Samenwerking JGZ en Jeugdzorg Praktijkonderzoek
Maart 2010 Partners in jeugdbeleid Quirien van der Zijden In opdracht van het Centrum Jeugdgezondheid / RIVM
Inhoud
Inleiding en leeswijzer............................................................................................ 3 1. Ketenpartners, wetgeving en taken................................................................ 4 1.1 Jeugdgezondheidszorg .............................................................................. 7 1.2 Centra voor jeugd en gezin ....................................................................... 8 1.3 Bureaus jeugdzorg ..................................................................................10 1.4 Geïndiceerde jeugdzorg ...........................................................................12 1.4.1 Provinciaal gefinancierde jeugdzorg........................................................12 1.4.2 Jeugd-ggz ...........................................................................................12 1.5 Kinderbescherming..................................................................................13 2. Samenwerking in de praktijk........................................................................14 2.1 Informatie-uitwisseling rondom cliënten.....................................................14 2.2 Samenwerking rond gezinnen ...................................................................15 2.3 Gezamenlijke beleidsontwikkeling .............................................................15 3. Handvatten voor versterking van de samenwerking ........................................16 3.1 “Bekend maakt bemind”...........................................................................16 3.2 Informatieoverdracht vanuit de JGZ ..........................................................19 3.3 De terugkoppeling naar de JGZ .................................................................20 3.4 Zorgcoördinatie.......................................................................................21 3.5 1Gezin1Plan ...........................................................................................23 4. Conclusies en aanbevelingen........................................................................24 4.1 Conclusies ..............................................................................................24 4.2 Aanbevelingen voor instellingen ................................................................24 4.3 Aanbevelingen landelijke ondersteuning.....................................................25 Geraadpleegde literatuur .......................................................................................26 Lijst met geïnterviewden personen .........................................................................27 Samenstelling werkgroep en adviesraad ..................................................................28 Afkortingen..........................................................................................................29
Bijlage 1: Praktijkbeschrijving op basis van de interviews .........................................30 Bijlage 2: Telefonisch interview .............................................................................36
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
2
Inleiding en leeswijzer Het Centrum Jeugdgezondheid werkt in opdracht van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin. De activiteiten van het Centrum Jeugdgezondheid vloeien voort uit de kennisvragen van het ministerie en uit de kennisbehoefte in de praktijk van de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). De aanleiding voor het uitgevoerde praktijkonderzoek is dat de JGZ in de centra voor jeugd en gezin, die in 2011 in elke gemeente realiteit moeten zijn, nauw samenwerkt met andere partijen, waaronder de jeugdzorg. Op dit moment gebeurt dat nog onvoldoende. Het doel van deze rapportage is om de praktijk van de JGZ handvatten te bieden voor het versterken van deze samenwerking. Het praktijkonderzoek bestond uit een documentanalyse en interviews met professionals, managers en beleidsmakers uit de JGZ en de jeugdzorg. De in de bijlage opgenomen vragenlijst is hen tevoren toegezonden. De meeste geïnterviewden hebben zich op het gesprek voorbereid door de vragen uit te zetten bij medewerkers binnen hun instelling. De eerste resultaten zijn besproken in een werkgroep met vertegenwoordigers van de brancheorganisaties en de beroepsverenigingen. Daarna is het concept in een schriftelijke ronde nogmaals voorgelegd aan de geïnterviewden en de leden van de werkgroep. Uit de interviews met vertegenwoordigers vanuit de JGZ werd duidelijk dat de noodzaak om de samenwerking te versterken op drie terreinen als meest urgent wordt ervaren. Het gaat dan om de samenwerking met de Advies en Meldpunten Kindermishandeling (AMK), de jeugdbescherming en de indicatiestelling voor jeugdzorg. Deze rapportage richt zich dan ook expliciet op deze drie functies. Alle drie worden uitgevoerd door bureau jeugdzorg (BJZ). Deze rapportage is opgebouwd uit vier delen: In hoofdstuk 1 staan de taken van de jeugdgezondheidszorg, de CJG’s en de jeugdzorg in onderlinge samenhang weergegeven. Het tweede hoofdstuk bevat een beschrijving van de wijze waarop de samenwerking tussen de JGZ en de jeugdzorg op dit moment vorm krijgt. Op basis van de interviews is beschreven wat goed loopt en waar zich knelpunten voordoen. Hoofdstuk drie bevat handvatten voor praktijk en beleid om versterking van samenwerking te realiseren. In hoofdstuk vier staan de belangrijkste conclusies en aanbevelingen voor de JGZ en de jeugdzorg samen gevat. Tot slot worden enkele aanbevelingen gedaan omtrent landelijke ondersteuning bij het versterken van de samenwerking.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
3
1.
Ketenpartners, wetgeving en taken
De zorg voor jeugdigen kent vele betrokkenen. In dit hoofdstuk staan de taken van de jeugdgezondheidszorg, de CJG’s en de jeugdzorg in onderlinge samenhang weergegeven
Cen t r u m Jeugd & Gezin
JGZ en Jeugdzorg
Ge ï n dicee r d e jeugdzo r g
Raad voo r de kinde r b esche r ming & Kinder r ech t e r Figuur 1: ketenpartners in de samenwerking tussen JGZ en Jeugdzorg
Aantallen Bij de samenwerking tussen de JGZ en de jeugdzorg is het van belang om voor ogen te houden dat de doelgroep van deze partijen verschilt. De JGZ richt zich op alle jeugdigen van 0 tot 19 jaar. Bij BJZ komen alleen jeugdigen en gezinnen met ernstige opvoed en opgroeiproblemen. Dit is minder dan 5% van het totaal aantal jeugdigen (bron: website MO groep / gebruikscijfers jeugdzorg en CBS). Het aantal 0-18 jarigen in 2008 bedroeg 3.546.112 (Bron: CBS). In onderstaande tabel staat het gebruik van BJZ in datzelfde jaar weergegeven. Bij het gebruik is echter géén sprake van unieke cliënten: een kind kan bijvoorbeeld zijn gemeld bij een AMK waar een onderzoek is uitgevoerd. In datzelfde jaar kan een jeugdbeschermingsmaatregel zijn gestart en/of een BJZ indicatie zijn afgegeven. cliënten
0-18 jarigen
Figuur 2: doelgroepen JGZ en BJZ
Bureau jeugdzorg Aanmeldingen tbv indicatiestelling Geaccepteerde aanmeldingen BJZ2 Onderzoeken AMK Maatregelen Jeugdbescherming Maatregelen Jeugdreclassering
Gebruik 1 in 2008 88.177 53.740 16.156 47.877 23.738
1.
2.
Het gebruik van maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering houdt in het aantal op 1 januari aangevuld met de instroom gedurende 2008. Nadat BJZ heeft beoordeeld dat de cliënt met zijn hulpvraag aan het juiste adres is, is er sprake van een geaccepteerde aanmelding.
Bron: website MO groep / gebruikscijfers jeugdzorg
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
4
In dit hoofdstuk worden de (wettelijke) taken van de jeugdgezondheidszorg, de CJG’s en de jeugdzorg beschreven voorzover deze relevant zijn voor de onderlinge samenwerking. Er blijken maar liefst 7 wetten van toepassing op dit terrein: De samenwerking tussen JGZ en jeugdzorg vindt primair plaats vanuit de kaders van de Wet publieke gezondheid (WPG) en de Wet op de jeugdzorg (WJZ). JGZ instellingen maken onderdeel uit van de Centra voor jeugd en gezin en voeren mede daardoor ook taken uit in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en in de toekomst ook de WJZ (indien het wetsvoorstel CJG’s, dat nu nog in behandeling is daadwerkelijk van kracht wordt). De taken van het bureau jeugdzorg zijn vastgelegd in de WJZ. De jeugdbeschermingstaken van de bureaus jeugdzorg vallen echter onder de kinderbeschermingswetgeving, waaronder ook de Raad voor de kinderbescherming valt. De jeugdreclassering valt onder het jeugdstrafrecht. De provinciale jeugdzorg, waarvoor bureau jeugdzorg indiceert, valt onder de WJZ, ingeval er sprake is van psychiatrische problematiek kan BJZ ook zorg vanuit de Zorgverzekeringswet (ZVW) en de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) indiceren.
Cen t r u m Jeugd & Gezin
Wetten
(WJZ) WMO WPG
Ge ï n dicee r d e jeugdzo r g WJZ AWBZ ZVW WJZ Kinderbeschermingswet Jeugdstrafrecht
Raad Kinderbeschermingswet Rech t e r
Figuur 3: Relevante wetgeving
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
5
Cen t r u m Jeugd & Gezin
Taken
5 WMO taken Schakel met BJZ en Onderwijs
Basistaken pakket Ge ï n dice e r d e jeug dz o r g Provinciale Jeugdzorg & Jeugd-ggz
ZAT’s en andere zorgnetwerken
Indicatiestelling AMK Jeugdbescherming Jeugdreclassering Schakel met onderwijs Advies en consultatie Zorgcoördinatie
Raad voor de kinderbescherming & Kinderrechter
Figuur 4: taken CJG, JGZ en jeugdzorg
In bovenstaand figuur zijn de (wettelijke) taken van de diverse partners schematisch weergegeven. In de volgende paragrafen volgt een korte uitleg van de kerntaken –voor zover relevant in de samenwerking – van achtereenvolgens de jeugdgezondheidszorg, de centra voor jeugd en gezin, de bureaus jeugdzorg, geïndiceerde jeugdzorg en de kinderbescherming.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
6
1.1
Jeugdgezondheidszorg
Jeugdgezondheidszorg (JGZ) is preventieve gezondheidszorg gericht op de groei en ontwikkeling van het kind ter voorkoming van gezondheidsbedreigingen. De JGZ volgt de lichamelijke, psychische, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen en geeft informatie aan ouders en kinderen over een gezonde ontwikkeling van het kind op al deze gebieden. Daarnaast signaleert de JGZ (dreigende) stoornissen en zorgt voor adequate behandeling of doorverwijzing. Jeugdgezondheidszorg wordt actief, systematisch en gratis aangeboden aan de ca. 4 miljoen in Nederland levende kinderen van 0 tot 19 jaar. De meeste activiteiten worden aangeboden op het consultatiebureau, op school of bij de GGD. Daarnaast biedt de jeugdgezondheidszorg ook preventieve activiteiten aan tijdens huisbezoeken, in de vorm van oudercursussen of voorlichtingsbijeenkomsten. Het aanbod van de JGZ is vastgelegd in het Basistakenpakket JGZ 0 – 19 jaar. Dit bestaat uit een uniform deel met activiteiten die aan elk kind in Nederland moeten worden aangeboden en uit een maatwerkdeel waarin de gemeente een vrije keuze heeft in het aanbod. In de Wet publieke gezondheid (Wpg) zijn de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente ten aanzien van collectieve preventie op het gebied van volksgezondheid vastgelegd. Het Basistakenpakket is hierin wettelijk verankerd.
Het Basistakenpakket JGZ bestaat uit zes productgroepen:
Basis tak e np akk e t Indivi dueel & collec tie f Uni fo r m
Maa t w e rk
deel
deel
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Monitoring en signalering Inschatten zorgbehoefte Screeningen en vaccinaties Voorlichting, advies, instructie en begeleiding Beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen Zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerking
Figuur 5: kerntaken JGZ
Binnen deze productgroepen worden producten en activiteiten onderscheiden die zich richten op individuele jeugdigen (individueel deel). Bijvoorbeeld het volgen van de ontwikkeling van een kind. Andere producten en activiteiten worden uitgevoerd op groepsniveau (doelgroep- / populatiegericht). Bijvoorbeeld het monitoren van het gebruik van verslavende middelen door jongeren binnen een gemeente.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
7
1.2
Centra voor jeugd en gezin
In de centra voor jeugd en gezin (CJG) worden de preventieve functies van opvoed- en gezinsondersteuning uit de WMO en de jeugdgezondheidszorg in samenhang aangeboden. Deze functies zijn laagdrempelig beschikbaar voor alle jeugdigen vanaf de prenatale fase tot 23 jaar, en hun ouders. Daarnaast vindt vanuit het CJG afstemming plaats met het onderwijs en het bureau jeugdzorg. Gemeenten zijn vrij om het aanbod aan diensten in een CJG uit te breiden. Momenteel is een voorstel voor wijziging van de Wet op de jeugdzorg in behandeling, waarin de CJG’s wettelijk worden verankerd. Beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2011.
