Grote Markt 10, bus 1 B-9120 BEVEREN tel : 03/755.47.48 fax : 03/755.47.01 e-mail :
[email protected] www.clubexotica.be Lic. A5239 Verzekerd door De Europese
REISVERSLAG ETHIOPIË 16 januari – 6 februari 2003
Vorig jaar in juni bezochten we Ethiopië voor het eerst en beperkten ons daarbij tot het zuidwestelijk Great Rift gebied en de Bale Mountains. We moesten constateren dat de in vele reisgidsen en toeristische brochures aangekondigde rijke fauna van de nationale parken, met uitzondering van de Bale Mountains, niet meer bestond, weggestroopt was, verdreven door een explosief aangroeiende bevolking, opgeofferd aan een nog veel grotere veestapel. Ornithologisch was de verkenningsreis met meer dan 200 vogelsoorten, waaronder 12 endemische, een succes. Etnologisch waanden we ons in een levend openluchtmuseum van de meest primitieve Afrikaanse stammen met eigen, nooit door het westen beïnvloedde tradities, gebruiken en rituelen, waarbij decoratie van het lichaam met halskralen, arm- en beenringen, kunstige haartooi, tatoeages, inkervingen, bodypaintings en inplantingen van lip- en soms oorplaten in de meest excentrieke verschijningen resulteerde, dankbare onderwerpen voor fotografen en cineasten. Ondanks matige tot zeer zwakke toeristische infrastructuren beleefden we een unieke reiservaring, die een avontuurlijk ingestelde wereldreiziger in zijn eeuwige zoektocht naar authenticiteit niet mag missen.
In januari trokken we opnieuw naar Ethiopië, waarbij we een verbeterde en verkorte versie van de junireis combineerden met de hoogtepunten van de noordelijke cultuurhistorische route op het moment dat het kleurrijke religieuze festival van Timkat plaatsvond. Addis Abeba Op 16 januari vliegen we voor een 22-daagse reis met Ethiopian Airlines vanuit Amsterdam naar Addis Abeba, de jonge, op 2500m hoogte gelegen hoofdstad van Ethiopië. We logeren in het Hilton Hotel, samen met Sheraton de enige 5 sterren hotels van het land, een reputatie die we echter vanwege de complicaties die overboeking met zich meebrengen niet kunnen bevestigen. Na veel gediscussieer is het al voorbij 2 uur in de vroege ochtend als we eindelijk een aanvaardbare kamer bemachtigen, waarin men ons pas vanaf 4 uur rust gunt. Voor zover we niet waren voorbereid, is het nu duidelijk dat het Ethiopisch toerisme, zelfs op het hoogste niveau, nog in zijn kinderschoenen staat. Dat merkten we reeds bij het bekijken van een video en enkele eenvoudige brochures van de toeristische dienst met zwak beeldmateriaal, dat de verwachtingen niet hoog deed oplaaien. De realiteit zal echter positief verrassen ! Bahar Dar Een binnenlandse vlucht van één uur in noordwestelijke richting brengt ons in Bahar Dar, aan de oevers van het 3.110 km² grote Tana-meer, waar we verblijven in het gelijknamig hotel van de Ghion-keten, eigendom van en beheerd door de overheid. De standaards liggen merkelijk hoger dan in het zuiden, maar overschrijden nooit het niveau van 3 sterren. De tuinen zijn onverzorgd, het zwembad staat leeg en tal van kleine mankementen verraden het staatskarakter… We zullen er echter vlug aan wennen, het eten is goed, het bed zacht, we hebben, zij het soms beperkt, warm water en de Ethiopische Goudar-wijn smaakt voortreffelijk. Vanuit het hotel varen we naar het schiereiland Zeghe voor een bezoek aan de kerk Ura Kidane Mehret. Een twintigtal eilanden in het Tana-meer herbergen historische Ethiopische koptische kerken en kloosters. De meeste werden gebouwd en gerestaureerd door opgejaagde christenen ten tijde van de allesverwoestende jihad van de islamitische veldheer Ahmed Gragn in de 16e eeuw. Tijdens de één uur durende boottocht passeren we het Kebran-eiland met de Sint Gabriëlskerk, verboden terrein voor vrouwen opdat ze de kluizenaars en monniken, die een gelofte van kuisheid hebben afgelegd, niet zouden kunnen verleiden. Een door dichte vegetatie overschaduwd wandelpad brengt ons langs mooie panoramapunten over het meer en voorbij landelijke dorpstaferelen naar een hutvormige kerk. Binnenin bewonderen we verrassend levendige en kleurrijke schilderingen van klassieke motieven, eigen aan de Ethiopisch Koptische Kerkgemeenschap : afbeeldingen van de aartsengelen, de nationale patroonheilige Sint Joris, de drakendoder, en taferelen uit het Oude en Nieuwe Testament. Een in traditionele gewaden gehulde priester laat zich voor enkele lokale Birr kerksteun gewillig fotograferen. Dorpelingen bieden zich aan als gids, verkopen oude religieuze tekeningen, etnografische kruisjes en juwelen, gevlochten mandjes, een sappige limoen… De toeristenstroom die in drommen wordt aangevoerd door een verouderde ferry is een dankbare bron van inkomsten voor de bijna 10.000 inwoners van het schiereiland. Begeleid door een romantische zonsondergang varen we terug naar het vasteland. Diezelfde zonsondergang siert vaak foto’s
van de watervallen van de Blauwe Nijl die we morgenochtend zullen bezoeken. Deze ontspringt in het Tana-meer en vervoegt na een misleidende kronkelbeweging de Witte Nijl nabij Khartoem in Soedan. De watervallen zijn bereikbaar via het levendig Indisch aandoende dorp Tis Isat. Begeleid door Amhaarse dorpelingen en verkoopsters klimmen we naar een viewpoint vanwaar we slechts een fractie van het in fotoboeken afgebeelde watergeweld over 400 meter lengte en 40 meter dieper zien vallen. Tis Abai, wat ‘rook van de Blauwe Nijl’ betekent in het Amhaars, laat zich enkel nog op zondag bewonderen, wanneer de nieuwe hydro-elektrische centrale, die Bahar Dar van electriciteit voorziet, gesloten is en de Blauwe Nijl zijn ongekanaliseerde natuurlijke verloop terugkrijgt. De dichte tropische vegetatie is grotendeels verdwenen, waardoor we dan weer gemakkelijker een aantal kleurrijke vogelsoorten als black headed oriole en white cheeked turaco voor de lens