RUIMTE VOOR HET KIND
Haalbaarheidsonderzoek Regionaal Centrum voor Jeugd, Educatie, Zorg en Welzijn in de gemeente Gulpen-Wittem.
Frank Studulski en Alfons Timmerhuis Sardes, november 2007
1
Centrum voor jeugd en gezin GroenkruisDomicura GGD Trajekt Openbare Bibliotheek Bureau Jeugdzorg
2
Inhoudsopgave Inleiding……………………………………………………………………………………..4 Aanleiding voor het onderzoek……………………………………………………………...5 Gezamenlijke ambities………………………………………………………………………5 Doelgroep……………………………………………………………………………………6 Missie en visie ………………………………………………………………………………6 Lokaal en regionaal………………………………………………………………………….8 Samenwerking op verschillende niveaus……………………………………………………8 Aspecten van de samenwerking……………………………………………………………..9 De regie, de financiën en de communicatie………………………………………………..12 Kansen……………………………………………………………………………………...13 Conclusie…………………………………………………………………………………...13 Bijlage 1 - Mogelijke partners en hun huisvestingssituatie……………………………..14 Bijlage 2 - Rapportage gesprekken en lopend beleid……………………………………15 Bijlage 3 - Overzicht van ruimtelijke wensen…………………………………………...22 Bijlage 4 - Vervolgstappen……………………………………………………………...27 Bijlage 5 - Brede school………………………………………………….……………...28 Bijlage 6 - Centrum voor jeugd en gezin………………………….…………………….30 Bijlage 7 - Pedagogische opvattingen………………………………….………………..32 Lijst van geïnterviewden en aanwezigen………………………………………………..32 Literatuur………………………………………………………………………………..35
3
Inleiding Deze rapportage doet verslag van een verkenning naar de haalbaarheid van een regionaal centrum voor Jeugd, Educatie, Zorg en Welzijn (RCJEZW)1 in de gemeente Gulpen-Wittem en wel fysiek te realiseren in het centrum van de kern Gulpen. We noemen het centrum kortweg ‘Centrum voor het kind’. De haalbaarheidsvraag richtte zich op de intenties en de ambities van de instellingen die worden betrokken bij het centrum: op welke punten kunnen de verschillende instellingen elkaar vinden en is er draagvlak voor een samenwerking die door het centrum fysiek ook kan worden vormgegeven? Het gaat in deze fase nog niet om de financiële mogelijkheden. Deze rapportage kan gezien worden als een intentieverklaring van de instellingen om samen dit ontwikkelingstraject in te gaan en om samen een kwalitatief hoogwaardige voorziening te creëren voor Gulpen-Wittem en de regio.
De instellingen zijn zeer positief over het te ontwikkelen centrum en de samenwerking. Op het gebied van preventie kan door samenwerking meerwaarde worden behaald voor kind en gezin, maar ook voor de professionals zelf. Verschillende landelijke beleidsontwikkelingen komen door de samenwerking en bundeling van instellingen samen. De instellingen vinden elkaar in de missie: ‘De zorg voor en het welzijn van het kind’. Dit wordt uitgewerkt in vier aandachtsgebieden (Het kijken naar het kind in de context, Het stimuleren van de ontwikkeling door uitdagingen te bieden binnen een veilige omgeving, ‘één kind, één plan’ en zorgcoördinatie; bewaking en afstemming). Op basis van deze uitgangspunten zijn – voor zover nu mogelijk – ook aandachtspunten voor de samenwerking geformuleerd.
De rapportage is tot stand gekomen door individuele gesprekken met de betrokkenen (zie de lijst in de bijlage) en een gemeenschappelijke bijeenkomst op 1 november 2007. Op 8 november kreeg men nog de mogelijkheid kritisch te reflecteren op de tekst. In de rapportage is gebruik gemaakt van eigen ervaring van Sardes. Naast de gemeenschappelijke visie is ook geïnventariseerd welke wensen de betrokkenen hebben op het gebied van ruimten. Dit overzicht is in de bijlagen opgenomen.
1
RCJEZW is geen makkelijk te onthouden term. Op termijn kan een prijsvraag worden uitgeschreven voor een goede naam voor het centrum.
4
Aanleiding voor het onderzoek. Uit de notities en de gesprekken wordt duidelijk dat er verschillende aanleidingen zijn voor de ontwikkeling van het centrum: Er is noodzaak tot nieuwbouw voor de St. Bernardus school (SBO); GroeneKruisDomicura en GGD zoeken nieuwe huisvesting in Gulpen-Wittem voor het uitvoeren van de jeugdgezondheidszorg; De ontwikkeling van passend onderwijs. Van schoolbesturen wordt gevraagd om aan alle leerlingen, en dus ook leerlingen met een beperking, een passend onderwijsaanbod te doen, bij voorkeur binnen de reguliere school of eventueel binnen het SBO of een andere Speciale School; De ontwikkeling van een SBO-school met een regionaal aanbod voor onderwijs en extern gerichte ondersteuning ten behoeve van leerlingen met speciale onderwijsbehoeften; De landelijke ambitie om in 2011 in alle gemeenten een Centrum voor jeugd en gezin te realiseren; Gemeentelijke prioriteit preventie en zorg voor jeugd; Het bijeenbrengen van jongere kinderen voor het werken aan doorgaande lijnen en ontwikkelen multidisciplinariteit en deskundigheid; Het overheidsbeleid dat gericht is op een vergaande samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg (bijvoorbeeld in zorgadviesteams).
Gezamenlijke ambities De eerste ambitie van betrokkenen is dat het gebouw er daadwerkelijk gaat komen Voor het SBO geldt dit in het bijzonder, aangezien het huidige gebouw erg verouderd is en niet meer passend is. Al lange tijd is nieuwbouw in het vooruitzicht gesteld. Een tweede ambitie is om een sluitende aanpak te realiseren ten behoeve van kinderen en hun ouders/verzorgers in Gulpen-Wittem en regio. Het nieuwe gebouw brengt partijen bij elkaar die over de volle breedte (van onderwijs tot en met (jeugd)zorg) gaan samenwerken. Betrokkenen hebben een laagdrempelig, toegankelijk ontmoetingscentrum voor ogen, waarin het kind (en de ouders), met zijn behoeften en vragen centraal staat. Er zijn korte lijnen tussen professionals, die gebruik maken van elkaars expertise. Deze samenwerking versterkt het professionele aanbod voor de ontwikkeling van kinderen. In het centrum komt nietvrijblijvende (integrale) samenwerking tot stand tussen organisaties die de jeugd in de sociale context ondersteunen en begeleiden in Gulpen-Wittem. Naast een lokaal aanbod is het als deskundigheids-centrum bekend en beschikbaar voor andere Heuvellandgemeenten.Een aantal organisaties gebruikt het Centrum voor backoffice-activiteiten voor de regio, terwijl er op lokaal niveau in de regio frontoffices ingericht zijn. Het Centrum voor jeugd en gezin bundelt een aantal regionale activiteiten ten behoeve van de Heuvellandgemeenten, maar voert ook lokaal activiteiten uit. De SBO-school wil haar ondersteuningsaanbod voor basisscholen regionaal profileren. Werken aan korte lijnen en kortere wachttijden betekent ook dat er zorgcoördinatie tot stand moet komen. De GGD en Groene Kruis Domicura hebben daarover voor 19 gemeenten in Zuid Limburg een beleidsnotitie geschreven. Er wordt gestreefd naar de inrichting van één loket. De instellingen binnen het centrum kunnen tot een effectieve registratie, dossiervorming en informatie-uitwisseling komen met respect voor de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Er wordt gebruik gemaakt van het Elektronisch Kinddossier en de Verwijsindex.
5
Doelgroep Omdat een aantal instellingen gaat samenwerken in het nieuwe centrum ontstaat een brede doelgroep: -9 maanden tot 23 jaar. Ook de ouders zijn een belangrijke doelgroep, die soms moeilijk te betrekken is. Omdat de kinderen op twaalfjarige leeftijd van de basisschool naar het voortgezet onderwijs gaan (vooral naar het Sophianum), is speciale aandacht nodig voor zorg en preventie van de kinderen tussen 12-15 jaar (preventie, huiswerkklassen, etc.). De jeugdgezondheidszorg richt zich op 0-19 jaar. Trajekt richt zich op de groep van 2 tot 23 jaar. Sophianum heeft haar grootste vestiging zeer nabij aan het beoogde Centrum en wil graag gebruik maken van de functies in het gebouw. De SBO-school heeft vaak leerlingen tot het 13e of 14e jaar. Nog niet duidelijk is in welke mate het CJG voor jongeren zelf zal zijn: zullen jongeren er zelf naar binnen kunnen lopen en wat zien ze dan? Een uitspraak hierover heeft consequenties voor de inrichting van het gebouw. Uiteraard verdient ook het personeel dat in het gebouw gaat werken aandacht. Medewerkers die gaan samenwerken in een samenwerkingsverband, al dan niet omgeven door een nieuw gebouw worden aangemoedigd tot multidisciplinair samenwerken en afstemming. Dat vraagt tijd en inspanning.
Missie en visie De betrokkenen vinden ‘het kind centraal’ een passende opgave voor de samenwerking. ‘De zorg voor het welzijn van het kind’ wordt gezien als de missie voor het centrum. Hierbij wordt aangetekend dat de zorg voor het welzijn primair ligt bij de ouders/verzorgers. Binnen deze kernachtig geformuleerde missie, benoemde de deelnemers vier aandachtsgebieden. 1. Het kijken naar het kind in de context. In dit aspect speelt bijvoorbeeld kijken naar het kind en het stellen van de volgende vragen: Wie is het kind? Wie kent het kind? Hoe gedraagt het kind zich in de verschillende leefgebieden (thuis, school, vrije tijd)? Wat heeft het kind nodig? Voorts wordt gekeken naar wat het kind al kan. De communicatie met ouders als pedagogische partners vraagt speciale aandacht. Er moet sprake zijn van een gezamenlijke manier van kijken naar kinderen in plaats van organisaties die ieder op hun eigen manier kijken. 2. Het stimuleren van de ontwikkeling door uitdagingen te bieden binnen een veilige omgeving Van belang is op een dialooggestuurde manier en uitgaande van keuzevrijheid de ontwikkeling van kinderen te stimuleren. Niet alleen kijken naar de cognitieve prestaties, maar verschillende intelligenties aanspreken en ontwikkelen. Dit gebeurt binnen een geborgen en veilige omgeving passend bij de ontwikkelingsfase van het kind. Er moet uitgegaan worden van een positieve benadering gestoeld op sterkten in plaats van zwakten bij het kind. Ook hier wordt aandacht gevraagd voor de betrokkenheid van ouders als pedagogische partners, want ‘opvoeden doe je samen’. 3. ‘Eén kind - één plan’. In een professioneel centrum voor het welzijn van het kind moeten instellingen kennis hebben van elkaars werkwijzen, zodat er ook gebruik gemaakt kan worden van elkaars deskundigheid. Er wordt gekeken naar wat het kind nodig heeft, dan wel wat zijn/haar ouders 6
nodig hebben en op basis daarvan wordt gehandeld: welke instelling kan leveren en wie levert wat extra? Door het werken met één gezamenlijk plan per kind (en per gezin) ontstaat duidelijkheid en overzichtelijkheid.
