Running head: White Pride Online: White Pride Wereldwijd? WHITE PRIDE ONLINE: WHITE PRIDE WERELDWIJD?
White Pride Online: White Pride Wereldwijd? Het Internet als Wervingsinstrument voor Radicale Rechts-Extremistische Groeperingen
P. Vissers (1063251) Universiteit Leiden
Auteursnoten: Deze scriptie is geschreven in het kader van de Bachelor Criminologie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden. De scriptie is begeleid door C.A.W. Pellemans, MSc en ingeleverd op 9 juli 2014 (8396 woorden). Contact:
[email protected]
1
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
2
Samenvatting In deze systematische review wordt een literatuuroverzicht geboden over het gebruik van internet als wervingsinstrument voor radicale rechts-extremistische groeperingen. Voor dit overzicht zijn de binnen Web of Science beschikbare studies over dit onderwerp gebruikt. In de review zijn tien studies naar uiteenlopende onderwerpen geanalyseerd. De studies onderzochten de online organisatie van rechts-extremistische groeperingen, persistentie van rechts-extremistische websites en hun propaganda, de invloed van participatie in online rechts-extremistische groeperingen op (onder andere) ideologisch extremisme en zelfrapportages over de radicalisering van rechts-extremisten. Ondanks enkele methodische en statistische zwakheden blijkt uit de meeste studies dat het internet een belangrijk wervingsinstrument voor radicale rechts-extremistische groeperingen is. De studies naar online organisatie maken gebruik van een veelbelovende maar nog niet doorontwikkelde onderzoeksmethode. Van toepassing of toetsing van expliciete (criminologische) theoretische kaders is over het algemeen nog geen sprake. Het verdient aanbeveling deze kaders te ontwikkelen. In toekomstig detectie- en preventiebeleid over radicalisering dient de belangrijke rol van het internet meegewogen te worden. Sleutelwoorden: rechts-extremisme, radicalisering, werving, internet
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
3
White Pride Online: White Pride Wereldwijd? Het internet als wervingsinstrument bij radicale rechts-extremistische groeperingen.
“We have let Our Country to be taken over by the political idiots running America. We have to begin to realize in a very short time WE, American citizens (Us, Our soldiers of the White Race) will be called upon to save America from the threats within. We have already began, planning Our defense and will not be over taken by sheiks secret police and reservists (that are secretly training for crowd control, etc). 64% military will fight along its citizens and when time comes we will take back Country and put it back the way God intended.” – animal1955, stormfront.org, 16-01-2014.
Sommige mensen zijn zodanig tegen het leven in een samenleving met verschillende rassen en culturen dat zij – getuige bovenstaande uitspraak van animal1955–verder willen gaan dan het voeren van discussie om hun vermeende belangen te beschermen: Hun verzet tegen de gevestigde orde radicaliseert. Radicalisering wordt door de Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) gedefinieerd als “de groeiende bereidheid om diepingrijpende veranderingen in de samenleving (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven en/of te ondersteunen die op gespannen voet staan met of een bedreiging kunnen vormen voor de democratische rechtsorde” (AIVD, 2008, p. 17). Radicalisering is sinds lange tijd onderwerp van academisch onderzoek. Zo schreven Adamek & Lewis (1975) dat studenten die blootgesteld worden aan gewelddadige repressie van hun protesten, veel positiever staan tegenover het gebruik van geweld als middel om hun ideeën door te voeren dan studenten die niet blootgesteld worden aan deze gewelddadige repressie. In de nasleep van de terroristische aanslagen op het Amerikaanse World Trade Centre hebben veel studies naar radicalisering zich begrijpelijkerwijs gericht op het radicaliseringsproces van Moslims tot jihadisten of de wervingsmethodieken van groeperingen als Al Quaeda (bijvoorbeeld Doosje & Loseman, 2013; Canter, Sarangi, & Youngs, 2014; Rosenau, 2005). Personen radicaliseren immers niet van de ene op de andere dag: zij maken hiertoe een proces door onder invloed van verschillende sterk met elkaar samenhangende factoren, zoals groepspsychologische processen, organisatie-psychologische invloeden en sociale psychologie (Post, 2010). Echter, niet alleen Moslims radicaliseren. Zo is de fundamentalistische beweging Evangelical Christianity de voornaamste drijvende kracht achter het aanzetten tot rassenhaat jegens Moslims in de Verenigde Staten na de aanslagen van 9/11 geweest (Elver, 2012, p.
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
4
154) en voert het extreem-linkse Animal Liberation Front al vanaf 1976 gewelddadige acties in Engeland uit om aandacht te vestigen op de rechten voor dieren (Monaghan, 2013). Rechtsextremisten radicaliseren ook. Rechts-extremisme wordt vaak als synoniem gebruikt voor ideologieën als fascisme en nazisme, terwijl de term in feite de uiterste rand van het conservatieve politieke spectrum aanduidt (Grubben, 2006). Het aantal rechts-extremistische hate groups in Amerika steeg tot recordhoogte na de verkiezing van Barack Obama (Southern Poverty Law Centre, 2009). In Nederland piekten de uitingen van rechts-extremistisch geweld zoals graffiti op en vandalisme aan moskeeën na de moord op de Amsterdamse filmmaker en criticaster Theo van Gogh door Mohammed Bouyeri (Van Buuren & De Graaf, 2014). Deze systematische review zal zich richten op rechts-extremistische radicalisering, in het bijzonder de rol die het internet hierbij mogelijk speelt. Uit verschillend onderzoek (o.a. Hogg, Hogg, & Meehan, 2010; Dalgaard-Nielsen, 2010) blijkt dat het aanspreken van de behoefte aan een identiteit, tot het behoren tot een groep en tot een gevoel van gemeenschap, essentiële factoren zijn in het radicaliseringsproces. Vóór de digitalisering van de maatschappij werd aan deze behoeften tegemoet gekomen middels propaganda in de vorm van flyers, kleine bijeenkomsten, nieuwsbrieven en interpersoonlijk contact (Lee, 2002). Ook de verspreiding van muziek met radicale songteksten is een belangrijk middel voor het uitdragen van rechts-extremistisch gedachtengoed. De platenlabels Imperium Records, Panzerfaust Records, Resistance Records en Tri-State Terror Records zijn specifiek met dit doel opgericht (Jipson, 2007). Het was gebruikelijk dat iemand korte tijd letterlijk ‘meeliep in de groep’ voordat hij uiteindelijk in de radicale groep werd opgenomen (Schafer, Mullins, & Box, 2014). Met de opkomst van het internet - het aantal vaste breedbandaansluitingen is wereldwijd gestegen van 2.4 per 100 inwoners in 2004 naar 9.1 per 100 in 2012 en het aantal mobiele breedbandaansluitingen van 6 per 100 inwoners in 2007 tot 23 per 100 in 2012 (Broadband Commission, 2013) - zijn deze tijden veranderd. Klassieke criminologische theorieën lijken van toepassing te kunnen zijn op radicaliseringsprocessen. Het geloof dat radicale acties resulteren in een betere wereld voor iedereen, zoals het geval is bij het Animal Liberation Front, is immers een voorbeeld van een neutralisatietechniek. Een neutralisatietechniek wordt gebruikt om de mogelijke impact van een onethische handeling te verminderen of te elimineren bij zichzelf en sociale relaties (Sykes & Matza, 1957). Wojcieszak (2011, p. 528) beargumenteert op basis van verschillende onderzoeken dat participatie in radicale groepen maakt dat mensen de publieke steun voor hun denkbeelden gaan overschatten (‘false consensus’). Mensen met radicale overtuigingen
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
5
worden door deze overschatting mondiger en zullen minder schroom hebben hun overtuigingen te delen met anderen. Deze combinatie van processen kan bijdragen aan publieke steun voor radicale vormen van verzet zoals etnisch geweld en zodoende aan radicalisering. Ook kan participatie in radicale online groepen de deelname aan wervingsactiviteiten voor deze radicale groepen in de offline wereld versterken (Wojcieszak, 2009). Hoewel zij het niet als zodanig benoemt, bevat haar theoretische onderbouwing sterke overeenkomsten met de differentiële associatietheorie van Sutherland (1973). Deze theorie heeft als belangrijke uitgangspunten dat crimineel gedrag wordt aangeleerd door interactie met andere personen in intieme persoonlijke groepen, waarbij het leerproces niet alleen de uitvoering van een criminele daad omvat maar ook motieven, rationalisaties en attitudes. Eventueel zou het hebben van contacten met andere (niet-radicale) denkbeelden in de offline wereld een dempende factor kunnen zijn voor de invloed van online participatie. Dit raakt aan de denkbeelden van Hirschi (1969), die met zijn sociale controletheorie verwoordt dat crimineel gedrag ontstaat wanneer de sociale banden met ouders, gelijken, leraren en andere leden van de maatschappij verzwakken. Als aanvulling op deze theorie zou beargumenteerd kunnen worden dat de sociale banden met de offline maatschappij van mensen die in radicale online groeperingen actief zijn, naar aanname verzwakken, waardoor ruimte voor radicalisering ontstaat. Zowel de differentiële associatietheorie als deze aanvulling op de sociale controletheorie sluiten aan op onderzoek naar biased processing. Deze theorie suggereert dat mensen met een zeer sterke mening informatie die niet met deze mening strookt eerder afdoen als irrelevant of onwaar, waardoor hun houding nog sterker gepolariseerd wordt (Wojcieszak, 2010). De tegenhanger van biased processing is de deliberative theory, die stelt dat extremisme wordt tegengegaan door contact met mensen met een tegengestelde politieke ideologie, omdat mensen door dit contact de meningen van anderen gaan overwegen en begrip voor anderen krijgen. Wojcieszak (2010, p. 640) stelt op basis van deze theorieën dat online participatie in radicale groeperingen de denkbeelden van de leden nog sterker kan polariseren als zij offline omringd worden door mensen met een afwijkende mening. Wojcieszak (2011, p. 530) refereert bovendien aan het feit dat verschillende academici reeds waarschuwen voor de sociaal destabiliserende werking van radicale, ideologisch homogene groepen. Toch speelt propaganda, naast de sociologische en psychologische invloeden die uitgaan van deze online groepen, nog steeds een belangrijke rol als wervingsinstrument. Deze rol blijft, ondanks dat in modellen voor het ‘nieuwe terrorisme’ de nadruk in het radicaliseringsproces minder op politieke propaganda ligt maar meer op sociale netwerken (Kundnani, 2012).
