Ongepubliceerd?
De actualiteit / relevantie van Spinoza
Herman De Dijn K.U.Leuven Sprekend over Spinoza in een reeks lezingen over Amsterdam, past het te beginnen met een en ander omtrent Amsterdam en Spinoza. Volgens de Franse historicus-filosoof Henri Méchoulan, auteur van het boek Amsterdam ten tijde van Spinoza. Geld en vrijheid is het Amsterdam van Spinoza’s tijd “voor sommigen de wonderstad, voor anderen een luchtspiegeling, maar in elk geval een stad waarvan de meeste inwoners, volgens de verbaasde constateringen uit die tijd, graag en ‘zonder protest’ [belastingen] betalen, want dank zij het geld dat deze verpachte heffingen opleveren, worden alle aanvallen op de vrijheid afgeslagen met behulp van een krijgvloot en een leger, bestaande uit mannen, meestal huurlingen, die betaald moeten worden”(p. 210). Zoals de ondertitel aangeeft, is Amsterdam in die tijd tegelijk de stad van het geld en van de vrijheid. Spinoza vond dit helemaal geen slechte combinatie, vooral daar het geld in die vroege fase van het kapitalisme ondergeschikt was aan de vrijheid, die uiteindelijk de ruimte is waarbinnen de deugd en de wijsheid kunnnen gedijen. Spinoza is dus niet tegen het geld, hij is zeker geen asceet, zoals blijkt uit deze opmerking uit zijn Ethica (IV Stelling 45 Opmerking): “het voegt een wijs man zich matiglijk met aangename spijs en drank te verkwikken en te laven, evenals met geuren en lieflijkheid van groenend kruid, met fraaie kledij, muziek, kampspelen, toneelvoorstellingen”, allemaal zaken die toch hun prijs hebben. Over zijn geboortestad die hij omwille van de ban over hem uitgesproken als jonge man moest verlaten om er slechts sporadisch - in verband met de uitgave van zijn werk – terug te keren, schrijft hij het volgende: “Tot bewijs voorts van de stelling dat uit deze vrijheid [van denken en spreken] geen ongemakken kunnen voortkomen die niet door het enkele gezag van de hoogste overheid kunnen worden vermeden, en dat de mensen uitsluitend door dit gezag gemakkelijk ervan weerhouden kunnen worden om elkaar schade te berokkenen, ook al denkt de een duidelijk het tegengestelde van wat de ander denkt, zijn voorbeelden bij de hand, en ik hoef ze niet ver te zoeken: de stad Amsterdam kan ons tot voorbeeld dienen, die tot haar eigen sterke groei en tot bewondering van alle naties die vruchten van deze vrijheid plukt. In deze bloeiende stad immers leven alle mogelijke mensen van iedere natie en geloofsrichting met de grootste eendracht samen; als ze iemand hun goed willen toevertrouwen, zorgen ze slechts gewaar te worden of hij rijk is of arm en of hij te goeder trouw of met bedrog zaken pleegt te doen; godsdienst of geloof kunnen hun verder niets schelen, omdat die voor de rechter bij zijn toewijzing of afwijzing in een rechtsgeding niets helpen. En geen enkel geloof is zo gehaat, dat zijn aanhangers niet onder de bescherming staan van het openbaar gezag der magistraten, mits ze niemand schade berokkenen, eenieder het zijne geven en eerzaam leven.”(Tractatus Theologico-politicus c. 20, p. 434). Deze tolerantie geldt zelfs voor de ‘paapsen’. Vanaf 1620 en vooral na de Vrede van Munster in 1648, worden telkens opnieuw ruimten voor de katholieke eredienst gecreëerd en gerenoveerd (Méchoulan, p. 167). “De amsterdamse ‘paapsen’ riskeren noch hun leven noch hun bezit, en zetten met het belijden van hun godsdienst slechts hun beurs op het spel [steekpenningen voor de magistraat om met rust gelaten te worden]” (p. 168). Gedurende de gehele Gouden Eeuw hebben katholieken zoals Vondel, de dichter, of stadsarchitect Hendrik de Keyser, een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de cultuur vooral op literair en artistiek gebied (p. 169).