Cen t r u m Jeugd & Gezin Informatie en advies Signalering Toeleiding naar hulp Licht pedagogische hulp Zorgcoördinatie
Schakel met BJZ en Onderwijs
Basistaken pakket
Figuur 6: kerntaken CJG
Hieronder volgt een beschrijving van de verschillende taken van het CJG Jeugdgezondheidszorg De jeugdgezondheidszorg maakt onderdeel uit van het Centrum voor jeugd en gezin. Deze taken zijn beschreven in 1.1. WMO-taken De Wet maatschappelijk ondersteuning (WMO) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Doel is dat iedereen in de maatschappij kan meedoen. Als het gaat om jeugdbeleid hebben de gemeenten vijf functies die vallen onder prestatieveld 2 van de WMO: 1. Informatie en advies: een inloop bieden voor vragen van ouders en jongeren over opvoeden en opgroeien 2. Signalering: jeugdigen en gezinnen met risico’s en problemen in beeld brengen 3. Toeleiding naar hulp 4. Licht pedagogische hulp: op tijd hulp bieden aan gezinnen om het ontstaan (of het uit de hand lopen) van problemen te voorkomen. Bijvoorbeeld in de vorm van pedagogische spreekuren of begeleiding door het (school)maatschappelijk werk 5. Coördinatie van zorg
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
8
Schakel met het bureau jeugdzorg Een goede verbinding tussen het CJG en bureau jeugdzorg wordt van groot belang geacht. Nauwe samenwerking is een noodzakelijke voorwaarde bij het streven naar een sluitende keten voor (risico-)jeugd. De wijze waarop deze samenwerking vorm wordt gegeven hangt af van de lokale situatie. Optimale dienstverlening aan jeugdigen en ouders moet daarbij het uitgangspunt zijn. Schakel met het onderwijs De verbinding met het onderwijs wordt gemaakt door samenwerking met de Zorg Adviesteams (ZAT’s) of andere (bestaande) samenwerkingsverbanden tussen onderwijs en zorg. Coördinatie van de zorg: één gezin, één plan Ingevolge de WMO hebben gemeenten al taken op het gebied van coördinatie van zorg. In het voorstel voor wijziging van de Wet op de jeugdzorg worden de gemeentelijke verantwoordelijkheden voor de jeugdketen uitgebreid. Naast de CJG’s zijn in dit wetsvoorstel de gemeentelijke taken op het gebied van zorgcoördinatie nader gedefinieerd: “Zorgcoördinatie is de afstemming van de zorg en ondersteuning die vanuit verschillende instanties aan een jeugdige en diens gezin wordt geboden” Essentieel is dat altijd duidelijk moet zijn welke instantie binnen de jeugdketen verantwoordelijk is voor het goed verlopen van de integrale ondersteuning van de jeugdige of een gezin. Eén gezin één plan is daarbij het uitgangspunt, waarbij expliciet ook voorzieningen buiten het zorgdomein, op het gebied van huisvesting, onderwijs, veiligheid en werk en inkomen worden ingeschakeld. Indien er sprake is van coördinatie van zorg bij vrijwillige hulp zonder dat er sprake is van een indicatiebesluit is de gemeente ervoor verantwoordelijk dat de coördinatie van de zorg op gezinsniveau is belegd. Gelet op de huidige praktijk zal deze coördinatie van zorg dan vaak worden uitgeoefend door de jeugdgezondheidszorg of het (school)maatschappelijk werk. Per gemeente worden hierover afspraken gemaakt. Indien op grond van een indicatiebesluit sprake is van geïndiceerde jeugdzorg berust de coördinatie van zorg op gezinsniveau bij BJZ vanaf het moment dat het indicatiebesluit is genomen. Dit geldt ook indien er sprake is van een ondertoezichtstelling (OTS), voogdijmaatregel of jeugdreclassering. Indien het om praktische redenen beter is dat de uitvoering van zorgcoördinatie door een andere instantie wordt uitgevoerd dan kunnen BJZ en deze instantie dat in onderling overleg regelen. Het ligt in de bedoeling dat de wetswijziging per 1 januari 2011 van kracht wordt.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
9
1.3
Bureaus jeugdzorg
Indicatiestelling AMK Jeugdbescherming Jeugdreclassering
De Wet op de jeugdzorg regelt de taken van bureau jeugdzorg. Deze staan hieronder kort beschreven:
Schakel met onderwijs Advies en consultatie Zorgcoördinatie
Figuur 7: kerntaken BJZ
Beoordeling en indicatiestelling De kerntaak van bureau jeugdzorg is het beoordelen van verzoeken om hulp en het indiceren van de juiste zorg. BJZ kan indicaties afgeven voor de provinciaal gefinancierde jeugdzorg en de jeugd-ggz. Na het afgeven van een indicatiebesluit heeft bureau jeugdzorg de taak om ouders bij te staan bij het vinden van passende hulp. BJZ ziet er vervolgens op toe dat de zorgaanbieder een hulpverleningsplan opstelt en evalueert de geboden zorg. Sommige ouders of jeugdigen komen niet zelf naar het BJZ als er problemen zijn. Professionals kunnen dan een zorgmelding doen bij BJZ: meldt bijvoorbeeld een onderwijzer of een wijkagent dat een jeugdige in ernstige moeilijkheden dreigt te komen, dan zal een medewerker van BJZ de ouders zelf benaderen en hen proberen te motiveren tot het aanvaarden van hulp. Indien BJZ zich ernstig zorgen maakt om een kind, en ouders hulp afwijzen, dan kan BJZ de Raad voor de Kinderbescherming vragen een onderzoek te starten naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. BJZ verleent als regel zelf geen hulp. Blijkt tijdens het traject van indicatiestelling dat voor de problematiek de hulp van een lokale voorziening geschikt is dan wordt in principe daarnaar doorverwezen. Er kunnen echter omstandigheden zijn waardoor het klantvriendelijker is dat het BJZ zelf deze hulp uitvoert. In deze gevallen mag het BJZ gemiddeld vijf gesprekken voeren. Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) Professionals en omstanders kunnen het AMK om advies vragen of een melding doen. Na een melding onderzoekt het AMK of er sprake is van kindermishandeling. Het AMK benadert de ouders en probeert hen te motiveren voor hulp. Het AMK kan de Raad voor de kinderbescherming vragen een onderzoek te starten naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
10
De uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen Wanneer de kinderrechter – op verzoek van de raad voor de kinderbescherming – een kinderbeschermingsmaatregel oplegt dan voert het BJZ die uit. De meest toegepaste kinderbeschermingsmaatregel is de ondertoezichtstelling. In dat geval is er toezicht op de jeugdige door de gezinsvoogd en wordt aan ouders hulp en steun bij de opvoeding geboden. Wanneer herstel van de opvoedingsverantwoordelijkheid niet haalbaar is kan de kinderrechter de ouders van het gezag ontheffen of ontzetten. Het BJZ krijgt dan meestal de voogdij. De uitvoering van jeugdreclassering De jeugdreclassering omvat begeleiding en toezicht in het kader van het jeugdstrafrecht. Het is de taak van de jeugdreclassering om jeugdigen door gezag, hulpverlening (soms onder dwang) en begeleiding weer een goede plek in de samenleving te geven. Overige taken Naast bovengenoemde taken heeft het BJZ tot taak om advies te geven aan, en bij te dragen aan de deskundigheidbevordering van algemene voorzieningen voor jeugdigen; waaronder in ieder geval het onderwijs. Ook zijn de BJZ’s verantwoordelijk voor het in stand houden van de Kindertelefoon. Op het moment dat de in 1.2 beschreven wetswijziging wordt doorgevoerd krijgen de BJZ’s extra taken op het gebied van gezinsbrede zorgcoördinatie.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
11
1.4
Geïndiceerde jeugdzorg Ge ï n dicee r d e jeugdzor g Provinciale jeugdzorg &
Het BJZ indiceert voor provinciaal gefinancierde jeugdzorg en jeugd-ggz. Indien een gesloten plek noodzakelijk is dan kan BJZ een indicatie afgeven voor gesloten jeugdzorg.
Jeugd-ggz
Figuur 8: geïndiceerde jeugdzorg
1.4.1 Provinciaal gefinancierde jeugdzorg De jeugdzorg is opgedeeld in 12 provincies en 3 stadsregio’s (Amsterdam, Rotterdam, Haaglanden). Per provincie zijn vaak meerdere zorgaanbieders actief. De Wet op de jeugdzorg onderscheidt de volgende vormen van provinciaal gefinancierde jeugdzorg: Jeugdhulp 1. Jeugdhulp Thuis 2. Jeugdhulp Accommodatie zorgaanbieder individueel 3. Jeugdhulp Accommodatie zorgaanbieder groep Verblijf 4. Verblijf pleegouder deeltijd 5. Verblijf pleegouder 24-uurs 6. Verblijf Accommodatie zorgaanbieder deeltijd 7. Verblijf Accommodatie zorgaanbieder 24-uurs 8. Gesloten jeugdzorg Observatiediagnostiek 9. Observatiediagnostiek deeltijd 10. Observatiediagnostiek 24-uurs De inhoudelijke invulling van deze vormen van zorg verschilt per provincie. Zorgaanbieders hebben de wettelijke plicht om een hulpverleningsplan op te stellen en de BJZ’s te informeren over de start en de voortgang van de geboden zorg. Wettelijk is vastgelegd dat, indien er meerdere vormen van geïndiceerde jeugdzorg aan een kind of gezin worden geboden, zorgaanbieders onderling afspreken wie van de zorgaanbieders de zorgcoördinatie op zich neemt.
1.4.2 Jeugd-ggz Ingeval er bij jeugdigen sprake is van psychiatrische problematiek dan kan het bureau jeugdzorg ook indicaties afgeven voor de Zorgverzekeringswet en de AWBZ. De zogenaamde geneeskundige geestelijke gezondheidszorg die door GGZ-instellingen of speciale centra voor kinder- en jeugdpsychiatrie wordt geboden valt sinds 2008 onder de zorgverzekeringswet. Overigens kan de huisarts ook naar de jeugd-ggz verwijzen. Indien er afspraken zijn gemaakt met de betreffende zorgverzekeraar kunnen ook jeugdartsen kinderen rechtstreeks naar de ggz verwijzen. Indien jeugdigen met een psychiatrische aandoening, na of naast de behandeling, extra begeleiding nodig hebben kan een beroep worden gedaan op de AWBZ. Dergelijke indicaties worden ook afgegeven door de bureaus jeugdzorg.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
12
1.5
Kinderbescherming
Indicatiestelling AMK Jeugdbescherming Jeugdreclassering Schakel met onderwijs Advies en consultatie Zorgcoördinatie
Raad voo r de kin de r b esche r m ing & Kinde r r ech t e r
Figuur 9: kinderbescherming
Soms is de situatie van een kind en zijn gezin zo ernstig dat vrijwillige hulpverlening niet (meer) voldoende is. Het kan ook voorkomen dat een gezin geen hulp wil aanvaarden. Het bureau jeugdzorg (BJZ) of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) schakelt dan de Raad voor de Kinderbescherming in om de gezinssituatie van het kind te onderzoeken. Als uit dit raadsonderzoek blijkt dat ingrijpen noodzakelijk is, zal de Raad de rechter vragen om het ouderlijk gezag van de ouders te beperken totdat de situatie van het kind verbeterd is. Het kind komt dan onder toezicht van een gezinsvoogd, die samen met de ouders verantwoordelijk is voor het kind. Tijdens deze periode wordt de hulpverlening aan het kind en het gezin weer op gang gebracht. Het kabinet is voornemens de burgemeester via de Raad voor de kinderbescherming toegang te geven tot de kinderrechter om opvoedondersteuning af te kunnen dwingen. Als de Raad voor de Kinderbescherming en een burgemeester het met elkaar oneens zijn over de noodzaak van verplichte opvoedingsondersteuning, kan de burgemeester de Raad voor de Kinderbescherming dwingen de zaak aan de kinderrechter voor te leggen. Het is in alle gevallen aan de kinderrechter om een oordeel te vellen.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
13
2.
Samenwerking in de praktijk
Een goede verbinding tussen de JGZ/het CJG en de jeugdzorg wordt van groot belang geacht en is aandachtspunt bij de invoering van de CJG’s. Nauwe samenwerking is een noodzakelijke voorwaarde bij het streven naar een sluitende keten voor (risico)jeugd zo stelt het Ministerie voor Jeugd en Gezin (onder andere in het wetsvoorstel rondom de CJG’s). Onderstaande samenvatting is gebaseerd op interviews met sleutelfiguren (zie bijlage 1 voor een uitgebreidere beschrijving). De geïnterviewden zijn allen werkzaam binnen of beleidsmatig betrokken bij de JGZ en de jeugdzorg. De geïnterviewden zijn afkomstig uit verschillende regio’s verspreid over het land. De geïnterviewden is gevraagd wat zij belangrijk vinden in de samenwerking, hoe de samenwerking in hun werkgebied verloopt, wat daarbij de knelpunten zijn en welke ideeën of goede voorbeelden zij hebben om de samenwerking te versterken. De antwoorden zijn geordend rond drie thema’s: - informatie-uitwisseling rondom cliënten - samenwerking rondom gezinnen - gezamenlijke beleidsontwikkeling De verbeterideeën en praktijkvoorbeelden staan beschreven in hoofdstuk 3.
