RSI BLOKKERINGSRECHT BIJ MEDISCHE EXPERTISE DE BUITENGERECHTELIJKE KOSTEN NORM
14e Jaargang Nr. 1 Maart 2005
Nederlands Instituut van Schaderegelaars
Colofon KenNIS is een uitgave van het Nederlands Instituut van Schaderegelaars (NIS) en verschijnt vier keer per jaar.
Nederlands Instituut van Schaderegelaars
Postadres Postbus 75475, 1070 AL Amsterdam E-mail:
[email protected] Website: www.nisletsel.nl
NIS Bestuur J.J. Noorman: voorzitter Mw. C.P.M. Mastop: secretaris E.M. Budwilowitz: penningmeester Mw. L.T.M. Taat-de Groot: lid F.G. van Cuijk: lid R. Berghout: lid H. Brink: lid W.S. Doetjes: lid T. Ellenbroek: lid B.K.G. Brugman: adviseur
Redactie Frank Emmerig Hans Noordsij Marc Punt Bob Rodenburg Paul Schillings Cees Smith Fred Zwarts Ernst van Strien Bart Weggemans
Ontwerp Manten Grafisch Ontwerpbureau bv Website: www.manten.nl
Druk Offsetdrukkerij Haveka bv Website: www.haveka.nl
Abonnement Aanvragen abonnementen uitsluitend aan het postadres van het NIS. Bij aanmelding s.v.p. opgave van naam, adres, telefoonnummer en functie, alsmede of men zelfstandig dan wel in loondienst werkzaam is en bij welk bedrijf. Het blad wordt automatisch toegezonden aan alle leden van het NIS. Advertenties en kopij aanleveren voor het volgende nummer vóór 1 juni 2005 Een jaarabonnement voor niet-leden kost 7 30,-
ISSN: 1382-7170 Copyright © NIS 2005 Alle rechten voorbehouden. Het overnemen evenals het vermenigvuldigen van artikelen en mededelingen is alleen geoorloofd na schriftelijke toestemming van de redactie. Ingezonden artikelen van niet-NIS-leden vallen buiten verantwoordelijkheid van het NIS bestuur en de redactie!
2
KENNIS NO 1 MAART 2005
Van de redactie Kijkend naar de edities van 2004 hoopt de redactie dat u als lezer vindt dat er van een volwassen blad gesproken mag worden waarbij zowel de vorm als de inhoud betrokkenheid en beleving uitstraalt. Bekendheden uit de markt zijn bereid geweest een bijdrage te leveren in de vorm van een interview of een eigen artikel. Dit levert een grote bijdrage aan de kwaliteit. Ons blad KenNIS verscheen in 2004 viermaal. Ook in 2005 zal dit gebeuren waarbij we het uitbrengen op de voorgenomen tijdstippen (medio maart, juni, september en december) als belangrijkste streven wordt aangemerkt. Inmiddels hebben we via het bestuur en bij deze wederom in dit blad een oproep aan alle leden en lezers doen uitgaan om actief een bijdrage te leveren aan het blad. Wij hopen dat er een impuls van uitgaat. Zoals eerder door de redactie aangegeven wil KenNIS wat meer de discussiepunten en beeldvorming in onze markt aan bod laten komen en lezers aanzetten tot polemiek en inhoudelijke reacties. Ook dit jaar zal hier veel aandacht aan geschonken worden. Met vreugde kondigen wij de komst van een nieuw redactielid aan te weten de heer Bart Weggemans. Voor velen onder u een goede bekende die in de eerste jaren van dit blad al een zeer vruchtbare bijdrage heeft geleverd. We kijken naar deze hernieuwde samenwerking uit. Wij doen ook een oproep aan potentiële adverteerders om gebruikmakend van dit platform publiek te bereiken binnen de specifieke personenschademarkt. De garantie dat op de bovengenoemde rijdstippen KenNIS zal verschijnen in combinatie met de kwaliteit van ons blad levert een goede verspreiding en goed doeltreffend bereik op. In deze editie aandacht voor het (voorlopige) medisch deskundigenbericht, de medische expertise en het blokkeringsrecht. Dit artikel van de hand van mevrouw mr. Kouwenhoven, dat ingaat op het inzage en verschoningsrecht, wordt gelijktijdig in de GAV-scope geplaatst. Tevens wordt een uitspraak van de Hoge Raad inzake hieraan gerelateerde materie behandeld. De PIV-overeenkomst buitengerechtelijke kosten houdt ons ook bezig, reden waarom in dit blad in diverse bijdragen bij deze regeling (convenant) wordt stilgestaan. Ook nu weer een voldoende informatie over nieuwe regelgeving van onze overheid ten aanzien van de arbeidsomstandigheden en sociale voorzieningen. De redactie wens u veel leesplezier.
Inhoud
In dit nummer... Van de redactie
2
De Audalet-rekenstandaard: vernieuwd en vertrouwd
4
PIV-Overeenkomst Buitengerechtelijke Kosten
5
Weergave Persbericht
8
Auto versus bromfietser: omkeringsregel en eigen schuld
9
Impressies van het 16e LSA-symposium “Waarheidsvinding en Privacy”
10
Effectieve maatregelen ter voorkoming van RSI onduidelijk
12
Grote bedrijven actief met arbeidsomstandigheden
13
Voorlopig deskundigenbericht en verstrekking patiëntenkaart
14
Quasimodo
17
Glastuinbouw werkt nog onveilig met bestrijdingsmiddelen
18
WAO`ers krijgen na herbeoordeling inkomensgarantie van 6 maanden...
19
Reisovereenkomst: aansprakelijkheid en schade
20
Arbeidsinspectie controleert hoe bedrijven omgaan met risico op legionella
22
Nieuwe bedragen NPP richtlijn
22
Huishoudelijke hulp werkt vaak zwart
23
NIS Agenda
23
Inzage- en blokkeringsrecht bij medische expertises
24
KENNIS NO 1 MAART 2005
3
De Audalet-rekenstandaard: vernieuwd en vertrouwd Mr. D.J. ten Boom, ABZ Nederland januari 2005 A-Letsel, het rekenprogramma met daarin de Audalet-rekenstandaard, heeft een facelift ondergaan. De operatie is geslaagd: de hernieuwde kennismaking is met recht aangenaam. Eind september 2004 is de eerste versie met geheel vernieuwde schermen uitgekomen. In een serie introductiebijeenkomsten in Zeist en op locatie is A-Letsel nieuwe stijl vervolgens aan ruim 150 gebruikers voorgesteld. De reacties bij de kennismaking waren overwegend positief. De complexiteit van het programma, en daarmee de drempel voor gebruik, blijkt aanzienlijk te zijn verlaagd. Deelnemers die tijdens de demonstratie zelf achter de knoppen plaatsnamen, vonden ook bij deze eerste kennismaking al snel moeiteloos hun weg in het nieuwe programma. Een aantal suggesties uit de workshops is inmiddels verwerkt in een tweede, nogmaals verbeterde programmaversie, A-Letsel 5.1, die inmiddels ook zijn weg naar de gebruikers heeft gevonden. Waar de buitenkant van het programma flink op de schop is gegaan, is het hart van het rekenprogramma in tact gebleven. De uitkomsten van de berekeningen in de nieuwe en de oude programaversie zijn hierdoor identiek. Met behulp van een importexportfunctie kunnen lopende dossiers dan ook zonder problemen in de nieuwe versie worden ingelezen. Terwijl de nieuwe versie nog maar net van het spreekwoordelijke fabrieksvet is ontdaan, tekent ABZ inmiddels alweer druk aan de volgende vernieuwing: rekenen via het internet. De mogelijkheden van A-Letsel 5.1 zijn hierbij het uitgangspunt. Nieuw hierbij zal zijn de mogelijkheid om per dossier af te rekenen. Het voordeel hiervan is dat de kosten op deze manier direct zijn toe te rekenen aan een bepaalde zaak. Ook zal het rekenen zo voor een grote groep kleinere gebruikers binnen bereik komen. Ander voordeel is dat altijd gewerkt wordt met de meest recente programmaversie. Sinds 1 januari 2004 is ABZ, de hoeder van de Audalet-rekenstandaard, onderdeel van ADP, een Amerikaanse, wereldwijd actieve ICT-multinational. Belangrijke reden voor de aankoop van ABZ was
4
KENNIS NO 1 MAART 2005
de combinatie van branchekennis en het vermogen dit alles te vertalen naar ICT-toepassingen die branchebreed kunnen worden toegepast. De Audalet-rekenstandaard en het rekenprogramma A-Letsel zijn hiervan voorbeelden. De toegevoegde waarde van dit soort diensten voor de gebruiker zit hem slechts deels in de techniek. Wat de Audalet-rekenstandaard uniek maakt, is de acceptatie ervan door de branche. Dit is tevens het onderscheid met alternatieve rekenmodellen, die doorgaans voor minstens één van de betrokken partijen uit verdachte hoek komen. De techniek is een middel; het draagvlak zorgt ervoor dat discussies op dossierniveau beperkt kunnen blijven tot de uitgangspunten van een berekening. De snellere doorlooptijd van dossiers die hiermee bereikt wordt, komt aan alle betrokkenen ten goede. Financieel, maar ook emotioneel. Zowel de verzekeraar als het slachtoffer kunnen hierdoor een zaak immers eerder afsluiten. Met de overname door ADP is voor ABZ een eind gekomen aan de aandeelhoudersband met de grote verzekeraars. Voor de Audaletrekenstandaard heeft dit het voordeel dat de schijn van partijdigheid die de verbondenheid met zich meebracht, is beëindigd. Ander voordeel is dat ABZ als onderdeel van een financieel krachtig internationaal concern veel minder gevoelig is voor economische schommelingen. Voor wat betreft de kwaliteit en de neutraliteit van de rekenstandaard is de situatie door de overname niet veranderd. De inhoud van de Audalet-standaard wordt immers niet bepaald door de aandeelhouders, maar door een onafhankelijk College van Advies. Hierin hebben zo’n 20 deskundigen uit de letselschadebranche zitting. Vertegenwoordigers van WA-verzekeraars en belangenbehartigers van slachtoffers zijn hierin gelijk zijn vertegenwoordigd. De onafhankelijkheid van het College van Advies is essentieel voor de waarde van de rekenstandaard. En daarmee dus daarmee evenzeer voor ABZ, en in het verlengde hiervan ADP. Een marktstandaard heeft immers alleen dan bestaansrecht als zij breed wordt gedragen. Wat alleen gebeurt als zij deugt.