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
6
Radicale groeperingen zijn door hun extreme denkbeelden kwetsbaar voor overheidsinvloeden en infiltratie door anderen met tegengestelde politieke houdingen. Hierdoor zijn zij steeds meer gedwongen zich te hervormen tot kleine, aparte splintergroeperingen (Griffin, 1999). Het lijkt aannemelijk dat rechts-extremistische splintergroeperingen, die zich gedwongen zien een min of meer verborgen bestaan te leven, het internet gebruiken om onder de druk van een stabiele rechtstaat toch hun gedachtengoed effectief te kunnen verspreiden en zo nieuwe leden te werven. Hun propaganda kan immers gemakkelijk toegankelijk worden gemaakt voor nieuwelingen door gebruik te maken van dit veelzijdige communicatiekanaal. Zo kan via social media als Twitter en Youtube, maar ook via open webfora (waarvan de inhoud toegankelijk is zonder dat een gebruikersaccount aangemaakt hoeft te worden) en gesloten webfora (waarvoor registratie vereist is) op een laagdrempelige wijze propagandamateriaal worden gedeeld. Rechts-extremistische groeperingen lijken dankbaar gebruik te maken van deze mogelijkheden om hun visies uit te dragen en zo wellicht nieuwe aanhangers voor hun ideologieën te vinden (Qin, Zhou, & Chen, 2010). Dit doen zij al jaren: in 1983 richtte neoNazi uitgever George Dietz het rechts-extremistische ‘bulletin board system’ (BBS) Liberty Bell Net op. BBS is de voorganger van het huidige internet. Hiermee was Dietz de eerste White Supremacist die zijn propaganda in cyberspace heeft gepubliceerd (Levin, 2002). Uit onderzoek van Crilley (2001) blijkt dat de Duitse inlichtingendienst na een aantal jaar van onderzoek naar het gebruik van het internet door rechts-extremistische groeperingen minimaal 300 Duitse, 180 Europese en 200 Amerikaanse websites had geïdentificeerd waarop propagandamateriaal werd aangeboden wat onder de (strenge) Duitse wetgeving illegaal is. Het is denkbaar dat deze cijfers nu vele malen hoger zijn. Dit zou ook kunnen omdat uit de onthullingen van Edward Snowden over de Amerikaanse inlichtingendienst is gebleken dat het internet nagenoeg ongelimiteerde mogelijkheden biedt tot overheidssurveillance (Greenwald, 2014). Recent onderzoek naar radicaal rechts-extremisme in Nederland heeft zich vooral geconcentreerd rondom de moorden op Theo van Gogh en de aanslagen van 9/11 (bijvoorbeeld Buijs, 2009). Volgens Van Buuren & De Graaf (2014) moeten de digitale ‘communities’ op het internet worden beschouwd als een belangrijke vervanging van de ‘faceto-face’ organisaties van vroeger, waarin extreme ideologie en tactische kennis wordt gedeeld maar die vooral grond bieden voor het idee dat men deel uit maakt van een levende, ondersteunende gemeenschap en niet alleen staat.
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
7
Naar radicale rechts-extremistische groeperingen is voor wat betreft hun gebruik van het internet voornamelijk onderzoek gedaan in de vorm van beschrijvende case studies. Methodisch academisch onderzoek naar het gebruik van het internet door deze groeperingen lijkt schaars en een systematische review over de methodische onderzoeken ontbreekt. Om deze leemte op te vullen behandelt deze systematische review de volgende onderzoeksvraag: in hoeverre wordt het internet gebruikt als wervingsinstrument voor rechts-extremistische radicale groeperingen? Ter beantwoording van de onderzoeksvraag wordt eerst ingegaan op de methodiek van deze review. In de daaropvolgende resultatensectie komen inhoud en kwaliteit van de studies aan bod en worden gevonden verbanden tussen de studies kritisch geïnterpreteerd. Tenslotte volgt een conclusie, reflectie en aanbevelingen voor nader onderzoek. Methoden In de navolgende paragrafen zullen de belangrijkste begrippen, de operationalisering van de onderzoeksvraag, de zoekmethode en het zoekproces van deze systematische review worden behandeld. Met ‘rechts-extremistische groepen’ worden groepen bedoeld met een fascistische, nazistische of ultraconservatieve ideologie (Grubben, 2006). Onder ‘werving’ wordt verstaan dat iemand zich aansluit bij een dergelijke groepering. Groeperingen en hun leden worden aangeduid als ‘radicaal’ wanneer zij bereid zijn om diepingrijpende veranderingen in de samenleving (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven en/of te ondersteunen die op gespannen voet staan met of een bedreiging kunnen vormen voor de democratische rechtsorde (AIVD, 2008). Het ‘radicaliseringsproces’ is hoe rechts-extremisten radicaliseren onder invloed van verschillende, sterk met elkaar samenhangende factoren, zoals groepspsychologische processen, organisatie-psychologische invloeden en sociale psychologie (Post, 2010). Onder ‘wervingsinstrument’ wordt ieder middel verstaan wat op enige wijze bijdraagt aan de werving van nieuwe leden voor een radicale rechtsextremistische groepering. Werving is zodoende het onderwerp van onderzoek binnen deze systematische review. Deze werving moet wel voor radicale rechts-extremistische groeperingen zijn. Onder werving zal eveneens ‘propaganda’ worden geschaard, aangezien hiermee volgens het Oxford English Dictionary (2014) “Information, especially of a biased or misleading nature, used to promote a political cause or point of view” wordt bedoeld. Om te bepalen of het internet daadwerkelijk wordt gebruikt als wervingsinstrument voor een radicale rechts-extremistische groepering zal, gezien de diversiteit van de geïncludeerde studies, op verschillende manieren worden gekeken naar diens rol bij de werving. Zo wordt gekeken in hoeverre het gebruik van het internet van invloed is op het
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
8
radicaliseringsproces van rechts-extremisten, in hoeverre het internet bij draagt aan de beschikbaarheid van propaganda van radicale rechts-extremisten en in hoeverre de positie die radicale rechts-extremistische groeperingen online innemen van invloed kunnen zijn op de werving van nieuwe leden. In deze systematische review zijn uiteindelijk tien studies opgenomen; vanwege het exploratieve karakter van deze review zijn geïncludeerde studies zowel beschrijvend als verklarend en zowel cross-sectioneel als longitudinaal van aard. Voor het bronmateriaal is gebruik gemaakt van Web of Science, waarbinnen gepubliceerde artikelen in peer reviewed tijdschriften zijn onderzocht. Web of Science is op All Databases bevraagd. De zoekslagen hebben plaatsgevonden tussen 20 februari 2014 en 9 maart 2014. De zoektermen zijn opgedeeld in drie verschillende groepen en geformuleerd zoals weergegeven in Tabel 1. Bij de zoekslagen zijn alle mogelijke combinaties van zoektermen in de drie groepen gecombineerd. Zo is bijvoorbeeld de term “social media” uit Groep 1 gecombineerd met terror* uit Groep 2 en nazi uit Groep 3. Vervolgens is “social media” gecombineerd met terror* en white enzovoort. Tabel 1 Zoektermen voor de systematische review Groep 1 Groep 2 Groep 3 Internet en sociale Radicalisering en extremisme Rechts-extremisme media "social media" terror* nazi "social network*" radical* white online extrem* racis* internet* rebel* supremac* cyber* extreem right forum* radical* nationalis* fora rechts "bulletin board*" facis* Noot. * = wildcard, steekwoorden tussen “ “ zijn een exacte term; in de zoekslagen zijn alle mogelijke combinaties van zoektermen in de drie groepen gecombineerd.
In deze systematische review zijn enkel studies geïncludeerd waarin een empirisch onderbouwde onderzoeksmethode en een duidelijk afgebakende onderzoekspopulatie is beschreven. De studies dienen gericht te zijn op radicale rechts-extremistische groeperingen, maar dit hoeft niet de enige besproken onderzoeksgroep te zijn. Ook moet de rol van het internet een expliciet benoemd fenomeen zijn. Uit de zoekresultaten zijn verschillende studies geëxcludeerd hoewel deze aan de criteria voor de opzet van het onderzoek voldoen en de onderzoeksvraag (op analyse van titel
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
9
en abstract) raken. Zo beschrijven Glaser en Dixit (2002) de functie van blootstelling aan verschillende stellingen op het uiten van gewelddadige racistische taal, echter was het internet slechts het medium via welke het onderzoek werd uitgevoerd. Cammaerts (2009) onderzoekt rechts-extremistische ideologie in de (Vlaamse) politiek, maar in zijn onderzoek was geen sprake van radicale groeperingen. Holtz en Holtz (2009) onderzoeken de functie van racistische propaganda binnen de ideologie maar niet specifiek de invloed van die propaganda op potentiële leden, waardoor haar invloed op het radicaliseringsproces niet duidelijk is. Tenslotte is een relevant artikel van Wojcieszak (2008) een voorloper van een tweede artikel van haar (Wojcieszak, 2009). Deze twee artikelen zijn als één studie in de systematische review opgenomen omdat zij voor wat betreft het rechts-extremistische deel van de studie dezelfde populatie onderzochten en omdat in de latere studie dezelfde onderzoeksvraag als in de eerste studie, weliswaar iets aangescherpt, is gesteld. Een overzicht van de studies is in Tabel 2 opgenomen. Het verloop van de zoekslagen is hieronder in een flowchart (Figuur 1) weergegeven. De flowchart is gebaseerd op Moher, Liberati, Tetzlaff en Altman (The Prisma Group) (2009).
