2
’s Heers Honden
3
‘ s Heers Honden te Brugge Paper in kader van gidsencursus Koninklijke Gidsenbond van Brugge Cursist: MARTENS Pierre November 2006
Dominicus……dominicanen……Domini canes…..de honden van de Heer. De dominicanen werden dan ook aanzien, ten gevolge van hun belangrijke rol in de Pauselijke Inquisitie ( niet te verwarren met de repressieve Inquisitie onder het Spaans Bewind) van die tijd, als de waakhonden voor de orthodoxe leer van de katholieke kerk. Wie en wanneer (men vermoedt reeds in de 14de eeuw) deze afleiding of deductie maakte is niet bekend. Niettemin is het een leuke woordspeling. Temeer dat de Heilige Dominicus, naast andere kenmerkende attributen, steeds met een hond wordt afgebeeld. Zijn naamfeest wordt op 8 augustus gevierd. De ambitie van dit eindwerk is, om naast de situering tegenover de drie andere grote bedelordes, een globale schets te bieden van de aanwezigheid van de Orde der Dominicanen in onze stad Brugge: waarom toen hier. Daartoe belichten we eerst kort de figuur van Dominicus, hagiografisch en historisch, al is het moeilijk de fictie (legende) en het wetenschappelijk verifieerbare uit elkaar te houden. Daarna beschrijven we de aanwezigheid van de dominicanen in onze stad vanaf de stichting van hun klooster in 1233, hun verdwijning, hun nagelaten materiële sporen die tot op heden kunnen verkend worden en wat daarvan in de nabije toekomst zal worden geïntegreerd in het Brugs project van het Ministerie van Justitie.
’s Heers Honden
4
Inhoudstafel
1 Dominicus, Heilige en stichter der dominicanen ong °117O †1221 2 Het dominicaans klooster te Brugge 1233-1796 2.1 De situatie van Kerk te Brugge in die periode 2.2 Situering t.o.v. andere bedelordes te Brugge 2.2.1 Wat zijn bedelordes 2.2.2 Bedelordes te Brugge 2.3 Het Brugs verhaal der dominicanen 2.3.1 Inleiding 2.3.2 Aan de hand van een beschrijving van kerk en klooster 2.3.3 Aan de hand van hun apostolaat 2.3.4 Ten tijde van de geuzen: van 1566 tot 1584 2.4 Materiële getuigen: een overzicht 2.4.1 Op de site zelf 2.4.2 Op andere plaatsen
3 Gedaanteverwisselingen na 1796 tot heden en toekomstige herbestemming van de site 3.1 Van 1796 tot heden 3.2 De nabije toekomst 4 Besluit 5 Dankwoord 6 Bronnen 7 Illustraties
’s Heers Honden
5
1 Dominicus, Heilige en stichter der Dominicanen ±1170-1221 Dominicus Guzman werd in Spanje geboren, nabij Valladolid, Castilië. Zijn moeder zou tijdens de zwangerschap een visioen gehad hebben, waarbij zij haar toekomstige zoon zag in het gezelschap van een hondje die een vlammende toorts in de muil hield. Dit werd geïnterpreteerd als dat haar zoon door zijn Woord de wereld in vlam en vuur zou doen ontsteken als metafoor voor de latere bekeringsijver van Dominicus en zijn volgelingen. De link werd al vlug gelegd: dominicanen, in het Latijn makkelijk te parafraseren tot Domini canes, wat honden van de Heer betekent. Gezien de hond symbool staat voor trouw en de vlam voor ijver, werd dit de vleiende bijnaam van de dominicanen die door prediking (vandaar hun tweede bijnaam predikheren, naast soms de derde bijnaam jacobijnen 1 ) het Woord van Christus willen verspreiden. Zo zal Dominicus in de beeldende kunsten steeds voorgesteld worden met tenminste de hond met fakkel als attribuut, veelal aangevuld met een wereldbol (wat wijst op de wereld als actieterrein voor de dominicanen), met een rozenkrans die Dominicus van Onze Lieve Vrouw zou hebben ontvangen, alsook met een ster die zijn tante op zijn voorhoofd zag verschijnen op het moment van zijn doopsel, alsook met een boek refererend naar de verkondiging van het Woord. De eeuwwisseling van de twaalfde naar de dertiende eeuw was ook een periode van grote groeipijnen voor de katholieke kerk. Catharen en Albigenzen vormden een contestataire beweging die de groter wordende zucht naar wereldse geneugten van de clerus aanklaagde. Dominicus, na priester en augustijner monnik te zijn geworden, begeeft hij zich naar Zuid Frankrijk om de Roomse gelovigen te vrijwaren van ketterse ideeën. Door de vijand te bestrijden met hun eigen middelen, m.a.w. door eveneens in zijn levenswijze geestelijke waarden hoger te schatten dan de wereldse, slaagt hij erin door te prediken onder het volk de invloed van de dissidenten te beperken. Voor zijn werk wordt hij sterk gesteund door de Fulco, bisschop van Toulouse, die hem ook helpt zijn ideaal te verwezenlijken: medebroeders die hem willen volgen in het bekeringswerk, verenigen zich in een kloosterorde. Paus Honorius III schenkt hem de goedkeuring tot de stichting die de regel van Sint Augustinus zal volgen met als voornaamste kenmerk ‘vita mista’ of de middenweg tussen ascese en engagement, tussen het zuivere franciscaanse ideaal van totale onthechting en het benedictijns adagium ‘ora et labora’. Dominicus sterft op 6 aug 1221. Zijn heiligverklaring volgt reeds in 1234. Er is gezaaid….het zaad kiemt….dominicaanse kloosters komen zowat overal in het toen gekerstend Europa tot bloei. Ook in Vlaanderen, ook te Brugge.
