Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º Wet algemene bepaling omgevingsrecht voor het oprichten van een nieuwe ligboxenstal, aanleg sleufsilo's en vaste mestopslag Datum: 16 april 2013 IMRO-nummer NL.IMRO.1859.OVBGB20130001-0010
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Inhoudsopgave
Ruimtelijke Onderbouwing
3
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding voor het project 1.2 Projectgebied 1.3 Leeswijzer
4 4 4 5
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving 2.1 Huidige situatie 2.2 Toekomstige situatie
6 6 7
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1 Rijksbeleid 3.2 Provinciaal beleid 3.3 Regionaal beleid 3.4 Gemeentelijk beleid
9 9 9 10 11
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en Milieuaspecten 4.1 Milieu 4.2 Ecologie 4.3 Verkeer en parkeren 4.4 Archeologie en cultuurhistorie 4.5 Wateraspecten
13 13 20 27 28 30
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 5.1 Economische uitvoerbaarheid 5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
33 33 33
Bijlagen Bijlage 1
35 36
2
Inrichtingsplan
Inhoudsopgave (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Ruimtelijke Onderbouwing
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
3
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding voor het project
Voorliggend project betreft een afwijking van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Eibergen ten behoeve van een uitbreiding van een melkveehouderij aan de Rammelbroeksweg 6 te Rekken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief verder toegelicht en daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. De bedrijfsvoering (looplijnen, indeling van arbeid etc.) wordt geoptimaliseerd en er vindt tevens efficiëntieverbetering plaats. Ontwikkelingen in de melkveehouderij gaan snel. Gelet op de huidige en toekomstige situatie in de Nederlandse en Europese melkveehouderij is een duurzaam en grootschalige melkveehouderij gewenst. Met de schaalvergroting speelt de ondernemer ook in op toekomstige ontwikkelingen zoals het aflopen van de melkquotering. Dit om een goede concurrentiepositie te verkrijgen binnen de Nederlandse en Europese melkveesector en om de kostprijs te kunnen verlagen. Op deze wijze wordt verwacht een duurzaam gezinsinkomen te kunnen genereren. De voorgenomen ontwikkeling is strijdig met de regels uit het vigerende bestemmingsplan. Echter, omdat het initiatief past op de locatie, binnen wet- en regelgeving en beleid, wordt door de gemeente in principe medewerking verleend. Middels voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend.
1.2
Projectgebied
De projectlocatie is gelegen ten zuiden van Rekken aan een doodlopende zijweg van de Rammelbroeksweg. De betreffende locatie is kadastraal bekend onder gemeente Eibergen, sectie N, nummer 387. In de volgende figuur is de topografische ligging van de planlocatie weergegeven.
4
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Topografische kaart Bron: Topografische Dienst Kadaster
1.3
Leeswijzer
Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd: 1. Hoofdstuk 2 zal ingaan op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer; 2. Hoofdstuk 3 zal ingaan op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente; 3. Hoofdstuk 4 zal ingaan op de toetsing van de plannen van de initiatiefnemer aan de aspecten milieu, ecologie, verkeer en parkeren, archeologie en cultuurhistorie en water. Hierin worden verschillende bureau studies beschreven.
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
5
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Hoofdstuk 2
Projectbeschrijving
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het projectgebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt het voorgenomen initiatief behandeld.
2.1
Huidige situatie
Het projectgebied ligt aan de Rammelbroeksweg en is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Berkelland. De projectlocatie bestaat in de huidige situatie uit een agrarisch erf en een aangrenzend weiland. Het landschap in de omgeving van de projectlocatie bestaat momenteel uit weilanden, erven, bomenrijen en houtwallen. In de nabije omgeving van het projectgebied is een minicamping gelegen. De huidige bebouwing van het agrarisch bedrijf bestaat uit een bedrijfswoning en diverse schuren. Om de bouw van de nieuwe ligboxstal mogelijk te maken is recentelijk een bestaande werktuigenberging gesloopt en verplaatst. In de volgende figuur is de huidige situatie in een luchtfoto weergegeven waarbij opgemerkt dient te worden dat de werktuigberging nog op de oorspronkelijke plaats staat.
6
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" Luchtfoto huidige situatie Bron: Google
2.2
Toekomstige situatie
De initiatiefnemer is voornemens op de planlocatie een nieuwe ligboxenstal op te richten.In de nieuwe ligboxenstal kunnen 300 melkkoeien worden gehouden. De nieuwe stal wordt uitgevoerd met een emissiearme vloer met mestschuif. De mest van de dieren wordt opgeslagen in een mestkelder die onder de stal wordt gebouwd. De nieuwe stal wordt circa 68 bij 35 meter groot. In de stal worden 6 rijen met ligboxen aangebracht. De voergang is in het midden van de stal gesitueerd. De nokhoogte bedraagt 10,86 meter en de goothoogte bedraagt 3,75. Met deze afmetingen ontstaat een stal met voldoende volume om een goed stalklimaat voor de koeien te kunnen waarborgen. Om deze nieuwe stal in te passen is de werktuigenberging reeds verplaatst (omgevingsvergunning d.d. 27 mei 2011). Na realisatie van de nieuwe ligboxstal blijft de huidige melkstal van het bedrijf in gebruik. De initiatiefnemer is voornemens om in de toekomst ten noorden van de nieuwe ligboxenstal een melkgebouw op te richten. Het is de verwachting dat de integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied hiervoor de benodigde planologische ruimte zal gaan bieden. In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven met de locatie van de nieuwe ligboxenstal.
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
7
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Gewenste situatie, locatie nieuwe stal Bron: DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V. De nieuwe ligboxenstal is buiten het bouwvlak, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan, gelegen. Om de bouw mogelijk te maken is een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan noodzakelijk of een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Gekozen is voor een buitenplanse afwijking. De nieuwe stal wordt landschappelijk ingepast door middel van een bomenrij aan de noord- en westzijde van het erf. Het bedrijf blijft hiermee zichtbaar in het landschap maar de bomenrij zal de uitstraling van het erf naar de omgeving verzachten. Daarnaast wordt een bosperceel in de omgeving van het erf vergroot. Het volledige inrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1.
8
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Hoofdstuk 3
Beleidskader
3.1
Rijksbeleid
3.1.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden. Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. In onderhavig geval is geen sprake van een nationaal belang, een gebied van nationaal belang of een nadelige invloed op ontwikkelingen van nationaal belang. Hiermee dient verdere toetsing dan ook plaats te vinden aan het provinciale beleid. 3.1.2
Conclusie
Vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden beleidsuitgangspunten gesteld ten aanzien van gebieden van nationaal belang. Zo lang geen sprake is van nationale belangen wordt beoordeling van plannen in handen van provincies en gemeenten gegeven. In onderhavig geval is geen sprake van een nationaal belang, waarmee verdere toetsing plaats dient te vinden aan het provinciale beleid, zoals is verwoord in de structuurvisie van de provincie Gelderland.
