Richtlijnen voor nader bodemonderzoek
Bodemcentrum
1
september 2007
1
Voorwoord
Voorliggend document, “Richtlijnen voor nader bodemonderzoek”, vormt onderdeel van het rapport Richtlijnen bij saneringen door Bodemcentrum zoals dat in november 2005 is opgesteld. De Richtlijnen voor nader onderzoek zijn door Bodemcentrum opgesteld in nauw overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde overheden en uitvoerende partijen. De Richtlijnen moeten ertoe leiden dat uit te voeren bodemonderzoek voldoende informatie oplevert voor het bevoegde gezag én voor Bodemcentrum (voor het laten opstellen van een ‘Totaalplan voor sanering’), zonder dat alsnog aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk is. De Richtlijnen zijn opgesteld vanuit de gedachte dat bedrijven die zich bij Bodemcentrum melden, binnen afzienbare tijd willen overgaan tot het saneren van een aanwezige bodemverontreiniging. Dit gegeven brengt met zich mee dat het bij een nog uit te voeren (aanvullend) nader bodemonderzoek (NO) wenselijk is om niet alleen te kijken naar de benodigde informatie om de problematiek in te kaderen, maar óók naar de benodigde informatie voor het daadwerkelijk oplossen van het probleem, c.q. het maken van een saneringsplan. De Richtlijnen voor nader bodemonderzoek van Bodemcentrum bevatten derhalve een mix van probleemdefiniërende en probleemoplossende aspecten. Voor zover het de probleemdefiniërende aspecten betreft (aard en omvang van de verontreinigingssituatie), wordt ingezoomd op zowel de informatie die nodig is voor het bevoegd gezag om op basis daarvan een goed besluit te kunnen nemen over de verontreiniging (beschikking ‘ernst en spoed’), als op de informatie die nodig is voor de afbakening van de verontreinigingssituatie met het oog op de saneringsdoelstelling. Voor de probleemoplossende aspecten moet worden afgestemd op de voor de betreffende situatie meest in aanmerking komende saneringsoplossing. De Richtlijnen kunnen worden toegepast door partijen (BSB-Stichtingen, adviesbureaus, e.d.) die betrokken zijn bij het uitvoeren van bodemonderzoek in opdracht van bedrijven, die voornemens zijn om de uitvoering van een bodemsanering via Bodemcentrum te laten verlopen. Opgemerkt wordt dat de Richtlijnen voor concrete situaties richtinggevend zijn, waarop afhankelijk van de omstandigheden gemotiveerd kan worden afgeweken. Voor een nadere toelichting op de overwegingen en gemaakte keuzes wordt verwezen naar het rapport ‘Richtlijnen bij saneringen door Bodemcentrum’.
Bodemcentrum
2
september 2007
2
Inhoud en uitvoering nader bodemonderzoek
2.1 Uitgangspunten en randvoorwaarden De algemene praktijk bij bodemonderzoeken is dat bij de uitvoering ervan gefaseerd te werk wordt gegaan. Hieraan liggen meerdere redenen ten grondslag. De belangrijkste zijn, dat bij aanvang grote onbekendheid bestaat over de aard van de verontreiniging, de omvang ervan, de ernst van de verontreiniging, de noodzaak om tot sanering over te gaan én de periode waarbinnen dit moet gebeuren. Het vroegtijdig volledig in kaart brengen van de verontreinigingssituatie, waarbij een eventuele sanering nog vele jaren op zich zal laten wachten, is niet doelmatig en niet kosteneffectief. Met een goede fasering kan dan beter worden afgestemd op de mate waarin (en wijze waarop) gesaneerd moet worden en op het tijdstip waarop dit zal gebeuren. De volgende fasering wordt daarbij dan gehanteerd: fase 1: geven van een (globaal) beeld van de verontreinigingssituatie ten behoeve van de bepaling van de ernst