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
10
1
1
Artikelen gevonden in Web of Science (N = 1197 )
Abstracts gescreend (n = 46 )
Geëxcludeerd op titel (n = 1151 )
Geëxcludeerd op abstract (n = 19 )
Geëxcludeerd: geen methodische studie (n = 9 )
Fulltext artikelen beoordeeld (n = 27 )
Geëxcludeerd: geen rechtsextremisme (n = 1 )
Geëxcludeerd: geen studie naar werving of radicalisering: (n = 4 )
Geïncludeerde artikelen = 11
Geëxcludeerd: geen studie naar invloed internet (n = 2 )
Noot. 1) In dit stadium zijn de dubbel gevonden artikelen nog niet verwijderd
Figuur 1. Schematische weergave zoekproces binnen Web of Science. De 1197 artikelen, die op de steekwoorden gevonden zijn en dubbeltellingen bevatten, zijn op titels en abstracts gescreend. Hierna zijn de relevant bevonden artikelen op volledige tekst bestudeerd. Uiteindelijk zijn 11 artikelen opgenomen in deze systematische review. Omdat twee artikelen dezelfde studie betreffen, zijn uiteindelijk tien studies opgenomen in de systematische review. Bij de tien uiteindelijk geselecteerde studies is in ieder geval gekeken naar het theoretisch kader, de onderzoekspopulatie, onderzoeksopzet, uitkomsten, kwaliteit en onderzoeksbeperkingen.
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
11
Resultaten De studies (N=10) die binnen de inclusiecriteria voor deze systematische review vallen, blijken te divers qua opzet, onderzoeksvraag en keuze van onafhankelijke en afhankelijke variabelen om een eenduidige categorisering op basis van deze eigenschappen mogelijk te maken. Daarom zijn de studies gecategoriseerd naar onderzoekspopulatie. De eerste groep studies (n=6) onderzoekt online rechts-extremistische groeperingen in verschillende landen. De tweede groep studies (n=4) doet onderzoek naar Neo-nazi’s op online fora. Een samenvatting van de belangrijkste bevindingen van de studies is opgenomen in Tabel 2. De studies zullen per categorie, onderling op kwaliteit en maatschappelijke relevantie worden besproken, gericht op hun voor de onderzoeksvraag (in hoeverre wordt het internet gebruikt als wervingsinstrument bij radicale rechts-extremistische groeperingen?) relevante kenmerken.
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
12
Tabel 2 Karakteristieken van geïncludeerde studies Referentie Populatie (N)
Onderzocht kenmerk (beschrijvende studies)
N | Aantal links (sociale netwerkanalyse)
Aantal radicale organisaties met centrale positie online
Tateo, 2005
Italiaanse groeperingen (77)
online organisatiegraad
77 | 217
geen
Caiani & Wagemann, 2009
online organisatiegraad
Caiani & Parenti, 2009
Duitse (78) en Italiaanse (79) groeperingen Italiaanse groeperingen (80)
online organisatiegraad
78 | 473 (Duitsland), 79 | 417 (Italië) 80 | 417
geen (Duitsland), 3 (Italië) 3
Zuev, 2010
Russische groepering (1)
online organisatiegraad
63 | niet vermeld
1!
Caiani & Parenti, 2011
Spaanse groeperingen (87)
online organisatiegraad
87 | 356
geen
McCluskey, 2013
Amerikaanse groeperingen (163)
163 | niet vermeld
niet vermeld
Wojcieszak, 2009
Neo-nazi’s op internetfora (114)
persistentie van een online netwerk qua samenstelling en inhoud -
-
-
Wojcieszak, 2010
Neo-nazi’s op internetfora (114)
-
-
-
Wojcieszak, 2011
Neo-nazi’s op internetfora (112)
-
-
-
Schafer, Mullins & Box, 2014
Neo-nazi’s op internetfora (115)
persoonlijke gebeurtenissen en ervaringen die essentieel waren voor radicalisering
Noot. - = niet van toepassing; !=case study naar één groepering
-
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
13
Tabel 2 (vervolg) Karakteristieken van geïncludeerde studies Referentie Onafhankelijke variabele(n) (verklarende studies)
Afhankelijke variabele(n) (verklarende studies))
Theoretisch kader
Internet wervingsinstrument voor radicale groeperingen?
Tateo, 2005
-
-
geen
Caiani & Wagemann, 2009
-
-
geen
Caiani & Parenti, 2009
-
-
geen
Zuev, 2010
-
-
geen
Caiani & Parenti, 2011
-
-
geen
McCluskey, 2013
-
-
geen
Wojcieszak, 2009
online participatie, ideologisch extremisme, ideologisch verschil primaire sociale kring online participatie, ideologisch verschil primaire en secundaire sociale kring ideologisch extremisme, online participatie -
movement support en movement promotion
geen
nee, omdat de radicale Italiaanse organisaties geen links hebben met andere organisaties. nee (Duitsland), omdat de radicale Duitse organisaties geen links hebben met andere organisaties. ja (Italië), vanwege vele links naar radicale Italiaanse groeperingen en de samenhang tussen een Italiaanse politieke partij en een radicale groepering. ja, vanwege vele links naar radicale Italiaanse groeperingen en groot aanbod propaganda. ja, vanwege vele links naar radicale Russische groepering. nee, omdat het Spaanse netwerk een zwakke samenhang vertoont en radicale Spaanse organisaties uiteindelijk niet in de sociale netwerkanalyse voorkomen. ja, vanwege het aanbod van propaganda en het voortbestaan van radicale online groeperingen ja, vanwege significante invloed van participatie in radicale online groeperingen.
ideologisch extremisme
deliberative model+, biased processing+
ja, vanwege significante invloed van participatie in radicale online groeperingen.
false consensus
geen
-
differentiële associatie?, levensloopcriminologie?
ja, vanwege significante invloed van participatie in radicale online groeperingen. onduidelijk, vanwege gebrekkig gebleken operationalisering
Wojcieszak, 2010
Wojcieszak, 2011 Schafer, Mullins & Box, 2014
Noot. - = niet van toepassing; + = bevestigd in studie; ? = niet nader onderzocht in studie; * = ontkracht in studie
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
14
Online rechts-extremistische groeperingen De zes studies (Caiani & Parenti, 2009; Caiani & Parenti, 2011; Caiani & Wagemann, 2009; McCluskey, 2013; Tateo, 2005; Zuev, 2010) die onderzoek doen naar online rechtsextremistische groeperingen, gebruiken op McCluskey (2013) na dezelfde onderzoekstechniek: Sociale netwerkanalyse (SNA). Voor een goede plaatsing van SNA in de context van de systematische review, is het noodzakelijk de kern van de techniek te beschrijven. Middels SNA wordt in kaart gebracht welke rechts-extremistische groeperingen op hun websites naar andere rechts-extremistische groeperingen verwijzen. Een verwijzing van een groepering naar de website van een andere groepering is een ‘link’. Analyse van de links geeft de online organisatiestructuur (het ‘sociale netwerk’) van de groeperingen weer. Zo kan uit de hoeveelheid links tussen de organisaties een mate van onderlinge samenhang worden afgeleid: hoe meer groeperingen naar elkaar verwijzen (hoe meer links tussen de organisaties), hoe sterker de onderlinge samenhang. Ook brengt SNA in kaart welke groeperingen online dicht bij elkaar staan, doordat zij bijvoorbeeld direct of via een enkele tussenpartij met elkaar gelinkt zijn, of ver van elkaar zijn verwijderd. Tenslotte geeft SNA een beeld van groeperingen die binnen een netwerk een centrale of juist geïsoleerde positie innemen: een groepering neemt een centrale positie in wanneer naar de groepering relatief vaak door andere groeperingen wordt gelinkt; wordt niet of nauwelijks naar een groepering gelinkt, dan is deze geïsoleerd. SNA is een beschrijvende techniek die geen uitspraken doet over de implicaties van de mate van samenhang van een netwerk of de centrale of geïsoleerde positie die een groepering kan innemen in een netwerk. Het is dus aan de onderzoekers om uit de resultaten van de SNA nadere conclusies te trekken. Caiani en Parenti (2011, p. 276) zijn de enigen die de terminologie van SNA uitvoerig beschrijven. Wel verwijst iedere studie die zich bedient van SNA naar Burris, Smith en Strahm (2000) die stellen dat de resultaten van online sociale netwerkanalyse geen één op één weerspiegeling zijn van banden in de offline wereld maar wel gezien kunnen worden als weerspiegelingen van affiniteitsrelaties en een graadmeter kunnen zijn voor de onderlinge steun van organisaties voor elkaars gedachtengoed. Een centrale positie van een radicale groepering kan naar aanname impliceren dat haar ideologie wordt ondersteund door andere groeperingen, maar eveneens dat haar propaganda gemakkelijker toegankelijk wordt en zo bijdraagt aan de werving voor deze groepering. Ook kan SNA samenhang blootleggen tussen organisaties, die online elkaars gedachtengoed ondersteunen maar deze steun offline liever verbergen, zoals tussen op het oog gematigde politieke partijen en radicale groeperingen. Een dergelijke politieke partij zou bijvoorbeeld naar aanname leden, die met geweld voor haar ideeën willen strijden, niet
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
15