1
Het wordt echter de hoogste tijd aan mijn eigenlijke opdracht te beginnen en iets te zeggen over de actualiteit van Spinoza. Wie kan twijfelen aan de relevantie van Spinoza’s denken? Het is voldoende te wijzen op de grote bloei van een vereniging als Het Spinozahuis in Nederland en op de niet aflatende belangstelling, wereldwijd, voor Spinoza’s filosofie, ook in diverse media en in de kunst. De reden voor die belangstelling lijkt niet ver te zoeken. Spinoza’s denken is aantrekkelijk voor zoekers naar zin die hun gading niet (meer) vinden in de traditionele religie en evenmin aangetrokken worden door allerlei irrationele esoterie. Spinoza was een uitmuntend kenner van de nieuwe wetenschap à la Galileo en Copernicus, en zelfs een uitmuntend beoefenaar ervan. Hij correspondeerde met de grondlegger van de moderne chemie Robert Boyle op basis van eigen proefnemingen en wekte de bewondering van geleerden als Leibniz en Huygens voor zijn speciale bedrevenheid in het slijpen van lenzen voor telescopen en microscopen. Spinoza’s filosofie lijkt de verzoening te realiseren tussen een robuuste aanvaarding van wetenschappelijke denkbeelden en mentaliteit én een gevoeligheid voor de diepere vragen van het leven, de vraag naar het goede leven, naar heil. Zijn filosofie biedt daarbij het voordeel dat ze zich op twee manieren laat interpreteren: op een eerder rationalistische of op een meer mystieke manier. De Ethica kan inderdaad gelezen worden als uitmondend in een rationele therapie voor het goede leven of eerder als beschrijving van een contemplatieve weg naar het ware heil – zij het een typisch Westerse weg die bemiddeld wordt door het moderne Westerse weten betreffende de natuur en de menselijke psyche. De blijvende aansprekingskracht van Spinoza’s filosofie heeft ongetwijfeld ook te maken met het enigmatisch karakter van zijn denken dat afspiegelt op zijn persoon, en omgekeerd. Er zijn slechts enkele andere filosofen die in dit opzicht kunnen wedijveren met Spinoza: een Socrates, een Nietzsche of Kierkegaard, een Wittgenstein. Paradoxaal is de Spinozistische combinatie van een poging tot strikt wetenschappelijk denken met een sterke betrokkenheid op wat we vandaag existentiële vragen noemen; paradoxaal ook de extreme onpersoonlijkheid van de methode van zijn filosoferen en het unieke en idiosyncratische van de stijl (en de inhoud). Laat me eerst even ingaan op het enigmatische karakter van de persoon van Spinoza. Het gaat me daarbij niet zozeer om biografische gegevens in de gewone zin (bijvoorbeeld wat zijn houding was tegenover leden van het andere geslacht). Het gaat om de persoon zoals hij aanwezig is in zijn werk (en niet alleen in de Brieven). Reeds vroeg was Spinoza’s leven gewijd aan de studie en het denken. Een uitverkiezing die geen plaats liet voor al te ingrijpende, intieme relaties. Een moderne vorm van monnik-zijn die echter geen afwijzing van het samenleven of van de samenleving betekende, maar integendeel de wijze is om er intellectueel ten volle dienstbaar aan te zijn: door het leven te wijden aan de studie van de revelatie Gods in zijn dubbele vorm: de Natuur (in de Ethica) en de bijbel (in de Tractatus Theologico-politicus). Maar dan – typisch modern – een studie zonder beperkingen, waarin niets heilig is, d.w.z. niets hinderpaal mag zijn voor echt inzicht, geen ruimte blijft voor enig bijgeloof. Er is onbetwistbaar een zekere ontoegeeflijkheid (maar zonder krampachtigheid), - ontoegeeflijheid allereerst ten opzichte van zichzelf maar ook ten opzichte van de lezer (zoals bij Wittgenstein). Geen, haast geen, uitvoerige toelichtingen of voorwoorden, je moet zwemmen terwijl je reeds in het water ligt. Een soort onvermogen – of is het veeleer onwil – om de overgangen in het denken voor te bereiden, de sprongen te helpen overbruggen. Alleen wie echt zelf denkt, slaagt er eventueel in te volgen. Een grote eerlijkheid in het meedelen van de gedachte, met toch een beredeneerde voorzichtigheid (‘Caute!’ was het devies van Spinoza) die soms nog niet voorzichtig genoeg bleek te zijn. Geen cynisme of uitdagendheid (zoals bij een Nietzsche). Eerlijkheid ook in het persoonlijk oordeel over ander filosofen-tijdgenoten, vrienden, correspondenten. Waar je niet kan naastkijken, is het enorme optimisme van dit denken. Waar er duisternis is, is dit ontoegankelijkheid die te verklaren is (zoals bij het gegeven dat we maar twee van de oneindig vele attributen van God kennen.). Het gaat om een optimisme dat niets met een of ander imaginair idee van eigen genialiteit te maken