krijgen. De 17e eeuwse stenen Portugese brug trotseert niet langer de bruisende kracht van het neergestorte water dat zich een weg baant doorheen een smalle granieten kloof, maar een droge rivierbedding. Wij nemen afscheid van de Blauwe Nijl van op het panoramapunt nabij het voormalige Haile Selassie-paleis. Alvorens naar het vliegveld te rijden bezoeken we nog de drukke zaterdagmarkt van Bahar Dar. Amharen vanuit de hele omgeving kopen en verkopen er allerhande gewassen, landbouwproducten, vee, kippen, kruiden, klederen, … Gondar Een korte binnenlandse vlucht vliegt ons in 20 minuten over Lake Tana naar Gondar, waar keizer Fasilidas in de 17e eeuw het eerste permanente paleis vestigde van de Ethiopische Salomonidische dynastie, die tot voorheen vanuit mobiele kampementen over hun rijk heersten. Troonopvolgers bouwden het uit tot een 7.000 m² groot complex, afgesloten voor de buitenwereld, waardoor de koninklijke residentie van Gondar wel eens wordt vergeleken met de Verboden Stad in Peking en het Topkapi in Istanbul. De meeste van de kasteelachtige paleizen overleefden Britse bombardementen tijdens de Ethiopische bevrijdingsoorlog in 1941. Voor het bijwonen van de voorbereidingen aan het Timkatfestival begeven we ons naar het Fasilidas-badhuis. Hier wordt in Gondar jaarlijks op 19 januari de doopplechtigheid van Jezus door Johannes de Doper bij de Jordaan herdacht. Deze herdenking houdt voor alle Ethiopische christenen de hernieuwing van de doopgeloften in. De avond die voorafgaat aan deze herdenking worden uit elke kerk de tabots, kopijen van de oorspronkelijke Ark van het Verbond die de Tien Geboden aan Mozes bevat, in een kleurrijke processie naar het badhuis gebracht waar de priesters het water van de doopceremonie van Timkat zegenen. Deze voorbereidende plechtigheid wordt reeds bijgewoond
door een massa gelovigen die zich tolerant opstellen t.o.v. opdringerige toeristen die dit devote spektakel op de gevoelige plaat willen vastleggen. Om goed 18u00 is de plechtigheid voorbij en dineren we voortreffelijk in het op een heuvel gelegen Roha Hotel, een betere telg uit de Ghion hotelketen. Te laat voor een goede plaats, vervoegen we de vele gelovigen in traditionele witte gewaden rondom de badvijver. Wanneer de doopplechtigheid van Jezus officieel is herdacht, springen een aantal gelovigen in het water om de omstaande massa te besprenkelen met het gezegende doopwater. De priesters, omhuld door wierook, brengen dan de geheimzinnig bedekte tabots terug in processie naar buiten. Hun fel gekleurde en met goud geborduurde kazuifels en zonneschermen contrasteren met de eenvoud van de traditionele witte gewaden van de mensenmassa. Er wordt gezongen en gedrumd, het begin van twee dagen feesten en smullen. Helaas moeten we ondervinden dat professionele criminelen deze feestelijkheden misbruiken om toeristen te beroven. Gebruik makend van de drukte wordt een camera gestolen en bij een vergeefse poging tot aangifte bij het lokale politiekantoor blijken er nog meer gedupeerde toeristen rond te lopen. Zo krijgt dit uniek Ethiopisch religieus feest voor ons alsnog een wrange nasmaak. Simien Mountains Ook op het platteland wordt Timkat duchtig gevierd, dat merken en ondervinden we tijdens onze transfer naar Debark, de uitvalsbasis voor een bezoek aan de hogere regionen van de Simien Mountains Uitbundige jongeren houden toeristenvoertuigen tegen, hopend op een sympathiserende financiële gift, een wens die vaak kracht wordt bijgezet met goedbedoelde (?) stokslagen. Dat ook het officieel leven door Timkat wordt ontregeld merkten we reeds bij het onbemand politiekantoor in Gondar en nu ook in Debark, waar de registrateur voor een bezoek aan het Simien Mountains National Park spoorloos is, evenals de verplichte parkwachter. Terwijl onze lokale gids ze tracht op te sporen lunchen we in het eenvoudig Simien Mountains hotelletje waar we vannacht verblijven. Na een uurtje is iedereen terecht en kunnen we alsnog het hooggebergte in. De officiële parkingang ligt in Sankaber op 3.200 meter hoogte. De beschermende status van het park was vooral bedoeld voor de Walia Ibex, een endemisch bergschaap dat zich schuw ophoudt in afgelegen canyons van de grillige Simien-bergen. Een ontmoeting met een andere endemic, de Gelada-baviaan is zo goed als gegarandeerd. Ze zwerven rond in grote groepen van soms wel enkele honderden exemplaren over alpiene weiden. De Gelada-baviaan is het enige overgebleven lid van de ooit omvangrijke familie van grasetende primaten. Door het opwarmen van de aarde en de afname van de hoeveelheid grasland kon de Theropithecus Gelada zich enkel handhaven in de koele, hooggelegen bergweiden van noordelijk centraal Ethiopië. Er leven er nog maximaal 200.000, waar ze worden bedreigd door de explosieve bevolkingsgroei en de zich uitbreidende
landbouwgebieden. De mannetjes hebben goudbruine manen en een leeuwenstaart, waardoor de soort ook wel eens lion monkey wordt gedoopt. Een andere benaming is bleading heart baboon, vanwege de roze tot rode kale borstplek, een seksueel symbool waarvan de kleurintensiteit de status verraadt. Bij dominante mannetjes en vruchtbare vrouwtjes is deze vlek felrood. Bij vrijgezellen, jonge apen en niet-vruchtbare wijfjes eerder bleekroze. We vinden vrij vlug een groep die zich ophoudt bij de piste en kunnen ze geruime tijd van dichtbij en blijkbaar ongestoord observeren en fotograferen. In de late namiddag bewegen ze behendig over de plateaurand naar diepliggende kloven met steile rotspunten en smalle richels, waar ze de nacht doorbrengen beschut tegen hyena’s, luipaarden en jakhalzen. Emotioneel voldaan door deze intieme confrontatie hebben we geen enkel probleem met de rudimentaire infrastructuur van ons klein hotelletje. Een dagje extra kamperen in dit desolaat hooggebergte