PSZ Slotmuisjes
BSO Tovertuin
KDV Hupsakee !
RKBS De Triangel
Centrum voor Jeugd en gezin
SBO St. Bernardus
GroenkruisDomicura GGD Trajekt Bureau Jeugdzorg Openbare Bibliotheek
7
4 Zorgcoördinatie; bewaking en afstemming. Als er zorg voor het kind georganiseerd wordt, moet bewaakt worden dat het ook daadwerkelijk gebeurt, dat de bescherming van de persoonsgegevens goed is geregeld, dat er snelle hulp beschikbaar is en dat de zorg proportioneel is: niet onnodig op de stoel van ouders en anderzijds ruimte voor bemoeizorg indien nodig. Ouders worden in hun waarde gelaten, betrokken bij de ontwikkeling van hun kind en als partners gerespecteerd. De eigen kracht bij ouders komt op de eerste plaats. Kenmerkend voor de zorgcoördinatie is dat er sturing geregeld is bij tegenstrijdige belangen (bijvoorbeeld bij ouders, leerkrachten), maar het kan ook zijn dat er meerdere visies op de behandeling bestaan. Zorgcoördinatie moet die verschillen overbruggen en zorgen dat er vanuit één gezamenlijk plan gehandeld wordt.
Lokaal en regionaal Het algemene uitgangspunt is ‘lokaal wat kan en centraal wat uit efficiencyoverwegingen moet’. Het centrum wil een goed voorzieningenaanbod bieden voor kinderen.(kinderopvang, peuterspeelzaal, onderwijs, zorg). Enerzijds gaat het om de deskundigheid die de St. Bernardus kan bieden voor kinderen uit de regio. Daarnaast gaat het om het Centrum voor jeugd en gezin, waarin GkD, GGD ZL, BJZ, bibliotheek en Trajekt samenwerken. Een deel van de functies die zij bieden is bedoeld voor Gulpen-Wittem, een ander deel heeft meerwaarde voor het Heuvelland. Praktisch betekent dit: de inloopplekken in de nabijgelegen gemeenten blijven gewoon bestaan (dit is de frontoffice van het CJG), het overleg en de administratie & kantoren (backoffice) worden in het centrum in Gulpen ondergebracht. Dit gaat niet ten koste van de dienstverlening in de buurgemeenten. De zorginstellingen in het CJG zullen de precieze uitwerking en operationalisering van front- en backoffice ter hand nemen.
Samenwerking op verschillende niveaus Voor samenwerking van diverse organisaties in een brede school worden verschillende niveaus onderscheiden2. Er is sprake van een opklimmende graad van samenwerking. Aan de vertegenwoordigde instellingen is gevraagd een keuze te maken ten aanzien van dit samenwerkingsniveau. Het eerste niveau is Back to back (instellingen delen een netwerk of een gebouw, maar hebben geen gezamenlijke activiteiten), het tweede niveau is Face to face (instellingen delen een netwerk of een gebouw, en hebben geregeld gemeenschappelijke activiteiten, stemmen zaken op elkaar af). De meeste vertegenwoordigers van de instellingen hebben voor de komende jaren gekozen voor het samenwerkingsniveau Hand in hand. Bij hand in hand gaat het om overdracht en gezamenlijke activiteiten:
2
Een aantal instellingen die een netwerk of een gebouw delen; Activiteiten: er zijn doelgerichte activiteiten; Koppelingen: er wordt gewerkt aan een doorgaande lijn door de instrumentering van koppelingen, bijvoorbeeld tussen consultatiebureau en peuterspeelzaal, overdracht
Sardes en NJI onderscheiden vier niveaus van samenwerking binnen brede scholen. Zie ook Studulski, 2007
8
peuterspeelzaal-basisschool en basisschool-voortgezet onderwijs, een sluitend netwerk van zorg, er zijn binnenschoolse en buitenschoolse activiteiten; De monitoring en evaluatie hebben zich ontwikkeld, er is ook terugkoppeling van resultaten met een bijsturing op de nieuwe activiteiten; Er is duidelijke leiding en planvorming.
Er is sprake van een doorgaande horizontale lijn van de drie milieus waar een jongere in groeit: het gezin, kinderopvang/peuterspeelzaal/school en dorpskern (vrije tijd). Op dit samenwerkingsniveau wordt ook nog een variant onderscheiden die zich richt op de ontwikkeling in de kern / gemeenschap. De vertegenwoordigers van de gemeente zijn ietsje ambitieuzer dan de organisaties en zien ook mogelijkheden voor het hoogste samenwerkingsniveau, namelijk Cheek to cheek. Hierbij richt de samenwerking zich op inhoudelijke vervlechting:
Alle kenmerken van Hand in hand; De instellingen werken samen aan een gedeeld inhoudelijk aanbod, bijvoorbeeld door toepassing van combinatiefuncties, het samen ontwikkelen van (vraag- of probleemgericht) aanbod, personele uitwisseling, een gemeenschappelijke en gedragen pedagogische visie en levensecht leren. De keuze van de activiteiten wordt afgewogen op basis van de behoefte van de kinderen en de effectiviteit van de activiteiten.
Aanvullende mogelijkheid: de pedagogisch-didactische werkwijze is ook vertaald in de vormgeving/ontwerp van het gebouw. De organisaties staan niet afwijzend tegenover dit samenwerkingsniveau. Zij zien op termijn kansen om Hand in hand uit te bouwen naar het niveau Cheek to cheek. Maar er is ook sprake van een groeimodel: instellingen moeten de tijd hebben om aan elkaar te wennen en elkaar te leren kennen. Het is opvallend dat de meeste organisaties unaniem kiezen voor hetzelfde samenwerkingsniveau. De niveaus Back to back en Face to face worden door de betrokkenen niet als wenselijk gezien3.
Aspecten van de samenwerking De missie en visie en het gewenste samenwerkingsniveau heeft gevolgen voor verschillende aspecten van de organisatie van het centrum. Er is onderscheid gemaakt naar vijf aspecten, namelijk organisatie, mensen, primaire processen, interactie en huisvesting. a. Organisatie Om te beginnen is het belangrijk om beheer en (inhoudelijk) uitvoerende processen te splitsen. Het beheer moet over de organisaties heen geregeld worden en mag de primaire processen niet in de weg staan. Men vindt het verder belangrijk dat er een centraal (neutraal) persoon komt die het Centrum coördineert en op het managementniveau zorgt voor afstemming tussen de kernpartners 3
Voor het bepalen van het wenselijke samenwerkingsniveau zijn stickers geplakt. Hand in hand heeft 9 stickers, Hand in hand in de wijk heeft 4 stickers, Cheek to cheek heeft 3 stickers, Face to face en Cheek to cheek 1 sticker.
9
(onderwijs, zorg, welzijn, opvang). Nieuwe managementlagen worden verder zoveel mogelijk voorkomen. Daarnaast kunnen er op uitvoeringsniveau overleggen zijn tussen alle groeperingen in het centrum. Men vindt het heel belangrijk dat het hier gaat om korte lijnen en dat er geen vergadercultuur ontstaat. Door de fysieke nabijheid van partners kan ook veel onderling geregeld worden via zogenaamde ‘deurgesprekken’. Het georganiseerde overleg vindt plaats in steeds wisselende samenstellingen en is inhoudelijk van aard. Alle deelnemers hebben een eigen overlegstructuur (in eigen huis), waar zij hun eigen kerntaken regelen. De instellingen vinden het belangrijk dat er geen onduidelijkheid ontstaat over de vraag wat lokaal en wat regionaal georganiseerd moet worden. Kernpunten: Beheer en inhoud zijn gesplitst. Een coördinator zorgt voor afstemming op managementniveau. Op uitvoerend niveau is er kleinschaliger overleg. Functioneel en zakelijk overleg: geen vergadercultuur. b. Mensen Voor de mensen die nu werken in individuele instellingen, maar die gaan werken in het centrum betekent dit nogal wat. De betrokkenen zijn zich ervan bewust dat het gaat om een cultuuromslag: je krijgt te maken met een nieuwe ‘club’ en daar horen ook nieuwe loyaliteiten bij. Bovendien kan er ook sprake zijn van nieuwe dienstverlening. Belangrijk is dat de mensen de bereidheid behouden tot aanpassen en veranderen, de identiteit speelt daarbij een rol. Mensen ontlenen identiteit aan hun werk, hun collega’s, hun instelling en hun professionaliteit. De identiteit zal voor een deel veranderen. Als er nieuwe werkwijzen komen, zal het ook nodig zijn om te zorgen voor scholing en deskundigheidsbevordering. Wellicht komen er ook nieuwe functies (bijvoorbeeld combinatiefuncties) en nieuwe activiteiten. Voor de attitude is het belangrijk dat men wil samenwerken en bereid is om van elkaar te leren. Het gaat hier om ‘omdenken’, hetgeen verwijst naar een flinke omslag in de cultuur. Ook hierbij staat een positieve benadering voorop: denken in successen in plaats van belemmeringen. De instellingen benadrukken dat ‘verschillende snelheden van participanten’ de ontwikkeling van het centrum niet vergemakkelijken. De betrokkenen benadrukken dat er moet worden geïnvesteerd in de gezamenlijkheid en dat unieke kansen gepakt moeten worden. Kernpunten: Samenwerking gaat niet vanzelf en vraagt gerichte inzet. Voor nieuwe werkwijzen en activiteiten is gerichte deskundigheidsbevordering nodig. De instellingen moeten ook het leren van elkaar bevorderen. ‘Willen samenwerken’ is de basishouding voor alle betrokkenen. c. Primaire processen De vraag bij de primaire processen is: welke primaire processen vinden er in het centrum plaats en welke daarvan zijn lokaal en welke regionaal? Er is geen uitputtende lijst opgesteld, maar de volgende diensten worden in ieder geval vanuit het Centrum aangeboden:
10
De Triangel: basisonderwijs St Bernardus: onderwijs in de SBO school St Bernardus ondersteuning vanuit de SBO Ergo-, logo- en fysiotherapie Multidisciplinair team (graag nog verduidelijken) ZAT team (georganiseerd overleg op locatie)4 JGZ consultatiebureau 0-4 jaar GGD ZL Gezondheids voorlichting en opvoeding JGZ 4-19 jaar Backoffice JGZ 4-19 jaar Jeugdzorg (trajecten uitzetten en begeleiden) Schoolmaatschappelijk werk (individueel hulp bieden), (Trajekt) Leerplichtambtenaar Jeugdagent (preventieve voorlichting) Opvoedingsondersteuning, (Trajekt) Kinderopvang en buitenschoolse opvang 0-12 jaar Peuterspeelzalen Trajekt: kinder / tiener / jongeren werk Backoffice Trajekt
