"Romeinen" op de oever tussen walzeeg en bos Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven
J.A.A. de Ridder
Colofon ADC Rapport 2327 Romeinen op de oever tussen zeeg en bos Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven J.A.A. de Ridder In opdracht van: Dienst Landelijk Gebied
Foto’s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld © ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, augustus 2010 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
Autorisatie: E. Blom
ISBN 978-94-6064-318-7 ADC ArcheoProjecten Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Tel 033 299 8181 Fax 033 299 8180 Email
[email protected]
Inhoudsopgave Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied Samenvatting 1 Inleiding 1.1 Algemeen 1.2 Vooronderzoek 1.2.1 Geschiedenis Huissen 1.2.2 Archeologische gegevens Huissen 1.2.3 Plangebied 1.3 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen 1.4 Opzet van het rapport 2 Methoden 3 Resultaten 3.1 Fysisch geografisch onderzoek (J. Brijker) 3.1.1 Inleiding 3.1.2 Methoden 3.1.3 Achtergrond 3.1.4 Resultaten 3.2 Sporen en structuren 3.3 Vondstmateriaal 3.3.1 Aardewerk 3.3.2 Metaal 3.3.3 Natuursteen en keramisch bouwmateriaal (M. Melkert, ADC ArcheoProjecten) 3.3.4 Archeozoölogisch onderzoek 4 Synthese 4.1 Algemeen 4.2 Beantwoording van de onderzoeksvragen 5 Waardering en selectieadvies 5.1 Waardering van de vindplaats 5.2 Selectieadvies Literatuur Lijst van afbeeldingen Lijst van tabellen Bijlagen Bijlagen Verklarende woordenlijst Afkortingen in database
4 5 7 7 8 8 8 10 10 12 12 14 14 14 14 15 16 19 20 20 21 21 22 22 22 22 26 26 27 29 30 30 30 31 32 34
Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied Provincie: Gemeente: Plaats: Toponiem: Kadastrale gegevens: Kaartblad:
Gelderland Lingewaard Huissen Zeegbos nvt 40B
Coördinaten:
190.535/438.700, 191.330/439.645, 191.120/439.740, 190.700/438.560
Projectverantwoordelijke: Bevoegde overheid: Deskundige namens de bevoegde overheid: ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIScode): ADC-projectcode: Complex en ABR codering: Periode(n): KNA versie: Geomorfologische context: NAP hoogte maaiveld: Maximale diepte onderzoek: Uitvoering van het veldwerk: Beheer en plaats documentatie:
A. de Ridder Gemeente Lingewaard M. Defilet 39778 LIND-10 Nederzetting (NX) Romeins (ROM) 3.1 Oeverwal (ROE) Ca 9,5 m + NAP ca 1 m - mv 8 maart 2010 - 11 maart 2010 Provinciaal Depot Bodemvondsten Gelderland
5
Samenvatting Tussen 8 en 11 maart 2010 is het veldwerk uitgevoerd voor het proefsleuvenonderzoek “Lingewaard Zeegbos”. Dit onderzoek vond plaats in Huissen (gemeente Lingewaard) op het terrein dat door de Mooieweg in het westen en de Loostraat in het noorden wordt begrensd. De aanleiding voor het onderzoek vormen de voorgenomen plannen voor het aanplanten van een bos en de aanleg van een fietspad. Het onderzoek heeft als doel om de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de archeologische resten op de locatie vast te stellen, om zodoende tot een waardestelling van het plangebied te komen. Dit omvat de aan- of afwezigheid, aard, karakter, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden. Het plangebied bevindt zich op de overgang van zandige oeverafzettingen naar kleiige komafzettingen. Tijdens het IVO-booronderzoek is in het noordoostelijke deel van het plangebied een woongrond gekarteerd. Aangezien de oeverwalafzettingen geschikt waren voor bewoning in de Romeinse tijd en in Loovelden bewoning uit de Romeinse tijd tot Vroege-Middeleeuwen is aangetoond, was de verwachting dat deze woongrond mogelijk in deze periode gedateerd kon worden. Proefsleuvenonderzoek moet inzicht verschaffen in de ouderdom en omvang van de woongrond en de aan- of afwezigheid van eventuele sporen en hun staat van conservering. Tijdens het onderzoek is in de noordoosthoek van het plangebied de woongrond aangetroffen. Onder deze woongrond bevinden zich bewoningssporen. Minimaal twee erven zijn aangetroffen en de plattegrond van een woonhuis en van een woonstalhuis. Zowel in de woongrond als in de sporen is vondstmateriaal uit de Romeinse tijd aangetroffen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de noordoosthoek van het terrein in de Romeinse tijd bewoond is geweest. Fysisch geografisch onderzoek heeft aangetoond dat deze bewoning geconcentreerd is op de oeverafzettingen, welke in het verleden veelvuldig zijn gebruikt als vestigingslocatie. Restanten van de veronderstelde Romeinse weg zijn overigens niet aangetroffen. De bewoningssporen zijn goed geconserveerd en kunnen mogelijk veel informatie verschaffen omtrent de vroege bewoningsgeschiedenis van Huissen. ADC ArcheoProjecten adviseert daarom deze archeologische resten te behouden in situ door planaanpassing of te behouden ex situ door middel van een vlakdekkende opgraving.
Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden. Periode Nieuwe tijd Nieuwe tijd C Nieuwe tijd B Nieuwe tijd A Middeleeuwen: Middeleeuwen: Late-Middeleeuwen B / Late Middeleeuwen Late-Middeleeuwen A / Volle Middeleeuwen Vroege-Middeleeuwen D / Ottoonse periode Vroege-Middeleeuwen C / Karolingische tijd Vroege-Middeleeuwen B / Merovingische tijd Vroege-Middeleeuwen A / Volksverhuizingstijd Romeinse tijd: tijd: Laat-Romeinse tijd Midden-Romeinse tijd Vroeg-Romeinse tijd IJzertijd: IJzertijd: Bronstijd: Bronstijd: Neolithicum (Jonge Steentijd): Steentijd): Mesolithicum (Midden Steentijd): Steentijd): Paleolithicum (Oude Steentijd): Steentijd):
Tijd in jaren 1500 - heden 1850 - heden 1650 - 1850 na Chr. 1500 - 1650 na Chr. 450 – 1500 na Chr. 1250 - 1500 na Chr. 1050 - 1250 na Chr. 900 - 1050 na Chr. 725 - 900 na Chr. 525 - 725 na Chr. 450 - 525 na Chr. 12 voor Chr. – 450 na Chr. 270 - 450 na Chr. 70 - 270 na Chr. 12 voor Chr. - 70 na Chr. 800 – 12 voor Chr. 2000-800 voor Chr. 5300 – 2000 voor Chr. 8800 – 4900 voor Chr. tot 8800 voor Chr.
Bron: Archeologisch Basis Register 1992
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
6
WOLFHEZE WOLFHEZE WOLFHEZE WOLFHEZE WOLFHEZE WOLFHEZE
445000
ROZENDAAL ROZENDAAL ROZENDAAL ROZENDAAL ROZENDAAL ROZENDAAL
ARNHEM ARNHEM ARNHEM ARNHEM ARNHEM ARNHEM
VELP VELP VELPGLD GLD GLD GLD VELP VELP VELP GLD GLD LATHUM LATHUM LATHUM LATHUM LATHUM LATHUM
OOSTERBEEK OOSTERBEEK OOSTERBEEK OOSTERBEEK OOSTERBEEK OOSTERBEEK DOORWERTH DOORWERTH DOORWERTH DOORWERTH DOORWERTH DOORWERTH
WESTERVOORT WESTERVOORT WESTERVOORT WESTERVOORT WESTERVOORT WESTERVOORT
440000
DRIEL DRIEL DRIEL DRIEL DRIEL DRIEL
DUIVEN DUIVEN DUIVEN DUIVEN DUIVEN DUIVEN
HUISSEN HUISSEN HUISSEN HUISSEN HUISSEN HUISSEN
HOMOET HOMOET HOMOET HOMOET HOMOET HOMOET
LOO LOO LOOGLD GLD GLD
GROESSEN GROESSEN GROESSEN GROESSEN GROESSEN GROESSEN
ELST ELST ELSTGLD GLD GLD GLD ELST ELST ELST GLD GLD ANGEREN ANGEREN ANGEREN ANGEREN ANGEREN ANGEREN
435000
VALBURG VALBURG VALBURG VALBURG VALBURG VALBURG
BEMMEL BEMMEL BEMMEL BEMMEL BEMMEL BEMMEL
RESSEN RESSEN RESSEN RESSEN RESSEN RESSEN
OOSTERHOUT OOSTERHOUT OOSTERHOUTGLD GLD GLD GLD OOSTERHOUT OOSTERHOUT OOSTERHOUT GLD GLD
0 000 0
DOORNENBURG DOORNENBURG DOORNENBURG DOORNENBURG DOORNENBURG DOORNENBURG HAALDEREN HAALDEREN HAALDEREN HAALDEREN HAALDEREN HAALDEREN
SLIJK SLIJK SLIJKEWIJK EWIJK EWIJK EWIJK SLIJK SLIJK SLIJK EWIJK EWIJK
PANNERDEN PANNERDEN PANNERDEN PANNERDEN PANNERDEN PANNERDEN
GENDT GENDT GENDT GENDT GENDT GENDT
2500 2500 m m m 2500 m 2500 2500 m
© © ADC ADC 2010 2010
Lingewaard - Zeegbos bron: Geodan
190000
195000
200000 AR AR AR11-5-2010 11-5-2010 11-5-2010 11-5-2010 AR AR AR 11-5-2010 11-5-2010
185000
Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
7
1 Inleiding 1.1
Algemeen
In opdracht van Dienst Landelijk Gebied heeft ADC ArcheoProjecten een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) in de vorm van proefsleuven uitgevoerd voor het plangebied Zeegbos (afb. 1), in het kader van een bestemmingsplanwijziging van het plangebied. In het plangebied zal bos worden aangeplant en een fietspad worden aangelegd. Bij het planten van de bomen zal de bodem tot een diepte van ongeveer 30 cm verstoord worden. De wortels van deze bomen zullen echter dieper reiken en dreigen hierdoor mogelijk archeologische waarden te verstoren. Vooronderzoek (zie §1.2) heeft aangetoond dat zich in de noordoosthoek van het plangebied een woongrond van onbekende datering bevindt. Onderzoeken in de nabije omgeving deden echter vermoeden dat de woongrond te dateren is in de Romeinse tijd en/of Vroege Middeleeuwen (zie voor periodisering tabel 1).
439600 439600 439600 439600
439800 439800 439800 439800
Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 4,8 ha en is momenteel in gebruik als akkerland. Het gebied ligt in Huissen en betreft de noordwesthoek van het gebied dat wordt begrensd door de Mooieweg in het westen, de Loostraat in het noorden, de Keizersallee in het oosten en de Koerierstraat in het zuiden (afb. 2). In het gebied zijn vier proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 1278 2 m.
439400 439400 439400 439400
gronddepot
439200 439200 439200 439200
gronddepot
0 00 00 0
100 100 100 m m m m 100 100 100 m m
© © ADC ADC 2010 2010 190800 190800 190800 190800 190800 190800
191000 191000 191000 191000 191000 191000
191200 191200 191200 191200 191200 191200
191400 191400 191400 191400 191400 191400
Afb. 2.
woonlaag
middelhoge verwachting
hoge verwachting
lage verwachting
plangebied
AR AR AR11-5-2010 11-5-2010 11-5-2010 11-5-2010 AR AR AR 11-5-2010 11-5-2010
Legenda
Locatie van het plangebied op de topografische ondergrond.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
8
Het veldwerk is uitgevoerd tussen 8 maart 2010 en 11 maart 2010. In die periode zijn de proefsleuven aangelegd en onderzocht conform het Programma van Eisen (PvE), dat door M. Defilet en J. Verhagen is 1 opgesteld. Dit ontwerp is goedgekeurd door J. Brands van de Gemeente Lingewaard. De vondsten en bijbehorende documentatie die tijdens het IVO zijn verzameld, zijn gedeponeerd in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten van de provincie Gelderland te Nijmegen. Het veldteam bestond uit de volgende personen: A. de Ridder (projectverantwoordelijke), W. Jezeer (veldarcheoloog), J. Warmerdam (veldtechnicus) en N. de Wit (kraanmachinist van de firma gebroeders de Wit). De bij dit project betrokken fysisch geograaf was J. Brijker. De senior archeoloog was N. Prangsma en de wetenschappelijk begeleider was E. Blom. De contactpersoon bij de opdrachtgever is Dhr. L. Claassen. Het vondstmateriaal is bestudeerd door F. Reigersman en N. Jaspers (aardewerk), J. Langelaar (metaal). Controle en coördinatie van documentatie en vondstverwerking is uitgevoerd door J.W. Beestman.