3.2
Provinciaal beleid
3.2.1
Structuurvisie Gelderland 2005
De Structuurvisie 2005 (kansen voor de Regio's) bevat per thema en gebiedsgericht het provinciale ruimtelijk beleid voor de komende 10 jaren. Sterker dan voorheen zet de provincie in op regionale afstemming in ruimtelijke ontwikkeling. Een aantal regionale vraagstukken is/wordt daarom in regionaal verband nader uitgewerkt. In de Structuurvisie 2005 is voor het landelijk gebied een zonering opgenomen die bepalend is voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de diverse functies. Centraal in de zonering staat het onderscheid tussen het groen/blauwe raamwerk en het multifunctionele gebied. Het plangebied ligt binnen het multifunctionele gebied. In het multifunctionele gebied bestaat ruimte voor meervoudig ruimtegebruik. Voor deze gebieden bestaat geen specifiek provinciaal beleid en hebben (samenwerkende) gemeenten een zekere beleidsvrijheid ten aanzien van ontwikkelingen. Naast het gebiedsgerichte beleid zoals hiervoor beschreven, bevat de Structuurvisie ook thematisch beleid. Thematisch beleid is onder meer geformuleerd voor de mogelijkheden voor functiewijzigingen in het buitengebied en de vestiging en uitbreiding van recreatieve voorzieningen en de toegestane omvang
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
9
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" van (burger)woningen. Ook ten aanzien van de uitbreidingsmogelijkheden van agrarische (grondgebonden) bedrijven is in de Structuurvisie beleid opgenomen.De grondgebonden landbouw speelt een belangrijke rol als beheerder van het landelijk gebied. De sector staat onder grote druk en de algemene tendens is dat er veel bedrijven stoppen en een relatief gering aantal overblijft. Zij krijgen ruimte om hun agrarische activiteiten uit te breiden. Bij de groei wordt op grond van wet- en regelgeving in het kader van milieu en dierenwelzijn winst geboekt. De groei word door het ruimtelijk beleid gefaciliteerd. 3.2.2
Verordening Ruimte
In de Verordening Ruimte zijn regelingen opgenomen waarvan Provinciale Staten van mening zijn dat de provincie verantwoordelijk is voor de doorwerking daarvan. Voor de ontwikkeling die middels dit project mogelijk wordt gemaakt gelden geen specifieke regels op grond van deze verordening. 3.2.3
Verordening Stikstof
Met de Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland wil de provincie bereiken dat de kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden beter wordt beschermd én dat veehouderijbedrijven in Gelderland mogelijkheden krijgen om uit te breiden. De Verordening Stikstof en Natura 2000 Gelderland heeft als doel de vastgelopen vergunningverlening aan veehouderijbedrijven weer vlot te trekken. Bedrijven die willen uitbreiden kunnen alleen een vergunning krijgen als ook de stikstofbelasting op de Natura 2000 gebieden daalt. De verordening bereikt deze twee doelen met behulp van een salderingssysteem. In de verordening staan de regels voor dit salderingssysteem. Het salderingssysteem, dat wordt beheerd door de provincie, registreert de stikstofuitstoot door veehouderijbedrijven, ook wel depositieruimte genoemd, en houdt de ontwikkeling daarvan bij. Als de depositieruimte van een bedrijf afneemt door het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten, kan een ander bedrijf deze depositieruimte voor een deel overnemen. Als de stikstofuitstoot door de uitbreiding een bepaalde drempelwaarde overschijdt, is het bedrijf dat de vergunning aanvraagt verplicht om gebruik te maken van het salderingssysteem. De drempelwaarde is gerelateerd aan de stikstofgevoeligheid van het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Beneden een bepaalde drempelwaarde hoeft er niet gesaldeerd te worden en krijgt het bedrijf de Nb-wetvergunning zonder extra voorwaarden ten aanzien van de stikstofuitstoot. Naast de Verordening zijn er beleidsregels vastgesteld die betrekking hebben op de afhandeling van de vergunningaanvragen en een speciale regeling voor de grondgebonden veehouderij 3.2.4
Conclusie
Het provinciaal beleid biedt ruimte aan grondgebonden agrarische bedrijven om door te kunnen groeien. Het voorliggend bedrijf is grondgebonden. De ontwikkeling past hiermee binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. In paragraaf 4.2.1.1 wordt nader ingegaan op de effecten op Natura 2000 gebieden en de aangevraagde vergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet.
3.3
Regionaal beleid
3.3.1
Stroomgebiedsvisie Achterhoek-Liemers
De stroomgebiedsvisie is opgesteld door de provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat. Formeel gezien heeft de stroomgebiedsvisie geen juridische status. Het betreft een sectorale waterbouwsteen waarin de visie van waterschap en provincie op het regionale watersysteem zijn weergegeven. Conform de afspraak in het Nationaal Bestuursakkoord Water vormt de visie de inhoudelijke referentie voor toepassing van de Watertoets bij alle nieuwe ruimtelijke plannen en besluiten. Als hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding in de Achterhoek en Liemers geldt het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk als landelijk gebied. De wateropgaven zijn geordend naar het nu en in de toekomst voorkomen van wateroverlast, het bereiken van de natte natuurdoelen, het veiligstellen van de drinkwatervoorziening en het voorkomen van 10
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" watertekort. Het totaal van deze wateropgaven geeft inzicht in de ruimtevraag die samenhangt met het op orde brengen en houden van het watersysteem in het stroomgebied. Het accent in de wateropgaven ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming van ecologische waardevolle wateren en natte landnatuur. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de wateraspecten van dit plan.
3.4
Gemeentelijk beleid
3.4.1
Structuurvisie Berkelland
In de Structuurvisie Berkelland is het ruimtelijk beleid van de gemeente Berkelland tot het jaar 2025 globaal verwoord. Ten aanzien van het buitengebied wordt gestreeft naar een duurzame ontwikkeling van een enkelvoudige productieruimte naar een meervoudige gebruiksruimte. Naast blijvende aandacht voor de ontwikkelingsruimte voor de landbouw is ook aandacht voor de verweving met andere functies in het buitengebied. Een van de doelstellingen uit de structuurvisie is het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het landelijk gebied waarbij rekening wordt gehouden met de veranderende functie. In de structuurvisie is een zonering opgenomen voor het buitengebied. Op grond van deze zonering maakt het projectgebied deel uit van het Verwevingsgebied primaat landbouw. In dit gebied ligt het accent meer op de landbouw dan op de andere functies. Het beleid is uitgewerkt in de Notitie van Uitgangspunten Bestemmingsplan Buitengebied. 3.4.2
Ontwerp Bestemmingsplan Buitengebied Berkelland
De gemeente Berkelland werkt aan een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied. Vanaf 19 december 2012 heeft het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Berkelland 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Voor het nieuwe bestemmingsplan is de volgende hoofddoelstelling geformuleerd: Het ontwikkelingsgerichte bestemmingsplan Buitengebied Berkelland richt zich op het behoud en waar mogelijk de ontwikkeling en versterking van de ruimtelijke en functionele kwaliteit van het plangebied. Het richt zich hierbij vooral op de kwaliteit voor aan het buitengebied gronden functies (wonen, werken, landbouw, bos, natuur, landschap, recreatie en water), dit in samenhang met de dynamiek ervan en de aanwezige waarden. De ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. De aanwezige landschappelijke waarden (inclusief cultuurhistorie) en natuurwaarden spelen hierbij een belangrijke rol. Daarbij houdt het bestemmingsplan rekening met ruimtelijk relevante water- en milieu aspecten. Ook gaat het in op de overige functies in het plangebied. Vaak is het planologisch beleid voor deze overige functies ondergeschikt aan de hoofd functies van het buitengebied. De hoofddoelstelling is in het bestemmingsplan uitgewerkt in de volgende subdoelen: Landbouw: behoud en waar mogelijk versterking van de agrarisch bedrijvigheid. Hierbij houdt het bestemmingsplan rekening met de aanwezige landbouw, landbouw met een neventak, verbrede landbouw en de plannen voor de reconstructie. Bos/Natuur: behoud en waar mogelijk versterking van de ecologische verscheidenheid. Het bestemmingsplan houdt rekening met de aanwezige soorten en met aanwezigheid en de realisatie/versterking van de aanwezige ecologische (hoofdstructuur). Landschap: behoud en waar mogelijk versterking van de landschappelijke identiteit en verscheidenheid, zowel visueel-ruimtelijke als cultuurhistorisch gezien. Het nieuwe bestemmingsplan houd hierbij rekening met de landschappelijke onderlegger van de verschillende (deel)gebieden. Archeologie/Cultuurhistorie: behoud en waar mogelijk verheldering van archeologische gebieden en cultuurhistorische structuren. Hierbij wil het bestemmingsplan ook mogelijkheden bieden voor herstel door ontwikkeling. Recreatie: behoud en waar mogelijk versterking van de mogelijkheden voor recreatie en recreatief (mede)gebruik. Het bestemmingsplan gaat hierbij uit van de aanwezige toeristisch-recreatieve Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
11
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" infrastructuur en van het al vastgestelde beleid. Water: behoud, herstel en ontwikkeling van het bestaande watersysteem. Bij dit doel houdt het bestemmingsplan rekening met het vasthouden en bergen van gebiedseigen water. 3.4.3
Bestemmingsplan
Op de projectocatie is het beleid uit het bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Eibergen vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 1995 van toepassing. De projectlocatie aan de Rammelbroeksweg 6 is gelegen in een gebied met de bestemming 'Agrarisch gebied met landschapswaarden'. Het oprichten van agrarische bedrijfsgebouwen is alleen mogelijk binnen een bouwvlak. De nieuwe ligboxenstal ligt geheel buiten het bouwvlak van het bedrijf. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet er van het ter plaatse geldende bestemmingsplan worden afgeweken. Voor de projectlocatie is een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding. Dit betreft een bestemmingsplan voor het gehele buitengebied van de gemeente Berkelland. In dit in voorbereiding zijnde bestemmingsplan is al rekening gehouden met de bouw van de nieuwe ligboxstal. De begrenzing van het agrarisch bouwperceel, zoals hieronder weergeven, is hierop afgestemd.