openlijk willen steunen maar via de links wel in contact kunnen brengen met de radicale groepering. Zo kunnen leden voor de radicale groepering mogelijk geworven worden via de op het oog gematigde politieke partij. Drie studies (Caiani & Parenti, 2009; Caiani & Wagemann, 2009; Tateo, 2005) brengen middels SNA Italiaanse online rechts-extremistische groeperingen in kaart. Tateo (2005) vindt een onderzoekspopulatie, waarbinnen twee van de 11 subgroepen worden beschouwd als radicaal: Neo-nazi’s vanwege hun discussies over politiek geweld en skinheads vanwege hun gewelddadige confrontaties met de gevestigde orde en immigranten. Deze radicale subgroepen nemen online een geïsoleerde positie in: Ze hebben nauwelijks links van en naar andere subgroepen. Voor deze radicale groeperingen is het internet daarom volgens Tateo (2005) geen wervingsinstrument. Caiani en Wagemann (2009) baseren zich, anders dan Tateo (2005) op openbare bronnen en literatuur voor het kiezen van de belangrijkste online rechts-extremistische groeperingen in Duitsland en Italië. Zij volgen vanuit daar een sneeuwbalmethode om tot hun onderzoekspopulatie te komen. De auteurs categoriseren de onderzoekspopulaties aan de hand van Tateo (2005) of aan de hand van metakarakteristieken (coördinerend, politiek, gewelddadig), die methodisch niet nader worden onderbouwd. Ook zij onderscheiden categorieën radicale groeperingen - Neo-nazi’s en skinheads - in zowel Duitsland als Italië. Het Italiaanse netwerk vertoont een sterkere samenhang (er zijn meer onderlinge links) dan Tateo (2005) een paar jaar eerder heeft gevonden (Nlinks=417 en Nlinks=217 respectievelijk), terwijl de grootte van de onderzoekspopulatie nagenoeg gelijk is. Dit wordt niet door Caiani en Wagemann (2009) benoemd, hoewel uit de studie blijkt dat zij de voorgaande studie van Tateo (2005) kennen. Caiani en Wagemann (2009) concluderen, in tegenstelling tot Tateo (2005), dat een drietal radicale Italiaanse Neo-nazi/Neo-facistische groeperingen (Kommando Fascista, Omaggio al Duce en Italia Volontaria) een centrale positie in het online netwerk innemen. Geen van deze drie radicale groeperingen is opgenomen in de eerdere analyse van Tateo (2005). De auteurs verbinden geen nadere conclusie aan deze centrale online posities. Aldus blijft onbeschreven of zij in de ogen van de auteurs bijdragen aan werving voor deze radicale groeperingen. De Italiaanse skinheads blijken net als bij Tateo (2005) nauwelijks met de andere organisaties verbonden. Caiani en Wagemann (2009) onderzochten tevens ‘klieken’: groepen van minimaal vier organisaties die met elkaar verbonden zijn door middel van wederzijdse links. Hieruit blijkt dat Kommando Fascista in zeven klieken wederzijdse links heeft met een belangrijke Italiaanse politieke partij. Dit is een aanwijzing dat politiek en radicaal rechts-extremisme in Italië online sterk met elkaar verbonden zijn, maar ook aan deze aanwijzing wordt door de auteurs geen nadere
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
16
invulling gegeven voor wat betreft radicalisering of werving voor de radicale groepering. Caiani en Parenti (2009) volgen dezelfde sneeuwbalmethode als Caiani en Wagemann (2009) met hun onderzoek naar het Italiaanse extreem-rechtse online netwerk. Zij identificeren op basis van SNA een grotere onderzoekspopulatie (N=80) dan Caiani en Wagemann (2009) (N=79). Dit verschil in onderzoekspopulatie tussen twee studies binnen hetzelfde land in hetzelfde jaar wordt niet beschreven of verklaard. De auteurs zien evenals Caiani en Wagemann (2009) een centrale online rol voor de radicale Kommando Fascista, Omaggio al Duce en Italia Volontaria, maar ook zij verbinden geen nadere conclusies aan deze observatie. Uit een systematische codering van de inhoud van de websites uit hun onderzoekspopulatie blijkt dat Italiaans extreem-rechts het internet in grote mate gebruikt om propaganda aan te bieden: meer dan 50% van de websites bevat Fascistische symboliek en retoriek. Bijna de helft (47,8%) bevat digitale ‘spandoeken’ die de bedoeling hebben aan te zetten tot haat jegens sociale en/of politieke tegenstanders. Propaganda in multimediale vorm (muziek, speeches en videomateriaal) is beschikbaar op 52,2% van de sites. Propaganda is een belangrijk wervingsinstrument en de structuur van het internet maakt het gemakkelijk om radicaal extremistisch en zelfs wettelijk verboden materiaal te verspreiden. Caiani en Parenti (2009) concluderen daarom dat het internet een cruciaal wervingsinstrument is voor Italiaans (radicaal) extreem-rechts. Zowel Tateo (2005), Caiani en Parenti (2009) als Caiani en Wagemann (2009) maken niet duidelijk wanneer hun onderzoeken precies hebben plaatsgevonden. Dit heeft zijn weerslag op de interpretatie en onderlinge vergelijking van de resultaten. Zij kunnen immers zijn beïnvloed door het politieke klimaat of specifieke gebeurtenissen van die tijd. De onderzoekers kiezen soms verschillende startpunten voor het in kaart brengen van hun onderzoekspopulaties, wat de grootte van hun onderzoekspopulaties kan hebben beïnvloed. Hierdoor blijft onduidelijk waarom de radicale groeperingen in de onderzoeken van Caiani en Parenti (2009) en Caiani en Wagemann (2009) niet voorkomen in het onderzoek van Tateo (2005) en waarom de grootte van de onderzoekspopulaties van Caiani en Parenti (2009) en Caiani en Wagemann (2009) verschillen. Dit kan immers worden veroorzaakt door bijvoorbeeld het verschil in tijd, door de verschillende onderzoeksmethode of door onvolledig onderzoek. Ook hun conclusies verschillen. Waar Tateo (2005) stelt dat het internet geen wervingsinstrument is voor radicale Italiaanse rechts-extremisten, zijn Caiani en Parenti (2009) een andere mening toegedaan. Caiani en Wagemann (2009) doen geen expliciete uitspraak over radicale groeperingen.
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
17
Duitse online rechts-extremistische groeperingen worden door Caiani en Wagemann (2009) middels SNA in kaart gebracht. In Duitsland worden radicale partijen verboden door de overheid. Hierdoor is de offline organisatiestructuur van rechts-extremisme in Duitsland zeer zwak en zijn radicale rechts-extremistische groeperingen in Duitsland gedwongen zichtbare, door de overheid beïnvloedbare organisatiestructuren te ontwijken. Dit wekt de verwachting dat zij hun toevlucht nemen tot meer anonieme en minder controleerbare virtuele organisatiestructuren. De radicale Kameradschaften (‘broederschappen’) blijken echter nauwelijks gelinkt met andere organisaties. De meest zichtbare organisaties zijn de Widerstanden: online fora zonder een duidelijke affiliatie met een groepering. Zij zijn sterk met elkaar verbonden door wederzijdse links in 18 klieken. In Duitsland lijkt het internet op basis van SNA geen wervingsinstrument voor de radicale groeperingen. Het Duitse netwerk vertoont in het jaar van de studie (2009) wel een grotere samenhang dan het Italiaanse aangezien er meer onderlinge links worden gevonden bij een nagenoeg even grote onderzoekspopulatie (Nlinks=473 en Nlinks=417). Zuev (2010) richt zich op het Russische rechts-extremistische online netwerk. Hij brengt in een case study het succes van de Russische Dvizheniye Protiv Nelegalnoy Immigrazi (DPNI) in kaart en relateert dit aan de samenhang van de online en offline activiteiten van de organisatie. De DPNI is een rechts-extremistische politieke vrijwilligersorganisatie die lijnrecht tegenover het immigratiebeleid van de Russische overheid staat. Hoewel de DPNI geen radicale organisatie is, heeft zij wel enkele radicale leden, waaronder één van de kopstukken, die gearresteerd zijn geweest voor het aanzetten tot rassen- en geloofshaat. Hoewel de organisatie niet direct tot geweld oproept publiceert zij instructies om aan een vuurwapen te komen via haar website en haar nieuwskrant en roept zij op ‘people self-defense units’ op te zetten om de ‘criminele elementen’ te weerstaan. Zij komt dus tegemoet aan de informatiebehoeften van radicale leden. Ook Zuev heeft SNA toegepast op de links van en naar de DPNI-website. De site heeft een centrale positie in het Russische rechtsextremistische netwerk, waarvan de auteur slechts de grootte rapporteert. De DNPI biedt geen links naar andere organisaties. Dit creëert volgens Zuev (2010, p. 277) de illusie dat de website van de DPNI binnen de rechts-extremistische Russische online organisaties het ultieme informatiepunt is voor de anti-immigratieproblematiek. De website is zodoende een essentieel middel om DPNI-propaganda te verspreiden. Daarnaast is een sectie van de site gereserveerd voor ‘Political oppressions’, waar de gewelddadige arrestaties van de ultranationalistische partijleden breed wordt uitgemeten onder het mom van martelaarschap. Ook biedt de website aan zowel leden als niet-leden de mogelijkheid interactief
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