lijkt ons een optie voor de toekomst. Axum ’s Anderendaags dalen we af naar Adi Ar Kay, de uitvalsbasis voor trekkings in de lagere Simien Mountains. Vanuit de diepte krijgen de scherpe contouren van de hogere toppen Monument Valley-dimensies. Akkerbouw heeft de oorspronkelijke vegetatie hier minder verdrongen en de heterogene plantenwereld zorgt voor een gevarieerd vogelaanbod. Zelfs de lammergier laat zich een aantal keren bewonderen als hij vanuit het luchtruim de omgeving afspeurt naar een karkas. Via een hele reeks haarspeldbochten dalen we af in de Takane-kloof en de brug over de gelijknamige rivier, een zijrivier van de Blauwe Nijl. De opvallend droge vallei is begroeid met baobabs en wierookbomen. Terug boven betreden we de provincie Tigray en rijden over een hoogvlakte met sorghumvelden. Alom tegenwoordig oorlogsschroot herinnert aan de verschrikkelijke burgeroorlog van het Mengistu-tijdperk. In de late namiddag bereiken we Axum, een vredig stadje dat nooit de grandeur van het centrum van het grootste Axumitische rijk van weleer doet vermoeden. Hier staat volgens de legende de wieg van de Salomonidische oorsprong van de Ethiopische keizers. De Queen of Sheba bracht uit een onechtelijke relatie met King Salomon in de 10e eeuw voor Christus Menilik I ter wereld, de eerste Ethiopische keizer, waardoor Ethiopiërs pretenderen af te stammen van het Joodse geslacht Judah. De ruïnes van haar paleis vormen vandaag één van de toeristische attracties van Axum. Dat archeologen de ruïnes echter dateren tot de 7e eeuw na Christus verzwakt het realiteitsgehalte van de legende. Feit is wel dat het Axumitische rijk samen met Rome, Perzië en China tot de grootste mogendheden van zijn tijd behoorde, gelegen aan de belangrijkste handelsroute die de Hoorn van Afrika via de Rode Zee met het Verre Oosten verbond. Na de opkomst van de Islam in de 7e eeuw werd Axum afgesneden van de Rode Zee en geraakte het in verval. De fanatieke Judaïsche koningin Gudit, ook wel het monster genaamd, heeft later de meeste paleizen en christelijke gebouwen verwoest. Onder keizer Ezana had Ethiopië zich in de 4e eeuw immers tot het Christendom bekeerd, volgens Gudit onaanvaardbaar. Van het bloeiende centrum van het Axumitische rijk vinden we daarom vandaag enkel nog ruïnevelden. Een uitzondering daarop zijn enkele koningsgraven en indrukwekkende monolitische granieten stelae of grafzerken, die dodenwoningen in verschillende verdiepingen voorstellen. Er stonden er ooit zeven, de hoogste (33 meter) ligt gebroken over
het terrein, de tweede hoogste (24 meter) werd in opdracht van Mussolini overgebracht naar Italië en pronkt nu in Rome, de derde (23 meter) heeft de plunderingen en verwoestingen overleefd en staat nog steeds in Axum, omringd door een aantal kleinere onbewerkte exemplaren die door zwarte wouwen dankbaar als rustpunt worden aangewend. Deze getuigen van een rijk cultuurhistorisch verleden kunnen we bewonderen vanuit het Yeha Hotel dat, gelegen op een heuvel, mooie panorama’s biedt over het tot een plattelandsdorp vervallen Axum, waar boeren vandaag het veld bewerken op nog te exploreren archeologische terreinen. Beneden ons ligt ook het bad van Queen Sheba, uitgehakt in de rotsen, het decor waar jaarlijks Timkat wordt gevierd in Axum. Hoewel Axum vandaag nog weinig uitstraalt van zijn historische belangrijkheid is het nog steeds de meest religieuze plaats van Ethiopië. De oude Maryam Tsyon kathedraal is de moederkerk van Ethiopië, herhaaldelijk verwoest en vandaag te bezoeken zoals keizer Fasilidas ze in de 17e eeuw heropbouwde. In een aparte kapel wordt naar verluid de originele Ark des Verbonds met de tafels van de 10 geboden aan Mozes geheimzinnig bewaard en bewaakt door een monnik, voor het leven benoemd door zijn voorganger. Koningen schonken bij hun dood hun kronen en andere kostbare voorwerpen aan de moederkerk, die onvoorstelbaar maar waar, tentoongesteld staan in een onwaardige containerkist. Nog meer Ethiopische culturele nonchalance constateren we in de nieuwe Maryam Tsyon kathedraal, ingehuldigd door Haile Selassie in 1965, waar we onverantwoord prenten uit het 1000 jaar oude boek Miracles of Mary mogen flitsen. Ook op straat en in winkeltjes worden religieuze processiekruisen, etnografische juwelen, historische munten en andere antiquiteiten voor een prikje verkocht. Lalibela Van Axum vliegen we naar het Lalibela van de Zagwe-dynastie uit de 12e en 13e eeuw. Het wordt onze laatste halte op de cultuurhistorische route maar zeker niet de minste. Lalibela is genaamd naar de meest fervente kerkenbouwer van de dynastie. Naar verluidt wou hij hier een replica van het in die tijd door Moslims heroverde Jeruzalem en het Heilige Land aanleggen. Als we naar het Roha Hotel rijden langsheen een concentratie van eenvoudige ronde hutten, doet de bijna bijbelse omgeving nooit vermoeden dat we ons vlak bij één van de zovele achtste wereldwonderen bevinden. De rotskerken zijn als het ware geabsorbeerd door het landschap, aan het oog onttrokken voor de Islam. Ze zijn van boven naar beneden uitgehakt in de vulkanische steen. We bezoeken eerst de zes kerken van de noordelijke cluster. De meeste ervan staan in de stellingen om ze te beschermen tegen klimatologische invloeden en dat is een fotografische tegenvaller. Biddende kluizenaars in rotsholen en lokale priesters in hun rijkelijk versierde kazuifels met zilveren en gouden kerkkruisen in de hand, soms zachtzinnig belicht door een zonnestraal die door een zeldzame deurspleet of vensteropening weet binnen te dringen, zijn een welgekomen compensatie. In het algemeen geeft het interieur van de meeste rotskerken een slordige indruk. Sommige bevatten oude muurschilderingen of meer recente schilderijen van heiligen en aartsengelen. Elke kerk heeft zijn eigen processiekruis.
