verwacht makkelijk blootgesteld te worden aan het oppervlak van verweerde producten. Voor de toetsing aan de hergebruik norm wordt gebruik gemaakt de grenswaarde van 100 mg/kg. In verband met het hoge risico op verspreiding van niet-hechtgebonden asbest wordt een onderscheid gemaakt tussen hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbestverontreiniging. De te toetsen concentratie is een gewogen waarde van de concentraties van niethechtgebonden en hechtgebonden asbest (telkens 95 % bovengrens) en vertaald zich in volgende formule : puin puin puin Casbest (mg / kg ) = 10 × Cniet − hecht + Checht
Dit betekent dat de concentratie niet-hechtgebonden asbest een factor 10x zwaarder wordt meegerekend als de concentratie hechtgebonden asbest. De hergebruikwaarde voor asbesthoudend puin(granulaat) wordt gelijk gesteld aan de genoemde grenswaarde van 100 mg asbest per kg puin(granulaat). Voor de keuring van de aanwezigheid van asbest in het puin(granulaat) bij de breker, wordt voorgesteld om een 'getrapte' procedure te hanteren (zoals deze is aangeven in de NEN 5897), waarbij in een eerste fase een visuele inspectie in combinatie met een beperkte monsterneming wordt uitgevoerd. Pas in een tweede fase wordt een meer ingewikkelde en duurdere procedure ingeschakeld om de ernst en omvang van de verontreiniging te kwantificeren.
2.4
Representativiteit van de monsterneming Indien de heterogeniteit van de verontreiniging kwantitatief niet gekend is vóór de bemonstering zijn er twee mogelijkheden. Ofwel kan men een groot aantal individuele stalen bemonsteren en analyseren, waarbij dan de verontreinigingsgraad kan worden gerelateerd aan een gemiddelde, mediaan of 95 percentiel. Dit is een dure optie daar er enorm veel analyses dienen te worden uitgevoerd, maar het verschaft rechtstreeks informatie over de heterogeniteit. Anderzijds kan men een bemonstering uitvoeren van een beperkt aantal stalen die worden samengesteld tot een mengmonster (zie onderstaande figuur 2). Het resultaat is dan representatief voor de gemiddelde concentratie van de verontreiniging. Deze optie is relatief goedkoop, maar heeft het nadeel dat ze slechts beperkte informatie kan verschaffen over de heterogentiteit. Hierbij kunnen dan volgende vragen worden gesteld : — Zijn (bestaande) monster voorbehandelingsprocedures in staat om een mengstaal voldoende te homogeniseren dat bestaat uit een aantal individuele stalen (grepen) ? — Hoeveel individuele stalen (grepen) moeten worden genomen om een voldoende representatieve schatting te kunnen uitvoeren van de verontreiniging in een depot ?
7
Locatie 100 g asbest 0.7 g 15 g
2000 ton puin 5g
1/1
230 g
Bemonstering
Locatie/laboratorium
Mengstaal <0,7 – 100> g
Voorbehandeling
Asbest-analyse
10 kg puin Fractie 1/200.000
Analytische monster
1 - 20 g asbest 15 g Fractie 1*10^-9
Evaluatie van de resultaten
Figuur 2:
Representatief ?
Desk
Ja, indien kwaliteit van alle stappen verzekerd is
Schematisch overzicht van het samenstellen van een representatieve monster
De heterogeniteit van de asbestverontreiniging in puin is onafhankelijk van de concentratie asbest in het depot. De hoeveelheid deelmonsters nodig voor een voldoende representatieve indruk v/d gemiddelde concentratie, kan statistisch worden beoordeeld op basis van de variatiecoëfficiënt van de bemonstering en analyse en de heterogeniteit van de contaminatie. Voor de meeste milieu- en aanverwante analysen geeft de volgende formule van de meetonzekerheid (cfr. CMA/6/A, punt 2.1 tot 2.4) een in praktijk haalbare en realistische benadering van de meetonzekerheid voor meetwaarden in het kritisch gedeelte (nabij toetsingswaarde) van het werkgebied : (CVtotaal)² = (CV R)² + Σ(CVsup,i)² Waarbij
CVtot = totale variatiecoëfficiënt CVR = reproduceerbaarheidsvariatiecoëfficiënt, in % CVsup,i = variatiecoëfficiënt van supplementaire onzekerheidsfactoren, in %
De heterogeniteit van een verontreiniging asbest in het depot kan ingeval van bv. 50 grepen worden bepaald volgens onderstaande formule : (CV)²gemeten = (CV)²analyse + (CV)²depot/50 Waarbij
CVanalyse = variatiecoëfficiënt monstervoorbereiding en analyse CVdepot = heterogeniteit van asbest in het depot
8
Om de heterogeniteit van de asbestverontreiniging in het depot te bepalen (CVdepot) moet dus de analytische fout op de analyse van asbest in puin (CVanalyse) gekend zijn. Deze waarde kan experimenteel worden bepaald door een groot aantal monsters te analyseren (wat erg duur is). Omwille van het ontbreken van de experimentele gegevens, kan de analytische onzekerheid ook op basis van operationele labo-ervaring worden geschat. In tabel 1 is de minimale greepgrootte (kg) en monstergrootte (kg) berekend in relatie tot de grootte van het puin(granulaat) (bron protocol partijkeuring NEN 5897) [6]. Maximale grootte asbesthoudende deeltjes (D95) (mm)
Minimale greepgrootte (kg)
Minimale monstergrootte bij partijkeuring (kg)
<5 5 – 10 10 – 20 20 – 30 30 – 40 40 – 50 50 – 75 75 – 100
0,05 0,1 0,5 1,5 3 6 18 40
10 15 50 150 300 500 1 000 2 000
Bron : NEN 5897[6] Tabel 1:
Minimale greepgrootte (kg) en monstergrootte (kg) in relatie tot de grootte van asbesthoudende deeltjes
In tabel 2 is een overzicht gegeven van de voornaamste specificaties gesteld bij de monsterneming (samenstelling van een verzamelmonster) conform NEN 5897 [6] en de PTV406 identificatieproef. NEN5897
PTV406
Partij
2000 ton
2500 ton
5000 ton
# laadschop(plaatsen) #grepen/plaats
50 1
4 4
6 4
Greepgrootte (kg)
3
3-5
3-5
Totaal # grepen
50
16
24
Tabel 2:
2.5
Tabel 2 : Overzicht van de criteria bij de monsterneming conform protocol partijkeuring NEN 5897 en de PTV406 procedure
PTV 406 identificatieproef voor puingranulaten De PTV 406 identificatieproef voor puingranulaten heeft als doel het visueel identificeren van gerecycleerde bouw- en slooppuingranulaten, door bepaling van het gehalte van een aantal categorieën van bestanddelen, zoals voor puin van beton en natuursteen, metselwerkmaterialen, andere steenachtige materialen, koolwaterstofmengsels, nietsteenachtige materialen, organische materialen en speciale materialen zoals asbest in gebonden toestand, kool, zwarte steenkoolhoudende leisteen, kleiklonters, ligniet, cokes, vuurvaste steen,...
