Confrontaties/Oude Muziek
Romanesque Florentijnse liederen uit het Cinquecento graindelavoix Mappamundi woensdag 10 december 2003
Confrontaties . Seizoen 2003-2004 Romanesque . graindelavoix Florentijnse liederen uit het Cinquecento . Mappamundi woensdag 10 december 2003 Bart Schneemann hobo en muzikale leiding Alfredo Marcucci bandoneon . Daniel Raiskin altviool Johannette Zomer sopraan . Jan Rokyta cimbalon Peter Prommel percussie . Fernand Ruiz gitaar It takes two donderdag 5 februari 2004 Philippe Pierlot gamba . Dhruba Ghosh sarangi Captaine Tobias Hume’s journey to India vrijdag 28 mei 2004
Oude Muziek . Seizoen 2003-2004 Capriccio Stravagante . Skip Sempé Guillemette Laurens mezzosopraan Arcadelt, Ortiz, Monteverdi, Fontana, Luzzaschi, Frescobaldi, Castaldi, Corelli, Händel zaterdag 6 september 2003 Sonatori de la Gioiosa Marca Sergio Azzolini muzikale leiding en fagot Vivaldi vrijdag 3 oktober 2003 Concertino Armonico Miklós Spányi klavecimbel C. Ph. E. Bach vrijdag 10 oktober 2003 Romanesque . graindelavoix Florentijnse liederen uit het Cinquecento . Mappamundi woensdag 10 december 2003 Collegium Vocale Gent . Freiburger Barockorchester Marcus Creed Händel donderdag 15 januari 2004 Musica Rivelata . Dominiek Riepe Claire Lefilliâtre sopraan . Jan Van Elsacker tenor Scarlatti woensdag 24 maart 2004
Romanesque ‘Qui cantera la bella canzonetta’ Florentijnse muziek uit het Cinquecento
begin concert 20.00 uur pauze omstreeks 21.00 uur einde omstreeks 22.20 uur inleiding door Dirk Moelants . 19.15 uur . Foyer teksten programmaboekje Dirk Moelants coördinatie programmaboekje deSingel druk programmaboekje Tegendruk gelieve uw GSM uit te schakelen!
Anonymus (ca.1500) Canto carnascialesco: Orsù, orsù Francesco de Layolle (1492-ca.1540) Chi cantera Lassar il velo Francesco da Milano (1497-1553) La Spagna Anonymus (Odhecaton - Petrucci) La Stangetta Alessandro Coppini (ca.1465-1527) Canto di uccellatori Dé, qualche charita Anonymus (ca.1520) Pavana: La morte de la ragione Gagliarda: La traditora Bartolomeo degli Organi (1474-1539) Quando e begli occhi Quell amor che mi legò Vincenzo Ruffo (ca.1510-1587) La Piva
Foyer deSingel enkel open bij avondvoorstellingen in Rode en/of Blauwe Zaal open vanaf 18.40 uur kleine koude of warme gerechten te bestellen vóór 19.20 uur broodjes tot net vóór aanvang van de voorstellingen en tijdens pauzes Hotel Corinthia (Desguinlei 94, achterzijde torengebouw ING) • Restaurant HUGO's at Corinthia open van 18.30 tot 22.30 uur • Gozo-bar open van 10 uur tot 1 uur, uitgebreide snacks tot 23 uur deSingelaanbod: tweede drankje gratis bij afgifte van uw toegangsticket van deSingel voor diezelfde dag
Bernardo Pisano (1490-1548) Nova angeletta Vincenzo Ruffo (ca.1510-1587) La Gamba Bernardo Pisano (1490-1548) Questro mostrarsi lieti Vincenzo Ruffo (ca.1510-1587) La Danza Bernardo Pisano (1490-1548) El ridir, ciò que tu fai
graindelavoix ‘Mappamundi - elogio del mediterraneo’
Mappamondo (wereldkaart) Anonymus, Sicilia Ayo visto lo mappamundi Juan Cornago Kyrie uit Missa della Mappamundi Anonymus, bewerking Björn Schmelzer Ciaccona della Mappamundi Oziosità (nietsdoen) Mondelinge overlevering, Campania Tammurriata Mondelinge overlevering, Gallura, Sardegna Brunedda Napolitana, Codice Montecassino Alle, stamenge Il Mare (de zee) Mondelinge overlevering, Corsica Lamento delle sette galere Il vento (de wind) Piccinini/Storace/Monteverdi/Mannelli Ciaccona del zefiro Follia (waanzin) Giovanni Stefani Aria della follia Machado Follia alla portughese Mondelinge overlevering, Venzolasca, Corsica Perdono mio dio
