Richtlijnen ter voorkoming van grondwateroverlast in nieuw bebouwd gebied
mei 2003 (op enkele punten in juni 2007 herzien vanwege de herziening van de Keur in maart 2006)
De in deze notitie voorgestelde richtlijnen zijn door Waternet als vrijblijvend advies aangeboden aan gemeenten. Er kunnen geen rechten of plichten aan worden ontleend tenzij de betreffende plichten zijn vastgelegd in de Keur van AGV dan wel in andere wet- en regelgeving.
COLOFON Auteur
Örjan van Drongelen
Redactie
Nico Broodbakker
Inhoudsopgave
1 2
Inleiding De 2.1 2.2 2.3 2.4
1
grondwaternorm De grondwaternorm Onderbouwing van de gekozen maximum grondwaterstand Onderbouwing van de gekozen overschrijdingsfrequentie en -duur Implementatie
3
Overige ruimtelijke ontwerprichtlijnen
5
4
Waterhuishoudkundige toetsingscriteria
5
Referenties
1
3 3 3 4 5
6
Inleiding In bestaande en nieuw te ontwikkelen gebieden is het noodzakelijk de bovengrondse bestemming af te stemmen op de (toekomstige) grondwaterstand, zodanig dat grondwateroverlast voorkomen wordt. Voor zowel landelijk als stedelijk gebied wordt dit gedaan door het oppervlaktewaterpeil en het bodemgebruik op elkaar af te stemmen. Om grondwateroverlast in (nieuw te ontwikkelen) bebouwde gebieden te voorkomen, is het echter zaak aanvullende eisen te stellen, bijvoorbeeld aan de minimaal te behalen ontwateringsdiepte (= afstand tussen maaiveld en de grondwaterstand). Hoewel dit de verantwoordelijkheid is van de ontwikkelaar van het te ontwikkelen g ebied, wil Waternet daar wel in adviseren. Bij uitvoering van de watertoets en bij vergunningverlening op basis van de Keur zal Waternet gemeenten adviseren bij de (her)ontwikkeling van bebouwde gebieden een grondwaternorm te stellen en daaraan te voldoen. Waar relevant zal Waternet dit ook als richtlijn in het wateradvies opnemen. In deze notitie wordt onder meer de grondwaternorm die Waternet hante ert, toegelicht (hoofdstuk 2). Verder word t een aantal aanvullende richtlijnen en toetsingscriteria behandeld (hoofdstuk 3 en 4). Wie verantwoordelijk is voor het stedelijk grondwaterbeheer is wettelijk niet geregeld. De provincie is alleen passief grondwaterbeheerder, waaronder de vergunningver-lening en registratie van onttrekkingen en infiltraties wordt verstaan. Ook water-schappen en gemeenten zijn niet verplicht een terrein afdoende te ontwateren. Gemeenten kunnen deze taak wel vrijwillig op zich nemen. De gemeente Amsterdam heeft bijvoorbeeld de zogenoemde grondwaterzorgtaak op zich genomen. De gemeente is daarmee niet verantwoordelijk geworden voor het voorkomen en wegnemen van grondwateroverlast, maar spant zich daar wel voor in. Als onderdeel van de grondwaterzorgtaak hanteert de gemeente Amsterdam een grondwaternorm bij nieuwbouwplannen. De gemeente Amsterdam heeft de advisering en toetsing van ruimtelijke plannen op de grondwaternorm en aanvullende grondwateraspecten ondergebracht bij Waternet, als onderdeel van de gemeentelijke grondwaterzorgtaak. De ervaring die Waternet hiermee heeft opgedaan is verwerkt in deze notitie. Vanwege de grondwaterzorg -taak in Amsterdam worden een aantal richtlijnen binnen
Richtlijnen ter voorkoming van grondwateroverlast in nieuw bebouwd gebied
pagina 1
Amsterdam als toetsingscriteria gehanteerd. Basis hiervoor is de door de gemeente vastgestelde beleidsnota Gro ndwaterzorg Amsterdam 2002-2006 [7].