1
In Parijs was de eerste vestiging van de dominicanen gelegen in de rue Saint Jacques, vandaar hun bijnaam jacobijnen. Die naam verdween nav de Franse Revolutie om de verwarring met de radicale Jacobins te vermijden. In Brugge bestond ook de ‘Jacobine straete’ (cfr plan M Gheeraerts) ter hoogte van hun klooster. De Jacobinessenstraat bestaat wel nog en naar de Dominicanessen die er ooit verbleven. ’s Heers Honden
6
2 Het dominicaans klooster te Brugge 1233-1796 2.1 De situatie van Kerk te Brugge in die periode Men neemt aan dat men in de Pagus Flandrensis, waartoe Brugge behoorde, vanaf de 7de eeuw over enige kerstening mag spreken, al is het geweten dat er onder de Romeinse bezetters ook reeds ‘ge-oute’ christenen waren, maar wiens invloed na de Germaanse invallen totaal is verdwenen. Sint-Elooi (Eligius), de gekende patroon der smeden, en bisschop van Noyon - Doornik, wordt beschouwd als de belangrijkste missionaris voor onze regio. Hij stichtte in het zuidwesten van Brugge een eerste parochie met kerk te Snellegem, centrum van een Merovingisch Kroondomein. Enige tijd na Sint-Elooi wordt er ook ten oosten van Brugge een parochie met kerk gesticht namelijk te Sijsele. Brugge aan de Reie lag ongeveer op de grens van die 2 landelijke parochies, maar had geen enkele betekenis als locatie. Dit verandert vanaf de 9de eeuw wanneer Boudewijn I met de Ijzeren arm zich als vazal en schoonzoon van de Franse Koning zich in Brugge vestigt als Graaf van Vlaanderen. Stilaan groeit de site met burcht en burchtkapel uit tot een aantrekkingsoord voor omwonende landlieden die hier bescherming komen opzoeken. Een opdeling van parochies wordt noodzakelijk wat leidt tot nieuwe zelfstandige parochies die van hulpkerk evolueren naar volwaardige kerken. Zo ontstaan in de jaren 1000 Sint-Salvator vanuit de landelijk fiscus (kroondomein) Snellegem, en Onze Lieve Vrouw vanuit de fiscus Sijsele. Op hun beurt creëren deze kerken hun eigen satellietkerken wat maakt dat we in de 13de eeuw, toen de bedelordes hier één na één komen opdagen, reeds een hele uitgebouwde parochiale structuur kennen: vanuit OLV ontstaan de Sint-Catharina en de SintGillisparochie, vanuit Sint-Salvator ontstaan Sint-Jacob, Sint-Walburga. De kapittelkerk SintDonaas bekleedt daarin een bijzondere plaats als burchtparochie (pas kathedraal in 1559 bij de oprichting van het bisdom Brugge). Deze parochies hadden rechten om sacramenten en andere rituele handelingen (sacramentaliën genoemd, zoals bepaalde zegeningen) aan hun gelovigen toe te dienen, en daarvoor ook geld te vragen (oblationes). Het opkomen van bedelordes die het van giften en aalmoezen moesten hebben, vormden uiteraard voor deze gevestigde kerkdienaars een bijkomende ernstige bedreiging voor hun inkomen. Eerder was al het Sint-Janshospitaal ontstaan die als een entiteit ook al enkele parochiale prerogatieven ontwikkelde zoals het toedienen van de laatste sacramenten en het begraven van overledenen. Later zou ook het begijnhof evolueren naar een zelfstandige parochie. Dit maakte dat de parochiale clerus op zijn minst op hun hoede was en er bij de minste domeinoverschrijding een conflictueuze toestand ontstond. De paus zag in die bedelordes een bondgenoot in zijn streven de centrale rol van Rome te behouden tegenover de soms decentraliserende tendensen van bisdommen en had hen bijgevolg al enkele rechten toegekend zoals het biecht horen, prediken en het verzorgen van begrafenissen. Het wordt een heen en weer getrek waarbij Rome de ene keer de rechten van de mendicanten wat terugschroeft en dan weer toegeeft om de kerk in het midden te houden. Sacramenten toedienen wordt slechts toegestaan na instemming van de locale clerus, dan weer niet; giften en legaten worden in bepaalde periodes toegestaan, dan weer enkel onder bepaalde voorwaarden. Prediken in eigen klooster, kerk en op openbare plaatsen kan, maar bv niet als de bisschop in de stad was om te prediken. Biechthoren kon mits de goedkeuring van de bisschop. Begraven in de kerk van de orde kon mits afstand van een vierde van de inkomsten aan de parochie enz…Dopen bleef een parochiaal monopolie, vandaar dat men er in kloosters geen doopfont had. Soms verenigen de bedelordes zich in een Conventio om zo sterker aan de onderhandelingstafel te kunnen zitten. In dergelijke atmosfeer is de bekommernis om het zielenheil ver te zoeken, en gaan de onderhandelingen zuiver over de te verdelen materiële en financiële middelen. Simonie was toen geenszins met een odium beladen. ’s Heers Honden
7
2.2 Situering tegenover andere bedelordes te Brugge 2.2.1 Wat zijn bedelordes of mendicante ordes De 13de eeuw is gekenmerkt door de snelle verspreiding van bedelordes over heel Europa. Bedelordes situeren zich naast de monastieke, meer contemplatieve ordes zoals benedictijnen, cisterciënzers enerzijds en de parochiale clerus (de seculiere priesters) anderzijds. De meest belangrijke ordes in onze gewesten waren de franciscanen (minderbroeders, fratres minores of ook cordeliers genoemd met afkorting O.F.M. = Ordo Fratrum Minorum), de dominicanen (predicatores, predikheren, jacobijnen met afkorting O.P.= Ordo Praedicatorum)), de augustijnen ( met afkorting O.S.A.= Ordo Sancti Augustini) en de karmelieten (ook vrouwebroeders genaamd, met afkorting O.C.= Ordo Carmelitarum). Daarnaast waren nog twee kleinere orden namelijk de zakbroeders, eveneens geïnspireerd door de H Franciscus van Assisi maar met een meer spirituele inslag. Zij waren meer fundamentalistisch (kleedden zich werkelijk zoals hun idool, namelijk in een zak, vandaar hun naam). Een nog minder belangrijke groep waren de eksterbroeders, eveneens levend naar de regel van St Franciscus van Assisi, en zo genoemd naar de witte mantel bovenop hun zwarte pij. Welke zijn hun gemeenschappelijke kenmerken die bedelordes van de anderen onderscheiden? Men streeft niet alleen de individuele armoede na, maar ook de collectieve armoede. Collectief bezit zoals landerijen, bossen, boerderijen komen bij hen niet voor. Bijgevolg kwamen er dus geen inkomsten van deze bezittingen en haalde men de inkomsten om te leven uit het bedelen naar aalmoezen, mendicare in het Latijn, vandaar hun bijnaam ‘mendicantes’. Daar waar de parochiale clerus zich toelegt op alle sacramenten om het zielenheil van de gelovigen te bevorderen, richten zij zich specifiek op het persoongericht apostolaat namelijk het biecht horen en de prediking. Vandaar ook de belangrijke rol die de franciscanen en dominicanen toebedeeld kregen bij de inquisitie. Bij het begrip ‘inquisitie’ moeten we niet enkel denken aan de repressieve inquisitie onder Filips II van Spanje, maar eerder aan de reeds lang bestaande controlerende instantie die overal in de gekerstende wereld de officiële geloofsleer van Rome moest controleren op afwijkingen en ketterijen. Dit hield ook in dat zij aan studie deden en ook onderwijs verschaften. Bij de dominicanen bv. was de lector een zeer belangrijke functie die met geen andere mocht worden gecumuleerd. Hij was de studax van de gemeenschap die zich wijdde aan doorgedreven studiewerk van theologie, filosofie, bijbelstudie enz… Een ander kenmerk is de mobiliteit die voortvloeit uit hun predikings- en bekeringsijver. Naast de jezuïeten die van een latere datum stammen, waren de bedelordes de eersten om mee te reizen met de ontdekkingsreizigers om de Nieuwe Wereld voor het Christendom te winnen. Maar ook in de 13de eeuw waren zij omwille van hun apostolaat zeer mobiel. Zij hadden kleine satellietvestigingen van hun klooster waar zij konden verblijven toen zij ten lande rondtrokken om de leer te verkondigen. Bij de dominicanen noemde men deze kleine oorden ‘termijnhuizen’ en de regio die zij van daaruit bestreken ‘termijnen’. De professieformule bij de bedelordes bevatte geen gelofte van ‘stabilitas loci’, wat bij anderen wel was. Dit gebrek aan kloostergebondenheid hield ook in dat de kloosters in vergelijking met de monastieke ordes, weinig autonomie hadden: door deze mobiliteit van de kloosterlingen kon een gemeenschap moeilijker een vaste eigen identiteit ontwikkelen. Dit aspect had ook als gevolg dat deze ‘gyrovagi’ of rondtrekkers wel eens gewantrouwd werden door de gevestigde kerkelijke overheden die deze losse (of gebrek aan) verbondenheid met een controlerende overheidsinstantie (bv een moederklooster, of een abt) zagen als een niet geoorloofde vrijheid, wat in hun ogen kon leiden tot wat te onafhankelijke standpunten. Gezien de afzonderlijk kloosters weinig standvastigheid boden, waren zij in een hogere rang wel meer onderdanig aan de Heilige Stoel, de paus, Rome en minder aan de lokale ’s Heers Honden
8 tussenstructuren zoals bisdom en bisschop wat deze laatste uiteraard niet te graag hadden. Ook daarin zal Ignatius van Loyola voor een stukje de bedelordes nadoen en zijn volgelingen rechtstreeks als Soldaten van de Paus laten profileren. Een zevende kenmerk is het opzoeken van de stedelijke centra, maar daarover meer in de beschrijving van de Brugse situatie.