3.4.4
Conclusie
Met dit project wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de agrarische bedrijvigheid in het buitengebied. Het project past hiermee binnen het beleid van de gemeentelijke structuurvisie en de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. In het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is reeds rekening gehouden met de toekomstige uitbreiding van het agrarisch bedrijf aan de Rammelbroeksweg 6 door de begrenzing van het agrarisch bouwperceel hier op af te stemmen. Dit project heeft slechts tot doel vooruit te lopen op de ontwikkelingen die in de integrale herziening mogelijk worden gemaakt.
12
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Hoofdstuk 4
Ruimtelijke- en M ilieuaspecten
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Van de ruimtelijke- en milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
4.1
Milieu
4.1.1
Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is. Om dit aan te tonen dient bij ontwikkelingen op verontreinigde locaties een bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de wettelijke norm NEN 5740. Een dergelijk onderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling gevolgen heeft op de gewenste activiteiten ter plaatse. Dit is echter vooral van belang bij inrichtingen waarbij gedurende een deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. Vanuit artikel 8 van de Woningwet wordt voor elke inrichting waarin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn en bodemonderzoek geëist om aan te tonen of de bodem ter plaatse dusdanig verontreinigd is dat dit risico's voor de gezondheid met zich meebrengt. De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt is in gebruik als weiland. Uit ervaring blijkt dat deze gronden nagenoeg altijd schoon zijn, mits geen boomgaarden aanwezig zijn geweest en geen sloten zijn gedempt. Dit is in onderhavige situatie niet het geval. Tevens zijn op de locatie, ook vanuit het verleden, geen bodemverontreinigende activiteiten bekend. Hiermee kan worden aangenomen dat de locatie waarschijnlijk schoon is. Vanuit artikel 8 van de Woningwet wordt een bodemonderzoek geëist als sprake is van het oprichten van een inrichting waarin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn. In onderhavig geval, waarin sprake is van een ligboxstal zonder melkstal, is dit echter niet het geval. Hierdoor is nader bodemonderzoek in het kader van deze omgevingsvergunning niet noodzakelijk, mits geen sprake is van een feitelijk aanwezige verontreiniging. In onderhavig geval is geen sprake van een feitelijke verontreiniging. Hiermee kan verder onderzoek achterwege blijven en vormt dit aspect geen belemmeringen. Te zijner tijd is het de bedoeling dat ten noorden van de nieuwe ligboxenstal een nieuw melkgebouw wordt gebouwd. In dit melkgebouw verblijven wel mensen langer dan 2 uur per dag. Zodra voor het melkgebouw vergunning wordt aangevraagd zal hier een bodemonderzoek worden uitgevoerd. 4.1.2
Geur
De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Hiervoor dienen de minimale afstanden van 50 meter tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom, en 100 meter tot een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom te worden aangehouden. Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Voor de
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
13
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks gebied. De gemeente Berkelland heeft een eigen geurbeleid geformuleerd. Waarbij de normen voor een aantal kernen zijn aangepast en vaste afstanden tot geurgevoelige objecten binnen de kern zijn teruggebracht van minimaal 100 meter naar minimaal 75 meter. Het gemeentelijk geurbeleid is gelet op de afstand tot de dichtstbijzijnde bebouwde kom in deze situatie niet van toepassing. Onderhavig bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit. Hierin staat ten aanzien van geur gesteld dat ten opzichte van burgerwoningen in het buitengebied een afstand van 50 meter en ten opzichte van burgerwoningen binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter aangehouden moet worden. Gezien de dichtstbijzijnde woning van derden op een afstand van circa 135 meter van de planlocatie is gelegen wordt aan deze eis voldaan. Hiermee levert dit aspect geen belemmeringen op. 4.1.3
Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2). Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit. 4.1.3.1 Uitbreiding in dieraantallen Voor het berekenen van de bijdragen van industriële, agrarische punt- of oppervlaktebronnen aan de bestaande of toekomstige concentraties is in Nederland standaardrekenmethode 3 (SRM3) voorgeschreven. Het gaat daarbij om de stoffen die genoemd worden in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5 (luchtkwaliteitseisen). ISL3a is geschikt voor berekeningen van oppervlaktebronnen voor fijn stof en van puntbronnen voor fijn stof en NO2. Voor berekeningen aan agrarische inrichtingen zijn de emissiefactoren gebruikt zoals deze bekend zijn gemaakt door het ministerie van VROM. Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AMvB's en ministeriële regelingen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor fijn stof en NO2. In een ministeriële regeling wordt de AMvB NIBM verder uitgewerkt. Waar mogelijk worden getalsmatige grenzen gesteld aan de omvang van nieuwe projecten. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum aantal
14
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" nieuwe woningen, kantooroppervlakte en grootte van landbouwbedrijven. Een nieuw project dat binnen deze grenzen blijft, is per definitie NIBM. Als een nieuwe ontwikkeling buiten de grenzen van de ministeriële regeling valt, kan het bevoegde gezag berekeningen maken om alsnog aannemelijk te maken dat het project minder dan 1,2 microgram/m³ bijdraagt aan de luchtvervuiling. In mei 2010 heeft InfoMil de 'Handreiking bij beoordelen fijn stof bij veehouderijen' gepubliceerd. Deze handleiding is bedoeld als ondersteuning voor de gemeente als bevoegd gezag, bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor nieuwe vestigingen en uitbreidingen, die van invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. De handreiking geeft op basis van rekenvoorbeelden aan wanneer een project als NIBM beschouwd kan worden. In het onderhavige project is de volgende toename van fijnstofemissie: Melkvee 400 x 118 g/dier/jaar = 47.200 g/jaar Jongvee 14 x 38 g/dier/jaar = 532 g/jaar Totaal 47.732 g/jaar Toetsing zou plaats moeten vinden op een afstand van 135 meter (dichtstbij gelegen woning van derden). De handreiking bij beoordelen fijn stof bij veehouderijen geeft grenswaarden ten aanzien van de totale emissie bij afstanden oplopend van 70 – 160 meter. Bij 70 meter is de NIBM-vuistregelgrens 324.000 g/jaar oplopend tot 1.376.000 g/jaar bij 160 meter. Een emissie van 47.732 g/jaar zoals in het onderhavige geval op 135 meter zal zeker niet leiden tot een betekenende toename van de fijnstofconcentratie. 4.1.3.2 Uitbreiding van verkeersbewegingen Naast uitbreiding in dieraantallen moet ook de uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen worden. In onderhavig geval zal het aantal verkeersbewegingen toenemen. Ten opzichte van de toename van de dieraantallen zal de uitstoot van de extra verkeersbewegingen echter verwaarloosbaar zijn en dus onder de noemer NIBM vallen, waarmee verder onderzoek achterwege kan blijven. 4.1.3.3 Woon- en leefklimaat Naast effecten op de omgeving moet ook onderzocht worden of ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Hierbij is het van belang te kijken naar de feitelijke luchtkwaliteit ter plaatse. Dit is echter alleen van belang als gevoelige objecten in het kader van de luchtkwaliteit worden opgericht. In onderhavig geval is geen sprake van het oprichten van een gevoelig object in het kader van de luchtkwaliteit. Hiermee kan verdere toetsing achterwege blijven. Hiermee zijn ten aanzien van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten. 4.1.4
Geluid
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen: 1. woningen; 2. onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal); 3. ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.. Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurd aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen. Het aantal verkeersbewegingen zal bij de voorgenomen ontwikkeling gering toenemen. Tevens is een goede ontsluiting aan de Rammelbroeksweg gerealiseerd, waarbij op eigen terrein voldoende gelegenheid is om te keren en parkeren. Hiermee zal de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
15
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" vrachtverkeer niet verder toenemen. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Hiermee is geen sprake van een toename van het eventueel veroorzaakte industrielawaai van de planlocatie aan de omgeving. Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt een omgevingsvergunning aangevraagd. In de omgevingsvergunning worden maximale normen ten aanzien van de veroorzaakte geluidbelasting opgenomen. Bij uitoefening van het bedrijf zal zorg worden gedragen dat deze normen nergens worden overschreden. In het kader van de uitbreiding op de projectlocatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (kenmerk 2012-3072-0, 8 augustus 2012). Het onderzoek leidt tot de volgende conclusies: De afstand tot de woningen van derden is ruim en geeft het bedrijf de nodige geluidruimte. Er zijn geen aanwijzingen dat het bedrijf qua geluid niet ingepast kan worden bij het opstellen van de omgevingsvergunning. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidgevoelige objecten opgericht. Hiermee kan verdere toetsing achterwege blijven. 4.1.5
Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn standaard afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en nabij gelegen, al dan niet geprojecteerde, (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2 lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie. 4.1.5.1 Transport (spoor-, vaar- en autowegen) Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het doorgaand verkeer dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (ministeries van VROM, BZK en VenW)” uit 2004 en de wijziging daarop van 1 augustus 2008, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen. Daarnaast kent de circulaire de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Indien binnen het invloedsgebied (binnen 200 meter vanaf de as van de transportroute) nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het RO-besluit, het groepsrisico te worden verantwoord.