Lokaal Lokaal en regionaal Regionaal Regionaal Regionaal Regionaal Lokaal Regionaal Lokaal Regionaal Regionaal Lokaal Lokaal Lokaal en regionaal Lokaal Lokaal Lokaal Lokaal Regionaal
Kernpunten: Er zijn functies die alleen voor het lokale niveau worden aangeboden en er zijn functies die voor de regio bestemd zijn. Soms betekent een regionale functie alleen: backoffice in Gulpen. d. Interactie In de interactie tussen instellingen, maar vooral tussen professionals is het belangrijk dat de organisaties elkaar onderling leren kennen (verwachtingen verhelderen), zodat je weet met welke vraag je naar welke professional kunt gaan (functies verhelderen). Professionals en organisaties respecteren elkaar als partner en er wordt gewerkt op basis van gelijkwaardigheid: vertrouwen als partner. Het is belangrijk dat er een gemeenschappelijke taal wordt ontwikkeld. De samenwerking heeft een doel, namelijk het versterken van de doorgaande verticale lijn (voorschoolse instellingen, basisonderwijs en voortgezet onderwijs) en de samenwerking op de horizontale lijn (onderwijs, BSO en de organisaties voor (jeugd)zorg). Daarbij kan gebruik worden gemaakt van elkaars deskundigheid en de opgave is om de schotten er uit te halen. Wat betreft de interactie zijn er ook aandachtspunten: zo is het belangrijk er voor te waken dat er onvoldoende openheid tussen organisaties/participanten ontstaat. Kernpunten: De basis is respect, gelijkwaardigheid, vertrouwen en een positieve houding. Het is belangrijk elkaar te leren kennen en een gemeenschappelijke taal te spreken. vervolgens kun je elkaar benutten als het om expertise gaat e. Huisvesting Het centrum moet over een ontmoetingsruimte voor kinderen, ouders, maar ook voor het personeel (incl. een kantine) beschikken. Activiteiten zouden ook gekoppeld kunnen worden
4
Het ZAT-VO overlegt veelal op de VO-school, in dit geval Sophianum
11
aan het gemeenschapshuis. Het centrum is transparant en roept een gevoel van geborgenheid en veiligheid op. Er is een speelse en uitdagende buitenomgeving. Voor de zorginstellingen, wordt gedacht aan een vormgeving die uitnodigt tot afstemming, bijvoorbeeld doordat de instellingen zicht hebben op elkaar (split-level). Een aspect van veiligheid is ook de fysieke aanwezigheid van een conciërge/beheerder. Omdat het een gebouw wordt met verschillende gebruikers, wordt een centrale receptie van belang geacht. Voor de instellingen moet worden gedacht aan een adequate en geavanceerde ICTinfrastructuur, om het uitgangspunt ‘één kind, één gezin, één plan’ te kunnen verwerkelijken. Opgemerkt wordt dat het ook betaalbaar moet zijn. Verschillende instellingen vinden eigen ingangen ook belangrijk, zodat het gebouw als kleinschalig ervaren kan worden. Dit kan leiden tot een zekere compartimentering, maar men vindt dat ook de gezamenlijkheid naar voren moet komen. Voor de medische instellingen gelden specifieke inrichtingseisen (betegeling, temperatuur etc). Omdat kinderen langere tijd in het gebouw verblijven en er gestreefd wordt naar meervoudig gebruik, is het ook belangrijk te denken aan diversiteit in vormgeving en inrichting. Tot slot wordt de wens uitgesproken om rekening te houden met duurzaamheid en ecologische aspecten (bv. ook een gezonde kantine). De instellingen vinden het belangrijk dat het gebouw past in de kleinschalige dorpse kern van Gulpen. Kernpunten Transparantie, geborgenheid, kleinschaligheid en veiligheid zijn belangrijk. De vormgeving moet uitnodigen tot samenwerking. Een adequate ICT-infrastructuur voor het gehele centrum is belangrijk (een kind, een gezin, een plan) Gezien de omvang van het gebouw is een receptie en een receptiefunctie van belang
De regie, de financiën en de communicatie Regie – De gemeente heeft een sturende en regisserende rol: meeste respondenten verwachten dit ook van de gemeente. Ze verwachten een stevige regierol, of facilitering door de gemeente in de vorm van een procesbegeleider. Financiën - De meeste instellingen geven aan dat zij op basis van huur willen participeren in het nieuwe centrum. Andere beheerskosten (schoonmaak, etc) kunnen worden verrekend in de huurprijs. Men kan niet bijdragen aan de initiële kosten (bouwkosten) van het centrum. De Tovertuin wil graag de schoonmaak zelf regelen. Voor Trajekt is een budgettair neutrale overgang vanuit de huidige locatie een voorwaarde. Communicatie – In samenwerkingsprocessen is goede communicatie van wezenlijk belang. Partijen erkennen dit. Het is belangrijk dat iedereen op de hoogte wordt gehouden van de vorderingen. Dat kan door het formeren van een stuurgroep (de plangroep waar eerder al sprake van was). Daarnaast is het noodzakelijk dat iedereen de stukken krijgt. Men kan men er voor kiezen om een kleine nieuwsbrief uit te brengen voor personeel en ouders. Binnen de gemeente is ook een werkverband om de ontwikkeling van het gebouw in goede banen te leiden. Gegeven de regionale functie van het centrum, is het ook belangrijk dat de gemeente overlegt treedt met de Heuvelland gemeenten.
12
Kansen Bij de ontwikkeling van samenwerking in een nieuw centrum zijn er altijd genoeg mensen die de risico’s kunnen benoemen. Belangrijker is het om vast te houden dat er vooral unieke kansen zijn voor de kern Gulpen, voor de gemeente Gulpen-Wittem en de regio: • • • • • •
• •
Vergroting van de toegankelijkheid: één loket, laagdrempelig, alles op één locatie; De mogelijkheid om te werken aan de doorgaande lijn: korte lijnen, buitenschoolse activiteiten, overleg over kinderen en thema’s, ontwikkeling volgen en signaleren, meer socialisatie momenten; Door het samenkomen van de zorginstellingen kan worden gewerkt aan sluitende zorgsystemen, bijvoorbeeld met een kind-volgsysteem, zoals het Elektronisch Kinddossier en de Verwijsindex; Meer mogelijkheden voor het betrekken van ouders; Efficiency: budgetten aan elkaar koppelen, delen van ruimten, gezamenlijk cursusaanbod, kostenbesparing; Goede mogelijkheden voor het bevorderen van professionaliteit: multidisciplinair overleg is al een stimulerende omgeving voor professionals om te leren op verschillende manieren naar het kind te kijken, maar binnen het kader van het centrum kan ook gewerkt worden aan gerichte deskundigheidsbevordering, door bijvoorbeeld deskundigheid van andere instellingen. Expertise ontwikkeling: bundeling van de krachten van de SBO-school en de zorginstellingen biedt een kans om een plek te creëren met een regionale professionele uitstraling Opvang en het laten aansluiten van openings- en sluitingstijden: het realiseren van dagarrangementen.
Conclusie In dit haalbaarheidsonderzoek ging het om de vraag of er draagvlak was voor een centrum voor het kind in Gulpen. In het centrum komen zeven instellingen bijeen: een basisschool, een SBO-school, kinderopvang, buitenschoolse opvang, peuterspeelzaal en een centrum voor jeugd en gezin (GroeneKruisDomicura, GGD, Trajekt, Openbare Bibliotheek en Bureau Jeugdzorg). Het centrum heeft een belangrijke meerwaarde voor de kinderen (en ouders) in Gulpen-Wittem, maar ook voor de regio. Met de instellingen is gezocht naar een visie die de verschillende instellingen verbindt. Een gezamenlijke visie en gedeelde opvattingen zijn belangrijk voor de te nemen vervolgstappen. De wens om te komen tot een nieuw centrum waar de verschillende instellingen in zijn ondergebracht wordt breed onderschreven. De betrokken instellingen zijn zeer positief over de ontwikkeling van het centrum voor het kind in Gulpen. Dit is de eerste stap op weg naar een nieuw centrum. Er zullen nog verschillende stappen moeten worden genomen en dat is ook een gezamenlijk zoekproces. Het streven naar een hoogwaardige samenwerking in een kwalitatieve goed geoutilleerd centrum met het doel de zorg voor het welzijn van het kind te bevorderen is daarbij het richtsnoer.
13
Bijlage 1 – Mogelijke partners en hun huisvestingssituatie.
Kinderdagverblijf Hupsakee
Peuterspeelzaal De Slotmuisjes
BSO De Tovertuin
RK basisschool De Triangel
SBO school St. Bernardus
Een Centrum voor jeugd en gezin
Een nieuwe grotere sportzaal
Het kinderdagverblijf (0-4 jaar) staat nu in het centrum van Gulpen (Rosstraat). Het bestaat anderhalf jaar en heeft nu 43 kinderen. De Slotmuisjes zijn sinds 2002 na een verbouwing gevestigd onder in het bejaardentehuis, aan de Maastrichterweg; men heeft 48 kinderen. De peuterspeelzaal werkt met VVE-programma Speelplezier. De Tovertuin is gevestigd in een oude kerk, ook aan de Rosstraat. De Tovertuin regelt voor 150 leerlingen van de Triangel de TSO en voor 20 kinderen de NSO (open van 15.00-19.00 uur). De Triangel heeft momenteel 310 leerlingen. De school is gebouwd in 1991 en verbouwd in 2002. De bedoeling is dat bij de verbouwing een deel van de school zal blijven bestaan. De SBO school heeft momenteel 131 leerlingen, men verwacht dat er tussen de 120 en 130 leerlingen zullen blijven. Het is een school voor LOM en MLK, er is ook een aantal ZMLK leerlingen. De school heeft ernstig behoefte aan een nieuw gebouw. De Raad heeft hierover al een toezegging gedaan Dit is op- en in te richten nieuwe voorziening, waarin de organisaties voor GroenkruisDomicura (GkD), GGD, Bureau Jeugdzorg en Trajekt zullen samenwerken en deels ook worden ondergebracht. Trajekt heeft een kantoor bij het gemeentehuis in Gulpen, de GGD zit in Geleen, GkD en BJZ in Maastricht. GkD richt zich op de zorg voor kind en moeder van – 9 maanden tot 4 jaar GGD richt zich op de leeftijdsgroep 4-19 jaar Bureau Jeugdzorg richt zich op kinderen en gezinnen die in de problemen komen Trajekt richt zich op gezinnen en kinderen die in de problemen dreigen te geraken Er staat een gymzaal, maar die is verouderd en men wil een nieuwe (grotere) sportzaal bouwen.