2
heeft, maar met het besef deel te zijn van een oneindige intellectuele activiteit die alles doorziet. Het intellectuele inzicht zelf geeft een soort vreugde en vanzelfsprekende daadkracht. Spinoza’s filosoferen lijkt gekenmerkt door een rustige ernst, zeer vroeg reeds. Wanneer hij uit de synagoge is gebannen, zou hij – naar het schijnt – hebben laten verstaan dat dit hem goed uitkwam. Nu kon hij zich ten volle wijden aan zijn missie. Geen rancune, maar wel een fiere verdediging van zichzelf en van de waarheid. Wat is zijn missie? Een anti-theologie die de ware filosofie pretendeerde te zijn: “Ik beweer niet de beste, maar wel de ware filosofie te bezitten”, schrijft hij in een brief. Dit is niet ironisch bedoeld. Ironie lijkt vreemd aan Spinoza, en dat maakt hem zelf vreemd. Hij denkt voorbij de angst en de euforie, voorbij het wenen en het lachen. Van de pijn en de doodsangst die toch op het einde normaal zijn deel hadden moeten zijn – hij stierf aan TBC – is niets te merken in zijn filosofie, zelfs niet in de laatste bladzijden die hij schreef vlak voor zijn dood. Maar terug nu naar het enigmatische van zijn denken zelf. Een aantal filosofen liggen vandaag goed in de markt. Managers lezen Seneca of Marcus Aurelius. Plato vervangt pillen. Dat ook Spinoza in deze modieuze trend prominent aanwezig is, is een feit, maar kan ten dele op een misverstand berusten. Zijn denken is veel radicaler dan het van zijn christelijke premissen losgekomen gangbare humanisme. George Santayana noemde Spinoza een zuiver joods denker die, in tegenstelling tot christelijke denkers, ontsnapt aan alle Platonisme, aan alle participatie-denken. God, maar dan een radicaal anti-antropomorfistische God, is de enige macht die alles door en door bepaalt. Dat is de intellectuele waarheid van het jodendom door Spinoza, los van alle bijkomstigheden, perfect uitgedrukt. Of, zoals Spinoza het Paulus nazegt: “Wij zijn als klei in de handen van de pottenbakker die daarmee maakt wat hij wil”. De wetten van God waardoor en waarnaar God handelt, hebben niets te maken met de gewone morele verlangens van de mens. Hoewel Spinoza’s filosofie een heilsdenken is, valt er niets van religieuze gedrevenheid of gedweep te merken. Daarvoor is de heilsboodschap té paradoxaal: wij zijn niet gewild, noch collectief, noch individueel; er zijn geen doeleinden in de natuur; het heil bestaat erin dit in te zien en in dat inzicht rust, aanvaarding van het leven te vinden. Indien er transcendentie is van God, dan is het niet de transcendentie van Iemand (die om ons geeft). Het is alleen een transdescendentie: een in-zijn van het menselijke in het On-menselijke. De Spinozistische wijsheid is een illusieloze wijsheid. Ze steunt op de negatie van wat – ook vandaag – velen nog altijd absolute waarheden achten: de vrijheid van de wil of de zelfbeschikking, het bestaan van het kwaad, de onsterfelijkheid van de ziel, de doelgerichtheid van alles. Spinoza’s filosofie is een moderne filosofie. Ze is ondenkbaar zonder Galilei. Ze staat in een verhouding tot de moderne wetenschap die die wetenschap inschakelt in de zoektocht naar een waarheid die bevrijdt van allerlei, haast onvermijdelijke illusies. Moderne wetenschap openbaart een werkelijkheid die niet beantwoordt aan onze wensdromen en precies daarom kan die wetenschap bijdragen tot een waarachtig leven. Opnieuw is dit niet evident. De moderne cultuur is eerder geëvolueerd in een richting waarin de wetenschap helemaal in dienst is gekomen van antropocentrische verlangens en denkbeelden. Als techno-wetenschap verricht ze vandaag slavendienst voor het streven naar