van de verontreiniging; fase 2: vaststellen van de mate waarin risico’s aanwezig zijn en of op basis daarvan met spoed moet worden gesaneerd; fase 3: uitvoeren van onderzoek tot het niveau dat nodig is voor het opstellen van het saneringsplan en het beoordelen ervan door het bevoegde gezag. Voor Bodemcentrum ligt deze situatie anders. Aangenomen wordt dat bedrijven die zich bij Bodemcentrum aanmelden de intentie hebben om op redelijk korte termijn tot sanering van een aanwezige bodemverontreiniging en tot oplossing van hun (historische) bodemprobleem over te gaan. Uitgangspunt voor Bodemcentrum is dan ook dat een nader bodemonderzoek (NO) zo veel mogelijk in één werkgang wordt uitgevoerd, indien dit nog moet gebeuren nadat een bedrijf zich bij Bodemcentrum heeft aangemeld. Indien er al bodemonderzoeken beschikbaar zijn, maar uit de toetsing door Bodemcentrum blijkt, dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is om tot een Totaalplan voor Sanering te komen, dan geldt voor dit aanvullend onderzoek ook dat dit in één werkgang moet worden uitgevoerd. Voor een nader bodemonderzoek voor verontreinigingssituaties waarmee Bodemcentrum een betrokkenheid heeft of zal krijgen, gelden de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden: het NO is uitgevoerd conform alle vastgestelde beoordelingsrichtlijnen en protocollen van SIKB, die onderdeel vormen van de Regeling behorende bij het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer. het NO is gebaseerd op de resultaten van een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig of vergelijkbaar met NEN 5740, eventueel aangevuld met NEN 5707. De onderzoeksstrategie van deze onderzoeken is gebaseerd op de gegevens van een gedegen vooronderzoek, zoals bedoeld in NVN 5725. Deze onderzoeken moeten van voldoende recente datum zijn (niet ouder dan 5 á 10 jaar, dit afhankelijk van de aard van de verontreinigingen en de dynamiek op het bedrijfsterrein). het NO levert voldoende informatie om toekenning van een financiële bijdrage van de overheid (o.a. in het kader van de Bedrijvenregeling) te kunnen beoordelen. het NO levert voldoende en betrouwbare gegevens om een besluit te kunnen nemen ten aanzien van de ernst en spoed van de te saneren verontreiniging. het NO levert voldoende gegevens om een gemotiveerde keuze van een saneringsvariant te kunnen maken en om de gekozen variant te kunnen uitwerken in een saneringsplan (initiatiefnemer) en om dit plan te kunnen beoordelen en toetsen (bevoegde gezag).
Bodemcentrum
3
september 2007
2.2 Uitvoering nader bodemonderzoek Omdat Bodemcentrum in de praktijk en in de beginjaren veelal geconfronteerd zal worden met reeds uitgevoerde bodemonderzoeken, wordt bij de Richtlijnen voor nader bodemonderzoek aangesloten bij de eerder genoemde fasering. Fase 1 en 2 van het nader onderzoek Fase 1 en 2 van het onderzoek zijn vanuit de nog vigerende wet- en regelgeving altijd nodig voor de beschikkingverlening ‘ernst en spoed’ door het bevoegde gezag. De resultaten van fase 1 zijn daarbij wel bepalend voor de aard van de werkzaamheden voor fase 2. Uit fase 1 zal moeten blijken of het wel of niet gaat om een geval van ernstige verontreiniging. Er zal een zodanig beeld van de omvang van de verontreinigingssituatie bekend moeten zijn, dat dit gemotiveerd kan worden vastgesteld. Indien het gaat om een geval van ernstige verontreiniging richt het onderzoek voor fase 2 zich op het bepalen van de mate waarin (onaanvaardbare) risico’s aanwezig zijn, die bepalend zijn voor het