1.2
2
Vooronderzoek2
1.2.1 Geschiedenis Huissen Weinig is bekend over de vroegste perioden van Huissen. Resten uit de Steentijd en IJzertijd zijn vooral gevonden bij zandwinning in het Zwanewater. Op de Kerkeilanden moet in de IJzertijd al een nederzetting hebben gelegen. Onlangs is langs de Geraniumweg een grafstructuur uit de Midden Bronstijd aangetroffen, naast crematiegraven uit de IJzertijd. Graven uit deze periode zijn ook te Agropark gevonden: een kindgraf (inhumatie) uit de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd en crematiegraven uit de (Vroege) IJzertijd. Gedurende de Romeinse tijd bouwden de Romeinen om hun noordelijke rijksgrens (limes) in Nederland te beschermen diverse castella, zo ook in de Betuwe. Buiten de castella bevonden zich de nederzettingen (boerderijen) van de inheemse bevolking, die na verloop van tijd de Romeinse gewoonten en gebruiken overnamen. In Huissen zijn uit deze periode vindplaatsen vastgesteld langs de Loostraat. Eveneens zijn nederzettingsterreinen uit deze periode bekend in het tuinbouwgebied Bergerden/bedrijventerrein Agropark, dat enkele kilometers zuidelijker is gelegen. Vanaf de Romeinse tijd tot in de Vroege-Middeleeuwen heeft Huissen doorlopend bewoning gekend. In een meander van de Rijn lag een groep boerenhoeven, ter hoogte van het huidige Kempke. In 814 wordt e deze nederzetting onder de naam Hosenheim voor het eerst genoemd. In de 10 eeuw bouwde men er twee versterkingen bij: de Grote Toren en de Dannenberg, een tufstenen, rechthoekige burcht. In 1242 was Huissen al in het bezit van de graven van Kleef. Deze hieven een tol op de Rijnvaart; bij die tol werd een burcht gebouwd waarna een handelsnederzetting ontstond. Graaf Dirk IX (1310-1347) verhief deze e handelsnederzetting in 1319 tot stad. Voor een groot deel is de stad in de 14 eeuw aangelegd. De huidige hoofdstraten in de kom van Huissen zijn in deze periode ontstaan. 1.2.2 Archeologische gegevens Huissen Vanaf 1998 is het plangebied ‘Loovelden’ in Huissen door RAAP Archeologisch Adviesbureau onderzocht 3 door middel van inventariserende booronderzoeken. Tijdens deze onderzoeken zijn vier vindplaatsen uit de Romeinse tijd gekarteerd (vindplaats A-E, afb. 3). Het betreft een grafveld (B) en drie nederzettingsterreinen (A, C-D en E), die op een relatief smalle oeverwal ten zuiden van de Loostraat liggen. Deze vindplaatsen liggen op een rechte lijn. De rechte lijn wordt ongetwijfeld vormgegeven door een wegtracé dat vanaf het (vermoedelijke) castellum de Hazeheuvel aan de oostkant van het centrum van Huissen langs de Loostraat naar het noordwesten voerde. 4 Direct ten noorden van de Loostraat liep in de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd de Rijn richting Elden. Een concentratie van vindplaatsen op de zuidoever ervan hoeft dan ook niet te verbazen.
1
Defilet & Verhagen 2010, PvE 25-01-2010. Deze paragraaf is vrijwel geheel overgenomen uit Roessingh & Blom (in voorbereiding). Thanos 1999 (1998-1999); De Boer 2002 (2000-2001). 4 Neijenhuis 2002, 8. 2 3
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
9
Afb. 3. Uitsnede van de gemeentelijke verwachtingskaart van het plangebied en omgeving (RAAP, 2004), naar Boshoven 2008. Midden v.l.n.r. vindplaats E, A, B en C-D.
In 2003 is door RAAP het oostelijk deel van vindplaats A door middel van een proefsleuvenonderzoek 5 e e onderzocht. Tijdens dit onderzoek zijn bewoningssporen uit de Romeinse tijd (1 – 3 eeuw) e aangetroffen, maar er konden geen structuren worden herkend. Het vondstmateriaal uit de 1 eeuw e vertoont vooral civiele kenmerken, terwijl het vondstmateriaal uit de 2 eeuw vooral militaire kenmerken vertoont. 6 In 2005 heeft de ACVU-HBS op de vindplaatsen A en D een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Over de kern van beide vindplaatsen is een lange proefsleuf gegraven. In beide vindplaatsen start de bewoning in e e de 1 eeuw na Chr. De bewoning op vindplaats A loopt door tot in de 3 eeuw, met een bewoningshiaat e e in het laatste kwart van de 1 eeuw en de eerste helft van de 2 eeuw. Op vindplaats D lijkt de bewoning e tot het eind van de 2 eeuw door te lopen, mogelijk zelfs nog tot in de Laat-Romeinse tijd. 7
Het terrein direct ten oosten van vindplaats D is tijdens een booronderzoek in 2006 onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden in dit deel van het plangebied klein was. Het noordelijk deel van het plangebied bleek verstoord te zijn. Een aanvullend booronderzoek moest meer duidelijkheid verschaffen over de omvang van de verstoringen. Tijdens dit onderzoek is in een groot aantal boringen archeologische indicatoren (puin, houtskool, gebakken leem 8 en slakachtig materiaal) aangetroffen. De geringe diepte waarop de archeologische indicatoren zijn aangetroffen doet echter vermoeden dat de vindplaats (oostelijke voortzetting van vindplaats D) ondiep gelegen was en in de loop der tijd is opgenomen in de bouwvoor. Voor dit terreindeel is ervoor gekozen 9 10 alleen de rioolsleuven archeologisch te begeleiden. Een deel daarvan is al uitgevoerd.
5
Kastelein & Haarhuis 2006. Schurmans 2008. Boemaars 2007. 8 Exaltus & Orbons 2007. 9 Kloosterman & Bente 2008. 10 Roessingh & Blom (in voorbereiding). 6 7
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
10
In mei 2008 heeft ADC ArcheoProjecten een opgraving op vindplaats B en in juni 2009 een begeleiding 11 rondom vindplaats D uitgevoerd. De archeologische begeleiding heeft geen noemenswaardige sporen opgeleverd. In de begeleidingssleuven zijn alleen recente- en natuurlijke verstoringen aangetroffen. Tijdens de opgraving is de rand van een omgreppeld nederzettingsterrein aangetroffen. De nederzettingsgreppel is met een diepte van 1,5 m opvallend diep uitgegraven. Binnen de nederzetting bevinden zich nauwelijks paalsporen; er zijn vooral veel greppels aangetroffen die de nederzetting in e e smalle ‘kavels’ opdelen. De nederzetting kan van de late 1 tot begin van de 3 eeuw worden gedateerd. e De bewoningspiek bevindt zich in de tweede helft van de 2 eeuw. Van de antropogene sporen vormen de greppels de grootste spoorcategorie. 12
1.2.3 Plangebied Het plangebied ligt op de gemeentegrens met Arnhem, ten zuidwesten van de oude kern van Huissen. De grens bestond sinds de Middeleeuwen en vormde een strategisch punt: hier raakten Kleefs en Gelders grondgebied elkaar. Om het gebied af te wateren naar de Linge werd de Walzeeg aangelegd. Ten westen hiervan werd een wal (Zeegwal) aangelegd om Elden te beschermen. Oostelijk legde men ook een wal aan, mede om Huissen tegen aanvallen van Gelre te beschermen. Op kaartmateriaal uit de e vroege 18 eeuw zijn de wallen niet meer te zien; mogelijk waren ze toen reeds afgegraven. In deze periode is het plangebied onbebouwd en heeft het een agrarische bestemming. De kadastrale kaart uit 1832 toont voor de noordwesthoek van het plangebied bebouwing: een huis met erf. Vóór 1910 moet het 13 geheel gesloopt zijn, want kaartmateriaal uit die periode toont weer een onbebouwd gebied. In verband met toekomstige ontwikkelingen in het plangebied Zeegbos is een eerste archeologische 14 inventarisatie in het onderzoeksgebied uitgevoerd in december 2008 door BAAC. Dit onderzoek wees uit dat in de noordoosthoek van het plangebied een woongrond van onbekende datering aanwezig is. Dit is de door RAAP gekarteerde vindplaats E. In het rapport van BAAC wordt vermeld dat de woongrond vermoedelijk Romeins of Vroegmiddeleeuws is. Deze aanname was gebaseerd op het feit dat het plangebied op een oeverwal ligt, die in de Romeinse tijd geschikt was voor bewoning. Andere onderzoeken in de omgeving van het plangebied hebben daadwerkelijk bewoningssporen uit de Romeinse tijd en de Vroege-Middeleeuwen opgeleverd. Ten zuiden van de Loostraat (in Huissen-Bergerden) zijn meerdere vindplaatsen gelegen. Vindplaats 1 en 2 betreffen sites uit voornamelijk de Romeinse tijd, gelegen op enige afstand van, maar wel nabij de limes. Een theorie is dat vindplaats 1 tijdens de Bataafse Opstand werd verwoest en dat de bewoning zich voortzette op vindplaats 2. Een wegcunet door vindplaats 2 is in 2008 opgegraven. Het onderzoek 15 wordt nu uitgewerkt. Ook hier ligt het zwaartepunt van de sporen in de Romeinse tijd. De conserveringsomstandigheden zijn goed, ook voor metaal. Vindplaats 3 ligt een paar honderd meter ten zuiden van vindplaats 2. Hier is materiaal uit de Bronstijd gevonden, maar sporen zijn tijdens het proefsleuvenonderzoek niet aangetroffen. Direct ten oosten daarvan heeft vanwege het bronstijdmateriaal vervolgonderzoek plaatsgevonden, uitmondend in een Definitief Archeologisch 16 Onderzoek. Hierbij is een grafveld uit de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd aangetroffen.
1.3
Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen
Het IVO in de vorm van proefsleuven heeft tot doel de aard, omvang en kwaliteit (gaafheid en conservering) vast te stellen van de vindplaats(en) in het gebied om te komen tot een definitief oordeel over de behoudenswaardigheid ervan. Daarnaast moeten gegevens verkregen worden om hetzij verder archeologisch onderzoek mogelijk te maken, hetzij adequate maatregelen voor behoud en beheer te kunnen treffen. Specifiek voor Lingewaard Zeegbos had het onderzoek verder tot doel om de omvang van de archeologische waarden vast te stellen.
11
Roessingh & Blom (in voorbereiding). Boshoven 2008. Boshoven 2008. 14 Boshoven 2008. 15 De Wit & Stokkel A (in voorbereiding). 16 De Wit & Stokkel B (In voorbereiding). 12 13
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
11
In het PvE zijn verschillende onderzoeksvragen gesteld. Deze worden in dit rapport beantwoord op basis van hetgeen in de proefsleuven is aangetroffen. De volgende onderzoeksvragen zijn in het PvE gesteld: -
-
-
Wat is de aard en datering van de vindplaats die met de woongrond samenhangt? Zijn er in het plangebied buiten de woongrond nog meer vindplaatsen aanwezig en zo ja, wat is de aard en datering daarvan? Wat is de omvang van de vindplaatsen? Hoe diep bevinden zich archeologisch relevante lagen en sporen? Wat is de paleogeografische ligging van de vindplaatsen en hoe laat de ontstaansgeschiedenis van het plangebied zich aardwetenschappelijk duiden? Zijn er met het oog op bewoning/activiteiten terreinaanpassingen gedaan? Welke invloed had de mens op het landschap? Wat is de aard, datering en functie van sporen en structuren? Welke periodisering en fasering kan worden aangebracht? Hoe verhouden de sporen en structuren zich ruimtelijk en functioneel tot elkaar? Zijn er aanwijzingen voor een militaire inrichting van vindplaatsen? Licht toe. Is er sprake van een nederzettingsterrein of handelt het om off-site sporen dan wel een ander type vindplaats? Licht toe. Zijn er aanwijzingen voor het verlaten van vindplaatsen? Zo ja, welke en met welke periode(n) hangen deze samen? Hoe was het terreingebruik gedurende de perioden dat er geen bewoning was? Wat is de aard, datering en spreiding van het vondstmateriaal? Hoe verhoudt het vondstmateriaal zich in ruimtelijke zin tot de sporen en structuren? Wijst het vondstmateriaal op functies van sporen en structuren en zo ja, welke functies zijn dat? Wat was de bestaansbasis van de bewoners? Zijn er ook aanwijzingen voor het uitoefenen van specifieke ambachten? Licht toe. Bevinden zich in het vondstmateriaal militaria? Licht toe. Wat kan uit het vondstmateriaal en de sporen worden afgeleid met betrekking tot de ligging van de vindplaatsen nabij de limes? Zijn er bijvoorbeeld specifieke structuren of bouwvormen en is er sprake van specialisatie? Verschillen de vindplaatsen ten opzichte van verder weg van de limes gelegen vindplaatsen en zo ja, in welk opzicht? Is er een verband tussen locatiekeuzen en aangetroffen functies van sporen en structuren? Wat is de conservering van sporen en vondsten en welke factoren zijn hierop van invloed geweest? Licht dit per categorie toe. Wat is de conservering van paleo-ecologisch materiaal? Welke factoren zijn hierop van invloed geweest en in hoeverre kunnen tijdens het stadium van een eventueel definitief onderzoek vragen met betrekking tot de voedseleconomie en landschapsreconstructie worden beantwoord? Zijn de archeologische waarden conform de KNA-waarderingsaspecten te classificeren als behoudenswaardig? Hoe luidt het selectieadvies? Hoe verhouden de onderzoeksresultaten zich tot onderzoeksgegevens uit de archeo- en microregio, met name in relatie tot Loovelden en de vindplaatsen 1-2 te Bergerden? Ten aanzien van welke aspecten van de NOaA kunnen de vindplaatsen informatie leveren? Licht dit toe. Welke aanbevelingen kunnen worden gedaan ten aanzien van de strategie bij een eventueel Definitief Onderzoek, ook in relatie tot het aantal aan te leggen vlakken en grondwaterproblematiek? Kan behoud in situ worden gerealiseerd en zo ja in welke mate? Betrek hierbij de opgave van de opdrachtgever om het plangebied met bomen te beplanten.