2.1
Informatie-uitwisseling rondom cliënten1
Vanuit zowel de jeugdzorg als de JGZ is de toonzetting: informatie delen is belangrijk, we hebben elkaar nodig, we zijn complementair. Tegelijkertijd wordt uit de interviews duidelijk dat er op het gebied van informatie-uitwisseling nog veel te verbeteren valt. Vanuit de JGZ wordt unaniem de uitdrukkelijke wens geuit om standaard geïnformeerd te worden, ook indien de JGZ niet de verwijzende instelling is: - Op het moment dat BJZ een indicatiebesluit afgeeft. - Op het moment dat de geïndiceerde zorg start en eindigt. - Bij de start en de afsluiting van kinderbeschermingsmaatregelen. - Op het moment dat er een onderzoek door het AMK wordt uitgevoerd, en bij afsluiting van dat onderzoek. De standaardinformatie hoeft niet uitgebreid te zijn: feitelijke informatie over start en einde en de gegevens van contactpersonen volstaan. Met aanbieders van geïndiceerde jeugdzorg heeft de JGZ incidenteel contact rond een casus. Alleen dan vindt informatie uitwisseling plaats. Hoewel ook hier verbetering gewenst is ervaren de meeste geïnterviewden vanuit de JGZ nu geen directe urgentie om in die samenwerking te investeren. In enkele regio’s verloopt de informatie uitwisseling naar wens. In andere regio’s worden de volgende knelpunten gesignaleerd: - De informatie die de JGZ verstrekt sluit niet altijd aan op de informatiebehoefte van BJZ rondom indicatiestelling of AMK-onderzoek. - De terugkoppeling vanuit de AMK’s verloopt redelijk goed. Maar niet altijd; regelmatig moet JGZ (als melder) zelf navraag doen.
1
Opmerking: Bij informatie-uitwisseling geldt altijd dat professionals dit alleen doen met toestemming van de ouders (en jeugdigen indien deze ouder zijn dan 12). Uitzondering hierop zijn die situaties waarin professionals zich ernstig zorgen maken om kinderen en de ouders geen toestemming geven, of het vragen van toestemming de situatie van het kind zou kunnen verslechteren en de veiligheid in gevaar brengen.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
14
-
De terugkoppeling na een indicatietraject vindt niet altijd, zelden, of nooit plaats . Ook niet wanneer de JGZ als verwijzer optrad. De afstand tussen de JGZ en de jeugdbescherming blijkt groot.
Tijdens de interviews geven veel respondenten aan dat de JGZ en BJZ elkaar onvoldoende kennen. In de praktijk is voor medewerkers binnen BJZ’s onvoldoende duidelijk wat de JGZ voor, tijdens en na een indicatietraject of jeugdbeschermingtraject kan betekenen. Omgekeerd is voor JGZ-medewerkers vaak niet duidelijk wat de afzonderlijke taken van BJZ zijn en wat zij wel en niet van BJZ kunnen verwachten.
2.2
Samenwerking rond gezinnen
Respondenten vinden afstemming en samenwerking rond de uitvoering van het zorgplan van de JGZ, het indicatietraject, een onderzoek van het AMK en een ondertoezichtstelling belangrijk. Althans voorzover de JGZ en BJZ beiden een duidelijke rol in het gezin vervullen. Daar waar binnen een gezin meer zorg wordt ingezet dan JGZ en jeugdzorg, en wanneer deze zorg intensief is of er zorgen om de kinderen bestaan dan is het volgens respondenten wenselijk om te werken volgens 1Gezin1Plan. Duidelijke regionale afspraken omtrent zorgcoördinatie zijn volgens de respondenten essentieel: wat verstaan we onder zorgcoördinatie, wie is wanneer zorgcoördinator, hoe wordt samengewerkt, hoe is de overdracht geregeld. Algemene indrukken met betrekking tot de samenwerking rond gezinnen - Op de plaatsen waar CJG’s actief zijn én BJZ op locatie aanwezig is, komen medewerkers elkaar fysiek tegen en vindt ook meer informele afstemming plaats - Daarnaast vindt afstemming plaats binnen ZAT’s en zorgnetwerken. Maar ook binnen concrete zorgprogramma’s bijvoorbeeld voor baby’s van verslaafde ouders of Stevig Ouderschap. - Uit diverse gesprekken blijkt echter dat de communicatie en samenwerking tussen professionals uit de JGZ en de BJZ’s in meerdere regio’s stroef verloopt. - Een ander aspect dat uit diverse gesprekken naar voren komt is het verschil in beoordeling van de problematiek van kinderen en gezinnen. Het zou volgens diverse respondenten goed zijn als de JGZ en de jeugdzorg met een vergelijkbaar risicotaxatie-instrument zouden werken. - In het algemeen geven eigenlijk alle respondenten aan dat de onbekendheid met elkaars taken, mogelijkheden en grenzen groot is en dat het noodzakelijk is dat hierin verandering komt. Veel strubbelingen in de samenwerking worden door respondenten verklaard vanuit deze onbekendheid. Hoewel er landelijk en beleidsmatig rondom zorgcoördinatie al veel in gang is gezet, onder andere het voorstel tot wijziging van de WJZ, blijkt dat in de praktijk nog onvoldoende vorm te krijgen (met uitzondering van enkele voorlopende regio’s). Het werken volgens de principes van 1Gezin1Plan heeft op een enkele uitzondering na nog nergens echt vorm gekregen.
2.3
Gezamenlijke beleidsontwikkeling
Binnen de regio’s komen BJZ en JGZ elkaar steeds vaker tegen door ontwikkelingen op het gebied van CJG-vorming, de VIR(Verwijsindex risisco jongeren), ZAT’s(Zorgadviesteams), Huiselijk geweld, lokale netwerken en RAAK (Regionale aanpak kindermishandeling) . Hierover uiten de gesprekspartners zich positief. Met name in die gemeenten waar actief wordt gewerkt aan de tot standkoming van een CJG blijkt de samenwerking verbeterd.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
15
3.
Handvatten voor versterking van de samenwerking
Op basis van de interviews is in hoofdstuk 2 de gewenste samenwerking tussen JGZ en BJZ geschetst; vervolgens is de huidige praktijk beschreven. Uit deze beschrijvingen komen diverse punten naar voren die de aandacht verdienen wanneer we de samenwerking tussen de JGZ en BJZ willen versterken. In dit hoofdstuk bieden we handvatten voor deze versterking aan de hand van de vijf hoofdthema’s die uit de interviews naar voren kwamen: 1. 2. 3. 4. 5.
“Bekend maakt bemind” Informatieoverdracht van JGZ naar BJZ De terugkoppeling vanuit BJZ naar JGZ Zorgcoördinatie 1Gezin1Plan
De punten 4 en 5 hebben overigens niet alleen betrekking op de samenwerking tussen de JGZ en BJZ. Daarbij moeten diverse andere partners worden betrokken (zie ook 3.4 en 3.5) De hieronder beschreven handvatten zijn door de geïnterviewden zelf aangedragen. Waar mogelijk maken we gebruik van de door hen aangedragen voorbeelden uit de praktijk. Waarbij nogmaals de opmerking: wanneer we hier spreken van informatie-uitwisseling geldt altijd dat medewerkers dit alleen doen met toestemming van de ouders (en jeugdigen indien deze ouder zijn dan 12). Uitzondering hierop zijn die situaties waarin professionals zich ernstig zorgen maken om kinderen en de ouders geen toestemming geven, of het vragen van toestemming de situatie van het kind zou kunnen verslechteren.
3.1
“Bekend maakt bemind”
Het belangrijkste knelpunt in de samenwerking blijkt de onbekendheid met elkaars werk. De unanieme mening van de geïnterviewden is dat het noodzakelijk is om elkaars werkveld beter te leren kennen en de onderlinge communicatie te verbeteren. “De onbekendheid is echt groot en hier is veel te winnen!”. De praktijkvoorbeelden en aanbevelingen concentreren zich rond drie soorten activiteiten:
1. Organiseer voorlichting en scholing 2. Zorg dat medewerkers elkaar vaker ontmoeten 3. Bevorder cultuuromslag richting 1 team rond gezin
1. Voorlichting en scholing Het lijkt er op dat op de werkvloer heel basale kennis over de werkvelden ontbreekt. De medewerkers binnen de JGZ zijn onvoldoende op de hoogte van het bestaan, de taken en de werkwijze van de verschillende onderdelen binnen BJZ (Toegangsteams voor indicatiestelling, jeugdbeschermingteams, jeugdreclassering en meldpunten kindermishandeling). Medewerkers van BJZ zijn onvoldoende op de hoogte van de werkzaamheden van de JGZ, met name wanneer het gaat om het signaleren, ondersteunen en coördineren van de zorg rond kinderen en gezinnen. Deze basale kennis kan overgebracht worden middels voorlichtingsbijeenkomsten en scholing. Maar er zijn ook andere mogelijkheden:
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
16
o o o o
o
Ontwikkel met elkaar een handzaam overzicht van de taken en cliëntstromen binnen en tussen de JGZ/CJG en de jeugdzorg. Draag er zorg voor dat binnen de reguliere inwerk en scholingsprogramma’s aandacht wordt besteed aan de taken en werkwijze van de JGZ/CJG respectievelijk BJZ. Regel dat stagiaires of nieuwe medewerkers als onderdeel van hun inwerkperiode een dag meelopen bij BJZ respectievelijk JGZ/CJG. Ontwikkel een regionaal plan voor deskundigheidsbevordering. Bijvoorkeur geïntegreerd met andere trajecten zoals CJG-vorming, RAAK en/of de Verwijsindex. Uitleg over de taken en werkwijze van de JGZ/CJG en BJZ maken daar dan onderdeel van uit. Organiseer leerbijeenkomsten waarin aan de hand van casuïstiekbesprekingen bekeken wordt wat er goed en fout ging in een casus. Bespreek daarin welke rol de JGZ/CJG en de BJZ in een optimale situatie zouden vervullen.
Twee praktijk voorbeelden:
Bureau jeugdzorg Utrecht heeft een studiecentrum dat voorlichting en training biedt op het gebied van de aanpak van kindermishandeling. Het aanbod is bestemd voor beroepskrachten die met ouders en kinderen werken. De JGZ in Utrecht is zeer te spreken over dit aanbod. Zowel over de inhoud als over feit dat maatwerk geboden wordt. Zie ook: www.bjzutrecht.nl
De carrousel (Onderstaand voorbeeld is afkomstig uit de GGZ in Amsterdam, er worden ook jeugdcasussen besproken) 1ste lijn Amsterdam organiseerde onlangs voor het tweede jaar een succesvolle “GGZ Regiocarrousel”. Op zo’n avond komen mensen bijeen die in Amsterdam Nieuw-West actief zijn op het gebied van psychische en psychosociale zorg. Doel is om elkaar zowel in werk als in persoon beter te leren kennen. Aan de hand van casussen wordt interactief besproken wie welke hulp of zorg kan bieden. Door middel van speeddaten kunnen de deelnemers op informele wijze kennis maken met andere zorgverleners uit de buurt. Deelnemers ontvangen een overzicht met alle aanwezigen van de avond, inclusief hun contactgegevens, bereikbaarheid en specialisaties. Aan deze avonden nemen maximaal 100 personen deel.
2. Zorg dat medewerkers elkaar vaker ontmoeten Alleen kennisoverdracht is niet voldoende om de samenwerking te versterken. Respondenten benadrukken dat juist het mensenwerk zo’n belangrijke succesfactor is: elkaar kennen en ontmoeten maakt het verschil. Hieronder volgen diverse suggesties om de kans op persoonlijke ontmoetingen te vergroten: -
-
Ga fysiek dichter bij elkaar zitten: werk op locatie vanuit hetzelfde pand. In Apeldoorn is het CJG in het pand van de JGZ gevestigd. Op dezelfde locatie werken een voorpostmedewerker van BJZ, MEE, maatschappelijk werk en ook het opvoedsteunpunt is er gevestigd. Dit blijkt de samenwerking te bevorderen. “Je komt elkaar tegen in het pand, er zijn korte lijnen, verwijzingen lopen daardoor gemakkelijker”. In Noord Holland houdt een BJZ medewerker een dag per week kantoor binnen CJG. CJG medewerkers kunnen BJZ daardoor gemakkelijker consulteren, ouders hoeven niet naar een andere locatie om zich aan te melden bij BJZ. Zorg voor personele uitwisseling:
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
17
Zoek naar mogelijkheden om mensen binnen de twee organisaties te laten werken. In Flevoland werken, door de gemeente gefinancierde, gezincoaches bij BJZ op locatie (welke?). Sinds kort zijn deze coaches ook bevoegd om zelf indicaties op te stellen. De informele ontmoetingen op de werkvloer hebben de samenwerking verbeterd.