al dan niet met spoed saneren. Aangenomen wordt dat het bij Bodemcentrum nagenoeg altijd zal gaan om gevallen van ernstige, historische bodemverontreiniging, die in het merendeel van de gevallen niet spoedeisend zijn. Slechts in een beperkt deel van de gevallen zal sprake zijn van onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico’s, die het tijdstip van de sanering bepalen. Fase 3 van het nader onderzoek Fase 3 van het nader onderzoek is specifiek. De inhoud van deze fase hangt sterk af van de verontreinigingssituatie en het saneringsdoel en zal hierop dan ook moeten worden afgestemd. Voor wat betreft de verontreinigingssituatie is het onderscheid mobiel en immobiel van belang, maar ook of het gaat om een verontreiniging die zich beperkt tot het bedrijfsterrein of die grensoverschrijdend is. Nader bodemonderzoek: informatie voor bepaling aard en omvang van de verontreiniging Voor de bepaling van de aard en omvang van een verontreinigingssituatie gelden als basis en tevens als vertrekpunt voor het onderzoeksprogramma: het ‘Protocol voor het Nader onderzoek deel 1, naar de aard en concentratie van verontreinigende stoffen en de omvang van bodemverontreiniging’, Sdu-Uitgevers 1993; de ‘Richtlijn voor het Nader onderzoek deel 1 voor specifieke categorieën voor gevallen van verontreiniging’, Sdu-Uitgevers 1994; Door Bodemcentrum worden een aantal concrete verbijzonderingen en/of afwijkingen van deze protocollen gehanteerd. Deze zijn mede afhankelijk van de aanwezige verontreinigingssituatie. In Tabel 1 staan deze nader uitgewerkt. Samenvattend gaat het om de volgende afwijkingen: Vaststelling streefwaarde contour: alleen gedetailleerd te bepalen voor zover de verontreinigingssituatie zich uitstrekt tot buiten het bedrijfsterrein en indien van belang in verband met de gevalsdefinitie. In andere situaties kan, in afwijking van het gestelde in de protocollen, worden volstaan met een globale afperking Vaststelling van de interventiewaarde contour: slechts globaal te bepalen in het kader van beschikking verlening. Mate van gedetailleerdheid laten afhangen van noodzaak om saneringsmaatregelen op te kunnen baseren en te ontwerpen Rasterafstanden van boringen in kernen van verontreiniging: geen vaste rasterafstanden (7 x 7 m voor boringen en 14 x 14 m voor peilbuizen), maar afstanden laten afhangen van noodzaak vanuit de saneringsmaatregelen en het kunnen zekerstellen van het te realiseren saneringsresultaat Dichtheid boringen en peilbuizen buiten de kernen: afhankelijk stellen van de saneringsmaatregelen en het te realiseren saneringsresultaat. De terugsaneerwaardecontour
Bodemcentrum
4
september 2007
is in dit kader van veel meer belang dan de streefwaardecontour (beiden kunnen echter wel samenvallen). De genoemde verbijzonderingen hebben uitsluitend betrekking op de informatiekwaliteit die met het onderzoek moet worden verkregen. Ten aanzien van de uitvoeringskwaliteit van het bodemonderzoek en het -advies wordt volledig aangesloten bij het gestelde hierover in het Besluit en de Regeling uitvoeringskwaliteit bodembeheer. Onderdeel van de regeling vormen de diverse door SIKB opgestelde documenten. Hiervoor wordt verwezen naar de site van SIKB (www.sikb.nl). Nader bodemonderzoek: informatie voor bepaling saneringsoplossing Voor een volledig overzicht van de onderzoeksparameters die van belang kunnen zijn in verband met de concrete uitwerking van de saneringsoplossing wordt verwezen naar Tabel 2. Samenvattend geldt dat voor het probleemoplossende deel van het