9
De monsterneming gebeurt van de hoop volgens NBN EN 932-1. “Beproevingsmethoden voor algemene eigenschappen van toeslagmaterialen – Deel 1: Methoden voor monsterneming”. Berustend op de ervaring van monsternemingsprocedures, opgesteld door COPRO, werden een aantal praktische regels opgesteld. Met behulp van een laadschop worden op een aantal plaatsen verspreid in de hoop, een aantal bakken op zodanige wijze ontnomen dat een mengsel wordt gemaakt van de buitenzijde en van de kern van de hoop. Per plaats worden de ontnomen hoeveelheden met de laadschop gemengd tot ze homogeen zijn en worden dan gespreid op een laagdikte van ± 40 cm. Op iedere plaats worden dan een aantal grepen ontnomen. Per 5000 ton wordt volgens onderstaande tabel verzamelmonster ontnomen. Hoeveelheid
Aantal plaatsen in de hoop waar met laadschop geschept wordt
Minimum aantal grepen per plaats
x ≤ 2500 ton
4
4
2500 ton < x ≤ 5000 ton
6
4
Het monster wordt met een spleetverdeler gereduceerd tot een proefmonster conform NBN EN 933-1 met een minimum massa van 10 kg. Het proefmonster wordt gedroogd bij een temperatuur van 105 C ° ±5C ° en het droog gewicht genoteerd. Het monster wordt vervolgens gezeefd op de zeven van 63 - 31,5 - 8 en 4 mm. Voor de visuele inspectie worden de fracties 0/4 en > 63 mm niet verder geanalyseerd.
10
3
Validatiegegevens van de screening van asbest in puin
3.1
Meetprogramma Aan de hand van een 10-tal COPRO praktijkmonsters zijn drie prestatiekenmerken van de analysemethode vastgesteld, deze zijn: — Herhaalbaarheid van de visuele inspectie, m.n. de PTV406 methode vergeleken t.o.v. 2 onafhankelijke visuele inspecties uitgevoerd door VITO — Systematische afwijking van de berekende concentraties op basis van de inspecties t.o.v. de gemeten concentraties — Terugvinding van de visuele inspectie, nl. effectiviteit van de 1ste inspectie door 2de maal te controleren Aanvullend werden kwantitatieve metingen uitgevoerd om de representativiteit van de PTV406 identificatieproef (COPRO) te beoordelen (m.n. de inspectie op monsters samengesteld uit de zeeffracties > 4 mm), aan de hand van 5 concentratiebepalingen. Hiervoor werd op de dubbelstalen een analyse uitgevoerd conform de NEN 5897 waarbij alle zeeffracties worden meegenomen (inclusief de fractie < 4 mm). Bijkomend werd een concentratiebepaling (TEManalyse) uitgevoerd op de fijnste zeeffractie voor de aanwezigheid van de vrije vezels. De metingen moeten antwoord bieden aan in hoeverre een visuele inspectie (COPRO), waarbij enkel de zeeffracties > 4 mm wordt beoordeeld, voldoende representatief kan zijn voor een toetsing aan de norm. Bijkomend werd de correlatie tussen de visuele inspectie (zeeffractie > 4 mm) en de totale analyse conform de NEN 5897 (inclusief bepaling van de fijne vezelfractie) getoetst. Bij het onderzoek volgens NEN 5897 wordt het monster granulaat droog gezeefd. Daarna wordt elke zeeffractie opgesplitst in asbestverdacht materiaal en niet-asbestverdacht materiaal. De stukjes asbestverdacht materiaal worden volgens NEN 5896 geïdentificeerd met polarisatiemicroscopie en worden geschat op het massapercentage asbest. De totale hoeveelheid asbest wordt berekend op de totale hoeveelheid puin. Deze norm is enkel van toepassing voor de bepaling van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en granulaat met minder dan 80 % (V/V) grond. Voor granulaat bedraagt de bepalingsgrens ca. 2 mg asbest per kg granulaat, bij analyse van 9 kg monstermateriaal, na monstervoorbehandeling op locatie.