2.2.2. Bedelordes te Brugge Een eerste vraag die we kunnen stellen is waarom bedelordes Brugge opzochten als vestigingsplaats. Vanuit hun roeping, door prediking en via het biechthoren, de herderlijke kudde op het goede pad houden, zoeken zij uiteraard die plaatsen op waar veel mensen zijn. Concentratie van mensen vond men toen in de ontluikende steden van de vroege middeleeuwen, daar waar rond een burcht stilaan nijverheid en handel ontstaan. Zoals Gent, Rijsel, Parijs was Brugge stilaan in de 12de en 13de eeuw een ‘portus’ aan het worden: een grafelijke burcht, een kapittel met kapittelkerk Sint Donaas, aan de Reie met aanlegsteigers gelegen, niet ver van een zee-inham het Zwin met havens, een bloeiende lakennijverheid met aanverwante ambachts- en handelsactiviteiten. Maar gezien ze bedelordes zijn, en dus individuele maar ook collectieve armoede nastreven, is het niet alleen nodig dat er veel mensen zijn, een deel van het doelpubliek moet ook rijk zijn, want ze moeten kunnen leven van de aalmoezen die ze ontvangen. Dit rijker doelpubliek hoeft echter niet direct bekeerd te worden, want die was goed omringd door de parochiale clerus, al vinden de bisschoppen dat hun clerus op bepaalde punten ook een bijsturing door externe predikers wel best konden gebruiken: de clerus was in die tijd al een stukje gemakzuchtiger geworden, lieten zich vlug verleiden door materieel comfort en legden minder pastorale ijver aan de dag. Anderzijds was er ook een aantrekkingskracht vanuit de steden die bewoners van de omliggende landelijke gebieden naar de steden lokte: handel en nijverheid verschaften werkgelegenheid. Deze mensen hadden te lande weinig kans gehad op godsdienstige vorming en waren bijgevolg een gemakkelijke prooi voor valse profeten die een ketterse leer zouden kunnen verkondigen. Na de omwalling van 1127 naar aanleiding van de moord op Karel de Goede, waren die inwijkelingen zich vooral extra muros gaan vestigen waar er meer ruimte was. Het is uiteraard logisch dat de bedelordes ook daar gaan neerstrijken waar er nog ruimte is, waar veel doelpubliek woont en een beetje op afstand van de gevestigde clerus in casu voor Brugge op een afstand van Sint Donaas, de Onze Lievevrouwparochie of van Sint-Salvator. De franciscanen, de oudste en ook numeriek de grootste bedelorde komt het eerst in Brugge aan, kort gevolgd door de dominicanen, numeriek de tweede grootste bedelorde. Kenmerkend is dat de dominicanen zich toen in de steden dichter bij een grafelijke verblijfplaats vestigden: de graaf en/of gravin waren dikwijls hun eerste en grootste weldoeners, terwijl de franciscanen eerder de wijken opzoeken waar volders, wevers, ververs enz…woonden. Ook in Brugge was dit het geval. Later kwamen de augustijnen, gevolgd door de karmelieten zich eveneens hier vestigen. Nog later kwamen er nog zakbroeders en eksterbroeders bij. Duidelijk was het ook hun politiek om niet in elkaars schaduw te lopen, om niet in elkaars vijver te vissen. Brugge was de enige stad waarvan het geweten is dat zij 6 verschillende bedelordes op haar grondgebied had. Dit vertaalt, naast zoveel andere parameters, hoe belangrijk Brugge was voor de wereld van toen: Brugge was een wereldstad met een concentratie aan bevolking, rijkdom, handel, internationale contacten. Want naast rijkdom en een hoog bevolkingsquotum, was het voor de bedelordes ook belangrijk dat hun boodschap via interactie met vreemde handelslui buiten de landsgrenzen werd meegedragen. Zoals hoger vermeld verenigden die ordes zich soms in een Conventio om zo beter hun belangen te verdedigen, maar ook onderling bestond er een wedijver die dan van overheidswege moest geregeld worden. Zo ’s Heers Honden
9 mochten de karmelieten een kerk met toren hebben, maar op voorwaarde dat die kleiner was dan die van de dominicanen en franciscanen. Concurrentie onder de bedelordes was ook zeer scherp wat de broederschappen betrof. Broederschappen waren een vereniging van gelovigen rond een bepaalde verering ingericht door priesters of paters. Door lidmaatschap, meestal gepaard met lidgeld, en deelname aan de gebedsoefeningen kon men bepaalde aflaten bekomen, door de paus onder bepaalde voorwaarden officieel toegestaan. De Brugse dominicanen hadden zo het succesrijke Rozenkransbroederschap binnen gehaald. Dominicus zou in een verschijning van Onze-Lieve-Vrouw de rozenkrans ontvangen hebben met de opdracht deze gebedsvorm te propageren. Dit lokte enige jaloezie uit bij hun collega’s, in die mate zelfs dat zij een eigen schenkingsverhaal opdisten: zo zou voor de jezuïeten St Ignatius de rozenkrans hebben ontvangen, volgens de karmelieten was het de Heilige Theresia van Avila, en de franciscanen beweerden dat de Heilige Franciscus de rozenkrans rechtstreeks uit de handen van Maria had gekregen. Men ging zelfs zover om schilderijen die deze verschijningen uitbeeldden, te overschilderen met hun eigen heilige.