16
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
4.1.5.2 Transport- en buisleidingen Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden aangehouden moeten worden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is hierbij in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het 'Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen' (VROM, 19 maart 2010 geactualiseerd) staan in bijlage 6 inventarisatieafstanden genoemd. Voor de inventarisatie van de bebouwing is een bepaalde afstand waarbinnen een inventarisatie noodzakelijk wordt geacht. De inventarisatieafstand loopt uiteen van 45 meter bij een leidingdiameter van 4 inch en een druk van 40 bar tot 580 meter bij een leidingdiameter van 42 inch en een druk van 80 bar. Deze afstanden gelden aan weerszijden van de betreffende leiding. 4.1.5.3 Plaatsgebonden risico In onderhavige situatie is sprake van een uitbreding van een melkveehouderij. Een melkveehouderij veroorzaakt zelf vaak geen risico's voor de woon- en leefomgeving in het kader van externe veiligheid en is daarom vaak geen Bevi inrichting, mits geen risicovolle elementen worden opgericht als propaantanks, koelinstallaties of vergistingsinstallaties. In onderhavige situatie is geen sprake van het oprichten van dergelijke risicovolle installaties, waarmee de melkveehouderij geen Bevi inrichting is en geen risico's aan de directe omgeving zal veroorzaken. Naast het feit dat een inrichting geen onevenredige risico's voor de woon- en leefomgeving mag veroorzaken, mag een gevoelige inrichting (waar veelvuldig mensen aanwezig zijn) ook geen hinder ondervinden van mogelijk in de omgeving aanwezige inrichtingen. Volgens de Risicokaart, zoals weergegeven in de volgende figuur, is de planlocatie niet binnen een invloedsgebied gelegen van een mogelijke risicobron.
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
17
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Risicokaart. Bron: Interprovinciaal overleg (IPO). Gezien de planlocatie niet binnen een invloedsgebied van een risicobron is gelegen, zijn ten aanzien van het plaatsgebonden risico geen belemmeringen te verwachten. 4.1.5.4 Groepsrisico Naast het plaatsgebonden risico dient ook het groepsrisico in acht te worden genomen. Hierbij is het van belang te kijken of de personendichtheid zal toenemen. Eigen personeel en bezoekers dienen hierbij buiten beschouwing te worden gelaten. Gelet op de afwezigheid van risicovolle inrichtingen in de omgeving behoeft ook dit aspect geen nader onderzoek en zijn geen belemmeringen te verwachten. 4.1.6
Milieuzonering
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen: 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen); 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen. 4.1.6.1 Milieuzonering vanuit de planlocatie Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een melkveehouderij opgericht. In de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' zijn ten aanzien van een inrichting voor het fokken en houden van rundvee richtafstanden opgenomen ten aanzien van geluid, geur, fijn stof en gevaar. Als binnen deze afstanden gevoelige objecten zijn gelegen kan de inrichting hinder opleveren voor deze gevoelige objecten en zullen eventueel maatregelen getroffen moeten worden deze hinder te beperken. De grootste richtafstand uit de VNG handreiking bedraagt 100 meter (voor geur). Het dichtstbijzijnd gevoelig object bevindt zich op een grotere afstand van de projectlocatie. Hiermee is het dichtstbijzijnd gevoelig object ver genoeg van de planlocatie gelegen en wordt door de melkveehouderij geen hinder veroorzaakt. 4.1.6.2 Milieuzonering ten aanzien van de planlocatie Als bij een inrichting nieuwe gevoelige objecten worden opgericht in het kader van geur, geluid, luchtkwaliteit of externe veiligheid, dan mag dit gevoelig object geen hinder ondervinden van eventueel omliggende hinder veroorzakende inrichtingen.Tevens mag de ontwikkeling van een nieuw gevoelig object geen belemmering zijn van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bestemmingen. Bij de uitbreiding van de melkveehouderij worden geen gevoelige objecten opgericht in het kader van geluid, geur, luchtkwaliteit en/of externe veiligheid. Hiermee zal op de planlocatie geen hinder ondervonden worden van eventueel omliggende bedrijven en/of inrichtingen.