PIV-Overeenkomst Buitengerechtelijke Kosten Na een lange voorbereiding is het PIV project Buitengerechtelijke Kosten afgerond. In samenspraak met verzekeraars en belangenbehartigers is gezocht naar een normering die de steeds terugkerende discussie over de omvang van de kosten van buitengerechtelijke bijstand overbodig maakt. Het onderzoek heeft geleid tot de conclusie dat er samenhang is tussen de schadesom en de kosten. Die samenhang kan met een formule worden berekend. Dit is weergegeven in een tabel die kan worden teruggevonden onder de rekenmodules van het voor de leden toegankelijke deel van de PIV website. De tabel geldt voor letselzaken die voldoen aan de volgende criteria: • de aansprakelijkheid vormt geen probleem (meer); • WAM, AVP en AVB; • het schadebedrag (uitsluitend de personenschade van benadeelde zelf) ligt tussen e 500,- en e 45.000,-. De tabel geldt niet voor: • medische aansprakelijkheid en beroepsziekten; • zaken met een belang dat kleiner is dan e 500,-; • zaken met een belang dat groter is dan e 45.000,-; • medische verschotten; • kosten van andere deskundigen en van actuariële berekeningen; • extra kosten vanwege activiteiten die betrekking hebben tot reïntegratie; • kosten die betrekking hebben op het oplossen van de aansprakelijkheidsvraag; • kosten die voortvloeien uit overschrijding van termijnen (bedrijfsregeling 15, NPP-richtlijnen) waardoor de belangenbehartiger extra werkzaamheden moet doen; • kosten die voortvloeien uit het innemen van een onjuist standpunt door de verzekeraar waardoor de belangenbehartiger extra werkzaamheden moet doen. Met deze tabel lijkt er enige normering te zijn bereikt hoewel een aantal zaken nog niet is geregeld. Er zal (voorlopig?) nog
wel discussie blijven bestaan over de vergoeding van kosten die voortvloeien uit de schuldvraagdiscussie, reïntegratiebegeleiding, termijnbewaking en standpuntinnamen door verzekeraars. Het is de bedoeling dat de verzekeraar de buitengerechtelijke kosten betaalt binnen drie weken na ontvangst van de declaratie. De definitieve afrekening gebeurt nadat de eindregeling tot stand is gekomen. Indien aan de hand van de tabel blijkt dat er te weinig is betaald dan vult de verzekeraar aan tot het tabelbedrag. In het andere geval betaalt de belangenbehartiger het teveel betaalde terug. In zaken waar het belang groter is dan e 45.000,- en waarin de aansprakelijkheid vast staat hanteert de verzekeraar dezelfde snelheid van betalen als hiervoor genoemd. Pas achteraf wordt de redelijkheid van de kosten getoetst op basis van art. 6:96 BW. Een aantal verzekeraars zal de tabel hanteren en inmiddels doen de meeste bureaus die zijn aangesloten bij de Nationale Letseltelefoon ook mee. Andere belangenbehartigers kunnen zich aanmelden bij het PIV om als deelnemer aan de PIVOvereenkomst te worden geregistreerd. Op individuele basis kunnen verzekeraars dan contact opnemen met nieuwe deelnemers om een overeenkomst te sluiten. Het zijn steeds bilaterale overeenkomsten waarbij het PIV coördineert en registreert. Er zal jaarlijks een evaluatie plaatsvinden. De overeenkomst is 1 november 2004 van kracht geworden en de bedragen worden jaarlijks bijgesteld aan de hand van de looninflatie. Ter illustratie: per 01-11-2004 wordt aan een schade van e 500,een bedrag BGK (inclusief BTW) gekoppeld van e 714,- (per 1 januari 2005 blijft dit e 714,-). Voor een schade van e 45.000,geldt een kostenvergoeding van e 5.950,- (per 1 januari 2005 wordt dit: e 6.069,-). Bob Rodenburg
KENNIS NO 1 MAART 2005
5
Normering buitengerechtelijke Wanneer we ons de NIS-bijeenkomst van 6 januari herinneren, dan weten we nog we dat we toen op een levendige wijze hebben gediscussieerd over de knelpunten die we in ons werk, de regeling van letselschade, vaak tegenkomen. In zijn inleiding, en ook conclusie, gaf Wim Weterings aan dat het grootste oplossingsbereik is te vinden in enerzijds normering, zowel materiële als procedurele, en anderzijds een effectievere/snellere geschiloplossing.
Normering Hoewel natuurlijk elke zaak per definitie uniek behoort te zijn, zijn er in de afwikkeling grote overeenkomsten te vinden en zien we daar vaak terugkerende knelpunten. Om een zaak af te wikkelen moet er veel gediscussieerd worden over dezelfde items, met dezelfde argumenten en leidend tot uiteindelijk grotendeels dezelfde uitkomsten. Het ligt hier dan ook voor de hand om na te gaan of deze discussies niet kunnen worden kortgesloten door (delen van) het traject vast te leggen. Dat betekent dan in de praktijk dat de partijen, in vergelijkbare situaties die aan een aantal omschreven criteria voldoen, op een vooraf afgesproken wijze zullen handelen. We spreken dan van normering. Normering is in een aantal gevallen al met succes ingevoerd. De, onlangs tijdens het LSA symposium nog maar eens nadrukkelijk onder de aandacht van de advocaten gebrachte, NPP richtlijnen terzake de bijkomende kosten van een ziekenhuisopname, de reiskosten en inmiddels ook de huishoudelijke hulp maken de schaderegeling eenvoudiger. Een bijkomend voordeel voor de betrokkenen is weer dat deze richtlijnen alleen al door hun aard, om immers draagvlak te krijgen, niet bepaald karig zijn opgesteld en tegelijk de mogelijkheid bieden om, wanneer de praktische situatie daar toch nog aanleiding voor geeft, naar boven toe af te wijken. De geluiden over de a.s. richtlijn terzake de zelfwerkzaamheid geven tenslotte de indruk dat er soms wel eens erg royaal schadevergoeding moet worden toegekend, maar laten we eerst maar eens de praktijk afwachten voordat we conclusies hierover trekken.
6
KENNIS NO 1 MAART 2005
Als we het dan toch hebben over vaak terugkerende geschilpunten, dan kunnen we niet om de buitengerechtelijke kosten heen. Vanaf de invoering van de regeling terzake de buitengerechtelijke kosten, eerst op basis van jurisprudentie (LondonLancashire-, ook wel Drenth-arrest), hebben deze kosten zich mogen verheugen in een oplopende belangstelling. Zodra bekend werd dat deze kosten als onderdeel van de schade verhaalbaar waren, heeft dit tot een grote opleving in de advocatuur geleid. Hoewel de letselschaderegeling in eerste instantie een traject behelst dat door specialisten in onderling overleg dient te worden afgelegd waarbij, ingeval er juridisch onoverkoombare verschillen van mening ontstaan en de hulp van de rechter moet worden ingeroepen, de advocatuur gezien het procesmonopolie zou moeten worden ingeschakeld in het kader van de procedure, heeft de advocatuur de mogelijkheid aangegrepen om hun werkzaamheden uit te breiden tot ook het bemiddelingswerk. Uiteraard, en dat is wel merkwaardig, op basis van het volle advocatentarief in plaats van het tarief dat zou passen bij een gespecialiseerd bureau. Tot op de dag van vandaag bestaat er dat significante verschil in tarieven tussen gespecialiseerde bureaus en advocaten.
Teveel energie in discussies De discussies over de hoogte van de in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten blijken in de praktijk veel van de voor de regeling van een letselschade beschikbare energie op te slurpen. Soms zelfs in die mate, dat gevreesd wordt dat de belangen van de betrokkene, het slachtoffer om wie het eigenlijk gaat, ondergeschikt worden aan de discussie over de kosten. We kennen allemaal wel zaken die om deze reden ontspoord zijn. Het heeft dan ook altijd voor de hand gelegen dat gezocht zou gaan worden naar een manier om deze discussies te voorkomen. Nu ligt het niet eenvoudig. Wanneer het gaat om een normering van de buitengerechtelijke kosten, want daar praten we hier over, dan roept dat veel vragen op die even zovele antwoorden behoeven.
kosten op de rails Niet alleen "materiële" zaken, zoals de vraag of de vergoeding dan toereikend zal zijn, maar ook principiële aspecten komen naar voren. Daarom is een dergelijke overeenkomst niet in een paar bijeenkomsten op te stellen. Niet alleen moet de oplossing van soms tegengestelde belangen in de regeling verwerkt worden, de overeenkomst moet ook nog zodanig zijn opgesteld dat deze een voldoende draagvlak kan vinden bij zowel verzekeraars als belangenbehartigers. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het traject enkele jaren besloeg, waarin het PIV namens de verzekeraars en de Nationale LetselTelefoon (NLT) namens de belangenbehartigers intensief overleg voerden. Vanaf 1 november 2004 is de PIV-Overeenkomst Buitengerechtelijke Kosten een feit. Samen met de NLT is een concept uitgewerkt dat vervolgens aan de markt is voorgelegd en dat heeft geresulteerd in een groot aantal overeenkomsten tussen verzekeraars en schaderegelingsbureaus. Ook van de zijde van de advocatuur is inmiddels belangstelling getoond. De LSA heeft haar leden de keus gelaten door een neutraal advies te geven. In ieder geval valt hieruit af te leiden dan er van principiële bezwaren tegen deze normering geen sprake is. Daarnaast heeft de NLT, als ketenpartner van Slachtofferhulp Nederland, vooraf de regeling nog aan Slachtofferhulp voorgelegd en heeft Slachtofferhulp Nederland aangegeven dat de regeling in het belang van de slachtoffers kan zijn. Aan de overeenkomst zitten veel aspecten. Het gaat niet uitsluitend om de staffel (tabel die verband legt tussen de hoogte van de persoonlijke schade en de BGK) maar om een totaal van afspraken die zich uitstrekken tot de totale schaderegeling. De NLT heeft de gelegenheid van zijn gastheerschap voor de NIS bijeenkomst van 7 april (Avifauna, Alphen aan den Rijn, geef u tijdig op!) aangegrepen om de PIV-Overeenkomst Buitengerechtelijke Kosten te presenteren. Namens het PIV zal Theo Kremer, direkteur van het PIV, een beschouwing geven op de overeenkomst en ik zal, als voorzitter van de NLT de regeling van die zijde toelichten. Overigens elders in deze uitgave vindt u meer informatie over de inhoud van de regeling. U bent van harte welkom. Hans Noordsij
KENNIS NO 1 MAART 2005
7
Weergave Persbericht Europrotector en Benelux werken samen op gebied van letselschaderegeling allochtone bevolkingsgroepen
letselschaderegeling betrokken blijven, met name om eventuele culturele en taalproblemen te voorkomen.