Graven -
Zijn er graven aanwezig? Zo ja, wat is de aard en datering? Zijn er graf(veld)gerelateerde structuren aanwezig en zo ja, hoe laten die zich duiden? Is er sprake van een grafveld en zijn begrenzingen aan te geven? Hoe zijn de graven ten opzichte van elkaar gesitueerd? Wat is de conservering van de graven en welke factoren zijn daarop van invloed geweest? Wat kan van eventueel te bergen graven worden gezegd over leeftijd, geslacht, lichaamslengte, status en gezondheid? Zijn er aanwijzingen voor palenpathologie en/of traumata? Hoe ziet van eventueel te bergen graven het bijgavenspectrum eruit en welke factoren zijn van invloed op de conservering geweest? Wat kan worden gezegd over status? Licht toe.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
12
1.4
Opzet van het rapport
Dit rapport betreft een standaardrapport zoals genoemd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.1 -specificatie VS05). In dit rapport worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd, waarna de eerste conclusies volgen. Dit onderzoek vormt geen eindstation, maar de basis van waaruit verder synthetiserend onderzoek kan plaatsvinden. Na de samenvatting en dit inleidende hoofdstuk volgt een omschrijving van de onderzoeksmethoden in hoofdstuk 2. Vervolgens zullen de verschillende deelonderzoeken aan de orde komen in hoofdstuk 3. Daarna worden de belangrijkste onderzoeksresultaten samengevat en worden de onderzoeksvragen op basis van de resultaten voor zover mogelijk beantwoord in hoofdstuk 4. Ten slotte worden de vindplaatsen gewaardeerd en zal een advies geformuleerd worden in hoofdstuk 5.
2 Methoden 17
Het onderzoek is uitgevoerd conform de KNA 3.1 en het PvE. Tijdens het IVO zijn vier proefsleuven aangelegd. De ligging van sleuf 1, 2 en 4 is zoals in het PvE is geduid. In overleg met de opdrachtgever en de adviseur van de bevoegde overheid is besloten om deze sleuven over een breedte van 2 m aan te leggen, bij het langdurig ontbreken van sporen. In overleg met de opdrachtgever en de bevoegde overheid is eveneens besloten, om sleuf 3 en 5 te laten vervallen. De resultaten van het tot dan toe uitgevoerde onderzoek gaven namelijk geen aanleiding om ter hoogte van sleuf 3 en 5 sporen te verwachten. Ter compensatie daarvoor is een oost-west georiënteerde sleuf getrokken, om de begrenzing van de woongrond exact vast te stellen. Ter hoogte van de oeverwallen en de woongrond zijn de sleuven over 4 m breedte aangelegd, zodat een tweede vlak gerealiseerd kon worden. De ligging van drie proefsleuven was min of meer noord-zuid georiënteerd. De andere proefsleuf was daar haaks op geprojecteerd. De exacte locatie is hieronder weergegeven (afb. 3). In het PvE werd een werkwijze voorgesteld waarbij direct onder de bouwvoor een vlak wordt aangelegd. Ter hoogte van de woongrond dient zich daar reeds het te onderzoeken niveau aan; daarbuiten dient na de vlakaanleg onder de bouwvoor verdiept te worden tot een sporen/-vondstniveau of het niveau van laklagen.
17
Defilet & Verhagen 2010, PvE 25-01-2010.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
439700 439700 439700 439700
439800 439800 439800 439800 439800 439800
13
3
439600 439600 439600 439600
2
1
439200 439200 439200 439200
439300 439300 439300 439300
439400 439400 439400 439400
439500 439500 439500 439500
4
100 100 100 m m m m 100 100 100 m m
439100 439100 439100 439100
0 00 00 0
© © ADC ADC 2010 2010 191000 191000 191000 191000 191000 191000
191100 191100 191100 191100 191100 191100
191200 191200 191200 191200 191200 191200
191300 191300 191300 191300 191300 191300
AR 12-5-2010 AR AR12-5-2010 12-5-2010
190900 190900 190900 190900 190900 190900
Afb. 3. Aangelegde putten geprojecteerd op de topografische ondergrond.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
14
De aangelegde proefsleuven waren 2 m breed en 80 tot 100 m lang. Ter hoogte van de woongrond en de oeverwallen zijn de putten verbreedt tot 4 m, zodat de graafmachine weer de sleuf in kon rijden, om een . Het eerste vlak is zoals in het PvE vermeld, direct onder de bouwvoor aangelegd. Op plaatsen waar de woongrond ontbreekt, is dit de top van de middeleeuwse oeverafzettingen. Het tweede vlak is aangelegd onder deze oeverafzettingen of onder de woongrond. De vlakken zijn machinaal aangelegd, meestal met schaafbak, omdat dit de zichtbaarheid van de sporen ten goede kwam. Tijdens de aanleg van het vlak zijn vondsten in vakken van 4 m verzameld. Alleen metalen voorwerpen en bijzondere vondsten zijn als puntvondsten ingemeten. Grondsporen zijn direct ingekrast. De vlakken en de stort zijn met behulp van een metaaldetector onderzocht. Vervolgens is het vlak en ieder spoor daarin gefotografeerd en getekend (schaal 1:50), waarbij om de 4 m een waterpashoogte is bepaald. Een selectie van de aangetroffen grondsporen is met de hand gecoupeerd waarbij vondsten zijn verzameld. Deze selectie is gebaseerd op de aard en kleur van de sporen, om een goed inzicht te verkrijgen in de staat van conservering van de verschillende soorten sporen. Alle coupes zijn gefotografeerd en getekend op schaal 1:20. Geen sporen zijn in aanmerking gekomen voor bemonstering ten behoeve van archeobotanisch en archeozoölogisch onderzoek. Verder is in een groot deel van de sporen een guts geprikt, om de diepte van deze sporen te bepalen. Op de oeverwallen en op die locaties waar de woongrond is aangetroffen was het nodig ten dele of over de gehele lengte van de sleuf een tweede vlak aan te leggen. In sleuf 4 is tot onder de Middeleeuwse oeverafzettingen verdiept, om een mogelijk Romeins niveau aan te treffen. Tijdens het verdiepen is gelet op de eventuele aanwezigheid van sporen direct onder de bouwvoor. Op beide niveaus zijn geen noemenswaardige sporen aangetroffen. Na bestudering van de profielkolommen door de fysisch geograaf (J. Brijker), bleek de put geheel in de komafzettingen te zijn aangelegd. Dit zijn doorgaans geen vestigingslocaties geweest voor mensen. Dit is tevens de reden voor het ontbreken van bewoningssporen. Naar aanleiding hiervan is in overleg met de adviseur van de bevoegde overheid besloten om de sleuven in de komafzettingen niet te verdiepen naar een tweede vlak. In sleuf 1 en 3 is ter hoogte van de aangetroffen woongrond een tweede vlak aangelegd. In sleuf 2 is ter hoogte van de zandige oeverwalafzettingen een tweede vlak aangelegd. Tijdens het aanleggen van het diepste vlak werden om de tien meter profielkolommen aangelegd. Deze zijn gefotografeerd en getekend (op schaal 1:20) en vervolgens beschreven door een fysisch geograaf.
3 Resultaten 3.1
Fysisch geografisch onderzoek (J. Brijker)
3.1.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de opbouw en de genese van de ondergrond besproken, zoals deze is aangetroffen tijdens het onderzoek te Lingewaard Zeegbos. Hierbij wordt gebruik gemaakt van literatuurgegevens, informatie verkregen bij het vooronderzoek en het op 9 maart 2010 uitgevoerde veldbezoek. Bij het veldbezoek is de profielopbouw van de putten gedocumenteerd en bestudeerd, teneinde een beeld te verkrijgen van de bodemopbouw, de gaafheid van de bodem en de (geologische) opbouw en de genese van het plangebied. 3.1.2 Methoden Voor het fysisch geografisch onderzoek is gebruik gemaakt van gedocumenteerde profielwanden en kolomopnamen in putwanden. De positie, lengte en diepte van de verschillende profielen was afhankelijk van het doel waarvoor de put is aangelegd. De profielen zijn handmatig opgeschaafd en vervolgens ingekrast en gedocumenteerd. Hierbij zijn zowel lithologische lagen als archeologisch relevante lagen onderscheiden, zoals vegetatiehorizonten, cultuurlagen en eventuele sporen. Alle lagen zijn bemonsterd en beschreven op textuur, kleur, gehalte organische stof en andere lithologische en bodemkundige verschijnselen. De profielen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard 18 19 Boorbeschrijvingsmethode die de lithologische beschrijving conform NEN5104 hanteert. De kolomopnames zijn gedaan in representatieve delen van het profiel. Het uitgevoerde fysisch-geografische 20 onderzoek sluit aan op eerder uitgevoerd onderzoek op de locaties Loovelden en het Riet.
18 19 20
Bosch 2005. Nederlands Normalisatie Instituut 1989. Roessingh & Blom (in voorbereiding) en Roessing (in voorbereiding).
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
15
3.1.3 Achtergrond Het plangebied is gelegen op de overgang van de zuidelijke oeverwal van de Meinerswijkse stroomgordel naar het achterliggende komgebied (afb. 4). De stroomgordel bevindt zich circa 60 m ten noorden van het plangebied. De Meinerswijkse stroomgordel fungeerde vermoedelijk tot aan zijn eindfase (ca. 200 na Chr.) als noordgrens van het Romeinse Rijk. De fase van bewoning liep van de 21 IJzertijd tot in de Vroege Middeleeuwen. Het zwaartepunt van de bewoning lag in de Romeinse tijd.
439500
440000
De Meinerswijkse stroomgordel was een meanderende rivier. Meanderende rivieren worden gekarakteriseerd door het voorkomen van één, meer of minder sterk kronkelende, rivierbedding. Door erosie van de buitenbocht en sedimentatie in de binnenbocht verplaatsen meanderende rivieren zich. Hierdoor vormen meanderende rivieren een brede zandige meandergordel die breder is dan de watervoerende geul.
N N N N N N
100m 100m 100m 100m 100m 100m
JB JB JB 9-9-2009 9-9-2009 9-9-2009 JB 9-9-2009 JB JB 9-9-2009 JB JB JB9-9-2009 9-9-2009 9-9-2009 9-9-2009
000000
191000
191500
192000
Huissen project Zeegbos Meandergordelkaart Legenda Meinerswijkse meandergordel; top zand 1-1.5m -mv
komgebied; top Pleistoceen 2-3m -mv
top zand 1.5-2m -mv
top Pleistoceen 3-4m -mv
crevasse afzettingen
begrenzing oeverwal
Afb. 4. Locatie van het plangebied binnen de Meinerswijkse meandergordel (Naar de zanddiepte 22 attentiekaart van Berendsen ).