Het pronkstuk van de Kerk van de Verlosser is een gouden processiekruis dat aan koning Lalibela zelf toebehoorde, in 1997 werd gestolen en in België werd teruggevonden. Het is nu terug terecht, maar wordt enkel op zondag in het openbaar getoond. De dubbelkerk, toegewijd aan aartsengel Michaël, bevat het graf van koning Lalibela. Het geheel van rotskerken doet ons sterk denken aan de Verborgen Stad Petra in Jordanië. Onder de indruk van deze wonderbare creaties van de mensheid betrekken we het Roha Hotel.
De volgende ochtend trekken enkele bloeiende Jacaranda’s in de tuin nogal wat vogelsoorten aan : scarlet chested, bronze en tacazze sunbird, Afrikaanse hop, Hemprich’s neushoornvogel, Bruce’s green pigeon, white billed starling en black winged loverbird. Deze twee laatste zijn weerom soorten die enkel in Ethiopië voorkomen. De rest van de voormiddag besteden we aan het Naäkuto Laäb-klooster, genaamd naar de troonopvolger van Lalibela. Het ligt op een tien kilometer van het hotel in een schilderachtig landschap onder een waterval in een grot. Het naar verluidt geneeskrachtig water wordt in een rechthoekig kerkje opgevangen in een aantal stenen bekkens. Naast processiekruisen, kerktrommels en schilderijen bevat het klooster ook een koningskroon en oude handschriften, die we weerom probleemloos mogen kopiëren met flitsfotografie. De gewillige priester poseert bovendien fier in alle gevraagde houdingen en lichtomstandigheden zodat we, zonder andere toeristen om ons heen, mooie plaatjes kunnen schieten van dit toch wel uniek stukje christelijk zwart Afrika. Na de lunch begeven we ons naar de Bete Giyorgis, het huis van de nationale patroonheilige Sint George, de mooiste rotskerk van Lalibela en Ethiopië, dankbaar decor voor het kleurrijke Timkat festival in deze regio. De kruisvormige kerk is zuiver monolitisch uitgehakt in het omliggende vulkanisch gesteente. Via tunnels en loopgraven bezoeken we vervolgens de zuidelijke cluster van vier rotskerken, die de hemel symboliseren, de laatste getuige van de macht en spiritualiteit van een uniek Afrikaans christelijk geloof waarmee we de bijzonder geslaagde reis langsheen Ethiopië’s historische route afsluiten. Na nog een bezoek aan de lokale markt vliegen we terug naar Addis, waar morgen het tweede en totaal verschillend luik van onze Ethiopië-reis start. De Great Rift & Omo-vallei Waar we ons tot op heden nooit echt in Afrika waanden, mogen we dat in de zuidwestelijke Great Rift des te meer verwachten. Nabij de Omo-vallei zullen we Afrika’s primitiefste stammen bezoeken, gespaard gebleven van westerse invloeden, met animistische tradities, waar missionarissen nooit de schaamte voor het eigen lichaam konden onderwijzen, lichamen die uitzonderlijk soms excentriek zijn gedecoreerd. In deze tweede verbeterde versie reizen we niet meer in een circuit, maar vliegen onmiddellijk naar het verst mogelijk zuidelijk punt :
de stad Jinka, centrum van de Ari, landbouwers die behoren tot de negroïde Omotische taalfamilie. Het is druk wanneer we landen op een grasveld dat als airstrip dienst doet. De lokalen zijn immers allen op weg naar de zaterdagmarkt die uiteraard belangrijk is als handelsplaats, maar evenzeer dienst doet als sociale ontmoetingsplaats. De Ari hebben hun traditionele klederdracht grotendeels opgegeven. Daardoor vallen Benna met hun ontblote lichamen, gesierd met blauw-witte kralen en enkele Mursi-vrouwen met de excentrieke lipplaten des te meer op. Het is te druk om mooie detailfoto’s te maken, maar daar zullen we de komende dagen, als we de diverse stammen op hun thuisfront bezoeken, beter de gelegenheid toe krijgen. We besloten om het armtierig en vuil Goh Hotel, waar we vorig jaar verbleven, om te ruilen voor een extra dag kamperen. Iets buiten Jinka vervoegen we de kampeerploeg op de Rocky Camping Site. Ze hebben onze tenten reeds opgesteld en een heerlijke maaltijd geurt ons tegemoet : een creatie van kok Wildy en zijn assistent, die we als een uitstekend en toegewijd keukenteam zullen leren kennen en die ons bovendien de beste maaltijden van de reis zullen serveren. De kampeerplaats ligt uitnodigend aan de voet van een rotsige heuvel, die wordt gedomineerd door een imposante wilde vijgenboom waaraan een familie double toothed baardvogels zich tegoed doet. Omdat er tijd genoeg was en ondanks de mooie site hadden we functioneel misschien al kunnen doorrijden naar het Mago National Park, waar we dan het voordeel hadden gehad om twee nachten op dezelfde plaats te kamperen en meer tijd voor het bezoek aan de Mursi konden vrijmaken. Dit voordeel wordt enigszins geneutraliseerd als de volgende dag bij vertrek blijkt dat we niet hoeven te assisteren bij de afbraak van het oude en de opbouw van het nieuwe kamp. Het keukenteam beschikt immers over een eigen terreinwagen en vult deze taken in als wij met twee andere terreinwagens de geplande