18
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
4.1.7
Voortoets MER-beoordeling
4.1.7.1 Algemeen Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: 1. belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten; 2. of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uit te sluiten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. 4.1.7.2 Dit project Dit project voorziet in de realisatie van een nieuwe ligboxstal voor 300 melkkoeien. De beoordelingsplicht geldt vanaf een toename van 200 melkkoeien. Gelet hierop is door de aanvrager een aanmeldnotitie ingediend ten behoeve van de m.e.r.-beoordeling. Op basis van de aanmeldnotitie heeft het bevoegd gezag geoordeeld dat voor dit project geen m.e.r. hoeft te worden doorlopen. 4.1.8
Conclusie
De bodemgesteldheid van de planlocatie mag de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staan. Om te bepalen of de bodem ter plaatse verontreinigd is, dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Deze onderzoeksplicht is alleen van toepassing bij ontwikkelingen waarbij inrichtingen worden opgericht waarin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn. In onderhavig geval is geen sprake van het oprichten van een inrichting waarin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zijn, waarmee verder onderzoek niet hoeft plaats te vinden. Hiermee zal de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staan. Ten aanzien van geur dient bepaald te worden of de voorgenomen ontwikkeling een onevenredige toename van de geurbelasting tot gevolg heeft. Onderhavige ontwikkeling valt binnen het Activiteitenbesluit. Hierin zijn ten aanzien van geur vaste afstanden opgenomen tot gevoelige objecten. Aan deze afstanden wordt voldaan, waardoor geen sprake is van een onevenredige toename van de geurbelasting. De voorgenomen ontwikkeling mag geen onevenredige toename van de uitstoot van schadelijke stoffen in het kader van de luchtkwaliteit tot gevolg hebben. Onderhavig project is aan te merken als een project dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de uitstoot van schadelijke stoffen (een NIBM-project). Gezien de voorgenomen ontwikkeling een NIBM-project betreft kan verdere toetsing aan de luchtkwaliteit achterwege blijven. Hiermee kan worden gesteld dat ten aanzien van luchtkwaliteit geen belemmeringen te verwachten zijn. Ten aanzien van geluid dient te worden bepaald of de voorgenomen ontwikkeling een onevenredige toename van de geluidbelasting aan de omgeving tot gevolg zal hebben. In onderhavig geval is geen sprake van het oprichten van een geluidoverlast veroorzakende inrichting. Het aantal verkeersbewegingen zal slechts in geringe mate toenemen. Hiermee zal de geluidbelasting op de omgeving niet onevenredig toenemen. In het kader van de uitbreiding op de projectlocatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Geconcludeerd kan worden uit het onderzoek dat de afstand tot
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
19
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" woningen van derden ruim is en zodoende heeft het bedrijf de nodige geluidsruimte. Er zijn geen aanwijzingen dat het bedrijf qua geluid niet ingepast kan worden bij het opstellen van de omgevingsvergunning. Tevens dient bij de voorgenomen ontwikkeling te worden bepaald of de geluidbelasting op de gevels van eventueel op te richten geluidgevoelige objecten de wettelijke normen niet zal overschrijden. In onderhavige situatie is geen sprake van het oprichten van geluidgevoelige objecten. Hiermee kan verder onderzoek achterwege blijven. Ten aanzien van externe veiligheid dient te worden bepaald of sprake is van een onevenredige toename van het plaatsgebonden risico. In onderhavig geval zal geen risicovolle inrichting worden opgericht. Tevens is de planlocatie niet binnen het invloedsgebied van een mogelijke risicobron gelegen. Hiermee zal het plaatsgebonden risico niet verder toenemen. Tevens dient ten aanzien van externe veiligheid te worden bepaald of sprake is van een onevenredige toename van het groepsrisico. In onderhavig geval is geen sprake van een onevenredige toename van de personendichtheid. Hiermee is geen sprake van een onevenredige toename van het groepsrisico. De VNG heeft de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" uitgebracht. In deze handreiking zijn vaste afstanden opgenomen die bepaalde bedrijven en/of inrichtingen dienen aan te houden ten aanzien van gevoelige objecten. Deze afstanden kunnen varieren voor de aspecten geluid, geur, luchtkwaliteit en gevaar. Aan de gestelde afstanden uit de handreiking wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan. Daarnaast mag de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen van omliggende bestemmingen en bedrijven tot gevolg hebben. In onderhavig geval worden geen gevoelige objecten opgericht, waarmee geen sprake is van belemmering van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven en bestemmingen. De ontwikkeling die met dit plan mogelijk wordt gemaakt is dan ook niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.Uit de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling volgt dat geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden. Hiermee kan worden gesteld dat ten aanzien van het aspect milieu geen belemmeringen te verwachten zijn.
4.2
Ecologie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. 4.2.1
Gebiedsbescherming
4.2.1.1 Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten en het Verdrag van Ramsar verwerkt. 1. De Natuurbeschermingswet 1998 kent drie typen gebieden: Natura 2000-gebieden. 2. Beschermde natuurmonumenten. 3. Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), zoals Wetlands. Oorspronkelijk waren alleen de laatste twee typen in de wet verankerd. Met de wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, zijn daar het type 'Natura 2000-gebieden' aan toegevoegd. Op 1 februari 2009 is een wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Met deze wijziging vallen nu ook de Habitatgebieden onder de Natuurbeschermingswet. De toetsing hoeft dus niet meer plaats te vinden in een Wm-vergunning. De provincie is het bevoegd gezag voor de natuurbeschermingswetvergunning. De uitbreiding van de veestapel zorgt voor een toename in
20
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" ammoniakdepositie op de beoogde Natura 2000 gebieden t.o.v. datum van aanwijzing als zijnde vogelen habitatrichtlijngebied. De projectlocatie ligt op de volgende afstanden vanaf Natura-2000 gebieden: Het bedrijf is gelegen op circa 600 meter afstand van Natura-2000 gebied “Krosewicker Feld (Dld)”; Het bedrijf is gelegen op circa 2,8 km afstand van Natura-2000 gebied “Zwillbrocker Venn (Dld)”; Het bedrijf is gelegen op circa 5,1 km afstand van Natura-2000 gebied “Buurserzand en Haaksbergerveen (Ov)”; Het bedrijf is gelegen op circa 9,2 km afstand van Natura-2000 gebied “Teeselinkven (Gld)”; Het bedrijf is gelegen op circa 9,4 km afstand van Natura-2000 gebied “Korenburgerveen (Gld)”.
Natura 2000 gebieden in Nederland. Bron: Google; Alterra Wageningen UR; Ministerie van EL&I.
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
21
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Natura 2000 gebieden in Duitsland Bron: http://natura2000.eea.europa.eu/ Met behulp van het rekenprogramma AAgro-Stacks is de ammoniakdepositie op de bovengenoemde gebieden berekend. De ammoniakemissie van het bedrijf bedraagt 3.855 kg/jr. Overijssel De ammoniakdepositie op de rand van het Buurserzand en Haaksbergerveen bedraagt 1,94 mol/h/jr. De provincie Overijssel is bevoegd gezag. Omdat deze depositie meer is dan 0,05 mol/h/jr valt de uitbreiding binnen het beleidskader Natura 2000 en stikstof provincie Overijssel. Om te bepalen aan welke voorwaarden het bedrijf moet voldoen, hanteert de provincie een drempelwaarde van 1% van de kritische depositiewaarde van het meest kritische habitattype binnen datzelfde Natura2000-gebied. Onderhavig bedrijf valt in de gewenste situatie in de categorie “A bedrijven met een ammoniakdepositie beneden de drempelwaarde” (<1 % van de kritische depositiewaarde, 0,49% zie bijlage). Voor het verkrijgen van een vergunning moet een bedrijf aan de voorwaarden voldoen. Bij plannen en projecten waarbij uitbreiding van het aantal dieren aan de orde is – een uitbreiding van een stal of de bouw van een nieuwe stal- moeten verdere toenames van emissie ten opzichte van het gecorrigeerde emissieplafond door saldering teniet worden gedaan; In 2028 moet het gehele bedrijf voldoen aan de emissienormen “einde derde beheerplanperiode” zoals weergegeven in de tabel in de bijlage (voor melkvee met beweiden is dit 6,65 kilogram ammoniak per dierplaats per jaar). Dit betekent dat er gesaldeerd mag worden op basis van emissie. De provincie heeft een gecorrigeerd emissieplafond vastgesteld; feitelijk aantal gehouden dieren op 1 februari 2009 op basis van AMVB huisvesting. Vooruitlopend op een systeem waarin de depositiedaling die wordt gerealiseerd doordat bedrijven stoppen of technieken toepassen wordt geregistreerd (salderingsbank), zal saldering moeten plaatsvinden door projectsaldering of interne saldering. Door de Provincie Overijssel is op 10 juli 2012, Kenmerk 2012/0174695, een vergunning op grond van artikel 19d in het kader van de Natuurbeschermingswet verleend. Gelderland Volgens de vigerende verordening van de provincie Gelderland is er ook bij deze provincie een Nb-vergunning aangevraagd. Dit omdat er twee Natura 2000 gebieden dichter dan 10km t.o.v. de inrichting zijn gelegen. De ammoniakdepositie op de rand van het Teeselinkven is 0,48 mol/h/jr, op het Korenburgerveen bedraagt deze 0,40 mol/h/jr. Beide waarden vallen onder de grens van 0,5% t.o.v. de
22
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" kritische depositiewaarde (resp. 0,11 en 0,10%). Op 17 december 2012 heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland een definitief besluit genomen op de vergunning aanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet. De inrichting ligt op ongeveer 1.000 meter van VSG Moore und Heiden des westlichen Muensterlandes. Uit het ontwerpbesluit blijkt dat de inrichting van maatschap H.J. en N. Groot Wassink een depositie van 19,86 mol/ha/jr veroorzaakt op dit gebied. Duitsland hanteert per habitattypen een grens van 3 % van de kritische depositiewaarden en is daarom toelaatbaar. Volgens de aanvraag neemt het aantal dieren in de aangevraagde situatie toe. Echter worden er ten behoeve van de uitbreiding die in deze ruimtelijke onderbouwing is beschreven de milieuvergunningen van de volgende inrichtingen ingetrokken: Voort 4 te Neede Koordesweg 4 te Rekken In totaal gaat het hier om een afname van 6.489 kg NH³. Omdat beide bedrijven verdwijnen heeft dit een positief effect op de achtergronddeposities. Op grond van het vorenstaande heeft de provincie Gelderland geconcludeerd dat zij zekerheid hebben verkregen dat het project geen significant negatieve effecten heeft. Nu tevens de belangen zoals vermeld in artikel 19 e sub c Nbw 1998 niet aan de orde zijn, is de vergunning verleend. De benodigde vergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet zijn verleend. De Natuurbeschermingswet vormt hiermee geen belemmering voor de realisatie van dit project. 4.2.1.2 Ecologische Hoofdstructuur en Ecologische Verbindingszones De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een netwerk van grote en kleine natuurgebieden waarin de natuur (plant en dier) voorrang heeft en wordt beschermd. Daarmee wordt voorkomen dat natuurgebieden geïsoleerd komen te liggen en planten en dieren uitsterven, waardoor natuurgebieden hun waarde zouden verliezen. De EHS wordt gezien als de ruggengraat van de natuur. De EHS bestaat uit: Bestaande natuurgebieden, reservaten, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones hiertussen; Landbouwgebieden met mogelijkheden voor agrarisch natuurbeheer (beheersgebieden); Grote wateren (zoals de kustzone van de Noordzee, het IJsselmeer en de Waddenzee); Een Ecologische Verbindingszone (EVZ) is een verbinding tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur). Ecologische Verbindingszones worden aangelegd om migratie van dieren en planten tussen verschillende natuurgebieden mogelijk te maken. De ligging van een projectlocatie binnen de EHS (met bijbehorende beheersgebieden) of een EVZ betekent een beperking in de ontwikkelingsmogelijkheden. Het uitgebreide netwerk van natuurgebieden mag niet in onevenredige mate worden verstoord. In enkele gevallen wordt uitbreiding of ontwikkeling in of nabij een natuurgebied toegestaan, mits de geschade natuur op passende wijze wordt gecompenseerd. Zoals te zien in de volgende figuur is de projectlocatie niet in de EHS (afstand 175 meter) of een EVZ (afstand 75 meter) gelegen.
