Reglement bachelorwerkstuk Artikel 1 – toepassingsbereik 1.- Dit reglement is van toepassing op alle studenten die na 31 augustus 2004 aanvangen met een werkstuk ter afronding van de bacheloropleidingen Rechtsgeleerdheid, Fiscaal Recht, Internationaal en Europees Recht, Recht en Management of Bestuurskunde. 2.- Als datum van aanvang wordt aangemerkt de startdatum van het eindvak in het kader waarvan het bachelorwerkstuk wordt geschreven. Artikel 2 – doel Het bachelorwerkstuk dient als afsluiting van de bacheloropleiding, waarbij de student aan de hand van een door de docent aangereikt onderwerp blijk geeft van voldoende kennis en inzicht in de leerstof van het desbetreffende vak en het verband daarvan met de verschillende relevante hoofdvakken. De student dient in het bachelorwerkstuk aan te tonen dat hij in staat is om: - aan de hand van een rechtsgebiedoverschrijdend thema de samenhang te zien tussen de verschillende hoofdvakken; - een onderzoek op te zetten teneinde een onderzoeksvraag te beantwoorden; - de voor dit onderzoek relevante gegevens te verzamelen, te ordenen, te analyseren; - het gevonden antwoord te beargumenteren; - zelfstandig – qua vorm en uitvoering – een werkstuk te maken. Artikel 3 – opzet en studielast van de eindvakken 1.- Het bachelorwerkstuk wordt in het kader van het eindvak geschreven. 2.- Het eindvak van de opleiding Rechtsgeleerdheid bestaat uit drie onderdelen: kennisverwerving (3 ects), onderzoek ten behoeve van het bachelorwerkstuk (2 ects) en de schriftelijke presentatie van de onderzoeksresultaten (3 ects). 3.- Het Oefenhof is het eindvak van de opleiding Fiscaal recht (7 ects). Het Oefenhof bestaat uit het programma van de Oefenrechtbank en de uitwerking van een van de processtukken tot een bachelorwerkstuk. 4.- Het eindvak van de opleiding Internationaal en Europees recht (6 ects) kent drie varianten: - het deelnemen aan een (door de vakgroep EIP georganiseerde) studiereis naar Europese / internationale instellingen; - het volgen van een Summer- of Wintercourse - het volgen van een stage Elk van deze varianten wordt afgesloten met een bachelorwerkstuk dat in de Engelse taal wordt geschreven. 5.- Het eindvak van de opleiding Recht en Management (8 ects) is vakgebiedoverstijgend en thematisch van opzet. De student schrijft een individueel werkstuk over een wetenschappelijk thema vanuit meerdere invalshoeken. 6.- Het eindvak van de opleiding Bestuurskunde (12 ects) bestaat uit kennisverwerving, onderzoek ten behoeve van het bachelorwerkstuk en de schriftelijke en mondelinge presentatie van de onderzoeksresultaten. Artikel 4 – begeleiding De student wordt bij het uitvoeren van het onderzoek ten behoeve van het werkstuk begeleid door de docent van het eindvak. De begeleiding beslaat twee of drie bijeenkomsten en omvat instructies ten behoeve van de ontwikkeling van en terugkoppeling op de onderzoeksvaardigheden. Kennisverwerving vindt in belangrijke mate plaats door zelfstudie.
