JU
Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart Regeling van 3 januari 2003 houdende voorschriften voor de uitvoering van controle van personen, bagage en van vracht op luchtvaartterreinen (Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart) De Minister van Justitie, in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat, Gelet op de artikelen 37g, eerste lid, 37h, eerste lid, onder c en d en vijfde lid, 37hb, onder b, 37j, tweede lid, onder f, 37k, vierde lid, 37l, tweede lid, onder b, en vierde lid, 37n, derde lid, 37o, eerste lid, 37p, tweede tot en met het zesde lid, van de Luchtvaartwet; Besluit: § 1 Algemeen Artikel 1 1. In deze regeling wordt verstaan onder: a. wet: de Luchtvaartwet; b. erkende luchtvrachtagent: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in artikel 37p, eerste lid, van de wet; c. vrachtvlucht: een vlucht, die uitsluitend vervoer van vracht ten doel heeft; d. verordening: de verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart. e. gereguleerde postinstantie: de rechtspersoon op wie een verplichting tot vervoer rust ingevolge de Postwet of een overeenkomstige buitenlandse postinstelling.
procedures die zijn vastgesteld met het oog op de beveiliging van het luchtvaartuig, de ruimbagage, de luchtvracht en andere goederen die aan boord gaan van een luchtvaartuig. 3. Het plan behoeft de toestemming van de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat. § 2 Controle van personen en bagage Artikel 3 1. Ruimbagage die van de passagier gescheiden is geraakt ten gevolge van buiten de wil van de passagier gelegen omstandigheden is vrijgesteld van controle als bedoeld in artikel 37g, eerste lid, van de wet. 2. De luchtvaartmaatschappij onderzoekt de omstandigheden overeenkomstig de regels die gelden krachtens artikel 5 van de Annex bij de verordening.
Artikel 6 1. Passagiers en hun handbagage of ruimbagage kunnen bij vluchten op kleine luchthavens als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de verordening, door de Minister van Justitie, in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat worden vrijgesteld van controle als bedoeld artikel 37h, eerste en tweede lid, van de wet. 2. Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 7 Voor bedreiging geschikte voorwerpen als bedoeld in artikel 37hb, onder b, van de wet, kunnen slechts aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht indien deze voorwerpen: a. zodanig zijn verpakt dat onmiddellijk gebruik onmogelijk is en b. buiten het bereik van passagiers worden opgeborgen. § 3 Controle van vracht
Artikel 4 Een onderzoek als bedoeld in artikel 37h, eerste lid, onder c en d van de wet, wordt verricht indien bij een verhoogde dreiging op grond van een risicoanalyse de Minister van Justitie daartoe beslist.
Artikel 8 1. Gevaarlijke goederen als bedoeld in artikel 37k, vierde lid, van de wet, kunnen slechts aan boord van een luchtvaartuig worden gebracht indien deze goederen zodanig zijn verpakt dat onmiddellijk gebruik onmogelijk is. Artikel 5 2. Het eerste lid laat het bepaalde 1. De Minister van Justitie kan, in krachtens artikel 97, tweede lid, overeenstemming met de Minister van Regeling Toezicht Luchtvaart onverVerkeer en Waterstaat, bepalen dat let. ten aanzien van vluchten passagiers en hun handbagage of ruimbagage Artikel 9 worden vrijgesteld van controle als 1. Vracht is ingeval van een vrachtbedoeld in artikel 37h, eerste lid en vlucht vrijgesteld van controle indien tweede lid van de wet indien zij toereikende waarborgen aanwezig zijn afkomstig zijn van een ander luchtvoor de veiligheid en betrouwbaarvaartterrein en aldaar reeds op verge- heid van de aangeboden vracht. lijkbare wijze zijn gecontroleerd. 