Richtlijnen ter voorkoming van grondwateroverlast in nieuw bebouwd gebied
pagina 2
2
De grondwaternorm Nieuw te ontwikkelen gebieden binnen Amsterdam worden reeds enkele jaren door Waternet getoetst aan een grondwaternorm. Deze norm is gebaseerd op hetgeen in den lande gebruikelijk is op het gebied van grondwaternormering en kan ook in andere gemeenten worden gehanteerd. AGV gaat andere gemeenten daarom adviseren deze norm over te nemen.
2.1
De grondwaternorm De grondwaternorm voor nieuw in te richten stedelijke gebieden luidt als volgt: In nieuw in te richten gebieden met een stedelijke functie mag de grondwaterstand gemiddeld niet vaker dan eens in de 2 jaar en niet langer dan 5 dagen achtereen hoger zijn dan: • 0,5 meter onder maaiveld bij kruipruimteloos bouwen. • 0,9 meter onder maaiveld bij bouwen met kruipruimtes. Deze norm geldt alleen ter plaatse van bebouwing en tuinen. Voor bijvoorbeeld wegen, sportvelden en begraafplaatsen zou de ontwikkelaar / gemeente aanvullende eisen (doorgaans grotere ontwateringdieptes) kunnen stellen. Wordt gekozen voor infiltratie van hemelwater middels wadi’s en andere infiltratievoorzieningen, dan dient voor een goede werking van deze voorzieningen mogelijk ook een grotere ontwateringsdiepte gehanteerd te worden. De grondwaternorm mag niet overschreden worden als gevolg van extra infiltratie. Indien maatregelen noodzakelijk zijn om aan de grondwaternorm te voldoen dan gaat daarbij de voorkeur in algemene volgorde uit naar: • kruipruimteloos bouwen; • ophogen; • drainage door middel van nieuw te graven open waterlopen (in o verleg met Waternet). Deze volgorde van maatregelen wordt door de Provincie Noord -Holland gehanteerd [8]. De provincie geeft als laatste optie drainage door aanleg van drainagebuizen. Bij een drooglegging (= afs tand tussen maaiveldhoogte en oppervlaktewaterpeil) van minder dan 0,70 meter toetst de provincie Noord -Holland of bij bouwplannen de bovengenoemde maatregelen genomen worden.
2.2
Onderbouwing van de gekozen maximum grondwaterstand Voor de maximaal toelaatbare grondwaterstand in stedelijk gebied zijn in de literatuur verschillende waarden te vinden [4] [5] [10]. Gemiddeld wordt een ontwateringsdiepte van 0,70 meter onder maaiveld gehanteerd. Wordt kruipruimteloos gebouwd, dan wordt doorgaans een iets hogere grondwaterstand geaccepteerd. Bij het opstellen van de grondwaternorm voor de gemeente Amsterdam, is er voor gekozen ondersch eid te maken tussen gebieden zonder en met kruipruimtes. Hiervoor is een maximum grondwaterstand van respectievelijk 0,50 meter en 0,90 meter onder maaiveld gekozen. De motivatie van de norm voor bouwen met kruipruimtes is in de onderstaande tabel weergegeven. Uitgangspunt is dat de kruipruimte droog moet blijven: de grondwaterstand moet lager zijn dan
Richtlijnen ter voorkoming van grondwateroverlast in nieuw bebouwd gebied
pagina 3
de kruipruimtebodem zodat deze niet vochtig kan worden door capillaire opstijging van grondwater. Onderbouwing grondwaternorm: maaiveld – 0,90 meter: Hoogte begane grondvloer 20 cm begane grondvloer 50 cm kruipruimte 30 cm capillaire opstijging van grondwater
+ 0,10 meter - 0,20 meter - 0,50 meter - 0,30 meter
Totaal
- 0,90 meter
maaiveld maaiveld maaiveld maaiveld
+ 0,10 meter – 0,10 meter – 0,60 meter – 0,90 meter