2.3 Het Brugs verhaal der dominicanen 2.3.1 Inleiding Zoals in alle seculiere of reguliere kerkelijke organisaties, verzaken de leden aan een groot deel van hun zelfbeschikkingsrecht door geloften af te leggen ( geloftes van armoede, gehoorzaamheid en celibaat worden naargelang de organisatie waar men zich aansluit, alle drie, zoals bv. bij de dominicanen, of deels afgelegd zoals bij de begijnen of lekenordes, de zogezegde derde ordes). De gehoorzaamheid houdt in dat men zich begeeft naar die locatie door de overste aangewezen, vandaar dat we best spreken van een Brugs verhaal der dominicanen in plaats van het verhaal der Brugse dominicanen. Temeer dat bij de dominicanen, anders dan bij bv. de benedictijnen, cisterciënzers en anderen, de stabilitas loci (eens ingetreden in een bepaald klooster, blijft men aan dit bepaald moederklooster verbonden) niet van toepassing was. Integendeel, de monniken of paters werd regelmatig naar andere conventen of huizen gezonden. Dit verklaart ook deels dat de dominicanen in de loop der eeuwen het aura hebben verworven nogal relatief onafhankelijke denkers te zijn. Denken we maar aan onze Vlaamse paters Edward Schillebeeckx (° 1915) of Guus Snijkers (°1921 + 2001) die wel eens durven of durfden de officiële leer van de Kerk te bekritiseren. Zoals eerder geschetst spreidden de volgelingen van de H. Dominicus zich vanuit het zuiden van Frankrijk over Europa uit. In het noordelijke Vlaanderen wordt in 1124 een huis gesticht in Rijsel, een stichting te Gent volgt in 1128 . Er wordt aangenomen dat rond het jaar 1230 twee paters, Jacobus en Ravennus, vanuit Parijs naar Brugge werden gezonden om er een klooster te stichten. Het was de tijd van Ferdinand (Ferrand) van Portugal en zijn vrouw Johanna van Constantinopel. Zij waren zeer gehecht aan de dominicanen omwille van hun ijver in het bestrijden van de ketterijen die de toen heersende orde, gedragen door kerk en vorsten, bedreigden. Om die eerste paters aan een huisvesting te helpen schenken zij een huis gelegen aan “ de ouden meulen”, dat had toebehoord aan ene heer Arnulf Voet, dus vermoedelijk niet ver van de huidige Molenbrug en Langestraat, op grondgebied van de parochie Sint Kruis, rechtsgebied Heerlijkheid Sijsele. In 1233 volgt al de officiële goedkeuring door het kapittel (= sturende en regelgevende vergadering van de orde) der dominicanen dat in Bologna gehouden werd. In hetzelfde jaar sterft Ferdinand waarbij hij testamentair een legaat schenkt aan de paters. Vermoedelijk had hij een dominicaan als biechtvader, wat uiteraard veel kan verklaren, waarover meer wanneer we het apostolaat bespreken. ’s Heers Honden
10 Dank zij giften van o.a. nogmaals Johanna zelf en later haar zus Margareta, verzamelen zij voldoende fondsen om kerk en klooster verder uit te bouwen. Een bijzonderheid aan deze inleidende geschiedenis van de eerste dominicaanse kloosters te Gent en te Brugge, is dat zij aanvankelijk tot de Teutoonse (Rijks–Vlaanderen) provincie behoorden de dominicanen organiseerden hun nederzettingen in provincies). Een verklaring kan zijn dat Ferdinand van Portugal, als weldoener, een zekere wrevel tegenover de Fransen overhield aan zijn gevangenschap opgelegd door de Franse koning. Ferdinand had namelijk de kant van de Engelsen gekozen maar werd samen met de Engelsen verslagen te Bouvines (1214). Niettemin werd onder Margareta de situatie toch aan de realiteit aangepast en gingen de kloosters over naar de Franse provincie die het gebied Kroon-Vlaanderen omvatte. Het Brugs klooster, onder leiding van een prior, en niet een abt zoals bij de andere monialen, bood rond de jaren 1340 onderdak aan een 90-tal broeders wat van Brugge het grootste dominicanenklooster maakte in zijn tijd Dit illustreert nogmaals het belang van het toenmalige Brugge. Het subtiel onderscheid in benaming van de overste tussen abt en prior is niet onbelangrijk. Abt betekent vader (Abba) en suggereert dat de overste als een pater familias vanuit een gezagssfeer zijn klooster leidt, terwijl in een bedelorde als die van de dominicanen een overste “prior” (de voorganger) wordt genoemd, dus eerder als een primus inter pares. Dit spiegelt nogmaals de relatieve intellectuele autonomie van de individuele geestelijke.
2.3.2 Aan de hand van de beschrijving van kerk en klooster Hun eerste, vermoedelijk in hout opgetrokken, kapel wordt omschreven als “ecclesiam satis humilem” (= een nogal nederige kerkje of kapel). Vanaf 1242 worden er ook al een kapittelzaal, een refectorium en dormitorium gebouwd. Een kleine eeuw later start de bouw van een driebeukige bakstenen kruiskerk met smalle zijbeuken zonder luchtbogen, met een veelzijdig kooruiteinde. Een zadeldak voor de middenbeuk, aanvankelijk met een houten zoldering, later met stenen overwelfd ; lessenaarsdaken voor de zijbeuken. De eerste steen van de grote kloosterkerk zou tussen 1280 en 1284 gelegd zijn. De kerk wordt ingewijd in 1311 door bisschop Olav van Roskilde in Denemarken. De kerk werd toegewijd aan Sint Paulus en Onze Lieve Vrouw. Zij telde 7 traveeën en de viering werd in 1376 bekroond met een houten dakruiter, al was het voor de bedelorden aanvankelijk niet toegelaten een toren aan hun kerk te bouwen. Geen toren betekende ook geen klokken om gelovigen uit nabijgelegen parochies te lokken. De enige visuele voorstelling die we hebben van kerk en klooster van vóór de beeldenstorm door de geuzen te Brugge in 1578, is de kaart van Marcus Gheeraerts uit 1562 (zie voorpagina). Men ziet er een tamelijk klassiek beeld van een klooster gebouwd naar de conventionele regels van de monastieke bouwcultuur zoals die door Benedictus in zijn Regula 2 virtueel werd ontworpen en later in de tijd, via de bewegingen van Cluny en Cîteaux, concretere vorm kreeg . Men ziet er de kerk, geflankeerd door de pandgang met in het midden van de pandgang de ‘hortus conclusus’. Uitzonderlijk zien we geen waterput in het midden van de pandtuin, maar wel extra muros in de Langestraat ter hoogte van noordelijke zijbeuk. De kloosteromgang is afgebeeld met één verdieping. Aan de oostelijke en noordelijke zijde van het kloosterpand bevinden zich bouwblokken waarin ondermeer de dormitoria op de bovenverdieping waren ondergebracht. Het geheel is gesitueerd aan een arm van de Vuldersreie (op de tekening van Bernardus De Jonghe (illustratie nr 1) 3 ,1716, gegraveerd door Jacobus Harrewijn, spreekt de index van ‘canalis’ !), nodig 2
Benedictus geeft geen concrete richtlijnen, maar zijn visie over hoe het monastiek leven moet worden georganiseerd, leidde tot een bepaalde abdijstructuur die verder in de middeleeuwen werd ontwikkeld en nog tot in het heden voortleeft. 3 Illustraties bevinden zich achteraan ’s Heers Honden