Rijswijk, 25 januari 2005
HAK International heeft de procedure gestart om de naam als merk te deponeren. De adresgegevens zijn:
Op 15 december 2004 hebben de heer Ethem Emre van Benelux International Claim Services BV te Roosendaal en de heren mr. Richard Tijink en mr. Paul Schillings van Europrotector BV te Rijswijk, een samenwerkingsovereenkomst getekend. De bedrijven gaan als HAK International diensten op het gebied van letselschaderegeling aanbieden aan de Turkse en Marokkaanse gemeenschap in Nederland. ‘HAK’ staat zowel in het Arabisch als in het Turks voor ‘recht’. Benelux is een internationaal schaderegelingsbureau, dat zich met name richt op de markten in Turkije, Marokko en de Balkanlanden. De medewerkers en leiding van Benelux zijn zelf van allochtone afkomst. Europrotector houdt zich bezig met rechtsbijstand en verhaal op het gebied van letselschade in binnen- en buitenland. Binnen het samenwerkingsverband neemt Europrotector de letselschadereling voor genoemde bevolkingsgroepen ter hand. De eerste contacten van slachtoffers met HAK International lopen via medewerkers van Benelux, zodat zij geen taalproblemen ondervinden en het eerste contact laagdrempelig is. De medewerkers van Benelux zullen indien nodig bij de
8
KENNIS NO 1 MAART 2005
HAK International Nieuwe Markt 65 A 4700 AD Roosendaal
Tel: 0165 39 15 65 Fax: 0165 39 19 67 www.HAK-int.com
Europrotector maakt deel uit van de internationale schaderegelingsgroep Van Ameyde. Op het gebied van internationale letselschaderegeling werkt Europrotector al geruime tijd samen met Benelux, met name voor schade die Nederlandse slachtoffers lijden in Turkije, Marokko en de Balkanlanden. Voor vragen over HAK International en Europrotector kunt u terecht bij: mr. Paul (H.M.P.) Schillings Europrotector bv Tel. 070 413 76 15
[email protected] Foto van links naar rechts: Ethem Emre, Richard Tijink en Paul Schillings.
Auto versus bromfietser: omkeringsregel en eigen schuld (Hoge Raad d.d. 24-09-2004, RvdW 2004, 110)
Op 27 juni 1998 reden bromfietser Stam en automobilist Lok elkaar tegemoet op een weg waar de maximum snelheid 80 km/uur was. De weg was 3,7 tot 3,8 meter breed en niet voorzien van een middenstreep. Het uitzicht was beperkt door enkele bochten en de bermen waren onverhard. De auto (Nissan Patrol) was inclusief spiegels circa 2 meter breed en aan de auto was een ruim 5 meter lange aanhangwagen gekoppeld welke 1,8 meter breed was. Stam reed circa 45 km/uur en Lok voerde een snelheid van maximaal 70 km/uur. Stam reed door een bocht en bleef op het midden van de weg rijden. Lok zag dit en week uit naar rechts. Toen hij zag dat de bromfietser niet reageerde stuurde hij zijn auto de berm in, zodanig dat de rechterwielen van de auto en van de aanhanger door de berm reden. Pas toen de bromfietser op circa 10 meter was genaderd maakte deze een stuurbeweging naar rechts. Desondanks raakten beide weggebruikers elkaar: de bromfietser reed tegen de linkerzijkant van de aanhanger. Door deze aanrijding raakte Stam ernstig gewond met blijvende gevolgen (dwarslaesie). Hij stelde Lok en diens verzekeraar aansprakelijk doch die wezen aansprakelijkheid van de hand. Een procedure volgde en Stam procedeerde samen met zijn zorgverzekeraar, ieder voor hun eigen schade. Stam verweet Lok dat hij zijn snelheid niet aanpaste toen hij de bromfietser zag naderen, en dat hij geen waarschuwingen heeft afgegeven door middel of licht of geluid. Verder werd hem verweten dat hij niet voldoende rechts had gehouden. Lok voerde aan dat Stam midden op de weg reed en niet oplette, terwijl Lok naar rechts was uitgeweken en had geprobeerd te anticiperen op de hem naderende bromfiets. De rechtbank wees de vordering van Stam af doch het hof vernietigde dit vonnis en wees de vordering voor 75% toe. Het hof overwoog onder meer dat de automobilist zijn snelheid onvoldoende had aangepast aan de omstandigheden (flauwe bochten met daardoor belemmerend zicht). Zelfs wanneer hij 55 km/uur zou hebben gereden was dit nog te snel geweest. Door deze hoge snelheid was het voor Lok niet meer mogelijk
om op de naderende bromfiets anders te reageren dan alleen gas terugnemen en uit te wijken. Verder had Lok met licht- of geluidsignalen moeten waarschuwen. Het hof neemt aan dat Lok onvoldoende tijd had om te remmen voordat hij naar rechts uitweek. Het verkeersgedrag van de automobilist werd door het hof als gevaarzettend en derhalve als onrechtmatig betiteld. Onder toepassing van de omkeringsregel oordeelde het hof dat het vereiste causaal verband tussen de rijwijze van Lok en het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade vast stond. De eigen schuld van Stam waardeerde het hof op 50% zodat de vordering van de zorgverzekeraar voor 50% werd toegekend. Met hantering van de billijkheidscorrectie kwam het hof tot een korting van 25% ten aanzien van de particuliere schade van Stam. Bij de Hoge Raad bepleitte Lok (onder andere) dat het hof de omkeringsregel onterecht had toegepast. De door het hof geformuleerde zorgvuldigheidsnorm strekte niet ter voorkoming van een specifiek gevaar omdat niet aannemelijk is gemaakt dat een specifiek gevaar zich hier heeft verwezenlijkt. De Hoge Raad zag dit anders. De door Lok overtreden norm is dat een weggebruiker zijn snelheid dient aan te passen aan de concrete omstandigheden. Deze uit art. 5 WVW 1994 in samenhang met art. 19 RVV 1990 voortvloeiende norm strekt ter voorkoming van een specifiek gevaar, te weten het gevaar dat zich een verkeersongeval voordoet. Het hof paste de omkeringsregel terecht toe. Dit in combinatie met het feit dat niet is gesteld noch gebleken dat het ongeval zich ook zonder het gevaarzettend handelen van Lok zou hebben voorgedaan kwam het causaal verband vast te staan. De bezwaren tegen de causaliteitsafweging en tegen de billijkheidscorrectie kunnen in cassatie niet worden getoetst omdat zij teveel samenhangen met de feitelijke waardering. De Hoge Raad liet het arrest van het hof in stand.
KENNIS NO 1 MAART 2005
9
Impressies van het 16e LSA-symposium
“Waarheidsvinding en Privacy” Een LSA-symposium is om meerdere redenen een bezoek waard. Zo ook het op 28 januari gehouden symposium met de titel “Waarheidsvinding en Privacy” De locatie, het Kurhaus in Scheveningen, is betoverend terwijl de aankleding en verzorging van de dag ronduit goed is te noemen.
Het is een gelegenheid om ofwel collega’s te ontmoeten die je al lange tijd niet hebt gezien ofwel collega’s die je vaker treft eens in een andere omgeving tegen te komen. De z.g. “netwerk-funktie” van de dag is evident. Dat viel me al op in de korte periode tussen de ontvangstkoffie en de aanvang van de dag. Iedereen, en ik betrapte mezelf hier ook op, was druk doende om de in de syllabus opgenomen deelnemerslijst door te lopen. Het programma verliep goed. Eigenlijk was ik een beetje bang dat het, gezien het onderwerp, zou uitdraaien op de eerder gevoerde, wat ordinaire, discussie welke gegevens het slachtoffer moet verstrekken en welke deze mag achterhouden. Bij deze discussies staat dan het, in sommige kringen, obligate wantrouwen ten opzichte van de verzekeraar, die immers alles wil weten om er vervolgens misbruik van te maken, voorop.
Relevantie van informatie is bepalend Gelukkig bespeurde ik hier als rode draad een gegeven dat door iedereen wordt gedragen, namelijk de relevantie van de gegevens voor de beoordeling van de schadeclaim. Bij sommige gegevens is dat evident, denk aan de vele vormen van pré-dispositie, bij andere minder, maar dat zal dan later ook wel blijken, zo was de gedachte.
10
KENNIS NO 1 MAART 2005
Niet geheel ten onrechte werd daarnaast aangevoerd dat het slachtoffer zelf, wanneer het erom gaat om zijn claim te onderbouwen, niet terughoudend is met privacy-gegevens, denk aan verstoorde (werk)verhoudingen of zelfs sexuele problemen als gevolg van het ongeval. Het begrip waarheidsvinding blijkt aanleiding te kunnen geven tot vele benaderingen. De dagvoorzitter mr. D.H.M. Peeperkorn begon met een citaat uit Amerika. “De waarheid ligt op de bodem van een bodemloze put”. Vervolgens kennen we het beginsel van “volledige” schadevergoeding, waartegenover je dan kunt stellen dat je dan ook over alle van belang zijnde informatie moet kunnen beschikken. De wijze van het verkrijgen van de informatie kan een rol spelen, vergelijk in het strafrecht het onrechtmatig verkregen bewijs. Het, geheel in de sfeer van de lokatie als “fishing expedition” omschreven, gedrag van verzekeraars die op zoek gingen om het zoeken zelf, werd afgekeurd. De sprekers benaderden het onderwerp vanuit diverse invalshoeken, variërend van de vraag naar wat waarheid nu eigenlijk is, het omgaan met privacybelangen in het letselschadeproces, de rol van de rechter in het kader van de waarheidsvinding (leidend of lijdend?) de betrokkenheid van de overheid bij het letselschadeproces tot het perspectief van de verzekeraars. Het waren beluisterenswaardige verhalen die het onderwerp kleur gaven. Zoals te verwachten kwam in het verhaal over de betrokkenheid van de overheid bij de letselschaderegeling het verbod
van Minister Donner voor de proef met no cure no pay ter sprake. Ik zal hier, na al mijn eerdere, al niet nagekomen, beloftes om hierover er het zwijgen toe te doen, niet inhoudelijk op ingaan. Ik kan het echter niet laten om op te merken dat wederom het argument van de verlaging van de drempel tot de rechtshulp werd genoemd. Voorbijgegaan wordt aan de praktijk van zeer ervaren letselschadebureaus die in voorkomende gevallen, dat zullen er relatief gezien erg weinig zijn, no cure no pay is er immers alleen verdedigbaar in heel speciale gevallen, het kostenrisico in een procedure willen dragen, terwijl de advocaat vervolgens op, zonodig door het letselschadebureau betaald, uurtarief de procedure kan voeren, zoals al zo vaak gebeurt. Ik heb dit, in dit hol van de leeuw, in het vragenuurtje naar voren gebracht maar zoals verwacht was slechts hoongelach mijn deel. Het is natuurlijk van en voor de advocaten. Ik wil in dit opzicht besluiten met een in de wandelgangen opgevangen opmerking over de lezing van Theo Kremer, die in de ogen van de betreffende advocaat demagogisch had opgetreden. Dit nadat hij in een tamelijk direct, maar voorzien van de nodige door de zaal gewaardeerde humor, betoog een aantal kritische kanttekeningen had geplaatst bij de opstelling van (sommige) advocaten. Mijn conclusie over de dag, zeer geslaagd, goed voor de contacten en met inhoudelijke raakvlakken met de letselschaderegeling. Oh ja, ook punten voor het Nivre! Hans Noordsij
KENNIS NO 1 MAART 2005
11
Effectieve maatregelen ter voorkoming van RSI onduidelijk Recent is een rapport verschenen van de hand van mevrouw dr. B.M. Blatter van TNO Arbeid, getiteld: ‘RSI-maatregelen: preventie, behandeling en reïntegratie’ Het betreft hier een onderzoek verricht in opdracht van de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Aanleiding voor het onderzoek was het rapport van de Gezondheidsraad, dat in 2000 concludeerde dat wetenschappelijke onderbouwing van de effectiviteit van preventieve, curatieve en reïntegratiemaatregelen voor RSI grotendeels ontbreekt. Immers, om RSI te kunnen voorkomen of aan te pakken, zal bekend moeten zijn voor werkgevers, werknemers en behandelaars welke aanpak effectief is. Dat was dus de belangrijkste reden voor de eerder genoemde ministeries om dit onderzoek te laten verrichten. Door de onderzoekers wordt onder meer geconcludeerd dat er nog steeds weinig goed onderzoek is uitgevoerd naar de effectiviteit van RSI-maatregelen. Hierdoor is het óók anno 2005 nog steeds niet mogelijk om voor preventieve maatregelen, behandelingen en reïntegratie effectieve methoden aan te wijzen. Het voert vanzelfsprekend te ver om op deze plaats uitgebreid in te gaan op de onderzoeksmethoden van deze studiegroep van TNO Arbeid. Wel komt uit het rapport onder meer naar voren dat er een ‘Top drie’ van veelbelovende preventieve maatregelen en een ‘Top drie’ van veelbelovende behandelingen en reïntegratiemethoden kan worden samengesteld, waarnaar volgens de studiegroep nog nader onderzoek moet worden verricht.