Intersectoraal opvoedsteunpunt Het Opvoedsteunpunt in Apeldoorn is een laagdrempelige voorziening in het CJG waar ouder(s)/verzorger(s) op eigen initiatief en/of op verwijzing van derden (JGZ verpleegkundigen, huisartsen, scholen, peuterspeelzalen etc.) terecht kunnen met zorgen/problemen die vooral liggen op het terrein van opvoedingsspanning. Bij het opvoedsteunpunt werken academische geschoolde orthopedagogen of ontwikkelingspsychologen met bij voorkeur minimaal de basisaantekening diagnostiek. Deze professionals zijn gedetacheerd vanuit een regionale JGZ , GGZ organisatie en Bureau jeugdzorg . De gekozen opzet zorgt voor korte lijnen tussen preventieve en geïndiceerde jeugdzorg en haalt expertise van opvoed- en opgroeiproblemen naar het voorliggend veld. Men werkt handelingsgericht , zo kortdurend als kan en intensiever wanneer nodig met een maximaal gemiddelde van vijf contacten per gezin. Hoofddoel is snel toegankelijke hulp te bieden aan ouders met kinderen in de leeftijd van 0 tot 23 jaar waarbij de opvoedingsproblematiek te zwaar is voor de reguliere JGZ en te licht voor de geïndiceerde jeugdzorg. Aangezien de gedragswetenschappers vanuit de lokale instellingen zijn gedetacheerd kan een doorverwijzing versnelt verlopen. Er zijn afspraken met BJZ over informatie overdracht, een verkorte route en bekrachtiging van de indicatie. Indien meer tijd nodig is om ouders te motiveren of te begeleiden naar de geïndiceerde jeugdzorg kan ondersteuning geboden worden zodat een gezin niet wordt losgelaten voordat ze op de juiste plek zijn. Het Opvoedsteunpunt is partner in het Apeldoornse Zorg Advies Team. Aanvullend op de hulp aan ouders kunnen de medewerkers van het Opvoedsteunpunt consultatie en advies bieden aan beroepskrachten in het CJG. www.opvoedsteunpunt-apeldoorn.nl
3. Bevorder een cultuuromslag richting 1+1=3 Daadwerkelijke collegiale samenwerking, als team rond een gezin, vraagt om een cultuuromslag binnen organisaties. Dit begint met een gezamenlijke visie van de instellingen, een visie die gericht is op samenwerking, elkaar versterken en aanvullen. Respondenten geven aan dat stimulans en steun vanuit gemeenten een belangrijke succesfactor is. De vorming van CJG’s blijkt in meerdere regio’s een stimulerend effect te hebben op de samenwerking.
Interactieve thema avonden De vijftien gemeenten in Zuid Holland Noord werken samen aan het realiseren van een sluitende keten voor jeugd. Met het oog op het bevorderen van een gezamenlijke cultuur rond het werken met kinderen en gezinnen, worden onder andere interactieve thema-avonden georganiseerd voor alle ketenpartners. Gezamenlijke verantwoordelijkheid staat daarin centraal. Enkele thema’s: wraparound care, minder geïndiceerde jeugdzorg, omgang met privacy en samen kindermishandeling aanpakken. De avonden worden druk bezocht en hoog gewaardeerd door professionals, managers, bestuurders, gemeenteambtenaren en wethouders.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
18
3.2
Informatieoverdracht vanuit de JGZ
De JGZ beschikt over informatie die relevant is voor de indicatiestelling, AMKonderzoeken en de uitvoering van de jeugdbescherming. In de praktijk wordt deze informatie niet altijd benut. Enerzijds omdat de JGZ niet dié informatie verstrekt die BJZ nodig heeft voor indicatiestelling of AMK-onderzoek. Anderzijds omdat BJZ onvoldoende op de hoogte is van het soort informatie waarover de JGZ beschikt. De geïnterviewden deden diverse suggesties voor verbetering: -
-
Ontwikkel een eenvoudig overdrachtsformulier waarmee de overdracht tussen JGZ en BJZ wordt gefaciliteerd. Veel BJZ’s werken met een format voor verwijzers en melders. Dit format zou afgestemd moeten worden met de informatie die vanuit het JGZ dossier beschikbaar is. Zoek naar wegen om de informatie-uitwisseling te digitaliseren. Het CJG in Delft is met BJZ een project gestart met het oog op de harmonisering van gebruikte instrumenten. De AMK’s gebruiken de CARE als risicotaxatie-instrument. Momenteel is een vereenvoudigde Care in ontwikkeling die goed bruikbaar is binnen de JGZ. Dit zou de eenheid van taal met de AMK’s bevorderen.
Verbeteracties rond informatie-uitwisseling Aan de hand van 12 casussen onderzochten de JGZ en BJZ in Groningen gezamenlijk hoe de onderlinge samenwerking was verlopen. Dit bleek een leerzame exercitie. Duidelijk werd dat er continuïteitsproblemen speelden en dat er over en weer sprake was van onjuiste verwachtingen. Daarnaast bleek dat de JGZ wel informatie verstrekte maar net niet die informatie die BJZ nodig had. Daardoor deed BJZ in het indicatietraject in feite alles over. Op het gebied van informatie uitwisseling zijn nu de volgende ontwikkelingen in gang gezet: Een nieuw verwijsformulier op basis van een analyse van de informatievraag van BJZ en de beschikbare informatie in het JGZ dossier. Digitale uitwisseling door de export van relevante velden uit het JGZ-dossier naar BJZ. Harmonisering van instrumenten die door de JGZ en BJZ worden gebruikt Verankering van de terugkoppeling richting de JGZ binnen het werkproces en automatisering BJZ
“Snelwegroute” door Harmonisering van instrumenten In Zwolle zijn afspraken gemaakt over de signalering van ADHD en autisme door de JGZ. Binnen de JGZ wordt gebruik gemaakt van instrumenten om vast te stellen of er mogelijke sprake is van voornoemde ADHD of autisme. Indien dat het geval is dan verwijst de JGZ door naar BJZ. BJZ checkt alleen of het instrument goed is toegepast, maar doet de indicatiestelling niet overnieuw. BJZ kan vervolgens snel doorverwijzen naar de Geestelijke Gezondheidszorg.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
19
3.3
De terugkoppeling naar de JGZ
De wens vanuit de JGZ is dat BJZ standaard terugkoppelt naar de JGZ, ook indien de JGZ niet de verwijzende instantie is. De standaard-informatie zou niet uitgebreid hoeven te zijn: feitelijke informatie over start en einde en de gegevens van contactpersonen volstaan. Indien nodig kunnen medewerkers contact met elkaar opnemen om meer informatie uit te wisselen en af te stemmen. De aanbevelingen om terugkoppeling te realiseren zijn heel divers: Maak regionale afspraken Vanuit BJZ’s klinkt nog wel enige terughoudendheid in deze. Zorg om administratieve lasten, onduidelijkheid over het doel van de terugkoppeling en de rol van de JGZ zijn daarvan de oorzaak. Het is van belang hierover op lokaal/regionaal niveau met elkaar in gesprek te gaan en helderheid te scheppen. Dit thema moet onderdeel zijn van de afspraken die regionaal moeten worden gemaakt rond zorgcoördinatie en 1Gezin1Plan (zie 3.4 en 3.5). Maak contactpersonen eenvoudig te achterhalen Indien de JGZ niet de verwijzer is, is het voor de medewerkers van BJZ lastig om te achterhalen wie de juiste contactpersoon is binnen de JGZ. Ouders weten vaak niet direct de naam van de betreffende arts of verpleegkundige. Dit vormt een belemmering om informatie op te vragen of informatie terug te koppelen. Suggesties om dit op te lossen: - Het AMK in Gouda heeft lijstjes van de consultatiebureaus per wijk of gemeente en van de medewerkers bij de GGD, gekoppeld aan de scholen waar zij werkzaam zijn. Op deze overzichten staan niet alleen de namen maar ook de werkdagen en telefoonnummers. - In Utrecht spraken de JGZ en BJZ af dat op maandagochtend de secretariaten contact met elkaar opnemen om uit te wisselen rond welke kinderen contact gewenst is en welke medewerkers de bijbehorende contactpersonen zijn. Maak afspraken op landelijk niveau Vanuit een aantal BJZ’s klinkt enige terughoudendheid vanuit de zorg voor extra administratieve belasting indien altijd moet worden teruggekoppeld richting de JGZ. Automatisering zou hiervoor oplossing moeten bieden. - Een mogelijkheid is het landelijke formulier voor indicatiebesluiten dat de BJZ’s binnenkort in gebruik gaan nemen. Dit formulier wordt ingebouwd in het landelijke registratiesysteem van de BJZ’s (IJ). Medewerkers kunnen aanvinken of ermee ouders akkoord gaan dat er een brief naar de huisarts gaat. Deze brief wordt vervolgens automatisch samengesteld. Eenzelfde werkwijze zou ten aanzien van de JGZ kunnen worden toegepast. - Ook in de werkprocedures plus registratiesystemen van de AMK’s en de jeugdbescherming zou deze werkwijze toegepast kunnen worden.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
20
3.4
Zorgcoördinatie
Duidelijke regionale afspraken omtrent zorgcoördinatie zijn volgens de respondenten essentieel: wat verstaan we onder zorgcoördinatie, wie is wanneer verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie, hoe werken we samen, hoe dragen we over. Het wetsvoorstel rond de verankering van gemeentelijke taken binnen de jeugdketen schrijft ook voor dat deze afspraken worden gemaakt: “Essentieel is dat altijd duidelijk is welke instantie binnen de jeugdketen verantwoordelijk is voor het goed verlopen van de integrale ondersteuning van de jeugdige of een gezin” zo is te lezen in de memorie van toelichting. Omdat volgens het wetsvoorstel zowel de eerste lijn, waaronder de JGZ, als het BJZ uitgebreidere wettelijke taken krijgen op het gebied van zorgcoördinatie is het van belang dat hierover op lokaal en regionaal niveau sluitende afspraken worden gemaakt. In diverse regio’s is hier al werk van gemaakt. De afspraken rond zorgcoördinatie hangen samen met afspraken rond de Verwijsindex risicojongeren (VIR). Er zijn meerdere modellen ontwikkeld die op verschillende manieren invulling geven aan de coördinatie van zorg: - In diverse regio’s is ervoor gekozen om extra coördinatoren aan te stellen die de samenwerking tussen de betrokken partijen coördineren. Vaak spelen deze coördinatoren zelf geen hulpverlenende rol binnen het gezin. - Andere regio’s kiezen ervoor om juist geen extra coördinator in te zetten. Daar vervult een van de hulpverleners van het gezin, naast of als onderdeel van hun hulpverlenende taak, de rol van zorgcoördinator. Drie voorbeelden:
In Almere worden een zorgcoördinator, procescoördinator en een brandpuntfunctionaris onderscheiden. Het accent in dit model ligt op afspraken rond escalatie: hoe kunnen we opschalen op het moment dat er meer hulpverleners betrokken zijn en/of de samenwerking stagneert. Zie ook: www.rivm.nl/jeugdgezondheid/onderwerpen/zorgsystemen/Zorgcoordinatie
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
21
In Capelle aan de IJssel wordt een vergelijkbaar model gehanteerd. Hier bepaalt de ernst van de problemen wie de zorgcoördinatie op zich neemt:
Wijkcoaches in Enschede In Enschede experimenteren woningcorporaties, zorginstellingen en gemeente met een geheel nieuwe aanpak van probleemhuishoudens. De aanpak valt onder het experiment ‘Achter de voordeur’ dat ook door het ministerie van Jeugd en Gezin wordt ondersteund. Onder de noemer ‘achter de voordeur’ zoeken 7 gemeenten naar vernieuwende en werkbare manieren om de meervoudige problematiek bij gezinnen en huishoudens aan te pakken. Enschede is een van die gemeenten. In de aandachtswijk Velve-Lindenhof is een team van wijkcoaches gestart. Het team legt huis aan huis contact met de bewoners van aangewezen gebieden in de wijk en beschikt over speciale en vergaande bevoegdheden namens alle betrokken instellingen. Hierbij is gekozen voor een zogenaamd zwaarwegend deskundigenadvies. In de praktijk betekent dit dat beslissingen van wijkcoaches door de mandaterende instellingen één op één worden overgenomen en omgezet in formele besluiten.