Rivieren zijn transporteurs van sediment: grind, zand, silt en lutum. De stroomsnelheid in de rivier is meestal te hoog voor sedimentatie van het fijne sediment. In rivierbeddingen wordt dan ook voornamelijk kalkrijk zand en grind afgezet. Tijdens perioden van hoogwater treedt de rivier buiten haar oever. In het overstroomde gebied neemt de stroomsnelheid van het water snel af als gevolg van de geringe
21 22
Schurmans 2008. Berendsen et al. 2001.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
16
waterdiepte en de aanwezigheid van vegetatie. Het sediment dat in suspensie in het water aanwezig is kan dan worden afgezet. Het grovere sediment (zand en silt) wordt afgezet vlak naast de bedding, op de oevers van de rivier. Hierdoor ontwikkelt zich een kalkrijke uit zand en zandige en siltige klei bestaande oeverwal. Oeverwallen van een rivier zijn dikker dicht bij de rivier en wiggen uit in de richting van de kom. Deze oeverwal wordt bij elke overstroming verder opgehoogd en vormt een langgerekte rug in het landschap. Het fijne sediment (lutum en silt) wordt verder van de rivier, in het komgebied, afgezet. Als het waterpeil van de rivier daalt en het water door de drooggevallen oeverwal van de rivier is afgesneden stagneert de stroming en kan ook het fijnste sediment bezinken. De laagste delen van het komgebied zijn zeer nat, ook in perioden dat geen overstromingen optreden. De afgezette sedimenten worden in dit zure milieu ontkalkt. Op deze plaatsen kan veen worden gevormd. De bedding en de oeverwallen van een rivier komen door sedimentatie steeds hoger te liggen. Een verschijnsel dat door de zakking van veen en klei in de kommen versterkt wordt. Daarom liggen op oude bodemkaarten fossiele meandergordels als ruggen in het landschap. Door de hoge en droge ligging vormen oeverwallen mooie droge vestigingslocaties. In het rivierengebied worden de meeste dorpen en steden dan ook gevonden op oeverwallen of fossiele stroomgordels. 23
Door Berendsen en Stouthamer wordt de ouderdom van de Meinerswijkse stroomgordel geschat op ongeveer 1810 v. Chr. De stroomgordel is niet direct gedateerd. De eindfase is gedateerd op ongeveer 186 jaar n. Chr. Er bestaat een grote spreiding in dateringen van het einde van de sedimentatie. De dateringen van deze stroomgordel zijn dus niet optimaal en zouden verbeterd kunnen worden. De stroomgordel is in ieder geval actief geweest tot in de Romeinse tijd, en waarschijnlijk is de restgeul nog langer watervoerend geweest. De Neder-Rijn is de meest waarschijnlijke opvolger van de Meinerswijkse 24 stroomgordel. Deze meandergordel is vanaf 614 n. Chr. actief. Tot de Late IJzertijd waren veel verschillende stroomgordels actief in de Over-Betuwe. Aan het eind van de IJzertijd raakt een groot deel van deze stroomgordels buiten gebruik en wordt de afvoer geconcentreerd in een gering aantal stroomgordels: de voorlopers van de Waal en voorlopers van de 25 Oude Rijn/Nederrijn (de voormalige Meinerswijkse stroomgordel). In de Vroeg-Romeinse tijd is de 26 Meinerswijkse stroomgordel de hoofdstroom van de Rijndelta. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de originele bodemopbouw van het plangebied uit kalkhoudende poldervaaggronden. Geomorfologisch gezien bestaat het uit een rivierkom en 27 oeverwalachtige vlakte. Uit bestudering van het AHN blijkt dat het gebied ten noorden van de Loostraat (de stroomgordel) relatief hoog gelegen is. Vermoedelijk moet hier dan ook de locatie van de Romeinse weg gezocht worden. Het beddingzand van de Meinerswijkse stroomgordel bevindt zich hier op een diepte van 1-2m –mv. Het lager gelegen gebied ten zuiden van de Loostraat beslaat de oeverwal en het komgebied van deze stroomgordel. Ongeveer 200 m westelijk van het plangebied bevindt zich een relatief hoog gelegen gebied ten zuiden van de Loostraat, dit is een crevasse afzetting van de stroomgordel. Verder geven de structuren binnen het AHN hoofdzakelijk het huidige landgebruik weer (perceellering van akkerland). 3.1.4 Resultaten Binnen de aangelegde werkputten zijn om de 10 meter profielkolommen gedocumenteerd. Binnen de gedocumenteerde profielkolommen zijn afzettingen behorende tot het komgebied en de oeverwal aangetroffen. Binnen de twee aangetroffen zones, de kom- en de oeverwalafzettingen is de geologische opbouw grotendeels identiek. Komgebied Aan de basis, op een diepte van ca. 70 cm –mv. bevindt zich een pakket van zwak tot incidenteel matig siltige oranjegele klei. Hierbinnen bevinden zich enkele mangaanvlekken. Hierboven (30-40 cm –mv) bevindt zich een laag van zwak zandige, bruine klei. De top van het profiel wordt gevormd door een pakket van sterk zandige, donkerbruine, licht humeuze klei (de moderne bouwvoor). Alle aangetroffen afzettingen zijn kalkrijk.
23
Berendsen et al. 2001. Berendsen & Stouthamer 2001. Berendsen & Stouthamer 2001. 26 Schurmans 2008. 27 Stiboka 1975. 24 25
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
17
Afb. 5. Profiel binnen het komgebied aan de zuidzijde van werkput 1. Met als opbouw van boven naar onderen: Bouwvoor, afzettingen van de Nederrijn, komklei van de Meinerswijkse stroomgordel.
Oeverwal Aan de basis, op een diepte van ca. 70 cm –mv, bevindt zich een pakket van uiterst siltige, oranjegele klei. Op een diepte van 50-60 cm –mv is een laag van een licht grijs gevlekte, sterk siltige klei aangetroffen. Hierboven (30-40 cm –mv) bevindt zich een laag van zwak zandige, bruine klei. De top van het profiel wordt gevormd door een pakket van sterk zandige, donkerbruine licht humeuze klei (de moderne bouwvoor). Alle aangetroffen afzettingen zijn kalkrijk. Interpretatie Deze opeenvolging wordt als volgt geïnterpreteerd: Het pakket uiterst siltige klei (60-200 cm –mv) aan de basis wordt geïnterpreteerd als oeverafzettingen van de Meinerswijkse stroomgordel. Hierin ligt een Romeins bewoningsniveau. Dit niveau is afgedekt door een pakket oeverafzettingen (0-60 cm –mv). Het pakket wordt gerekend tot oeverafzettingen vanwege het hoge siltgehalte en de aanwezigheid van kalk. Het ontbreken van zand in het sediment wijst erop dat het is afgezet onder relatief rustige omstandigheden wat verder van de actieve bedding van de rivier af. Naar het zuiden toe worden de afzettingen kleiiger, wat inhoudt dat de grens van de oeverwal naar het komgebied bereikt wordt. De grens tussen de kom- en oeverafzettingen is aangegeven in afbeelding 5. Sleuf 4 ligt geheel binnen het komgebied. De hier aangetroffen geologische opbouw komt in hoge mate overeen met de geologische 28 opbouw van het plangebied “het Riet”, ca. 1 km ten oosten van het plangebied. De oever- en komafzettingen bevinden zich boven Pleistoceen beddingzand. Volgens de zanddiepte attentiekaart van 29 Berendsen bevindt het Pleistocene beddingzand zich op een diepte van 2 m –mv. Deze afzettingen 30 behoren tot de Formatie van Echteld. Tijdens het huidige onderzoek zijn deze afzettingen niet bereikt.
28 29 30
Bouman, in Roessingh & Blom (in voorbereiding). Berendsen et al. 2001. De Mulder et al. 2003.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
18
Afb. 6. Profiel binnen de oeverwal zone (werkput 3). Met als opbouw van boven naar onderen: Bouwvoor, afzettingen van de Nederrijn, zwak ontwikkelde vegetatiehorizont, oeverafzettingen van de Meinderswijkse stroomgordel.
Paleogeografische ontwikkeling Bij voorgaand booronderzoek is vastgesteld dat het Pleistocene oppervlak zich op een diepte van 3 to 3,5 31 m –mv bevindt. Dit Pleistocene oppervlak bestaat uit vlechtende rivierafzettingen met daarop het laagpakket van Wijchen. Op de Pleistocene afzettingen worden komafzettingen gevonden. Hierop ligt een 1,5 m dik pakket oeverafzettingen van de Meinerswijkse stroomgordel bestaande uit kalkrijke siltige tot zandige klei met af en toe een zandige laag (1m tot 2,5 m –mv). Verder zuidelijk gaat de oeverwal over in het komgebied. De Meinerswijkse stroomgordel is actief van 1810 v. Chr. tot 186 n. Chr. In het oeverpakket is op een aantal plaatsen (ca. 60 cm –mv) een cultuurlaag ontwikkeld. Met het huidige onderzoek is slechts een zeer vage cultuurlaag waargenomen, deze is echter zeer duidelijk ontwikkeld ca. 300 m ten oosten van de huidige onderzoekslocatie. De oever- en komafzettingen en het
31
Berendsen et al. 2001.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
19
Romeinse oppervlak worden afgedekt door kom- en oeverafzettingen van de opvolger van de Meinerswijkse stroomgordel, waarschijnlijk de Nederrijn. Deze afzettingen zijn hoogstwaarschijnlijk afgezet gedurende de bloeifase van de Nederrijn, de Middeleeuwen. De loop van de Nederrijn heeft altijd ten noorden van de huidige Rijndijk gelegen en het afgezette oeverpakket is dan ook redelijk dun en kleiig. Na de bedijking van de Nederrijn is nog maar weinig sediment afgezet. Gedurende dijkdoorbraken is grof zand afgezet wat volledig in de bouwvoor is opgenomen.
3.2
Sporen en structuren
In het noordelijke gedeelte van put 1 zijn sporen aangetroffen onder een cultuurlaag/woongrond, over een lengte van ca. 40 m en over de gehele lengte (ca. 90 m) van de dwarssleuf (sleuf 3). Dit komt ongeveer overeen met de verwachtingen gebaseerd op basis van het vooronderzoek. In totaal zijn 23 greppels, 24 kuilen, 49 paalkuilen, een paalkuil met kern (zie bijlagen), een aantal recente verstoringen en een natuurlijke verstoring aangetroffen. De bovenkant van de sporen bevindt zich op ca. 8,7 m + NAP. De sporen zijn doorgaans ca. 20 cm diep, met enkele diepere tot 70 cm. In de woongrond is keramisch materiaal aangetroffen, dat voornamelijk dateert uit de Romeinse tijd. Aardewerk dat nader gedateerd kan worden dateert uit de Vroeg-Romeinse tijd en de Midden-Romeinse tijd A en B (12 v. Chr. tot 270 n. Chr.). Een aantal greppels en (paal)kuilen lijken tezamen de contouren van een tweetal huisplattegronden (S1 en S3) en een kringreppel (S2) te vormen (zie bijlagen). Structuur 1 betreft waarschijnlijk een woonstalhuis. Met ingangspartijen in de lange gevel. Deze huizen worden doorgaans omgeven door afwateringsgreppels, die ter hoogte van de ingangen haaks op het huis gericht zijn (afb. 7). Het aardewerk in de sporen die tot de huisplattegrond zijn gerekend, dateert uit de Romeinse tijd. Een nadere datering voor het aardewerk is niet verkregen. Mogelijk dat de structuur wordt doorsneden door een spoor (spoor 16) met aardewerk uit de Vroeg-Romeinse tijd (12 v. Chr. – 70 n. Chr.). Deze oversnijding is enkel in het vlak geconstateerd en dientengevolge niet zeer betrouwbaar. Deze huisplattegrond dateert op basis van deze gegevens uiterlijk uit de Vroeg-Romeinse tijd. Een latere datering in de Romeinse tijd valt echter niet uit te sluiten.
Afb. 7.
32
Een woonstalhuis aangetroffen op de Horden ( Naar Vos 1994).
Daarnaast zijn vermoedelijke wandgreppels aangetroffen van een woonhuis (structuur 3). In één van deze greppels is een fragment van een dolium (Romeinse voorraadkruik) aangetroffen, dat dateert uit de Romeinse tijd. Een nadere datering valt voor dit type aardewerk niet te geven. De wandgreppel van de huisplattegrond wordt echter doorsneden door een spoor waar aardewerk uit komt dat dateert uit de Midden-Romeinse tijd A. Hier moet echter bij vermeld worden dat deze oversnijding enkel in het vlak is
32
Vos 1994.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
20
waargenomen. Op grond van deze gegevens, dateert de huisplattegrond vermoedelijk uit de MiddenRomeinse tijd A of vroeger (70-150 n. Chr.). Tevens is ter hoogte van de kringreppel (Structtur 2) een aantal paalkuilen aangetroffen, die vermoedelijk ook een structuur vormen. Doordat niet de gehele structuur zichtbaar is in de proefsleuf, is de structuur niet aan te geven. Binnen het plangebied lijken dus minimaal drie erven aanwezig, die door greppels begrensd zijn; de zogenaamde erfscheidingsgreppels (spoor 72/73, 54, 77 en 21). In spoor 4 van put 1 is aardewerk aangetroffen dat uit de IJzertijd dateert. Daarnaast is aardewerk uit de Midden-Romeinse tijd A in aangetroffen. Het ijzertijdaardewerk is mogelijk door opspit in dit Romeinse spoor terecht gekomen, maar toont derhalve aan dat het terrein in de IJzertijd bezocht/in gebruik is geweest.
3.3
Vondstmateriaal
In totaal zijn er 427 vondsten gedaan. Deze bestaan uit 21 stuks metaal, 50 fragmenten botmateriaal, 13 stuks natuursteen, twee keramische objecten, elf stuks huttenleem, vier fragmenten bouwmateriaal en 326 fragmenten aardewerk, waarvan 149 gedraaide fragmenten en 177 handgevormde fragmenten. Het vondstmateriaal is over het algemeen goed geconserveerd, doch sterk gefragmenteerd. Aan het aardewerk is zichtbaar dat het in een natte omgeving bewaard is gebleven, door een bruinige aanslag. Metaalvondsten zijn over het algemeen sterk gecorrodeerd.