stammen gaan bezoeken. Een onverwacht comfort dat ons nog meer dan vroeger de kampeerformule doet overwegen voor reizen in zuidelijk Ethiopië. Bovendien zijn drie voertuigen een veilige luxe in deze afgelegen streken. Het expeditieteam bestaat nu uit 12 leden : 6 passagiers, een lokale gids, 3 chauffeurs en twee koks. We worden dus goed omringd verzorgd en dat verklaart het relatief dure prijskaartje van een avontuurlijke maar veilige (kampeer)reis in het zuiden. De Mursi We betreden het Mago Nationaal Park na twee uur dalen over een 50 kilometer lange slechte piste. Na de ontgoochelingen die we hier vorig jaar qua wildlife opliepen, heb ik mijn medereizigers gewaarschuwd : het in reisgidsen rijkelijk aangekondigd wildaanbod is zo goed als weggestroopt nu alle in de omgeving levende stammen hier na de Mengistu-burgeroorlog voor een habbekrats een geweer konden kopen. Wildobservatie beperkt zich vandaag tot schichtige waarnemingen van dikdiks, een wrattenzwijn en enkele parelhoenders. De door overstroming in 1997 weggespoelde brug over de Mago-rivier is eindelijk hersteld, zodat een bezoek aan het afgelegen Haile Woha Mursi-dorp voorbij de Ngali Bong Mountains in principe mogelijk is. Regens hebben de staat van de piste echter zodanig toegetakeld dat deze niet meer haalbaar blijkt voor een slecht onderhouden terreinwagen van Duitse toeristen, die nu de weg zodanig blokkeert dat we niet kunnen passeren. Gelukkig kent onze hoofdchauffeur Ficker nog een ander dorp. Vanwege tijdsgebrek besluit hij om, zonder hulp te bieden – de gestrandden zijn met twee wagens – terug te keren naar de Mago-brug waar we
links afslaan naar het alternatief dorp. Dit blijkt inderdaad authentiek te zijn, bestaande uit hutten en voorraadschuren, de meeste krijgers gewapend met kalashnikofs. Met de dorpshoofden wordt onderhandeld over de prijs om foto’s te maken. Die wordt uiteindelijk vastgesteld op 3 Birr (15 oude Belgische franken) voor elke Mursi die gefotografeerd wordt en per fotograaf. In vergelijking met vorig jaar verloopt de fotosessie reeds redelijk gedisciplineerd en dat is maar goed ook voor de meeste medereizigers, want de cultuurschok die deze eerste confrontatie met de primitieven van de Omo-vallei teweegbrengt is groot. De Mursi-vrouwen zijn met hun lipschijven misschien ook wel de meest excentrieke verschijningen op de reis. Hoe groter de schijf, hoe aantrekkelijker de vrouw. Tenminste dat beweren de Mursi-krijgers. Wij zijn nog niet lang genoeg van huis om hun inzichten en smaak te kunnen beamen. Zowel mannen als vrouwen zijn gedecoreerd met de meest ondenkbare voorwerpen zoals potten, maïskolven, ivoren tanden, ijzerkrullen, … Met witte klei hebben ze allerlei ingewikkelde patronen op hun lichaam aangebracht. Verstomd verwerken we onze ervaringen in het Buffalo-kamp, naar ons gemak vooraf opgeslagen onder schaduwrijke ficussen aan de Neri-rivier nabij de Mago-park hoofdkwartieren. We koelen af in de rivier, dineren voortreffelijk en geven ons dan over aan de nachtelijke serenade van kikkergekwaak en cicadengesjilp. Aanzwellend gebleit in de hoge bomen boven ons blijkt afkomstig te zijn van colobus-apen met hun wit-zwarte franjestaarten. We rijden verder in zuidelijke richting door een prachtig savannebiotoop, helaas zonder wild. We betreden het woongebied van de Karo, nauw verwant met de Hamar, waarvan ze zich onderscheiden door hun fraaie witgekalkte lichaamsbeschilderingen. Net als de Hamar dragen de mannen ingewikkelde kapsels die ze verstevigen met klei en versieren met struisvogelveren. Ook hier moeten we betalen om te fotograferen. We kamperen nu op het domein van een gesloten privé-lodge, eigendom van Ethiopian Rift Valley Safaris. De camping met douches, gelegen aan de Omo-rivier, is een verademing na een bloedhete dag. De enige korte regenbui gedurende de reis zorgt voor nog meer verkoeling. ’s Anderendaags reizen we verder in de weinig bezochte grensstreek met Kenia en Soedan. We volgen de Omo-rivier via een piste doorheen het privé jachtterrein van de Rift Valley Lodge en dat levert zowaar enkele wildsoorten op : Grants gazelle, topi en gerenuk. Het is echter vooral de vogelwereld die ons positief verrast : massaal migrerende Europese ooievaars, kiekendieven, vechtarend, scharrelaars, zandhoenders, grijze wouw, … maar de show wordt gestolen door talrijke karmijnrode bijeneters, die al wat beweegt op de savanne volgen waardoor ze opvliegende insecten kunnen vangen. Zo worden onze wagens als het ware geëscorteerd door een leger van deze vliegende vogelkroonjuwelen die we bovendien van dichtbij kunnen bewonderen en fotograferen als ze mooi op één rij neerstrijken op een tak. Andere exemplaren nemen een lift op de rug van Grants gazellen en zelfs van een Grote Trap. Merkwaardige maar onvergetelijke observaties voor een vogelminnend hart, waarvoor de voormiddag te snel vordert.