14
Bijlage 2 – Rapportage gesprekken en lopend beleid. Uit de gesprekken blijkt dat betrokkenen bij de leerlingen in de kinderopvang, de peuterspeelzaal of van De Triangel geen specifieke achterstanden of andere aandachtspunten signaleren. ‘De problemen zijn niet anders dan in andere delen van Zuid-Limburg’. Door anderen wordt juist gesignaleerd dat er opvoedingsvraagstukken zijn die eerder gesignaleerd moeten worden en waaraan ook wat gedaan moet worden. Uit de jeugdmonitor van GulpenWittem blijkt dat overgewicht bij kinderen een probleem is. Verschillende mensen signaleren dat juist de groep 12+ aandacht vraagt vanwege afglijdend gedrag naar drugs en drankgebruik, kleine criminaliteit of ontwikkeling tot hangjongeren. Er is behoefte voor deze groep aan buitenschoolse activiteiten (sport, huiswerkklas). Deze problematiek steekt op verschillende plekken soms plotseling de kop op. De SBO-school heeft uit de hele regio Heuvelland veel kinderen met achterstanden die extra zorg behoeven en daarvoor is men ook speciaal toegerust. De betrokkenen vinden echter dat preventie het belangrijkste is en dat het centrum niet het stempel ‘zorgcentrum’ moet krijgen, omdat dit de drempel voor ouders en kinderen vergroot. Men wil juist dat mensen er gemakkelijk met hun opvoedingsvragen durven binnen te stappen. Op de achtergrond speelt dat het Heuvelland steeds meer vergrijst en ontvolkt; het aantal leerlingen zal daardoor op den duur afnemen. Bestaande samenwerking In de gesprekken is gevraagd naar de samenwerking die er nu al is. Tussen de instellingen in Gulpen bestaat al een goede basis van samenwerking. Instelling Heeft contact / afstemming met5 GroeneKruisDomicura Hupsakee, Slotmuisjes, Triangel, Bernardus, GGD (EKD), Trajekt, (GkD) BJZ, AMK, voogdij, Raad voor de Kinderbescherming, MKD, MEE, Kraamzorg, Ziekenhuizen GGD GkD (EKD), scholen (PGO, ZAT, begeleidingscommissie SO), huisarts, Trajekt, BJZ, ziekenhuizen, MEE, peuterspeelzaal, kinderopvang, Mondriaanzorggroep Hupsakee GkD, Peuterspeelzaal, Triangel, Tovertuin, Huisarts (bij nood), bibliotheek Slotmuisjes Triangel (VVE), zorgkring GkD, logopediste, GGD-cursussen, Hupsakee, Trajekt, BJZ (cursus), Consent (cursus), Bejaardentehuis (project) Triangel Bernardus (management opdracht), Tovertuin, politie (projecten), GGD (PGO), Hupsakee, Slotmuisjes (VVE), AMW Trajekt Bernardus Tovertuin (een paar kinderen), BJZ, MEE, GGD, fysiotherapie, ergotherapie, Centrum Dagopvang, ZAT-VO, AMW Trajekt (in ZAT-VO) Tovertuin Hupsakee, Intensieve afstemming met de school (TSO/BSO), mogelijk BOS-project Politie ZAT-VO, gemeente, Marietje Kessels (scholen), Schooladoptieproject (scholen) 5
Afstemming is intensiever dan contact. De twee begrippen zijn hier door elkaar gebruikt.
15
Bureau Jeugdzorg Trajekt ZAT -VO
Gemeente
GkD, GGD, Trajekt, ZAT GGD, GkD, BJZ, Slotmuisjes Schoolarts, maatschappelijk werk (Trajekt), Bureau Jeugdzorg, afdelingsleiders Sophianum, jeugdpsycholoog, jeugdagent, vertrouwenspersonen, leerplichtambtenaar (op afroep: ambulant begeleider, jeugdpsycholoog); tiener en jongerenwerk Trajekt Eens in de drie maanden: maatschappelijk werk, politie, gemeente (casuïstiek)
Nieuwe samenwerkingsmogelijkheden zijn ook aangegeven. De Triangel en SBO-Bernardus willen samen passend onderwijs gaan vormgeven (leerkrachten uitwisselen, deskundigheidsbevordering). Hupsakee en Tovertuin willen graag meedoen met het VVE-programma. Verschillende instellingen zien de meerwaarde van het Centrum voor jeugd en gezin, waarin GGD, JGZ, Trajekt en BJZ gaan samenwerken) Er wordt gezocht naar activiteiten in de buitenschoolse opvang (Tovertuin), bijvoorbeeld in de vorm van een BOS-project (Buurt-onderwijs-sport). Naast zorgtadviesteams voor VO worden nu ook ZATs voor PO ingericht (0-4 jaar). Over het algemeen blijkt uit dit overzicht dat er wel overleg en afstemming is, maar men geeft zelf aan dat het ook wel een graadje beter zou kunnen. Van samenwerking is sprake als meer informatie wordt gedeeld en uitgewisseld, als er meer doorverwijzing en terugkoppeling is, als instellingen samen aan de slag gaan om werkwijzen en methodieken op elkaar af te stemmen, te werken aan doorgaande lijnen wederzijdse benutting van kennis. Een deel van de genoemde samenwerkingsrelaties heeft een oppervlakkig karakter. Zo geven verschillende mensen aan dat de uitwisseling van zorginformatie tussen de instellingen kan worden verbeterd. De bescherming van persoonsgegevens kan ook een belemmering zijn. ‘Echte’ brede school activiteiten zijn bijvoorbeeld de VVE, het bejaardenproject van de peuterspeelzaal, het ZAT-team, de warme overdracht in de verticale lijn (voorschoolbasisschool-VO) en de horizontale lijn (onderwijs en (jeugd)zorgorganisaties), het bibliotheekbezoek van Hupsakee en buitenschoolse activiteiten. Uit het overzicht blijkt dat er maar een paar intensieve samenwerkingsrelaties zijn. Ook al heeft Gulpen-Wittem geen grotestedenproblematiek, er wordt wel meer aandacht gevraagd voor opvoedingsvraagstukken van kinderen en ouders. Lopend beleid en ontwikkelingen In heel Nederland wordt momenteel gewerkt aan een betere samenwerking tussen de instellingen die zich richten op het kind (en de ouders). De ontwikkeling van een centrum voor het kind in Gulpen sluit aan bij verschillende landelijke beleidskaders. In deze paragraaf schetsen we deze landelijke beleidskaders en geven vervolgens een eerste indicatie van een uitwerking die hieraan is gegeven in de regio of in Gulpen-Wittem. Het centrum brengt een aantal ontwikkelingen samen. 1. De brede school ontwikkeling 2. De ontwikkeling van een centrum voor jeugd en gezin 3. De ontwikkeling van passend onderwijs 4. De behoefte aan passende opvang (voorschools, tussenschools, naschools) 5. De aandacht voor het jonge kind
16
We beschrijven de ontwikkelingen hier kort. In de bijlage zijn langere omschrijvingen opgenomen voor de geïnteresseerde lezer. 1. De brede schoolontwikkeling Sinds 1995 wordt gewerkt aan de ontwikkeling van brede scholen, scholen die samenwerken met instellingen in de buurt voor het bevorderen van de ontwikkelingskansen van kinderen. Oorspronkelijk betrof het bestrijden van (onderwijs)achterstanden, maar langzamerhand groeit de brede schoolaanpak uit tot een soort basisvoorziening. Tussen 2001 en 2007 (Oberon, 2007) is het aantal brede scholen in Nederland gegroeid van iets meer dan 200 naar 969. Momenteel is 76% van de gemeenten aan de slag om brede scholen te ontwikkelen. De brede school is maar een woord voor een bredere ontwikkeling: in feite gaat het om clusteren en het versterken van de relaties tussen voorzieningen die zich op kinderen en jeugd richten. Lokaal en regionaal De gemeente Gulpen-Wittem heeft reeds een concept visie ontwikkeld voor de brede school. Hierin lezen we: ‘Jongeren moeten op een evenwichtige, gezonde, veilige manier kunnen opgroeien tot volwassenen. Met behulp van onderwijs, welzijn, kinderopvang, ontmoetingsplekken, sport, speelvoorzieningen, cultuureducatie etc. ondersteunen wij hen daarin. Voldoende fysieke ruimte voor jeugd is belangrijk. Met ons beleid stimuleren wij dat jongeren zich optimaal ontplooien en proberen we te voorkomen dat zij in de problemen raken. Voor jongeren en/of ouders die opgroei- of opvoedproblemen hebben, zetten wij de vijf jeugdfuncties in (informatie, signaleren, lichte hulp, toeleiding naar hulp en coördinatie van zorg). Wij hechten grote waarde aan participatie van jongeren aan de samenleving. Het beleid is er op gericht om in elke kern bijzondere aandacht te besteden aan de voorzieningen voor de jeugd.’ 2. Centra voor jeugd en gezin In de nota Gezinsbeleid (VWS, 2006) en in het regeerakkoord (2007) wordt voorgesteld om te komen tot de ontwikkeling van één centrum voor jeugd en gezin per wijk. De jeugdgezondheidszorg (Thuiszorg en GGD) zou daarvan de spil moeten zijn. Het consultatiebureau is nu al een herkenbare plek voor gezinnen en heeft goede verbindingen met andere sectoren, zoals het algemeen maatschappelijk werk, het onderwijs en de zorg. In het regeerakkoord van 2007 wordt de ontwikkeling van CJG verder bevestigd. Het ministerie van VWS wil de volgende functionaliteiten verankerd zien in het CJG: • Het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg in het kader van de WCPV • De 5 preventieve functies van het jeugdbeleid in het kader van de WMO zijnde: -informatie en advies -signalering van problemen -toegang tot het hulpaanbod -licht pedagogische hulp -coördineren van zorg • de schakel met Bureau JeugdZorg (BJZ), liefst opgenomen als voorpost in het CJG • schakel met het onderwijs via de ZorgAdviesTeams (ZAT) Het is de bedoeling dat in een CJG gewerkt gaat worden met een Elektronisch kinddossier (dit zou per 1.1.2008 worden ingevoerd, maar is vertraagd, waarschijnlijk wordt het in de loop van 2008) en daarnaast een Verwijsindex (per 1.1.2009).