Bij het opstellen van de grondwaternorm voor Amsterdam (in het kader van de gemeentelijke nota Waterbeheer Amsterdam 1993-1997) is een vergelijking gemaakt tussen verschillende ontwateringdieptes bij kruipruimteloos bouwen, te weten; 0,30 meter (aangescherpte norm), 0,50 meter (gebruikelijke norm) en 0,90 meter (ruimere norm). Bij een vergelijking van de kosten en de effecten van de verschillende ontwateringdieptes werd geconcludeerd dat vanuit de effecten op een aantal belangen (d e volksgezondheid, water op straat, het functioneren van bebouwing en het functioneren van wegen) een te ruime norm niet wenselijk zou zijn. Anderzijds waren er geen signalen om te kiezen voor een aangescherpte norm. Derhalve is gekozen voor een ontwaterin gsdiepte van 0,50 meter bij kruipruimteloos bouwen. Bij het opstellen van de achtergrondnota ‘Leven met grondwater’ bij het Waterplan Amsterdam [6] is de norm nogmaals geëvalueerd. Geconcludeerd is dat op basis van de huidige inzichten en ervaring er vooralsnog geen aanleiding is om een andere ontwateringsdiepte als norm te kiezen. 2.3
Onderbouwing van de gekozen overschrijdingsfrequentie en -duur Onderdeel van een grondwaternorm voor stedelijk gebied is een toegestane overschrijdingskans, omdat het niet reëel is dat te allen tijde (onder extreme omstandigheden) aan de norm wordt voldaan. Voor de gehanteerde waarden voor de overschrijdingsfrequentie en -duur geldt dat dit in feite (vooralsnog) arbitraire waarden z ijn. Een goed inzicht in de relatie tussen de overschrijdingsduur enerzijds en de ervaren problemen anderzijds ontbreekt op dit punt. In de meeste gevallen is het niet duidelijk of de ervaren grondwateroverlast een gevolg is van de overschrijding(sduur) van de minimale ontwateringsdiepte. Daarnaast is het door de lage frequentie waarmee grondwaterstanden worden gemeten op dit moment niet mogelijk om na te gaan wat de werkelijke overschrijdingsfrequentie en -duur zijn. De conclusie is dat er voor een eventueel andere keuze van de overschrijdingsfrequentie en -duur momenteel zowel onvoldoende inzicht als onvoldoende meetgegevens beschikbaar zijn. Een overschrijdingsfrequentie van eens per twee jaar en een maximale overschrijdingsduur van 5 dagen komen redelijk overeen met waarden die in den lande gehanteerd worden (ook arbitrair gekozen). Zo wordt bij een (in de literatuur bekend) project in Roosendaal een overschrijdingsduur van 7 dagen gehanteerd. In ‘De waterparagraaf, handreiking water in bestemmingsplannen’ van de Rijksplanologische Dienst [6] gaat men uit van een overschrijdingfrequentie van eens per jaar en een overschrijdingsduur van 10 à 20 dagen. In de nota ‘Impulsen voor water’ van de Commissie integraal
Richtlijnen ter voorkoming van grondwateroverlast in nieuw bebouwd gebied
pagina 4
waterbeheer [4] wordt als voorbeeld een overschrijdingsfrequentie van eens per jaar en een overschrijdingsduur van 10 à 15 dagen gehanteerd. 2.4
Implementatie Deze norm zal als advies (richtlijn) meegegeven worden bij de uitvoering van de Watertoets. Binnen de gemeente Amsterdam blijft Waternet de grondwaternorm als toetsingscriterium hanteren, zoals opgedragen door de gemeente Amsterdam.
3
Overige ruimtelijke ontwerprichtlijnen Naast de grondwaternorm worden de volgende richtlijnen meegegeven aan gemeenten.
1.
De eigenaar van een erf mag niet in een mate of wijze die volgens artikel 162 van boek 6 (van het Burgerlijk Wetboek) onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf (Burgerlijk wetboek, artikel 39 van boek 5). Ter signalering van grondwaterstijgingen en -dalingen als gevolg van de bouwactiviteiten kunnen peilfilters geplaatst worden.
2.