Enkele tips bij het maken van afspraken rondom zorgcoördinatie: De JGZ, BJZ en andere CJG partners werken allemaal op regionaal of provinciaal niveau. Maak daarom zoveel mogelijk regionale afspraken. Sluit aan op bestaande afspraken rondom het CJG, de Verwijsindex, RAAK en Veiligheidshuizen. De afspraken hebben onder andere betrekking op: - De verschillende vormen van zorgcoördinatie in de regio en wie deze kan bieden: bijvoorbeeld algemene zorgcoördinatie (zoals de JGZ, maatschappelijk werk en MEE vaak al bieden) en meer intensieve specialistische zorgcoördinatie (denk daarbij bijvoorbeeld aan gezinscoaches). - Welke instantie, in welke situaties en bij welk soort gezinnen, de rol van zorgcoördinator op zich neemt. De wijze waarop de zorgcoördinator overlegt met andere uitvoerders die betrokken zijn bij het gezin en hoe de onderlinge afspraken worden vastgelegd (zie ook 1Gezin1Plan). - De taken en bevoegdheden van een zorgcoördinator. Besteed daarbij aandacht aan de niet-vrijwillige hulpverlening en de bijzondere positie van de jeugdbescherming en jeugdreclassering die daaruit voortvloeit.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
22
3.5
1Gezin1Plan
De respondenten zijn het erover eens dat de afstemming en samenwerking rond gezinnen met meervoudige problemen moet worden verbeterd. Dat vraagt om meer dan zorgcoördinatie alleen. Het vraagt om een gezamenlijke planning en samenwerking als gelijkwaardige partners, in een team met het gezin. Uit de memorie van toelichting, bij het eerder genoemde wetsvoorstel, wordt duidelijk dat bij het werken volgens 1Gezin1Plan ook voorzieningen buiten het zorgdomein (op het gebied van huisvesting, onderwijs, veiligheid en werk en inkomen) moeten worden ingeschakeld. Respondenten wijzen er op dat iedereen het wel heeft over werken volgens 1Gezin1Plan maar dat een feitelijke methodiek in hun regio ontbreekt. Enkele tips bij het invoeren van 1Gezin1Plan: Het opstellen en uitvoeren van een gezinsplan vraagt in de praktijk om samenwerking met nog veel meer partijen dan alleen JGZ/CJG en BJZ. Naast aanbieders van jeugdzorg of jeugd-ggz zijn bijvoorbeeld ook de volwassen psychiatrie, verslavingszorg, MEE en schuldhulpverlening bij deze gezinnen betrokken. De meeste van deze instanties werken voor meerdere gemeenten. Regionale samenwerking ligt dan ook voor de hand. De invoering van 1Gezin1Plan vraagt om diverse activiteiten op verschillende fronten, denk daarbij aan: - Het verkrijgen van commitment van gemeenten en betrokken instanties binnen de regio of provincie. - Het realiseren van een gezamenlijke cultuuromslag van gerichtheid op de eigen taken naar collegiale samenwerking rond een gezin. - Het maken van samenwerkingsafspraken die passen binnen de regionale context en aansluiten op bestaande initiatieven en afspraken. Sluit bijvoorbeeld aan op afspraken die er al zijn rondom het CJG, de Verwijsindex, RAAK en Veiligheidshuizen. - Regionale afspraken over wie wanneer zorgcoördinatie uitvoert - Afspraken over opschaling indien de uitvoering van een gezinsplan stagneert. - Training van professionals die regelmatig met 1Gezin1Plan zullen werken (waaronder JGZ, maatschappelijk werk, MEE, bureaujeugdzorg, jeugdzorg, ggz). - Informeren van professionals die incidenteel het verzoek zullen krijgen om mee te werken met een gezinsplan (bijvoorbeeld huisartsen, kraamzorg, verslavingszorg, schuldhulpverlening).
In Zuid Holland Noord werd met professionals een werkwijze voor 1Gezin1Plan ontwikkeld. Professionals, dienstverleners en leden uit het netwerk van het gezin vormen een team. Dit team werkt samen met de gezinsleden aan het “herstel van het gewone leven”. Kerndoel is daarbij dat de kinderen in het gezin zich (weer) zonder belemmering of bedreiging kunnen ontwikkelen. Er is een handleiding voor professionals met daarin: Een beschrijving van de inhoudelijke uitgangspunten Een praktische instructie en tips voor het opstellen van, werken met en evalueren van het gezinsplan. De afspraken rond zorgcoördinatie die de partners in de regio hebben gemaakt. De stappen die moeten worden gezet op het moment dat het opstellen of uitvoeren van het gezinsplan stagneert. Spelregels voor afstemming en informatie-uitwisseling. Zie ook www.partnersinjeugdbeleid.nl
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
23
4.
Conclusies en aanbevelingen
4.1
Conclusies
De komende jaren zal de inrichting van de jeugdzorg veranderen. Het is in het belang van de kinderen en gezinnen om tijdens die veranderingen te (blijven) investeren in verbetering van de samenwerking. De betrokkenen binnen de jeugdgezondheidszorg en de bureaus jeugdzorg vinden de onderlinge samenwerking belangrijk. Overal in het land wordt vorm gegeven aan deze samenwerking, zoals ook blijkt uit de voorbeelden die zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Tegelijkertijd constateren de geïnterviewden dat er nog veel te verbeteren en te versterken valt. Vijf punten verdienen daarbij de uitdrukkelijke aandacht: 1. 2. 3. 4. 5.
Bekendheid met elkaars taken en rollen De informatieoverdracht van JGZ naar BJZ De terugkoppeling vanuit BJZ naar JGZ Afspraken op het gebied van zorgcoördinatie Samenwerking rond gezinnen met meervoudige problematiek: 1Gezin1Plan
Het ligt in de bedoeling dat de Wet op de jeugdzorg met ingang van 2011 wordt aangepast. De gemeentelijke taken rond de Centra voor jeugd en gezin en de coördinatie van zorg worden wettelijk verankerd. In het wetsvoorstel krijgen ook de BJZ’s uitbreiding van taken op het gebied van zorgcoördinatie. Versterking van de samenwerking op de genoemde punten is een essentiële randvoorwaarde om de voorgenomen wetswijziging in de praktijk te kunnen brengen. In alle regio’s is op deze terreinen nog werk aan de winkel. De betrokkenen geven aan dat landelijke ondersteuning daarbij gewenst is.
4.2
Aanbevelingen voor instellingen
Stel gezamenlijk een convenant op waarin staat op welke wijze: 1. Structureel aandacht wordt besteed aan het vergroten van bekendheid met elkaars taken en rollen 2. De informatieoverdracht van JGZ naar BJZ is geregeld 3. De terugkoppeling vanuit BJZ naar JGZ is geregeld 4. De zorgcoördinatie is geregeld: wie is wanneer verantwoordelijk en hoe vindt afstemming en overdracht plaats. 5. De samenwerking rond gezinnen met meervoudige problematiek wordt vormgegeven. 6. Gehandeld wordt indien de gemaakte afspraken niet worden nagekomen. 7. Evaluatie en bijstelling van de gemaakte afspraken plaatsvindt. Aanbevelingen om tot een dergelijke convenant te komen: - Pak de versterking van de samenwerking tussen BJZ en de JGZ op regionaal niveau aan. Sluit aan op reeds bestaande regionale samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld rond RAAK, Verwijsindex risicojongeren of huiselijk geweld). - Werk in werkgroepen met deskundigen van de betrokken partijen uit op welke wijze de samenwerking rond de genoemde vijf punten voortaan vorm krijgt. Maak daarbij gebruik van de aanbevelingen en de voorbeelden uit hoofdstuk 3. - Houdt rekening met de veranderingen die de komende jaren in de zorg voor jeugd plaats zullen vinden. Stel versterking van de samenwerking echter niet uit maar organiseer de samenwerking zodanig dat deze anticipeert op veranderingen.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
24
4.3
Aanbevelingen landelijke ondersteuning
De geïnterviewden geven aan dat landelijke ondersteuning bij het versterken van de samenwerking gewenst is. Het Centrum jeugdgezondheid zou daar op de volgende wijze vorm aan kunnen geven: 1. Informeren en stimuleren van de veldpartijen: 1.2 Verspreid deze rapportage niet alleen binnen de JGZ maar ook binnen de BJZ’s. 1.3 Agendeer het thema op de regionale bijeenkomsten die het Centrum Jeugdgezondheid in 2010 organiseert. Nodig dan ook vertegenwoordigers van de BJZ’s uit. 1.4 Maak afspraken met de MOgroep voor een voorlichting over de bevindingen en aanbevelingen binnen het landelijk overleg van de BJZ’s. 2. Ontwikkelen van landelijke voorbeeldformulieren en formats. Als houvast bij het maken van regionale afspraken over informatie-uitwisseling: 2.1 Ontwikkel voorbeeldformulieren voor informatieoverdracht vanuit de JGZ naar de onderscheiden onderdelen van BJZ. Maak daartoe met praktijkdeskundigen een inhoudelijke analyse van gegevens in het digitale JGZ-dossier, in relatie tot de informatiebehoefte van de AMK’s, de jeugdbescherming en de indicatiestelling 2.2 Ontwikkel voorbeeldformulieren voor terugkoppeling vanuit het AMK, de jeugdbescherming en de indicatiestelling richting de JGZ. Maak daartoe met praktijkdeskundigen een inhoudelijke analyse van de informatiebehoefte van de JGZ en gegevens in het registratiesysteem van de BJZ’s. 2.3 Verken de mogelijkheden voor digitale uitwisseling van informatie tussen het digitaal dossier van de JGZ en het informatie systeem van de BJZ’s. Maak op basis van de inhoudelijke analyses een technische analyse met behulp van ICT-experts uit de JGZ en de BJZ’s. Betrek hierbij experts van NICTIZ. 2.4 Verken de mogelijkheden om instrumenten te harmoniseren, en daarmee ook eenheid van taal te bevorderen. Dit geldt met name voor de risicotaxatie: de AMK’s gebruiken de CARE als risicotaxatie-instrument. Momenteel is een vereenvoudigde Care in ontwikkeling die goed bruikbaar is binnen de JGZ. 3. Verzamelen en ter beschikking stellen van praktijkvoorbeelden en materialen Op diverse plaatsen in het land wordt gewerkt aan verbetering van de samenwerking tussen de JGZ en BJZ. Dit gebeurt in het kader van de CJG-vorming, rond zorgcoördinatie en het in de samenwerken rond gezinnen met meervoudige problematiek (1Gezin1Plan). De komende jaren zal op deze terreinen nog veel worden ontwikkeld. Vanuit de praktijk bestaat daarbij de behoefte om gebruik te kunnen maken van kennis, ervaringen en materialen uit andere regio’s. Nu gebeurt dit toevalligerwijs en adhoc: mensen ontmoeten elkaar op een congres, vangen iets op via een nieuwsbrief oid. Een meer structurele uitwisseling is gewenst: het scheelt de regio’s tijd en komt de kwaliteit ten goede. Structureel kennisdelen wordt mogelijk als goede voorbeelden: - Actief en systematisch worden verzameld. - Toegankelijk worden gemaakt door ordening, en voorzien van een korte beschrijving. - Digitaal ter beschikking worden gesteld via de website van het centrum jeugdgezondheid. - Met daarbij de contactgegevens van sleutelfiguren die kunnen worden benaderd voor nadere informatie. Andere landelijke sites (waaronder www.samenwerkenvoordejeugd.nl en de sites van het NJi, de MOgroep, GGD NL, ActiZ en de VNG) zouden een link naar deze site kunnen opnemen.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
25