2. Onder toereikende waarborgen als 2. De Minister van Justitie, in overbedoeld in het eerste lid, wordt in Artikel 2 eenstemming met de Minister van ieder geval verstaan dat de aanbieder 1. De luchtvaartmaatschappij stelt ter Verkeer en van de vracht uitvoering van de wettelijke voorWaterstaat, kan de vrijstelling met a. ingeschreven staat bij de Kamer schriften inzake de beveiliging van de onmiddellijke ingang schorsen, intrek- van Koophandel; burgerluchtvaart een plan op, als ken dan wel wijzigen indien er een b. eerder vracht heeft verzonden via bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de gerechtvaardigd vermoeden bestaat de erkend luchtvrachtagent; verordening. dat de gronden voor de vrijstelling c. een gevestigde zakenrelatie heeft 2. Het plan omvat de maatregelen en zijn komen te vervallen. met de erkend luchtvrachtagent;
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
1
d. maatregelen toepast waardoor de vrachtzending beschermd is tegen onbevoegde toegang totdat deze is overgedragen aan de erkend luchtvrachtagent. 3. Onder de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onder d, wordt in ieder geval verstaan dat de aanbieder van de vracht a. de vracht plaatst in een afsluitbare ruimte ten behoeve van opslag, overslag of andere verwerking en b. de vracht vervoert in gesloten of verzegelde voertuigen. 4. De erkend luchtvrachtagent draagt ervoor zorg dat na de vaststelling van toereikende waarborgen de vracht wordt voorzien van een verklaring, hetzij op de luchtvrachtbrief, hetzij op een afzonderlijke verklaring, inhoudende dat de vracht uitsluitend op een vrachtvlucht wordt vervoerd. Een afschrift van deze verklaring wordt gedurende vijf jaren bewaard. Artikel 10 1. Van de verplichting tot controle als bedoeld in artikel 37k, eerste lid, onder b, van de wet, zijn vrijgesteld de krachtens artikel 6.3 onder 3 van de Annex bij de verordening vastgestelde goederen. 2. De erkend luchtvrachtagent draagt ervoor zorg dat de goederen bedoeld in het eerste lid, worden voorzien van een verklaring, hetzij op de luchtvrachtbrief, hetzij op een afzonderlijke verklaring, waaruit blijkt dat in het concrete geval sprake is van een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid. Artikel 9, vierde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 11 Vracht wordt op een zodanige wijze verpakt dat zonder verbreking geen gevaarlijke goederen kunnen worden toegevoegd. Artikel 12 1. Voor het aanmeldingsformulier, bedoeld in artikel 37p, derde lid, van de wet wordt het in bijlage I opgenomen model gebruikt. 2. Het afleggen van de verklaring, bedoeld in artikel 37p, tweede lid, van de wet, geschiedt overeenkomstig het in bijlage I opgenomen model. 3. De inschrijving in het register, bedoeld in artikel 37p, van de wet, geldt voor de duur van drie jaren. 4. In het belang van de veiligheid en
betrouwbaarheid van de vracht draagt de erkend luchtvrachtagent, bedoeld in artikel 37p, eerste lid, van de wet, ervoor zorg dat: a. binnen zijn bedrijf tenminste één veiligheidsadviseur wordt aangewezen die verantwoordelijk is voor de invoering en toepassing van alsmede het toezicht op de vereiste beveiligingsmaatregelen; b. in het beveiligingsbewustzijn van zijn afhandelingspersoneel wordt voorzien; c. zijn bedrijf, waar opslag, overslag of andere verwerking van luchtvracht plaatsvindt, niet toegankelijk is voor onbevoegden; d. de afzenders en agenten die namens de afzender optreden, met wie op reguliere basis zaken wordt gedaan, worden geregistreerd; e. elke vracht voorzien is van een verklaring, hetzij op de luchtvrachtbrief, hetzij op een afzonderlijke verklaring inhoudende: (i) naam, adres en herleidbare gegevens van de erkend luchtvrachtagent; (ii) naam en adres van de afzender; (iii) inhoud van de vracht; (iv) een verklaring met betrekking tot de veiligheidsstatus van de vracht. 5. Artikel 9, vierde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. § 4 Opleidingen Artikel 13 1. Met de beveiliging van vracht zijn belast de volgende categorieën medewerkers: a. de veiligheidsadviseur vracht; b. afhandelingspersoneel vracht; c. screener vracht. 2. De luchtvaartmaatschappij draagt ervoor zorg dat zijn medewerkers, bedoeld in het eerste lid, een opleiding hebben gevolgd bij een opleidingsinstituut dat voldoet aan de volgende voorwaarden: a. het opleidinginstituut heeft zich aangemeld bij de Minister van Justitie; b. het opleidingsprogramma is goedgekeurd door de Minister van Justitie; c. de opleiders beschikken over een verklaring omtrent het gedrag; d. het opleidingsinstituut heeft zich bereid verklaard de Koninklijke marechaussee toe te laten tot het instituut. 3. Het tweede lid is van overeenkom-