Top drie preventieve maatregelen 1. Pauzesoftware bij beeldschermwerkers, als maatregel op het terrein van werk-rusttijden bij beeldscherm- en ander werk. 2. Alternatieve invoer- en aanwijsmiddelen, als maatregel op het gebied van gereedschap, apparatuur en materialen bij beeldschermwerkers. 3. Maatregelen op het terrein van werktaken, werkprocessen en werkdruk bij beeldscherm- en ander werk, omdat deze de risicofactoren bij de bron aanpakken. Verder is er door de onderzoekers ook een ‘Top 3’ van behandelingen en reïntegratiemaatregelen opgesteld, die in hun optiek veelbelovend zijn en waarnaar een evaluatieonderzoek gerechtvaardigd is.
12
KENNIS NO 1 MAART 2005
Top drie behandelingen en reïntegratiemethoden 1. Oefentherapie door een fysiotherapeut of een oefentherapeut. 2. Multidisciplinaire reïntegratieprogramma’s van reïntegratiebedrijven. 3. Werk(plek)aanpassingen, geïmplementeerd volgens de participatieve methode. De studiegroep merkt op dat de hierboven genoemde opsommingen veelbelovend lijken te zijn en mogelijk effectief. Er moet dus nader onderzoek komen. Probleem zal echter zijn dat dit qua financiering wel eens op problemen zou kunnen stuiten. Naar het schijnt lijkt de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de heer H.A.L. van Hoof) bereid te zijn een van de onderzoeksprioriteiten, zoals hierboven genoemd, te financieren. Daarnaast is hij van mening dat de onderzoeksinstituten en universiteiten voor het uitzoeken van dit soort onderzoeken zelf moeten zoeken naar alternatieve mogelijkheden voor financiering. Samenvattend kan dus worden gesteld dat op basis van dit onderzoeksrapport, alsook het rapport van de Gezondheidsraad van 2000, geconcludeerd kan worden dat het nog steeds onvoldoende duidelijk is welke (preventieve) maatregelen door een werkgever (hadden) moeten worden genomen om zijn werknemers te beschermen tegen de risico’s van RSI. Ik ben van mening dat met dit onderzoeksrapport, alsook met het eerdere rapport van de Gezondheidsraad in de hand kan worden betoogd dat de werkgever in alle redelijkheid toch weinig kan worden verweten, wanneer hij ook heden ten dage nog onvoldoende kennis stelt te hebben van de effectiviteit van te nemen maatregelen ter voorkoming en/of bestrijding van RSI-gerelateerde aandoeningen. Voorts stellen de onderzoekers in hun verslag dat er aanwijzingen bestaan dat de factoren die de prognose van RSI beïnvloeden zowel zijn gelegen op ergonomisch, psychosociaal als persoonlijk gebied. Omdat er echter beperkte gegevens beschikbaar zijn over bijvoorbeeld persoonsgebonden risicofactoren (zoals persoonlijkheid, perfectionisme, sportbeoefening en beweging), lijkt het volgens de onderzoekers van belang om toekomstige epidemiologisch longitudinaal onderzoek naar risicofactoren vooral op deze factoren te richten. Een afschrift van het volledige en uiterst lezenswaardig onderzoek is bij ondergetekende opvraagbaar. Bert Groote, letselschade-expert en arbeidsdeskundige
Grote bedrijven actief met arbeidsomstandigheden (persbericht Min. SZW d.d. 23-12-2004) Ondernemingen met meer dan 200 werknemers zijn over het algemeen vrij actief op het gebied van arbeidsomstandigheden. Een aanzienlijk deel van deze bedrijven lijkt meer aan arbobeleid te doen dan wettelijk wordt voorgeschreven. Dit blijkt uit het rapport ‘Arbobeleid of preventiecultuur?’ van Research voor Beleid dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangeboden aan de Tweede Kamer. Het rapport geeft inzicht in de manier waarop grote ondernemingen omgaan met arbeidsomstandigheden. Voor het rapport zijn 150 grote bedrijven geënquêteerd. Vrijwel alle ondervraagden (92%) noemen de gezondheid en het behoud van hun werknemers de belangrijkste redenen voor het voeren van arbobeleid. Verder spelen verplichtingen op grond van wetgeving of CAO (36%) en economische motieven (23%) een belangrijke rol. In 85% van de grote ondernemingen is een arbocoördinator of een afdeling personeelszaken betrokken bij het arbobeleid. Verder houdt bij ongeveer de helft van de bedrijven de ondernemingsraad, een speciale arbocommissie of in iets mindere mate de directie zich bezig met arbeidsomstandigheden. Een grote meerderheid van de ondervraagden (83%) heeft beleid ontwikkeld om problemen door werkhouding, repeterende bewegingen en beeldschermgebruik te voorkomen. Ruim driekwart
heeft maatregelen genomen om ongewenste omgangsvormen tegen te gaan. Verder bestrijdt ruim de helft van de bedrijven zwaar en gevaarlijk werk, lawaai, gevaarlijke stoffen en werkdruk. Vrijwel alle ondervraagde bedrijven geven voorlichting over arbeidsomstandigheden aan nieuwe medewerkers. Bijna alle werkgevers registreren bedrijfsongevallen en ongeveer driekwart houdt ook de bijna-ongevallen bij. Deze informatie wordt vaak gebruikt bij maatregelen om nieuwe risico’s tegen te gaan. Meer dan driekwart van de ondervraagde bedrijven heeft maatregelen genomen om een gezonde leefwijze van werknemers te bevorderen. Zo worden onder meer cursussen gegeven om mensen te laten stoppen met roken of een gezonde werkhouding aan te leren. Ook lichaamsbeweging en de deelname aan sport worden gestimuleerd. Uit het onderzoek komt een beeld naar voren van bedrijven die over het algemeen het interne arbobeleid actief ter hand nemen en daar ook een goed toegeruste interne organisatie voor hebben. Zoals aangegeven in de onlangs aan de Sociaal-Economische Raad voorgelegde adviesaanvraag voor een nieuwe Arbowet, vindt de staatsecretaris dat de overheid zich terughoudender moet opstellen tegenover deze bedrijven. Leidraad moet zijn dat stevig wordt geïnspecteerd bij hoge risico’s en bij bedrijven waar weinig wordt gedaan aan naleving van de regels, terwijl beperkt wordt gecontroleerd waar sprake is van lage risico’s.
KENNIS NO 1 MAART 2005
13
Voorlopig deskundigenbericht en verstrekking patiëntenkaart (Hoge Raad d.d. 24-09-2004, RvdW 2004, 110)
Op 8 april 2002 heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij voetgangster X en een automobilist betrokken waren. De auto is bij Winterthur verzekerd. X is onder medische behandeling gekomen en van deze onderzoeken heeft X brieven dan wel verslagen overgelegd. Winterthur wenst duidelijkheid te verkrijgen omtrent de thans bij X bestaande en gestelde beperkingen en het door haar gestelde causale verband tussen het ontstaan van deze beperkingen en het ongeval. Winterthur stelt dat de deskundigen die X tot nu toe heeft ingeschakeld - en dus als partijdeskundigen moeten worden aangemerkt - zich bij de door hen verrichte onderzoeken vrijwel geheel op de anamnese van X hebben gebaseerd en nauwelijks op zelfstandig onderzoek. De conclusies van deze deskundigen zijn onvoldoende gemotiveerd en sluiten niet aan bij de overige inhoud van hun rapporten, aldus Winterthur. Voorts blijkt uit het verslag van een van de behandelaars dat X na de aanrijding nog een aanrijding met een boom en een aanrijding met een fietser heeft gehad. Een onafhankelijke medische expertise door een neuroloog is volgens Winterthur dan ook noodzakelijk. Voorts stelt Winterthur dat van X mag worden verwacht dat zij de medische stukken van zowel vóór als na het ongeval in de procedure brengt en deze ook aan de medisch adviseur van Winterthur verstrekt. Er is immers geen onderzoek gedaan naar de medische voorgeschiedenis van X en die is in het kader van de schaderegeling van evident belang. Mede omdat er aanwijzingen zijn van een potentieel relevante medische voorgeschiedenis en bovendien noch Winterthur, noch de door X geraadpleegde partij-deskundigen over deze gegevens hebben kunnen beschikken. X verzet zich niet tegen het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek door een neuroloog op zichzelf, maar zij heeft wel de volgende bezwaren: • zij heeft ernstige bezwaren tegen de benoeming van de door Winterthur voorgestelde deskundigen, omdat ze zonder enige uitzondering een zeer negatief beeld schetsen van letselschadepatiënten.