Geraadpleegde literatuur Commissie Zorg om jeugd (2009). Van Klein naar Groot. Den Haag: VNG Delden, P. van (2009). Sterke netwerken, samenwerken in de publieke dienstverlening, Amsterdam: van Gennep GGZ Nederland (2009). Zorg op waarde geschat, sectorrapport 2009, Amersfoort: GGZ Nederland Ministerie van VWS (2002) Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar. Den Haag: Ministerie van VWS Ministerie van VWS (2004). Wet op de jeugdzorg. Den Haag: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. Ministerie van VWS (2004). Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. Den Haag: Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. Ministerie voor Jeugd en Gezin (2007) Kamerbrief Centra voor jeugd en gezin en regierol gemeente. Den Haag: Ministerie voor Jeugd en Gezin Ministerie voor Jeugd en Gezin (2009). Voorstel van wet: Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen. Den Haag: Sdu Ministerie voor Jeugd en Gezin (2009). Memorie van toelichting: Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen. Den Haag: Sdu MOgroep (2007). Handboek Indicatiestelling bureaus ieugdzorg, Utrecht: MOgroep MOgroep (2008) De kerntaak van bureau jeugdzorg en de samenwerking met lokale partners, Utrecht: MO groep MO groep (2009). Naadloos aangesloten, veelbelovende aansluiting van maatschappelijk werk en jeugdzorg in de praktijk, Utrecht: MOgroep MO groep (2009). Brancherapportage jeugdzorg 2008, Utrecht: MO groep RIVM (2009). Werkplan Centrum Jeugdgezondheid 2009, Bilthoven: RIVM Prinsen, B. et al (2008). Kortgesloten? Een verkenning van goede en vlotte aansluiting tussen de jeugdgezondheidszorg en de jeugdzorg, Utrecht: NJi
Geraadpleegde websites www.rivm.nl/jeugdgezondheid www.mogroep.nl www.ggznederland.nl www.jeugdengezin.nl www.samenwerkenvoordejeugd.nl www.kinderbescherming.nl
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
26
Lijst met geïnterviewden personen Naam
Via
Huidige functie
organisatie
Marleen Ratelband
ActiZ
Productmanager JGZ/MW/Thuisbegeleiding
Verian
Jaqueline de Vries
ActiZ
Beleidsmedewerker
ActiZ
Saskia Blom Schakel
NVO / NIP
Verian
Kitty van Julsingha
MOgroep
Orthopedagoog Generalist NVO Coördinator opvoedsteunpunt CJG Senior projectleider MOgroep jeugdzorg
MOgroep
Roelien Tolsma
MOgroep
Manager AMK
BJZ Friesland
Mieke Smid
V&VN
Jeugdverpleegkundige
Gerda van Baggem
NVDA
Pia de Jong
BMJ
Voorzitter NVDA Doktersassistent Medewerker toegang
GGD Midden Nederland NVDA BJZ NH
Rita van Rooijen
V&VN
Agnes Derksen
MOgroep
Jeugdverpleegkundige Beleidsmedewerker jeugd Beleidsmedewerker AMK, jeugdreclassering
Zorggroep Utrecht West MOgroep
Harry vd Bosch
MOgroep
Beleidsmedewerker jeugdbescherming
MOgroep
Ingeborg ter Laak
GGD NL
Beleidsmedewerker jeugd
GGD NL
Inge Parlevliet
V&VN
GGD Rotterdam
Mirjam Beelen
V&VN
Roelof vd Broek
BMJ
Voorzitter factie jeugd / jeugdverpleegkundige Regisseur CJG Vlaardingen / Coördinator ZAT Verpleegkundige JGZ Coördinator CJG Medewerker jeugdreclassering
BJZ Noord Holland
Ineke Huibregtsen
Actiz
Divisiemanager
Vitras-CMB
Erik Dannenberg
VNG
Wethouder welzijn en zorg
Gemeente Zwolle
Irma Goldenberg
MOgroep
Programmamanager
BJZ Limburg
Wim Kuiper
BMJ
Voormalig gezinsvoogd / Inhoudelijk manager
Wiebo Lamain
MOgroep
Sector manager
William Schrikker Groep BJZ Groningen
Helena Pinna
AJN
Anneke de Leeuw
MOgroep
Jeugdarts Manager CJG Beleidsmedewerker
BJZ Utrecht
Henrique Sachse
AJN
Vertrouwensarts AMK
BJZ Gouda
Greet Bouman
MOgroep
Bestuurder
BJZ Flevoland
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
De Zorgroep
CJG Delft
27
Samenstelling werkgroep en adviesraad Werkgroep 16 oktober 2009 VNG GGD Nederland MO groep Jeugdzorg BJZ Flevoland ActiZ NVDA NVO BMJ AJN V&VN V&VN RIVM, Centrum Jeugdgezondheid Partners in Jeugdbeleid
Dhr. Jawad Mw. ter Laak Mw. van Julshinga Mw. Bouman Mw. de Vries Mw. van Straaten Mw. Blom Dhr. Molenaar Mw. Buiting Mw. van 't Klooster Mw. Sietsma Mw. Lijs Mw. van der Zijden
(Afwezig op 16/10, schriftelijke reactie)
(Afwezig op 16/10) (Afwezig op 16/10)
Adviesraad 14 december 2009 Actiz GGD Nederland VNG IGZ NJi NVDA AJN V&VN KNOV RIVM RIVM Partners in Jeugdbeleid
Schriftelijke reactie Mw. Oostendorp Dhr. Pilon Dhr. van Leerdam Dhr. Bakker mka Mw. Arntzenius Mw. Parlevliet mka Mw. Lijs Mw. Beckers Mw. Van der Zijden
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
28
Afkortingen ADHD AMK AWBZ BJZ BTP CIZ CJG GGD GGZ IJ IPO JGZ LVG MOgroep NIP NVO OTS RIVM VIR VNG WJZ WMO WPG ZAT ZVW
Attention deficit en hyperactivity disorder Advies en meldpunt kindermishandeling Algemene wet bijzondere ziektekosten Bureau jeugdzorg Basistakenpakket Centrum indicatiestelling zorg Centrum voor jeugd en gezin Gemeentelijke gezondheidsdienst Geestelijke gezondheidszorg Informatiesysteem jeugdzorg Interprovinciaal overleg Jeugdgezondheidszorg Licht verstandelijk gehandicapt Maatschappelijke ondernemersgroep Nederlands instituut voor psychologen Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen Ondertoezichtstelling Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu Verwijsindex risicojongeren Vereniging Nederlandse gemeenten Wet op de jeugdzorg Wet maatschappelijke ondersteuning Wet publieke gezondheid Zorg adviesteam Zorgverzekeringswet
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
29
Bijlage 1: Praktijkbeschrijving op basis van de interviews Onderstaande beschrijving is gebaseerd op interviews met sleutelfiguren, werkzaam binnen de JGZ en de jeugdzorg, uit verschillende regio’s verspreid over het land. De geïnterviewden is gevraagd wat zij belangrijk vinden in de samenwerking, hoe de samenwerking in hun werkgebied verloopt, wat daarbij de knelpunten zijn en welke ideeën of goede voorbeelden zij hebben om de samenwerking te versterken. De antwoorden zijn geordend rond drie thema’s: - informatie-uitwisseling rondom cliënten - samenwerking rondom gezinnen - gezamenlijke beleidsontwikkeling De verbeterideeën en praktijkvoorbeelden staan beschreven in hoofdstuk 3. 1. Informatie-uitwisseling rondom cliënten Opmerking vooraf: Bij informatie-uitwisseling geldt altijd dat professionals dit alleen doen met toestemming van de ouders (en jeugdigen indien deze ouder zijn dan 12). Uitzondering hierop zijn die situaties waarin professionals zich ernstig zorgen maken om kinderen en de ouders geen toestemming geven, of het vragen van toestemming de situatie van het kind zou kunnen verslechteren en de veiligheid in gevaar brengen. 1.1 Gewenste situatie Vanuit zowel de BJZ’s als de JGZ is de toonzetting: informatie delen is belangrijk, we hebben elkaar nodig, we zijn complementair. Ook klinkt duidelijk het geluid klinkt dat nog veel te verbeteren valt. Samenvattend de reacties vanuit de JGZ: De geïnterviewden vinden het belangrijk dat BJZ standaard bij JGZ navraagt of relevante informatie beschikbaar is. De JGZ zal niet altijd over de meest actuele informatie beschikken, met name boven de vier jaar wanneer de frequentie van de vaste contactmomenten afneemt. Desondanks zal de vraag wel gesteld moeten worden. Informatie over ontwikkeling en gezinsomstandigheden in de eerste vier levensjaren, en voor zover beschikbaar over de jaren daarna, is van essentieel belang bij het stellen van de juiste diagnose. Unaniem wordt de uitdrukkelijke wens geuit door de JGZ om standaard geïnformeerd te worden, ook indien de JGZ niet de verwijzende instelling is: o Op het moment dat BJZ een indicatiebesluit afgeeft. o Op het moment dat de geïndiceerde zorg start en eindigt. o Bij de start en de afsluiting van kinderbeschermingsmaatregelen. o Op het moment dat er een onderzoek door het AMK wordt uitgevoerd, en bij afsluiting van dat onderzoek. Dit is volgens de respondenten belangrijk omdat: o De JGZ moet, om de taken op het gebied van de monitoring van kinderen uit te kunnen voeren, kunnen volgen wat er met kind gebeurt. o De JGZ alle kinderen uit een gezin volgt. De ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van een ouder kind heeft bijvoorbeeld grote impact voor broertjes en zusjes en is daarom relevante informatie voor de JGZ. Ouders vertellen dit niet altijd uit zichzelf. o De JGZ kan, in de rol van zorgcoördinator2, kan deze taakpas loslaten als het kind op de juiste plek is beland of als bekend is hoe de wachtlijstoverbrugging is geregeld. Het kost nu veel tijd en energie om zelf na te gaan of ouders een advies wel hebben opgevolgd, en of de zorg wel is gestart. o Gezinnen met problemen komen altijd terug in de 1ste lijn. Om de nazorg te kunnen organiseren is het van belang te weten wanneer de zorg wordt beëindigd. Ook is het 2
De gemeente is ervoor verantwoordelijk om de zorgcoördinatie te beleggen. Dit kan de JGZ zijn maar de zorgcoördinatie kan ook bij andere partijen zijn belegd.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
30
belangrijk om te weten of de zorg succesvol is afgerond of dat ouders of jeudige voortijdig zijn afgehaakt. De standaardinformatie hoeft niet uitgebreid te zijn: feitelijke informatie over start en einde en de gegevens van contactpersonen volstaan. Specifiek met betrekking tot de jeugdreclassering: op casus niveau zijn er zelden of nooit contacten tussen de JGZ en de jeugdreclassering, zo melden de respondenten. Samenvattend de reacties vanuit de BJZ’s: - BJZ maakt gebruik van informatie van derden tijdens de indicatietrajecten en de onderzoeken van het AMK. Het is de wens van de BJZ’s dat de geleverde informatie van verwijzers (beter) aansluit op de vraagstelling van BJZ. - De respondenten vanuit de BJZ’s zijn het er over eens dat het gewenst is dat verwijzers en informanten altijd een terugkoppeling krijgen na afloop van een indicatietraject of AMK onderzoek. - Over de vraag of een standaard terugkoppeling richting de JGZ gewenst is, ook indien de JGZ niet als verwijzer optreedt, lopen de mening uiteen. Een deel van de respondenten is van mening dat dit zeker moet gebeuren indien de rol van zorgcoördinator bij de JGZ is belegd, zodat de JGZ deze rol voor en na jeugdzorgtrajecten naar behoren kan vervullen. Andere respondenten reageren terughoudender, waarbij twee redenen worden genoemd: o De zorg dat er nog meer administratieve belasting voor medewerkers ontstaat terwijl de JGZ in veel situaties niets met de informatie doet, of kan doen. Namelijk indien de JGZ niet de rol van zorgcoördinator heeft. Volgens deze respondenten zou het beter zijn om per casus te bekijken of terugkoppeling gewenst is. o Andere respondenten benadrukken de eigen verantwoordelijkheid van ouders: “we willen daarbij zo min mogelijk taken van hen overnemen die ze zelf kunnen uitvoeren en waar zij zelf verantwoordelijk voor zijn”. Niet alleen binnen het vrijwillig kader, maar ook binnen de jeugdbescherming, is dat het uitgangspunt. Bovenstaande heeft betrekking op samenwerking tussen JGZ en BJZ. Met aanbieders van geïndiceerde zorg heeft de JGZ incidenteel contact rond een casus. Alleen dan vindt informatie uitwisseling plaats. Er bestaat bij de meeste geïnterviewden vanuit de JGZ nu geen directe behoefte om in die samenwerking te investeren. Tegelijkertijd vindt een aantal geïnterviewden vanuit de JGZ dat zij in de rol van zorgcoördinator moeten weten wanneer geïndiceerde zorg start en eindigt. Daarbij wensen zij ook informatie over de resultaten van de zorg om de nazorg beter vorm te kunnen geven. Opgemerkt wordt dat de afstand tussen de geïndiceerde zorg en de JGZ enorm groot is en de samenwerking rond gezinnen nauwelijks aan de orde is terwijl het lokale veld voor en na (en soms ook tijdens) de geïndiceerde zorg bemoeienis heeft met het gezin. 1.2 De huidige praktijk Zoals hiervoor al werd vermeld maken de BJZ´s gebruik van informatie van derden tijdens de indicatietrajecten en de onderzoeken van het AMK. Het gaat dan om informatie van verwijzers en van standaardinformanten (school is bijvoorbeeld een standaard informant). Informatie vanuit de JGZ wordt alleen opgevraagd indien de JGZ als verwijzer optreedt of een melding doet bij het AMK. De JGZ is geen standaardinformant. Diverse AMK’s zeggen desondanks wel standaard informatie op te vragen bij de consultatiebureaus. Verwijzers en informanten krijgen in principe altijd een terugkoppeling. Meerdere BJZ’s geven aan dat dit in de praktijk nog niet altijd lukt of lang kan duren indien het indicatietraject of AMK-onderzoek lang duurt. Specifiek met betrekking tot Jeugdbescherming: Voor een ondertoezichtstelling (OTS) is er onderzoek door het AMK (vaak) en de Raad (altijd) geweest. Die vragen informatie op bij ketenpartners. Op het moment dat de gezinsvoogd start gaat deze niet nog eens