18
nieuwsberichten in de vorm van tekst of media aan te dragen. De karakteristieke eigenschap van de DPNI is zodoende dat zij fungeert als spil en autoriteit in de Russische online ultranationalistische beweging, terwijl een dergelijke centrale rol offline niet direct zichtbaar is. Deze centrale positie wordt mogelijk gemaakt door het internet. Het internet is dus voor deze organisatie, die ook radicale aspecten heeft, een wervingsinstrument. Caiani en Parenti (2011) brengen Spaanse online rechts-extremistische organisaties in kaart middels SNA. De Spaanse onderzoekspopulatie (N=87) is groter dan zowel de Italiaanse (N=80) als de Duitse (N=78) maar heeft minder onderlinge links (Nlinks=356); het Spaanse netwerk vertoont dus minder samenhang. De Spaanse websites zijn gecategoriseerd op basis van de studie van Tateo (2005), aangepast naar de Spaanse situatie. Radicale rechtsextremistische groeperingen komen niet in de categorieën terug, terwijl zij wel expliciet als onderdeel van de gehele populatie worden genoemd. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat deze organisaties zich niet op het internet begeven, maar dit wordt niet door de auteurs benoemd. Een systematische inhoudsanalyse is uitgevoerd op 50 websites, waarvan onbekend is op basis van welke criteria deze sites zijn gekozen, anders dan dat zij als representatief voor een subgroep werden benoemd door de auteurs. Propaganda wordt door een derde van de sites aangeboden. Communicatiemogelijkheden in de vorm van nieuwsbrieven (10,3%), fora (19%) of online chats (13,8%) zijn schaars. Hoewel 72,4% van de organisaties hun identiteit online definiëren zijn hun achterliggende doelen in 32,8% en de namen van de leiders en martelaren in 12,1% van de gevallen benoemd. Slechts 22,4% van de organisaties presenteert digitale ‘spandoeken’ die aanzetten tot geweld jegens specifieke groepen. De conclusie van de auteurs is hierom dat rechts-extremisme in Spanje niet in dezelfde mate als in andere landen van het internet gebruik maakt. Radicale rechts-extremistische organisaties komen niet in de Spaanse resultaten terug. Op basis van de SNA en het gebrek aan online propaganda kan geconcludeerd worden dat het internet voor Spaanse radicale rechts-extremistische organisaties geen wervingsinstrument is. In een vijfjarige analyse onderzoekt McCluskey (2013) in welke mate Amerikaanse rechts-extremistische websites (N=163) online actief blijven, hoeveel propaganda op enkele steekproefsgewijs gekozen websites (n=28) wordt aangeboden en hoe lang deze propaganda online blijft. Zijn onderzoek is beschrijvend. De websites worden gecategoriseerd als Neonazi (40%), Ku Klux Klan (31%), Neo-Confederate (18%) en Skinhead (10%), allen groeperingen met radicale componenten. Onduidelijk blijft hoeveel websites van radicale groeperingen zijn. Het aantal actieve websites nam geleidelijk af. Uiteindelijk was nog 34,4% van de websites online (28% van de Ku Klux Klan sites, 45% van de Neo-nazi sites, 30% van
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
19
de Neo-Confederate sites en 24% van de Skinhead sites). Websites die online blijven, kunnen volgens McCluskey een grotere bedreiging zijn voor de maatschappelijke orde dan websites die snel verdwijnen omdat zij een stabiele virtuele gemeenschap vormen. De propaganda werd systematisch gecodeerd op basis van een representatieve steekproef. Het aanbod bleek geleidelijk af te nemen, van 937 artikelen op 28 websites in 2007 tot 410 artikelen op acht websites in 2012. Artikelen die refereerden aan de groepsidentiteit bleken het meest persistent. Onderlinge vergelijking van de studies leert dat in Spanje de gevonden onderzoekspopulatie het grootst is, maar het minste samenhang vertoont ((N=87, Nlinks=357) terwijl in Duitsland de kleinste onderzoekspopulatie de meeste samenhang vertoont (N=78, Nlinks=473). Radicale organisaties worden aangetroffen in Italië, Rusland en Amerika (Caiani & Parenti, 2009; Caiani & Wagemann, 2009; McCluskey, 2013; Zuev, 2010). Daar waar SNA is uitgevoerd, blijken deze radicale groeperingen online soms veel meer zichtbaar te zijn dan offline (Caiani & Parenti, 2009; Caiani & Wagemann, 2009; Zuev, 2010). Uit deze bevindingen kan worden afgeleid dat het internet voor hen een belangrijk wervingsinstrument is. Uit de studies naar (radicale) rechts-extremistische online groeperingen en het aanbod van propaganda (Caiani & Parenti, 2009; McCluskey, 2013; Zuev, 2010) kan eenzelfde conclusie worden afgeleid: websites die online blijven, lijken stabiele virtuele gemeenschappen te vormen en zowel in Italië, Rusland als Amerika gebruiken radicale rechts-extremistische groeperingen het internet om propaganda aan te bieden. Geen van de studies naar online radicale rechts-extremistische groeperingen biedt een theoretische onderbouwing van de bevindingen van de SNA. De studies geven geen waardeoordeel over de onderzoeksresultaten: onduidelijk is bij hoeveel links een netwerk een ‘sterke’ of ‘zwakke’ samenhang vertoont. SNA wordt in latere studies (bijvoorbeeld Caiani & Parenti, 2011) theoretisch en methodisch vollediger onderbouwd dan in de eerdere. Hoewel de meeste studies hun hypothesen wel inleiden met en operationaliseren aan de hand van theoretische onderbouwingen uit andere onderzoeken, die vooral zien op de invloed van gelijkgestemden op de perceptie van de eigen identiteit, plaatst geen van de studies hun onderzoek in een expliciet theoretisch kader. Dit kan slechts ten dele worden verklaard door de achtergronden van de auteurs. Hoewel Caiani een politicologe is, is Tateo een sociaal psycholoog en Zuev een socioloog. Wellicht is onderzoek naar het internet nog onontgonnen gebied en is men huiverig met toetsen van klassieke (criminologische) theorieën aan moderne media. Ook benoemt geen enkele auteur, behalve McCluskey (2013) specifiek zijn
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
20
onderzoeksperiode, wat het aanbrengen van politieke en maatschappelijke context in de studies bemoeilijkt. Individuele Neo-nazi’s op online fora In de tweede categorie studies (n=4) worden verschillende invloeden op het radicaliseringsproces van Neo-nazi’s onderzocht. De variatie in keuze van onafhankelijke en afhankelijke variabelen bemoeilijkt een directe vergelijking van de studies; zo is bijvoorbeeld ‘opinion extremism’, waarmee gemeten wordt in hoeverre iemand radicaal gedachtengoed aanhangt, in twee studies een onafhankelijke en in één studie een afhankelijke variabele. De drie studies van Wojcieszak (2009, 2010, 2011) putten uit surveys onder NoordAmerikaanse leden van een in 2005 in kaart gebracht netwerk van Noord-Amerikaanse radicale rechts-extremistische fora. Elk van deze studies beantwoordt een andere onderzoeksvraag middels een willekeurige steekproef uit de onderzoekspopulatie gekozen respondenten. De antwoorden van de respondenten zijn middels regressieanalyses onderzocht. Omdat de surveys zijn uitgezet onder leden van dezelfde fora binnen hetzelfde jaar komen de groepen respondenten sterk overeen. Ze zijn relatief jong met een gemiddelde leeftijd van 33 of 35 (SDleeftijd=13 voor alle groepen), overwegend man (86%), blank (94% tot 98%) , hoog opgeleid (Mopleiding=16 jaar) en met een mediaan inkomen tussen de $30.000 en $50.000 per jaar. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het gemiddelde aantal jaren opleiding niets zegt over de hoogte van de genoten opleiding. Wojcieszak (2009) onderzoekt de invloed van deelname in online rechtsextremistische groeperingen, ideologisch extremisme een primaire en secundaire sociale kring met afwijkende politieke denkbeelden op de mate waarin Neo-nazi’s zich offline inzetten voor de realisatie van hun politieke doelen. Aan de radicale component uit de onderzoekvraag wordt door de variabele ‘ideologisch extremisme’ tegemoet gekomen: in de onderzoekspopulatie zijn radicale leden vertegenwoordigd, al is onduidelijk hoeveel. Hun mobilisatiegraad wordt geoperationaliseerd door twee schaalvariabelen (Wojcieszak, 2009, p. 569): movement support (“fundraising, volunteering, and organizational membership (α=.60, M=.47, SD=.35)”, en movement promotion (“contacting public officials, contacting news media, attending meetings or rallies, participating in a protest, petitioning, and trying to persuade others (α=.69, M=.54, SD=.30)”). Opgemerkt dient te worden dat geen van beide schaalvariabelen voldoen aan de statistische eis van betrouwbaarheid (α > .70). De auteur benoemt deze zwakheid niet. Uit de regressiemodellen blijkt dat participatie in online rechtsextremistische groeperingen een significante voorspeller is voor zowel movement support (B=.05, p<.01 , R2=14%) als voor movement promotion (B=.04, p<.01, R2=22,5%).