11 voor de latrines, lavatoria en dergelijke. Dormitoria, calefactorium, kapittelzaal, scriptorium, bibliotheek, ziekenboeg, gastenkwartier enz…vonden een onderdak in de aanpalende gebouwen. Gezien de grootte van het Brugs klooster was er ook oostwaarts een tweede koorgang, waar er zich centraal wel een waterput bevond. Moestuin, boomgaard, werkplaatsen, stallingen behoorden ook bij het complex. Vanuit hun missie als bedelorde, behoorde hun behuizing sober te zijn, in overeenstemming met de filosofie van hun stichter om het gras van de Katharen onder hun voeten weg te maaien door zelf als verkondigers van de ware leer in armoede te leven. De rijkdom van de internationale handelstad Brugge tijdens de 14de en 15de eeuw, maakte echter ook van de dominicanen te Brugge kinderen van hun tijd en schoof het armoede-ideaal stilaan achterop. De rijke naties en ambachten brachten binnen de kerk praal en sier door er hun kapellen in onder te brengen en deze dan zo mooi mogelijk te decoreren. De Portugezen richtten er in 1410 hun kapel in, gewijd aan het H Kruis, de kooplieden van Castilië volgen met een kapel voor O.L.V. Het ambacht der strodekkers, de grauwwerkers, de leertouwers van Spaans leder (cordoeaniers) richtten er eveneens kapellen in voor hun beschermheiligen. Intussen mag er ook begraven worden (mits voldoende geldelijke compensaties voor de parochiepriesters) waardoor de graftomben, koperen grafplaten, retabels, sculpturen en schenkingen allerhande de aanvankelijke sobere inrichting doen overgaan in een sierlijk gedecoreerd interieur. Op de hoger vermelde tekening uit 1716, dus na de geuzentijd, ziet men een gewijzigde, herstelde versie van het klooster, met een index die de bestemming van verschillende gebouwen aanduidt. Men heeft er intussen in de verste uithoek van de ‘pomarium majus’, de grote appelboomgaard, een pesthuisje bijgebouwd. Een nog latere tekening uit 1796 van de hand van Jan Beerblock (illustratie nr 2), laat het klooster zien na het graven van de Coupure in 1751: het atrium is moeten wijken, alsook het kerkhof en een groot deel van de tuinen. 2.3.3 Aan de hand van hun apostolaat Zoals reeds hoger gemeld was prediking hun belangrijkste roeping. “Contemplata aliis tradere” was hun leuze: aan anderen doorgeven wat wij zelf tot ons hebben genomen. Het geloof verkondigen door het woord was dikwijls de tegenprestatie die de dominicanen moesten leveren om getolereerd te worden in het vaarwater van de plaatselijk clerus, die meestal minder onderlegd was in deze tak van het apostolaat. Dit deden zij ook verder buiten de stadsmuren in meer afgelegen gebieden, waar ze over termijnhuizen beschikten zoals te Oostburg, Sluis, Zierikzee, Aardenburg, Oostende. Een ander domein waren ook de kloosters van vrouwelijke monialen waar zij de predikatie verzorgden. Nauw verbonden met de prediking was het sacrament van de biecht: na de prediking kwamen de gelovigen dikwijls tot een zondebesef waarbij zij zo snel mogelijk wilden bevrijd worden van elke zonde. De biecht was dan een garantie om bij een onvermoede dood (die komt als een dief in de nacht) het onheil van vagevuur en hel te ontlopen en zo een nonstop ticket voor de hemel bij zich te hebben. Zij werden dan ook “medici animarum” of dokters van de ziel genoemd. Dit sacrament van de biecht, gepaard met het biechtgeheim, creëerde begrijpelijk een sterke band tussen de biechtvader en de gelovige enerzijds en bood de biechthoorder een machtig instrument voor sociale controle anderzijds. Via prediking en biecht werd er zeer sterk nadruk gelegd op het belang van penitentie, wat zich ook uitte in de inhoud van testamenten : la mathématique du salut (= met welke giften kan ik welke zonden kwijt raken ?). Niet zeldzaam werden de paters legatarissen van roerend of onroerend goed, die zij weliswaar als bedelorde niet mochten bezitten, maar waarvoor wel altijd een achterpoortje werd gevonden: ofwel werd de verre paus eigenaar, ofwel de derde orde van lekebroeders of zusters die geen gelofte van armoede hadden afgelegd. De paters fungeerden dan als ‘beheerders’ en niet als ‘eigenaars’ van die goederen. ’s Heers Honden
12 Tevens waren zij sterk gegeerd als inquisitoren (geloofsrechters) van de Pauselijke Inquisitie die het zuivere geloof moest vrijwaren. Hun taak was ketters te ondervragen, hun stellingen te toetsen aan de ware geloofsregels, hen van hun dwaling bewust maken om ze zo te bekeren, eventueel met de hulp van een “heilzame” straf. Geestelijke leiding van vrouwelijke congregaties is ook een zendingswerk. Zonder dat er echt een verklaring bestaat, stelt men vast dat de begijnhoven, weliswaar niet gebonden door de 3 geloften, meestal een dominicaan als visitator hebben (in Gent bijvoorbeeld is het nog steeds een pater dominicaan die de mis verzorgt in de kerk van het groot begijnhof van Sint-Amandsberg). Dank zij de bescherming van de dominicanen zijn de begijnen bij ons nooit verboden geweest toen paus Clemens hen veroordeelde op verdenking van geloofsdwalingen. Ook bij de Bogarden (mannelijke tegenhangers van de begijnen) vervulden zij een gelijkaardige rol. Onderwijs werd ook tot hun apostolaat gerekend. Tegen de zin van de kanunniken van Sint Donaas die hun eigen kapittelschool hadden, startten ze in 1484 een eigen school. Hun eigen priesteropleiding verzorgden ze echter niet op een bepaalde lokaliteit maar werd verspreid over verschillende kloosters van hun orde. Enkele nevenactiviteiten te Brugge waren het vervaardigen van psalters, en eigenaardig genoeg, brandbestrijding. Vanaf 1459 beschikten zij over een “Speytehuizeke” en fungeren zij tot in de 18de eeuw als pompiers in pij!
2.3.4 Ten tijde van de geuzen: 1566 tot 1584 Van een echte beeldenstorm is Brugge grotendeels gespaard gebleven. Al geruime tijd voor 1566 leefde er veel ongenoegen onder bevolking, aangewakkerd door hongersnood en werkloosheid, omtrent misbruiken binnen de kerkelijke instanties. Sinds Luther in 1517 zijn 95 stellingen aan de kerkdeuren van Wittenberg nagelde, kiemde de drang naar reformatie in ijltempo verder. Aanvankelijk was er heftige repressie tegenover mensen die zich lieten bekeren tot Luthers leer: tussen 1521 en 1522 werden er enkele dominicaanse paters vervolgd en verdreven omdat ze ketterse geschriften lazen en verspreidden. Enkelen verlieten het klooster om zich bij de hervormden te voegen. Verbanning en terechtstelling met de brandstapel moesten de twijfelaars afschrikken. Als men tijdens het proces berouw betoonde, werd men bij wijze van gunst, niet verbrand maar levend begraven. Na deze eerste excessen groeide er toch enige tolerantie tegenover andersdenkenden: Brugge was toch een ontmoetingsplaats van humanisten zoals Simon Stevin, Erasmus, Marcus Gheeraerts, Juan Vivès, Jan Lernout, Nicolas Despars en vele anderen die bereid waren te luisteren naar vernieuwende ideeën. Deze mentaliteit entte zich ook op de stadsmagistratuur die nooit of eerder zeldzaam tot repressieve en extremistische maatregelen tegenover lutheranen, en later calvinisten, over gingen. Toen Gent, geëvolueerd tot een quasi volledige protestantse stad, hun calvinistische bestuursvorm ook in Brugge, zelfs gewapender hand wilde opleggen, werden zij zonder tegenstand langs de Kruispoort binnen gelaten. Het stadsbestuur legde een zekere sereniteit aan de dag, protestanten werden in het bestuur opgenomen, men zocht naar een labiel evenwicht tussen de protestanten en de katholieken. Men wilde ook niet teveel de katholieken voor het hoofd stoten omwille van de toen nog sterke aanwezigheid van de Spaanse natie die, gezien het belang van hun handel, gesust moest worden. Trouwens waren er al heel wat protestantse vluchtelingen uit het zuiden (Frankrijk, Wallonië) die zich in de versterkte stad Brugge clandestien waren komen schuilen en was er sowieso de facto al protestantisme aanwezig. In die mate zelfs dat ze er een eigen Waalse kerk stichtten en daartoe Sint Donaas inpalmden. Door een politiek van geven en nemen werden de twee kampen, papen en geuzen, gesust. Aanvankelijk kwam er geen reactie van de Spaanse overheersers die elders katten aan het geselen waren. De toestand werd gestabiliseerd door de Pacificatie van Gent (1576) waarbij de ’s Heers Honden