nader bodemonderzoek aandacht moet worden besteed aan de volgende aspecten: ten aanzien van de verontreinigingssituatie: 9 inzicht in de eventuele heterogeniteit van de verontreiniging (aanwezigheid, aard en omvang van drijflagen, zaklagen, kerngebieden, e.d.) binnen een verontreinigd gebied door middel van boringen, milieusonderingen, veldmetingen, chemische analyses, e.d.; dit in aanvulling op de voor de beschikkingverlening benodigde informatie naar aard en omvang van de verontreinigingen (zie voorgaand) ten aanzien van de verontreinigingssituatie: 9 de kwaliteit van de grond in verband met de bepaling van de verwerkingsmogelijkheden (NEN 5740-pakket) ten aanzien van de fysische parameters van de verontreinigingen: 9 de wateroplosbaarheid van aanwezige stoffen en 9 de verdelingscoëfficiënt octanol/water ten aanzien van de fysische bodemsamenstelling: 9 het organisch stofgehalte 9 het lutumgehalte 9 het volumegewicht 9 het vochtgehalte 9 de korrelverdeling (zeefkromme) ten aanzien van de bodemchemie: 9 het ijzer-, calcium- en mangaangehalte 9 de zuurgraad (pH-waarde) 9 de redoxpotentiaal 9 de beschikbaarheid van verontreinigende stoffen ten aanzien van de bodemhydrologie: 9 de horizontale en verticale doorlatendheid van de verschillende bodemlagen 9 de stijghoogtes van het grondwater in de verschillende bodemlagen door middel van peilbuizen en grondwaterstandmetingen 9 het grondwaterstromingspatroon in het gebied ten aanzien van de omgevingsfactoren: 9 alle gegevens en informatie die beperkingen kunnen inhouden voor de saneringsuitvoering. Bodemcentrum heeft voor de toetsing of de informatiekwaliteit van het nader bodemonderzoek in concrete situaties voldoende is, een checklist opgesteld die als Tabel 3 aan dit document is toegevoegd. Deze checklist is ook te gebruiken door adviesbureaus bij de beoordeling of in concrete situaties aandacht moet worden besteed aan de daarin genoemde bodemparameters.
Bodemcentrum
5
september 2007
Tabel 1: Opzet nader bodemonderzoek met verbijzondering voor omvangsbepaling 1
Omschrijving Fase 1, bepalen of sprake is van ernstige verontreiniging (verplicht uit te voeren)
Onderdelen die kunnen vervallen 1. de S-waarde contour (of die van de achtergrondwaarde) is in deze fase niet van belang vanuit het doel
Onderdelen in elk geval wel uitvoeren
2. de I-waarde contour is nog niet van belang indien uit de verkregen informatie blijkt dat aan de criteria van ‘ernstig’ wordt voldaan de I-waarde contour in geval van ‘niet ernstig’ (zie voorgaand)
2
Fase 2, voor gevallen van ernstige verontreiniging het bepalen van de risico’s en daarmee het al dan niet met spoed moeten saneren van de verontreinigingen
A. Onderzoeksintensiteit in kernen
1. rasterafstand van boringen van 7 x 7 m binnen de kernen kan worden verruimd en de bemonstering en analyse van de grond op iedere bodemlaag van 0,50 m mag worden aangepast
2. rasterafstand van 14 x 14 m tussen de peilbuizen mag worden verruimd B. Bepaling verontreinigingscontour
opmerkingen het gaat om het aangeven van een globaal beeld van de verontreinigingssituatie (incl. asbest) t.b.v. bepaling ‘ernstig’ of ‘niet ernstig’ van ‘ernstig’ is sprake indien het bodemvolume voor grond en grondwater met gehalten boven de interventiewaarde meer bedraagt dan 25 m3 respectievelijk 100 m3 van ‘niet ernstig’ is ook sprake indien gehalten aan verontreinigende stoffen lager liggen dan de vastgestelde interventiewaarden voor deze stoffen. voor de situatie ‘niet ernstig’ gelden de genoemde afwijkingen niet.
