Santé! Biergedichten vertaling: René Smeets
David O’Bruadair (1625-1698)
EEN PINT BIER Die schrale slet, die sloerie in deze kroeg hier, Velde me haast door geld te vragen voor een glas bier; Moge de duivel de fletse feeks sleuren bij het haar En haar slechte manieren slopen voor minstens een jaar. Die halfgare aap met een smoel waar geen mens kan van houden En met een stem die zelfs de doden doet verstijven, Begon, zodra ze me zag, volop te razen en te kijven En gooide me hardhandig buiten in regen en koude. Vroeg ik het haar baas, hij gaf me elke dag een vat, Maar zij, halfliter in de hand, wilde aan wijken niet denken! Moge haar man een spook zijn en haar kind een kat, Schurft, dat zou de lieve Heer haar moeten schenken.
Bron: http://brookstonbeerbulletin.com/beer-poetry/
Robert Louis Hornblower
ROBINSON CRUSOE Daar zit hij op het rode strand Van al dat bier staat hij in brand Uit het wrak heeft hij gesleurd Vele donkere eiken vaatjes Zijns inziens zijn ze allemaal verbeurd Naar nabije schepen zal hij niet wenken Enkel zichzelf zal hij bier schenken
Bron: http://www.jgpublishing.com/poetry.htm
82
William Aytoun (1813-1865)
DE LEGE FLES Ach vrijheid, jij lijkt als waterdruppel twee Op de lege fles die ligt alhier, En die gister kwam aangespoeld uit een vreemd café Gevuld met sterk Engels bier! Een gevoel van staal - een hand – een overstroming Een plof die weerklonk veraf en dichtbij Een wilde emotie – vloeibare ontboezeming En ik had al dat Engels bier in mij! En wat rest er? – Een lege buis! Een levenloze vorm , zonder plezier Een tempel, voor geen God een thuis! Slechts de herinnering aan bier!
Bron:
http://brookstonbeerbulletin.com/beer-poetry/
83
George Arnold (1834-1865) BIER Hier Met mijn bier Zit ik te wiegen Wijl gouden momenten vervliegen Maar helaas! Het geraas Gaat voort - Omdat dat zo hoort En ik, Die van de droogte haast stik Ik zet mijn keel op een kier En drink luiweg mijn lekker bier. O zoveel minder zwaar Dan rijkdom en misbaar Zijn de gracieuze rookwolken van deze gratis sigaar! Waarom toch Zou ik nog Wenen, zuchten of snikken? Wat als het geluk me laat stikken? Wat als mijn hoop is vervlogen, Mijn pleziertjes bedrogen? Ik speel nog wel Mijn amusante spel Van lekker plezier – Met sigaren en bier. Ga dan, jammerende jeugd, Gedaan met de vreugd! Ga, klaag en smeek, Zucht en wordt bleek, Weef weemoedige rijmen Over oude tijden, Waarvan de vreugde verschijnt als een geest Maar laat mij mijn bier, mijn feest! Goud is maar een vlies – Liefde is verlies Dus als ik mijn zorgen zie zinken, Of als ik ze wil verdrinken In schuimige lekkere pinten, Dan ga ik als een koning te paard Maar zijn zorgen blijven mij bespaard! Bron:
http://www.poetryfoundation.org/poem/182082
84
Anoniem LIED TOT LOF VAN HET BIER Buig nu het hoofd, tros druiven, Voor de sterkere brouwsels, de bieren; Niet langer zal de lauwerkrans De slappe wijnen sieren. Sherry en dranken allerhande Ze zien af van hun streven; Aal is het enige aqua vitae, De likeur van het leven. Komaan, vrolijke gezellen, Laten we volop klinken; Dat houdt ons overeind, Maar het doet ons ook zinken. Aal is als medicijn, Geen kwakzalver en geen bluffer, Het geneest de felste pijn, Zij het met een buffer. Aal is een sterke worstelaar, Het vloert al wat het onmoet; Het maakt de grond wel glad, Ook al is die zelf niet echt nat. Ceres huist in pinten vol en leeg, En ook de goede Neptuun, En het schuim van het aal is de zee waaruit Venus opsteeg. Aal is onsterfelijk, Weze er geen oponthoud Onder mooie mannen die hijsen, Niet één kan zonder mout. Dus komaan, vrolijke gezellen, Laten we volop klinken; Dat houdt ons overeind, Maar het doet ons ook zinken.
(uit “London Chanticleer, 1659”, als overgenomen in A Tankard of Ale)
85
Anoniem DRIE VROLIJKE KOETSIERS Drie vrolijke koetsiers zaten in Bristol in een kroeg, en ze besloten tesaam: we hebben nog niet genoeg. Barman, vul de schuimende beker, Tot hij overloopt, toe, wees niet schuchter, Vanavond willen we vrolijk zijn, Morgen zijn we wel weer nuchter. We drinken op hij die bier drinkt slap en sober En die nogal nuchter gaat slapen, Hij verslenst zoals de bladeren verslensen Alvorens ze vallen in oktober. We drinken op hij die straf bier drinkt En lichtelijk aangeschoten ter bedstee gaat, Hij leeft zoals het hoort, En sterft als een goed soldaat. We drinken op het meisje dat een zoen steelt En dat meteen vertelt aan haar moeder. Wat een zotte meid is zij, Nooit krijgt ze een tweede, het loeder. We drinken op het meisje dat een zoen steelt En meteen vraagt om een tweede welgezind. Een zegen voor de mensheid is zij, Weldra baart zij een kind. Had ik nog een steen, Ik gaf mijn schouw een hogere muur. De kat van mijn buurman zou niet meer plassen in mijn haardvuur. Kom, Marie, we gaan in de hof, En zet nou niet zo’n zure kop. Is het gras koel en nat, Dan doen we het gewoon rechtop. Barman, vul de schuimende beker, Tot hij overloopt, toe, wees niet schuchter, Vanavond zijn we vrolijk, het wordt later, Morgen wacht ons een kater. (Anoniem, “Old English folk song”; uit: A Tankard of Ale)
86