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
23
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Ecologische Hoofdstructuur en Ecologische Verbindingszones. Bron: Provincie Gelderland Gezien de projectlocatie niet in de EHS of in een EVZ is gelegen, zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het project de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg. Er zal geen lichthinder ontstaan door de uitbreiding van de planlocatie. De EHS ligt ten noorden van de planlocatie. De noordgevel van de nieuwe stal zal gesloten zijn. Ook zal er door de uitbreiding geen nadelige effecten zijn ten aanzien van geluid, tussen het plangebied en de EHS loopt namelijk ook de Rammelbroeksweg, een weg voor doorgaand verkeer. Het aantal verkeersbewegingen zal in de gewenste situatie gelijk blijven of in beperkte mate toenemen. Van oppervlakteverlies is geen sprake, de planlocatie ligt buiten de EHS en EVZ. Er zal tevens geen sprake zijn van verontreiniging van het oppervlaktewater door bijvoorbeeld lozen op het oppervlaktewater of toepassen van bronnering. Er is geen sprake van het verlagen van de grondwaterstand door de gewenste uitbreiding. Hiermee kunnen nadelige effecten in voldoende mate worden uitgesloten. 4.2.1.3 Kwetsbare gebieden ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de nieuwe ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen. Deze nieuwe regelgeving kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de (zeer) kwetsbare gebieden. Deze (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wav (Wav-gebieden) zijn gebieden die nadelige invloed kunnen ondervinden als de uitstoot van ammoniak op deze gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom deze gebieden aangewezen als buffer om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken. Zoals te zien in de volgende figuur is de projectlocatie niet in een Wav-gebied of een zone van 250 meter daaromheen gelegen. Hiermee zullen geen Wav-gebieden onevenredig worden aangetast met de voorgenomen ontwikkeling.
24
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Wav-gebieden. Bron: Provincie Gelderland 4.2.2
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk gebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en/of elk gebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient men zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te handelen op een wijze waarop nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Bij realisatie van dit project zal deze zorgplicht in acht worden genomen. In het kader van de soortenbescherming dient beoordeeld te worden wat via het ruimtelijke project wordt toegelaten in aanvulling op wat al mogelijk is. Zo is sloop van bebouwing of het verrichten van werken (maaien, kappen etc.) vaak ook al mogelijk zonder een ruimtelijk besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee wordt voorliggend plan echter niet ontslagen van een integrale blik op het totale project: dus inclusief ingrepen die ook zonder het beoogde Wro-besluit mogelijk zijn. De Flora- en faunawet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
25
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet; Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet; Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van ELI. Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 1 van de flora- en faunawet staan geldt een vrijstelling. Bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen is het voor deze soorten niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen. Voor mogelijk voorkomende soorten die op lijst 2 en/of 3 van de flora- en faunawet staan geldt dat deze ontheffingsplichtig zijn. Het is echter niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen wanneer mitigerende en compenserende maatregelen worden getroffen. Dit houdt in dat maatregelen moeten worden getroffen om mogelijke schade te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Voor mogelijk voorkomende soorten die op de rode lijst van het Ministerie van LNV staan geldt dat bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden. Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van het plangebied tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) zullen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel ontheffing worden verleend. Tevens zijn voor enkele soorten richtlijnen opgenomen vanuit de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten zijn beschermde gebieden aangewezen (Natura 2000). Bescherming van deze soorten vindt plaats door de gebiedsbescherming. De grond op de projectlocatie bestaat voornamelijk uit weiland en wordt intensief agrarisch beheerd. Hiermee is het aannemelijk dat zich ter plaatse van de nieuw op te richten ligboxenstal geen beschermde soorten planten bevinden. Hiermee kan worden aangenomen dat met de voorgenomen ontwikkeling geen bedreigde soorten planten worden aangetast. Binnen het projectgebied is weinig tot geen opgaande beplanting aanwezig. Hiermee is ter plaatse onvoldoende gelegenheid voor dieren om zich te verschuilen en zijn onvoldoende voedselbronnen aanwezig. Hiermee is het aannemelijk dat zich binnen het plangebied geen beschermde diersoorten zullen bevinden. Hierdoor kan worden aangenomen dat met de voorgenomen ontwikkeling geen beschermde diersoorten worden aangetast. Binnen het projectgebied zijn geen broedplaatsen van vogels bekend. Om te voorkomen dat mogelijk toekomstige broedplaatsen worden aangetast dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. De werkzaamheden zullen dan ook buiten het broedseizoen plaatsvinden, waarmee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen vogels en broedplaatsen worden aangetast. Tenslotte wordt opgemerkt dat als onderdeel van het project een tweetal bomenrijen en een bosperceel wordt vergroot. Hiermee wordt het leefgebied van beschermde soorten die mogelijk in de omgeving voorkomen vergroot. 4.2.3
Conclusie
Ten aanzien van Natura 2000 gebieden dient aangetoond te worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige effecten zal hebben op dergelijke gebieden. De planlocatie is niet in een Natura 2000 gebied gelegen. De planlocatie is echter op een dergelijke afstand van een Natura 2000 gebied gelegen dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk nadelige invloed zal hebben op het betreffende gebied. Bij het bevoegd gezag van de verschillende gebieden is een vergunning aangevraagd op grond van de Natuurbeschermingswet. De provinciea Gelderland en Overijsel hebben inmiddels een definitief besluit genomen de Natuurbeschermingswet vergunning te verlenen. Met de voorgenomen ontwikkeling mag geen aantasting van de natuurlijke waarden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Ecologische Verbindingszones (EVZ). De planlocatie is niet in de EHS of een EVZ gelegen, waarmee geen sprake zal zijn van een aantasting van de natuurlijke waarden. Er zal geen
26
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)" sprake zijn van negatieve effecten door lichthinder, verstoring door geluid, oppervlakteverlies, verlaging van de grondwaterstand of verontreiniging van oppervlaktewater. Ten aanzien van (zeer) kwetsbare gebieden ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij (Wav-gebieden) dient te worden bepaald of de voorgenomen ontwikkeling een nadelige invloed zal hebben op deze gebieden. Ter bescherming van de Wav-gebieden zijn rondom deze gebieden buffers van 250 meter aangelegd, waarbinnen de uitstoot van ammoniak moet worden beperkt. De planlocatie is niet binnen een Wav-gebied of een zone van 250 meter gelegen, waarmee geen Wav-gebieden zullen worden aangetast. Ten aanzien van flora en fauna dient te worden bekeken of de voorgenomen ontwikkeling mogelijke aantasting van (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna tot gevolg heeft. Niet verwacht wordt dat zich in het plangebied beschermde soorten flora en fauna bevinden. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben op (leefgebieden van) beschermde soorten flora en fauna. Hiermee kan worden gesteld dat ten aanzien van het aspect ecologie geen belemmeringen te verwachten zijn.