13 plakkaten 4 werden afgeschaft en er amnestie werd geboden aan de opstandelingen. Stilaan werd het bestuur meer radicaal reformatorisch en werden er ingrijpende maatregelen genomen: de kerkklokken werden het zwijgen opgelegd, de Heilige Bloedprocessie werd eerst ingekrompen, later verboden. Het Heilig Bloed moest onderduiken en de Basiliuskapel werd gesloten. De bewegingsvrijheid van de pastoors werd beknot. De kerken werden herverdeeld onder de twee godsdiensten. Financiële middelen uit de stadskas werden ruim toebedeeld aan de predikanten voor lonen en het inrichten van de ingenomen bidplaatsen. De karmelieten en augustijnen moesten hun kerk afstaan. In de euforie van groeiende overheersing kunnen we zelfs spreken van een verlate Beeldenstorm te Brugge in 1578 waarbij er alsnog veel werd vernietigd. Zij bezetten ook SintAnna, maar nadat die werd afgebroken, verhuisden ze naar de dominicanenkerk en alle paters werden in 1579 verplicht de stad te verlaten. De kerk werd totaal ontdaan van alle sierstukken, de muren werden gewit en met schrifturen uit de Bijbel beschreven. Men plaatste er zitbanken, creëerde een grote wijde toehoordersruimte waarin de preekstoel centraal stond. Om het belang van het preekgestoelte te benadrukken werd deze omgeven door gedraaide houten pilaren. Achteraan werd een dis geplaatst waar aan armenzorg werd gedaan. Drie predikanten, verbonden aan de dominicanenkerk, volgden elkaar op: Johannes Fermijn, Johannes Bogaer en Cornelis Daens. Intussen had Rome geprobeerd met het Concilie van Trente (1545-1563) het roer te keren en er enkele contrareformatorische maatregelen genomen zoals een herindeling van de bisdommen ( het bisdom Brugge wordt gesticht in 1559) en het inrichten van seminaries om de priesteropleiding grondig te verbeteren. Het tij in Vlaanderen en Brugge keerde met het optreden van Farnese die de Spaanse overheersing herstelde en de protestanten verdreef naar het noorden. Het triomfalistische herstel kon beginnen, de kerken en kloosters herrezen als nooit tevoren. Hierbij moeten we even de Brugse dominicaanse pater Jan de Witte o.p. aanhalen. Hij was de tutor van de zussen van Karel V en als beloning voor bewezen diensten, werd hij titulair bisschop van Santiago de Cuba benoemd. Overladen met rijkdom (het bedelorde-ideaal is ver te zoeken) vestigde hij zich op de Garenmarkt nr 8, in een stadspaleis dat het hof van Cuba (thans een seniorie) wordt genoemd. Bij testament laat hij een fundatie na waarmee 2 leerstoelen worden ingericht: een leerstoel voor het Heilig Schriftuur en een voor de Fraaie Letteren. Na het concilie van Trente, die, naast vele andere contrareformatorische maatregelen ook het creëren van degelijke priesteropleidingen aanbeveelt, werden die leerstoelen overgeheveld naar het seminarie die in 1571 te Brugge wordt opgericht. Zo ligt een Brugse dominicaan voor een deel aan de oorsprong van het Brugse seminarie.
2.4 Materiële getuigen: een overzicht 2.4.1 Op de site zelf De meest opvallende getuigen zijn de oorspronkelijk resten van het westelijk kerkportaal (illustratie nr die in 1995 geïntegreerd werden in een nieuwbouw appartementscomplex, Predikherenrei nr 1. De voorbijganger wordt daaraan herinnerd door middel van een stenen plakkaat op de voorgevel dat meldt dat er op die plaats tot 1796 der kerk der dominicanen stond. Juister zou zijn 1801, want pas toen stortte het dak van de kerk in en werd zij daarna afgebroken. Naar aanleiding van de bouw van dit complex werd er in 1993-1994 archeologisch onderzoek verricht waarbij diverse funderingen (illustratie nr 4 ) werden bloot gelegd, grafkelders met grafschilderingen werden gevonden met de voor onze contreien typische afbeeldingen van Moeder en Kind en de Kalvarie op de uiteinden, en op de zijwanden wierook zwaaiende engelen.
3)
4
De zogenaamde bloedplakkaten waren verordeningen die ketterij met de dood bestraften. ’s Heers Honden
14 In de Langestraat ter hoogte van nr 34, zien wij boven de ingangspoort links (illustratie nr 5) het deels geschonden wapen van de orde der dominicanen in reliëf uitgewerkt. Het wapen bevat in de schildvoet een liggende aankijkende hond met toorts in de muil. Het wapen is spitsvormig doorsneden. De spits wordt geflankeerd door uitzonderlijk twee sterren in plaats van een. Vermoedelijk staat die ene ster voor de miraculeuze verschijning op het voorhoofd van Dominicus (cf supra) en die andere voor de Stella Maris als verwijzing naar de bijzondere verering voor Onze Lieve Vrouw. Hetzelfde wapen, maar met slechts één ster, vinden we terug op de eikenhouten trappaal uit de 18de eeuw (illustratie nr 6) die zich bevindt in het oostelijke bouwblok, toegankelijk via de Langestraat. Op grond van een recent wapen dat zich in het klooster der dominicanessen (illustratie nr 7) te Brugge bevindt, kunnen we hier een heraldische beschrijving geven: een accoladeschild, spitsvormig doorsneden met in het hoofdpunt een ster in goud op een veld van sabel; in het hart vormen rechts een natuurkleurige lelietak en links een natuurkleurige palmtak een Sint-Andrieskruis; in de schildvoet een boek van goud en keel, beladen met een hond van zilver met een brandende fakkel in de muil, vergezeld door een wereldbol van lazuur, kruisgewijs omgord door een band van goud; dit alles op een veld van sinopel in de schildvoet en een veld van lazuur onder de spitsvormige doorsnede; het schild bevindt zich op een leliekruis, half sabel, half zilver, omhangen door een rozenkrans in goud en getopt door een negenparelige kroon in goud bezet met edelstenen. In dezelfde blok vinden we ook nog gelijkvloers de kapittelzaal : (illustratie nr 8) een quasi gelijkzijdige vierkante ruimte, overspannen door een kruisribgewelf waarvan de ribben steunen op figuratief uitgewerkte consoles (illustratie nr 9) . Het gewelf wordt in het midden gedragen door een ronde zuil op een vierkante basis in blauwe natuursteen met geklauwde hoeken. In deze blok vinden we nog op de zolderverdieping een intacte, gemerkte dakconstructie opgebouwd uit elf eikenhouten dubbele schaar- en nokgebinten. Een groot deel van de pandgang (illustratie nr 10) rond een deel van de hortus conclusus kunnen makkelijk herkend worden ( de noordelijke gang + stuk van de pandtuin zijn ingenomen door een appartementsgebouw). Vrij merkwaardig is een ingebouwd tabernakel in het huis nr 50 (illustraties nrs 11 en 12) van de Langestraat. Op de kaart van Marcus Gheeraerts behoort dit hoekhuis duidelijk tot het domein van het klooster. Luc Devliegher maakt er echter in zijn inventaris van Brugse huizen geen melding van, noch de Dienst Monumentenzorg van de stad Brugge had er weet van. Niettemin relateert de mondelinge overlevering dit eigenaardig, in de westelijke muur van het huis ingewerkt kastje met deurtjes op predellahoogte van een altaar, als zijnde afkomstig van de dominicanen. Misschien was dit huis wel een schuiloord van enkele paters tijdens de Franse tijd ? Tot daar de meest opvallende getuigen in situ.