afstand relateren aan de omvang van de kern en ‘kans op missers’ aangeven; de oorspronkelijke afstand was afgestemd op de voormalige SCG-beoordeling insitu m.b.t. reinigbaarheid. Rasterafstand primair afstemmen op informatie behoefte vanuit probleemoplossing rasterafstand relateren aan de verwachte omvang van de vlekken en verspreidingspatroon Het gaat hierbij om de rij tweede schone boringen (horizontaal en vertikaal)
3. aangezien geen afperking tot de streefwaarde nodig is in deze fase kan rij tweede schone boringen voor zowel grond als grondwater vervallen
Bodemcentrum
6
september 2007
Omschrijving Fase 2: vervolg
Onderdelen die kunnen vervallen
Onderdelen in elk geval wel uitvoeren 1. duidelijk moet zijn over welke percelen en kadastrale nummers het geval zich uitstrekt 2. indien verontreinigingen zich uitstrekken tot buiten de terreingrens dan dienen de S-waarde en I-waarde contour te worden bepaald op aangrenzende terreinen
4. binnen een geval dat geheel in eigendom is van één eigenaar kan worden volstaan met een globale afperking tot de streefwaarde of eventueel achtergrondwaarde 3. de bepaling van de risico’s en daarmee het al dan niet met spoed moeten saneren
C. Overige 5. bij kleine puntbronnen kan het nader onderzoek na uitvoering van fase 1 worden afgebroken 6. bij omvangrijke gevallen kan de kern minder intensief worden onderzocht 7. bij zintuiglijke waarnemingen kunnen analyses deels achterwege worden gelaten; hetzelfde geldt onder voorwaarde ook bij grillige verontreinigingen 8. bij een combinatie van stoffen kan naar tracers worden gezocht 9. monsterpunten uit eerder onderzoek mogen worden meegenomen bij het nader onderzoek indien passend binnen de onderzoeksstrategie Bodemcentrum
7
opmerkingen i.v.m. eventuele aansprakelijkheden moet bekend zijn of de S-waarde en Iwaarde contour zich bevinden binnen de eigendomsgrenzen In plaats van S-waarde zou ook kunnen gelden de verhoogde achtergrondwaarde (indien hiervan sprake is en deze is vastgesteld voor het betreffende gebied) Voor de bepaling van de ernst is het in deze situatie niet nodig om de precieze begrenzing van de I-waarde en S-waarde contour te kennen. Wel moet vaststaan dat de verontreiniging zich niet uitstrekt tot buiten het bedrijfsterrein de risicobeoordeling begint met een eenvoudige toetsing (stap 1 en 2 van sanscrit); afhankelijk van de situatie kan het gewenst zijn om ook stap 3 uit te voeren bij één verhoogde meetwaarde boven de interventiewaarde en in geval van zekerheid dat in de bron is onderzocht af te stemmen op informatiebehoefte saneringsplan/ saneringsaanpak dit is mede afhankelijk van informatiebehoefte vanuit saneringsplan/ saneringsaanpak (hierbij geldt dan een zintuiglijke waarneming die betekent dat de bodem ter plaatse verontreinigd is) aangevuld met stoffen van belang voor de saneringsaanpak Echter onder voorwaarde dat dit onderzoek van voldoende recente datum moet zijn (niet ouder dan 5 á 10 jaar).
september 2007
3
Omschrijving Fase 3; onderzoek t.b.v. opstellen van het saneringsplan uitgaande van op zich zelf staande verontreinigingssituaties
Onderdelen die kunnen vervallen A. Variant functiegericht saneren van een immobiele verontreinigingssituatie
Onderdelen in elk geval wel uitvoeren
1. in geval van een immobiele verontreinigingssituatie die beperkt blijft tot het bedrijfsterrein en het aanbrengen van een isolatielaag als saneringsmaatregel is het uitkarteren naar de diepte doorgaans van geen of veel minder belang 2. bij een omvangrijke immobiele verontreinigingssituatie waarbij maatregelen zich uitstrekken tot slechts een deel van het geval is het uitkarteren van de verontreinigingen in het horizontale vlak niet noodzakelijk
het gaat met name om de verontreinigingssituatie in de contactlaag in verband met de bepaling van maatregelen vanuit aanwezige blootstellingsrisico’s. Onderliggende situatie van belang voor registratie en kan met een beperkt onderzoek dit geldt met name voor situaties waarbij de saneringslocatie niet als bronperceel fungeert
Indien, in geval van A.2, de saneringslocatie als bronperceel kan worden aangemerkt is het uitkarteren van de verontreinigingssituatie wel van belang. B. Variant volledige verwijdering van een immobiele verontreiniging 3. bij een dunne verontreinigde laag die geheel wordt verwijderd, kan worden volstaan met het globaal vaststellen van de begrenzing van de verontreinigingen in het voortraject C. Variant volledige verwijdering van een mobiele verontreiniging 4. indien zowel de bron als de pluim geheel zijn gelegen op het bedrijfsterrein zelf kan worden volstaan met een globale bepaling van de streefwaarde contour of de contour van de terugsaneerwaarde Bodemcentrum
8
opmerkingen
Met name vanuit definiëring van verantwoordelijkheden en prioritering
bij de mkp en de mkv zal wel moeten worden vastgesteld dat aan de saneringsdoelstelling (volledige verwijdering) is voldaan. Bodemcentrum kiest voor het uitkarteren in het voortraject i.v.m. vaststelling saneringskosten vooraf.