Terapia ‘sotto la pudia della vanella’ (therapie ‘onder de zoom van de rok’) Mondelinge overlevering, Salento, Puglia Pizzica salentina Mondelinge overlevering, Puglia Tarantella di Sannicandro Mondelinge overlevering, Carpino, Puglia Montanara ‘comme dei fari pi amà sta donnì’ Partenza (vertrek) Paghjella, mondelinge overlevering, Corsica La Violetta Sogno (slaap) Mondelinge overlevering, Caltanissetta, Sicilia Ninna nanna Mondelinge overlevering, Naso, Sicilia Sant’antuninu Napolitana, Severin Cornet, Anversa Parmi di star
Volkse tradities, improvisatie en de Italiaanse renaissance
Als we vandaag aan de muziek van de Italiaanse renaissance denken, zullen de meesten onder ons in eerste instantie aan madrigalen en religieuze vocale muziek denken. Muziek van Italiaanse componisten als Palestrina en Marenzio, maar vooral van ‘noorderlingen’ als Josquin, Willaert, de Rore of Lassus. Muziek ook die als prototype voor de westerse klassieke traditie kan gelden: uitgebalanceerd gecomponeerd voor een homogeen vocaal ensemble volgens de regels van het contrapunt, gebaseerd op religieuze teksten of verzen van grote dichters als Petrarca en Ariosto en in de eerste plaats bedoeld om gesmaakt te worden door de adel en hogere geestelijkheid. Als we echter wat verder willen kijken zal blijken dat de realiteit van het muzikale landschap het Italië van de vijftiende en zestiende eeuw heel wat verscheidener was. Muziek was er voor alle rangen en standen en voor alle gelegenheden, van de bezwerende tarantella’s uit het platteland van de Mezzogiorno tot de variatietechnieken van de eerste instrumentale virtuozen. Zo was er in feite een continuüm van, vandaag vaak nog doorlevende, volkse tradities tot de cerebrale kerk- en hofmuziek. Een continuüm ook tussen orale overlevering en de schriftelijke. Vooraleer dieper op deze muziek in te gaan, is het nuttig om even op de politieke situatie in het Italië van de renaissanceperiode in te gaan. Vandaag beschouwen we Italië als een geheel, met hooguit wat mentaliteitsverschillen tussen het noorden en het zuiden. Het concept van het éne Italië dateert echter slechts uit de negentiende eeuw. In de eeuwen ervoor was het huidige Italië een lappendeken van staten en
staatjes met heel wat ‘buitenlandse’ invloeden. Als we de situatie rond 1500 bekijken, dan kunnen we het land grosso modo in drie delen. In het zuiden is er het koninkrijk Napels dat met Sicilië bestuurd wordt door het Spaanse koningshuis van Aragon. Deze Spaanse aanwezigheid in het zuiden zal zorgen voor een intense uitwisseling van muziek en van muzikanten, niet enkel tussen Napels en Spanje, maar, via de Bourgondische connecties van de Aragonezen ook met het noorden. Ten noorden van het koninkrijk Napels heersten de pausen in Rome en de Pauselijke Staten in het huidige Umbrië, Marche en Romagna en ten noorden daarvan heerste, buiten de gebieden van de Venetiaanse republiek, formeel de keizer van het Heilig Roomse Rijk. In de praktijk was van het centrale gezag van de (Duitse) keizer weinig te merken en ontstonden er allerlei onafhankelijke stadstaten. Naast Venetië waren de belangrijkste Firenze en Milaan, maar ook kleinere als Siena, Mantua en Genua speelden een belangrijke rol in het culturele leven. De meeste van deze stadstaten waren in beginsel democratisch, maar kwamen geleidelijk in de greep van machtige families die zich meer en meer ging gedragen als lokale vorsten, denken we hierbij aan de Gonzaga in Mantua, de Visconti in Milaan en natuurlijk de Medici in Firenze. Een fenomeen dat zich ook zou voordoen in steden als Bologna en Urbino die formeel tot de Pauselijke Staten behoorden. Terwijl leden van deze heersende families dan ook weer de pauselijke troon zouden bestijgen. Dit alles wijst in elk geval op een erg grote verbondenheid tussen verschillende klassen: handelaars uit
graindelavoix
de middenklasse worden lokale edellieden en zelfs pausen! Tegelijk leidt de versnippering ook tot een grote muzikale rijkdom. De verschillende hoven probeerden immers mekaar te overtroeven met de kwaliteiten van hun hofcomponisten en muzikanten, mensen die niet enkel instonden voor het bevredigen van fijne esthetische behoeften, maar ook zorgden voor feestmuziek, al dan niet in connectie met de cultuur van het gewone volk. De regionale verschillen binnen Italië komen nog meer tot uiting in de volksmuziek. Tradities uit Piemonte of Trentino liggen vaak dichter bij Franse of Duitse volksmuziek dan bij de Siciliaanse. Doorheen de Italiaanse laars zien we een geleidelijke evolutie van muziek die bij West-Europa aansluit tot tradities die niet ver van de Arabische muziekcultuur liggen. De zoektocht naar het verband tussen deze verschillende volkse tradities en de gecomponeerde ‘kunstmuziek’ vormt het thema van het programma ‘Mappamundi’ van het ensemble graindelavoix. Zij verkennen het hele zuiden, zowel het vasteland met Napels en Campania, Apulië en Calabrië, als de eilanden Sicilië, Sardinië en Corsica… met onvermijdelijke uitstapjes naar het Iberische schiereiland. Het vertrekpunt is een volkslied uit Sicilië ‘Ayo visto lo mappamundi’, een lied dat niet alleen de schoonheid van de streek bezingt en zo ook de muzikale reis die de muzikanten ondernemen illustreert, maar dat ook als basismelodie (cantus firmus) voor een mis gebruikt werd door de Spaanse componist Johannes Cornago (ca.1400 - na 1474). Het is één van de eerste voorbeelden van een miscompositie gebaseerd op een volkslied. Cornago reisde als componist tussen zijn geboorteland Spanje, Parijs, waar hij studeerde, en het Aragonese hof van Napels. Hij toonzette zowel Spaanse als Italiaanse teksten en opvallend is het bestaan van vele varianten op zijn werk. Dit wijst erop dat de composities niet vastlagen, dat bewerking en improvisatie steeds aanwezig
konden zijn. De grens tussen compositie en improvisatie is nog veel smaller wanneer we het terrein van de variatievormen betreden. Melodieën, baslijnen en bijbehorende akkoordschema’s die typisch zijn voor bepaalde dansen kunnen soms eindeloos gevarieerd worden. Deze praktijk vinden we terug in de volksmuziek, wanneer muzikanten lange dansavonden moeten begeleiden en vertrekkend van een eenvoudig basisschema de dansers moeten blijven stimuleren. Maar ook in de gecomponeerde muziek wordt het schrijven