3.2
Meetopzet van specifieke metingen
3.2.1
Screening asbest in puingranulaten In een eerste fase werd een validatieonderzoek uitgevoerd om een globaal beeld te krijgen over de bruikbaarheid van de PTV406 identificatieproef, welke wordt gehanteerd bij het huidige acceptatiebeleid van COPRO. Aan de hand van een steekproef van een aantal reële puinstalen werden de prestatiekenmerken van deze bepalingsmethode getoetst. Bijkomend werd eveneens de concentratie bepaald conform NEN 5897 in een 10-tal stalen puin(granulaat) (mengpuin(granulaat)) afkomstig van de stalen die 4 tot 10 maal per jaar onder toezicht van COPRO worden bemonsterd bij vergunde breekinstallaties, en in een 10-stalen bouw en sloop afval afkomstig van vergunde sorteerders.
3.2.2
Bepaling asbest in puingranulaten In de tweede fase werd de representativiteit van de COPRO monsters (zeeffracties > 4 mm) beoordeeld, waarbij op 5 puinmonsters (dubbel stalen) de totale concentratie asbest werd bepaald conform de NEN 5897 (inclusief de zeeffractie < 4 mm en de TEM analyse van de vrije vezels). Er wordt een verband gezocht tussen de visuele analyse (zeeffractie > 4 mm) en de totaalanalyse (zeeffractie < 4 mm) .
11
3.3
Analyse en bemonsteringsmethoden In volgende tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de kenmerken van de 10 COPRO monsters en het aantal analyses die zijn uitgevoerd bij de validatiestudie. De puinstalen werden bemonsterd door COPRO conform de PTV406 procedure “Monsternemingsprocedure puingranulaten”. Deze procedure is gebaseerd op de NBN EN 932-1 (1996) “Beproevingsmethode voor algemene eigenschappen van toeslagmaterialen-Deel 1 : Methode voor monsterneming”. De asbestconcentratie in de stalen puin(granulaat) werd enerzijds bepaald volgens de identificatieproef PTV406 van COPRO. Anderzijds werd de asbestconcentratie bepaald conform de NEN 5897 “Monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en granulaat”. Locatie Soort puin (code) (specificaties)
Type breker/ Grootte partij
Type Materiaal
Aantal Aantal inspecties * analyses**
4F157
Mengpuin 7D20
N.G.
Plaatcementmateriaal
4
1
4G151
Mengpuin 0/56
N.G.
Plaatcementmateriaal
4
1
4G104
Mengpuin0/56
N.G.
Plaatcementmateriaal
4
2
4F146
Mengpuin 0/80
N.G.
Plaatcementmateriaal
4
1
4G138
Mengpuin 10D40
N.G.
Plaatcementmateriaal
4
2
4G116
Mengpuin 0/40
N.G.
Plaatcementmateriaal
4
1
5C010
Gebroken Sorteerder mengpuin 0/80 mm
Plaatcementmateriaal
4
2
5G020
Metselwerk 0/56
Vaste breker
Plaatcementmateriaal
4
1
5G006
Metselwerk 0/40
Vaste breker
Plaatcementmateriaal
4
2
5F010
Gebroken mengpuin 0/40
Vaste breker
Plaatcementmateriaal
4
1
N.G. : Niet gekend * : identificaties zijn 2x uitgevoerd door COPRO en 2x uitgevoerd door VITO ** : analyses (conform NEN 5897) zijn uitgevoerd door VITO Tabel 3:
3.3.1
Overzicht van de monsters, de praktijksituaties en het aantal uitgevoerde analyses
Herhaalbaarheid De kwaliteit van een analysemethode wordt onder andere bepaald door de herhaalbaarheid van de resultaten. De herhaalbaarheid kan worden uitgedrukt als de procentuele relatieve standaardafwijking (%RSD). Op een 10-tal monsters zijn herhaalde analyses uitgevoerd om deze waarden vast te stellen. Om de herhaalbaarheid van de visuele inspectie (identificatieproef) te bepalen zijn tien duplomonsters gezeefd en zijn op de zeeffracties > 4 mm 12
tweemaal een visuele inspectie uitgevoerd door 2 VITO laboranten. De bepalingen zijn door twee verschillende analisten uitgevoerd (VITO 1 en VITO2). In de tabellen 4 t.m. 6 zijn de resultaten samengevat. Voor de berekening van het % verschil wordt een formule gehanteerd voor het verschil tussen twee onafhankelijke metingen A en B: nl. % Verschil = [A-B]/gemiddelde (A, B)* 100 In tabel 4 worden de resultaten van de visuele inspectie uitgevoerd door de COPRO medewerkers vergeleken met deze uitgevoerd door de VITO laborant 1 (VITO 1). Voor de PTV406 inspectie wordt een onderste meetgrens van 100 mg/kg gehanteerd, m.a.w. wanneer er geen asbest werd gevonden werd een waarde van 100 mg/kg gerapporteerd. Na de inspectie op asbestverdachte materialen, uitgevoerd door laborant 1, werden de duplomonsters terug samengesteld, door het puin en de asbestverdachte materialen terug samen te voegen. In tabel 5 worden de resultaten van de visuele inspectie uitgevoerd door de COPRO medewerkers vergeleken met deze uitgevoerd door de VITO laborant 2 (VITO 2). Monster
PTV406 > 4 mm (mg/kg)
VITO 1 > 4 mm * (mg/kg)
Verschil (%)
4F157 4G151 4G104 4F146 4G138 4G116 5C010 5G020 5G006 5F010
100 100 2000 100 5000 100 2000 100 7000 1000
282 522 1469 312 4998 327 3110 367 3616 892
95 136 31 103 0 106 43 114 64 11
RSD (%)
59
* : inspectie uitgevoerd op de duplomonsters door VITO laborant 1 Tabel 4: Procentuele relatieve standaardafwijking voor de PTV406 visuele inspectie uitgevoerd door COPRO t.o.v. de VITO laborant 1.