de betreffende contour kan van belang zijn voor de bepaling van de saneringsmaatregelen (dit echter afhankelijk van de in te zetten saneringstechniek).
september 2007
Omschrijving Fase 3: vervolg
Onderdelen die kunnen vervallen 5. binnen de kernen mag worden gewerkt met een rasterdichtheid die afhankelijk is van de verwachte kerngrootte
Onderdelen in elk geval wel uitvoeren
opmerkingen Aandacht zal wel moeten worden besteed aan de ‘kans op missers’
6. ook in geval in-situ technieken worden ingezet, mag een afwijkend raster worden aangehouden
1. bij inzet van in-situ technieken aandacht schenken aan hiervoor van belang zijnde (bodem)parameters (oplosbaarheid, afbreekbaarheid, e.d.)
In deze situatie zijn bepaalde isoconcentratielijnen vanuit de werking van de technieken belangrijker dan bepaling van hoeveelheden en concentraties t.b.v. van mogelijke partij-indeling Dit geldt specifiek voor de verontreinigingen die zich buiten het betreffende perceel bevinden
2. indien de pluim van de verontreiniging zich uitstrekt tot buiten het bedrijfsterrein, dan zal zowel de iwaarde als de s- waarde contour moeten worden bepaald D. Variant volledige verwijdering van de bron en functiegericht en kosteneffectief saneren van de pluim 7. in geval van een mobiele verontreinigingssituatie die volledig is gelegen op het bedrijfsterrein is een afperking van de streefwaarde contour voor grond van minder belang 8. in geval van een mobiele verontreinigingssituatie met een verspreiding van de verontreinigingen tot buiten het bedrijfsterrein is een afperking binnen de contouren minder belangrijk E. Variant functiegericht en kosteneffectief saneren van een mobiele verontreiniging (bron en pluim) 9. in geval van een mobiele verontreinigingssituatie die volledig is gelegen op het bedrijfsterrein is een afperking binnen de contouren minder belangrijk
Bodemcentrum
3. een bepaling van de streefwaarde contour voor grondwater is van belang om te onderbouwen dat op basis van kosteneffectiviteit afgeweken mag worden van volledige verwijdering 4. indien de pluim van de verontreiniging zich uitstrekt tot buiten het bedrijfsterrein, dan zal zowel de iwaarde als de s- waarde contour moeten worden bepaald
De streefwaarde contour voor grond kan van belang zijn voor de bepaling van de saneringsmaatregelen (dit echter afhankelijk van de in te zetten saneringstechniek) Dit geldt specifiek voor de verontreinigingen die zich buiten het betreffende perceel bevinden
5. een bepaling van de streefwaarde contour voor zowel grond als grondwater is van belang om te onderbouwen dat op basis van kosteneffectiviteit afgeweken mag worden van volledige verwijdering voor grond en grondwater
9
september 2007
Omschrijving Fase 3, vervolg
Onderdelen die kunnen vervallen
10. in geval van een mobiele verontreinigingssituatie met een verspreiding van de verontreinigingen tot buiten het bedrijfsterrein is een afperking binnen de contouren minder belangrijk F. Gefaseerde en deelsanering
Onderdelen in elk geval wel uitvoeren Voor de onderbouwing dat sprake is van een stabiele eindsituatie is vaststelling van de interventiewaarde contour van belang 6. indien de pluim van de verontreiniging zich uitstrekt tot buiten het bedrijfsterrein, dan zal zowel de iwaarde als de s- waarde contour moeten worden bepaald
opmerkingen
7. In verband met eisen voortvloeiend uit te verlenen ‘subsidies’ kan het noodzakelijk zijn het gehele geval in voldoende mate in kaart te brengen
Hierbij gaat het om eisen vanuit de Bedrijvenregeling.