14
KENNIS NO 1 MAART 2005
• X heeft bezwaren tegen de overlegging van de volledige patiëntenkaart aan de medisch adviseur van Winterthur. Teneinde haar recht op privacy te waarborgen dient aan de deskundige slechts die informatie te worden verstrekt uit het verleden van X die van dezelfde aard is als de na het ongeval ontwikkelde klachten. De deskundige moet beoordelen wat relevant is. • X heeft diverse bezwaren tegen de door Winterthur voorgestelde vraagstelling aangevoerd. Zij stelt van haar kant de “GAV-vraagstelling” voor. X doet verder een eigen verzoek aan de rechtbank om, naast de neurologische expertise, een orthopedisch onderzoek te bevelen. Winterthur stemt hiermee in. Bij de beantwoording van de vraag welke opvatting van partijen in dit geval de juiste is, komt het aan op een belangenafweging tussen de processuele belangen van beide partijen die worden beschermd door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), kort gezegd het recht op een eerlijk proces, en de individuele privacybelangen van X die worden beschermd door artikel 8 EVRM; het recht op respect voor ieder privé-leven. Winterthur kan, nu partijen vóór het ongeval geen rechtens relevante relatie met elkaar onderhielden, zonder informatie van X niet beoordelen of er medische informatie over X is uit de periode vóór het ongeval die relevant is voor de afwikkeling van de schade. Een en ander betekent dat Winterthur aan artikel 6 EVRM in beginsel het recht kan ontlenen dat haar medisch adviseur kennis kan nemen van medische informatie omtrent X uit de periode vóór het ongeval. Dit recht is echter niet absoluut. Nu X zich beroept op privacy-schending in geval van verstrekking van die informatie, moet worden onderzocht of X wordt beschermd door artikel 8 EVRM tegen de aanspraak van Winterthur op kennisneming van medische informatie omtrent X uit de periode vóór het ongeval. Indien X tegen haar wil wordt verplicht mee te werken aan verstrekking van de gevraagde medische informatie kan er sprake zijn van een inbreuk op de geestelijke of lichamelijke integriteit van X (en daarmee van een schending van artikel 8, lid 1, EVRM). Van schending is echter geen sprake indien de privacy-inbreuk door het voorlopig deskundigenonderzoek noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De eventuele voorrang van het privacybelang van X mag er niet toe leiden dat de procedure niet meer zou voldoen aan de eisen van artikel 6 EVRM. Op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de rechter geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid om een partij te gelasten bepaalde stukken over te leggen. Daarom zal indien het verzoek van Winterthur niet wordt gehonoreerd van schending van artikel 6 EVRM geen sprake zijn. Indien in de procedure waarin het voorlopig deskundigenonderzoek tot stand komt partijen niet zoveel mogelijk in een processueel gelijkwaardige positie verkeren en in de gelegenheid geraken hun standpunt omtrent de schadevaststelling zoveel mogelijk gelijkwaardig te onderbouwen, wordt ernstig afbreuk gedaan aan de strekking van het voorlopig deskundigenonderzoek. De ratio hiervan is dat zoveel mogelijk wordt gewaarborgd dat het voorlopig deskundigenbericht partijen dichterbij de vaststelling van de schade brengt. Indien wordt volstaan met kennisneming door de te benoemen deskundige van de medische informatie omtrent X uit de periode vóór het ongeval, wordt onvoldoende recht gedaan aan de eis dat partijen zoveel mogelijk in een processueel gelijkwaardige positie verkeren. De schade van X zal moeten worden begroot door middel van een vergelijking tussen de situatie van X na het ongeval en de fictieve situatie zonder ongeval. Het belang van Winterthur bij kennisneming van de medische informatie omtrent X uit de periode vóór het ongeval staat dan ook in een redelijke verhouding tot het doel waarvoor de informatie wordt gevraagd. Winterthur heeft bovendien geen ander middel om toegang tot deze informatie te krijgen. X heeft tegenover het belang van Winterthur het belang van de eigen privacybescherming gesteld. Zonder voldoende toelichting (die ontbreekt) is de enkele wens van X om geen medische gegevens uit de periode vóór het ongeval beschikbaar te stellen aan de medisch adviseur van Winterthur onvoldoende om aan dit belang in dit geval doorslaggevende betekenis toe te kennen. Hoezeer ook X aanspraak heeft op privacybescherming, onder deze omstandigheden moet dit belang wijken voor het belang van Winterthur: zij moet zich door haar eigen medisch adviseur kunnen laten voorlichten over de vraag of die gegevens relevantie hebben voor de schadevaststelling.
De rechtbank oordeelt dat X aan de deskundige en aan de medisch adviseur van de wederpartij afschriften dient te verstrekken van op haar betrekking hebbende medische informatie uit de periode vóór en ná het ongeval. Het gaat hierbij om de medische informatie die zich over X bevindt bij haar huisarts en alle andere door haar geraadpleegde artsen. Winterthur heeft als compromis een derde vragenlijst voorgesteld, die overwegend is gebaseerd op een experimentele vraagstelling van de zogenaamde “Interdiscipliniaire Werkgroep Medische Deskundigen”. De raadsman van X heeft ten aanzien van deze vragenlijst opgemerkt dat hij zich hier veel beter in kan vinden. Desondanks heeft X haar eigen vragenlijst gehandhaafd, aangezien de derde vragenlijst erg op de “GAV-vraagstelling” lijkt, aldus X. Zij heeft echter geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen de vragenlijst van Winterthur. De rechtbank zal deze vraagstelling dan ook met geringe aanpassing overnemen. De rechtbank benoemt als onafhankelijk deskundige professor dr W. en hij dient zijn onderzoek zelfstandig te verrichten. Daarbij moet hij partijen in de gelegenheid stellen om opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit zijn schriftelijk bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Tevens zal in dat bericht melding worden gemaakt van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken van partijen. Indien een partij schriftelijk opmerkingen aan de deskundige doet toekomen, verstrekt hij daarvan terstond een afschrift aan de wederpartij. Partijen zijn verplicht mee te werken aan het onderzoek van de deskundige. Omwille van proceseconomische redenen wordt de behandeling van het zelfstandig verzoek van X voor een orthopedische expertise aangehouden tot na de expertise van professor dr. W. Met betrekking tot het verzoek van Winterthur beveelt de rechtbank een onderzoek door professor dr. W., neuroloog p/a Academisch Ziekenhuis VU te Amsterdam en bepaalt dat aan hem de volgende vragen zullen worden voorgelegd: 1. Medisch wetenschappelijke opvattingen a. Bestaan er over het onderwerp van de expertise medischwetenschappelijk uiteenlopende opvattingen? Indien het antwoord op vraag 1.a. bevestigend luidt: b. Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover mogelijk met verwijzing naar literatuur)? >>
KENNIS NO 1 MAART 2005
15
c. Welke is uw eigen opvatting? d. Kunt u aangeven of een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt? e. Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen, kunt u aangeven wat dat oordeel zou zijn geweest? 2. De situatie ná ongeval a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen, en het resultaat van deze behandelingen? b. Wilt u een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van betrokkene op het terrein van uw specialisme vermelden? c. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek? d. Wat is de diagnose op uw vakgebied? e. Indien er sprake is van klachten waarbij geen objectiveerbaar letsel kan worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn? f. Acht u de toestand van betrokkene zodanig stabiel dat een beoordeling van de blijvende gevolgen mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel? g. Indien dit laatste het geval is (belangrijke toekomstige verbetering of verslechtering), kunt u dan aangeven in welke mate en op welke termijn u deze verbetering of verslechtering verwacht en in hoeverre deze verandering gevolgen zal hebben voor de mate van functiestoornis en de beperkingen? 3. De hypothetische situatie zonder ongeval a. Zijn de door u op uw vakgebied geconstateerde klachten en symptomen direct of indirect als ongevalsgevolg te zien, in die zin dat zij er niet zouden zijn geweest als het ongeval zich niet had voorgedaan? b. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven (i) met welke mate van zekerheid, (ii) op welke termijn en (iii) in welke omvang de klachten en symptomen dan zouden zijn ontstaan? 4. Overige aspecten van de hypothetische situatie zonder ongeval Met het oog op de bepaling van de looptijd van eventuele toekomstschade, is van belang te weten of in het medisch
16
KENNIS NO 1 MAART 2005
dossier van betrokkene overigens feiten en omstandigheden voorkomen – ook buiten de huidige klachten en symptomen en/of uw eigen vakgebied gelegen – die aanleiding zouden kunnen geven te veronderstellen dat bij betrokkene ook zonder ongeval op enig moment beperkingen zouden zijn opgetreden op het gebied van de uitoefening van de beroepsactiviteiten of het verrichten van werkzaamheden in en rond de woning. Wilt u, tegen deze achtergrond, een inventarisatie maken van de feiten en omstandigheden uit het medisch dossier van betrokkene die naar uw mening in dit opzicht relevant zijn? 5. Het genezingsproces en de opstelling van de betrokkene daarin a. Welke behandelingen of therapieën op uw vakgebied zijn medisch geïndiceerd voor het letsel van betrokkene? b. Welke van deze behandelingen of therapieën zijn ingesteld en met welk resultaat? c. Indien niet alle medisch geïndiceerde behandelingen of therapieën zijn ingesteld of volledig afgerond, kunt u dan aangeven wat daarvoor de reden is geweest? d. Indien deze reden bestaat uit een weigering van betrokkene om deze behandelingen of therapieën te ondergaan of voort te zetten, kunt u dan aangeven: • in hoeverre behandeling of voortzetting bij betrokkene zou hebben geleid tot een vermindering van de klachten; • in hoeverre deze weigering verband houdt met of kan worden gezien als een uitvloeisel van de persoonlijkheids-structuur van betrokkene of het bij betrokkene bestaande klachtenpatroon. 6. Op welke percentage schat u de blijvende invaliditeit ten gevolge van het ongeval op basis van de AMA-normen (vijfde editie) aangevuld met die van de Nederlandse Vereniging van Neurologen (NOV)? 7.Wilt u (indien van toepassing) een beperkingenprofiel invullen en daarbij (indien van toepassing) een onderscheid maken tussen ongevalgerelateerde en niet ongevalgerelateerde klachten? 8. Hebt u overigens nog opmerkingen die voor de onderhavige zaak van belang kunnen zijn? Zo ja, welke?
Quasimodo Quasimodo, De WAO-herkeuringen zijn in volle gang. Van de 450.000 keuringen van personen < 50 jaar moeten er nu nog ruim 280.000 gedaan worden. De regels zijn aangescherpt dus moet deze, bijna onafzienbare, rij mensen opnieuw door de molen. Kun je bukken, kruipen, knielen, reiken, denken, voelen, praten, druk van buitenaf aan, lopen en staan? Maar blijkbaar ook privacygevoelige informatie waardoor de nodige commotie is ontstaan. Als je de keuringsregels in je voordeel verandert vallen er uiteraard velen uit/af. ’t Is maar waar je de lat legt. Voor een ieder die weer (gedeeltelijk) aan het werk moet, wordt werk gezocht, zei de nieuwslezer……………..Hoezee!! Dat lijkt me geweldig. Betrokken instanties die met je mee zoeken naar werk. Passend of niet, that’s not the question. Misschien kun je wel meewerken in verpleeghuizen of andere sociale taken verrichten waar een schrijnend tekort is aan vrijwilligers. Voor wat, hoort wat. En iedereen kan wel iets. Ook whiplashpatiënten kunnen werken, aldus deskundige insiders. Mag dat niet wat meer op de voorgrond? Politiek is het een gevoelig onderwerp. Daar werf je geen zieltjes mee. Maar een bijdrage leveren aan diezelfde samenleving waarvan je maandelijks je geld krijgt, waarvoor je eerder premie betaalde. Is dat teveel gevraagd?