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
stige toepassing op de erkend luchtvrachtagent. Artikel 14 1. Met de beveiliging van post zijn belast: a. het afhandelingspersoneel post; b. de screener post. 2. De gereguleerde postinstantie draagt ervoor zorg dat zijn medewerkers, bedoeld in het eerste lid, een opleiding hebben gevolgd bij een opleidingsinstituut dat voldoet aan de volgende voorwaarden: a. het opleidinginstituut heeft zich aangemeld bij de Minister van Justitie; b. het opleidingsprogramma is goedgekeurd door de Minister van Justitie; c. de opleiders beschikken over een verklaring omtrent het gedrag; d. het opleidingsinstituut heeft zich bereid verklaard de Koninklijke marechaussee toe te laten tot het instituut. § 5 Slotbepalingen Artikel 15 1. Met uitzondering van de paragrafen 2 en 4 treedt deze regeling in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. 2. Paragraaf 2 treedt in werking op 1 april 2003. 3. Paragraaf 4 treedt in werking op 1 oktober 2003. Artikel 16 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart. Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Justitie, J.P.H. Donner. Toelichting Algemeen gedeelte Deze regeling heeft zowel een nationale als een internationale achtergrond. De regeling vloeit in de eerste plaats voort uit de wet van 18 april 2002 tot wijziging van de Luchtvaartwet inzake de beveiliging op de luchtvaartterreinen (Stb. 2002, 226), als gevolg waarvan op een nieu-
2
we leest geschoeide en aangescherpte regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart gelden. Daarnaast vormt deze regeling – gebruikmakend van die herziene wettelijke voorschriften – een nationaal uitvloeisel van de verordening (EG), nr. 2320/2002 van 16 december 2002 (Publicatieblad van de EG L355 van 30 december 2002) van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (hierna: de verordening), die direct samenhangt met de gebeurtenissen van 11 september 2001. De regeling is te onderscheiden in vier gedeelten. In het algemene deel worden regels gegeven over het beveiligingsplan van de luchtvaartmaatschappij. De tweede paragraaf bevat bepalingen over de uitvoering van de controle van personen en bagage, waarna in de derde paragraaf uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot de controle van luchtvracht aan de orde komen. Tenslotte wordt in de paragraaf 4 aandacht besteed aan de opleidingen van het personeel dat in aanraking komt met luchtvracht en post. De regeling is gebaseerd op de artikelen 37g, eerste lid, 37h, eerste lid, onder c en d en vijfde lid, 37hb, onder b, 37j, tweede lid, onder f, 37k, vierde lid, 37l, tweede lid, onder b, en vierde lid, 37n, derde lid, 37o, eerste lid, 37p, tweede tot en met het zesde lid, van de Luchtvaartwet. De Koninklijke Marechaussee houdt krachtens artikel 37t van eerdergenoemde wet toezicht op de naleving van de voorschriften. De regeling is ter consultatie voorgelegd aan vertegenwoordigers van de Luchthaven Schiphol, de regionale velden, KLM, de vereniging van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen, de Koninklijke marechaussee, de Nederlandse Vereniging van Luchtvrachtexpediteurs, de EVORaad voor Lucht- en expresvervoer en voorts vertegenwoordigers van de ministeries van Verkeer en Waterstaat en van Justitie. Hun inbreng in de voorbereiding heeft ertoe bijgedragen dat een uitvoerbaar en handhaafbaar samenstel van regels is ontworpen. Voor het ontwerp noch voor het vastgestelde besluit bestaat een notificatieverplichting.