Kruipruimteloos bouwen in veen- en andere zettingsgevoelige gebieden met een relatief hoge grondwaterstand. In ieder geval bouwen zonder kruipruimtes in zettingsgevoelige gebieden waar de grondwaterstand regelmatig hoger kan zijn dan 0,9 meter beneden maaiveld.
3.
Waar relevant zettingsvrije methodes voor ophogen gebruiken, zodat een hogere maximale grondwaterstand mogelijk is en verd ere maaivelddaling (zetting) wordt tegengegaan. Deze richtlijn is overgenomen uit het rapport ‘De Waterparagraaf, Handreiking water in bestemmingsplannen’ van Rijksplanologische dienst (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer).
4.
De toename van kwel beperken door dieper gelegen, slecht (water)doorlatende lagen in de bodem intact te laten tijdens en na het bouwrijp maken. Deze richtlijn is overgenomen uit het rapport ‘De Waterparagraaf, Handreiking water in bestemmingsplannen’ van de Rijksplanologische dienst [9].
4
Waterhuishoudkundige toetsingscriteria
1.
Het toestaan van de lozing van grondwater op het riool of oppervlaktewater wordt beoordeeld op basis van de richtlijnen voor de lo zing van grondwater, samengevat in de ‘Beslisbomen lozing grond- en regenwater’ van de beleidsnotitie ‘Richtlijnen voor de lozing van regen, grond- en leidingwater’ [6]. In principe dient de versnelde afvoer van grondwater naar het oppervlaktewater voorkomen te worden en is afvoer via het riool naar de rioolwaterzuivering niet toegestaan. Bouwen volgens polderprincipe (= een gesloten badkuip waarbinnen de grondwaterstand permanent verlaagd wordt middels drainages en / of bemalingen)
Richtlijnen ter voorkoming van grondwateroverlast in nieuw bebouwd gebied
pagina 5
wordt afgeraden. Doordat constructies volgens polderprincipe doorgaans niet geheel waterdicht zijn, kunnen zij de grondwaterstand in de omgeving verlagen. Indien houten paalfunderingen hierdoor boven het grondwater komen te liggen, is de kans groot dat deze door houtrot aangetast worden. Ook vanuit milieuoogpunt (lozing op oppervlaktewater, dan wel riolering) zijn er bezwaren. Hierop zijn de ‘Richtlijnen voor het lozen van regen-, grond- en leidingwater’ van AGV (criterium 3) van toepassing. Afvoer van opgepompt grondwater naar het oppervlaktewater dient voorkomen te worden. Bij voorkeur wordt het op de locatie gezuiverd (indien noodzakelijk) en weer in de bodem geïnfiltreerd. Afvoer van het opgepompte grondwater (via de riolering) naar de zuivering is in geen geval toegestaan. Hoewel geen waterhuishoudkundig toetsingscriterium, geldt verder dat bestaande en nieuwe bouwwerken dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit stelt aan de vochtwerendheid van vloeren en wanden. Referenties 1. AGV, 2001. Integrale Keur AGV. 2. AGV, 2003. Richtlijnen voor het lozen van regen-, grond- en leidingwater. Beleidsnota 3. Gemeente Amsterdam, 1993. Bouwverordening Amsterdam 1993. 4. Commissie Integraal Waterbeheer, werkgroep 3 ‘Water in de stad’, 2001. Impulsen voor water. 5. Cultuurtechnische vereniging, 1998. Cultuurtechnisch Vademecum. 6. DWR, 2001. Waterplan Amsterdam. achtergrondnota: Leven met Grondwater. 7. DWR, 2003. Beleidsnota grondwaterzorg Amsterdam 2002-2006. Gebaseerd op de nota ‘Leven met grondwater’. 8. Provincie Noord -Holland, 2002. Leidraad Provinciaal Omgevingsbeleid. 9. Rijksplanologische dienst (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer), november 2000. De Waterparagraaf, Handreiking water in bestemmingsplannen. 10. Technisch Hogeschool Delft, afdeling Civiele techniek, 1981. Bouwrijp maken terreinen.
Richtlijnen ter voorkoming van grondwateroverlast in nieuw bebouwd gebied
pagina 6