2.4.2 Op andere plaatsen Hier moeten we noodgedwongen een zeer restrictieve opsomming geven, enerzijds omdat de roerende goederen uit het klooster heel talrijk moeten geweest zijn en anderzijds omdat de bestemming van deze goederen, na de plunderingen en verkopingen n.a.v. de geuzentijd en de Franse overheersing (wat meteen ook het einde betekende van de dominicanen te Brugge), heel verscheiden zijn. Veel is terug te vinden in andere kerken en kloosters doordat de door de Fransen geconfisqueerde en verkochte goederen bij particulieren belandden die ze dan later, bij het Concordaat (1801) tussen Napoleon en paus Pius VII, schonken of doorverkochten aan de kerkelijke instanties. In Sint-Salvator vinden we o.a. in droogscheerderskapel de schilderij “Maria verschijnt aan Sint Dominicus” van N. De Liemaecker. Het mooiste antependium met predella in het bezit van de ’s Heers Honden
15 kathedraal is eveneens afkomstig van de dominicanen. Het is op witte zijde in diep reliëf met goud geborduurd, een verrijzende feniks uitbeeldend. We vinden er ook overgebrachte grafmonumenten van Philippus Van de Kerckhove , van het echtpaar Claude Debruyne-Maria de Cortewijle en van de weduwe van Maximiliaen Van Preat de Moerkerke. In Sint-Walburga staan het zeer fraaie beeld van O.L.Vrouw van de Rozenkrans (illustratie nr 13) en de offerblok ( dit laatste is nu niet meer opgesteld in de kerk) die behoorden tot het Rozenkransbroederschap (illustratie nr 14) waarover een rivaliserende vete bestond tussen de dominicanen en de jezuïeten. Deze laatste blijken het pleit gehaald te hebben gezien Sint Walburga de voormalige Jezuïetenkerk is. Eveneens bevindt er zich, maar niet zichtbaar voor bezoekers, een tweede offerblok die eigendom was, en nog steeds is, van het Werk der Patriotten (illustratie nr 15). Dit broederschap werd opgericht in de kerk der Predikheren tijdens de Brabantse omwenteling om de voorstanders van die opstand te steunen. Tot op heden wordt er nog jaarlijks in Sint-Walburga een misviering gehouden voor het werk der Patriotten. Schilderijen met Dominicus, Thomas van Aquino of met Catharina van Sienna vinden we ook nog in de OLV kerk te Brugge, Sint Jacob, de begijnhofkerk, bij de zusters maricolen in de Oude Zak. Het OCMW van Brugge heeft eveneens een schilderij in bezit die toebehoorde aan de dominicanen. Stenen afkomstig van de afbraak van hun kerk bevinden zich in de kelder van het oude steenmuseum, gelegen in het bijgebouw van Gruuthuse waar de Vrienden van de Musea hun cafetaria uitbaten. In de Sint Bertinuskerk van Poperinge vinden we de preekstoel terug, in de kerk van Koekelare een zilveren monstrans met lunula. Het orgel uit 1715 en gemaakt door Jacobus Van Eynde bevindt zich nu in de Sint Jan de Doperkerk te Stalhille. De zusters dominicanessen verwierven een zeer mooi, houten, 15de eeuws Onze-Lieve-Vrouwebeeldje (illustratie nr 16) dat staat opgesteld vooraan rechts in hun kloosterkerk in de Vlamingdam. Relieken, in tegenstelling met de andere roerende goederen, waren gemakkelijker te verbergen voor iconoclasten of bezetters gezien hun kleine omvang. Dit maakt dat deze relieken tijdig konden worden verborgen, namelijk bij de Brugse colettienen, en later ter gelegener tijd konden worden verdeeld over diverse heropgerichte dominicaanse kloosters. Eveneens aan het oog onttrokken maar toch aanwezig in Brugge, zijn grafzerken die de paters in tijden van geldnood (circa 1520) verkochten aan de stad en waarmee herstellingen aan de sluis van het Minnewater werden uitgevoerd.
’s Heers Honden
16
3 Gedaanteverwisselingen na 1796 tot heden en toekomstige herbestemming van de site 3.1 Van 1796 tot heden Zoals zo dikwijls tijdens de Franse bezetting werden kloosters en kerken geconfisqueerd ten behoeve van bezettende strijdmachten. Aan dit lot ontsnapte ook het Brugs dominicanenklooster niet. De kerk werd als hooiopslagplaats voor de cavalerie gebruikt tot ze in 1801 instortte om daarna voor afbraak te worden verkocht. De kloostergebouwen werden zeer geschikt geacht als kazerne voor het sansculotteleger. Zo werden de panden gelegen tussen Langestraat, Predikherenstraat, Predikherenrei (straatnaam, ontstaan na het graven van de coupure in 1751) en Ganzestraat beschouwd als eigendom van de overheid ( stad, provincie of staat betwistten elkaar het eigendomsrecht om uiteindelijk definitief tot op heden bezit van de staat te worden) en kregen een bestemming van openbaar nut. Wat niet kon gebruikt worden, werd lot per lot aan particulieren verhuurd of na verkaveling verkocht. Het pand langs de Langestraat (oostelijk bouwblok) belandt van koop naar verkoop in de handen van opeenvolgende eigenaars. Na de eerste wereldoorlog komt de familie Verriest in het bezit van het pand en richt er een hotel in, gekend als het Hotel Verriest. Het was zeer in trek bij de Britse toeristen die toen al de charme om ook ‘over sea’ te logeren in een historisch kader apprecieerden: zij konden er dineren in de kapittelzaal, hun tea-time doorbrengen in de als salons ingerichte pandgangen (illustraties nrs 17,18 en 19). Dan breekt WO II uit en wordt het hotel door de Duitsers opgeëist. In 1945 wordt het hotel in verschillende onderdelen opnieuw verkocht en brengt het Rode Kruis in een groot deel van het voormalig hotel zijn diensten onder, tot zij in 1990 verhuizen naar de Dirk Martensstraat op Sint Andries. Sindsdien staat het complex leeg, werden er restauratiewerken uitgevoerd en wordt alles stilaan heringericht om er het Rijksarchief te huisvesten (cf. infra). Bij het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens het congres van Wenen in 1815 na de nederlaag van Napoleon in Waterloo, werden de Fransen vervangen door de Hollanders. Willem I richtte het klooster langs de Predikherenrei in als onderdak voor zijn Koninklijke Maréchaussée. Veranderen de bezetters, de functie blijft behouden. Ook bij het ontstaan van het koninkrijk België in 1830 worden de gebouwen door onze Nationale Rijkswacht, de Belgische versie van de Maréchaussée, ingenomen en dit blijft hun vaste stek te Brugge tot hun verhuis naar de vroegere vrouwengevangenis Refuge op Sint-Andries in 1998. Intussen werden naar aanleiding van de Dutroux-affaire overal te lande Justitiehuizen opgericht die de kloof tussen burger en Justitie moesten dichten. De ontruimde Rijkswachtkazerne leek de ideale locatie voor het Brugs Justitiehuis dat begin 1999, na enige aanpassingswerken, er zijn intrek nam.