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
21
Ideologisch extremisme (B=.05, p<.01) is voor movement promotion eveneens een significante voorspeller: radicale leden zijn eerder tot movement promotion geneigd. Hierbij moet worden opgemerkt dat de verklaarde variantie van beide modellen niet hoog is; een volgende zwakheid die de auteur niet benoemt. Noch de primaire, noch de secundaire sociale kring heeft significante invloed op movement support en movement promotion, waarbij het niet uitmaakt in hoeverre de denkbeelden van de respondenten afwijken van de denkbeelden binnen hun sociale kringen. Wel blijkt dat het significante effect van participatie in online groepen slechts wordt getemperd door een primaire sociale kring met een overeenkomstige ideologie. Zowel een primaire sociale kring met afwijkende politieke denkbeelden als de secundaire sociale kring temperen dit effect niet: participatie in online rechts-extremistische fora blijft een significante voorspeller voor deelname aan wervingsactiviteiten voor rechtsextremistische groeperingen. Het internet wordt dus niet direct als wervingsinstrument door deze groeperingen gebruikt. Het gebruik van internet –het participeren in online rechtsextremistische groeperingen – zorgt er voor dat (radicale) leden van deze groeperingen overgaan tot wervingsacties. De eerder besproken conclusie van McCluskey (2013) geeft steun aan dit resultaat: Naarmate online gemeenschappen langer bestaan, worden zij stabieler en hun invloed op hun leden groter. Wojcieszak (2010) onderzoekt significante voorspellers van ideologisch extremisme onder online Neo-nazi’s in het kader van de in de inleiding besproken biased processing en de deliberative theory. Extremisme is hier de afhankelijke variabele, terwijl extremisme in een eerdere studie (Wojcieszak, 2009) als onafhankelijke variabele werd gebruikt. ‘Ideologisch extremisme’ is een schaalvariabele die gemeten wordt aan de hand van ideologische stellingen waarvan sommigen radicaal rechts-extremistisch zijn, bijvoorbeeld: “Violence against nonwhite people is a natural ritual passage into true manhood” (Wojcieszak, 2010, p. 642). Om de significante voorspellers te bepalen hanteert de auteur twee regressiemodellen. Uit het eerste model (R2=18%) blijkt dat Neo-nazi’s die meer in online groeperingen participeren (B=.21, p<.01) en Neo-nazi’s die een primaire sociale kring hebben met min of meer gelijke ideologische overtuigingen (B=.51, p<.05) significant hoger scoren op ideologisch extremisme. Uit de negatieve richting van de interactie-coëfficiënt ‘strong ties low dissimilarity x online participation’ (B=-.40, p<.05) blijkt dat het effect van online participatie significant lager is voor diegenen die een primaire sociale kring hebben met min of meer gelijkgestemden. Uit het tweede model (R2=21%) blijkt dat Neo-nazi’s die meer online participeren significant hoger scoren op extremisme (B=.23, p<.01). Geen van de interactiecoëfficiënten voor de secundaire sociale kringen met online participatie zijn
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
22
significant, wat inhoudt dat voor wat betreft de secundaire sociale kring online participatie in extreem-rechtse groeperingen de belangrijkste voorspeller is van een hoge score op extremisme. Samengevat blijkt uit dit onderzoek dat deelname aan een online rechtsextremistische groepering positief gecorreleerd is met een hogere score op extremisme. Ook blijkt dat de resultaten het biased processing model ondersteunen en dat “politically oppositional offline contacts exacerbate the influence exerted by online groups” (Wojcieszak, 2010, p. 648). Ook ziet de auteur het deliberative model deels bevestigd: “Being embedded in a like-minded social network is positively associated with extremism. This suggests that, consonant with the deliberative model, people who lack exposure to oppositional views may be unable to form balanced or openminded views” (Wojcieszak, 2010, p. 649). Wederom wordt door de auteur geen aandacht besteed aan de relatief lage verklaarde variantie van de regressiemodellen. Hoewel de verklaarde varianties laag zijn, is door de significante resultaten duidelijk dat het internet wel degelijk bijdraagt in het wervingsproces voor rechtsextremistische groeperingen, ongeacht invloeden in de offline omgeving. De auteur stelt hierbij dat deze online participatie een factor is om rekening mee te houden als zou blijken dat deze groepen radicale overtuigingen hebben en ze die overtuigingen, zoals sommige Neonazi’s, kracht willen bijzetten door middel van geweld. Wojcieszak (2008, 2011) onderzoekt significante variabelen voor overschatting van steun voor de eigen opvattingen in de publieke opinie (‘false consensus’). De auteur concludeert in haar eerste artikel (Wojcieszak, 2008) dat online participatie een significante voorspeller is van false consensus (B=5,5, p<.01). Dit effect blijft significant als wordt gecontroleerd voor ideologisch extremisme en sociaal-demografische factoren. Ook in haar vervolgartikel (Wojcieszak, 2011) concludeert zij op basis van een regressiemodel (R2= 34%) dat zowel participatie in online fora (B=4.91, p< .05) als ideologisch extremisme (B=5.28, p <.05) significante voorspellers zijn van false consensus. Het hebben van banden in de offline wereld met mensen die geen radicale ideologie aanhangen (‘political dissimilar ties’) heeft geen significant dempend effect op de ontwikkeling van false consensus. Wojcieszak (2009, 2010, 2011) benoemt in haar studies een aantal limitaties, onder andere ten aanzien van de generaliseerbaarheid van de resultaten en de onzekerheid van de weergave van de realiteit in zelfrapportages. Aanvullend op deze door de auteur aangeduide limitaties is een zwak punt dat in alle studies (Wojcieszak 2009, 2010, 2011) slechts uit surveys geput wordt die op één moment in de tijd en onder een specifiek deel van de wereldbevolking uitgezet zijn. Hierdoor kunnen de resultaten nog gekleurder zijn naar geografische en politieke situatie dan de auteur al benoemt. Antwoorden uit 2005 hoeven niet
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
23
representatief te zijn voor de realiteit in 2011 en denkbeelden van Noord-Amerikanen hoeven niet overeen te komen met de denkbeelden van Europeanen. Ook wordt de grootte van de onderzoekspopulaties waaruit de steekproeven zijn genomen, niet vermeld. Dit beïnvloedt de statistische kracht van de steekproeven en dus de houdbaarheid van de onderzoeksresultaten. Tenslotte sluit de opzet van de studies niet uit dat een respondent in meerdere steekproeven terecht kan komen. Schafer, Mullins en Box (2014) onderzochten welke persoonlijke invloeden en ervaringen centraal stonden in het radicaliseringsproces van Neo-nazi’s aan de hand van systematische codering van wat zij autobiografisch vertelden op de websites stormfront.org of creator.org over hun awakenings: Een rechts-extremistisch synoniem voor het radicaliseringproces. Voor wat betreft de rol van het internet op dit proces blijkt dat een groot deel (n=42) van de individuen verklaart dat hun overtuigingen voortkomen en/of versterkt worden door zelfstudie. Deze zelfstudie blijkt al in de jaren ’90 gefaciliteerd te worden door propaganda die op rechts-extremistische websites wordt aangeboden. Zelfstudie via het internet blijkt na 1990 een algemeen middel om met de rechts-extremistische beweging in contact te komen. De auteurs noemen hier echter geen specifieke aantallen. Wel blijkt dat het aanbieden van propaganda en het faciliteren van sociaal contact via het internet in belangrijke mate bijdraagt aan het wervingsproces voor rechts-extremistische organisaties. Een belangrijke omissie van de auteurs is dat zij geen nadere uitspraken over hun onderzoekspopulatie doen, waardoor de generaliseerbaarheid van hun bevindingen onbekend is. Ook blijft hierdoor onbekend welk deel van hun onderzoekspopulatie daadwerkelijk radicaal is, hoewel zij ‘radicaliseringsproces’ operationaliseren in de lijn met deze systematische review (“[…] not only the acquisition of political attitudes that are widely divergent from the mainstream, but also to the process whereby individuals are willing to increasingly invest ‘‘time, money, risk-taking and violence’’ (McCauley and Moskalenko 2008:416) in their political activities”, (Schafer, Mullins, & Box, 2014, p. 174)). Omdat de individuen niet persoonlijk zijn benaderd, is geen sprake van controle van hun autobiografische verhaal, waardoor fictie niet te onderscheiden is van werkelijkheid. Tenslotte zijn de onderzoeksresultaten mogelijk alleen representatief voor de bezoekers van de websites stormfront.org en creator.org, hoewel de keuze voor deze sites als bronnen voor het onderzoek een logische is gezien hun belangrijke status in het online extreem-rechtse netwerk. Schafer, Mullins en Box (2014. p. 175 - 176) zijn de enige auteurs binnen deze systematische review die verwijzen naar criminologische theorieën. Zo benoemen zij differentiële associatie en neutralisatie in de context van radicalisering, maar noemen noch de theorieën, noch de auteurs
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
24
expliciet. Zij zien een overeenkomst tussen de bevindingen van eerdere studies op het gebied van radicalisering en resultaten uit klassiek criminologisch onderzoek naar de levensloop van criminelen. Zij concluderen dan ook dat “such patterns and trajectories may hold implications for the pathways of entry into extremist belief systems, including white supremacy” (Schafer, Mullins, & Box, 2014, p. 176). Onderlinge vergelijking van de studies in deze categorie leert dat de rol van het internet als wervingsinstrument voor radicale rechts-extremistische groeperingen is af te leiden uit de significante rol van online participatie in alle studies van Wojcieszak (2009, 2010, 2011). Uit de studie van Schafer, Mullins en Box (2014) is, door de uiteindelijk gebrekkige operationalisering van ‘radicalisering’, geen conclusie te trekken over de rol van het internet als wervingsinstrument voor radicale rechts-extremisten. Zowel in de categorie studies die online groeperingen onderzocht als in de categorie die online Neo-nazi’s onderzocht zijn meerdere studies geschreven door dezelfde (hoofd)auteur. Hierdoor werken de gevonden methodische zwakheden in deze studies sterker door in de eindresultaten. De onderzoeksresultaten uit de methodisch zwakkere studies worden immers niet bevestigd of ontkracht door methodisch sterkere studies. De vijf studies (Caiani & Parenti, 2009; Caiani & Parenti, 2011; Caiani & Wagemann, 2009; Tateo, 2005; Zuev, 2010) die online rechts-extremistische groeperingen onderzochten, lijken gebruik te maken van de meest gedegen onderzoeksmethode: Sociale netwerkanalyse. De overige studies kampen met methodische en statistische zwakheden of zijn nauwelijks generaliseerbaar. Discussie De onderzoeksvraag die centraal staat in deze systematische review is: In hoeverre wordt het internet gebruikt als wervingsinstrument voor radicale rechts-extremistische groeperingen? De uiteenlopende aard en opzet van de studies maakt het lastig om deze vraag zonder flinke slag om de arm te beantwoorden. Toch blijkt uit zes van de tien studies (Caiani & Parenti, 2009; McCluskey, 2013; Wojcieszak, 2009; Wojcieszak, 2010; Wojcieszak, 2011; Zuev, 2010) dat het internet gebruikt wordt als wervingsinstrument voor radicale rechtsextremistische groeperingen: Zij bieden hun propaganda online aan, nemen online centrale posities in en participatie in radicale online groeperingen is een centrale factor bij offline mobilisatie en extremisme onder Neo-nazi’s. Uit twee sociale netwerkanalyses (Caiani & Parenti, 2009; Caiani & Wagemann, 2009) blijkt dat radicale splintergroeperingen, die gedwongen zijn offline een min of meer verborgen bestaan te leiden, zich online soms sterk profileren en zelfs banden lijken te hebben met grote politieke partijen. Uit de sociale netwerkanalyse van Zuev (2010) blijkt dat het internet een grote rol speelt bij het succes van
