Reflectieverslag Intensieve Mastercursus Literair Vertalen Emilia Menkveld (4093852) Een van de grote verdiensten van de Intensieve Mastercursus Literair Vertalen, die dit jaar alweer zijn zesde editie kende, is de uitgebreide aandacht voor zowel theorie als praktijk. Beide onderdelen komen gelijkwaardig aan bod en versterken elkaar. In dit reflectieverslag zal ik drie van de algemene hoorcolleges – de theoretische component van de cursus – in verband brengen met de praktische vertaalateliers, om zo de voortdurende wisselwerking tussen die twee cursusonderdelen te beschrijven.
Jerzy Koch Tijdens zijn lezing reflecteerde Jerzy Koch, gelauwerd literair vertaler Nederlands-Pools en hoogleraar aan de Adam Mickiewicz-Universiteit in Poznań, vanuit de praktijk op het literair vertalen. Hij wees daarbij op de spanning die er bij literair vertalers bestaat tussen het vertrouwen op intuïtie en op vaardigheden, op techniek. Volgens Koch hebben vertalers de neiging om hun werk te veel te rationaliseren. Niet elk besluit is rationeel te verklaren, en als je dat toch probeert leidt dat vaak tot ‘leugens’: uitspraken over eigen werk die eigenlijk niet kloppen. Koch gelooft dan ook niet in absolute regels voor het vertalen. Liever gaf hij zijn toehoorders een paar ‘vertaalwenken’ mee. Geen voorschriften, maar tips, suggesties: durf ambitie te hebben, laat je niet afschrikken, het leven is te kort om je met slechte literatuur bezig te houden, enzovoorts. Allemaal vrij logisch, maar ook erg wáár. Zeer interessant was in dat licht de ontmoeting later die middag, tussen Jerzy Koch en Paul Claes, de man van de gouden vertaalregels (cf. Claes 2012). Helaas was de bijeenkomst te kort om een echte discussie op gang te brengen, maar uit de bespreking van beider vertaalstrategieën voor ‘Awater’, bleek al dat ze een compleet verschillende vertaalaanpak hebben. Claes had eerst alles over het gedicht gelezen wat hij maar kon vinden. Pas daarna waagde hij zich aan de vertaling. (Met inachtneming van zijn eigen vertaalregels, uiteraard.) Koch had het gedicht strofe voor strofe vertaald, zonder zich vooraf echt in te lezen. Gaandeweg was hij wel dingen gaan opzoeken, maar in eerste instantie ging hij vooral uit van zichzelf, van zijn eigen kennis en associaties bij de tekst. Dit verschil in aanpak komt dicht in de buurt van het verschil in opbouw tussen de ateliers van mijn twee moderatoren. Met Linda Pennings bestond meer dan de helft van het eerste atelier uit een analyse van de brontekst en uit het bespreken van enkele secundaire teksten die belangrijk waren voor het bepalen van de vertaalstrategie. Deze gestructureerde
manier van werken maakte dat we iedere keuze in mijn oorspronkelijke vertaling langs die ‘theoretische lat’ konden leggen, en op basis daarvan bepalen of mijn oplossing gewenst was. Tijdens de ateliers van Frans Denissen gingen we eerder ad hoc te werk. We bespraken de problemen op het moment dat we die tegenkwamen in de tekst, zonder vooraf een soort ‘vertaalkader’ te bepalen.1 Daardoor kreeg de discussie een iets vrijer en associatiever karakter dan in de ateliers van Pennings, maar gingen we wel minder grondig te werk. Naar mijn idee is voor beide manieren van werken iets te zeggen. Als beginnend vertaler merk ik dat ik nog niet goed op mijn intuïtie durf te vertrouwen, zoals Jerzy Koch. Ik ben bang dat ik iets mis, of verkeerd interpreteer. Maar als ik me té goed inlees, krijg ik bijna geen letter meer op papier, omdat ik elke betekenis, elke allusie, elk klankeffect wil laten meewegen. Ik denk dat het de kunst is om elke keer weer de balans te zoeken die op dat moment werkt voor jou als vertaler.