17
Lokaal en regionaal Op regionaal niveau voor Maastricht en Heuvelland (2007) staan in de startnotitie de volgende uitgangspunten voor het CJG: • Het kind staat centraal. • Uitgaan van de eigen kracht van het gezin. • ‘Eén kind, één plan’ en ‘Eén gezin, één plan’. • Samenwerken vanuit één inhoudelijke visie. • Geen nieuwe structuur, maar complementair. • Lokaal versus regionaal. In het Heuvelland zijn zes gemeenten. Het aantal inwoners in deze gemeenten verschilt en ligt tussen de 10.000 en 20.000. Aangezien een aantal grote instellingen regionaal werkt in het Heuvelland zullen de gemeenten bepaalde taken regionaal oppakken. Echter het uitgangspunt blijft, dat wat lokaal kan worden opgepakt ook lokaal wordt gerealiseerd. • Gemeente heeft regie en bestuurlijke verantwoordelijkheid • Vraaggericht In het provinciaal coalitieakkoord is opgenomen dat er drie pilots voor CJG’s ondersteund zullen worden (Gulpen-Wittem, Bergen en Helden). Functies die worden genoemd vanuit de instellingen voor het CJG: Instelling Trajekt
GkD (0-4 jaar)
GGD ZL JGZ 4-19 jaar (incl logopedie)
Functies Informatie en advies Signalering Licht pedagogische hulp Jeugd en jongerenwerk Vindplaatsgericht maatschappelijk werk (op scholen en peuterspeelzalen in de dorpskernen) Hulpverlening aan en case-management voor gezinnen met (jonge) kinderen Monitoren en signaleren Inschatten zorgbehoefte Screenen en vaccinaties Voorlichting, advies, instructie en begeleiden Zorgsysteem netwerk, overleg en samenwerking Dit krijgt concreet vorm in huisbezoeken, consultatiebureau, telefonische en inloop spreekuren, GVO activiteiten in cursussen en thema’s. Elektronisch kinddossier Informatie en advies Preventieve gezondheidsonderzoeken voor leerlingen basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs Digitale sociale kaart Informatiecentrum Signalering Preventieve gezondheidsonderzoeken Zorgteam basisonderwijs Begeleidingscommissie SBO (Bernardusschool) Toeleiding naar hulpaanbod Preventieve gezondheidsonderzoeken Onderzoeken op verzoek Licht pedagogische hulp 18
Kortdurende begeleiding Spreekuur opvoedingsondersteuning Coördinatie van zorg Verwijzen en volgen Zorgteam basisonderwijs ‘ronde tafel bijeenkomsten’ Backoffice: archief, administratie Elektronisch Kinddossier BJZ Screening en indiceren Casemanagement Coördinatie van zorg rond de 5% moeilijke gevallen (hierbij is BJZ hoofdaannemer een kind, een plan). Opvoedingsondersteuning [functie analyse; handelingsgerichte diagnostiek en casemanagement nietgeïndiceerde zorg. Daarnaast: programma’s gericht op hulpverlening bij echtscheiding, video-hometraining, cursussen voor ouders van pubers (en andere op jeugdproblematiek gerichte trainingen en cursussen), sociale vaardigheids trainingen en andere vormen van ambulante hulp] Voor het geheel: verwijsindex; (registratie en beheer EKD is een taak van JGZ (GkD en GGD ZL) en kan vanuit die organisaties ingezet worden ten behoeve van de samenwerking en afstemming met partners) 3. Passend onderwijs Voor het onderwijs loopt de operatie ‘Passend Onderwijs’ met als doel de inrichting van een transparante en effectieve zorgstructuur voor het hele funderend onderwijs. In het huidige complexe regelstelsel voor speciale leerlingenzorg in het primair en voortgezet onderwijs wordt fors ingegrepen. Schoolbesturen krijgen de taak om aan alle leerlingen, een dus ook aan leerlingen met een beperking, een passend onderwijsarrangement aan te bieden. In het nieuwe voorstel verandert veel voor ouders, scholen en besturen. Ouders melden hun kind aan bij de school van hun voorkeur. Deze school is vervolgens verplicht een onderwijsaanbod te doen. Als de school het onderwijsprogramma niet (volledig) kan organiseren, staat in het aanbod bij welke school de leerling dan wél onderwijs kan volgen. Hiertoe moeten schoolbesturen in een regionaal netwerk afspraken maken. Uitgangspunt daarvoor is de bestaande zorgstructuur (samenwerkingsverbanden PO en VO, REC’s). De nieuw te vormen regionale netwerken hebben een omvang van ongeveer het samenwerkingsverband VO. De positie van ouders wordt verder versterkt. Een regionale steunpunt met zorgconsulenten en een geschillenregeling moet ouders ondersteunen. Er wordt gewerkt aan de inrichting van één loket en één indicatiesystematiek voor SBO, (V)SO, LWOO en Praktijkonderwijs. Bij voorkeur wordt ook de Jeugdzorg en het MBO daarin betrokken. In de periode tot 2011 wordt nieuwe systematiek in experimenten beproefd. Daarna moet een nieuwe wet in werking treden en moeten de regionale netwerken landelijk dekkend zijn. Lokaal en regionaal De St. Bernardus school en De Triangel staan positief tegenover het gezamenlijk vormgeven van passend onderwijs. De samenwerking moet ertoe leiden dat er voor meer leerlingen uit Gulpen en omgeving binnen de scholencombinatie een passend onderwijsaanbod mogelijk is. De centrale gedachte is dat er een hoogwaardige voorziening voor primair onderwijs in de
19
centrumgemeente Gulpen-Wittem tot stand kan komen, met een uitstralingsfunctie van expertise naar de scholen in de omgeving (ambulante zorg). ‘Door nauwe samenwerking en door gezamenlijke huisvesting van de SBO St. Bernardus en basisschool de Triangel kunnen een aantal voordelen worden gerealiseerd: meer expertise op inhoudelijk vlak door het combineren van elkaars expertise waardoor een betere inhoudelijke aansluiting; meer organisatorische mogelijkheden (capaciteit) op zowel personeel vlak als ook op het gebied van gezamenlijke activiteiten organiseren; basisschool de Triangel kan daar waar mogelijk het tussenstation zijn voordat het kind terugkeert naar het reguliere onderwijs in de thuisnabijheid; over en weer kan gebruik worden gemaakt van elkaars huisvesting en middelen; leerkrachten als ook leerlingen zullen, doordat deze met elkaar omgaan, begrip voor elkaar ontwikkelen en dit tevens uitdragen naar de omgeving; over en weer kan men gebruik maken van elkaars groepen/lesprogramma’s en zodoende meer inspelen op de individuele wensen en mogelijkheden van kinderen; de combinatie van SBO en regulier basisonderwijs biedt goede mogelijkheden voor het opleiden van leerkrachten;’ (uit: visiestuk INNOVO) 4. Kinderopvang en buitenschoolse opvang In het najaar van 2005 werd de motie Van Aartsen-Bos aangenomen, die stelde dat scholen moeten gaan zorgen voor naschoolse opvang (in 2007 operationeel). Ook de wetgeving voor tussenschoolse opvang is veranderd: schoolbesturen worden verantwoordelijk voor het organiseren van de TSO. De Wet Kinderopvang is in 2005 en 2007 gewijzigd, waardoor een nieuwe dynamiek is ontstaan in de opvang. Het voorzien in voldoende opvang zal ook de komende tijd nog veel aandacht vragen. Voortvarende schoolbesturen zullen organisaties voor kinderopvang opzoeken en dagarrangementen creëren (onderwijs en voor-, tussen- en naschoolse opvang). De landelijke overheid stimuleert de ontwikkeling van dagarrangementen door het programma Dagarrangementen & Combinatiefuncties (2006-2008). Gemeenschappelijke gebouwen kunnen de opvang vergemakkelijken en dagarrangementen beter realiseerbaar maken. Naar verwachting zal de vraag naar opvang voor kinderen van 0-4 jaar toenemen (ING, 2007). 5. Aandacht en zorg voor het (jonge) kind Voor de ontwikkeling van het kind zijn de eerste jaren cruciaal. Diverse onderzoeken laten zien dat investeren in jonge kinderen vruchten afwerpt. Daarom is investeren aan de ‘voorkant’ in het kind, de ouders/verzorgers en de directe omgeving in de eerste vier jaar belangrijk. Ook op het gebied van taalontwikkeling zijn de eerste jaren cruciaal. Sinds 2000 wordt landelijk gewerkt aan voor- en vroegschoolse educatie (VVE) voor kinderen die daar behoefte aanhebben. Ook in Gulpen is een VVE programma en een doorgaande lijn opgezet. De Onderwijsraad sprak over de ontwikkeling van Kindercentra (2002). Het kabinet heeft zich voorgenomen (regeerakkoord, 2007) om te bezien op welke manier de kinderopvang en de peuterspeelzalen kunnen worden geharmoniseerd. Lokaal en regionaal De provincie heeft extra energie en geld ingezet op het vormen van een sluitende zorgstructuur. Daarbij staan de scholen centraal omdat deze worden gezien als de vindplaats voor problemen van kinderen en jongeren. Men wil de ketenpartners rond de scholen goed laten samenwerken. Er is door de provincie eerst ingezet op de vorming van ZAT’s voor het VO. Bijzonder is de participatie van het BJZ (komt voor rekening van de provincie). Daarna zijn er ZAT’s gevormd voor de basisscholen (eveneens met participatie van BJZ en Trajekt).
20
Momenteel wordt er gewerkt aan een zorgstructuur voor 0-4 jarigen (peuterspeelzalen en kinderopvang). De kinderopvanginstellingen Hupsakee en de Tovertuin vinden het realiseren van het Centrum een goed moment om pedagogische uitgangspunten en VVE af te stemmen met de peuterspeelzaal en het onderwijs. Het bijeenbrengen van instellingen die zich richten op het jonge kind wordt door hen gezien als een belangrijke kwalitatieve impuls voor de ontwikkeling van kinderen.
21
Bijlage 3 – Overzicht van ruimtelijke wensen In het gebouw worden opgenomen:
Kinderopvang Hupsakee Buitenschoolse opvang De Tovertuin Peuterspeelzaal De Slotmuisjes RKBS De Triangel SBO-school St. Bernardus Centrum voor jeugd en gezin Een sportzaal Buitenruimten
Dit is een overzicht van de wenselijke ruimten. Bestaande normen spelen op dit moment nog geen rol. Overzicht van ruimten De ingang en algemene indruk 1 De ingangen: De meeste instellingen met kleinere kinderen pleiten voor een eigen ingang, of een aparte ingang voor de kleinere kinderen (kinderopvang en peuterspeelzaal samen), voor de veiligheid, maar ook voor het kleinschalige karakter van het gebouw Het CJG heeft een eigen inloop-ingang.