3.3.1 Aardewerk In totaal zijn 326 fragmenten aardewerk aangetroffen, waarvan 149 gedraaide fragmenten en 177 handgevormde fragmenten. Dit aardewerk is bestudeerd door F. Reigersman-van Lidth de Jeude (ADC ArcheoProjecten). Het aardewerk bestaat uit: ruwwandig en gladwandig aardewerk, handgevormd aardewerk, briquetage, terra sigillata, terra nigra, Belgische waar, (kruik)amforen en dolia. Het meeste e e aardewerk dateert uit de 1 tot eind 3 eeuw n. Chr. Een uitgebreide lijst van het aangetroffen vondstmateriaal is opgenomen in de bijlagen. Hieronder volgt een korte beschrijving van de meest aangetroffen aardewerktypen. Het handgevormde aardewerk, is aardewerk dat niet op de draaischijf vervaardigd is, maar geheel met de hand geboetseerd is. Dit type werd voornamelijk aangetroffen waarbij het baksel met zand/fijn grind gemagerd is en veelal gereduceerd gebakken is. Ook baksel dat met plantaardig materiaal gemagerd is, is aangetroffen. Briquetage kan vermoedelijk beschouwd worden als verpakkingsmateriaal voor zeezout. Hoewel er meerdere varianten van briquetage-aardewerk bekend zijn, gaat het hier in alle gevallen om briquetage e uit het kustgebied. Dit type komt vanaf de 6 eeuw v. Chr. voor en blijft in gebruik tot in de Romeinse 33 tijd. Dolia zijn grote voorraad- of transportvaten met een naar binnen gebogen verdikte rand. Bij de grote dolia zijn de bodem en de wand niet op de draaischijf gemaakt maar met de hand gevormd. De rand daarentegen is wel meestal gedraaid. Kleine dolia zijn wel volledig gedraaid. Vaak wordt op de rand en de schouder een peklaag aangebracht. Van deze peklaag is op de fragmenten uit Huissen echter niets aangetroffen. De meeste doliumfragmenten zijn gemaakt van het kenmerkende doliumbaksel, een relatief zacht, beige tot bruinrood baksel met veel beige en rood potgruis. Het ruwwandig aardewerk kan in drie grote groepen onderverdeeld worden: de regionaal geproduceerde grijze ruwwandige waar, de Low Lands Ware en het overige ruwwandige aardewerk. Het gladwandige aardewerk wordt onderverdeeld in kruiken (kruik)amforen, amforen en overig. Terra sigillata, aardewerk met een oranje tot (bruin)rode kern en glanzende harde deklaag, wordt doorgaans gezien als luxe tafelwaar. Dit aardewerk werd in verschillende productieregio’s en –centra geproduceerd. De herkomst van een scherf bepaalt in grote lijnen de datering ervan, omdat de verschillende productieregio’s grotendeels opeenvolgend op elkaar naar onze streken exporteerden. De herkomst kan bepaald worden door het baksel, maar meer precies aan de hand van de pottenbakkersstempels en de reliëfdecoratie die op enkele typen werd aangebracht.
33
Van den Broeke 1986, 97; Van den Broeke 1987b, 117-118.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
21
Terra nigra is behoort tot de categorie Belgische waar. Dit is Romeins aardewerk dat reducerend werd gebakken, waardoor een grijze of zwartglanzende kleur ontstond. 3.3.2 Metaal Het metaal is gedetermineerd door J. Langelaar (ADC ArcheoProjecten). Bij het metaal zit een fragment van een koperen sleutel, een Romeinse bronzen munt (as/dupondius), een ijzeren kram, een stuk van een beslag en een koperen hengsel/helmdrager. De rest bestaat uit spijkers of is indetermineerbaar. Deze zijn afgestoten, omdat ze niet bijdragen aan het beantwoorden van de onderzoeksvragen. De as (meervoud asses) is een munteenheid en een bronzen of koperen munt uit de Romeinse tijd. De as was de basiseenheid van het Romeinse muntenstelsel. De vroegst dateerbare as dateert uit 280 v. Chr. Geleidelijk aan word de as steeds minder waard, tot hij na de herziening van het muntenstelsel door 34 Diocletianus (284 – 305 n. Chr.) geheel verdwijnt. De dupondius uit de vroege Romeinse Republiek was een zeer grote gegoten bronzen munt die rond 335 - 285 v.Chr. een diameter van circa 8 cm had en twee Romeins-Oscaanse ponden woog: 2x 273g. Rond 268 v.Chr. was het gewicht al gereduceerd tot 2x 54.5 g. Na de hervorming van het muntstelsel door keizer Augustus in 23 v. Chr., werd de dupondius geslagen 35 uit orichalcum en verschilde in grootte niet veel van de as. Het gebruikte metaal is echter anders: voor de as is dat puur koper dat roder is en zachter aanvoelt dan de dupondius. Bovendien begon ten tijde van Nero (54-68 n. Chr.) de dupondius zich vaak te onderscheiden doordat het keizerlijk portret met een stralenkroon is afgebeeld in plaats van de gebruikelijke lauwerkrans welke op de as gehandhaafd blijft. Door de inflatie verloren de dupondiiin de loop der jaren steeds meer waarde en werden kleiner. In de loop van de derde eeuw werden ze vrij zelden meer geslagen en verdwenen tenslotte geheel na de 36 hervorming van het muntstelsel door Diocletianus. 3.3.3 Natuursteen en keramisch bouwmateriaal (M. Melkert, ADC ArcheoProjecten) Van Lingewaard Huissen Zeegbos zijn acht vondstnummers gescand. Het materiaal is afkomstig uit werkputten 1 en 3, met uitzondering van vondstnummer 22, dat afkomstig is uit een greppel, zijn alle vondsten aangetroffen in spoor 3000. Vondstnummers 11, 12 en 22, afkomstig uit put 1, zijn vermoedelijk van nature aanwezig in de ondergrond: afgerond grind dan wel onbekend materiaal met wespennestgaatjes. Vondstnummer 11 bevat wel een ovaalrond, plat grindje van zandsteen, maar dit toont geen gebruikssporen en is dus vermoedelijk niet gebruikt als bijvoorbeeld speelschijfje. In put 3 zijn twee bewerkte fragmenten verzameld (vondstnummers 35 en 47) en één fragment zonder bewerkingssporen, maar wel van dezelfde steensoort als de bewerkte vondst 35. Die steensoort is een micahoudende, groengrijze zandsteen. Daarnaast zijn vijf fragmenten lavasteen (mogelijk tefriet) aangetroffen. Deze steensoort werd vroeger, vanwege het poreuze karakter van de steen, veelvuldig gebruikt als maalsteen en/of wrijfsteen. Daarnaast is lavasteen aangetroffen (vondstnummer 37). Dit werd veelal gebruikt als maalsteen en/of als wrijfsteen. Het bewerkte fragment van vondstnummer 35 is plat, driehoekig met één gezoet (fijn geschuurd) oppervlak en één, geschuind zijkantje. De andere twee zijkantjes zijn vlak (bewerkt), de onderzijde heeft een ruw breukvlak. De toepassing is onbekend. Het bewerkte fragmentje van vondstnummer 47 is hoekig met één gezoet vlakje. De overige vlakken zijn ruwe breukvlakken. Dit is een micahoudende, beige kleurige zandsteen. Het gezoete vlakje zou het oppervlak van een tegel kunnen zijn; deze zou in dat geval een dikte van minimaal 2,95 mm gehad hebben. Beide bewerkte fragmenten zijn niet aan een periode toe te wijzen. Ze zouden zowel Romeins als middeleeuws/nieuwetijds kunnen zijn.
34
http://nl.wikipedia.org/wiki/As_(munteenheid) Oricalchum is een legendarische metaallegering, die in gebruik zou zijn geweest in Atlantis. Een vermoedelijk andere legering van dezelfde naam was in gebruik bij de Romeinen vanaf de tijd van Augustus. 36 http://nl.wikipedia.org/wiki/Dupondius 35
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
22
3.3.4 Archeozoölogisch onderzoek Het aangetroffen botmateriaal bestaat uit botten van gedomesticeerde dieren. Onder het botmateriaal is 37 namelijk bot aangetroffen van rund (Bos taurus), paard (Equus caballus) en schaap/geit (Capra/Ovis). Voorlopig kan aan de hand van dit materiaal geen uitspraak gedaan worden over de functie van de nederzetting waartoe het aangetroffen botspectrum behoort. Hiervoor moet het sample groter zijn. Mogelijk dat dit vastgesteld kan worden, als de gehele nederzetting in de toekomst opgegraven wordt. Een nadere toelichting van het aangetroffen botmateriaal is opgenomen in de bijlagen.
4 Synthese 4.1
Algemeen
De verwachtingen die op grond van het vooronderzoek zijn gesteld, kunnen op basis van het huidige onderzoek worden bevestigd. Vooronderzoek heeft de aanwezigheid van een woongrond in de noordwesthoek van het plangebied aangetoond. Het huidige onderzoek heeft de aard en de conserveringstoestand van de woongrond en de bewoningssporen daaronder aangetoond. Tevens zijn geen resten van een Romeinse weg aangetroffen. De bewoningsporen van de Romeinse nederzetting dateren uit de Vroeg-Romeinse tijd en zijn goed geconserveerd door de afdekkende Middeleeuwse oeverafzettingen. De omvang van de woongrond en de desbetreffende bewoningssporen daaronder, kan op basis van de resultaten van dit onderzoek gedeeltelijk nauwkeuriger worden aangegeven op de gemeentelijke 38 verwachtingskaart. Daarnaast dient overwogen te worden om de ligging van de Romeinse weg aan te passen. Deze is ten zuiden van de Loostraat niet aangetroffen. De verwachting is dan ook dat deze op de hooggelegen stroomgordel ten noorden van de Loostraat ligt.
4.2
Beantwoording van de onderzoeksvragen
De onderzoeksvragen die in het Programma van Eisen zijn gesteld zullen hier worden beantwoord op basis van de bevindingen van het proefsleuvenonderzoek. 1. Wat is de aard en datering van de vindplaats die met de woongrond samenhangt? − Onder de woongrond zijn nederzettingssporen uit de Romeinse tijd aangetroffen. Het aardewerk dateert voornamelijk uit de Midden-Romeinse tijd en gedeeltelijk uit de Vroeg-Romeinse tijd. Er is dus sprake van een nederzetting uit de Romeinse tijd (NX ROM), met het zwaartepunt van de bewoning in de Midden-Romeinse tijd. Het is mogelijk dat de locatie in de Late IJzertijd al bewoond is geweest. 2. Zijn er in het plangebied buiten de woongrond nog meer vindplaatsen aanwezig en zo ja, wat is de aard en datering daarvan? - Naast de woongrond zijn geen andere vindplaatsen binnen het plangebied aangetroffen. 3. Wat is de omvang van de vindplaatsen? Hoe diep bevinden zich archeologisch relevante lagen en sporen? − De vindplaats strekt zich uit van de oostgrens van het plangebied tot ca. 130 m naar het westen, De uiterste zuidgrens bevindt zich op 80 m vanaf de noordelijke grens van het plangebied. De sporen bevinden zich doorgaans onder de Middeleeuwse oeverafzettingen. De onderkant van dit pakket ligt tussen 50 en 75 cm –mv. Vanaf deze diepte is de woongrond zichtbaar en kunnen sommige sporen al waargenomen worden. Dit pakket is doorgaans 10 – 15 cm dik. Hieronder worden de sporen pas duidelijk zichtbaar. 4. Wat is de paleogeografische ligging van de vindplaatsen en hoe laat de ontstaansgeschiedenis van het plangebied zich aardwetenschappelijk duiden? - De vindplaats is gelegen op de zuidelijke oeverwal van de Meinerswijkse stroomgordel. De Meinerswijkse Rijn was actief tot 186 n. Chr. en stroomde ten noorden van het plangebied. De bodemopbouw van het plangebied is gevormd door de activiteit van de rivier gedurende eeuwen.