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
31
informatie opvragen, tenzij daar aanleiding toe is. Overigens zijn er jeugdbeschermers die bij jonge kinderen wel standaard contact opnemen met het consultatiebureau. Richting de JGZ wordt niet gemeld dat een beschermingmaatregel is gestart of beëindigd, tenzij daar een aanleiding toe is. Bijvoorbeeld indien is afgesproken dat de JGZ een rol vervult in de nazorg. In diverse regio’s zijn samenwerkingsconvenanten opgesteld. Deze hebben onder andere betrekking op informatieverstrekking bij verwijzing, over en weer. Dus het verstrekken van informatie vanuit de JGZ in verband met de verwijzing, en de terugkoppeling vanuit BJZ met betrekking tot de vervolgstappen. In enkele regio’s verloopt dit naar wens. In andere regio’s worden de volgende knelpunten gesignaleerd: o De informatie die de JGZ verstrekt sluit niet altijd aan op de informatiebehoefte van BJZ rondom indicatiestelling of AMK-onderzoek. o De terugkoppeling na een indicatietraject vindt niet altijd, zelden, of nooit plaats . Ook niet wanneer zij als verwijzer optraden. Met name in die situaties waarin medewerkers zich zorgen maken en ouders tijdens het indicatietraject afhaken ontstaat de situatie dat het kind uit het gezichtsveld van hulpverleners raakt. De terugkoppeling vanuit de AMK’s verloopt redelijk goed. Maar niet altijd; regelmatig moet JGZ (als melder) zelf navraag doen. Vanuit enkele BJZ’s wordt gemeld dat er eigenlijk maar heel weinig verwijzingen vanuit de JGZ zijn. Een regio onderzocht dit nader en kwam tot de conclusie dat er maar heel weinig matches bleken te zijn tussen die gezinnen waar JGZ intensiever begeleiding geeft en gezinnen waar BJZ bemoeienis mee heeft. Andere regio’s krijgen juist wel regelmatig verwijzingen of meldingen vanuit de JGZ. De BJZ´s leggen in hun registratiesysteem niet vast of verwijzingen en meldingen uit de JGZ afkomstig zijn. Concrete cijfers zijn daardoor niet beschikbaar. De afstand tussen de JGZ en de jeugdbescherming blijkt groot. Bij jonge kinderen wordt wel contact opgenomen met het consultatiebureau, maar zeker niet altijd. De JGZ weet vaak niet dat een beschermingsmaatregel is uitgesproken, danwel beëindigd. Ook over uithuisplaatsingen wordt de JGZ niet geïnformeerd. Binnen de AMK’s wordt gewerkt met een protocol waarin is vastgelegd welke informanten altijd worden benaderd. De JGZ is geen standaardinformant. Bij kinderen onder de vier jaar wordt wel regelmatig contact gezocht met de JGZ. Tijdens de interviews geven veel respondenten aan dat de JGZ en BJZ elkaar onvoldoende kennen. In de praktijk is voor medewerkers binnen BJZ’s onvoldoende duidelijk wat de JGZ voor, tijdens en na een indicatietraject of jeugdbeschermingtraject kan betekenen. Omgekeerd is voor JGZ-medewerkers vaak niet duidelijk wat de afzonderlijke taken van BJZ zijn en wat zij wel en niet van BJZ kunnen verwachten. Opvallend is dat medewerkers regelingen rond privacybescherming niet als probleem ervaren om tussen BJZ en de JGZ informatie uit te wisselen. “Indien je ouders om toestemming vraagt vindt 98% van de ouders het vanzelfsprekend. Daar waar het gevoelig ligt maak je extra afspraken of handel je in belang van het kind”. Vergelijken we de gewenste situatie en de huidige praktijk dan is duidelijk dat op het gebied van informatie-uitwisseling verbetering gewenst is. In hoofdstuk 3 beschrijven we, waar mogelijk aan de hand van praktijkvoorbeelden op welke wijze vormgegeven kan worden aan deze verbetering.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
32
2
Samenwerking rond gezinnen
2.1 Gewenste situatie Respondenten vinden afstemming en samenwerking rond de uitvoering van het zorgplan van de JGZ, het indicatietraject, een onderzoek van het AMK en een ondertoezichtstelling belangrijk. Althans voorzover de JGZ en BJZ beide een duidelijke rol in het gezin vervullen. “Alleen als we van elkaar weten wat de lijn is kunnen onze interventies elkaar versterken. Indien de interventies niet zijn afgestemd bestaat het gevaar dat ouders verschillende of zelfs tegenstrijdige boodschappen krijgen en afhaken.” 1Gezin1Plan Daar waar binnen een gezin meer zorg wordt ingezet dan JGZ en jeugdzorg, en wanneer deze zorg intensief is of er zorgen om de kinderen bestaan dan is het volgens respondenten wenselijk om te werken volgens 1Gezin1Plan. Waarbij duidelijk moet zijn dat het dan niet zozeer moet gaan om één methodiek voor allen, maar een werkwijze die de samenwerking ondersteunt, waarbij ieder volgens de eigen methodiek de interventies doet die zijn afgesproken. Zorgcoördinatie Duidelijke regionale afspraken omtrent zorgcoördinatie zijn volgens de respondenten essentieel: wat verstaan we onder zorgcoördinatie, wie is wanneer zorgcoördinator, hoe wordt samengewerkt, hoe is de overdracht. 2.2 Huidige praktijk Algemene indrukken met betrekking tot de samenwerking rond gezinnen Op de plaatsen waar CJG’s actief zijn én BJZ op locatie aanwezig is, komen medewerkers elkaar fysiek tegen en vindt ook meer informele afstemming plaats: “Je komt elkaar tegen en wisselt uit”. Daarnaast vindt afstemming plaats binnen ZAT’s en zorgnetwerken. Maar ook binnen concrete zorgprogramma’s bijvoorbeeld voor baby’s van verslaafde ouders of Stevig Ouderschap. Uit diverse gesprekken blijkt echter dat de communicatie en samenwerking tussen professionals uit de JGZ en de BJZ’s in meerdere regio’s stroef verloopt. Vanuit die regio’s melden JGZ-ers dat zij de bejegening vanuit BJZ als onprettig ervaren. “Medewerkers van BJZ benaderen ons niet als gelijkwaardige partners in de zorg.” “Nadat wij een gezin al enige tijd intensief hebben begeleid en BJZ het overneemt, wordt niet aangesloten op de beschikbare informatie of de lijn die al in gang was gezet. Dit is erg frustrerend voor ouders en medewerkers.” Een ander aspect dat uit diverse gesprekken naar voren komt is het verschil in beoordeling van de problematiek. Een voorbeeld: de JGZ maakt zich ernstig zorgen over een kind en vindt dat er ingegrepen moet worden. BJZ en AMK concluderen vanuit hun expertise dat gedwongen ingrijpen niet mogelijk is. Onbekendheid vanuit de JGZ met de criteria en de procedures binnen BJZ, AMK, de Raad en de kinderrechter maken het voor JGZ-ers onbegrijpelijk dat niet wordt ingegrepen. Zorgvuldige communicatie is dan van essentieel belang. Omgekeerd geven medewerkers vanuit BJZ en AMK aan dat ze soms de indruk hebben dat de eerste lijn, waaronder de JGZ, veel te lang door gaat met een gezin alvorens BJZ in te schakelen. “Het zou goed zijn als de JGZ met een risicotaxatie-instrument zou werken, de definitie van risicokind en risicogezin loopt nu te ver uit een”. Een BJZ deed onderzoek naar de aanmeldingen en kwam tot de conclusie dat er bij 3050% van de aanmeldingen sprake was van reeds langer durende problemen bij oudere kinderen die niet eerder waren gesignaleerd binnen de eerste lijn. Er was nog geen hulp
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
33
geboden en op het moment van aanmelding waren de problemen acuut geworden en te zwaar voor de eerste lijn. In het algemeen geven eigenlijk alle respondenten aan dat de onbekendheid met elkaars taken, mogelijkheden en grenzen groot is en dat het noodzakelijk is dat hierin verandering komt. Veel strubbelingen in de samenwerking worden door respondenten verklaard vanuit deze onbekendheid. Het aloude gezegde “onbekend maakt onbemind” lijkt hier van toepassing. Afstemming in zorgnetwerken en ZAT’s Afstemming vindt vooral plaats in die regio’s waar zorgnetwerken of ZAT’s actief zijn en deze goed functioneren. Daar ontmoeten de eerste lijn, BJZ, jeugdzorg en de GGZ elkaar en vindt afstemming plaats met betrekking tot de ingebrachte casussen. Diverse respondenten plaatsen hierbij de volgende kanttekeningen: − Afstemming in ZAT’s en zorgnetwerken vindt alleen plaats indien casussen worden ingebracht, mensen zich zorgen maken. Reguliere afstemming tussen professionals die actief zijn rond een gezin (ter voorkoming van het feit dat men zich zorgen moeten gaan maken) heeft geen structurele plek. − Indien de zorgnetwerken / ZAT’s niet frequent bijeenkomen, of flexibel bijeengeroepen kunnen worden, verloopt de afstemming en planvorming met vertraging. − Binnen ZAT’s worden afspraken gemaakt. In een aantal regio’s wordt opgemerkt dat het vervolg vaak ontbreekt: er is dan geen gremium meer waarin de voortgang wordt bewaakt. − (Nog) niet in iedere gemeente/regio zijn zorgnetwerken of ZAT’s actief binnen zowel het voortgezet onderwijs als het primair onderwijs. Niet overal nemen JGZ en BJZ aan zorgnetwerken en ZAT’s deel. Afstemming tussen JGZ en AMK Incidenteel roepen AMK’s alle partijen rond een casus om de tafel om een plan voor vervolg te maken. Indien de JGZ daarin een rol krijgt neemt ook de JGZ deel. Dit gebeurt niet erg vaak. “Indien we zorgen hebben na ons AMK-onderzoek maar er geen zware zorg of jeugdbescherming wordt ingezet dan zou een bemoeienis vanuit JGZ erg goed zijn. Zorgcoördinatie en vinger aan de pols houden. Daar zouden we meer gebruik van kunnen maken.” Afstemming tussen JGZ en Jeugdbescherming De afstand tussen de JGZ en de jeugdbescherming lijkt erg groot. De gezinsvoogdij werkt met een actieagenda, waarin de afspraken staan met alle betrokkenen: wie doet wat en wanneer. Incidenteel roept een gezinsvoogd alle partners rond de tafel. Voor gezinsvoogden is echter onvoldoende duidelijk welke rol de JGZ hierin zou kunnen vervullen. Respondenten geven tegelijkertijd geven dat juist rond deze gezinnen samenwerking zo belangrijk is: “De JGZ 0-4 heeft meer expertise op het gebied van de ontwikkeling van heel jonge kinderen en babies. Zij kunnen tijdens de contactmomenten beter beoordelen of de ontwikkelingen naar wens verloopt. Daar zouden we meer gebruik van kunnen maken”. “Wij hebben soms ingang bij een gezin waar het met de voogd juist stroef loopt. We kunnen ouders ook stimuleren, steunen in die relatie met de voogd”. Zorgcoördinatie “Afstemming zou beter moeten. We werken langs elkaar heen. Maar wie moet het voortouw nemen? Wie is zorgcoördinator? Dat zou veel duidelijker moeten worden”. Vanuit zowel de JGZ als de BJZ’s klinkt het geluid dat de taken rond zorgcoördinatie en de mogelijkheden om extra begeleiding of zorg in te zetten vanuit de JGZ per gemeente
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
34