september 2011
1
Artikel 5 – klachten over de begeleiding Indien er tijdens het begeleidingsproces problemen rijzen die niet in overleg met de eindvakdocent kunnen worden opgelost, kan de student zich tot de scriptievertrouwenspersoon wenden met een verzoek het probleem op te lossen. Artikel 6 – omvang van het werkstuk 1.- Het werkstuk heeft in beginsel een omvang van ongeveer 6.000 woorden (ongeveer 15 pagina’s A4) zuivere tekst (exclusief noten, literatuurlijst, eventuele bijlagen). 2.- Het bachelorwerkstuk van de opleiding bestuurskunde heeft een omvang van ongeveer 10.000 woorden (ongeveer 25 pagina’s A4) zuivere tekst (exclusief noten, literatuurlijst, eventuele bijlagen). 3.- Het werkstuk kan verschillende vormen hebben zoals een tijdschriftartikel, een memorie van toelichting bij een wetsontwerp, een procesadvies. Elke vorm kan eigen eisen stellen aan de omvang, alhoewel deze steeds gerelateerd wordt aan de standaard van 6000 (10.000 in geval van de opleiding bestuurskunde) woorden en de studielast zoals omschreven in artikel 3. Artikel 7 – fraude en plagiaat 1.- De eindvakdocent bepaalt óf en wanneer plagiaat of fraude bij de Examining Board wordt gemeld. 2.- De omschrijving van plagiaat en fraude zoals opgenomen in artikel 7 lid 6 Regels en Richtlijnen is van toepassing.1 Artikel 8 – citeren en bronvermelding Citeren, bronvermelding in voetnoten en het samenstellen van de literatuurlijst vindt bij juridische scriptie in beginsel plaats volgens de aanwijzingen in Leidraad voor juridische auteurs2 en bij bestuurskundige scripties volgens de APA-stijl.3 Artikel 9 – beoordeling 1.- Er wordt een cijfer bepaald door een cijfer te geven voor de vorm en een cijfer voor de inhoud. 2.Het cijfer voor de vorm wordt bepaald door de volgende drie categorieën te beoordelen als onvoldoende, voldoende, goed of zeer goed: - taalgebruik/stijl (aandachtspunten hierbij zijn: formulering, grammatica, spelling, interpunctie, genreregels) - structuur (aandachtspunten hierbij zijn: ordening, structuur en samenhang op tekst, paragraaf en alineaniveau) - vormgeving (aandachtspunten hierbij zijn: opmaak, notenapparaat, literatuurlijst). 3.- Voor de berekening van het cijfer voor de vorm gelden de volgende richtlijnen:
1
Uit artikel 7 lid 6 Regels en Richtlijnen blijkt, dat er sprake is van plagiaat als: passages uit het werk van een ander nagenoeg woordelijk zijn overgenomen zonder correcte bronvermelding of zonder aanhalingstekens en/of; passages uit het werk van een ander zijn geparafraseerd zonder dat is aangegeven dat het hier de opvatting of gedachtegang van een ander betreft en zonder bronvermelding en/of; uitgewerkte ideeën of vondsten van een ander worden gepresenteerd als eigen ideeën of vondsten en dat er sprake is van fraude bij het verrichten van onderzoek als: gegevens gebruikt voor het onderzoek worden verdraaid, worden verzonnen of onverantwoord selectief worden weergegeven en/of; standpunten, interpretaties en conclusies van anderen met opzet verdraaid worden weergegeven. 2 Deventer: Kluwer laatste druk. 3 Deze stijl is ontwikkeld door de American Psychological Association. Voor meer informatie: http://www.apastyle.org/
september 2011
2
het cijfer 5 of lager wordt gegeven als een of meer van de categorieën ‘onvoldoende’ is beoordeeld; het cijfer 6 als alle categorieën ‘voldoende’ zijn; het cijfer 7 als ten minste twee categorieën ‘goed’ zijn beoordeeld; het cijfer 8 als alle categorieën ‘goed’ zijn beoordeeld of wanneer een ‘voldoende’ wordt gecompenseerd door een ‘zeer goed’; het cijfer 9 als ten minste twee categorieën ‘zeer goed’ zijn beoordeeld en de andere categorie ‘goed’; het cijfer 10 als alle categorieën ‘zeer goed’ zijn beoordeeld. 