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
25
een Russische rechts-extremistische groepering met radicale kopstukken. Deze toevlucht tot het internet zou kunnen worden verklaard aan de hand van het feit dat deze groeperingen zich juist los willen maken van de controlerende werking die sociale banden met een maatschappij volgens Hirschi (1969) normaliter uitoefenen. De portrettering van de gewelddadige partijleden als door het overheidssysteem onderdrukte vechters voor de goede zaak in de studie van Zuev (2010), lijkt aan te sluiten bij een klassieke neutralisatietechniek uit de theorie van Sykes en Matza (1957). Een mogelijke verklaring voor het feit dat het significante effect van participatie in online groepen slechts wordt getemperd door een primaire sociale kring met een overeenkomstige ideologie (Wojcieszak, 2009), is dat indien mensen een primaire sociale kring hebben met een overeenkomstige ideologie zij de online participatie niet nodig hebben voor de verdere ontwikkeling van hun extreme denkbeelden. Die wordt immers gevoed door hun directe omgeving. Dit komt overeen met de differentiële associatietheorie van Sutherland (1974). Dit gaat ook op voor het gesignaleerde surpressor-effect uit een andere studie van Wojcieszak (2010): het effect van online participatie is significant lager voor diegenen die een primaire sociale kring hebben met min of meer gelijkgestemden. Ook deze mensen hebben het internet niet nodig voor de bevestiging van hun denkbeelden; die krijgen ze immers uit hun directe omgeving. Dat het hebben van banden met ideologisch afwijkende mensen in de offline wereld geen dempend effect heeft op false consensus (Wojcieszak, 2011) zou kunnen stroken met een interpretatie van de sociale controletheorie van Hirschi (1969) omdat online participatie de controlerende sociale banden in de offline wereld zwakker zouden kunnen maken. Uit de studies van Wojcieszak (2009, 2010, 2011) naar de verschillende factoren die samenhangen met radicalisering bij online rechts-extremisten, blijkt dat de invloed van online participatie in rechts-extremistische online gemeenschappen in elk van haar onderzoeken significant is. Dit geeft steun aan de toepasbaarheid van de differentiële associatietheorie op deze factoren. Ook blijkt uit haar onderzoeken dat deze online participatie wellicht de banden met naasten in de offline wereld verkleint, waardoor ruimte voor radicalisering ontstaat. Dit biedt handvatten voor de toepassing van de sociale controletheorie. Dat alleen de meest recente studie (Schafer, Mullins, & Box, 2014) expliciet het mogelijke verband tussen criminologische theorie en radicalisering beschrijft, suggereert dat tot op heden de bijdrage van criminologen aan onderzoek naar de rol van het internet bij radicale rechts-extremistische groeperingen klein is. Gezien het kleine aantal auteurs wat over eenzelfde onderwerp schrijft, is het niet verbazend dat nagenoeg elke studie in deze systematische review melding maakt van het feit dat pas sinds enkele jaren academische aandacht is voor online extreem-rechts.
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
26
Hoewel dit mogelijk de lage aantallen representatieve resultaten van de zoekslagen voor deze systematische review verklaart, geeft het tegelijkertijd aan hoe belangrijk het is dat deze aandacht groeit: radicalisering vindt immers plaats aan elke kant van het ideologische spectrum. Deze systematische review kent een aantal beperkingen. Ten eerste is alleen Web of Science als bron gebruikt, wat maakt dat deze systematische review niet zo veelomvattend is als bij een bredere (wereldwijde) zoekstrategie. Ten tweede mochten tussen de tien en 15 empirische wetenschappelijke studies worden geïncludeerd en alleen studies die waren gepubliceerd in peer reviewed tijdschriften. Deze criteria hadden hun weerslag op de onderzoeksvraag en de gebruikte zoektermen, die door de inclusielimiet zeer specifiek moesten worden opgesteld. Dat de geïncludeerde studies door een beperkt aantal auteurs is geschreven kan de generaliseerbaarheid van de resultaten van de review beïnvloeden. Niet alle studies die voldoen aan de inclusiecriteria beantwoorden de onderzoeksvraag expliciet, waardoor dit antwoord soms moest worden afgeleid uit de resultaten van de studies. Zo is gekeken naar in hoeverre het gebruik van het internet van invloed is op het radicaliseringsproces van rechts-extremisten, in hoeverre het internet wordt gebruikt voor het aanbieden van hun propaganda en in hoeverre de positie die radicale rechts-extremistische groeperingen online innemen van invloed kan zijn op de werving van nieuwe leden of het aanbod van propaganda. De geïncludeerde studies variëren sterk in opzet en in hun keuze van onafhankelijke en afhankelijke variabelen. In twee studies wisselt een variabele zelfs van onafhankelijk naar afhankelijk (‘ideologisch extremisme’ in Wojcieszak (2009, 2010)). De spreiding in tijd en geografische focus – en het daarmee samenhangende politieke klimaat van de studies maken de onderzoeksresultaten onderling lastig vergelijkbaar. Deze factoren bemoeilijken het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Toch is deze studie binnen de beperkingen de eerste systematische review over de rol van het internet als wervingsinstrument voor radicale rechts-extremistische groeperingen. Een dergelijke review is noodzakelijk om beter inzicht te verkrijgen in de werkwijzen van extreem-rechtse radicale groeperingen die zich op het internet begeven en de doorwerking van die werkwijzen op de radicalisering van haar leden. Dit inzicht is noodzakelijk om tekenen van en belangrijke factoren in de extreem-rechtse radicalisering effectiever te kunnen opsporen en tegengaan. Het volwassen worden van de gebruikte onderzoekstechnieken zal dit inzicht verder helpen ontwikkelen. Sociale netwerkanalyse lijkt een belangwekkende onderzoekstechniek te zijn in onderzoek naar de rol van het internet als wervingsinstrument bij rechts-radicale
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
27
extremistische groeperingen, omdat deze techniek goed in staat blijkt de onderlinge posities van (radicale) groeperingen online in kaart te brengen. Uit de resultaten van deze analyses blijkt immers dat radicale groeperingen online soms een meer invloedrijke positie innemen dan verwacht op basis van hun offline zichtbaarheid (Caiani & Parenti, 2009; Caiani & Parenti, 2011; Caiani & Wagemann, 2009; Zuev, 2010). Uit de betere methodische onderbouwing van deze onderzoeksmethode in de latere studies blijkt dat de toepassing van sociale netwerkanalyse in academisch onderzoek groeit. Een verdere ontwikkeling van deze techniek binnen dit onderzoeksgebied is daarom één van de aanbevelingen die van belang is voor toekomstig onderzoek. Belangrijk hierbij is dat sociale netwerkanalyse slechts een beschrijvende techniek is en geen verklarende. Het verdient daarom eveneens aanbeveling om in vervolgstudies hypothesen te verbinden aan de resultaten van sociale netwerkanalyse, deze hypothesen in te bedden in theoretische kaders en deze hypothesen en hun theoretische kaders te toetsen. Dit is in de in deze systematische review onderzochte studies niet of nauwelijks door de auteurs gedaan, waardoor de maatschappelijke relevantie voor de bevindingen van de sociale netwerkanalyse niet altijd duidelijk wordt. Immers, wat de maatschappelijke gevolgen zijn van een sterk of zwak onderling verbonden netwerk of van de geïsoleerde of centrale posities van online radicale rechts-extremistische groeperingen, wordt uit de studies niet zonder meer duidelijk. Andere aanbevelingen voor toekomstig onderzoek naar de rol van het internet als wervingsinstrument voor rechts-extremistische radicale groeperingen zijn allereerst om te verkennen hoe klassieke criminologische theoretische kaders, zoals de sociale controletheorie en differentiële associatie, toe te passen zijn op online radicalisering. Toepassing van deze kaders kan aanknopingspunten bieden voor een effectiever preventiebeleid voor radicalisering, omdat de theorieën wellicht het begrip van het radicaliseringsproces verder vergroten. Daarnaast is het ontbreken van een getoetst theoretisch kader in acht van de tien studies in deze review iets dat nadere aandacht verdient. Ook verdient het aanbeveling om een meer eenduidige onderzoeksopzet te ontwikkelen voor wat betreft definities van begrippen, hun operationalisering en de keuze van afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Zo kunnen toekomstige studies naar eenzelfde onderwerp beter onderling vergeleken worden. Zij kunnen tevens, gezien de aangetroffen methodische en statistische zwakheden, beter worden onderbouwd of diepgaander op dergelijke zwakheden worden benoemd. Tenslotte verdient het opmerking dat de studies geen uitspraken doen over de invloed van het internet op individuele radicaliseringsprocessen. Nader onderzoek hiernaar is belangrijk om de radicalisering van ‘lone wolfs’ te voorkomen. Dit zijn mensen zoals Anders Breivik of Volkert
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
28
van der Graaf, die als individu radicaliseren, zonder materiële of ideologische steun van een groepsstructuur (Van Buuren & De Graaf, 2014). Het kan immers blijken dat het internet een belangrijke wervende factor is bij extreme radicale groeperingen maar geen factor van belang is voor de ‘lone wolfs’ omdat hun radicaliseringsproces op essentiële punten verschilt. De belangrijke rol van het internet mag niet meer worden ontkend in effectief detectieen interventiebeleid tegen radicalisering. Het internet biedt eveneens ongekende observatieen controlemogelijkheden voor overheidsdiensten (Greenwald, 2014). Deze kunnen ingezet worden bij signalering en bestrijding van radicalisering. Hoe ver overheden hierin zouden moeten gaan en hoe dat in verhouding zou moeten staan tot de privacy van de gewone burger is echter een politiek en ethisch zeer moeilijk vraagstuk.