Helaas moeten we de prioriteit geven aan het geplande programma dat nog bezoeken voorziet aan de Hamar en Desanesh, twee andere interessante primitieve stammen uit de Omo-vallei. De Desanesh leven grensoverschrijdend in Kenia en Ethiopië. We vinden ze aan de overzijde van de Omo-rivier nabij Omorate. Een schamele politieboot verzorgt peddelend de overtocht. Ver weg van toeristische circuits zijn deze nomaden minder gewend aan toeristen en daardoor gemakkelijker en goedkoper te vereeuwigen. Bij gebrek aan papyrus en riet zijn hun bolvormige hutten slordig opgetrokken met takken, karton en aluminiumplaten. Zware metalen been- en armringen en uitbundige nekkralen van schelpen en parels maken hen uiterst fotogeniek. Omorate is een wat drukker centrum in deze zuidelijke grensstreek, ontstaan naar aanleiding van een intussen teloorgegane katoen-coöperatieve. Een zoektocht naar een fris pintje doet ons in een lokaal hotelletje verzeilen, verrassend proper onderhouden met een schaduwrijke lunchplaats waar we ons traditioneel lunchpakket van brood met omelet nuttigen. Twee jongens met zorgwekkende beeninfecties krijgen antibiotica en dit gebaar wordt beantwoord met een rasechte koffieceremonie. Bonen worden geroosterd, gemalen en gebrouwen tot een heerlijke aromatische zwarte koffie. ’s Namiddags begeven we ons naar Turmi, het centrum van de Hamar, fiere halfnomaden die zich volledig concentreren op hun veestapel. Zij zijn erg gesteld op uiterlijk vertoon en daarom rijkelijk gedecoreerd met kralen, arm- en beenringen en ingewikkelde kapsels. Vrouwen strijken haar en lichaam nadrukkelijk in met okerkleurig vet. Littekens op hun huid zijn het resultaat van ceremoniële zweepslagen die ze gedwee ondergaan om hun liefde en trouw aan hun partner te bevestigen. De eerste vrouw van een man is herkenbaar aan de vooruitstekende verdikking van een zware metalen halsring. Op dinsdag is het marktdag in Dimeka, maar dat ligt te ver weg zodat we besluiten een dorp nabij Turmi te bezoeken. Eigenlijk bestaat een dorp uit een concentratie van individuele hutten met aparte kralen voor het vee en is er geen sprake van een gemeenschappelijk dorpsleven. Qua sociale structuur kenmerken de Hamar zich door het bestaan van leeftijdsgroepen. De initiatieceremonie waardoor jongens volwassen worden bestaat uit het herhaaldelijk rennen over een voorgevormde rij ruggen van een dertigtal runderen. Het bijwonen van een markt, zoals we die vorig jaar op zaterdag in Turmi beleefden, is een hoogtepunt dat we nu missen. De aluminium eendenbekplaten waarmee ongehuwde Hamar-vrouwen vaak worden afgebeeld konden we ook nergens bespeuren. We vinden ons keuken- en kampteam terug op de nieuw geïnstalleerde camping nabij de Kaske-rivierbedding iets buiten Turmi. Langzaam maar zeker verbeteren de reisfaciliteiten voor een aantrekkend toerisme naar dit buitengewoon stammengebied, dat hierdoor anderzijds elke dag meer de authenticiteit aantast. We zijn gelukkig dat we het nog redelijk oorspronkelijk mogen meemaken en kraken in een feestroes onze laatste fles meegebrachte lokale maar voortreffelijke rode wijn. Morgen zijn we in Abra Minch, dichter bij de
beschaving, logeren we terug in hotels, kunnen we terug wijn en bier kopen, maar zullen onze keukenploeg missen. We nemen vanavond reeds afscheid en voorzien hen van een gulle, welverdiende fooi. Mede door hen beleefden we onvergetelijke dagen in aangename omstandigheden in één van de meest afgelegen regio’s van zwart Afrika. We verlaten dit buitengewoon etnologisch openluchtmuseum echter niet bruusk. De transferdag naar de meren van de Great Rift verloopt immers nog via het woongebied van de Arbore, de Tsemay en de Konso. Arbore zijn nauw verwant aan de Borena, beiden subgroepen van het Oromovolk, dat tot de koesjitisch sprekende stammen behoort. De eerste vrouwen zijn herkenbaar aan een stok die ze achter hun rug in een geitenvel over de grond slepen. Zij leven net zoals de Omotisch sprekende Tsemay rond het dichtgegroeide Stephanie-meer van veeteelt en landbouw. De Tsemay zijn een vriendelijk volk en de sfeer wordt nog beter als ik een foto van vorig jaar bovenhaal waarop enkele dorpelingen zichzelf herkennen. We klimmen dan omhoog uit de laagvlakte naar Konso, het centrum van een gelijknamige stam die zich gespecialiseerd heeft in landbouw op terrassen en zich georganiseerd heeft in merkwaardige met stenen muren versterkte burchten waarbinnen hun hutten verspreid liggen. Hun heidense dodencultuur is bekend vanwege de houten waga-beelden die ze oprichten voor belangrijke gestorvenen en die bovendien worden afgebeeld met een fallussymbool op het voorhoofd. Het politiek bestuur van deze sociale gestructureerde dorpsgemeenschap is gebaseerd op een 18-jaar durende generatiecyclus die op totempalen wordt afgebeeld. Dat de Konso goed georganiseerd zijn blijkt ook uit de wijze waarop toeristen een dorp kunnen bezoeken. Zij moeten zich melden bij een soort toeristische dienst en zijn verplicht een lokale gids te engageren. Wij bezoeken het dorp Gamole en rijden daarna nog 90 kilometer verder naar Abra Minch. We verblijven er op een schiereiland dat een wig drijft tussen de meren Chamo en Abaya in het Bekele Mola Hotel, ooit een buitenverblijf van Haile Selassie, met nog steeds een schitterend panoramaterras, maar met ontgoochelende kamers in een verwaarloosde tuin. Met de ironische welkomstslogan : ‘We set the standards’ is het duidelijk dat de Ethiopische regering zich het toeristisch potentieel van deze prachtige locatie (nog) niet realiseert. Het etnologisch accent van de voorbije dagen moet nu wijken voor meer aandacht aan de natuur in het algemeen en de vogelwereld in het bijzonder. We beginnen de exploratie van de Great Rift-vallei met een boottocht op Lake Abaya. De Afrikaanse visarend, maraboes, Afrikaanse nimmerzat, Goliath-reiger, glossy ibis, black heron en tal van waadvogels verwelkomen ons bij de primitieve pier. We boorden een lokale motorboot van Mr Brahane en die vaart langzaam en professioneel de meeroever af. Lake Abaya is enorm visrijk : tilapia en nijlbaars voeden er Afrika’s grootste krokodillen die meestal in grote groepen verzameld liggen bij een paar stroken zanderige oever. Een eerste strook benaderen we met tegenlicht, zodat de zware pantsers van deze voorhistorische monsters blinkend opvallen tegen de kustlijn. De