verschillen. Gevolg is dat het voor ketenpartners onduidelijk is. Nu ontstaat er regelmatig ergernis en ruis in de samenwerking omdat instanties voor meerdere gemeenten werken en niet weten in welke gemeente wie de eindverantwoordelijkheid voor de zorgcoördinatie heeft. Omgekeerd is voor de JGZ onvoldoende duidelijk wanneer BJZ de zorgcoördinatie doet en wat er dan te verwachten is van BJZ. Diverse JGZ respondenten geven aan dat er gaten vallen: niemand houdt overzicht. Zij trachten dan dat gat op te vullen terwijl naar hun idee BJZ of een jeugdzorgaanbieder aan zet is. Een respondent verwoordt het als volgt: “De term zorgcoördinatie is vervuild. Iedereen doet het en iedereen bedoelt er iets anders mee. Er moet duidelijker worden afgesproken wie de zorgcoördinatie doet en wat we daaronder verstaan.” Hoewel er landelijk en beleidsmatig rondom zorgcoördinatie het een en ander in gang is gezet, onder andere het voorstel tot wijziging van de WJZ, blijkt dat in de praktijk nog onvoldoende vorm te krijgen (met uitzondering van enkele voorlopende regio’s). Vanuit diverse regio’s wordt gemeld dat BJZ nog een afwachtende houding aanneemt, met het oog op onderhandelingen rond de nieuwe wetgeving. Zij willen extra middelen om gezinsbrede zorgcoördinatie uit te kunnen voeren. De zorgcoördinatie van de BJZ’s beperkt zich tot nu toe tot het kind dat een indicatiebesluit krijgt of onder toezicht staat en is niet op het gezinssysteem als geheel gericht. 1Gezin1Plan Het werken volgens de principes van 1Gezin1Plan heeft op een enkele uitzondering na nog nergens echt vorm gekregen. “Iedereen heeft wel over 1Gezin1Plan maar een methodiek ontbreekt. Hoe geef je dit vorm in een regio? Het is toch wel meer dan zorgcoördinatie”. “We willen wel 1G1P maar dat lukt niet door gebrek aan teamwork. Gelijkwaardigheid tussen eerste lijn en tweede lijn ontbreekt”. Samenvattend kan gesteld worden dat op het gebied van afstemming en samenwerking nog veel te winnen valt. Belangrijkste aanknopingspunten daarbij lijken: - elkaar beter leren kennen - regionale afspraken over zorgcoördinatie en verwijscriteria - ontwikkeling en implementatie van een werkwijze voor 1Gezin1Plan In hoofdstuk drie doen we suggesties voor de wijze waarop de JGZ, BJZ’s en overige samenwerkingspartners met deze punten aan de slag zouden kunnen. 3 Gezamenlijke beleidsontwikkeling Binnen de regio’s komen BJZ en JGZ elkaar steeds vaker tegen door ontwikkelingen op het gebied van CJG-vorming, de VIR(Verwijsindex risisco jongeren), ZAT’s(Zorgadviesteams), Huiselijk geweld, lokale netwerken en RAAK (Regionale aanpak kindermishandeling) . Hierover uiten de gesprekspartners zich positief. Met name in die gemeenten waar actief wordt gewerkt aan de tot standkoming van een CJG blijkt de samenwerking verbeterd. Diverse respondenten spreken uit dat het wenselijk is dat er meer gebruik wordt gemaakt van de beschikbare kennis en gegevens binnen de JGZ en BJZ. Waneer de epidemiologische gegevens van de JGZ en de gegevens over jeugdigen binnen JGZ in samenhang worden gebracht ontstaat heel relevante beleidsinformatie. Bijvoorbeeld met betrekking tot benodigd zorgaanbod op het gebied van preventie, lichte zorg en geïndiceerde zorg. In de praktijk vindt dit –voorzover bekend- nergens plaats.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
35
Bijlage 2: Telefonisch interview Samenwerking Jeugdgezondheidszorg & Jeugdzorg
Uitvoering: Opdrachtgever: Datum:
Quirien van der Zijden / Partners in jeugdbeleid Centrum Jeugdgezondheid / RIVM Augustus/september 2009
Aanleiding Het Centrum Jeugdgezondheid brengt eind dit jaar advies uit over de versterking van de samenwerking tussen de JGZ en de jeugdzorg. Aanleiding hiervoor is dat de JGZ in de Centra voor jeugd en gezin, die in 2011 in elke gemeente realiteit moeten zijn, nauw moet samenwerken met andere partijen. De jeugdzorg is een van deze partijen. Doelstelling Het doel van de samenwerking tussen de JGZ en de jeugdzorg is het realiseren van een sluitende keten waarbinnen jeugdigen en hun ouders de juiste zorg op het juiste moment ontvangen. Het doel van het advies dat het Centrum Jeugdgezondheid uitbrengt is de praktijk van de JGZ handvatten te bieden voor het versterken van deze samenwerking. Werkwijze In augustus en september worden telefonische interviews gehouden met 25 deskundigen die werken binnen de JGZ, de jeugdzorg (met name BJZ), gemeente of provincie. De rapportage die dat oplevert wordt in een bijeenkomst voorgelegd aan vertegenwoordigers van de betrokken partijen. De geïnterviewden worden uitgenodigd om per mail te reageren op het concept advies dat daaruit voortvloeit. Het definitieve advies wordt vastgesteld door de Raad van advies van het Centrum Jeugdgezondheid.
BIJGEVOEGDE VRAGEN KOMEN IN HET TELEFONISCH INTERVIEW AAN DE ORDE. U WORDT GEVRAAGD TE ANTWOORDEN VANUIT DE POSITIE WAARIN U WERKZAAM BENT. HET KAN DAARBIJ VOORKOMEN DAT EEN OF MEERDERE VRAGEN DOOR U NIET TE BEANTWOORDEN ZIJN.
Algemene gegevens
Naam: Instantie: Gemeente / werkgebied: Functie:
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
36
A. INFORMATIE UITWISSELING ROND INDIVIDUELE JEUGDIGEN EN GEZINNEN A1. Is informatie-uitwisseling rondom individuele jeugdigen en gezinnen naar uw idee wenselijk? □ Ja (beantwoord de vragen hieronder) □ Nee (ga door naar bladzijde 4) □ Geen mening (ga door naar bladzijde 4) A2. Waarover zou naar uw idee informatie moeten worden uitgewisseld? 3 Tussen JGZ en BJZ 1. Rondom verwijzing en indicatiestelling □ Informatie vanuit de JGZ naar BJZ ten behoeve van de indicatiestelling □ Terugkoppeling vanuit BJZ richting de JGZ omtrent het indicatiebesluit □ Terugkoppeling vanuit BJZ richting JGZ omtrent aanvang en afsluiting van de geïndiceerde zorg □ Informatie vanuit BJZ richting JGZ in verband met een verwijzing richting licht pedagogische hulp 2. Aangaande een onderzoek door het Advies en meldpunt kindermishandeling (AMK) □ Informatie vanuit de JGZ naar BJZ/AMK over jeugdige en gezin □ Terugkoppeling vanuit BJZ richting JGZ omtrent vervolg na onderzoek 3. Rondom de uitvoering van een ondertoezichtstelling □ Informatie vanuit de JGZ naar BJZ over jeugdige en gezin □ Terugkoppeling vanuit BJZ richting JGZ omtrent aanvang en afsluiting 4. Rondom de uitvoering van een Jeugdreclasseringsmaatregel □ Informatie vanuit de JGZ naar BJZ over jeugdige en gezin □ Terugkoppeling vanuit BJZ richting JGZ omtrent aanvang en afsluiting 5. In verband met de wettelijke taken rond zorgcoördinatie door zowel de JGZ als BJZ □ Informatie over start en einde van de zorgcoördinatie door betrokken partijen □ Aanvullend op de informatie-uitwisseling die hierboven al werd genoemd: …………… 6. Tussen de JGZ en aanbieders van jeugdzorg (provinciale jeugdzorg en jeugd-GGZ) □ Vanuit JGZ naar zorgaanbieders jeugdzorg of jeugd-GGZ ten behoeve van de uitvoering van de geïndiceerde zorg □ Terugkoppeling vanuit zorgaanbieders richting de JGZ: informatie over het starten en beëindigen van de zorgverlening 7. Eventuele aanvullingen op het bovenstaande: □ □ □ □
3 Bij de informatie-uitwisseling dienen de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst in acht te worden genomen. Kort samengevat betekent dit: informatie wordt alleen met toestemming van de betrokkenen gedeeld. Indien medewerkers zich ernstig zorgen maken over de ontwikkeling van de jeugdige kunnen zij besluiten om zonder toestemming informatie te delen.
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
37
A2. Optimalisering van de informatie-uitwisseling 1. Hoe verloopt de informatie-uitwisseling binnen uw regio? □ Geen mening □ Er is geen sprake van informatie uitwisseling tussen JGZ en Jeugdzorg □ Geheel naar wens □ Er zijn knelpunten op het gebied van: o o o 2. Welke aanbevelingen zou u willen doen met het oog op verbetering van de informatie-uitwisseling cq het oplossen van genoemde knelpunten, en aan wie? 3. Wat zijn naar uw idee de succesfactoren binnen uw regio op het gebied van informatie uitwisseling? B. GEZAMENLIJKE PLANVORMING ROND JEUGDIGEN EN GEZINNEN 1. Is afstemming rond zorgplannen of gezamenlijke zorgplanning (bijvoorbeeld 1Gezin1Plan) wat u betreft gewenst? □ Geen mening (ga door naar bladzijde 5) □ Nee, want: …………………………………..……………..(ga door naar bladzijde 5) □ Ja, voor de volgende doelgroepen: ………………………………… 2. Hoe verloopt deze planvorming binnen uw werkgebied? □ Geen mening □ Er is geen sprake van gezamenlijke zorgplanning □ Geheel naar wens □ Er zijn knelpunten op het gebied van: o o o 3. Welke aanbevelingen zou u willen doen met het oog op optimalisering van de samenwerking rond zorgplannen cq het wegnemen van genoemde knelpunten (en aan wie?) 4. Wat zijn naar uw idee de succesfactoren binnen uw regio op het gebied van gezamenlijke zorgplanning? C. WEDERZIJDSE DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING Het geven van voorlichting en informatie aan groepen ouders en jongeren, maar ook intermediairen behoort tot het takenpakket van de JGZ. De BJZ’s hebben de wettelijke taak om advies te geven aan, en bij te dragen aan deskundigheidsbevordering van algemene voorzieningen voor jeugdigen. 1. Is deskundigheidsbevordering wat u betreft gewenst? □ Vanuit de JGZ richting de jeugdzorg Ο Geen mening (ga door naar bladzijde 6) Ο Nee, want …………………………………… (ga door naar bladzijde 6) Ο Ja, rond de volgende thema’s of doelgroepen: ………………………………… □ Vanuit de jeugdzorg richting de JGZ Ο Geen mening (ga door naar bladzijde 6) Ο Nee, want …………………………………… (ga door naar bladzijde 6) Ο Ja, rond de volgende thema’s of doelgroepen: ………………………………… 2. Hoe verloopt de (wederzijdse) deskundigheidsbevordering binnen uw werkgebied? □ Geen mening □ Geheel naar wens □ Er is geen sprake van deskundigheidsbevordering □ Er zijn knelpunten op het gebied van: o o o
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
38
o o 3. Welke aanbevelingen zou u willen doen op het gebied van deskundigheidsbevordering cq. Het oplossen van de genoemde knelpunten (en aan wie?) 4. Wat zijn naar uw idee de succesfactoren binnen uw regio op het gebied van deskundigheidsbevordering?
D. GEZAMENLIJKE BELEIDSONTWIKKELING De JGZ heeft niet alleen taken op het gebied van de individuele gezondheidszorg maar ook op het niveau van de populatie. Zowel wat betreft monitoring en signalering als op het gebied van beleidsontwikkeling en afstemming tussen instellingen. Ook BJZ heeft taken op het gebied van gegevensverzameling en advisering ten behoeve van (provinciaal) jeugdbeleid plus de afstemming met instellingen binnen het werkgebied. 1. Is samenwerking op het gebied van beleidsontwikkeling wat u betreft gewenst? □ Geen mening (ga door naar bladzijde 7) □ Nee, want …………………………………… (ga door naar bladzijde 7) □ Ja, rond de volgende thema’s of doelgroepen: ………………………………… 2. Hoe verloopt de samenwerking rond beleidsontwikkeling binnen uw werkgebied? □ Geen mening □ Geheel naar wens □ Er is geen sprake van samenwerking rond beleidsontwikkeling □ Er zijn hier knelpunten op het gebied van: o o o o 3. Welke aanbevelingen zou u willen doen op het gebied van beleidsontwikkeling cq. Het oplossen van genoemde knelpunten (en aan wie?) 4. Wat zijn naar uw idee de succesfactoren binnen uw regio op het gebied van beleidsontwikkeling?
E. OVERIGE THEMA’S IN DE SAMENWERKING TUSSEN JGZ EN JEUGDZORG Welke thema’s kwamen in dit interview nog niet of onvoldoende aan bod en zijn wat u betreft wel van belang om op te nemen in het advies over de samenwerking tussen de JGZ en de jeugdzorg? □ □ □ □ Geef per thema een toelichting:
F. 1. 2. 3.
TOT SLOT Heeft u nog opmerkingen of aanvulling naar aanleiding van het interview? Hoe heeft u het interview ervaren? Heeft u nog suggesties ter verbetering? Bent u bereid om mee te lezen en te reageren of het concept advies?
Samenwerking JGZ en Jeugdzorg – maart 2010
39