4.3
Verkeer en parkeren
Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt. 4.3.1
Ontsluiting
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Rammelbroeksweg. De projectlocatie is gelegen aan een doorlopende zijweg van deze weg. Het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de Rammelbroeksweg zal plaatsvinden. Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid. 4.3.2
Verkeersbewegingen
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen gering toenemen. De verkeersbewegingen van en naar de veehouderij bestaan voor een gedeelte uit vrachtwagenbewegingen om voer aan te voeren en melk af te voeren. Doordat meer voer ineens wordt aangevoerd en meer melk ineens wordt opgehaald nemen de vervoersbewegingen niet evenredig toe met het aantal te houden dieren en is er sprake van slechts een geringe toename. De Rammelbroeksweg biedt voldoende capaciteit om dit verkeer te kunnen verwerken. Het verkeer dat zich van en naar het bedrijf begeeft zal, mede door de capaciteit en drukte van de Rammelbroeksweg opgaan in het heersende verkeersbeeld. 4.3.3
Infrastructuur
Een nieuwe ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de bestaande infrastructuur. Hierbij is het van belang de bestaande infrastructuur zoveel mogelijk te behouden en, waar mogelijk, te versterken. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
27
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
4.3.4
Parkeren
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van de plannen geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van de plannen zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van de plannen, geheel op eigen terrein plaatsvinden. 4.3.5
Conclusie
De planlocatie is reeds voorzien van een goede ontsluiting. Deze ontsluiting zal na de realisatie van de plannen niet verslechteren. Het is van belang te kijken of de capaciteit van de ontsluitingsweg voldoende groot is om een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De bestaande wegen nabij het projectgebied zijn echter prima in staat om deze extra verkeersbewegingen te verwerken. Bij ontwikkelingen mag de bestaande infrastructuur niet worden aangetast. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hiermee is geen sprake van aantasting van de huidige infrastructuur. Om verkeers- en parkeerdruk op de ontsluitingswegen te voorkomen dient parkeren geheel op eigen terrein plaats te vinden. In de huidige situatie is voldoende gelegenheid voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen keren en parkeren. Ook na realisatie van de plannen zal voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein blijven bestaan. Hiermee zal parkeren van zowel vracht- als personenauto's geheel op eigen terrein plaatsvinden, ook na realisatie van de plannen. Hiermee kan worden gesteld dat ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen te verwachten zijn.
4.4
Archeologie en cultuurhistorie
4.4.1
Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden. De gemeente Berkelland heeft een eigen archeologiebeleid vastgesteld, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem in beeld is gebracht op een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de waarde stelt de gemeente voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Zoals te zien op de archeologische verwachtingskaart, welke is weergegeven in de volgende figuur, is de planlocatie gelegen in een gebied met een lage verwachtingswaarde.
28
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Archeologische verwachtingswaarde. Bron: Gemeente Berkelland Ten aanzien van gebieden met een lage verwachtingswaarde stelt de gemeente het volgende in haar beleid: Bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 2500 m² vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek. Gezien de omvang van de nieuw te bouwen stal (2390 m²) kan onderzoek naar archeologische waarden achterwege blijven. Mochten tijdens de werkzaamheden alsnog vondsten worden gedaan, dan zullen deze worden gemeld bij het bevoegd gezag. 4.4.2
Cultuurhistorie
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang. De projectlocatie is op voldoende afstand van cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen. Hierdoor zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen cultuurhistorische waarden worden aangetast.
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
29
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
4.4.3
Aardkundige waarden
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. De projectlocatie is niet gelegen in een aardkundig waardevol gebied. Gelet hierop is het niet te verwachten dat met de voorgenomen ontwikkeling aardkundige waarden worden aangetast. 4.4.4
Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling mogen geen archeologisch waardevolle elementen worden aangetast. De projectlocatie is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Gelet op de omvang van het project is geen onderzoek nodig. In het kader van de cultuurhistorie is het van belang dat cultuurhistorisch waardevolle elementen behouden en, waar mogelijk, versterkt worden. De planlocatie is niet in een gebied met cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen. Hiermee zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen cultuurhistorisch waardevolle elementen worden geschaad. Een nieuwe ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de aardkundige waarden van een gebied. De planlocatie is niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen. Hiermee kan worden gesteld dat ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen te verwachten zij n.
4.5
Wateraspecten
4.5.1
Beleidskader
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2010-2015 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's. Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal. Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren". Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd. Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving. 4.5.2
Bestaande situatie
De gronden ter plaatse van de uitbreiding van het agrarisch bouwperceel zijn op dit moment in gebruik als grasland. Regenwater kan ter plaatse infiltreren in de bodem. 4.5.3
Thema
30
Ontwikkelingen
Toetsvraag
Relevant Intensiteit
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Veiligheid
Riolering en afvalwaterketen
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? 2. Ligt het plangebied in een waterberingsgebied of winterbed van een rivier?
Nee
2
Nee
2
1. Is de toename van afvalwater (DWA) groter dan 1 m³/uur? Nee 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? Nee 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? Nee
2 1 1
Wateroverlast 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met (oppervlaktewater) meer dan 2500 m²? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? Oppervlaktewaterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?
Grondwateroverlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
Ja
2
Ja
1
Nee
1
Ja
1
Nee
1
Nee Ja
1 1
Nee
1
Grondwaterkwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee
1
Inrichting en beheer
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
Ja Nee
1 2
Nee
1
Nee
1
1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?
Nee Nee
2 2
Ja Nee
1 1
Verdroging
Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?
Nee
1
Recreactie
1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreateif medegebruik mogelijk wordt?
Nee
2
1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee
1
Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemende stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? Natte natuur
Cultuurhistorie
# de intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
31
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Wateroverlast (oppervlaktewater) Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 4.255 m². Hiervan is 2.390 m² bebouwing en 1.865 m² erfverharding rond de nieuwe ligboxstal. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd/geborgen in een aan te leggen laagte ten zuiden van de nieuwe ligboxstal. Het projectgebied ligt in een sterk kwelgebied met veel uittreding van grondwater. De bodem ter plaatse van het plangebied bestaat uit beekeerdgronden met een matig diepe ontwatering. De GHG (gemiddeld hoogtste grondwaterstand) ligt ter plaatse op basis van grondwatertrap lII op 40 – 120 cm onder maaiveld. Er zal gedurende de bouw gebruikt gemaakt worden van bronbemaling. Het waterschap Rijn en IJssel geeft aan dat bij een toename van verhard oppervlakt 40 mm vertraagd moet worden afgevoerd. Bij een toename van 4.255 m² verhard oppervlak in het plangebied betekent dit dat een voorziening moet worden gerealiseerd met een omvang van 170 m³. Ten westen van het erf ligt een voormalige waterschapssloot. Deze is enige tijd geleden in eigendom gekomen van de initiatiefnemer. Deze sloot kan middels een dam met een overstortvoorziening in gebruikt worden als zaksloot. Het water wordt vanaf het erf middels een afvoerbuis naar deze sloot geleid. De sloot heeft een lengte van 332 meter en een breedte van 3. Met een diepte van 1 meter is de capaciteit ruimschoots voldoende en is het nog steeds mogelijk om een deel van de sloot zelfs te dempen. Op deze wijze kan een regenbui T=10+10% (40mm) worden opgevangen in het plangebied en vertraagd worden afgevoerd. In extreme situaties zou een bui T=100+10% tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen kunnen worden zonder dat er waterschade optreedt. 4.5.4
Overleg
De hierboven opgenomen waterparagraaf is in het kader van het vooroverleg voorgelegd aan het waterschap Rijn en IJssel.