37 38
Het onderscheid tussen schaap en geit is moeilijk vast te stellen aan de hand van botmateriaal. Willemse 2004.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
23
In verschillende fases is er door de rivier een pakket van grof zand en grind (beddingafzettingen) en uiterst siltige klei (oeverafzettingen) afgezet. 5. Zijn er met het oog op bewoning/activiteiten terreinaanpassingen gedaan? Welke invloed had de mens op het landschap? - Waarschijnlijk zijn de erfgrenzen in de vorm van greppels tevens bedoeld als afwateringsgreppels. 6. Wat is de aard, datering en functie van sporen en structuren? Welke periodisering en fasering kan worden aangebracht? - Paalkuilen, kuilen en greppels zijn aangetroffen. Daarnaast zijn drie structuren aangetroffen, waaronder een woonstalhuis, een woonhuis en waarschijnlijk een kringgreppel. De huisplattegronden dateren mogelijk uit de Vroeg-Romeinse tijd/Midden-Romeinse tijd A. 7. Hoe verhouden de sporen en structuren zich ruimtelijk en functioneel tot elkaar? - De onderzochte oppervlakte is te smal om een concrete uitspraak te doen over hoe de sporen en structuren ruimtelijk en functioneel tot elkaar verhouden. 8. Zijn er aanwijzingen voor een militaire inrichting van vindplaatsen? Licht toe. - Vondstmateriaal dat duidt op het gebruik van de nederzetting als militaire inrichting is niet aangetroffen. De aanwezigheid van twee huisplattegronden, waaronder een woonstalhuis, doet vermoeden dat het hier een agrarische nederzetting betreft. 9. Is er sprake van een nederzettingsterrein of handelt het om off-site sporen dan wel een ander type vindplaats? Licht toe. - De aanwezigheid van twee huisplattegronden toont aan dat de vindplaats gezien moet worden als een nederzetting. 10. Zijn er aanwijzingen voor het verlaten van vindplaatsen? Zo ja, welke en met welke periode(n) hangen deze samen? - Het aardwerk toont aan dat de nederzetting vanaf de eerste eeuw tot aan het einde van de derde eeuw in gebruik is geweest. Geen aanwijzingen zijn gevonden omtrent het verlaten van de nederzetting, maar rond 270 n. Chr (einde Midden-Romeinse tijd) lijkt aannemelijk. Dit beeld 39 wordt eveneens bevestigd door de resultaten van Roessing en Blom. 11. Hoe was het terreingebruik gedurende de perioden dat er geen bewoning was? - In het recente verleden was het terrein in gebruik als akkerland. Wanneer het terrein in gebruik is genomen als akkerland is onduidelijk. Mogelijk is dit in de Middeleeuwen of eerder gebeurd. Vondsten om deze aanname te onderbouwen ontbreken echter. 12. Wat is de aard, datering en spreiding van het vondstmateriaal? - Het vondstmateriaal bestaat uit keramiek (handgevormd aardewerk, gedraaid aardewerk en keramische objecten), botmateriaal (schaap/geit, rund en paard), metaal, huttenleem en natuursteen. Het merendeel van het vondstmateriaal dateert uit de Midden-Romeinse tijd. Dit vondstmateriaal wordt in de woongrond, net daaronder en in de sporen aangetroffen. Af en toe wordt een vondstcategorie in de bouwvoor aangetroffen. 13. Hoe verhoudt het vondstmateriaal zich in ruimtelijke zin tot de sporen en structuren? - Het gros van het vondstmateriaal wordt in de woongrond en in de sporen aangetroffen. 14. Wijst het vondstmateriaal op functies van sporen en structuren en zo ja, welke functies zijn dat? - Het aangetroffen vondstmateriaal kan niet in verband worden gebracht met functies van sporen en structuren. 15. Wat was de bestaansbasis van de bewoners? - Gezien de aanwezigheid van een gemengd agrarisch bedrijf van veeteelt en landbouw, is het aannemelijk dat de nederzetting grotendeels zelfvoorzienend was.
39
Roessing & Blom (n voorbereiding)
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
24
16. Zijn er ook aanwijzingen voor het uitoefenen van specifieke ambachten? Licht toe. - Aanwijzingen voor het uitoefenen van specifieke ambachten zijn niet gevonden (zie tevens vraag 17). 17. Bevinden zich in het vondstmateriaal militaria? Licht toe. - Onder het vondstmateriaal bevindt zich geen militaria. Mogelijk dat een metalen helmdrager is aangetroffen, maar dit kan ook een handvat van een lade of kist zijn. Deze lijken qua vorm erg veel op elkaar. Andere vondsten die niet direct in verband staan met een agrarische nederzetting, zoals: gemmen, dobbelstenen, glazen badflesjes, schrijfplankjes of bepaalde schoentypes, zijn niet aangetroffen. Daarnaast leveren graffito`s en dakpanstempels of de hoeveelheid aardewerk die is aangetroffen, geen indicatie voor een militaire functie van de vindplaats. 18. Wat kan uit het vondstmateriaal en de sporen worden afgeleid met betrekking tot de ligging van de vindplaatsen nabij de limes? Zijn er bijvoorbeeld specifieke structuren of bouwvormen en is er sprake van specialisatie? - Vondstmateriaal dat specialisatie doet vermoeden is niet aangetroffen. Greppels zijn niet gecoupeerd. Dientengevolge kan geen uitspraak gedaan worden over de vorm en eventuele bemoeienis van het leger tijdens de aanleg ervan. De enige aanwijzing voor het gebruik van de vindplaats vormt het woonstalhuis. Dit bevestigd dat de nederzetting een agrarische functie had. 19. Verschillen de vindplaatsen ten opzichte van verder weg van de limes gelegen vindplaatsen en zo ja, in welk opzicht? - De vindplaats ligt langs de limesweg van Huissen naar Castra Herculis (Arnhem) deze route wordt pas in de jaren `40 van de eerste eeuw belangrijk, na de opname van het catellum te Meinerswijk en de (vermoedelijke) castella te Loowaard, Huissen en Driel in het verdedigingssysyteem als onderdeel van de limes. Hierdoor verrijzen langs deze weg vanaf de Vroeg-Romeinse tijd nederzettingen, die veelal geen voorganger in de IJzertijd hebben. Vanwege de ligging op een relatief smalle oeverwal, zal de nederzetting een lintbouwvormig karakter hebben gehad. 20. Is er een verband tussen locatiekeuzen en aangetroffen functies van sporen en structuren? - De locatie betreft een hoger gelegen oeverafzetting. Deze zijn vanwege de hoge ligging geschikt voor bewoning. De komafzettingen kunnen dan als akkerland/weiland in gebruik zijn geweest. Dit kan de aanwezigheid van een woonstalhuis verklaren. Verder zijn de erfgreppels mogelijk als afwateringsgreppels gebruikt. Deze liggen min of meer loodrecht op de rug van de oeverwal en zorgen voor de afwatering van de oeverrug. 21. Wat is de conservering van sporen en vondsten en welke factoren zijn hierop van invloed geweest? Licht dit per categorie toe. - De conservering van sporen is zeer goed te noemen. Dit komt doordat het Romeinse niveau (en dus ook de sporen worden afgedekt door een pakket oeverafzettingen uit de Middeleeuwen. Dit heeft de vindplaats beschermd tegen verstoringen vanaf de Middeleeuwen. Vondstmateriaal van vindplaatsen, die zich in de klei bevinden, is doorgaans goed geconserveerd gebleven. Dit geldt eveneens voor deze vindplaats. Het materiaal is echter wel fragmentarisch. 22. Wat is de conservering van paleo-ecologisch materiaal? Welke factoren zijn hierop van invloed geweest en in hoeverre kunnen tijdens het stadium van een eventueel definitief onderzoek vragen met betrekking tot de voedseleconomie en landschapsreconstructie worden beantwoord? - Monsters zijn niet genomen, omdat geen humeuze vullingen aangetroffen zijn. Doorgaans is de conservering van paleo-ecologisch materiaal echter goed te noemen in kleiige afzettingen en/of onder de grondwaterspiegel. Daarom is de verwachting dat de conservering van paleoecologisch materiaal goed is. Dit geldt zeker als het paleo-ecologisch materiaal onder de grondwaterspiegel wordt aangetroffen. De monsters die zijn geanalyseerd voor “Het Riet”, 40 bevestigen dit beeld. 23. Zijn de archeologische waarden conform de KNA-waarderingsaspecten te classificeren als behoudenswaardig? Hoe luidt het selectieadvies? - De archeologische waarden, die tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn aangetroffen, zijn te classificeren als behoudenswaardig. Het selectieadvies luidt daarom dat als de archeologische waarden niet behouden kunnen blijven door middel van planaanpassing, deze opgegraven dienen te worden door middel van een vlakdekkende opgraving.
40
Roessingh & Blom (in voorbereiding).
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
25
24. Hoe verhouden de onderzoeksresultaten zich tot onderzoeksgegevens uit de archeo- en microregio, met name in relatie tot Loovelden en de vindplaatsen 1-2 te Bergerden? e - Op vindplaats A en D start de bewoning in de 1 eeuw na Chr. De bewoning op vindplaats A e e loopt door tot in de 3 eeuw, met een bewoningshiaat in het laatste kwart van de 1 eeuw en de e e eerste helft van de 2 eeuw. Op vindplaats D lijkt de bewoning tot het eind van de 2 eeuw door te e lopen, mogelijk zelfs nog tot in de Laat-Romeinse tijd. Vindplaats B kan van de late 1 tot begin e van de 3 eeuw worden gedateerd worden. De bewoningspiek bevindt zich in de tweede helft van e de 2 eeuw. De huidige onderzochte vindplaats betreft een Romeinse nederzetting, waarvan het merendeel van het aardewerk uit de Midden-Romeinse tijd dateert. De piek van bewoning ligt waarschijnlijk dus in de Midden-Romeinse tijd, maar ook in de Vroeg-Romeinse tijd en mogelijk in de Late IJzertijd heeft op de locatie bewoning plaatsgevonden. Evenals vindplaats A en D heeft de huidige onderzochte vindplaats een agrarisch karakter. De invloed en of bemoeienis van het Romeinse leger op deze nederzetting is (vooralsnog) niet aangetoond. 25. Ten aanzien van welke aspecten van de NOaA kunnen de vindplaatsen informatie leveren? Licht dit toe. - De vindplaats kan inzicht verschaffen omtrent de wisselwerking tussen limes en landschap, aangezien de vindplaats onderdeel uitmaakt van de limes en landschappelijke elementen van de vindplaats intact zijn. Tevens kunnen de kleiige afzettingen voor een goede conservering van botten, pollen en zaden hebben bijgedragen. Deze zaken kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de landschappelijke setting van de vindplaats. Daarnaast kan dit inzicht verschaffen omtrent natuurlijke voedselbronnen en bevoorrading van het leger. Mogelijk kan de site bijdragen aan het onderzoeksthema “interactie tussen Romeinen en de inheemse bevolking”, dat 41 in de NOAA vernoemd wordt. 26. Welke aanbevelingen kunnen worden gedaan ten aanzien van de strategie bij een eventueel Definitief Onderzoek, ook in relatie tot het aantal aan te leggen vlakken en grondwaterproblematiek? - Bij een eventueel definitief onderzoek dient rekening gehouden te worden met de aanleg van twee vlakken. Het eerste vlak dient aangelegd te worden op de bovenkant van de woongrond. Op dit niveau kunnen de eerste sporen al zichtbaar worden. Dit vlak dient intensief met een metaaldetector te worden afgezocht. Onder de woongrond dient een tweede vlak aangelegd te worden. Dit is het sporenvlak met sporen uit de Romeinse tijd. 27. Kan behoud in situ worden gerealiseerd en zo ja in welke mate? Betrek hierbij de opgave van de 42 opdrachtgever om het plangebied met bomen te beplanten. - Behoud in situ kan worden gerealiseerd d.m.v. planaanpassing. Een andere mogelijkheid is het ophogen van het terrein en/of de grondwaterstand lokaal te verhogen. Hierdoor kunnen de bomen voldoende stevig in de grond wortelen, maar door de verhoogde grondwaterstand kunnen de wortels geen archeologische waarden verstoren. Graven
28. Zijn er graven aanwezig? Zo ja, wat is de aard en datering? - Er is waarschijnlijk een randstructuur aangetroffen in de vorm van een greppel (Structuur 2). Mogelijk dat deze greppel een graf markeert. Een andere mogelijkheid is dat het hier een deel van een huisplattegrond betreft. Vondstmateriaal om deze structuur te dateren is niet aangetroffen. 29. Zijn er graf(veld)gerelateerde structuren aanwezig en zo ja, hoe laten die zich duiden? - Er is waarschijnlijk een randstructuur aangetroffen in de vorm van een greppel (Structuur 2). Mogelijk dat deze greppel een graf markeert. 30. Is er sprake van een grafveld en zijn begrenzingen aan te geven? - Er is waarschijnlijk een randstructuur aangetroffen in de vorm van een greppel (Structuur 2). Mogelijk dat deze greppel een graf markeert. Een andere mogelijkheid is dat het hier een deel van een huisplattegrond betreft. Of er sprake is van een grafveld is dus niet duidelijk.
41
Enckevort & Vos 2006.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
26
31. Hoe zijn de graven ten opzichte van elkaar gesitueerd? - Slechts de resten van één enkel mogelijk graf zijn geconstateerd. Wat de oriëntatie ten opzichte van elkaar is voorlopig niet vast te stellen. 32. Wat is de conservering van de graven en welke factoren zijn daarop van invloed geweest? - Enkel de randstructuur van (mogelijk) een graf is aangetroffen. Over de conservering van de graven kan dus geen uitspraak gedaan worden. 33. Wat kan van eventueel te bergen graven worden gezegd over leeftijd, geslacht, lichaamslengte, status en gezondheid? Zijn er aanwijzingen voor paleopathologie en/of traumata? - Graven zijn niet geborgen. Dientengevolge kan dus niet nader op deze vraag worden ingegaan. 34. Hoe ziet van eventueel te bergen graven het bijgavenspectrum eruit en welke factoren zijn van invloed op de conservering geweest? Wat kan worden gezegd over status? Licht toe. - Begravingen en bijgaven zijn niet aangetroffen. Over het bijgavenspectrum en de conservering ervan kan dus geen uitspraak gedaan worden.