’s Heers Honden
17 3.2 De nabije toekomst Onder de naam “Project ‘De Predikheren’ te Brugge” (illustratie nr 20) is de Regie der Gebouwen begonnen aan de herbestemming van de site der dominicanen . Een deel van de site, met name de laatgotische kapittelzaal met aansluitende gang, het rococosalon, de vestibule met de 18de eeuwse trap, de pandgang waarvan 2 zijden zijn bewaard en de getelmerkte dakgebinten zijn sinds 5 maart 2001 beschermd. Ook de neoclassicistische eetzaal van het voormalig hotel Verriest zijn opgenomen in de beschermingsmaatregel. Welke bestemming zijn voorzien? 1. Het Justitiehuis wordt ondergebracht rond de kloostertuin palend aan de 2 pandgangen. De huidige bebouwing wordt gerenoveerd en gerestaureerd. Het bouwvolume zal een L-vorm hebben en in de schoot van de L zal men gedeeltelijk de kloostertuin kunnen heraanleggen. Het noordwestelijk stuk is spijtig genoeg ingenomen door een appartementscomplex, alsook de noordelijke pandgang. 2. Het Rijksarchief, thans veel te eng gehuisvest in het Poortershuis, Academiestraat 14-18 sinds 1912, krijgt een nieuw onderdak in het voormalig hotel Verriest, met inpalming van huis nr 34 in de Langestraat. Naast dit huis is ook de toegang met poort voorzien. Met toevoeging van 3 nieuw te bouwen vleugels hoopt men de huidige capaciteit van het archief, zijnde 8 km archieflengte, uit te breiden tot 30 à 35 km archieflengte. Die nieuwe vleugels komen in het verlengde van het gewezen hotel, op de oppervlakte van het huidige Justitiehuis en een dwarsverbinding tussen de eerste twee. 3. De mooie kapittelzaal kan worden ingericht als tentoonstellingsruimte. De salons van het voormalig hotel zijn ideaal om er de leeszaal in onder te brengen. Onder het in 2002 gerestaureerde dakconstructie zal men onder de eeuwenoude eikenhouten dubbele schaar- en nokgebinten kunnen vergaderen: kunnen de archivarissen zich een mooier kader inbeelden ? 4. De overige ruimtes zullen gebruikt worden voor archiefruimten, kantoren, bibliotheek, microfilmzaal, speciale archieven, ruimte voor materiële verzorging van archiefstukken, en allerhande utilitaire doeleinden. 5. Een ondergrondse parking behoort tot een derde bestemmingsmogelijkheid voor zowel werknemers van het archief en justitiehuis, bezoekers van beide instanties, bewoners enz... De ingang wordt voorzien in de Langestraat, uitgang in de Predikherenrei.
’s Heers Honden
18
4 Besluit L’histoire ne se répète pas, elle bégaie (Karl Marx), de geschiedenis herhaalt zich niet, zij stottert: de wereld vordert, maar al hortend en stotend. Ook hier leren wij uit de geschiedenis van de mij dierbare dominicanen, dat pragmatisme, realiteitszin, bekoring en verleiding de oorspronkelijke idealen verdringen. Toen men in 1925 te Knokke, meer bepaald in het Zoute, een nieuwe dominicanenkerk bouwde, was het uiteraard niet toevallig dat men voor het Zoute koos: aalmoezen zoekt men het best in een rijke omgeving. Ook toen botste men op weerstand van de bisshop en de parochiale clerus omdat men vreesde misgangers te verliezen aan die indringers. Maar zij hadden de steun van de adel, namelijk Graaf Lippens Maurice sr. Of die ook een dominicaanse biechtvader had, is mij niet bekend al is het geweten dat er wel een hechte vriendschap bestond tussen pater Ceslas Rutten o.p. en de Graaf, ze zetelden trouwens ook samen in de Senaat. Uiteraard zijn bedelordes, geconcipieerd door hun stichters in hun wereld van toen, niet meer van onze tijd en of zij, mee geëvolueerd over al die eeuwen, nog een toekomst hebben, weet ik niet. Dat de site er in onze stad vandaag nog herkenbaar aanwezig is, is een goede zaak. Meer nog, zij heeft nog een toekomst onder de vorm van een onderkomen voor het Rijksarchief waar het verleden wordt bewaard voor de toekomst, wat ook zou passen in de spiritualiteit van de dominicanen namelijk leven in functie van het hiernamaals. En niet alleen het archief zal er ondergebracht worden, ook het Justitiehuis: waren de dominicanen ook niet de pauselijke rechtsgeleerden ten tijde van de inquisitie? Al zijn er sinds 1796 geen predikheren meer te Brugge, toch zal hun geest blijven ronddwalen in de herrezen kapittelzaal, kruisgang, pandtuin, dormitoria….in secula seculorum. Amen.
’s Heers Honden
19
5 Dankwoord Eerst en vooral keren mijn gedachten terug in het verleden naar de herinneringen aan pater Guus Snijkers o.p. zaliger die, door zijn uitzonderlijke persoonlijkheid en vriendschap, mijn nieuwsgierigheid naar het wezen van de Predikheren heeft opgewekt. Dit werkje was een welgekomen gelegenheid mij daarin te verdiepen. Verder wil ik Ludo Van Damme vermelden die mij de gepaste literatuur aan de hand deed, de gidsen verantwoordelijk voor de bibliotheek van de Bond, de lesgevers van de voorbije cursusjaren, André Vanhooren van het Justitiehuis, de zusters van Engelendale, Mevr Dugardyn, voorzitster van de kerkfabriek Sint-Walburga, de heer Benoît Kervyn, conservator Sint-Salvator, die mij de verborgen schatten van hun kerken lieten zien en de vele goede zielen rondom mij die actief of passief hebben bijgedragen.
’s Heers Honden
20
6 Bronnen Boeken: SIMONS Walter, 1. Stad en Apostolaat: de vestiging van de bedelorden in het graafschap Vlaanderen. KAWLSK, Brussel. 2. Bedelordekloosters in het graafschap Vlaanderen, Stichting Jan Cobbaut DE PUE Jordanus o.p., Geschiedenis van het oud-dominicanenklooster te Brugge, uitg Paters Dominicanen, Leuven VANDAMME Ludo en anderen, Opstand en verval (Aspecten van het dagelijkse leven in het Brugse tijdens de laatste decennia van de 16de eeuw), uitg J Herrebout RAU Jacques en RYCKAERT Marc, De Brugse Parochies, uitg Marc Van de Wiele GHEYLE Johan en ROELS Patrick, Project ‘De Predikheren’ te Brugge, Regie der gebouwen VAN HOUTTE J.A., De geschiedenis van Brugge, uitg Lannoo DEWITTE H en HILLEWAERT B, Jaarboek 93-94 Archeologisch rapport, uitg Brugse stedelijke musea DEVLIEGHER Luc, De Sint-Salvatorskathedraal te Brugge: Inventaris, deel 8 en 9, uitg Lannoo 1979 Artikels: DEWULF Monique, De kerkelijke architectuur van de Dominicanen te Brugge, in Gentse bijdragen tot Kunstgeschiedenis en de oudheidkunde, deel XVIII (1959-1960) RUG BOSSUYT Stijn, Devotie, geld en zieleheil, Vlaamse Werkgroep voor Mediëvistiek, KUL Cursussen: RYCKAERT Marc, Hydrografische geografie van Brugge, 2005 Kon. Gidsenbond Brugge MEULEMEESTER Luc, Kunstgeschiedenis, 2005 Kon. Gidsenbond Brugge VANDEWALLE André, Heraldiek, 2005 Kon. Gidsenbond Brugge
’s Heers Honden
21
7 Illustraties
’s Heers Honden
22
’s Heers Honden
23
’s Heers Honden
24
’s Heers Honden
25
’s Heers Honden