2
3
4
De vraag is of een hoofdingang dan nog nodig is. Indruk: Verschillende mensen geven aan dat de kleinschaligheid en de geborgenheid die men nu heeft, terug zou moeten komen in het nieuwe centrum. Men vreest een grote moloch. Aandachtspunt is het behoud van de dorpse uitstraling. Groei: door de ontvolking en vergrijzing van het Heuvelland moet er rekening worden gehouden met dalende leerlingaantallen. In het gebouw zou daar rekening mee moeten worden gehouden door flexibele oplossingen. Het belang van compartimentering wordt door verschillende partners onderschreven
Ruimten Hupsakee 1 Twee groepsruimten met ieder een keukenblok Groepsruimten hebben een raam naar buiten en ook een deur (staldeur, ‘garekieker’) Genoeg daglicht Voldoende ventilatie 2 Hal met WC volwassenen Hal is ook plek waar ouders arriveren en waar afscheid wordt genomen In de hal moet ook voldoende plaats zijn voor de kinderwagens / maxicosi’s (opbergruimte) Hupsakee vindt het belangrijk een eigen ingang te hebben 3 Verzorgingsruimte met commode, WC kinderen en wastafeltje Vanuit de verzorgingsruimte is er overzicht op de groepsruimte 4 Slaapruimte (niet grenzend aan de buitenspeelplaats) 5 Buitenspeelruimte Een deel gras, een deel betegeld; men wil geen ingewikkelde toestellen; 22
6 7 8 9 10 11
Buitenruimtekan worden gedeeld met de peuterspeelzaal. Voor de allerkleinsten is er een afgegrensd gebied. Het geheel is ook afgeschermd. Er is ook een schaduwrijk deel Buitenopbergruimte voor (rollend) speelmateriaal; kan worden gedeeld met peuterspeelzaal Ravotruimte binnen (mogelijk speelzaal) Binnenopbergruimte Kantoor / pauzeruimte voor personeel Wasruimte Men staat open voor een gezamenlijke kantine, maar wil ook zijn eigen koffieplek voor het eigen personeel
Ruimten Slotmuisjes 1 Twee groepsruimten 2 Afgesloten speelplaats met peutervriendelijke faciliteiten en speelgoed 3 Keukentje met koelkast 4 Toilet voor leidsters 5 Peuter WC (minimaal 2); wasbak op peuterhoogte, en ruimte voor ergonomische commode; Vanuit deze ruimte moet zicht zijn op minimaal één groepsruimte 6 Buitenberging (fietsen en ander rollend materiaal) 7 Zandbak buiten 8 Grote materialen kast 9 Archiefruimte 10 Hal met kapstokken 11 Men wil een eigen buitenruimte 12 Ingang kan worden gedeeld met KDV 13 Slotmuisjes wil wel medegebruik maken van een gemeenschappelijke personeelsruimte, maar vindt het ook fijn als er een eigen plek voor de leidsters is, waar zij koffie kunnen drinken Ruimten De Tovertuin De Tovertuin wil een apart afsluitbare ruimte, omdat men vaak het laatste vertrekt 1 Eigen ruimte: Stamgroepsruimte, met een deur naar buiten Deze ruimte wordt niet gebruikt voor TSO Uitstraling: gezellig, huiselijk, creatieve mogelijkheden; duidelijk onderscheiden van de school 2 Eigen ruimte: keukentje, met combimagnetron, voor kleine hapjes, aansluitend op de groepsruimte 3 Eigen ruimte: berging 4 Medegebruik: Men maakt graag gebruik van andere ruimten in het centrum, zoals: speellokaal (grove motoriek) 5 Medegebruik: Digitaal trapveld 6 Medegebruik: mediatheek 7 Medegebruik: handvaardigheidlokaal 8 Medegebruik: buitenruimte: Men gebruikt graag ‘waardeloos materiaal, dat ook uitdagend is’ (klimheuvel etc). 9 Medegebruik: sportzaal 10 Medegebruik: personeelsruimte (kantine)
23
Ruimten SBO-school De school heeft een eigen ruimtelijke filosofie ontwikkeld. Men werkt met zelfsturende teams (units), in onder-, midden-, en bovenbouw. Die vormen elke keer drie units en die hebben ieder ook ongeveer drie ruimten. Iedere bouw moet op gezette tijden ook weer de ruimten kunnen verbinden, zodat de kinderen van één bouw gebruik kunnen maken van de werkhoeken die in de ruimten staan. Dat kunnen verspringende ruimten zijn, andere varianten zijn ook mogelijk. Transparantie is daarbij van belang: elkaar kunnen zien. Daarnaast is het een school met veel verschillende disciplines: deze maken het noodzakelijk om separaat met kinderen te kunnen werken. ( MRT-speelzaal, ergotherapie, orthopedagogie, enz.). Op de SBO school zitten ook kinderen die juist een ‘beschutte plek’ nodig hebben: daarvoor is kleinschaligheid wenselijk. De leerlingen mogen niet verzuipen in de leerling-massa. 1 Groepsruimten op basis van de prognose/norm Indeling/clustering in drie units: onder/midden/bovenbouw De drie groepen van iedere unit zijn onderling verbonden en flexibel afsluitbaar (schuifwand) 2 Aula/gemeenschapsruimte 3 Gemeenschappelijke werkkamers/nevenruimten: ♦ Logopedie ♦ Gymzaal (hoge bezettingsgraad) ♦ Ergotherapie ♦ Fysiotherapie ♦ Orthopedagogie ♦ Interne begeleiding ♦ Preventief ambulante begeleiding ♦ Maatschappelijk werk ♦ Schoolmaatschappelijk werk ♦ Creatieve therapie ♦ Dyslexiecentrum ♦ Externe ambulante begeleiding ♦ Spreekkamer (ouders) In totaal gaat het om 5 à 6 nevenruimten, die door verschillende specialisten kunnen worden gebruikt. 4 Administratie De SBO-school heeft veel dossiervorming; deze ruimte moet ook goed af te sluiten zijn. Daarnaast is een deel dat met de Triangel gedeeld kan worden 5 Kleedlokaal voor MRT 6 Motorisch therapielokaal 7 Kamer directie 8 Een eigen vergaderruimte voor het personeel 9 Er is behoefte aan een eigen ingang, waarbij het van belang is dat de busjes die de kinderen halen en brengen goed kunnen parkeren 10 De personeelskamer kan worden gedeeld met andere personeelsleden in het centrum 11 De speelplaats is - kindvriendelijk, - veilig,
24
12
- er is ook spanning in de speelplaats en - er is een overdekt deel (men is ook wel eens buiten als het regent) Ruimte / plek voor computers, moet nog worden bepaald
Ruimten De Triangel 1 Groepsruimten op basis van de prognose/norm (nu: 310 leerlingen) De school werkt met drie bouwen. Het zou zo kunnen zijn dat drie groepen geclusterd zijn, met een uitloopruimte, waar ook het materiaal is bijeengebracht. Door schuifwanden kan de te gebruiken ruimte dan worden uitgebreid. Ruimten moeten wel goed geïsoleerd zijn. 2 Speel/leerlokaal 3 Aula 4 Keuken 5 Ruimten voor individuele gesprekken - RT - IB - Multifunctionele ruimte 6 Opslag 7 Computers liever niet in een apart lokaal, maar in de open ruimten (tussen de lokalen of op de gang) 8 Kamer directeur, waar ook een gesprek kan plaatsvinden 9 Vergaderruimte voor docenten 10 Administratie (kan worden gedeeld met SBO school) 11 Gezamenlijke balie (voor meerdere instellingen) Ruimte sportzaal 1 Zaal op basis van NOC*NSF norm 2 Kleedkamers en douches J/M/ leider/trainer 3 Opbergruimte voor spelmateriaal en toestellen (attributen) 4 EHBO-kamer De sportzaal heeft geen kantine Wensen Buitenruimten 1 Er zijn afgeschermde delen voor de allerjongste kinderen van Hupsakee Er is een schaduwplek, er zijn tegels om op te rijden er is gras 2 Er is een afgeschermd deel voor de kinderen van 2,5 – 4 jaar (Peuterspeelzaal / Hupsakee) De peuterspeelzaal heeft een zandbank 3 Hupsakee en peuterspeelzaal hebben een opbergruimte voor buitenmateriaal 4 De speeltoestellen zijn niet ingewikkeld en prikkelen de verbeelding / zijn uitdagend 5 Er zijn fietsenstallingen voor kinderen en personeel 6 Er is voldoende parkeergelegenheid voor personeel voor halende en brengende ouders voor de taxibusjes van st. Bernardus ivm de regionale functie van CJG 7 De speelpleinen zijn geschakeerd rond het gebouw, zodat de pleinen op natuurlijke wijze door verschillende leeftijdsgroepen kunnen worden gebruikt 8 SBO-school St. Bernardus wil ook een overdekte plek, (afdak) voor als het regent en
25
men toch buiten wil zijn. Instellingen die behoren bij het CJG Ruimte receptie 1 Verschillende zorg-instellingen geven aan dat voor het CJG ook een receptie nodig is. De inloop van het centrum moet zodanig zijn dat anderen (scholen, peuterspeelzaal) daar geen last van hebben. Vanwege de inloop / het loket moet het CJG vooraan in het gebouw zitten. Ruimten Bureau Jeugdzorg 1 Spreekkamers (aantal?) 2 Werkplekken – er kan gewerkt worden met flexplekken 3 Ontmoetingsruimte (kan ook hal van de school zijn) 4 Vergader en cursusruimte 5 Kantine is wenselijk 6 Het gebouw is overdag en ’s avonds tot 21.00 uur toegankelijk. 7 Gezamenlijke balie (voor meerdere instellingen) RuimtenGroenkruisDomicura 1 Een Boxenkamer groot (50m2) 2 Een kamer arts (20m2) 3 Kamer verpleegkundige (20m2) 4 Kamer doktersassistente (20m2) 5 Kindvriendelijk toilet 6 Hal/gang een plaats waar ook de kinderwagens een plek kunnen krijgen (en niet in de weg staan) Ruimten Trajekt 1 Maatschappelijk werk – 7 fte – (150m2) 2 Sociaal cultureel werk – 10 fte - (170m2) 3 Ontmoeting / activering – 4 fte - (60m2) 4 Ondersteuning inhoud – 4 fte - (60m2) 5 ICT: Geavanceerde geautomatiseerd systeem – webbased applicaties Opmerking: Trajekt heeft twee verschillend opgaven van ruimten gedaan. Ruimten GGD 1 Twee onderzoeksruimten naast elkaar 2 Administratieruimte (kan gedeeld worden) 3 Wachtruimte 4 Draadloos internet (UMTS)
1 2 3
Voor het gehele gebouw Toiletten en sanitaire voorzieningen volgens de normen Rekening houden met toegankelijkheid voor mensen met een lichamelijke uitdaging Fietsstalling etc volgens de normen
26
Bijlage 4 - Vervolgstappen Voor het nader uitwerken van het centrum kunnen zowel fysieke als inhoudelijke vervolgstappen worden voorzien. De rapportage zal worden voorgeleid aan de raad, begin 2008. Fysieke vervolgstappen Normaliter worden de volgende stappen doorlopen: Opstellen van Een technisch overzicht van ruimten en relaties, inclusief vierkante programma van eisen meters Zoeken architect Zoek een architect met wie je goed kunt overleggen en die de tekeningen kan uitleggen. Voorlopig ontwerp Eerste schetsen; bedoeld om te overleggen over het ontwerp Definitief ontwerp Alle opmerkingen worden meegenomen en verwerkt in de uitwerking Bestek Technisch ontwerp Aanbesteding bouw Aannemer zoeken Realiseren Bouwen De ontwikkeling van het gehele Centrum zal ongeveer drie jaar duren. De nood is het hoogste bij SBO St. Bernardus en daarom stelt de gemeente voor om de bouw van het Centrum in fasen te laten verlopen en de SBO-school voorrang te verlenen. Inhoudelijke vervolgstappen De betrokken instellingen vinden het heel belangrijk dat de aandacht blijft bij de inhoudelijke samenwerking, dat het centrum meer is dan ‘een stapeling van stenen’. Daarom is er vooral ook aandacht nodig voor het inhoudelijk naar elkaar toegroeien. Men wil hier de komende jaren ook bewust aandacht aan te geven. Dit kan door: Onderlinge presentaties van werkwijzen en methodieken Het gezamenlijk bezoeken en reflecteren op de praktijk van vergelijkbare centra, zoals in Vaals. Het benoemen van kansrijke samenwerkingsknooppunten en deze uitwerken Het uitwerken van de operationele samenwerking en de protocollen voor de vier zorginstellingen die in het CJG komen