13
Monster
PTV406 > 4 mm (mg/kg)
VITO 2 > 4 mm * (mg/kg)
Verschil (%)
4F157 4G151 4G104 4F146 4G138 4G116 5C010 5G020 5G006 5F010
100 100 2000 100 5000 100 2000 100 7000 1000
389 543 1641 411 4128 427 1873 254 4829 1822
118 138 20 122 19 124 7 87 37 58
RSD (%)
62
* : inspectie uitgevoerd op de duplomonsters door VITO laborant 2 Tabel 5: Procentuele relatieve standaardafwijking voor de PTV406 visuele inspectie uitgevoerd door COPRO t.o.v. de VITO laborant 2.
In tabel 6 worden de resultaten van de visuele inspectie uitgevoerd door de VITO laboranten onderling met elkaar vergeleken (VITO 1 en 2). Monster
VITO 1 (mg/kg)
VITO 2 (mg/kg)
Verschil (%)
4F157 4G151 4G104 4F146 4G138 4G116 5C010 5G020 5G006 5F010
282 522 1469 312 4998 327 3110 367 3616 892
389 543 1641 411 4128 427 1873 254 4829 1822
32 4 11 27 19 27 50 36 29 69
Tabel 6:
RSD (%)
25
Resultaat van de bepaling herhaalbaarheid voor de visuele inspectie uitgevoerd door VITO laborant 1 en 2 (VITO1 – VITO2)
Aan de hand van bovenstaande vergelijkingen is de (pseudo) herhaalbaarheidsstandaardafwijking (RSD) bepaald. De gemiddelde RSD is bepaald aan de hand van 10 meetparen en bedraagt 62 en 59 % voor de vergelijking tussen de visuele inspectie van VITO en COPRO. Uit de tabellen valt tevens af te leiden dat herhaalbaarheid tussen de VITO laboranten significant beter ligt, waarbij de gemiddelde RSD voor de 10 meetparen 25 % bedraagt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de visuele inspecties van de VITO laboranten zijn uitgevoerd op duplomonsters en dat een asbestverontreiniging in puin een zeer heterogeen karakter vertoont. 14
3.3.2
Systematische afwijking In de tabellen 7 t.m. 9 zijn de resultaten gegeven van de bepaling van de systematische afwijking respectievelijk juistheid. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van 10 monsters. Aan de hand van de resultaten van deze puinmonsters is de effectiviteit van de visuele inspectie in relatie tot de analysemethode conform de partijkeuring van de NEN5897 [6] getoetst (tabel 7). Om de systematische afwijking en de terugvinding te kunnen bepalen zijn de concentraties asbest berekend op basis van het aantal asbestverdachte deeltjes die zijn gevonden bij de visuele inspectie van de PTV406 procedure. Bij deze omrekening werd een standaard type asbestdeeltjes verondersteld met een gehalte van 87 % aan type 1 deeltjes, 7 % aan type 2 deeltjes en 6 % aan type 3 deeltjes, met volgende typische samenstelling : — type 1: cementplaatmaterialen met 10 % – 15 % m/m chrysotiel; — type 2: cementbuismaterialen met 10 % – 15 % m/m chrysotiel en 2 % – 5 % m/m crocidoliet — type 3: isolatieplaatmateriaal “pical” met 30 % – 60 % m/m amosiet Deze aannamen zijn voorgesteld op basis van ervaring van voorgaande asbestbepalingen in puingranulaten, maar deze waarden kunnen soms verschillen in de praktijk. In tabel 7 worden de resultaten voor de berekening van de terugvinding op de PTV406 inspectie weergegeven. Hierbij wordt de berekende concentratie van de PTV406 visuele inspectie beoordeeld t.o.v. een NEN5897 referentieanalyse. Hiervoor werden de dubbelstalen gezeefd en werd de totale asbestconcentratie bepaald voor alle zeeffracties m.b.v. de normmethode NEN 5897. Bij een visuele inspectie worden enkel asbestverdachte deeltjes meegenomen bij de beoordeling. De resultaten geven enkel een indicatie van de ‘pseudo’ effectiviteit daar een vergelijking wordt uitgevoerd a.h.v. een berekende concentratie (omrekening van asbestverdachte materialen op basis van een verwachte type asbestmateriaal) t.o.v. een geanalyseerde concentratie. De referentie analyse is uitgevoerd op dubbelstalen, waarbij dient opgemerkt te worden dat een asbestverontreiniging in puin een zeer heterogeen karakter vertoont en het dus mogelijk is dat plaatselijk afwijkingen in het bemonsterde puin voorkomen. Bijkomend is dat de PTV406 inspectie wordt uitgevoerd enkel op de zeeffractie > 4 mm, terwijl bij de NEN5897 analyse alle zeeffracties worden onderzocht. Voor de analyse conform de NEN 5897[6], worden de monsters puin(granulaat) gedurende minimaal 24 uur gedroogd bij 105 C ° en met 6 zeven verdeeld in 7 zeeffracties: >16 mm, 8-16 mm, 4-8 mm, 2-4 mm, 1-2 mm, 0,5-1 mm en <0,5 mm. Na weging van de afzonderlijke fracties wordt de asbestconcentratie bepaald. Hierbij wordt de volgende