32
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Hoofdstuk 5 5.1
Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
De uitvoering van het plan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente aangezien de kosten worden gedragen door de initiatiefnemer. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over het verhalen van eventueel uit te keren tegemoetkomingen in schade. De financiële haalbaarheid van het plan wordt daarmee gewaarborgd.
5.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.2.1
Vooroverleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overleg worden gepleegd met de besturen van de betrokken waterschappen en met die diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat deze verplichting ook geldt bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het plan is toegestuurd aan de Provincie en het Waterschap. Provincie Gelderland Bij brief van 27 maart 2013 heeft de Provincie Gelderland aangegeven, dat het voorontwerp geen strijdigheid met een provinciaal belang geeft. Wel merken zij ten aanzien van bodem het volgende op. Voor de bouw van de ligboxenstal is volgens hetgeen is verwoord in de ruimtelijke onderbouwing, geen verder bodemonderzoek noodzakelijk, omdat hier geen mensen meer dan 2 uur per dag aanwezig zijn. Te zijner tijd is het de bedoeling dat ten noorden van de nieuwe ligboxenstal een nieuw melkgebouw wordt gebouwd. In dit melkgebouw verblijven wel mensen langer dan 2 uur per dag. Hier is dus wel nader bodemonderzoek noodzakelijk. De afdelingen adviseren hun opmerking te verwerken in het plan. Dit is gebeurd. Waterschap Rijn en IJssel Het Waterschap heeft aangegeven dat zij geen op- en/of aanmerkingen op het plan, de bijgevoegde ruimtelijke onderbouwing en de hierin opgenomen waterparagraaf hebben. De watertoetstabel is volledig opgenomen en de relevante waterthema's zijn voldoende uitgewerkt. 5.2.2
Inspraak
De aanvraag is in het kader van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan een inspraakprocedure onderworpen. Volgens de gemeentelijke inspraakverordening krijgt iedereen zes weken de tijd om schriftelijk of mondeling zienswijzen in te dienen tegen het plan. Dit wordt bekendgemaakt via een kennisgeving op de gemeentelijke website en in het “Berkelbericht”, de gemeentelijke katern bij het huis-aan-huisblad “Achterhoek Nieuws” van 19 februari 2013. Het voornemen tot het nemen van een bestemmingsplanafwijking heeft van 20 februari tot en met 2 april 2013 ter inzage gelegen. Tijdens de inspraakprocedure zijn geen mondelinge of schriftelijke zienswijzen ingediend.
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
33
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
34
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Bijlagen
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
35
Ruimtelijke onderbouwing "Buitengebied, Rammelbroeksweg 6 Rekken (2013)"
Bijlage 1 Inrichtingsplan
36
Ruimtelijke Onderbouwing (vastgesteld)
Inrichtingsplan Groot Wassink
Naam Adres Woonplaats Telefoon
: : : :
Mts. Groot Wassink Rammelbroeksweg 6 7157 BD Rekken 0545-431756
Opgesteld door:
R. Boevink
6 juni 2012
06-06-12
1
Landschappelijke inpassing Groot Wassink
INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE
2
1. INLEIDING
3
2 ACHTERGRONDINFORMATIE PLANGEBIED
3
2.1 TOPOGRAFISCHE KAART 2.2 HISTORISCHE KAART (1902)
3 4
3 MOTIVATIE EN INRICHTINGSMAATREGELEN
5
BIJLAGE 1 INRICHTINGSPLAN
6
06-06-12
2
Landschappelijke inpassing Groot Wassink
1. Inleiding Mts. Groot Wassink is voornemens om een nieuwe stal te bouwen. Hiervoor is een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk. Dit plan betreft een voorstel voor de landschappelijke inpassing van de stal en maakt deel uit van het verzoek tot bestemmingsplanwijziging.
2 ACHTERGRONDINFORMATIE PLANGEBIED 2.1 TOPOGRAFISCHE KAART Op de topografische kaart is te zien waar de locatie zich bevindt.
06-06-12
3
Landschappelijke inpassing Groot Wassink
2.2 HISTORISCHE KAART (1902)
06-06-12
4
Landschappelijke inpassing Groot Wassink
3 MOTIVATIE EN INRICHTINGSMAATREGELEN Het bedrijf van de mts. Groot Wassink is gelegen in een jong ontginningslandschap. Lijnvormige landschapselementen langs wegen en kavelgrenzen, bebouwing langs wegen, rechthoekige kavels en bos zijn kenmerkend voor dit type landschap. In het Markewerkboek van Eibergen (wordt gebruikt als Landschapsontwikkelingsplan), waar de locatie onder valt staat het als volgt beschreven: De grootschalige, open veldontginning Holterhoek, of Eibergsche Veld, blijft ruimte bieden aan moderne, duurzame landbouwbedrijven. Daarnaast moet er ruimte zijn voor heroriënterende agrarische bedrijven naar verbrede landbouw met bijvoorbeeld recreatieve, groene of blauwe diensten. Het karakteristieke rechte raster dat wordt gevormd door de wegen met wegbeplanting dient behouden te worden. Wel kunnen in de loop der tijd soorten wegbeplanting worden vervangen door ecologisch rijkere, meer duurzame soorten als zomereik en berk, op de rijkere gronden wellicht ook beuk en linde. De erven liggen met beplanting omsloten. Aan de oostkant ligt de bebouwing aan de wegen in noord-zuidlijke richting, een interessante richtlijn die de ontginningsrichting weergeeft. Aan de westkant van de ontginning tegen de N18 is het mogelijk nieuwe (bedrijfs)landgoederen te stichten, afhankelijk of en, zo ja, waar de A18 komt. Aansluitend op de bestaande structuur van rechte lanen en losse bosjes en inspelend op het glooiende reliëf ontstaat zo een mozaïek van afwisselend bedrijfsgebouwen, lagere natte terreinen en bosstruwelen. Het tracé van de verdwenen spoorlijn vormt de ruggengraat in de langzaamverkeersontsluiting. Op de groenstructuur van de bedrijvenzone zijn de ecologische verbindingszone langs de Leerinkbeek en de krans rond de Hupselse es aangesloten.
Door deze bomenrij (245m lang, 35 bomen) hier aan te leggen is er sprake van een landschappelijke inpassing waarbij de visuele afscherming van de nieuw te bouwen schuur ook een feit is. Het landschapstype wordt hiermee versterkt door het terugbrengen van lijnvormige elementen en omzoming van het erf. Maar ook de belevingswaarde van het landschap wordt hiermee versterkt. De locatie van de aan te leggen bomenrij aan de noorden westzijde van het erf sluit tevens aan op de beschrijving in het Markewerkboek. In overleg met de gemeente is gekozen voor een open stal, waarin men de koeien kan zien lopen/liggen vanaf de Rammelbroeksweg. Door de aanplant van de bomenrij wordt de stal visueel afgeschermd zonder dat het zicht op de koeien wordt weggenomen. Daarnaast zal een bosperceel achter Rammelbroeksweg 1a worden uitgebreid met een strook beplanting van ca. 105m x 5m (huidig zandpad). Gezien de aanwezigheid van het nabijgelegen natuurgebied “De Breken” (onderdeel van de EHS) kan dit interessant zijn voor de verplaatsing en vestiging van soorten als ree, vos, haas, konijn, fazant e.d. De exacte soortensamenstelling is nog niet bekend, maar vaststaat dat de inplant zal worden gerealiseerd met 100% inlands plantmateriaal.
06-06-12
5
Landschappelijke inpassing Groot Wassink
BIJLAGE 1 INRICHTINGSPLAN
06-06-12
6