5 Waardering en selectieadvies 5.1
Waardering van de vindplaats
De waardestelling, zoals voorgeschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA versie 3.1, specificatie VS06) gebeurt op drie niveaus: belevingswaarde, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteit. De eerste is niet van toepassing omdat de vindplaats niet bovengronds zichtbaar is. Alleen de laatste twee niveaus zijn op deze vindplaats van toepassing. De fysieke kwaliteit van de vindplaats is gebaseerd op haar conservering en gaafheid. De conservering geeft aan in hoeverre de resten behouden zijn, de gaafheid in hoeverre de vindplaats nog compleet is. De beoordeling is voor zowel gaafheid als conservering: drie punten voor hoge, twee punten voor middelhoge en één punt voor lage kwaliteit. De vindplaats is ruimtelijk goed bewaard gebleven en kan dus worden beschouwd als zijnde van hoge kwaliteit. De vindplaats is afgedekt door Middeleeuwse oeverafzettingen van de Nederrijn en daardoor beschermd tegen recente ingrepen. Hierdoor is de bodemopbouw eveneens redelijk intact en is de verwachting dat mobilia in redelijke mate in situ verwacht kunnen worden. Het deel met sporen is van voldoende omvang om van een representatief deel van een nederzetting te spreken. De gaafheid van de vindplaats wordt daarom hoog gewaardeerd. Het aardewerk dat verzameld is tijdens het aanleggen van de sporenvlakken is weinig verweerd, doch redelijk gefragmenteerd. Botten zijn goed bewaard gebleven. Zaden zijn niet aangetroffen, maar de verwachting is dat deze redelijk tot goed bewaard zijn gebleven. Zeker in diepe sporen die tot onder de grondwaterstand reiken. De conservering van organische- en anorganische artefacten wordt daarom hoog gewaardeerd. Hierbij moet echter worden bedacht dat op regionaal niveau de conserveringsomstandigheden voor de vindplaats kenmerkend zijn voor dit gebied. De waardering van beide fysieke kwaliteitscriteria is in totaal 6 punten. Dit is een score die bovengemiddeld is en die haar het predikaat ‘behoudenswaardig’ oplevert (tabel 2). Ook op inhoudelijke kwaliteit, uitgedrukt in waarden voor zeldzaamheid, informatie en ensemble, wordt de vindplaats beoordeeld met hetzelfde puntensysteem. In de gemeente Lingewaard zijn meerdere Romeinse vindplaatsen vastgesteld (zie § 1.2.2.). De verwachting is dat deze vindplaatsen qua gaafheid niet onderdoen voor de hier gewaardeerde vindplaats. De stand van het huidige onderzoek lijkt alleen een verschil in gebruik van de verschillende vindplaatsen te weerspiegelen. De zeldzaamheid wordt daarom middelmatig gewaardeerd. De informatiewaarde van de vindplaats wordt bepaald door de toegevoegde waarde van deze vindplaats voor andere onderzoeken, die de afgelopen vijf jaar zijn uitgevoerd in deze microregio. In de afgelopen vijf jaar is ten zuiden van de Loostraat een aantal archeologische onderzoeken uitgevoerd. Deze hebben alle betrekking op Romeinse nederzettingen langs de zuidkant van de Loostraat, die in een rechte lijn liggen ten opzichte van elkaar. De rechte lijn wordt ongetwijfeld vormgegeven door een wegtrace dat in de Romeinse tijd vanaf het (vermoedelijke) castellum de Hazeheuvel aan de oostkant van het centrum van Huissen langs de Loostraat naar het noordwesten voerde. Direct ten noorden van de Loostraat liep
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
27
43
in de Vroeg- en Midden-Romeinse tijd de Rijn richting Elden. Het is dus niet verwonderlijk dat op de zuidoever vindplaatsen aangetroffen worden uit de Romeinse tijd. Het onderzochte plangebied maakt deel uit van deze microregio en wordt daarom hoog gewaardeerd qua informatiewaarde. De ensemblewaarde van de vindplaats wordt gewaardeerd door middel van de archeologische context en de landschappelijke context te waarderen. Hierbij wordt gelet op aanwezigheid van vindplaatsen uit dezelfde periode en opeenvolgende perioden en de gaafheid (intactheid) van het landschap. In Huissen-Bergerden zijn sporen uit de Late-Bronstijd/Vroege IJzertijd aangetroffen en twee vindplaatsen (vindplaats 1 en 2) uit de Romeinse tijd. De vindplaatsen in de microregio uit dezelfde periode zijn besproken bij het bepalen van de informatiewaarde. Er is dus sprake van aanwezigheid van vinplaatsen uit dezelfde perioden en opeenvolgende perioden in de omgeving van het plangebied. Daarnaast is zoals eerder gezegd de boedemopbouw binnen het plangebied en daarmee dus ook het landschap, intact. De ensemblewaarde wordt daarom hoog gewaardeerd. De totale score voor de inhoudelijke kwaliteit is acht punten en de waardering van de vindplaats op basis van deze criteria is dan ook hoog. Tabel 2. Scoretabel waardestelling (naar KNA, versie 3.1). Waarden
Criteria
Scores Hoog
Beleving Fysieke kwaliteit Inhoudelijke kwaliteit
5.2
Schoonheid Herinneringswaarde Gaafheid Conservering Zeldzaamheid Informatiewaarde Ensemblewaarde Representativiteit
Midden
Wordt niet gescoord Wordt niet gescoord 3 3 2 3 3 N.v.t.
Laag
Totale score
≥ 5 behoudenswaardig ≥ 7 behoudenswaardig
Selectieadvies
Tijdens het huidige onderzoek zijn onder de woongrond, zoals deze door BAAC is vastgesteld, bewoningssporen uit de Vroeg- en Midden Romeinse tijd aangetroffen. Doordat de vindplaats is afgedekt door Middeleeuws oeverafzettingen zijn de sporen uit de Romeinse tijd goed geconserveerd. Daarom wordt zowel de fysieke kwaliteit alsmede de inhoudelijke kwaliteit hoog gewaardeerd en heeft de vindplaats het predicaat ‘behoudenswaardig’ gekregen. ADC ArcheoProjecten adviseert om de bewoningssporen in het plangebied in situ te behouden door planaanpassing. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn, dan adviseert ADC ArcheoProjecten om ter hoogte van de woongrond vervolgonderzoek uit te laten voeren in de vorm van een opgraving (afb. 8). Hierbij dient dan rekening te worden gehouden met de aanleg van twee vlakken. Speciale aandacht zal tijdens het onderzoek besteed moeten worden aan de onderzoeksvragen die vermeld worden in de NOAA en onder vraag 25 specifiek worden toegelicht. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). In beide gevallen luidt het advies van ADC ArcheoProjecten om het overige gedeelte van het plangebied vrij te geven voor planontwikkeling.
43
Neijenhuis 2002, 8.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
439600 439600 439600 439600
`
439800 439800 439800 439800
28
439400 439400 439400 439400
gronddepot
439200 439200 439200 439200
gronddepot
0 000 0
100 100 100 m m m
© © ADC ADC 2010 2010 190800 190800 190800 190800 190800
191000 191000 191000 191000 191000
191200 191200 191200 191200 191200
191400 191400 191400 191400 191400
woonlaag
middelhoge verwachting
behoudenswaardig
hoge verwachting
lage verwachting
plangebied
AR AR AR11-5-2010 11-5-2010 11-5-2010 11-5-2010 AR AR AR 11-5-2010 11-5-2010
Legenda
Afb. 8. Plangebied met daarop geprojecteerd de archeologische verwachtingswaarden en de begrenzing van vindplaats E.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
29
Literatuur Berendsen, H.J.A., Stouthamer, E. 2001: Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., E.L.J.H. Faessen, A.W. Hesselink & H. Kempen, 2001: Zand in banen: Zanddieptekaarten van het Gelders rivierengebied met inbegrip van de uiterwaarden, Provincie Gelderland, Utrecht, 2e herziene druk. Boer, G.H. de, 2002: Plangebied Loostraat-Zuid te Huissen, gemeente Bemmel; een archeologische kartering en waardering, Amsterdam (Raap Rapport 759). Bosch, J.H.A. 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNOrapport, NITG 05-043-A). Boshoven, E.H., 2008: Gemeente Lingewaard plangebied Zeegbos te Huissen: Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), Deventer (BAAC rapport v-08.0309). Broeke, P.W. van den, 1986: Zeezout: een schakel tussen West- en Zuid-Nederland in de IJzertijd en de Romeinse tijd, in: M.C. van Trierum/H.E. Henkes (red.), Landschap en bewoning rond de mondingen van de Rijn, Maas en Schelde, Rotterdam (Rotterdam Papers, V.), 91-114. Broeke, P.W. van den, 1987b: Oss-Ussen: Het handgemaakte aardewerk, in: W.A.B. van der Sanden/P.W. van den Broeke (red.), Getekend Zand: Tien jaar archeologisch onderzoek in Oss-Ussen, Waalre (Bijdragen tot de studie van het Brabants Heem, 31), 101-119. Defilet, M.P & J.G.M Verhagen 2010: PvE Zeegbos Lingewaard - IVO-proefsleuven, versie 1.2, 25-01 2010. Enckevort, H. & en W.K. Vos, 2006 : De limes : Een natte grens door Nederland, NOaA hoofdstuk 19 (versie 1.0), (www.noaa.nl). Kastelein, D. & H.F.A. Haarhuis, 2006: Plangebied Loostraat-Zuid (vindplaats A), gemeente Lingewaaarcheologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (proefsleuf), Amsterdam (RAAP-Rapport 1339). Kloosterman, P., & D. Bente, 2008: Programma van Eisen, Archeologische begeleiding, Huissen, Loovelden, Het Riet, Woerden (ArcheoLogic Rapportage 473). Mulder, E.F.J. de, Geluk, M.C., Ritsema, I.L., Westerhoff, W.E., Wong, T.E. 2003: De ondergrond van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen. Neijenhuis, C.G. 2002: Huissen van prehistorie tot Middeleeuwen. Normalisatie-Instituut, Nederlands 1989: Geotechniek, classificatie van onverharde grondmonsters NEN 5104. Delft. Roessingh, W & E. Blom, in voorbereiding: Huissen-Het Riet. Boeren of reizigers langs de limes bij Huissen? Roessingh, in voorbereiding: Loovelden riolering (vpl. A en E). Schurmans, M., 2008: Twee nederzettingen op de grens van het Romeinse rijk. Opgraving Huissen Loostraat-Zuid, Amsterdam (Zuidnederlandse Archeologische Notities 139). Stichting voor Bodemkartering, 1975: Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, blad 40 Oost/West Arnhem. Wit, de & P. Stokkel, in voorbereiding a: Definitief Archeologisch Onderzoek Agropark II-vindplaats 2 (werktitel). Wit, de & P. Stokkel, in voorbereiding b: Definitief Archeologisch Onderzoek Agropark II-grafveld (werktitel).
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
30
Thanos, C.S.I., 1999: Plangebied Loostraat-Zuid, gemeente Huissen; een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI-1), Amsterdam (RAAP-Rapport 446). Willemse, N.W, 2004:Gemeente Lingewaard; een archeologische beleidsadvieskaart (RAAP-rapport 978), Amsterdam.
Lijst van afbeeldingen Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied. Afb. 2. Uitsnede van de gemeentelijke verwachtingskaart van het plangebied en omgeving (RAAP, 2004), naar Boshoven 2008. Afb. 3. Aangelegde putten geprojecteerd op de topografische ondergrond. Afb. 4. Locatie van het plangebied binnen de Meinerswijkse meandergordel. Naar de zanddiepte 44 attentiekaart van Berendsen. Afb. 5. Profiel binnen het komgebied aan de zuidzijde van werkput 1. Met als opbouw van boven naar onderen: Bouwvoor, afzettingen van de Neder-Rijn, komklei van de Meinerswijkse stroomgordel. Afb. 6. Plangebied met daarop geprojecteerd de volgens het PvE te graven sleuven en het gedeelte van het plangebied (rood gearceerd), dat als behoudenswaardig is gewaardeerd, naar Defilet & Verhagen 2010. Afb. 7. Een woonstalhuis aangetroffen op de Horden, naar Vos 1994. Afb. 8. Plangebied met daarop geprojecteerd de archeologische verwachtingswaarden en de begrenzing van vindplaats E.
Lijst van tabellen Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden. Tabel 2. Scoretabel waardestelling (naar KNA, versie 3.1).
Bijlagen Bijlage I Alle sporenkaart (vlak 2) Bijlage 2 Overzicht structuren Bijlage 3 Splitsgegevens
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
31
Bijlagen V erwijs Altijd naar de Bijlagen in de tekst! tekst! Geef ook in de bijlagen aan wie de auteur is, met eventueel het bedrijf.
Gebruik voor A3 of liggende pagina’s de losse sjablonen (op M / naslag). Om de paginanummering door te laten lopen voor in te voegen bijlagen of losse pagina’s kun je lege pagina’s in je document opnemen die later worden vervangen. NB: NB: als een in te voegen pagina een lege lege achterkant krijgt, zoals een uitvouwbare A3, zorg dan dat de te vervangen lege pagina’s altijd eerst een oneven paginanummer (voorkant (voorkant) voorkant) en vervolgens een even pagina (achterkant (achterkant) achterkant) zijn!