rijkdom, eer of genot. Gecombineerd met de illusies van het spontane antropocentrisme leidt ze beurtelings tot hybris en cynisme: de hybris van de maakbaarheidsgedachte, of het cynische inzicht dat wij – zoals Isaac Bashevis Singer het uitdrukt – maar een tijdelijke schimmel zijn op het oppervlak van een tot ondergang gedoemde planeet. Spinoza’s filosofie is uitzonderlijk in de zin dat zij de wetenschap niet onderschikt aan een machts- of genotsstreven, maar haar een spirituele rol laat spelen die haar tegelijk volkomen vrijlaat. Hoewel de ontluisterende inzichten van de wetenschap volkomen au sérieux worden genomen, leidt dit toch niet tot cynisme. Integendeel, het menselijk lichaam bijvoorbeeld wordt een object van verwondering en bewondering dat aanzet tot verdere studie; de menselijke geest wordt opgevat als een extreem complex deel van een oneindig Intellect, van de Geest of ‘Mindedness’ waarin we participeren – een deel bekwaam tot unieke inzichten, zelfs tot mystieke beleving. De wetenschappelijke kennis, de ratio of kennis van de tweede soort kan, mits bepaalde voorwaarden vervuld zijn, volgens Spinoza inderdaad leiden tot een kennis van de derde
3
soort, een intuïtief weten. Dat weten is intrinsiek verbonden met een ervaring van grote vreugde en heerlijkheid waarin we een soort ‘eeuwigheid’ bereiken; een weten verbonden ook met de fameuze amor intellectualis Dei. Maar deze ervaring betekent geen garantie op persoonlijke onsterfelijkheid, noch is zij een ‘encounter of the third kind’ met een soort superwezen of persoonlijke godheid. Hoe kan er heil zijn zonder hoop op (persoonlijke) onsterfelijkheid? Wat kan een amor Dei en een genieten van eigen glorie in het besef van Gods heerlijkheid (gloria) betekenen als die God niets anders is dan de onpersoonlijke Substantie of de Natura Naturans? Mijn vraag is niet of en hoe bepaalde stellingen hieromtrent kunnen bewezen worden: daarvoor kan men verwijzen naar Ethica V. Men kan de bewijzen formeel begrijpen zonder echt te weten waarover het eigenlijk gaat. Mijn vraag is hoe men enigszins kan vermoeden waarover het hier gaat, als men zelf die amor en die gloria nog niet bereikt heeft? Misschien kan een verwante ziel, niet een wetenschapper-filosoof, maar een wetenschapper-dichter ons helpen. Ik citeer uit het gedicht Begrip in Leo Vromans dichtbundel Dierbare ondeelbaarheid (zeer Spinozistisch: koele ondeelbaarheid van de Natuur, die ons toch dierbaar is): ... Als ik de grens aanraak van mijn vermogen worden mijn zolen even grondig plat kriebelt er iets boven mijn ellebogen en begrijp ik: nu begrijp ik wat.
Dan krijg ik wel eens tranen in mijn ogen niet van het begrepene maar doordat ik merk hoe kinderachtig opgetogen ik weer ben met wat ik nooit bezat.
Lieve natuur door de natuur bedrogen omhels ik de natuur en blijf ik pogen in haar te baden die ik al aanbad. ... De wetenschapper ziet zijn eigen activiteit en zijn eigen emoties hier als onderdeel van de natuur, – een onderdeel waarin die natuur tot een paradoxale zelfervaring komt. Als deel van de natuur wordt de denker deelachtig aan de vreugde van het begrijpen, maar beseft tegelijk dat dit ‘bezit’, dit meesterschap, enigszins illusoir is. Ons begrijpen is niet echt ons begrijpen; we bezitten niet, want we zijn onderdeel, we zijn niets anders dan een onophoudelijke poging (de conatus van Spinoza !) om te leven, om te begrijpen (bijvoorbeeld). Dit besef leidt echter niet tot ontgoocheling, maar tot tedere aanvaarding van zichzelf (ik ben de “lieve natuur door de natuur bedrogen”) en tot liefde voor de natuur (“omhels ik de natuur”), - een natuur waarin ik altijd al was opgenomen (“baden”) maar waarin ik me nu dankbaar opgenomen weet (“aanbad”). Inzicht in een op het eerste gezicht enigszins ontluisterende waarheid (“ik ben maar dit”) combineert met de vreugdevolle beleving van de eigen activiteit en leidt tot een grote tederheid voor zichzelf en tot liefde voor datgene wat alles mogelijk maakt, inclusief deze paradoxale belevingen. Er bestaat effectief een soort dankbaarheid tegenover het onpersoonlijke Zijn.