van variaties op dit soort schema’s een courante praktijk. De ‘ciaconna’ of ‘chaconne’, oorspronkelijk een dans, wordt zo een genre, gebaseerd op een herhalende baslijn, dat tot ver in de achttiende eeuw door vooraanstaande (bijvoorbeeld Bach, Couperin) en minder bekende componisten zal gebruikt worden. Binnen dit repertoire neemt één melodie een bijzondere plaats in: ‘la follia’, een stuk dat later onder meer Corelli, Marais en Carl Philip Emmanuel Bach tot meesterlijke variaties zou inspireren, maar ontegensprekelijk zijn oorsprong heeft in de SpaansItaliaanse cultuur van de vijftiende-zestiende eeuw. Andere dansvormen zijn veel minder door de ‘officiële’ muziekwereld geaccepteerd, maar leven door in de orale traditie van de Mezzogiorno. Hierbij denken we vooral aan de tarantella, de muziek die volgens de traditie een helende functie had tegen de beten van spinnen (tarantula). Hoewel we er nu van uitgaan dat bij deze zogenaamde vergiftiging (waarvan hoofdzakelijk vrouwen het slachtoffer werden) eerder om een vorm van hysterie ging. Maar dat neemt niet weg dat het langdurig spelen en zingen van de tarantella met zijn opzwepend ritme, het dansende ‘slachtoffer’ in een trance kon brengen, en zo misschien inderdaad een helende werking kon hebben. Een verwant, maar bij ons minder bekend, genre is de ‘tammurriata’. De naam ervan is afgeleid van het belangrijkste instrument, een soort tamboerijn
die in Campanië ‘tammorra’ genoemd wordt. Voor de oorsprong ervan wordt verwezen naar de oud-Griekse kolonisten die voor onze jaartelling zowat het hele zuiden van Italië bewoonden. Het gebruik ervan in ‘heidense’ vruchtbaarheidsrituelen verdween echter, maar de tammurriata werd gerecycleerd door de katholieke kerk in haar Mariaverering… de ideale versmelting van erotiek en religie? Naast de uitbundige dansmuziek, ging graindelavoix ook op zoek naar de diverse tradities van polyfone zang die in de Italiaanse volkstraditie doorleven. De bekendste voorbeelden hiervan zijn de driestemmige ‘paghjella’ uit Corsica en het vierstemmige ‘a tenore’ repertoire uit Sardinië. Deze genres zijn verbonden met het herdersleven op de eilanden, maar daarnaast bestaan er ook religieuze varianten, waarin de scherpe kantjes van de herdersliederen afgevijld worden, maar het kenmerkend gebruik van aangehouden noten die de melodie ondersteunen, bewaard werd. Een techniek die we ook weer terugvinden in de ‘klassieke’ traditie is de ‘falsobordone’, een compositietechniek waarbij een cantus firmus werd geharmoniseerd in een stijl die aansluit bij de volkse traditie. Opnieuw zien we hierin de hand van de katholieke kerk die er via het, in aangepast vorm, overnemen van volkse tradities naar streefde om haar gezag te vergroten en heidense restanten uit te schakelen. Dit overzicht wijst erop dat grenzen vervagen, grenzen tussen orale traditie en compositie, tussen volks en klassiek, tussen wereldlijk en religieus, tussen vocale en instrumentale muziek. Door bewust deze grenzen te bewandelen hoopt graindelavoix een ode te brengen aan de mediterrane levensstijl en - kunst tout court, zonder keuzes te moeten maken tussen verschillende culturele en sociale klassen. Voor het aandeel van het ensemble Romanesque verhuizen we iets dichter naar ons toe, zowel geografisch als in de tijd.