grootste concentratie ligt meestal verderop in een bocht en er wordt misleidend naar verwezen als ‘crocodile market’. Lokale vissers, zich voortbewegend op schamele vlotten van balsahout, hebben de aanlegplaats echter verstoord. Honderden exemplaren liggen voor anker in het ondiepe water tot de rust is weergekeerd. Geassisteerd door een bootjongen vaart Brahane behendig langsheen vissersnetten zodat we een kolonie witte pelikanen en verderop een troep nijlpaarden kunnen benaderen. De twee uur durende tocht wordt spontaan verlengd tot drie uur, gedeeltelijk vanwege ons enthousiasme, geforceerd vanwege motorpech… this is still Africa. ’s Namiddags is er een safari gepland in het Nechisar nationaal park. De savanne omgeven door bebost hoogland en veelkleurige meren is één van de aantrekkelijkste landschappen van Ethiopië. De wildsituatie is helaas ook hier bedenkelijk. De parkwachters kunnen niet op tegen de druk van een explosieve behoefte aan graaslanden voor de lokale veestapel. Het Swayne’s hartebeest en de Soemmerings gazelle, twee endemische diersoorten waarvoor het park werd opgericht, zullen ook hier langzaam maar zeker moeten wijken. Ornithologen vinden gelukkig meer dan voldoende compensatie bij de vogelrijke overstromingsweiden en slikplaten van de meren. Wie liever blijft kamperen heeft in Abra Minch mogelijkheden bij de ‘veertig warmwaterbronnen’ omgeven door subtropische vegetatie waarnaar de plaats in het Amhaars is genaamd. Een mogelijke etnologische excursie vanuit Abra Minch is een bezoek aan de Dorze in Chencha. Deze stad ligt 40 kilometer noordwaarts van Abra Minch op een hoogvlakte. Een piste overbrugt in korte tijd 1.500 meter hoogteverschil en biedt wondermooie panorama’s over de Grote Slenk en zijn meren. De Dorze zijn alom bekend vanwege hun weefkunst. Ze wonen in tot 12 meter hoge hutten die de vorm hebben van een bijenkorf en zijn opgetrokken in gevlochten bamboe. De hutten zijn omgeven door valse bananenplanten, de basis van de enset-eetcultuur. De vezels worden geschraapt tot een vochtige brei die twee maand onder de grond fermenteert. Van het aldus bekomen deeg wordt een soort brood gebakken. In een ficus tree ontwaren we een koppel silvery cheecked hornbills, neushoornvogels met grote snavels. Diezelfde vogels zijn nog talrijker aanwezig in Wondo Genet, een vruchtbare vallei met weelderige vegetatie die het te danken heeft aan warmwaterbronnen. We verblijven er in het futuristisch wansmakelijk gebouwd Wabe Shebele Hotel, opnieuw een voormalige vakantieresidentie van Haile Selassie, die een zwembad liet aanleggen bij de warmwaterbronnen. Een familie givet-meerkatten verwelkomt ons. Vogelliefhebbers kunnen al of niet onder begeleiding van opdringerige lokale vogelkenners op zoek gaan naar een aantal opmerkelijke vogelsoorten : de white cheeked turaco en de endemische black headed forest oriole en yellow fronted parrot. Het restaurantniveau van deze hotelketen, hoewel ook beheerd door de staat, ligt beduidend hoger dan de standaards waar Bekele Mola mee opschept. Het kamerniveau haalt nauwelijks 2 sterren. Kamperen op 2.300 meter hoogte is vanwege de koelere nachten nu een moeilijker alternatief en zeker de volgende dagen als we ons nabij de meer dan 4.000 meter hoge Bale Mountains bevinden. Vanuit Shashemane rijden we daartoe het Arsi-hoogplateau op. De Arsi behoren tot de Oromo-familie en hebben zich ontwikkeld tot een zwart ruitervolk. We wanen ons eerder bij de Berbers in het Marokkaanse Atlasgebergte of bij de steppevolkeren van Azië. Ethiopië laat
opnieuw zijn unieke status zien. Het hoogplateau is droog en stoffig en wacht op regens die het opnieuw vruchtbaar en groen zullen toveren, zoals we dat in juni vorig jaar mochten aanschouwen. Het vee en de vele paarden en ezels worden bijgevoerd van goudgele hooimijten. In Adeba houden we halt op de lokale markt waar de moslim-vrouwen opvallen met hun kleurrijke gewaden. We zijn intussen in de Bale-provincie aangekomen en stijgen naar een 3.100 meter hoge bergpas. De endemische Hagenia Abbesynica-eiken staan in bloei met goudgele tot rode bloementrossen. De vuurpijlachtige red hot pokers, een kleinere lobeliasoort die in juni zo mooi de berpas afbakenden, zijn uitgebloeid. We verrassen een African wildcat als we picknicken nabij een kloof. Meer wild en vogels mogen we verwachten als we Dinsho naderen waar de parkhoofdkwartieren van het Bale National Park zijn gevestigd. Bij een in dit droge seizoen zeldzame waterplas zien we blauwvleugelganzen en spot breasted plovers, ook de Rougets-ral laat zich herhaaldelijk zien. Het zijn allemaal hooglandsoorten die enkel in Ethiopië voorkomen en die we gemakkelijk en van dichtbij kunnen gadeslaan. In de valleien rond Dinsho grazen wrattenzwijnen en Bohorrietbokken. Tijdens een door een parkwachter begeleide wandeling in de nabijheid van de Dinsho Lodge krijgen we de imposante mountain nyala’s te zien en ook de Menilik-bosbok, opnieuw twee endemics. Ze houden zich op warme dagen op in de schaduwrijke bossen waarin de bloeiende Hagenia opnieuw opvallend aanwezig is naast een nachtschade met giftige gele vruchten, familie van de tomaat en de aubergine. Voor de overnachting rijden we nog door naar Goba, waar we zo twee nachten kunnen verblijven in het lokale Wabe Shebele Hotel aan de voet van de Bale Mountains. ’s Anderendaags zijn we reeds om 7 uur op pad. We willen ten volle genieten van de bijzondere fauna en alpiene flora van het dak van Afrika met de 4.000 meter hoge Senati-vlakte, de 4.377 meter hoge Tullo Deëmtu, Ethiopië’s tweede hoogste top en dan nog afdalen naar het subtropische Harenna-woud. De zuidwestelijke klim naar het Senatihoogplateau levert tal van vogelsoorten : chesnut naped en mountain francolin, ground scraper trush, de endemische black headed siskin, mountain chat, white collared pigeon en Abyssinian longclaw… en daarmee heb ik in twee reizen 15 van de 24 endemische Ethiopische vogelsoorten mogen aanschouwen. Qua vegetatie zien we witbloeiende erica’s, grijze bosjes helichrysum, reuzen boomheide, Sint Janskruid en de giant lobelia’s die in deze periode van het jaar zijn uitgebloeid.