Artikel 2 De voorschriften, als bedoeld in de artikel 37g en paragraaf 4 van de Luchtvaartwet, alsmede artikel 3 van de Annex bij de verordening brengen tot uitdrukking dat op de luchtvaartmaatschappij een zorgplicht rust ter beveiliging van de burgerluchtvaart. Dit artikel bepaalt dat ter uitvoering van de wettelijke voorschriften een plan dient te worden opgesteld, een verplichting die overigens ook voortvloeit uit artikel 5, vierde lid, van de verordening. Het plan is onderworpen aan ministeriële goedkeuring. Het artikel beoogt daarmee zeker te stellen dat reeds voorafgaand aan de uitvoering van de wettelijke voorschriften een kwaliteitstoets plaatsvindt en is daarmee te beschouwen als een vorm van preventief toezicht. Artikel 3 Uit het oogpunt van veiligheid dient ruimbagage die niet toebehoort aan één van de aan boord zijnde passagiers aan een extra controle te worden onderworpen. Deze veiligheidsregel vloeit voort uit artikel 4.3.1. van Annex 17 bij het Verdrag van Chicago en artikel 5.2 van de Annex bij de Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart. Deze veiligheidsregel vindt geen toepassing indien het gescheiden raken van de passagier en zijn ruimbagage niet binnen de invloedssfeer van de passagier kan liggen. In dat geval kan de ruimbagage, ook wel aangeduid als onbegeleide ruimbagage, vrijgesteld worden van een (hernieuwde) controle. Artikel 4, eerste lid, strekt daartoe. De omstandigheden zijn nader omschreven in de voorschriften van de Europese verordening. De luchtvaartmaatschappij is verplicht de omstandigheden in het concrete geval te onderzoeken. Artikel 4 In het algemeen geldt dat passagiers en hun handbagage worden onderzocht met detectieapparatuur. Daarnaast omvat de controle, steekproefsgewijs of als gevolg van het gebruik van de apparatuur, een nader onderzoek van de kleding en handbagage van de passagier. Naast deze algemene controle kan het noodzake-
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
lijk zijn andere, verdergaande vormen van controle toe te passen. Daarbij kan gedacht worden aan het stelselmatig doorzoeken van de kleding en handbagage of een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de passagier. In het onderzoek naar de betrouwbaarheid wordt gecontroleerd of de desbetreffende passagier aan boord van een luchtvaartuig een veiligheidsrisico met zich brengt. Deze methode wordt ook wel profielcontrole genoemd. In dit artikel is de situatie beschreven waarin toepassing van deze verdergaande vormen van controle zich kan voordoen. Er moet sprake zijn van een verhoogde dreiging, als bedoeld in artikel 37 ad, eerste lid van de wet, waarbij uit een risicoanalyse blijkt van een noodzaak tot toepassing van een of meer van de hiervoor genoemde verdergaande vormen van controle. De risicoanalyse wordt uitgevoerd door het Ministerie van Justitie. Op basis hiervan wordt in overleg met de Koninklijke Marechaussee de toepassing van de controle-instrumenten bepaald en volgend daarop een aanwijzing gegeven aan de luchthavenexploitant. De aanwijzing is gebaseerd op artikel 37ab van de wet. Artikel 5 Zoals reeds hiervoor is aangegeven zijn passagiers met hun bagage verplicht zich te onderwerpen aan een veiligheidscontrole. Er zijn echter verschillende soorten vluchten ten aanzien waarvan een dergelijke controle niet behoeft plaats te vinden. Op grond van artikel 37h, vijfde lid van de wet, kan een vrijstelling van controle worden gegeven wanneer het risico van aanslagen voor bepaalde soorten vluchten verwaarloosbaar is. Het eerste lid van artikel 5 heeft betrekking op het internationaal geaccepteerde concept van ‘one stop security’. Op grond daarvan kan de veiligheidscontrole op een Nederlands luchtvaartterrein achterwege blijven indien de passagiers, de handbagage en/of ruimbagage afkomstig zijn van een ander luchtvaartterrein en aldaar reeds gecontroleerd zijn op een wijze die overeenkomt met de standaardvoorschriften. Met de standaardvoorschriften wordt bedoeld de voorschriften neergelegd in de Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het
3
gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart, alsmede Annex 17 bij het Verdrag van Chicago van 7 december 1944 (Stb. H 165). De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt derhalve voor overstappende passagiers en hun handbagage en transfererende ruimbagage. Door wie de passagiers, hun handbagage dan wel de ruimbagage op het andere luchtvaartterrein zijn gecontroleerd is niet van belang, zolang de controle maar conform de standaardvoorschriften heeft plaatsgevonden. Denkbaar is dat de controle op het andere luchtvaartterrein niet door de autoriteiten aldaar overeenkomstig de norm is uitgevoerd, maar dat de luchtvaartmaatschappij aanvullende maatregelen neemt als gevolg waarvan de controle alsnog van vergelijkbaar niveau is. De wet biedt de mogelijkheid de vrijstelling vergezeld te doen gaan van nadere voorschriften. Hierbij valt onder meer te denken aan voorwaarden onder welke de vrijstelling geldt, zoals het steekproefsgewijs controleren van de vrijgestelde overstappende passagiers en hun handbagage. Het vrijstellingsbesluit met de daaraan verbonden voorwaarden, aanwijzingen en nadere voorschriften wordt aan de betreffende exploitant van het luchtvaartterrein bekend gemaakt en als bijlage opgenomen in het Nationaal Programma Beveiliging Burgerluchtvaart. De Minister van Justitie evalueert periodiek de vrijstelling om te bezien of de controle op het andere luchtvaartterrein nog steeds voldoet aan de norm. Indien feiten en omstandigheden aanleiding geven te vermoeden dat de gronden voor de vrijstelling zijn komen te vervallen, wordt de vrijstelling met onmiddellijke ingang geschorst dan wel ingetrokken. Dit kan naar aanleiding van de periodieke evaluatie maar ook naar aanleiding van een verandering in de dreiging. Verder behoudt de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat het recht te besluiten tot wijziging van de voorwaarden waaronder de vrijstelling is verleend. De exploitant van een luchtvaartterrein kan te allen tijde een verzoek tot vrijstelling van controle indienen bij de Minister van Justitie. Aan de hand van het in het Nationaal Programma Beveiliging Burgerluchtvaart beschre-
ven stappenplan besluit de Minister van Justitie na overleg met de Minister van Verkeer en Waterstaat het verzoek al dan niet in te willigen. Artikel 6 Dit artikel houdt verband met artikel 4 van de Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart. Artikel 4 van de Verordening biedt de mogelijkheid om af te wijken van Europese gemeenschappelijke basisnormen indien, op basis van risicoanalyses, de uitvoering daarvan disproportioneel en praktisch niet uitvoerbaar zou zijn. Artikel 7 Bij de uitvoering van de controle kunnen voor bedreiging geschikte voorwerpen worden aangetroffen. Het beveiligingspersoneel doet daarvan onverwijld mededeling aan de Commandant van de Koninklijke Marechaussee ingevolge artikel 37f, derde lid van de wet. Voor zover het voorhanden hebben van deze voorwerpen verboden is, zal de Koninklijke Marechaussee deze voorwerpen in beslag nemen. Wanneer deze voorwerpen niet verboden zijn, kunnen deze ingevolge artikel 37hb, onder b, van de wet aan boord van het vliegtuig worden gebracht. In dat geval moet wel voorkomen worden dat personen aan boord van het vliegtuig in de gelegenheid zijn met behulp van deze voorwerpen de veiligheid van de personen en het vliegtuig in gevaar te brengen. Artikel 7 van deze regeling strekt daartoe. De luchthavenexploitant dient de voorwerpen op een zodanige wijze te verpakken en aan boord van het vliegtuig op te bergen dat onmiddellijke aanwending wordt voorkomen. Artikel 8 Dit artikel heeft betrekking op de als vracht aangeboden gevaarlijke goederen. Voor zover deze goederen op een zodanige wijze zijn verpakt dat gebruik uitgesloten is, is het vanuit het oogpunt van de beveiliging van de burgerluchtvaart toegestaan deze in het vrachtruim van het vliegtuig te plaatsen. In de regel zal het overigens gaan om goederen die reeds uit andere hoofde – de vliegveiligheid in alge-
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
mene zin – aan bijzondere verpakkingsvoorschriften zijn onderworpen. Het betreft hier de regeling vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht (Stcrt. 141). Met het bepaalde in artikel 8, tweede lid, is de verwachting dat de praktijk geen knelpunten zal ondervinden. Mocht desalniettemin blijken dat een en ander op gespannen voet staat, kan de Minister van Justitie in het concrete geval krachtens artikel 37k, vierde lid, van de wet, een aanwijzing geven aan de luchtvaartmaatschappij. Artikel 9 In de toelichting op artikel 5 is reeds aangegeven dat vanwege het verwaarloosbare risico op aanslagen goederen op bepaalde vluchten kunnen worden vrijgesteld van een controle. Het vrijstellingenregime van artikel 5, dat geldt met betrekking tot passagiers en hun bagage, geldt eveneens voor de vracht. Om dezelfde, eerdergenoemde reden wordt in het onderhavige artikel vracht vrijgesteld van controle indien deze wordt vervoerd op een vlucht die uitsluitend vervoer van vracht ten doel heeft. Bij de beoordeling daarvan kunnen uit beveiligingsoogpunt nadere aanwijzingen worden