werkwijze toegepast: — De zeeffracties > 4 mm worden in een dunne laag uitgespreid en met het ongewapende oog afgezocht naar asbestverdachte deeltjes. De verzamelde asbestverdachte deeltjes worden met behulp van polarisatiemicroscopie nader onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Deze bepaling wordt uitgevoerd conform het normvoorschrift NEN 5896 [5]. — De zeeffracties 2-4 mm, 1-2 mm en 0,5-1 mm worden m.b.v. stereomicroscopie afgezocht naar asbestverdachte deeltjes en -vezelbundels. Hierbij wordt respectievelijk 100%, 20% en 5% van de totale zeeffractie in een dunne laag uitgestrooid in een aantal petrischalen, en afgezocht bij een vergroting van respectievelijk 5x, 10x en 15x. De verzamelde asbestverdachte deeltjes worden met behulp van polarisatiemicroscopie nader onderzocht op de aanwezigheid van asbest. — Slechts bij enkele monsters puin(granulaat) worden de zeeffracties < 500 µm onderzocht op aanwezigheid van asbestvezels met behulp van elektronenmicroscopie in combinatie met röntgenmicroanalyse (STEM/RMA). 15
Monster
PTV406* Asbestverdac ht (mg/kg)
PTV406* Conc.** (mg/kg)
NEN5897 ref Conc. (mg/kg)
Terugvinding Inspectie %
4F157 4G151 4G104 4F146 4G138 4G116 5C010 5G020 5G006 5F010
100 100 2000 100 5000 100 2000 100 7000 1000
15 15 294 15 735 15 294 15 1029 147
42 86 171 65 498 52 254 43 610 106 Gemiddelde Stand. afwijking
35 17 172 23 148 28 116 34 169 139 88 66
* : inspectie uitgevoerd enkel op zeeffracties > 4 mm. **: berekende concentratie met standaard type asbestdeeltjes : 87 % cementplaat, 7 % cementbuis en 6 % isolatieplaat. Tabel 7:
‘Pseudo’-effectiviteit van de PTV406 visuele inspectie (COPRO)
In tabellen 8 en 9 worden de resultaten voor de berekening van de terugvinding op de VITO inspecties (VITO 1 en VITO 2) weergegeven. Hierbij wordt eveneens de berekende concentratie (omrekening van asbestverdachte materialen op basis van een verwachte type asbestmateriaal) van de VITO visuele inspecties beoordeeld t.o.v. een NEN5897 referentieanalyse. Monster
VITO 1 Asbestverdac ht (mg/kg)
VITO 1* Conc.** (mg/kg)
NEN5897 Ref. Conc. (mg/kg)
Terugvinding Inspectie %
4F157 4G151 4G104 4F146 4G138 4G116 5C010 5G020 5G006 5F010
282 522 1469 312 4998 327 3110 367 3616 892
41 77 216 46 734 48 457 54 531 131
42 86 171 65 498 52 254 43 610 106 Gemiddelde Stand. afwijking
99 89 126 71 147 92 180 125 87 124 114 33
* : inspectie uitgevoerd enkel op zeeffracties > 4 mm. **: berekende concentratie met standaard type asbestdeeltjes : 87 % cementplaat, 7 % cementbuis en 6 % isolatieplaat. Tabel 8: Pseudo’-effectiviteit van de VITO 1 visuele inspectie
16
Monster
VITO 2 Asbestverdac ht (mg/kg)
VITO 2* Conc.** (mg/kg)
NEN5897 Ref. Conc. (mg/kg)
Terugvinding Inspectie %
4F157 4G151 4G104 4F146 4G138 4G116 5C010 5G020 5G006 5F010
389 543 1641 411 4128 427 1873 254 4829 1822
57 80 241 60 607 63 275 37 710 268
42 86 171 65 498 52 254 43 610 106 Gemiddelde Stand. afwijking
136 93 141 93 122 121 108 87 116 253 127 48
* : inspectie uitgevoerd enkel op zeeffracties > 4 mm. **: berekende concentratie met standaard type asbestdeeltjes : 87 % cementplaat, 7 % cementbuis en 6 % isolatieplaat. Tabel 9: ‘Pseudo’-effectiviteit van de VITO 2 visuele inspectie
Het verschil tussen de berekende inspectieconcentraties (op basis van asbestverdachte deeltjes) t.o.v. de werkelijke concentraties (concentraties bepaald volgens NEN 5897), geeft een idee van de juistheid van een beoordeling, waarbij enkel de asbestverdachte deeltjes voor de zeeffracties > 4 mm worden beoordeeld. In Tabel 10 zijn de procentuele verschillen tussen de berekende inspectie-concentraties van de PTV406 en de VITO inspecties (enkel de zeeffracties > 4 mm) ten opzichte van de NEN5897 referentieanalyse concentraties samengevat. Alle kolomen zijn de berekende procentuele verschillen op basis van de massa van asbestverdachte deeltjes (omgerekend naar een inspectie concentratie m.b.v. de standaard inhoud voor een type asbestdeeltje), die worden vergeleken met de gemeten massa concentratie volgens NEN 5897 (= massa asbesthoudende deeltjes waarbij de gemeten massa inhoud per deeltjes wordt verrekend over de totale massa). De procentuele afwijking van de inspectie is voor de PTV406 visuele inspectie uitgevoerd door COPRO (76 %) significant hoger dan deze voor de beide VITO visuele inspecties (23 en 24%).