27
Bijlage 5- De brede school In 1995 zijn in Groningen en Rotterdam brede scholen ontstaan. In Groningen werden het Vensterscholen genoemd, in Rotterdam gewoon brede scholen. De aanleiding voor die brede scholen was dat ‘de school het niet meer alleen kon’. Er kwamen te veel leerlingen die extra aandacht vroegen vanwege maatschappelijke problemen, het ontbreken van sociale competenties en sociaal kapitaal, armoede en achterstelling en daarnaast werd ook een versnippering van de voorzieningen geconstateerd. Vóór 1995 werkten scholen en welzijn al samen in het onderwijsvoorangsbeleid en in de onderwijsvoorrangsgebieden; die samenwerking is door het ontstaan van de brede school in deze gemeenten geïntensiveerd. Inmiddels zijn er 969 brede scholen in Nederland; in 2001 was in 36% van de gemeenten een brede school, in 2005 was dat 62%; in 2007: 76% (Oberon, diverse jaren). Dat is een forse groei die eigenlijk zonder wetten of regels van het rijk tot stand is gekomen. Eigenlijk zijn ze meer ontstaan door het ontbreken van regels: decentralisatie (van jeugd en onderwijs en huisvestingsbeleid) en autonomievergroting van scholen. De meeste brede scholen staan in aandachtswijken (70%), maar dit percentage is aan het dalen, want ook in VINEX-wijken en op het platteland ontstaan veel brede scholen (Kulturhuser in Gelderland en Overijssel). Meer cijfers kan men vinden in het Jaarbericht brede school van Oberon (www.oberon.eu). In 1999 stelde het Sociaal en Cultureel Planbureau vast dat werken aan achterstanden zich zou moeten richten op informele instructie (spel en interactie tussen ouders en kinderen), taal en kennis van de wereld (kennis die nodig is voor bijvoorbeeld begrijpend lezen). De algemene uitgangspunten van de brede school zijn geworden: ‘it takes a village to raise a child’ en the ‘whole child approach’. Het eerste gezegde verwijst naar het idee dat er meer opvoeders en leerplekken in de buurt zijn waar kinderen gebruik van kunnen maken. The whole child approach verwijst naar de gedachte dat kinderen niet alleen maar leren door taal en rekenen, maar dat het welbevinden van kinderen kan worden bevorderd door andere activiteiten, zoals toneel, koken of sport. Daardoor kan bijvoorbeeld zelfvertrouwen toenemen en kunnen kinderen op school ook weer beter tot hun recht komen. Het is goed om een onderscheid te maken tussen de brede school als gebouw en de brede school als werkwijze. Veel gemeenten kiezen er inmiddels voor om de voorzieningen voor de jeugd te clusteren en noemen dat een brede school. De brede school is echter vooral ook een (inhoudelijke en doelgerichte) aanpak. De uitwerkingen van de brede school vinden we in de doorgaande lijn, binnen- en buitenschools leren, multidisciplinair werken, ouderbetrokkenheid, een sluitend zorgnetwerk, en de ontwikkeling van dagarrangementen. In 1999 werd een eerste inventarisatie gehouden van brede scholen. Uit deze inventarisatie kwamen vijf verschillende inhoudelijke profielen naar voren: achterstanden, verrijking, zorg, opvang, wijk, en als zesde de multifunctionele accommodatie (dit laatste profiel is eigenlijk geen inhoudelijk profiel). Bij de ontwikkeling van nieuwe brede scholen worden deze profielen gebruikt bij de oriëntatie op de inhoud. In de praktijk worden vaak meerdere profielen naast elkaar gebruikt. De laatste tijd is meer en meer behoefte ontstaan aan kinderopvang en vooral door de motie Van Aartsen – Bos (2005) die aan scholen vraagt om in samenwerking met BSO kinderopvang te regelen, is opvang in en rond scholen in een stroomversnelling geraakt en wordt ook meer en meer gesproken van dagarrangementen.
28
Er is geen echte landelijke definitie van de brede school. Iedere gemeente kan een eigen omschrijving maken. Er is in 2000 door OCW en VWS wel een omschrijving gegeven, maar daarin werd niets uitgesloten, het was dus een hele ruime omschrijving. Twee omschrijvingen zijn bijvoorbeeld: Een school die samenwerkt met instellingen in de buurt voor het verbeteren van ontwikkelingskansen van kinderen (en ouders) Een school die de bronnen uit zijn omgeving benut voor de ontwikkeling van de kinderen. Er zijn mensen die zeggen dat dit helemaal niets met een nieuw gebouw te maken heeft, er zijn ook brede scholen die goed functioneren vanuit het eigen gebouw. Toch kan het niet ontkend worden dat het gebouw wel degelijk invloed heeft, zowel in positieve als in negatieve zin. De ontwikkeling van een nieuw gebouw kan de aandacht enorm afleiden van de inhoud en de samenwerking, en ontaarden in een strijd over vierkante meters. Hoe minder gedragen gemeenschappelijke samenwerking en visie er is, hoe meer kans op strijd. Aan de andere kant maakt een gezamenlijk gebouw de lijnen korter en de contacten makkelijker. ‘Ieder voordeel heb zijn nadeel’, zogezegd. Om meer zicht te krijgen op de ontwikkelingsniveaus van de brede scholen zijn ook ambitieniveaus ontwikkeld. Bij verschillende implementatieprocessen is het inmiddels gebruikelijk om te werken met ambitieniveaus. Bij de brede school hanteren we Back to back (instellingen delen een netwerk of een gebouw, maar hebben geen gezamenlijke activiteiten) Face to face (instellingen delen een netwerk of een gebouw, en hebben geregeld gemeenschappelijke activiteiten, stemmen zaken op elkaar af) Hand in hand (instellingen delen een netwerk of een gebouw, en stellen gezamenlijk doelen, werkwijzen en activiteiten af, er is overdracht, een coördinator en een evaluatie). Cheek to cheek (instellingen delen een netwerk of een gebouw, en maken samen ook nieuwe werkvormen of aanbod, door inhouden met elkaar te delen en daardoor te komen tot nieuwe praktijken) De ambitieniveaus hoeven niet van onder naar boven te worden doorlopen, en het kan ook zijn dat er verschillende ambitieniveaus voor verschillende activiteiten zijn. Maar het is wel belangrijk dat de instellingen naar elkaar uitspreken welk ambitieniveau men hanteert. Als je aan de slag gaat met een brede school aanpak is het verstandig de regels van het projectmanagement te hanteren: volg een cyclus van initiatieffase, voorbereidingsfase, uitvoeringsfase en consolidatiefase, maak een plan met een duidelijke visie, stel een convenant op, zorg voor adequate financiering, zoek een coördinator en probeer ‘groot te denken en klein te beginnen’. Meer aanwijzingen over de aanpak zijn te vinden in het Handboek brede school (Sardes/Oberon 2004; 2007).
29
Bijlage 6 – Het Centrum voor Jeugd en Gezin Mede op basis van een autonoom rapport van de zogenaamde Gideons gemeenten (2006)6 en op basis van de afwegingen in de nota Gezinsbeleid (VWS, 2006)7 stelt VWS voor om te komen tot de ontwikkeling van één centrum voor jeugd en gezin per wijk. De jeugdgezondheidszorg (Thuiszorg en GGD) zouden daarvan de spil moeten zijn, maar de CJG’s moeten zich richten op kinderen en jongeren van -9 maanden tot 23 jaar. Het consultatiebureau is nu al een herkenbare plek voor gezinnen en heeft goede verbindingen met andere sectoren, zoals het algemeen maatschappelijk werk, het onderwijs en de zorg. De aanbeveling om te komen tot deze centra voor jeugd en gezin is overgenomen door Operatie Jong en heeft ook een plek gekregen in het regeerakkoord (2007). Het is de bedoeling dat de centra voor jeugd en gezin ook de lokaal preventieve taken van de wet op de jeugdzorg (2005) opnemen (deze zijn ook weer opgenomen in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning). Binnen het preventieve jeugdbeleid (onderdeel wet op de jeugdzorg) hebben gemeenten een taak ten aanzien van vijf functies, namelijk: informatie en advies, waarbij het gaat om voorlichting, maar ook om het beantwoorden van specifieke vragen van ouders en jeugdigen. Signalering, waarbij het gaat om vroegtijdig signaleren van jeugdigen en opvoeders. Ten derde toeleiding naar het hulpaanbod, waarvoor een inzichtelijk ondersteunings- en zorgaanbod nodig is (bijvoorbeeld een ‘sociale kaart’). De vierde functie is licht pedagogische hulp, waarbij het belangrijk is dat alle ouders terecht kunnen voor kortdurende advisering en lichte hulpverlening op momenten dat de opvoeding dreigt te stagneren. De laatste functie is coördinatie van zorg op lokaal niveau. Het kan hier gaan om gezinnen met meervoudige problematiek, die geen greep hebben op de eigen situatie. Veelal hebben deze gezinnen te maken met meerdere hulpverleners. De Wet maatschappelijke ondersteuning (2007) maakt de gemeente verantwoordelijk voor het bieden van zorg op maat. In de Wet op de maatschappelijke ondersteuning worden de welzijnswet, de wet voorzieningen gehandicapten en delen van de algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) samengevoegd. De WMO kent negen prestatievelden, waarvan er twee belangrijk zijn voor de jeugd, namelijk: 1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten 2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden In de landelijke Nieuwsbrief Jeugdzorg (jaargang 4, nr. 23, december 2006, p. 10) staat dat met het project Opvoeden in de buurt de staatssecretaris zal zorgen voor heldere taken op het terrein van opvoed- en opgroeiondersteuning in Centra voor Jeugd en gezin. Die doelstelling moet via drie deeltrajecten worden bereikt. 1. Het eerste deeltraject is gebaseerd op bestuurlijke afspraken die VWS heeft gemaakt met zeven gemeenten en de bijbehorende provincies/stadregio’s. Daarin onderzoeken partijen in de praktijk de mogelijkheden om de centra verder te ontwikkelen. 2. In het tweede deeltraject wil VWS een basisconcept voor zo’n centrum uitwerken. Dit gebeurt in samenwerking met de landelijke brancheorganisaties – GGD Nederland, Actiz en MOgroep – en de medeoverheden IPO en VNG. 3. Het derde deeltraject moet duidelijk maken welke budgetten voor het lokale jeugdbeleid in dit verband kunnen worden gebundeld. 6
De Gideonsgemeenten (2006). Opvoed – en opgroeiondersteuning als lokale basisvoorziening (gemeenten Eindhoven, Rotterdam, Almelo, Delft, Oude IJsselstreek, Urk, KPC/CoAct), januari 2006 7 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2006). Nota gezinsbeleid, Den Haag: VWS.