Romanesque
Zij brengen Florentijnse muziek uit de zestiende eeuw, het cinquecento, de eeuw waarin de Medici groothertogen van Toscane werden en verschillende pausen leverden. Toch zien we ook in deze gewichtige omgeving muziek die de grenzen van volks en klassiek aftasten. Een typisch genre in dit verband zijn de zogenaamde ‘canti carnascialeschi’ of ‘karnavalsliederen'. Deze muziek werd in het Firenze van eind vijftiende, begin zestiende eeuw erg populair, als muzikale begeleiding voor gekostumeerde optredens tijdens festivals. Deze ‘canti’ zijn meestal eenvoudig, homofoon van textuur, maar de manier waarop ze uitgevoerd werden is niet duidelijk. Zo kunnen ze zowel zuiver vocaal als vocaal-instrumentaal gebracht worden, met een ruime instrumentale begeleiding voor de optredens in openlucht of als liederen met luitbegeleiding voor meer intieme situaties. Naast anoniem overgeleverde werken vinden we heel wat componisten terug die zich aan het maken van ‘canti carnascialeschi’ gewaagd hebben. Onder hen de Florentijnen Bartolomeo degli Organi (1474-1539) en Francesco Coppini (ca.14651527), beide kerkorganisten die naast religieuze muziek ook lichte genres beoefenden. Coppini is één van de eersten die de Italiaanse traditie van homofonie, van melodieën en akkoorden zou vermengen met de voorkeur voor contrapuntische imitatie van de componisten uit het noorden. Deze mix van noordelijke en zuidelijke elementen vinden we ook bij Francesco de Layolle (1492-ca.1540), eveneens een Florentijn en een leerling van Bartolomeo. Hij was echter een tegenstander van het Medici regime en trok rond 1520 naar het Franse Lyon. De meeste van zijn werken, waaronder twee bundels ‘canzoni’, werden dan ook daar uitgegeven bij de beroemde drukker Jacques Moderne. Zijn werk stond in hoog aanzien bij zijn tijdgenoten. In het bijzonder één stuk ‘Lasciar il velo’ dat halverwege de zestiende eeuw in verschillende bronnen opduikt, nu eens in een versierde
versie, dan weer als luitbewerking. Een ander Florentijns componist Bernardo Pisano (1490-1548) was dan weer een vertrouweling van de Medici, die (als zanger) met paus Leo X naar Rome trok, en later door opstandige Florentijnen zou gefolterd worden op verdenking van spionage voor de Medici. Hij werd vooral bekend als de eerste componist van wie een zelfstandige collectie wereldlijke werken werd gedrukt: de ‘Musica di messer Bernardo Pisano sopra le canzone del Petrarcha’ (Petrucci, 1520). Zijn vroegere werken staan echter verder van de geleerde madrigaaltraditie en hebben de typische homofone structuur en gearticuleerde ritmes van de Italiaanse stijl. Naast muziek van echte Florentijnse componisten brengt Romanesque ook instrumentale muziek van twee Noord-Italianen: de Milanese luitist/componist Francesco da Milano (1497-1553) en de uit Verona afkomstige componist Vincenzo Ruffo (ca.1508-1587). Beiden hebben een bijzondere bijdrage geleverd aan de instrumentale muziek. Ruffo was zowel een vruchtbaar componist van religieuze werken en madrigalen, maar zijn meest werkwaardige werken zijn de ‘Capricci in musica a tre voci’ uit 1564. Deze zijn duidelijk voor een zuiver instrumentale uitvoering bedoeld, ze zijn immers niet alleen tekstloos, maar bevatten daarenboven heel wat typisch instrumentale technische moeilijkheden en zijn dan ook ‘a commodo de virtuosi’. Francesco da Milano was dan weer één van de beroemdste luitisten van zijn generatie. Zijn fantasias en ricercars die vandaag het meest aandacht krijgen zijn waarschijnlijk uitgeschreven versies van improvisaties, maar in zijn tijd werd hij vooral geprezen voor het bewerken van vocale werken in zogenaamde ‘intabulaties’ voor luit. Hij slaagde er als één van de eersten in om de complex wordende polyfonie te herleiden tot luitwerken, zonder de details te verliezen. De twee constanten die doorheen dit programma lopen, vinden we dus terug in het oeuvre van Francesco