gegeven. Het tweede lid van dit artikel strekt daartoe en is in overeenstemming met eerdergenoemde Europese Verordening. Voor de vrijstelling is het naast het treffen van fysieke maatregelen noodzakelijk dat de aanbieder van de vracht ingeschreven staat in de Kamer van Koophandel en deze een gevestigde zakenrelatie heeft met de erkend luchtvrachtagent. In de praktijk komt dit erop neer dat de vestigingsplaats bekend zal zijn bij de luchtvrachtagent en dat er in de onderlinge relatie reeds eerder financiële transacties hebben plaatsgevonden. De tweede volzin van het tweede lid, houdt verband met de toezichtstaken van de Koninklijke Marechaussee. Met het oog daarop dient de erkend luchtvrachtagent een afschrift van de verklaring gedurende 5 jaren te bewaren. Artikel 10 Deze bepaling geeft aan welke goederen uitgezonderd kunnen worden van de verplichting van controle. Teneinde in het vervolg van de vervoersketen duidelijk te maken dat het hier een uitzonderingssituatie betreft,
4
dient de erkend luchtvrachtagent dit vast te leggen. De werkwijze is als volgt. De erkend luchtvrachtagent kruist op het formulier de bijzondere status aan, waarna het formulier de vracht verder begeleidt. Artikel 11 Deze bepaling vloeit voort uit artikel 37l van de wet en behelst een voorschrift voor verpakking. Artikel 12 Artikel 37p van de wet opent de mogelijkheid van een systeem van geregistreerde aanbieders, in deze regeling aangeduid als ‘erkend luchtvrachtagenten’. Dit betekent dat iedere luchtvrachtagent die verwacht met een zekere regelmaat bedrijfsmatig vracht aan te bieden aan een luchtvaartmaatschappij en die vanaf Nederlands grondgebied vracht vervoert, zich kan laten inschrijven in een register dat wordt gehouden door de Commandant van de Koninklijke Marechaussee. Als aanmeldingsformulier kan de luchtvrachtagent het model in Bijlage I gebruiken. Na inschrijving is de luchtvrachtagent gecertificeerd als ‘erkend luchtvrachtagent’ en is hij in die hoedanigheid niet verplicht tot stelselmatige controle van de vrachtzending, indien de door hem afgehandelde vracht in een eerder stadium door een andere erkende luchtvrachtagent is aangeboden. De luchtvrachtagent hoeft dan slechts vast te stellen of de verpakking van de vracht onbeschadigd is en of anderszins onregelmatigheden hebben plaatsgevonden. Blijkens het tweede lid dient de luchtvrachtagent bij het verzoek om inschrijving een document te overleggen waaruit blijkt van de beveiliging en betrouwbaarheid van de door hem vervoerde vracht. In overleg met de Koninklijke marechaussee en de overkoepelende organisatie van luchtvrachtagenten (ATAN) is hiervoor een model ontwikkeld dat is opgenomen in bijlage I. Aan de hand van dit model verklaart de luchtvrachtagent in het reguliere afhandelingsproces beveiligingsmaatregelen te treffen. Het vierde lid geeft een opsomming van de vereiste beveiligingsmaatregelen welke voortvloeien uit de EU-verordening. Met het afhandelingspersoneel wordt bedoeld medewerkers die in aanraking komen met luchtvracht. In verband met eerdergenoemde
verordening geldt ingevolge het derde lid de inschrijving voor de duur van 3 jaren, waarna de luchtvrachtagent een nieuw verzoek tot inschrijving kan indienen. Artikelen 13 en 14 Artikel 12 van de Annex bij de EUverordening verplicht lidstaten tot het stellen van eisen aan personeel dat werkzaamheden verricht in het kader van de beveiliging van de luchtvracht. De nationale eisen moeten onder meer voorzien in de selectie, kwalificatie, opleiding, certificering en motivering van het personeel. Onderhavige artikelen geven uitvoering aan genoemd artikel van de verordening voor wat betreft de luchtvracht en post. De Minister van Justitie zal bij besluit aan belanghebbenden bekend maken welke bedrijven erkend zijn. Een opleidingsbedrijf dat niet in het concrete besluit is opgenomen kan daartegen op grond van de artikelen 1:2, eerste lid, en 1:3, tweede lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht bezwaar aantekenen. Artikel 15 De bepalingen voor de controle van personen en bagage, alsmede voor de opleiding vergen een langere invoeringstermijn en zullen daarom op een later tijdstip in werking treden. De Minister van Justitie, J.P.H. Donner.
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
5
Bijlage I
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
6
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
7
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
8
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
9
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
10
Uit: Staatscourant 9 januari 2003, nr.6 / pag. 9
11