Dit geldt specifiek voor de verontreinigingen die zich buiten het betreffende perceel bevinden
G. Gefaseerde sanering bij gecombineerde verontreinigingen 8. bij gecombineerde verontreinigingen zal in overleg met het bevoegde gezag een specifiek onderzoeksprogramma moeten worden opgezet, waar mogelijk al afgestemd op de saneringsstrategie
Bodemcentrum
10
september 2007
Tabel 2: Checklist benodigde informatie nader bodemonderzoek t.b.v. het saneringsplan Door Bodemcentrum standaard te verzamelen in onderzoeksfase
Aspecten
Verontreinigingssituatie Aard van de verontreinigingen Aanwezigheid van puur product in de vorm van drijf- en/of zaklagen Situering van drijf en/of zaklagen binnen verontreinigd gebied Contour interventiewaarde (I-waarde) Hotspots/ kernen binnen I-waarde contour (heterogeniteit in verontr.) Contour streefwaarde (S-waarde contour)/ achtergrondwaarde Contour terugsaneerwaarde Fysische parameters verontreinigingen - dampspanning - wateroplosbaarheid verontreinigingen - Henry coëfficiënt - verdelingscoëfficiënt octanol/water Vluchtigheid verontreinigende stoffen (verdamping onverzadigde zone) Biologische afbreekbaarheid van verontreinigende stoffen Toxiciteit van verontreinigende stoffen Ontstaansmoment verontreiniging Positie verontreiniging t.o.v. grondwater Mogelijkheid om selectief te ontgraven vanuit verontreinigingssituatie Kwaliteit grond i.v.m. bepaling verwerkingsmogelijkheden Anders, nl. …
Bodemopbouw Opbouw maatgevend bodemprofiel (diktes lagen en niveaus t.o.v. maaiveld) Positie van slecht doorlatende lagen t.o.v. maaiveld Aanwezigheid van preferente stroombanen Verhouding van doorlatendheid van aanwezige bodemlagen Adsorptie/ desorptie capaciteit Vochtgehalte Organisch stofgehalte Lutumgehalte Korrelverdeling (zeefkromme) Volumegewichten maatgevende bodemlagen Mogelijkheid om selectief te ontgraven vanuit aanwezige bodemopbouw Integratie van factoren (kolom- en schudproeven) Anders, nl. ….
Bodemchemie IJzer, calcium en mangaangehalte Ionenwisselingscapaciteit Aanwezigheid nutriënten pH, redoxpotentiaal Beschikbaarheid van de verontreinigende stoffen Anders, nl. ….
Bodemcentrum
In bijzondere situaties te verzamelen of facultatief voor uitvoerende partijen
Ja Ja Ja T.b.v. beschikking *) Ja T.b.v. beschikking *) indien bekend planfase BLE/ ISS Ja in planfase BLE Ja in planfase ISB in planfase ISB Ja in planfase Ja
Ja Ja Ja Ja door uitvoerenden Ja Ja Ja Ja Ja in planfase door uitvoerenden
Ja door uitvoerenden Ja Ja
11
Door Bodemcentrum standaard te verzamelen in onderzoeksfase
Aspecten
In bijzondere situaties te verzamelen of facultatief voor uitvoerende partijen
Bodemmechanica Geotechnische parameters (NEN 6740) Kleefmetingen Schuifweerstanden Aanwezige bovenbelasting Samendrukbaarheid Plasticiteit Zettingsgevoeligheid Porositeit Anders, nl. ….
Bodemhydrologie Stijghoogten, variaties in tijd en ruimte Grondwaterstromingspatroon Dikte watervoerende lagen Waterspanning in goed doorlatende lagen (stijghoogtes) Horizontale en verticale doorlatendheid bodemlagen Poriëngehalte bodemlagen Anders, nl. …..