Column Dan mag je natuurlijk best kijken naar interesses, vaardigheden en kennis. Maar vooruit: doe mee en ga niet achter die geraniums zitten. Daar krijg je alleen maar meer sores van en een dito beroep op de ‘instanties’. Want ook de ziektekosten lopen volledig uit de hand. Maar helaas, in dit landje moet je alles zelf regelen. Doe je dat niet, dan wordt je uitkering gekort. Maar als instanties taken versloffen, hoor je maandenlang niets, totdat er iemand wakker wordt en begint te roepen dat het anders moet. Dan ineens spreekt de Tweede Kamer. Nou, dan luistert de natie aandachtig hoor………..? Trouwens: alle beoordelende gremia/instanties kosten een vermogen! En het geschuif van een probleem van je bordje naar een ander omdat een ander potje moet betalen! De bureaucratie spat ervan af. Er was toch beloofd dat het minder zou worden??? Binnen de academische benadering van het begrip Arbeidsongeschikt wordt het er ook niet fraaier op. Willen we alleen maar van die hoge aantallen af of krijgt de samenleving er ook nog een beetje kwaliteit en respect voor elkaar voor terug. Of keuren we alleen maar parasieten? Oftewel: gaan we nog een beetje zuinig met elkaar om. Of is een mens een (werk)machine, die je, indien hij waardeloos is geworden, afschrijft. Politiek en keuringsinstanties: schaam je diep en dien het volk!!
KENNIS NO 1 MAART 2005
17
Glastuinbouw werkt nog onveilig met bestrijdingsmiddelen (persbericht Min. SZW d.d. 30-11-2004) Ondernemingen in de glastuinbouw besteden te weinig aandacht aan het werken met bestrijdingsmiddelen. Wel zijn de arbeidsomstandigheden in deze sector verbeterd. De Arbeidsinspectie heeft bij een onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in de glastuinbouw bij 150 van de 231 bezochte bedrijven overtredingen geconstateerd. Bij eerder onderzoek was dit bij driekwart van de ondernemingen het geval. In de glastuinbouw (groente- en sierteelt) werken in totaal 39.000 mensen bij meer dan 8.000 bedrijven. Er wordt niet voldoende veilig gewerkt met gewassen die zijn behandeld met bestrijdingsmiddelen, concludeert de Arbeidsinspectie. Werknemers kunnen door onbeschermd te werken tussen recent bespoten gewassen op latere leeftijd ernstige gezondheidsschade oplopen. Ook besteden de ondernemingen te weinig aandacht aan zware lichamelijke belasting van werknemers. Dit kan leiden tot ziekteverzuim en instroom in de WAO. Er wordt inmiddels in de glastuinbouw meer aandacht besteed aan de bescherming van de huid bij het werken in bespoten gewassen. Ook is de branche serieus bezig met het ontwikkelen van instrumenten die de lichamelijke belasting aanmerkelijk moeten gaan verminderen.
18
KENNIS NO 1 MAART 2005
WAO`ers krijgen na herbeoordeling inkomensgarantie van 6 maanden en studerende ex-WAO’ers krijgen langere WW-uitkering (persberichten Min. SZW d.d. 14-12-2004/21-12-2004) Arbeidsongeschikten die door de herbeoordeling die vanaf 01-10-2004 plaatsvindt hun WAO-uitkering gedeeltelijk of geheel kwijtraken, krijgen in bepaalde gevallen recht op een tegemoetkoming. Het gaat om mensen die op het moment van verlaging of intrekking van de uitkering geen of korter dan zes maanden recht hebben op WW. In plaats van WW krijgen deze mensen eenzelfde inkomensvoorziening als WW met een maximumduur van zes maanden. Met deze regeling wil men de betreffende groep de kans geven om zich te oriënteren op de arbeidsmarkt en werk te zoeken. Vanaf 1 oktober 2004 worden alle arbeidsongeschikten die na 1 juli 1954 zijn geboren en die niet onder eerder overgangsrecht vallen, opnieuw beoordeeld. Hierbij wordt volgens strengere criteria gekeken of ze recht hebben op WAO. Uitgangspunt is wat iemand nog wel kan. Het gaat hierbij zowel om mensen met een WAO-uitkering als om mensen met een uitkering op grond van de Wajong of de WAZ. De regeling wordt door het UWV uitgevoerd en loopt tot 1 januari 2009.
Verder heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd dat WAO’ers die als gevolg van de eenmalige herbeoordelingsoperatie geheel of gedeeltelijk in de WW komen tot het einde van die opleiding recht houden op een WW-uitkering wanneer ze scholing volgen. De mogelijkheid om de WW-uitkering bij scholing te verlengen voor arbeidsgehandicapten verdwijnt maar men wil voor WAO’ers die door de herbeoordelingsoperatie in de WW komen een uitzondering maken. Voorwaarde voor de verlenging van de WW-uitkering is wel dat de scholing noodzakelijk is voor het vinden van werk. Bovendien moet de opleiding zo snel mogelijk van start gaan, zodat de verlenging van de uitkering zo beperkt mogelijk blijft. Op 1 oktober 2004 is de herbeoordelingsoperatie van arbeidsongeschikten gestart. Het UWV bekijkt op basis van nieuwe criteria wat iemand met beperkingen door ziekte of handicap wél kan. Dat bepaalt dan de hoogte van de uitkering. Voor deze nieuwe beoordeling worden de komende tweeëneenhalf jaar alle arbeidsongeschikten opgeroepen die op of na 1 juli 1954 zijn geboren en niet horen tot een groep waarvoor bij eerdere wijzigingen in de WAO uitzonderingen zijn gemaakt. Het streven is dat de wet medio 2005 in werking treedt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2005.
KENNIS NO 1 MAART 2005
19
Reisovereenkomst: aansprakelijkheid en schade De toenemende mondigheid en claimbewustheid van mensen komt ook tot uiting binnen het kader van de reisovereenkomst. Men realiseert zich dat men niet hoeft te volstaan met een klacht bij de reisorganisatie. Een schadeclaim als gevolg van een vermeende fout van de reisorganisatie is een reële optie geworden. Maar wanneer is een reisorganisator aansprakelijk en welke schade
lijkheid. De reisorganisator is aansprakelijk als hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de reisovereenkomst. De toerekenbare tekortkoming ziet op de onrechtmatige gedraging van de reisorganisator. Het impliceert een vorm van schuldaansprakelijkheid, waarbij het wel aan de zijde van de reiziger ligt aan te tonen dat de reisorganisator tekort is geschoten. De reisorganisator heeft een disculpatiemogelijkheid. Zij is niet aansprakelijk indien de tekortkoming niet aan haar is toe te rekenen, noch aan de persoon van wiens hulp bij de uitvoering van de overeenkomst gebruikt wordt gemaakt. omdat:
kan binnen dit kader worden geclaimd?
Aansprakelijkheid De wettelijke regeling inzake reisovereenkomsten is neergelegd in de artikelen 500-514 van boek 7 BW (titel 7a). Uitgangspunt is dat de reisorganisator verplicht is de reisovereenkomst uit te voeren overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijze mocht hebben (art. 7: 507.1). Indien de reis niet verloopt overeenkomstig voornoemde verwachtingen is de reisorganisator verplicht de schade te vergoeden (lid 2). Hierin ligt een relevant feit besloten. De verplichting tot vergoeding van de door de reiziger geleden schade vloeit voort uit de niet-nakoming van de reisovereenkomst. Er is met andere woorden sprake van contractuele aansprake-
• de tekortkoming in de uitvoering van de overeenkomst is toe te rekenen aan de reiziger; • de tekortkoming die niet te voorzien was of kan worden opgeheven, is toe te rekenen aan een derde die niet bij de levering van de in de reis begrepen dienst is betrokken, of • de tekortkoming is te wijten aan overmacht dan wel aan een gebeurtenis die de organisator of degene van wiens hulp zij bij de uitvoering van de overeenkomst gebruik maakt met inachtneming van alle mogelijke zorgvuldigheid niet kan voorzien of verhelpen. De reisorganisator is met andere woorden verantwoordelijk voor het handelen en nalaten van personen en organisaties waarvan zij gebruik maakt bij de uitvoering van de reisovereenkomst. Te denken valt aan personen/organisaties die onder de noemer van de reisorganisatie excursies organiseren. In dit verband is het goed te attenderen op jurisprudentie en wel op een uitspraak van de rechtbank Haarlem (28 augustus 2001: 44813/HA ZA98-446). De essentie van de uitspraak ligt in het volgende besloten. Een op het vakantieadres bij dezelfde organisatie geboekte excursie (dus niet reeds bij de originele vakantieboeking meegeboekt) maakt in principe geen onderdeel uit van de in hoofdzaak geboekte vakantie. Dat is van belang, omdat de reisorganisator in dat geval aan aansprakelijkheid op grond van de artikelen 7a: 500 e.v. BW kan ontkomen door de reiziger in voldoende mate op zijn slechts bemiddelende rol te attenderen wanneer een andere reisorganisatie de excursie ten uitvoer brengt. Aansprakelijkheid op grond van voornoemde artikelen kan daarnaast echter een gegeven zijn indien de excursie heeft te gelden als een afzonderlijke reisovereenkomst en de reisorganisator die overeenkomst op eigen naam heeft gesloten. Om tot aansprakelijkheid te kunnen komen, is van belang hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars gedragingen en verklaringen hebben afgeleid en mochten afleiden. De reisorganisatie moet in diens hoedanigheid van professionele organisatie ten opzichte van de onwetende reiziger/consument in dat kader om aan aansprakelijkheid te ontkomen ervoor zorgen op ondubbelzinnige wijze haar slechts bemiddelende rol te benadrukken. De reisorganisatie moet expliciet jegens de reiziger blijk geven
20
KENNIS NO 1 MAART 2005
van het feit dat de excursie door een andere reisorganisatie wordt uitgevoerd. Alleen dan kan aan aansprakelijkheid ex 7a: 500 e.v. BW worden ontkomen. Hoewel deze uitspraak is gelegen binnen het kader van een excursie kan de lijn daarvan worden doorgetrokken tot andere activiteiten binnen een vakantie, waarbij de reisorganisator betrokken is en mogelijk andere instanties worden ingeschakeld voor tenuitvoerlegging van de activiteiten. Op deze wijze geeft de rechter uitleg aan artikel 7a: 507 BW. Andere voorbeelden van eisen die aan een reisorganisatie mogen worden gesteld, vinden we onder andere in Rechtbank Amsterdam, 4 april 1990 (WR 1991/98) en Kantongerecht Zaandam, 14 november 1991 (PRG 1992/3657). Tot slot is het in aansprakelijkheidsverband zinvol te wijzen op de beperking, dan wel uitsluiting van aansprakelijkheid waarvan reisorganisaties zich plegen te bedienen in hun reisvoorwaarden. Artikel 7a: 508 BW stelt dat de reisorganisator zijn aansprakelijkheid voor schade, veroorzaakt door dood of letsel van de reiziger niet kan uitsluiten of beperken, tenzij een op de reisovereenkomst van toepassing zijnde verdrag dat toeslaat. Voorts kan de reisorganisator zijn aansprakelijkheid voor schade die uit zijn eigen handelen of nalaten ontstaat niet beperken of uitsluiten indien dat handelen/nalaten geschiedt met de opzet de schade te veroorzaken dan wel roekeloos geschiedt en met de wetenschap dat de schade daaruit waarschijnlijk zou voortvloeien. De rechter bevestigt het vorenstaande eveneens. Zo bepaalde de kantonrechter in Zaandam dat aan een reisorganisatie geen beroep toekomt op een clausule in haar algemene voorwaarden, inhoudende dat zij niet aansprakelijk is voor tekortkoming van de reis(bege)leiding en evenmin op de in die voorwaarden opgenomen clausule dat klachten over het gebodene al tijdens de reis kenbaar moeten worden gemaakt. Dat beroep wordt als onredelijk bezwarend gezien.