30
De bedoeling is dat het kabinet eind 2007 op basis van deze deeltrajecten een besluit neemt voor het verbeteren van het lokale jeugdbeleid door het realiseren van Centra voor Jeugd en Gezin en het bundelen van relevante geldstromen. Voor de ontwikkeling van de CJG’s is in totaal 441 miljoen euro over vier jaar beschikbaar (dit is een optelsom van verschillende bedragen). (Bestuursakkoord, 2007) Op 28 juni 2007 verscheen het programma van de minister voor jeugd en gezin8. Belangrijk uitgangspunt is ‘één gezin, één plan’. Er is een hele waaier van maatregelen en activiteiten opgenomen. Kernpunten zijn: • de ontwikkeling van een dekkend netwerk van Centra voor jeugd en gezin • de ontwikkeling van het Elektronisch kinddossier (per 1.1.2008) • de invoering van de Verwijsindex (per 1.1.12009) • invoeren campussen voor jongeren, gericht op scholing en arbeidstoeleiding (in 2011) • veel striktere aanpak kindermishandeling (RAAK methodiek) • Invoering van de 3% norm voor speelruimte Op 1 januari 2007 zal van elk nieuwgeboren Nederlands kind een elektronisch dossier worden gemaakt. Daarna zullen ook bestaande papieren dossiers omgezet worden in digitale dossiers. In het dossiers zal informatie over het kind, de gezinssituatie en de omgeving worden bijgehouden door jeugdarts en verpleegkundige van de jeugdgezondheidszorg. Later kunnen ook andere sectoren (zoals school, maatschappelijk werk en politie) signalen aan het dossier koppelen. Omdat het dossier gekoppeld wordt aan een burgerservicenummer kan de JGZ het dossier van het verhuisde kind inzien en op de ingeslagen weg verder gaan. Verder is het natuurlijk ook mooi dat meerdere partners signalen aan het dossier toevoegen, zonder dat ze het dossier ook kunnen inzien. Zo heb je sneller inzicht in problemen en kan je dus sneller hulp bieden. Dat verkleint de kans op rampen met kinderen. De privacy wordt bewaakt. De Verwijsindex is een digitaal signaleringssysteem dat professionals die met dezelfde gezinnen of dezelfde kinderen werken attendeert op signalen die door anderen zijn gegeven. Er worden geen inhoudelijke gegevens doorgegeven, er wordt alleen met behulp van een ICTtoepassing geattendeerd. In de uitwerking van het Centrum voor jeugd en gezin wordt gesproken over frontoffice en backoffice functies. Frontoffice zijn de inloopplaatsen voor de cliënten. De backoffice zijn de kantoren en overlegplaatsen, (administratieve) werkplekken voor het personeel. Een CJG kan dus meerdere frontoffices hebben.
8
Programmaministerie voor jeugd en gezin (2007). Alle kansen voor kinderen. Programma voor jeugd en gezin, 2007-2001. Den Haag: VWS
31
Bijlage 7 – pedagogische opvattingen De Tovertuin Men zoekt naar kansen, waar anderen bedreigingen zien. Men is uit op win-win situaties. De samenwerking is heel belangrijk. Men zoekt ook naar een gevarieerd en breed aanbod van activiteiten in de BSO. Uitgangspunten zijn: ‘Respect voor het uniek-zijn van het kind. Sfeer, herkenbaarheid, uitdaging en ritme zijn belangrijk voor de ontplooiing van het kind. Herkenbare begrippen die de basisvormen voor de werkwijze van de Tovertuin. Aansluiten bij de belevingswereld van het kind.’ Hupsakee Hupsakee heeft een eigen pedagogisch beleidsplan en daar staan de volgende onderdelen in: Afstemming tussen de thuiswereld en de leefwereld van het kinderdagverblijf Het kind als uniek persoon en de relatie met de leidsters Dagindeling en activiteiten Stimulering van de ontwikkeling Ontwikkeling tot zelfstandigheid Overdragen van normen en waarden Andere belangrijke onderdelen van de dag die bijdragen aan de bovenstaande uitgangspunten zijn eten, slapen, zindelijk worden en hygiëne. De Slotmuisjes Belangrijk is dat: Peuters met elkaar spelen Bekend zijn met de dagindeling en activiteiten op een dag Overdragen van normen en waarden Stimuleren van de ontwikkeling Stimuleren van zelfstandigheid Voorbereiding op de basisschool (vooral de oudste groep) Laagdrempeligheid Bij problemen doorverwijzen naar een bepaalde instantie (signaleren) Met behulp van het VVE-programma wordt gewerkt aan taal- en ontwikkelingsstimulering. SBO – St. Bernardus Kinderen maken op deze SBO-school een door- en herstart. Naast de cognitieve ontwikkeling van de leerlingen is er veel aandacht voor het welbevinden en de sociale weerbaarheid. Het vertrek uit het reguliere basisonderwijs vraagt in de regel om het vinden van een nieuwe balans. Fundamenteel hierbij is een positieve bejegening: het gaat er niet om wat het kind niet kan, maar om wat het kind wel kan. Het programma omvat gedegen en vernieuwend onderwijs met eigentijds leren, een brede ontwikkeling, passend onderwijs en samenhangende leerarrangementen. Men werkt met de uitgangspunten van Luc Stevens9: relatie, competentie, autonomie: als één van deze drie ontbreekt, moet hier aan gewerkt worden. De school heeft een eigen ruimtelijke filosofie ontwikkeld. Men werkt met zelfsturende teams (units), in onder-, midden-, en bovenbouw. Die vormen elke keer drie groepen en die hebben 9
Luc Stevens is een landelijk bekende pedagoog. Hij schreef een belangrijk document over adaptief onderwijs, werkend vanuit de termen relatie, competentie en autonomie. Stevens, L. (1997). Overdenken en doen. Den Haag: PMPO
32
ieder ook ongeveer drie ruimten. Iedere unit moet op gezette tijden ook weer de ruimten kunnen verbinden, zodat de kinderen van één unit gebruik kunnen maken van de werkhoeken die in de ruimten staan. Dat kunnen verspringende ruimten zijn, andere varianten zijn ook mogelijk. Transparantie is daarbij van belang: elkaar kunnen zien. Daarnaast is het een school met veel verschillende disciplines: deze maken het noodzakelijk om separaat met kinderen te kunnen werken. Bijvoorbeeld een MRT- speelzaal, ergotherapieruimte, orthopedagoog etc. De Triangel De beoogde onderwijsontwikkeling is door INNOVO omschreven als Gedegen en vernieuwend onderwijs. De koers kent vier programmalijnen: • Eigentijds leren Kenmerken van eigentijds leren zijn onder meer betekenisvol en procesgericht leren met ruimte en waardering in een veilige en uitdagende leeromgeving. Leerkrachten werken samen in zogenaamde kernteams, waarbij ze gebruik maken van elkaars complementaire competenties • Brede ontwikkeling Met brede ontwikkeling wordt bedoeld dat basisonderwijs meer is dan de basisvaardigheden lezen, taal en rekenen. Brede ontwikkeling betekent ook sociaal-emotionele en motorische ontwikkeling, cultuureducatie en actief burgerschap. • Passend onderwijs Passend onderwijs betekent ‘de beste kansen voor elk kind’ binnen de basisschool en in het speciaal onderwijs in al zijn tussenvorm en in samenwerking met de andere partners in zorg en welzijn. • Samenhangende arrangementen Samenhangende arrangementen hebben betrekking op de verbinding met peuterspeelzalen (voor en vroegschoolse educatie) en de voor- tussen- en naschoolse opvang in samenwerking met de andere partners in educatie, zorg en welzijn. Trajekt Trajekt heeft in haar manier van werken ook een visie opgenomen. De visie van Trajekt op de ontwikkeling van kinderen is: 1. individuele kind-, ouder-, sociale omgevings- en maatschappelijke factoren bepalen in een dynamisch proces de ontwikkelingskansen van jeugdigen(sociaal-pedagogisch of sociaal-ecologisch ontwikkelingsmodel) 2. risico- en beschermende factoren dienen respectievelijk beperkt en versterkt te worden: het gaat om het vinden van balans tussen draaglast en draagkracht (balansmodel) 3. “it takes a village to raise a child”: het is nodig om in Nederland te werken aan versterking van collectieve opvoedingsverantwoordelijkheden (WRR rapport Aansprekend opvoeden) richting Democratisch Burgerschap 4. professionele jeugdwerkers kunnen daaraan bijdragen door zich op te stellen als buurtpedagogen
33
Lijst van geïnterviewden en aanwezigen (geïnterviewd in de week van 15-19 oktober 2007) Organisatie Bestuur INNOVO Bernardus School Basisschool De Triangel De Tovertuin Kinderdagverblijf Hupsakee Peuterspeelzaalwerk De Slotmuisjes GroenekruisDomicura GGD Zuid Limburg Trajekt Bureau Jeugdzorg BJZZL Heuvelland Provincie Limburg Sophianum Politie Limburg Zuid District Kerkrade
Naam de heer J. Ortmans Mevrouw A. Janssen De heer Sven Schelling De heer J. Hodiamont Mevrouw Marijke Machielsen De heer G. Gerards Mevrouw C. Schrauwen Mevrouw Ackermans Mevrouw A. Pelzer Mevrouw M. Merk Mevrouw Beuken Mevrouw L. van der Goot-Wilms De heer W. Geelen Mevrouw K. Hermans De heer F. Gielen De heer Vaessen De heer Ger Dautzenberg
Lijst aanwezigen bij studiemiddag 1 november Organisatie Bestuur INNOVO Bernardus School Basisschool De Triangel Kinderdagverblijf Hupsakee Peuterspeelzaalwerk De Slotmuisjes GGD Zuid Limburg GroenekruisDomicura Trajekt Bureau Jeugdzorg BJZZL Heuvelland Provincie Limburg Sophianum Bibliotheek Gemeente Gulpen-Wittem Gemeente Gulpen-Wittem Gemeente Gulpen-Wittem
Naam de heer J. Ortmans De heer Sven Schelling Mevrouw Marijke Machielsen Mevrouw Sonja Kreuse Mevrouw C. Schrauwen Mevrouw Ackermans Mevrouw A. Pelzer Mevrouw M. Merk De heer Lempers Mevrouw L. Janssen Mevrouw M. Lemmens Mevrouw M. van Bers Mevrouw K. Hermans De heer F. Gielen De heer Vaessen Mevrouw M. Steinbusch De heer Wim Herberichs Mevrouw Ineke van der Laan Wethouder Leurs-Mordang
34
Literatuur
Gemeente Gulpen-Wittem (2007). Realiseren van Regionaal Centrum voor Jeugd, Educatie, Zorg en Welzijn (RCJEZW) in de kern Gulpen, Startnotitie, Gulpen-Wittem INNOVO (2007). SBO St. Bernardus en basisschool de Triangel onder één dak. Naar een regionaal (kennis)centrum voor kind en ouder in Gulpen, Heerlen: INNOVO Ministerie van VWS (2006). Nota Gezinsbeleid, Den Haag: VWS Gemeente Gulpen-Wittem (2007). Concept brede school Gulpen-Wittem, mei 2007 Gemeente Gulpen-Wittem (2007). Startnotitie Centrum voor Jeugd en Gezin, Maastricht en Heuvelland, Augustus 2007 Oberon (2007). Jaarbericht brede scholen. Utrecht: Oberon Onderwijsraad (2002). Spelenderwijs. Kindercentrum en basisschool hand in hand, Den Haag: Onderwijsraad Strik, W. & C. Pontier (2007). Verslag van de discussiemiddag over CJG 13 juni 2007. Amsterdam: DSP-groep Studulski, F. (2007). Van visie naar vorm. Samen een brede school ontwerpen, Amsterdam: SWP Trajekt (2007). Memo van Ira Bongers en Henk Geelen over het Centrum voor jeugd en gezin, Maastricht: Trajekt
35