17
Monster
PTV406* > 4 mm VITO 1* > 4 mm VITO 2* > 4 mm NEN5897 Ref.** (%) (%) (%) (mg/kg)
4F157
96
1
31
42
4G151
142
11
7
86
4G104
53
23
34
171
4F146
126
34
7
65
4G138
38
38
20
498
4G116
112
8
19
52
5C010
15
57
8
254
5G020
98
23
14
43
5G006
51
14
15
610
5F010
32
21
106
Gemiddelde 76
23
87 24
* :asbestverdachte deeltjes **: analyse op alle zeeffracties Tabel 10: Procentuele afwijking van de visuele (berekende) inspectie concentraties voor de asbestverdachte deeltjes t.o.v. NEN5897 concentraties voor de zeeffractie > 4 mm.
3.3.3
Efficiëntie De terugvinding is de fractie van de meetcomponent die bij analyse wordt vastgesteld, na toevoeging van een bekende hoeveelheid van de meetcomponent. Door het geanalyseerde de monster een tweede maal aan te bieden aan een 2 laborant kan de terugvinding van een analysemethode worden vastgesteld. De efficiëntie van de PTV406 inspectie methode (‘pseudo’ terugvinding), werd berekend door de onderzochte zeeffracties een tweede maal te laten screening op de afwezigheid van asbestverdachte deeltjes. Tabel 11 geeft een overzicht van de recovery, de herhaalbaarheidsstandaardafwijking (RSD), met het minimum en de maximum waarde voor de tweede visuele inspectie. Voor de inspectie op asbestverdachte materialen volgens de PTV406 identificatieproef, uitgevoerd door COPRO, bedraagt de RSD 10 %. Monster PTV406 (mg/kg)
PTV406 bis (mg/kg)
Recovery (%)
RSD (%)
MIN
MAX
4F157
100
0
100
10
5
100
4G151
100
2000
5
4G104
2000
0
100
4F146
100
0
100
4G138
5000
0
100
4G116
100
0
100
5C010
2000
0
100
5G020
100
0
100
5G006
7000
0
100
5F010
1000
0
100
Gemiddelde
91
Tabel 11: Efficiëntie van de PTV406 visuele inspectie 18
De terugvinding werd voor de VITO inspectie berekend, door de onderzochte zeeffracties, een tweede maal te laten screening op de afwezigheid van asbestverdachte deeltjes. Tabel 12 geeft een overzicht van de recovery, de herhaalbaarheidsstandaardafwijking (RSD), met het minimum en de maximum waarde voor de VITO visuele inspectie. Bij de heranalyse op asbestverdachte materialen, uitgevoerd door VITO, fluctueert de recovery tussen 84 en 100 % en is de RSD beduidende lager met een waarde van 4 %. Monster 4F157
VITO (mg/kg) 282
VITO bis (mg/kg) 6
Recovery (%) 98
4G151
522
17
97
4G104
1469
47
97
4F146
312
58
84
4G138
4998
45
99
4G116
327
21
94
5C010
3110
10
100
5G020
367
19
95
5G006
3616
39
99
5F010
892
33
96
Gemiddelde
96
RSD (%) 4
MIN
MAX
84
100
Tabel 12: Efficiëntie van de VITO visuele inspectie
In tabel 13 is een totaal overzicht weergegeven van de verschillende parameters die werden gemeten m.b.v. de procedures PTV406 en NEN5897. In de tabel zijn de asbestconcentraties (mg/kg) weergegeven welke zijn bepaald op alle zeeffracties op basis van het aantal asbesthoudend deeltjes, de individuele asbestinhoud bepaald per deeltje en de gewogen (hechtgebonden + 10x niet-hechtgebonden). De tweede kolom geeft de concentratie asbesthoudende deeltjes weer, welke is bepaald voor alle zeeffracties. De verzamelde asbestverdachte materialen worden individueel geanalyseerd op aanwezigheid van asbest met behulp van polarisatie-microscopie conform het normvoorschrift NEN 5896 [5]. Met deze techniek zijn vezels te identificeren door bepaling van zowel de morfologie als de kenmerkende optische eigenschappen zoals brekingsindex, dubbelbreking, dispersie en het gedrag in gepolariseerd licht. De concentratie asbesthoudende materialen in deze kolom kan meer of minder zijn dan de concentratie asbestverdachte materialen in voorgaande tabellen gezien deze laatste enkel is bepaald in de zeeffractie > 4 mm en de asbestverdachte materialen kunnen uiteindelijk als niet asbesthoudend worden beoordeeld bij de bepaling NEN5896 (identificatie van asbestmaterialen). In de laatste kolom is de asbestconcentratie weergegeven welke is bepaald in de fijne zeeffractie < 500 µm (conform NEN5897), waarbij het aantal vrije vezels is bepaald m.b.v. transmissie-electronenmicroscopie. Als vergelijkingspunt zijn de concentraties asbestverdachte deeltjes (mg/kg) voor de zeeffractie > 4 mm, bepaald m.b.v. van de PTV406 visuele inspectie, bijgevoegd.