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
29
Literatuurlijst Adamek, R. J., & Lewis, J. M. (1975). Social control violence and radicalization: Behavioral data. Social Problems, 22(5), 663-674. AIVD. (2008). Jaarverslag 2007. Geraadpleegd op 20 juni via http://www.aivdkennisbank.nl/FbContent.ashx/downloads/Jaarverslag_2007_AIVD.pd f Broadband Commission. (2013). The state of broadband 2013: universalizing broadband. Geraadpleegd op 13 maart 2014 via http://www.broadbandcommission.org/Documents/bb-annualreport2013.pdf Buijs, F. J. (2009). Muslims in the Netherlands: Social and political developments after 9/11. Journal of ethnic and migration studies, 35(3), 421-438. doi:10.1080/13691830802704590 Burris, V., Smith, E., & Strahm, A. (2000). White supremacist networks on the Internet. Sociological Focus, 33(2), 215-235. doi:10.1080/00380237.2000.10571166 Buuren, J. van, & Graaf, B. de. (2014). Hatred of the system: Menacing loners and autonomous cells in the Netherlands. Terrorism and political violence, 26(1), 156-184. doi: 10.1080/09546553.2014.849932 Caiani, M., & Parenti, L. (2009). The Dark Side of the Web: Italian Right-Wing Extremist Groups and the Internet. South European Society and Politics, 14(3), 273-294. doi:10.1080/13608740903342491 Caiani, M., & Parenti, L. (2011). The Spanish extreme right and the internet. [A extremadireita espanhola e a internet]. Análise Social(201), 719-740. Caiani, M., & Wagemann, C. (2009). Online Networks of the Italian and German Extreme Right: An explorative study with social network analysis. Information Communication & Society, 12(1), 66-109. doi:10.1080/13691180802158482 Cammaerts, B. (2009). Radical pluralism and free speech in online public spaces: The case of north belgian extreme right discourses. International journal of cultural studies, 12(6), 555-575. doi:10.1177/1367877909342479 Canter, D, Sarangi, S, & Youngs, D. (2014). Terrorists. Legal and Criminological Psychology, 19(1), 160-178. Crilley, K. (2001). Information warfare: New battle fields terrorists, propaganda and the internet. Aslib Proceedings, 53(7), 250-264. doi:10.1108/EUM0000000007059 Dalgaard-Nielsen, A. (2010). Violent Radicalization in Europe: What We Know and What We Do Not Know. Studies in Conflict & Terrorism, 33(9), 797-814. doi:10.1080/1057610X.2010.501423 Doosje, B., & Loseman, A. (2013). Determinants of radicalization of islamic youth in the netherlands: Personal uncertainty, perceived injustice, and perceived group threat. Journal of social issues, 69(3), 586-604. doi:10.1111/josi.12030 Elver, H. (2012). Racializing islam before and after 9/11: From melting pot to islamophobia. Transnational law & contemporary problems, 21(1), 156. Glaser, J., & Dixit, D. P. (2002). Studying hate crime with the internet: What makes racists advocate racial violence?. Journal of social issues, 58(1), 177-193. doi:10.1111/15404560.00255 Greenwald, G. (2014). No place to hide: Edward Snowden, the NSA and the U.S. Surveillance State. Geraadpleegd op 21 mei 2014via http://www.glenngreenwald.net/. Griffin, R. (1999). Net gains and GUD reactions: Patterns of prejudice in a neo-fascist Groupuscule. Patterns of Prejudice, 33(2), 31-50. doi:10.1080/003132299128810542
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
30
Grubben, G. (2006). Geschoren, maar niet over één kam: rechts-extremisme binnen de hardcorecultuur. Geraadpleegd op 19 juni 2014 via http://www.art1.nl/scripts/download.php?document=253. Jipson, A. (2007). Introduction to the special issue: Influence of hate rock. Popular music and society, 30(4), 449-451. doi:10.1080/03007760701546307 Hirschi, T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley and Los Angeles: University of California Press. Hogg, M. A., Hogg, C., & Meehan, J. (2010). The solace of radicalism: Self-uncertainty and group identification in the face of threat. Journal of experimental social psychology, 46(6), 1061-1066. doi:10.1016/j.jesp.2010.05.005 Holtz, P., & Holtz, W. (2009). Essentialism and attribution of monstrosity in racist discourse: Right-wing internet postings about Africans and Jews. Journal of community & applied social psychology, 19(6), 411-425. doi:10.1002/casp.1005 Kundnani, A. (2012). Radicalisation: The journey of a concept. Race & class, 54(2), 3-25. doi:10.1177/0306396812454984 Levin, B. (2002). Cyberhate: A Legal and Historical Analysis of Extremists’ Use of Computer Networks in America. American behavioral scientist, 45(6), 958-988. doi:10.1177/0002764202045006004 McCluskey, M. (2013). Website content persistence and change: Longitudinal analysis of prowhite group identity. Journal of Information Science, 39(2), 188-197. doi:10.1177/0165551512464148 Moher, D., Liberati, A., Tetzlaff, J., & Altman, D.G. (2009). Preferred Reporting Items for Systematic Reviews and Meta-Analyses: The PRISMA Statement. Annals of internal medicine, 151(4), 264-269. doi:10.7326/0003-4819-151-4-200908180-00135 Monaghan, R. (2013). Not quite terrorism: Animal rights extremism in the united kingdom. Studies in conflict and terrorism, 36(11), 933-951. doi:10.1080/1057610X.2013.832117 Oxford English Dictionary. (2014). Geraadpleegd op 7 juli 2014 via http://www.oxforddictionaries.com/definition/english/propaganda?q=propaganda. Post, J. M. (2010), “When hatred is bred in the bone:” the social psychology of terrorism. Annals of the New York Academy of Sciences, 1208, 15–23. doi:10.1111/j.17496632.2010.05694.x Qin, J., Zhou, Y., & Chen, H. (2010). A multi-region empirical study on the internet presence of global extremist organizations. Information Systems Frontiers, 13(1), 75-88. doi:10.1007/s10796-010-9277-6 Rosenau, W. (2005). Al Qaida recruitment trends in Kenya and Tanzania. Studies in conflict and terrorism, 28(1), 1-10. doi:10.1080/10576100590524357 Schafer, J. A., Mullins, C. W., & Box, S. (2014). Awakenings: The Emergence of White Supremacist Ideologies. Deviant Behavior, 35(3), 173-196. doi:10.1080/01639625.2013.834755 Southern Poverty Law Centre. (2009). The year in Hate, 2008. Geraadpleegd op 14 maart 2014 via http://www.splcenter.org/get-informed/intelligence-report/browse-allissues/2009/spring/the-year-in-hate. Sutherland, E. H. (1973). On analyzing crime. Chicago: University of Chicago Press. Sykes, G., & Matza, D. (1957). Techniques of neutralization: A theory of delinquency. American Sociological Review, 16, 207-208.
White Pride Online: White Pride Wereldwijd?
31
Tateo, L. (2005). The Italian extreme right on-line network: An exploratory study using an integrated social network analysis and content analysis approach. Journal of Computer-Mediated Communication, 10(2). doi:10.1111/j.1083-6101.2005.tb00247.x Wojcieszak, M. (2008). False Consensus Goes Online. Public Opinion Quarterly, 72(4), 781791. doi:10.1093/poq/nfn056 Wojcieszak, M. (2009). "Carrying Online Participation Offline"-Mobilization by Radical Online Groups and Politically Dissimilar Offline Ties. Journal of Communication, 59(3), 564-586. doi:10.1111/j.1460-2466.2009.01436.x Wojcieszak, M. (2010). 'Don't talk to me': effects of ideologically homogeneous online groups and politically dissimilar offline ties on extremism. New Media & Society, 12(4), 637655. doi:10.1177/1461444809342775 Wojcieszak, M. E. (2011). Computer-Mediated False Consensus: Radical Online Groups, Social Networks and News Media. Mass Communication and Society, 14(4), 527-546. doi:10.1080/15205436.2010.513795 Zuev, D. (2010). The movement against illegal immigration: analysis of the central node in the Russian extreme-right movement. Nations and Nationalism, 16(2), 261-284. doi:10.1111/j.1469-8129.2010.00430.x