Ja Ja Ja Ja
Luchtdoorlatendheid bodem Intrinsieke doorlatendheid Pneumatische doorlatendheid Anders, nl. ….
door uitvoerenden door uitvoerenden
Omgevingsfactoren Aanwezigheid bebouwing Aanwezigheid puin, funderingsresten, vloeren, boomwortels, e.d. Aanwezigheid kabels, leidingen en leidingstraten Aanwezigheid funderingen en/of kruipruimtes Aanwezigheid vloeistofdichte vloeren Aanwezigheid oppervlaktewater in directe omgeving Toegankelijkheid te verwijderen grond onder te handhaven gebouwen Beschikbare werkruimte Bereikbaarheid Kwetsbaarheid saneringslocatie (verdroging) Aanwezigheid naburige verontreiniging (versmering) Aanwezigheid grondwateronttrekking Anders, nl. ….
BLE = bodemluchtextractie ISB = in-situ biorestauratie ISS = in-situ strippen ER = electroreclamatie ISE = in-situ extractie
Bodemcentrum
12
Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja in planfase
Tabel 3: Checklist beoordeling nader bodemonderzoek door Bodemcentrum onderzoeksaspecten
aandacht aan besteed? ja
Waardeoordeel indien ja
goed
matig
nee
slecht
aanvullend te onderzoeken
motivatie aanvullend onderzoek (vanuit meest waarschijnlijke saneringsoplossing)
Verontreinigingscontour: Streefwaarde grond binnen terrein saneerder Streefwaarde grond buiten terrein saneerder Interventiewaarde grond binnen terrein Interventiewaarde grond buiten terrein Terugsaneerwaarde grond Streefwaarde grondwater binnen terrein saneerder Streefwaarde grondwater buiten terrein saneerder Interventiewaarde grondwater binnen terrein Interventiewaarde grondwater buiten terrein Terugsaneerwaarde grondwater Verontreinigingssituatie Aard van de verontreinigingen Aanwezigheid afbraakproducten Situering drijflagen Situering zaklagen Aanwezigheid kerngebieden Verontreiniging grond onder gebouwen Verontreiniging grondwater onder gebouwen Verontreiniging grondwater in drainerende sleuven Positie verontreinigingen t.o.v. grondwater Kwaliteit grond i.v.m. verwerking Kwaliteit grondwater i.v.m. lozing/ reiniging Heterogeniteiten Variaties in gehalten binnen kerngebieden Fysische parameters verontreinigingen Wateroplosbaarheid stoffen Verdelingscoëfficient octanol/water Fysische parameters bodemsamenstelling Opbouw maatgevend bodemprofiel Positie slecht doorlatende lagen t.o.v. maaiveld
Bodemcentrum
13
september 2007
onderzoeksaspecten (vervolg)
aandacht aan besteed? ja
Waardeoordeel indien ja
goed
matig
nee
slecht
aanvullend te onderzoeken
motivatie aanvullend onderzoek (vanuit meest waarschijnlijke saneringsoplossing)
Fysische parameters bodemsamenstelling (vervolg) Aanwezigheid preferente stroombanen Organisch stof Lutumgehalte Vochtgehalte Volumegewicht Korrelverdeling Bodemchemie IJzergehalte Calciumgehalte Mangaangehalte pH Redoxpotentiaal Biobeschikbaarheid stoffen Bodemhydrologie Horizontale doorlatendheid Verticale doorlatendheid KD-waarden Stijghoogtes Grondwaterstromingspatroon Omgevingsfactoren Aanwezigheid bebouwing Aanwezigheid puin, sintels, slakken, e.d. Aanwezigheid kabels, leidingen, e.d. Aanwezigheid funderingen/ kruipruimtes Aanwezigheid vloeistofdichte vloeren Aanwezigheid oppervlaktewater omgeving Bereikbaarheid verontreinigd gebied Beschikbare werkruimte Bereikbaarheid grond onder gebouwen Aanwezigheid naburige verontreiniging Overige aspecten (vrij in te vullen)
Bodemcentrum
14
september 2007