We zijn al een heel eind gevorderd op het Sanetti plateau als de eerste Abyssijnse wolf ons pad kruist. Hij gelijkt eerder op een hond en de alternatieve benamingen ‘rode jakhals’ of ‘Simien fox’ lijken ons daarom meer gepast. Als we afdalen naar het Harenna Forest zien we klipspringers en een duiker. Via tal van haarspeldbochten bereiken we op 1.500 meter hoogte het vochtige tropische harenna-bos, in reisgidsen gerenommeerd voor zijn wildleven dat zich voor ons beperkt tot enkele colobus-apen. De weelderige vegetatie bevat bromelia’s, orchideeën, baardmossen en een opvallende reuzen latifolia. Als we tegen de middag terugkeren naar de Senati-vlakte is het een stuk warmer en blijkbaar is de Simien fox dan actiever want we zien nog een zevental exemplaren. Ze jagen vooral op talrijk aanwezige woelmuizen. Van dichtbij etaleert er eentje zijn naïeve jachttechniek van graven en springen, wat na een half uur nog niets heeft opgeleverd. We rijden tot op de top van de Tullo Deemtu en speuren tevergeefs de omgeving af naar de lammergier die we hier vorig jaar nog botten zagen kraken. Ondanks deze misser rijden we voldaan terug naar Goba. Met de Bale Mountains hebben we op gemakkelijke wijze een unieke alpiene hooglandervaring kunnen opdoen en heel wat dier-, vogel- en plantensoorten mogen bewonderen die elders in de wereld niet of moeilijk te zien zijn.
Shala/Abyata/Zeway De laatste etappe in onze boeiende Ethiopië-reis is helemaal ornithologisch gekleurd. Vanuit Wondo Genet bezoeken we het Shala/Abyata National Park. De destructie van een beschermd natuurreservaat is hier het verst gevorderd. Enkele struisvogels bij de parkingang moeten de schijn redden. In het park zelf grazen grote kuddes vee, hebben de lokalen zich gevestigd in tal van hutten en worden de bomen gekapt. Een dromedarishoeder eist zelfs geld als we zijn dieren willen fotograferen. Toch blijft het park ornithologisch interessant met tal van waadvogels, futen, flamingo’s, pelikanen, reigers, zwaluwen en een immense broedkolonie witvleugelsternen. We noteren er een Ethiopische ondersoort van de lilac breasted roller, een scharrelaar met een klein paarskleurig keeltje. Voor de lunch rijden we naar Ziway waar we in de tuin van het Wawe Shebele Hotel een hamerkop bij zijn nestburcht, een jonge gymnogene (African Harrier hawk) en grey headed batis kunnen fotograferen. Het vogelfeest gaat verder bij Lake Ziway waar in de omgeving van de visserspier heel wat watervogels roesten en fourageren. We noteren er zeldzaamheden als mygmee goose en knob billed duck, naast tal van spoorwiekganzen, maraboes, zomertaling, steltkluut en zelfs enkele jufferkraanvogels. Als Ficker
ons enthousiasme constateert suggereert hij voor de volgende reis Lake Awasa, waar we kunnen overnachten aan de vogelrijke oever. Dat hebben we alvast genoteerd! Terug in Addis Abeba logeren we in het Ghion Hotel, waar onze agent, ondanks officiële opeising voor deelnemende regeringsfunctionarissen aan de Africa Conference de voorbije dagen, toch nog de nodige kamers heeft kunnen bemachtigen. Onze laatste dag vullen we op met winkelen, een bezoek aan de Bata-kerk en de Trinity-kathedraal met de mausolea van respectievelijk de Menilik- en Haile Selassie-familie, en het verrassend interessant etnologisch museum, professioneel ingericht in de universiteit, ondergebracht in het voormalig paleis van Haile Selassie. We wagen ons aan het traditioneel folklore-restaurant Fasika voor een afscheidsdiner, en dat wordt een voltreffer. Nergens hebben we zo’n lekkere injara, de nationale schotel van teffpannenkoeken opgevuld met tal van lokale vlees-, kaas- en groentenspecialiteiten, voorgeschoteld gekregen. Traditionele dansen, gezang en muziek zorgen voor de nodige sfeer in een gedurfd, maar volgeboekt Ethiopisch klasserestaurant. In vergelijking met onze eerste verkenningsreis is Ethiopië er reeds een heel stuk op vooruit gegaan. De reisbestemming is uniek in Afrika, op de historische noordelijke route vonden we aanvaardbare hotels, in het zuiden is uitstekend georganiseerd kamperen een welkom alternatief. We geloven meer dan vroeger in de toeristische toekomst van Ethiopië, dat reeds openstaat voor de gemotiveerde avontuurlijke reiziger die bereid is voor authenticiteit een stuk comfort op te offeren.