19
Monster PTV406* (mg/kg)
NEN5896** (mg/kg)
NEN5897 (mg/kg)
Niet-hechtg*** (%)
Gewogen Conc**** (mg/kg)
4F157
100
282
42
3,08
54
4G151
100
464
86
3,94
117
4G104
2000
1118
171
1,54
195
4F146
100
341
65
2,95
82
4G138
5000
4114
498
2,15
594
4G116
100
464
52
2,00
61
5C010
2000
1927
254
1,54
289
5G020
100
324
43
3,04
55
5G006
7000
4584
610
4,24
843
5F010
1000
630
106
1,92
124
193
2,64
241
Gemiddelde
Fijne fractie (mg/kg)
0,014
0,035
0,008
0,054
* : asbestverdachte materialen voor de zeeffracties > 4 mm ** : concentratie asbesthoudend deeltjes voor alle zeeffracties, bepaald volgens NEN5896 *** : % niet-hechtgebonden asbestmaterialen **** : gewogen asbestconcentratie berekend a.h.v. de formule :
puin puin puin C asbest (mg / kg ) = 10 × C niet − hecht + C hecht
Tabel 13: Totaal overzicht asbestconcentraties bepaald m.b.v. PTV406 en NEN5897 methode
Hierbij kan worden opgemerkt dat bij de meeste monsters waar de gewogen concentratie de normwaarde van 100 mg/kg overschrijdt, de PTV406 identificatieproef een waarde rapporteert van > 1000 mg/kg. Echter bij één monster (nl. 4G151) wordt de norm overschreden, waarbij de PTV406 identificatie proef de onderste meetgrens van 100 mg/kg rapporteert. Op zes van de tien bemonsterde puinmonsters werd een overschrijding van de norm bepaald, met een gemiddelde concentratie van 241 mg asbest/kg puin (gewogen norm).
20
4
Algemeen besluit en aanbevelingen
Op basis van de resultaten van deze studie, wordt een aanzet gegeven voor het invoeren van een interventiewaarde voor asbest in puin(granulaat). Hierbij wordt voorgesteld om de toetsing aan de norm uit te voeren volgens een ‘gewogen’ normwaarde van 100 mg/kg asbest. Dit betekent dat de concentratie niet-hechtgebonden asbest een factor 10x zwaarder wordt meegerekend als de concentratie hechtgebonden asbest. Een hergebruikwaarde voor asbesthoudend puin(granulaat) wordt voorgesteld van 100 mg asbest per kg puin(granulaat), welke eveneens als grenswaarde voor sanering kan worden gehanteerd. Voor de risico beoordeling van asbest moeten zowel de primaire emissies (het vrijstellen van asbest uit de materiaalmatrix) alsook de resuspensie van gesedimenteerde asbest-stofdeeltjes bij de toepassing van de secundaire grondstoffen in acht worden genomen. Beide processen worden sterk beïnvloed door zowel het type materiaal alsook het soort asbest (serpentijn of amfibool. Een praktisch toepasbare methodiek voor de identificatie van asbestverdachte materialen* in het uitgaande puin(granulaat) bij de breker, welke is gebaseerd op een identificatieproef PTV406 van COPRO, is geëvalueerd. Aan de hand van de bekomen inzichten zijn volgende aanbevelingen te doen. — De onzekerheid op de wetenschappelijke onderbouwing van de voorgestelde ‘verkorte methode’ is redelijk groot door het feit dat de beoordeling gebaseerd is op slechts een beperkte set van meetgegevens. De formulering van een toetsbare grenswaarde voor het uitgaande puin(granulaat) bij de breker is derhalve gebaseerd op eerder een pragmatische invulling van besluitvorming. Voor een volledige en gedetailleerde risico-beoordeling wordt aanbevolen om het huidige databestand uit te breiden met meer meetresultaten uit de praktijk en op basis hiervan zodoende de voorgestelde normering te herevalueren. — Het proces van degradatie van een hechtgebonden asbestmateriaal naar een niethechtgebonden materiaal is zowel kwalitatief als kwantitatief nog onvoldoende gekend. — Exploitanten van puinbrekers hebben de nodige professionele kennis en verwerken voldoende grote hoeveelheden puin om de verplichtingen die het Vlarea oplegt, te kunnen uitvoeren (COPRO-keuring). De bekomen resultaten van een uitgebreid databestand moeten ons in staat stellen een voorstel te formuleren voor de controle van de asbestketen en een protocol voor het toetsen van het maximaal toelaatbaar gehalte aan asbestvezels in gebroken puingranulaten, welke in aanmerking komen voor nuttige toepassing als secundaire bouwstof. Ook eventuele ongewenste situaties en de mogelijke consequenties kunnen dan in beeld worden gebracht. Op basis van de resultaten en hun beoordeling, kunnen beleidsaanbevelingen geformuleerd worden en kunnen te nemen maatregelen door de producent, de afvalbeheerders en de betrokken overheden (gemeenten en de OVAM) worden voorgesteld om de contaminatie van het puin tot een minimum te beperken. Handhaving van een dergelijke norm zal in belangrijke mate afhangen van een ver doorgedreven selectieve sloop van de gebonden asbestproducten en een doorgedreven acceptatiebeleid op de breekwerf. Als overgangsmaatregel wordt het volgende normstelsel door de sector voorgesteld om als pragmatische procedure te volgen bij de controle van de asbest in puin, welke schematisch is weergegeven in tabel 14. De controle zal in eerste instantie worden voorzien op het niveau van de verwerker (depot) en bij de aanwending van het puin als secundaire grondstof. De VZW COPRO kan hierbij optreden als onafhankelijk controleorganisme.