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
32
Verklarende woordenlijst Antropogene sporen Alle immobiele sporen van menselijke oorsprong, variërend van paalgaten of fosfaatvlekken tot muurresten. AMK Archeologische Monumentenkaart geeft een overzicht van gewaardeerde archeologische terreinen in vier categorieën: 1). Archeologische waarde, 2) Hoge archeologische waarde, 3) Zeer hoge archeologische waarde en 4) Zeer hoge archeologische waarde beschermd. De AMK is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de RCE en de provincies en wordt beheerd door de RCE. Archeologische indicatoren Indicatief archeologisch materiaal dat bij (boor)onderzoek een aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid, ter plaatse of in de nabijheid, van een archeologische vindplaats. Archis Archeologisch Informatie Systeem. Dit door de RCE beheerde systeem bevat informatie over o.a. onderzoeksmeldingen, vondstmeldingen, waarnemingen, complexen en monumenten. 14
C Koolstof (radioactieve isotoop), gebruikt voor datering.
CIS Het landelijke registratienummer ten behoeve van archeologisch onderzoek, uitgegeven door het Centraal Informatiesysteem. CMA Centraal Monumenten Archief. Conservering De mate waarin grondsporen, anorganische (aardewerk, vuursteen, metaal, glas etc.) en organische archeologische resten (bot, zaden, hout etc.) bewaard zijn gebleven. Ensemblewaarde De meerwaarde die aan een vindplaats wordt toegekend op grond van de mate waarin sprake is van een landschappelijke en/of archeologische context. Ex situ niet ter plaatse. Aanduiding die wordt gebruikt om aan te geven of grondsporen en / of artefacten zich niet meer op de oorspronkelijke plaats in de bodem bevinden. Behoud ex situ is het bewaren van de archeologische informatie door definitief onderzoek (opgraven, documenteren en registreren). Gaafheid De mate van (fysieke) verstoring van de bodem en/of de (eventueel aanwezige) archeologische waarden, zowel in verticale zin (diepte) als in horizontale zin (omvang) Herinneringswaarde De herinnering die een archeologisch monument oproept over het Verleden. IKAW Indicatieve kaart van archeologische waarden, een door de RCE geproduceerde kaart op landelijk niveau met de verwachte relatieve of absolute dichtheid van (bepaalde) archeologische verschijnselen in de bodem. IVO Inventariserend Veld Onderzoek. Het verwerven van (extra) informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting, gebaseerd op het bureauonderzoek middels waarnemingen in het veld. Informatiewaarde De betekenis van een monument als bron van kennis over het verleden. De informatiewaarde wordt bepaald door de mate waarin (een opgraving van) het monument een bijdrage kan leveren aan nieuwe kennisvorming over het verleden. In situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren. Behoud in situ is het behouden van archeologische waarden in de bodem. KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. NAP Normaal Amsterdams Peil (=officieel peilmerk). PVA Plan van Aanpak. Een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen en/of het ontwerp te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen en/ of ontwerp geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden. PVE Programma van Eisen. Het PvE is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk. RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, voorheen ROB (Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek) en later RACM (Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten). Representativit Representativiteit iteit De mate waarin een bepaald type vindplaats typerend is voor een periode dan wel een gebied. RTS Robotic Total Station. Hiermee worden vlakken direct digitaal ingemeten.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
33
Schoonheid De esthetisch-landschappelijke waarde van een archeologisch monument, die vooral in zichtbaarheid tot uiting komt. Selectieadvies Archeologisch inhoudelijk advies over de behoudenswaardigheid van een vindplaats. Dit wordt opgesteld aan de hand van de waarderingscriteria. Zeldzaamheid De mate waarin een bepaald type monument schaars is (of is geworden) voor een periode of in een gebied. Verklarende lijst van gebruikte en technische termen en afkortingen. Aanvullingen toevoegen.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
34
Afkortingen in database Indien niet gebruikt, dan verwijderen REFERENTIELIJSTEN
Versie 1.4
AARD SPOOR Aard van het spoor Code AKR AWC BA BES BG BKS BOC BPA BPL BPT BRL BU BUN BV CR DIG DK DLT DP DR EG ES FU GA GE GHE GR GRK GT HA HAK HG HKC HI HO HU IN KEL KGO KGR KGV KL KS LAK LAT LG LO LS MI MR MSK MST MU NV NVD NVP OV PA PAK PG PGK PK PL PLW PO POE POT PS PSE PSK REC RPA
Omschrijving (oude) akkerlaag aardewerk-concentratie balk beschoeiing boorgat bekisting botconcentratie beschoeiing, palen beschoeiing, planken beerput/beerkelder brandlaag bustum visbun bouwvoor crematiegraf dierbegraving drenkkuil doorlaat (door een muur) depressie drain erfgreppel esdek fuik gracht geul grafheuvel greppel grafkuil goot haard haardkuil huisgreppel houtskool-concentratie hoefindruk hout hutkom inhumatiegraf kelder ovale kringgreppel ronde kringgreppel vierkante kringgreppel kuil karrenspoor Laklaag latrine laag ophogingslaag stortlaag muurinsteek muur mestkuil muursteen muuruitbraak natuurlijke verstoring dierlijke verstoring plantaardige verstoring oven houten paal paal met paalkuil paalgat paalgat met paalkuil paalkuil plank plaggenwand poel poer potstal ploegspoor ploegspoor, eergetouw ploegspoor, keerploeg recent palenrij
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
RPG RPK RPL SG SI SL SPB SPG SS ST STC VL VR VSC VW WA WG WK WL WOO XXX
rij paalgaten rij paalkuilen rij planken standgreppel silo sloot spaarboog spitsgracht spitspoor steen steenconcentratie vlek vloer vuursteenconcentratie vlechtwerk waterput weg waterkuil wal woonlaag onbekend
COUPEVORM Vorm van de onderkant van het spoor in de coupe. Code Omschrijving ONR onregelmatig PNT punt RND rond VLK vlak KOM komvormig NG
niet gecoupeerd
VLAKVORM Vorm van het spoor op het horizontale vlak Code Omschrijving LIN lineair ONR onregelmatig OVL ovaal RHK rechthoekig RND rond SIK sikkelvormig VKT vierkant
KLEUR Duiding van de kleur. Code BE BL BR GL GN GR OR PA RO RZ WI ZW
Referentie beige blauw bruin geel groen grijs oranje paars rood roze wit zwart
Daarnaast: D L SCH VL ZR
donker licht schoon vuil zeer
DBRGR = donkerbruingrijs (hoofdkleur is dan grijs)
Huissen Zeegbos
35
INSLUITSEL Aard van een insluitsel van een vulling.
INHOUD Aard van het materiaal van een vondst.
Code AS AW BOT BW FE FF GL HK HL HT KER KI LR MET MN NS OKR SCH SL VKL VST
Code AW BOT BW COP GL HK HT KER LR MET MIX NS OKR PIJ SCH SL TOU TXT VKL VST XXX
Referentie as aardewerk vaatwerk bot (geen schelp) bouwaardewerk (baksteen, dakpan, tegel) ijzeroer fosfaat glas houtskool huttenleem hout keramische objecten (weefgewichten) kiezel leer metaal mangaan natuursteen oker schelp slak verbrande klei vuursteen
Referentie aardewerk vaatwerk bot (geen schelp) bouwaardewerk (keramisch, geen steen) coproliet glas (geen slak) houtskool hout (geen houtskool, geen plantaardige resten) keramische objecten (weefgewichten ed.) leer metaal (geen slak) gemengd natuursteen (geen vuursteen) oker pijpenkoppen en -stelen schelp slakken touw (vaak vlas of bast) textiel (wol of draad) verbrande klei (geen lemen gewichten) vuursteen overig
TEXTUUR Textuur van een vulling met NEN-classificatie.
MONSTER Aard van een monster.
Code K ZK MK LK Z-K
Code MA MAR MBOT MC14 MCH MCR MD MFF MHK MHT MP MSC MSL MZ
NEN K Ks1 Ks2 Ks3
Referentie klei zware klei matig zware klei lichte klei zandige klei
Zl ZZl MZl LZl
Kz1 Kz2 Kz3
zavel zware zavel matig lichte zavel lichte zavel
L SL Z-L
L Lz1 Lz3
leem siltige leem zandige leem
V V1 V2 V3 Z-V
V Vk3 Vk1 Vm Vz1
veen venige klei kleiig veen veen zandig veen
Z FZ MZ GZ ILZ LZ IGHZ MGHZ SGHZ V-Z
Z Zs1 Zs1 Zs1 Zs2 Zs3 g1 g2 g3 Vz3
zand fijn zand middelgrof zand grof zand iets lemig zand lemig zand iets grindhoudend zand matig grindhoudend zand sterk grindhoudend zand venig zand
G FG GG IZHG MZHG SZHG
G
grind fijn grind grof grind iets zandhoudend grind matig zandhoudend grind sterk zandhoudend grind
Gz1 Gz2 Gz3
ST
steen
HT
hout
H0 H1 H2
h1 h2 h3
Referentie monster algemeen monster artropoden monster bot monster voor C-14 datering chemisch monster crematiemonster monster voor dendrochronologisch onderzoek fosfaatmonster houtskoolmonster houtmonster pollenmonster schelpenmonster monster slijpplaat zadenmonster voor botanisch onderzoek
VERZAMELWIJZE Manier waarop een vondst of monster is verzameld. Code AAC AANV BIGB COUP DETC LICH verwijderd) MAA MAF MSCH PUNT SCHA SPIT TROF
Referentie aanleg coupe (handmatig schaven) aanleg vlak of profiel (handmatig) bigbag couperen (handmatig) detectorvondst lichten (vondst met omringende grond integraal machinale aanleg machinale afwerking (of machinaal couperen) machinaal schaven puntvondst (ingemeten) uitschaven (handmatig) uitspitten (handmatig) troffelen
humushoudend matig humeus humusrijk
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos
36
MapInfo afbeeldingen: 1: Open de afbeelding (een bestand met extensie ’.wor’, bijv. “Afb_01.wor”) in MapInfo zodat je het layout-scherm voor je op het scherm ziet. 2: Ga naar File>Save Window As en selecteer dan in ‘Opslaan als type’ Windows Metafile (wmf) 3: Geef het de juiste bestandsnaam en sla het op in de map .../Rapport/DTP onder het juiste projectnummer op de J schijf. 4: Druk bij het volgende schermpje (over Image size) op Save. Dit wmf bestand kan zonder problemen in Word worden geïmporteerd. Volg daarvoor de aanwijzingen hieronder.
Afbeelding invoegen? 1: Ga met de cursor op de juiste plaats in de tekst staan. 2: Ga naar Invoegen>Afbeelding>Uit bestand en selecteer de afbeelding. 3: Klik op de afbeelding en selecteer het icoontje voor bijsnijden op de werkbalk (werkbalk niet zichtbaar? Beeld>werkbalken>afbeelding). Pak de afbeelding bij de hoekpunten en snij de randen bij tot vlak bij de afbeelding. 5: Dubbelklik op de afbeelding en selecteer het tabblad ‘grootte’. Zet hier de schaal op 100% bij kaartmateriaal; voor andere afbeeldingen kies het gewenste percentage. NB: in de volgende stap kan de afbeelding zonodig naar links worden geschoven. 4: Dubbelklik op de afbeelding en selecteer het tabblad ‘Indeling’; selecteer hier ‘om kader’. 6: Schuif de afbeelding (met pijltoetsen of slepen) naar de gewenste positie op de pagina, en schrijf het bijschrift eronder. NB: Als het bijschrift al IN de afbeelding staat hoeft dit niet te worden herhaald achter ‘Afb. 1’
Tabel invoegen? 1: Ga met de cursor op de juiste plaats in de tekst staan. 2: Creëer de tabel ter plaatse in Word of kopieer de cellen uit een Excel-bestand 3: Maak de tabel zelf op, of plaats de cursor in de tabel en klik op ‘opmaaktabelklein’ of ‘opmaaktabelgroot' op de werkbalk. De tabel wordt dan automatisch opgemaakt.
NB: CONTROLEER bij het gebruik van de macro ALTIJD of de tabel de opmaak heeft die het moet hebben en pas dit zo nodig handmatig aan! NB: Grote tabellen meer dan 1 pagina zullen beslaan, of die op een A4 liggende pagina moeten of op een A3 vel, moeten achterin het rapport worden bijgevoegd. Gebruik hiervoor de sjablonen voor boorgegevens voor Buro en IVO’s die ook op de M schijf staan. Er is een Buro en IVO Bijlage 1 in liggend A4 en A3 formaat, en ook een Buro en IVO extra bijlagen op A4 staand. Deze kunnen uiteraard ook voor grote afbeeldingen worden gebruikt.
ADC ArcheoProjecten Rapport 2327
Huissen Zeegbos