voor derving van reisgenot bedraagt ten hoogste eenmaal de reissom. De rechter kan de derving van het reisgenot verdisconteren in een smartengelduitkering. Verwezen kan worden naar de uitspraken 994 en 995 in de Smartengeldbundel van de ANWB (15e editie 2003).
Conclusie Voor de reiziger zijn er volop mogelijkheden tot het indienen van een schadeclaim jegens een reisorganisator. Hij dient tot verkrijging van een schadevergoeding wel aan te tonen dat ter sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van de reisorganisator of een door deze organisatie gebruikte hulppersoon. Letsel- en overlijdensschade is claimbaar, evenals vermogensschade en ander nadeel in de vorm van derving van reisgenot (al dan niet in de vorm van smartengeld). Mr. Wilfred de Vos, letselschade-expert GAB Robins Takkenberg B.V.
Schade Over het begrip schade kan volstaan worden met enkele opmerkingen. Artikel 7a: 507 BW zegt het al: toerekenbare tekortkomingen kunnen leiden tot schade, tot vergoeding waarvan de reisorganisator moet overgaan. Voor het begrip schade kan aansluiting worden gezocht bij de artikelen 6: 95 e.v. BW. Indien zich letselschade voordoet of overlijdensschade kan dan ook bij die bepalingen aansluiting worden gezocht. Het gaat te ver om in dit verband uit te weiden over het schadebegrip in de zin van genoemde artikelen. Overigens zal de schadeclaim van een reiziger meertijds bestaan uit een vordering tot voldoening van vermogensschade. Specifiek inzake reisovereenkomsten is de bepaling dat een reisorganisator bij toerekenbare tekortkoming eveneens gehouden is tot vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade, voor zover door die tekortkoming derving van reisgenot is veroorzaakt (art. 7a: 510 BW). De vergoeding
KENNIS NO 1 MAART 2005
21
Arbeidsinspectie controleert hoe bedrijven omgaan met risico op legionella (persbericht Min. SZW d.d. 08-11-2004) De Arbeidsinspectie controleert de komende maanden bij ongeveer 230 bedrijven of ze goed omgaan met het risico op legionellabesmetting. Het gaat om bedrijven die een zogenoemde koeltoren in gebruik hebben, onderhouden of schoonmaken. Koeltorens worden gebruikt om de warmte uit een installatie af te voeren. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij de productie van elektriciteit, staal en chemische producten, maar ook bij de airconditioning van gebouwen. De afgelopen jaren is gebleken dat koeltorens een bron kunnen zijn voor besmetting van werknemers met de legionellabacterie. Besmetting met de legionellabacterie kan leiden tot een ernstige longinfectie (de ‘veteranenziekte’). Daaraan overlijden 20 tot 30 mensen per jaar in Nederland. Bedrijven moeten vastleggen welke maatregelen ze nemen om de groei en verspreiding van legionella in koeltorens te voorkomen. Ook moeten ze regelmatig op de aanwezigheid van legionella controleren. De Arbeidsinspectie zal onder meer kijken naar de manier waarop bedrijven het risico op legionella in kaart brengen. Daarnaast wordt gekeken naar de maatregelen die bedrijven nemen bij onderhoud en schoonmaak, de aantekeningen over de uitkomsten van legionellacontroles en naar de voorlichting aan werknemers.
Nieuwe Bedragen NPP richtlijn Het NPP ( Nationaal Platvorm Personenschade) heeft de ziekenhuisdaggeldvergoeding verhoogd van E 23,naar E 25,- per dag. Tegelijkertijd is de kilometervergoeding van E 0,20 verhoogd naar E 0,21 De details van deze richtlijnen zijn terug te vinden op de website van het NPP www/npp.nl. Fred Zwarts
22
KENNIS NO 1 MAART 2005
Huishoudelijke hulp werkt vaak zwart (persbericht Min. SZW d.d. 23-12-2004) Veel huishoudens regelen huishoudelijke hulp, kinderopvang en klussen in huis informeel, via familie of kennissen. Vaak gebeurt het werk dan zwart. Vooral bij huishoudelijke hulp is dat het geval. Van de 1,2 miljoen huishoudens die een werkster hebben, regelt 72% dat informeel. Kinderopvang wordt vooral voor wat oudere kinderen (van 4 tot 12 jaar) informeel geregeld. Vaak is dat onbetaald. Klussen in huis regelt 44% van de 2 miljoen huishoudens via via. Het gaat dan vooral om de eenvoudiger klussen (zoals schilderen of het repareren van apparaten). Overigens worden deze klussen niet alleen zwart, maar ook vaak onbetaald verricht. Dit blijkt uit een onderzoek over persoonlijke dienstverlening dat is gemaakt in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Gezocht wordt naar mogelijkheden om de ‘witte’ markt voor persoonlijke diensten te bevorderen. Hierbij wordt ook gekeken naar eventuele alternatieven voor de huidige Regeling Schoonmaakdiensten voor Particulieren,
Nis Agenda Agenda behorend bij het verenigingsnieuws Maart 2005
ook wel bekend als de ‘witte werkster’-regeling. Van deze regeling wordt nu weinig gebruik gemaakt. Volgens de onderzoekers lijkt de voornaamste reden voor mensen om gebruik te maken van ‘zwarte’ huishoudelijke hulp en klussers het prijsverschil met de witte markt. Zo kost een ‘zwart’ betaalde huishoudelijke hulp gemiddeld e8,- per uur, terwijl de ongesubsidieerde witte prijs op zo’n e20,- per uur bedraagt. Mensen regelen ook vaak hulp via via, omdat ze daar meer vertrouwen in hebben. De onderzoekers hebben gekeken naar mogelijkheden om meer werk ‘te witten’. Daarbij zijn ook voorbeelden uit het buitenland onderzocht. Zo kan de overheid meer controleren en zwart werk strenger straffen. Ook zou de overheid minder belasting en premie kunnen heffen op huishoudelijk werk of het werk kunnen subsidiëren. Gezien het prijsverschil tussen de witte en zwarte markt zou het dan wel moeten gaan om aanzienlijke kortingen. De onderzoekers stellen dat het lastig zal zijn alleen specifieke groepen, zoals werklozen, in aanmerking te laten komen voor dit soort maatregelen.
07.04.2005
Gastheer: N.L.T. Locatie: Avifauna te Alphen aan de Rijn Inleiders: Theo Kremer en Hans Noordsij Onderwerp: Normering buitengerechtelijke kosten. Ontvangst vanaf 16.00 uur Aanvang maaltijd 17.00 uur Aanvang inleiding 18.00 uur
27.05.2005
Jubileum Avidrome te Lelystad
01.09.2005
Gastheer: Dirkzwager Advocaten te Arnhem Inleiding en inleiders nog nader in te vullen.
06.10.2005
Nog nader in te vullen.
03.11.2005
Gastheer: Van Dordt Letselschade te Maastricht Inleiding en inleiders nog nader in te vullen.
01.12.2005
Nog nader in te vullen. -onder voorbehoud-
KENNIS NO 1 MAART 2005
23
Inzage- en blokkeringsrecht bij mr. W.S. Kouwenhoven, Stadermann Luiten Advocaten, Rotterdam
In de letselschadepraktijk spelen medische expertises een belangrijke rol. Op het gebied van het inzage- en blokkeringsrecht van keurlingen bij medische expertises blijken nogal wat onduidelijkheden te bestaan. Gelet hierop verzocht de redactie van Kennis mij om hierover een kort artikel te schrijven en daarin aan te geven wat de huidige stand van zaken is. Voor een ieder die meer wil weten over het inzage- en blokkeringsrecht dan de hoofdlijnen die ik hieronder zal aangeven, verwijs ik graag naar het artikel van mw. mr. M.H. Elferink, 'Onduidelijkheden rondom uitoefening 'blokkeringsrecht' bij medische expertises', Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2004, nr. 2.