*
Materialen die visueel gelijkenis vertonen met de in bijlage weergegeven lijst van asbesthoudende materialen welke veelvuldig zijn toegepast in de bouwsector. 21
Zelfcontrole
Keuring zelfcontrole
Instantie
COPRO/breker
Erkend labo
Toetsing
PTV406
NEN5897
Methode
Identificatieproef
Asbest analyse
Toetsingswaarde
1000 mg/kg** (bij visuele inspectie)
-
Normwaarde
-
100 mg/kg
Type deeltjes*
asbestverdacht
asbesthoudend
Frequentie
1/5 productiedagen
4 x per jaar
* : de concentratie wordt bepaald op basis van het type deeltje ** : bij het voorkomen van duidelijk zichtbare hoeveelheden niet-hechtgebonden (vrije) asbestmaterialen, moet een keuring m.b.v. NEN 5897 worden uitgevoerd. Tabel 14: Voorstel voor normenstelsel voor asbest in puin(granulaat)
De handhaving van de milieuwetgeving is in Vlaanderen voornamelijk gericht op handelingen binnen inrichtingen, werken en vervoer van (gevaarlijke) stoffen en producten. Uit recente onderzoeken is gebleken dat deze vorm van handhaving niet voldoende is, daar waar sprake is van handelingen in een keten, zoals bij de verwijdering van asbest. De betrokken schakels in de asbestketen (onder meer slooplocatie, sorteerbedrijf, puinbreker, toepassing) en de daarbij behorende handelingen (asbestinventarisatie, slopen, vrijgavemeting, acceptatie, afzet) moeten in kaart gebracht en in de praktijk beoordeeld worden. Een doorgedreven evaluatie van hoe zicht en greep te krijgen op de asbestketen in bouwmaterialen, het lekdicht maken van ketens en de handhaving op overdrachtsmomenten in de ketens, dringt zich meer en meer op. Van belang is te komen tot een samenhangend overheidstoezicht op de verschillende stappen in de keten. In dit kader zal moeten worden gekeken op welke wijze dit samenhangend overheidstoezicht het beste kan worden georganiseerd en welke bouwstenen onder andere op het gebied van informatie en wetgeving nodig zijn om ketenhandhaving structureel van de grond te krijgen.
22
Referenties
[1] Addison et at. 1988, report no TM/88/14, 1988 Edingburgh. [2] Asbest en asbestafval (bron : downloadbare brochure op de website van de OVAM http: www.ovam.be) ; [3] Berghmans P, Cornelis C., Onderzoek naar een maximaal toelaatbaar gehalte aan asbestvezels in puingranulaten. Praktisch toepasbare monstername- en analysemethodiek (bron : downloadbare brochure op de website van de OVAM http: www.ovam.be); [4] Bouw-en sloopafval (bron : downloadbare brochure op de website van de OVAM http: www.ovam.be). [5] NEN 5896 : Kwalitatieve analyse van asbest in materialen met behulp van polarisatiemicroscopie, 2003 [6] NEN 5897 : Monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en recyclingsgranulaat van het NEN, december 2005. [7] Tromp, P.C. et al. 1994, Asbest in de bodem. Literatuurstudie en inventarisatie. TNOrapport TNO-MW-R94/182a, TNO, Delft
23
Bijlage
Product
Uiterlijk
Asbestsoort(en) en gehalte in massaprocenten.
Asbestcementproducten en overige producten waarin asbest in hechtgebonden vorm voorkomt Asbestcement, vlakke plaat
Grijze vlakke plaat in diverse diktes,
10%-15 %chrysotiel bij dikke
vaak aan één kant een wafelstructuur
platen soms 2 % - 5 %
en soms aan één kant een
crocidoliet
geëmailleerde of gespoten coating Asbestcement, golfplaat
Grijze golfplaat in diverse diktes, vaak
10%- 15%chrysotiel soms 2 %
aan één kant een wafelstructuur en
- 5 % crocidoliet
soms aan één kant een geëmailleerde of gespoten coating Asbestcement daklei
Dunne vlakke plaat, 3 mm - 6 mm dik,
10%- 15%chrysotiel
aan één zijde gecoat Asbestcement standleiding Asbesthoudend imitatiemarmer
Dikke grijze plaat, 10 mm - 20 mm
15%-3%chrysotiel soms 2 % -
dik, rond
5 % of 5% - 10% crocidoliet
Als marmer, 10 mm - 20 mm dik, in
30 % - 50 % chrysotiel
breukvlak zijn dunne witte vezels zichtbaar Harde asbesthoudende
Harde tegel met meestal een wit
2 % - 5 % chrysotiel
vinyltegels (o.a. colovinyl)
gevlamd motief
(homogeen verdeeld)
Asbestcement met
Geelbruine, dunne plaat, 3 mm - 6
2 % - 5 % chrysotiel soms
cellulosevezels (asbestboard)
mm dik, lijkt op hardboard
spoor (0,1 % - 2 %) crocidoliet
Producten waarin asbest in niet-hechtgebonden vorm voorkomt Afdichtkoord
Wit tot vuilgrijs pluizig koord
80%- 100% chrysotiel
Pakkingsmateriaal
Geperste ronde plaatjes van asbest,
80%- 100% chrysotiel
Isolatiemateriaal
Losse vezelmassa, soms vermengd
gebruikt als isolatie tussen leidingen 60%- 100% chrysotiel
met gips of kalk Brandwerend board (Nobranda,
Vlakke plaat, 4 mm - 10 mm dik,
30 % - 60 % amosiet soms
Pical)
lichtbruin tot geel, zachtboardachtig
met chrysotiel
Asbestkarton
Lichtgrijs, kartonachtig
30 % - 60 % chrysotiel
Spuitasbest
Grijze (of blauwe) vezelmassa
meestal 60 % - 80 % amosiet
Vinylzeil met asbesthoudende
Zeil met een grijze kartonachtige
soms 60 % - 80 % crocidoliet 30 % - 50 % chrysotiel
onderlaag (o.a. Novilon)
onderlaag
(onderlaag)
Bitumen
Zwart teerachtig materiaal
meestal 2 % - 5 % of 5% 10% chrysotiel
Tabel 15: Overzicht asbesthoudende materialen met beschrijving van uiterlijke kenmerken en richtwaarden voor de massapercentages aan asbest
24