4.Het cijfer voor de inhoud wordt bepaald door de volgende vier categorieën te beoordelen als onvoldoende, voldoende, goed of zeer goed: - onderzoeksvraag/probleemstelling (aandachtspunten hierbij zijn relevantie v/d onderzoeksvraag, informatie over de kwestie, plaatsing v/d vraag in een theoretisch kader, doel onderzoek, rechtsgebiedoverstijgende karakter v/d vraag) - onderzoek (aandachtspunten hierbij zijn verzameld materiaal is relevant, actueel, volledig, origineel) - omgang met het onderzoeksmateriaal (aandachtspunten hierbij zijn beschrijving is accuraat, analyse en waardering van het materiaal) - argumentatie (aandachtspunten hierbij zijn de kwaliteit van de argumenten, de kwaliteit van de conclusie(s)). 5.- Voor de berekening van het cijfer voor de inhoud gelden de volgende richtlijnen: het cijfer 5 of lager wordt gegeven als een of meer van de categorieën ‘onvoldoende’ is beoordeeld; het cijfer 6 als alle categorieën ‘voldoende’ zijn; het cijfer 7 als ten minste twee categorieën ‘goed’ zijn beoordeeld; het cijfer 8 als alle categorieën ‘goed’ zijn beoordeeld of wanneer elke ‘voldoende’ wordt gecompenseerd door een ‘zeer goed’; het cijfer 9 als ten minste twee categorieën ‘zeer goed’ zijn beoordeeld en alle overige categorieën ‘goed’; het cijfer 10 als alle categorieën ‘zeer goed’ zijn beoordeeld. 6.- Bij het bepalen van het eindcijfer tellen vorm en inhoud even zwaar. Beide onderdelen moeten voldoende zijn. Artikel 10 – herkansing Als één of beide onderdelen – de vorm en/of de inhoud – onvoldoende is/zijn, dan krijgt de student het beoordelingsformulier uitgereikt, zodat duidelijk is welke aspecten hij dient te verbeteren. Na de uitreiking van het beoordelingsformulier heeft de student één werkweek de tijd zijn werkstuk te herschrijven en in te dienen. Is het werkstuk dan nog onvoldoende op één van beide onderdelen, dan zal de student bij de eerstvolgende gelegenheid een ander werkstuk moeten schrijven. Artikel 11 – beroep Tegen het eindcijfer kan binnen vier weken beroep worden ingesteld bij het college van beroep voor de examens van de universiteit. Aldus vastgesteld door de Examining Board voor de opleidingen van Tilburg Law School op 9 juni 2004.
september 2011
3
Beoordelingskader Bachelorwerkstuk Vorm Taalgebruik/stijl
Structuur
Vormgeving
-
formulering grammatica spelling interpunctie genreregels ordening, structuur, samenhang op tekst, paragraaf en alineaniveau logische opbouw opmaak van de tekst notenapparaat bibliografie
O – V – G - ZG
O – V – G - ZG O – V – G - ZG
Richtlijnen: het cijfer 5 of lager wordt gegeven als een of meer van de categorieën ‘onvoldoende’ is beoordeeld; het cijfer 6 als alle categorieën ‘voldoende’ zijn; het cijfer 7 als ten minste twee categorieën ‘goed’ zijn beoordeeld; het cijfer 8 als alle categorieën ‘goed’ zijn beoordeeld of wanneer een ‘voldoende’ wordt gecompenseerd door een ‘zeer goed’; het cijfer 9 als ten minste twee categorieën ‘zeer goed’ zijn beoordeeld en de andere categorie ‘goed’; het cijfer 10 als alle categorieën ‘zeer goed’ zijn beoordeeld.
Inhoud onderzoeksvraag /probleemstelling
onderzoek
omgang met onderzoeksmateriaal argumentatie
-
-
relevantie juridische/bestuurskundige vraag informatie over de kwestie plaatsing in een theoretisch kader doel onderzoek rechtsgebied overstijgend verzameld materiaal is juridisch/bestuurskundig relevant, actueel, volledig, origineel beschrijving analyse waardering kwaliteit argumenten kwaliteit conclusie
O – V – G - ZG
O – V – G - ZG O – V – G - ZG
O – V – G - ZG Richtlijnen het cijfer 5 of lager wordt gegeven als een of meer van de categorieën ‘onvoldoende’ is beoordeeld; het cijfer 6 als alle categorieën ‘voldoende’ zijn; het cijfer 7 als ten minste twee categorieën ‘goed’ zijn beoordeeld; het cijfer 8 als alle categorieën ‘goed’ zijn beoordeeld of wanneer elke ‘voldoende’ wordt gecompenseerd door een ‘zeer goed’; het cijfer 9 als ten minste twee categorieën ‘zeer goed’ zijn beoordeeld en alle overige categorieën ‘goed’; het cijfer 10 als alle categorieën ‘zeer goed’ zijn beoordeeld.
september 2011
4
Cijfer Richtlijnen - Vorm en inhoud tellen in een verhouding van 1 : 1. - Beide cijfers moeten voldoende zijn.
september 2011
5