da Milano: de overgang tussen vocale en instrumentale muziek en de improvisatietaal van de Italiaanse renaissance. Hoewel de meeste muziek uit deze periode is overgeleverd onder de vorm van meerstemmige koormuziek, zijn er vele aanwijzingen dat dit zeker niet de enige mogelijke bezetting was. Zo waren instrumentale bewerkingen zoals luitintabulaties erg populair, maar anderzijds lijkt het ook zo dat werken die oorspronkelijk vocaal-instrumentaal geconcipieerd werden, bijvoorbeeld als liederen met luitbegeleiding, met het oog op een gedrukte uitgave herschreven werden als drie- of vierstemmige zettingen. Dit geldt in het bijzonder voor uitgaven van meer volkse genres als villanelles of canti carnascialeschi. Daarnaast doet ook de instrumentale virtuositeit stilaan haar intrede. Naast ‘akkoordinstrumenten’ als het klavier of de luit gaan ook ‘melodieinstrumenten’ als de gamba of de blokfluit een eigen taal gaan ontwikkelen. Naast het overnemen van de vocale partijen gingen de instrumentisten ook improviseren, van eenvoudige omspelingen tot de hypervirtuoze diminuties van het laat zestiende-eeuwse gamba (viola bastarda) repertoire. De basisprincipes van deze praktijk worden uiteengezet in tractaten van mensen als Ortiz en Ganassi, maar van het uiteindelijke resultaat is erg weinig bekend. Romanesque probeert aan te knopen bij deze tradities om zo de muziek uit deze periode nieuw leven in te blazen en via de improvisatie aansluiting te vinden bij de hedendaagse muziekbeleving.
Romanesque Het ensemble Romanesque specialiseert zich in muziek uit de renaissance en de vroegbarok. De samenstelling van het ensemble varieert naargelang de vereisten van het repertoire. Het aparte klankbeeld van Romanesque wordt bepaald door de combinatie van tokkelinstrumenten (luit, gitaar, harp, cister) met gamba’s en blokfluiten.Naast programma’s gewijd aan Firenze, Spanje en Engeland interesseert Romanesque zich vooral voor Vlaamse muziek en in het bijzonder voor weinig bekende componisten. Dit resulteerde in cd-opnames met profane muziek van Adriaan Willaert, Johannes Ockeghem en Alexander Utendal, alle bekroond door de internationale muziekpers. Zonder de originele bronnen te verloochenen wordt er veel ruimte gelaten voor improvisatie en versieringen. De persoonlijke inbreng van elke musicus tracht deze oude muziek in de context van onze tijd te plaatsen. Romanesque concerteerde op de grote muziekfestivals (Festival van Vlaanderen Brugge, Laus Polyphoniae, Festival Oude Muziek Utrecht, Hohenloher Musiksommer ea.) en is regelmatig te gast bij de VRT en de RTBF. Katelijne Van Laethem sopraan Hannelore Devaere harp Bart Coen blokfluiten Liam Fenelly gamba Piet Stryckers gamba Frank Liégeois gamba, cister Philippe Malfeyt luit, colascione en muzikale leiding
graindelavoix Gevestigde of ongekende repertoires benaderen vanuit zijn marges is het uitgangspunt van graindelavoix. Sinds 1999 is het op zoek naar de passages die op het eerste zicht veraf gelegen artistieke praktijken en overleveringen met elkaar verbinden. Wat op de geometrisch uitgelijnde kaart van de wetenschap en de geschiedenis op afgemeten en veilige afstand van elkaar komt te liggen, probeert graindelavoix in en op elkaar te schuiven. Soms leidt dit tot experimentele uitvoeringen, nooit echter zonder spanning en intensiteit. De muzikanten van graindelavoix zijn specialisten van de mediterrane muziektradities en verwante uitvoeringspraktijken. ‘Mappamundi’ is een voorlopig status quo van hun zoektocht. Paul De Troyer canto, tamburo Arnout Malfliet canto Bart Meynckens canto, tammorra Björn Schmelzer canto, tammorra, muzikale leiding Lieven Gouwy cembalo, tammorra Jan Van Outryve liuto, colascione, chitarra battente Regina Albanez guitarra, theorba Ilse Derden scenografie