Wettelijk kader In art. 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (BW) e.v. zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo ). In de relatie tussen arts en patiënt is de patiënt de opdrachtgever tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst. Ingevolge lid 5 van art. 7:446 BW is geen sprake van een geneeskundige behandelingsovereenkomst indien het een keuring betreft. In dat geval worden de betreffende handelingen immers niet verricht in opdracht van de keurling, maar in opdracht van een derde, bijvoorbeeld een verzekeringsmaatschappij. Op grond van 7:646 lid 1 BW zijn de regels van de Wgbo echter ook op keuringen van toepassing 'voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet'. Lid 2 van art. 7:646 BW voorziet in twee afwijkingen van de Wgbo-bepalingen als het gaat om handelingen als omschreven in art. 7:446 lid 5 (keuringen). De eerste afwijking heeft betrekking op de bewaartermijn van medische dossiers; in geval van keuringen geldt de bewaartermijn van tien jaar niet. De tweede afwijking betreft het inzage- en blokkeringsrecht van de keurling. In het kader van een medische expertise op verzoek van de rechtbank zijn verder nog van belang de bepalingen hieromtrent in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van art. 198 lid 2 Rv moet de deskundige bij zijn onderzoek partijen in de gelegenheid stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Ingevolge lid 3 van dit artikel zijn partijen verplicht mee te werken aan een deskundigenonderzoek. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Inzage- en blokkeringsrecht Het inzage- en blokkeringsrecht geeft de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft het recht om mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen en, zo ja, of hij daarvan als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan. Tot voor kort was onduidelijk of dit recht toekwam aan degene die door een rechtbankdeskundige medisch wordt onderzocht. Uit de jurisprudentie leek naar voren te komen dat in het geval van een medische expertise in een letselschadezaak, de aard van de rechtsbetrekking zich ertegen verzette dat aan de keurling het inzage- en blokkeringsrecht toekwam. In de literatuur werd betoogd dat de keurling dit recht wél toekwam. Sinds
24
KENNIS NO 1 MAART 2005
medische expertises het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2004 is aan deze onduidelijkheid een einde gekomen. Volgens de Hoge Raad komt aan degene die door een door de rechter benoemde medische deskundige wordt onderzocht, zonder meer een beroep toe op het inzage- en blokkeringsrecht zoals opgenomen in art. 7:464 lid 2 sub b BW. Dit houdt in dat de betrokkene (de keurling) na de totstandkoming van het deskundigenrapport het recht heeft om als eerste de uitslag en de gevolgtrekking van de medische keuring te vernemen, zodat hij kan beslissen of het rapport aan anderen mag worden toegezonden. De Hoge Raad heeft zich (nog) niet uitgelaten over het inzage- en blokkeringsrecht van een keurling in medische expertises buiten rechte. Bij een buitengerechtelijke expertises op verzoek van beide partijen is er strikt genomen (wel) sprake van een behandelingsovereenkomst in de zin van de Wgbo, omdat de keurling dan medeopdrachtgever is. Dat zou eigenlijk betekenen dat het inzageen blokkeringsrecht van art. 7:464 BW niet van toepassing is. Echter, in de literatuur wordt wel betoogd dat een dergelijke benadering formeel en wetstechnisch is en dat - ervan uitgaande dat art. 7:464 BW bij uitstek geschreven is voor medische keuringssituaties waarbij belangen van derden (mede) een rol spelen - het inzage- en blokkeringsrecht ook van toepassing is op medische expertises buiten rechte.
niet aan de wederpartij en de rechtbank gezonden. Indien de keurling laat weten dat hij het conceptrapport niet blokkeert, zendt de deskundige het rapport (ook) aan de wederpartij toe. Beide partijen zijn vervolgens in de gelegenheid om, gelet op het bepaalde in art. 198 lid 2 Rv, opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het deskundigenbericht moet blijken of hieraan is voldaan. Naar aanleiding van de opmerkingen en/of verzoeken zal de deskundige zijn conceptrapport al dan niet aanpassen. Vervolgens zendt de deskundige zijn definitieve rapport aan de wederpartij en aan de rechtbank. Bij een medische expertise buiten rechte verdient het – gelet op het feit dat in dat geval de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgenomen bepalingen omtrent het deskundigenonderzoek niet van toepassing zijn - aanbeveling om vooraf af te spreken dat partijen in de gelegenheid willen worden gesteld om opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Voorts zou ter voorkoming van misverstanden kunnen worden afgesproken dat partijen er vanuit gaan dat aan de keurling een inzage- en blokkeringsrecht toekomt. De betreffende deskundige weet dan dat hij zijn rapport eerst aan (de advocaat van) de keurling moet zenden en daarna pas, nadat de keurling hem heeft laten weten geen beroep te doen om zijn blokkeringsrecht, aan de andere partij.
Correctierecht? In de praktijk Indien vaststaat dat aan de keurling het inzage- en blokkeringsrecht toekomt, rijst vervolgens de vraag hoe hieraan feitelijk uitvoering moet worden gegeven. Het is evident dat een keurling slechts van zijn inzage- en blokkeringsrecht gebruik kan maken indien het (concept)expertiserapport eerst aan hem (of aan zijn advocaat en/of zijn medisch adviseur) wordt toegezonden zonder dat dit rapport ook aan (de advocaat en/of de medisch adviseur van) de wederpartij wordt gestuurd. Indien zulks niet het geval zou zijn zou het geen zin meer hebben om het rapport te blokkeren; de wederpartij heeft dan immers al kennis genomen van de inhoud van het rapport en dat wilde de keurling nu juist voorkomen. Het staat de keurling hierbij vrij om, indien het rapport uitsluitend aan hém wordt gezonden, het rapport (ook) aan zijn advocaat en zijn medisch adviseur ter inzage te geven. Laatstgenoemden kunnen hem dan adviseren omtrent zijn eventuele beroep op het blokkeringsrecht. Indien de keurling na inzage te kennen geeft dat hij gebruik wil maken van zijn blokkeringsrecht, dan wordt het conceptrapport
Naast de keurling zelf hebben wederpartijen van keurlingen evenzeer een groot belang bij de uitkomst van de expertise. Zij wensen uiteraard te voorkomen dat zij - nadat de keurling (en diens advocaat en medisch adviseur) inzage in het (concept)rapport heeft gehad – een 'gereviseerd' exemplaar van het rapport in handen krijgen. Er dient dan ook duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen het inzage- en blokkeringsrecht en het zogenaamde correctierecht van de keurling. Het correctierecht is in de KNMG Handleiding voor artsen en in de richtlijnen van medische beroepsverenigingen standaard opgenomen. Op grond hiervan zou de betrokkene een correctierecht hebben ten aanzien van de feiten (en niet ten aanzien van interpretaties). De vraag is hoe dit correctierecht zich verhoudt ten opzichte van het inzage- en blokkeringsrecht. De Advocaat-generaal van de Hoge Raad (A-G) heeft zich in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 26 maart jl. hierover uitgelaten. Volgens de A-G geeft het inzage- en blokkeringsrecht de keurling niet het recht om de deskundige te verzoeken iets aan het rapport te wijzigen, zelfs geen aperte fouten. Dit laatste behoort te geschieden bij het
>>
KENNIS NO 1 MAART 2005
25
opmerkingen maken en het verzoeken doen op grond van art. 198 lid 2 Rv, derhalve nadat de keurling het rapport heeft ingezien en besloten heeft het niet te zullen blokkeren, aldus de A-G. In het geval van een expertise buiten rechte zou het voorgaande mijns inziens evenzeer moeten gelden. Het verdient wederom aanbeveling dat partijen ook hierover vooraf afspraken maken. In de aanbiedingsbrief aan de deskundige zou expliciet kunnen worden opgenomen dat het inzage- en blokkeringsrecht geen correctierecht omvat. De deskundige weet dan dat hij het concept niet op verzoek van de keurling mag aanpassen zonder dat de andere partij hiervan (inhoudelijk) kennis neemt. Het correctierecht komt de keurling dus wel toe, maar eerst op het moment dat partijen de deskundige hun opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het (niet-geblokkeerde) conceptrapport laten weten.
Gevolgen van het gebruik maken van het blokkeringsrecht Zoals hiervoor reeds aangegeven zijn partijen verplicht om mee te werken aan een onderzoek door een door de rechtbank benoemde deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 26 maart 2004 beslist dat indien een partij met een beroep op het blokkeringsrecht verhindert dat van de inhoud van het deskundigenbericht mededeling wordt gedaan aan de wederpartij, die partij niet voldoet aan de hiervoor aangegeven verplichting om mee te werken aan een deskundigenonderzoek. Aan het uitoefenen van het blokkeringsrecht is dus een risico verbonden. Of een rechter ook daadwerkelijk consequenties zal verbinden aan het blokkeren van een rapport, is echter onduidelijk. De praktijk zal dit moeten uitwijzen. Bij expertises buiten rechte is evenmin duidelijk wat de consequenties zullen zijn. Te verwachten is dat partijen het minnelijke traject niet voort kunnen en willen zetten indien het blokkeringsrecht wordt uitgeoefend. In een procedure die dan onvermijdelijk lijkt, zal de wederpartij van de keurling kunnen aangeven dat voorafgaande aan de procedure een expertiserapport is geblokkeerd. Aannemelijk lijkt dat de rechter op een zelfde wijze zal omgaan met een blokkeringsrecht dat in dan wel buiten rechte is uitgeoefend. Wat hiervan de consequenties zullen zijn is, zoals hiervoor reeds aangegeven, nog niet duidelijk. Betoogd kan worden dat indien het rapport door de keurling wordt geblokkeerd, de kosten van het onderzoek voor rekening van de
26
KENNIS NO 1 MAART 2005
keurling komen (en blijven). Het lijkt redelijk dat een verzekeraar niet behoeft te betalen voor een rapport waarover hij niet kan beschikken. Teneinde te voorkomen dat de kosten van de deskundige onbetaald blijven vanwege een geschil hierover tussen partijen, zouden zij hierover voorafgaande aan de expertise reeds afspraken kunnen maken.
Conclusie Aan de keurling die door een rechtbankdeskundige wordt onderzocht, komt een inzage- en blokkeringsrecht toe. Aangenomen mag worden dat dit recht ook bij medische expertises buiten rechte aan de keurling toekomt. Het inzage- en blokkeringsrecht omvat geen correctierecht. Ter voorkoming van misverstanden en onduidelijkheden verdient het aanbeveling indien partijen in geval van een expertise buiten rechte vooraf afspraken maken en de deskundige hiervan op de hoogte stellen.
WESTERWEEl INTERMEDIAIR BV Medisch Adviseurs
Vanaf 1 maart 2005 zijn wij verhuisd naar: Jacob Valckestraat 3 te (4461 KB) Goes Westerweel Intermediair is een adviesgroep van artsen, die Nederlandse belangenbehartigers van letselschadeslachtoffers met medisch advies ondersteunen. Voor meer informatie: www.westerweel-intermediair.com tel:0113-211230 Nevenvestiging in Gent (België): Admedico Raadgevend Artsen
KENNIS NO 1 MAART 2005
28
-ANTEN 'RA½SCH /NTWERPBUREAU BV
-ANTEN IS EEN JONG EN SNELGROEIEND ONTWERPBUREAU EN RICHT ZICH OP HET CREATIEF ONTWIKKELEN EN TOEPASSEN VAN ONDERSCHEIDENDE #ORPORATE )DENTITIES VOOR ORGANISATIES PRODUCTEN EN DIENSTEN -ET EEN ENTHOUSIAST TEAM REALISEREN WE GRAFISCHE EN INTERACTIEVE OPLOSSINGEN VOOR ZOWEL STARTERS HET -+" SEMI OVERHEID ALS VOOR BEURSGENOTEERDE ONDERNEMINGEN "EZOEK VOOR MEER INFORMATIE ONZE WEBSITE WWW-ANTENNL OF NEEM VOOR EEN ORIpNTEREND GESPREK CONTACT MET ONS OP TELEFOON
"EELDMERKEN (UISSTIJLEN "ROCHURES !F½CHES 4IJDSCHRIFTEN "OEKEN *AARVERSLAGEN