4
Ik zou Spinoza tekort doen, mocht ik zijn relevantie en de actualiteit van zijn denken beperken tot deze kwestie van de ethiek of de juiste levenswijze. Terecht wordt hij ook meer en meer geapprecieerd als politiek filosoof. En wel een politiek filosoof die kwesties aan de orde stelt die vandaag minder dan ooit kunnen ontweken worden, zoals de relatie tussen politiek en religie, politiek en wetenschap. Niet voor niets omschrijft de ondertitel van de Tractatus theologico-politicus de thematiek van het boek als een onderzoek naar de onderlinge relatie tussen vrede (politiek), vroomheid (religie/ethiek) en zoeken naar waarheid (wetenschap en filosofie). Dit betekent dat Spinoza in zijn politieke denken ook een theorie ontwikkelt over de religie en over de wetenschap (inclusief de filosofie) als sociale realiteiten met impact op de politiek. Het is evident dat dit onderzoek tegelijk een antwoord wil op de vraag hoe de (Westerse) politiek moet omgaan met zijn joodschristelijke erfenis. Zonder twijfel een actuele problematiek! Mijn laatste beschouwing is misschien ietwat vergezocht. Ik las enige tijd geleden een interessant artikel waarin betoogd werd dat Spinoza’s metafysica, en meer bepaald zijn deterministische wereldopvatting, zeer verhelderd wordt als men hem ziet als een moderne Avicenna. Het artikel lijkt me erg overtuigend en zou er eigenlijk toe moeten leiden dat de Spinoza-research zich nu ook eens grondig bezighoudt met de Arabische wortels van Spinoza’s denken, zoals dit gebeurd is met zijn scholastisch-cartesiaanse, en zijn joodse wortels. De komende eeuw lijken we in Europa opnieuw geconfronteerd te zullen worden – of we dat nu graag willen of niet – met de islamitische levensbeschouwing en al wat ermee samenhangt. Vele partijen wensen de ontwikkeling van een moderne islam die zich vrijmoedig confronteert met moderne wetenschap, hermeneutiek en dergelijke. Het kan van belang zijn dat niet-islamieten op hun manier aan deze ontwikkeling participeren. Het Spinozisme lijkt me, gezien zijn specifiek gedachtegoed en zijn deels ook Arabisch-joodse achtergrond bijzonder geschikt niet alleen om, zoals ik eerder zegde, in het reine te komen met onze joods-christelijke erfenis, maar ook om in deze filosofisch-levensbeschouwelijke dialoog met de islam een vruchtbare rol te spelen. Mag ik hopen u minstens nieuwsgierig te hebben gemaakt naar méér over deze grootste denker uit de geschiedenis van deze stad en van de Nederlanden?
Bibliografie John CARRIERO, “Spinoza’s Views on Necessity in Historical Perspective”. Philosophical Topics 19 (1990), p. 47-96. Herman DE DIJN, Spinoza. The Way to Wisdom. West Lafayette (Ind.), Purdue University Press, 1996. Henry MECHOULAN, Amsterdam ten tijde van Spinoza. Geld en vrijheid. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1992. George SANTAYANA, “Introduction”, in: SPINOZA, Spinoza’s Ethics and “De intellectus emendatione” (Everyman’s Library). London, Dent / New York, Dutton, s.d. [1910]. Isaac Bashevis SINGER, Op zoek (vert. Joop van Helmont). Amsterdam, De Arbeiderspers, 1985 (p. 93). SPINOZA, Ethica (vert. Nico van Suchtelen).Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1979. SPINOZA, Theologisch-politiek Wereldbibliotheek, 1997.
traktaat
(vert.
Fokke
Akkerman).
Amsterdam,
De uitgelezen Spinoza (ingeleid en toegelicht door Herman De Dijn). Amsterdam, Boom; Tielt, Lannoo, 1999. Leo VROMAN, Dierbare Ondeelbaarheid. Gedichten. Amsterdam, Querido, 1989, p.24.
5