Esther Hool Promovenda Esther Hool doet onderzoek naar de poëzie van Marina Tsvetayeva in de Duitse vertaling van Elke Erb. In haar lezing lichtte Hool toe op welke manier Tsvetayeva betekenis creëert met klanken en zo bepaalde effecten teweegbrengt. Vervolgens toonde Hool aan op welke manier Erb deze klanksymboliek (cf. Hinton, Nichols & Ohala) heeft ‘vertaald’ in het gedicht ‘Der Garten’ (‘Cад’ in het Russisch). Erb lijkt zich in haar vertaling vooral op de de klankherhalingen te hebben gericht (bijvoorbeeld in de tweede strofe: Last / Rest / Frist / Rast2), terwijl veel andere vertalers eerder de woordherhalingen lijken te willen imiteren. In ‘Der Garten’ blijken de keuzes van Erb verder vaak specifieker en gemarkeerder dan in de Russische brontekst (bijvoorbeeld ‘Glück’ in r. 14 en ‘Griff’ in r. 20). Toevallig kwam ook in de ateliers van Linda Pennings een tekst aan bod waarin klank en klanksymboliek een belangrijke rol spelen. In het verhaal ‘La lettera U’ van Iginio Ugo Tarchetti (dat ik voor de ateliers vertaalde) is een gek aan het woord die zijn obsessie voor de letter U beschrijft: niet alleen de vorm van de klinker jaagt hem angst aan, maar ook de klank.3 Daarnaast bespreekt hij ook de klankbetekenis van de andere klinkers (Tarchetti 95).
1
Ik bedoel niet te zeggen dat Frans Denissen altijd zo te werk gaat. Ik weet bijvoorbeeld dat hij voor Die gore klerezooi in de Via Merulana een half jaar ‘zuivere reflectietijd’ heeft genomen om de tekst uit te pluizen (Denissen 2001). Het gaat hier alleen om de opbouw van de ateliers. 2 Citaten uit het gedicht en de vertaling zijn afkomstig van de hand-out bij de lezing van Esther Hool. 3 In mijn eigen vertaling: ‘Huivert u niet? Beeft u niet bij die klank? Hoort u niet het gebrul van een wild dier, een gekerm van pijn, alle stemmen uit de bewogen, gekwelde natuur? Voelt u niet dat in die klank iets dieps, iets duisters, iets duivels zit?’
Het verschil met de poëzie van Tsvetayeva is dat de klanksymboliek in het verhaal van Tarchetti expliciet aanwezig is en zelfs wordt benoemd, terwijl het bij Tsvetayeva eerder om subtiele betekenislagen in de tekst gaat.4 Dat zorgt ervoor dat vertaalster Elke Erb door middel van compensatie bepaalde aspecten van de klanksymboliek kan uitlichten en – eventueel met andere middelen – kan nabootsen in het Duits, zoals we hebben gezien. In het verhaal van Tarchetti is dat een stuk lastiger, omdat de klanksymboliek zo expliciet is. Dit zorgt vooral voor problemen bij het vertalen van de letter U, die je in het Italiaans uitspreekt als [oe]. Wij kennen voor die klank geen aparte letter, en een andere letter kiezen is geen optie omdat ook de vorm van de klinker zo’n belangrijke rol speelt in de tekst. Dus deed ik maar een zwaktebod, en vertaalde ‘La lettera U’ met ‘De letter U’, al hebben die klanken eigenlijk een verschillende betekenis in de klanksymboliek.
Michael Cronin Tijdens zijn lezing ‘Literary Translation in the Age of Digital Reproduction’ besprak wetenschapper Michael Cronin hoe de notie van vertalen zich in ons digitale tijdperk ontwikkelt en zich, paradoxaal genoeg, in twee tegengestelde richtingen lijkt te bewegen. Aan de ene kant komt de allographic notion van vertaling meer en meer op, ofwel een haast mechanische productie van vertalingen die eindeloos gereproduceerd kunnen worden (denk aan hulpmiddelen als Google Translate). Aan de andere kant maakt het digitale tijdperk juist een autographic notion van vertalen mogelijk, omdat het voor de productiekosten niet meer uitmaakt of producten gelijk zijn of van elkaar verschillen (zoals wel het geval is bij mechanische productie). Dat biedt hoop voor vertalers. Door na te denken over de variability die hoort bij de autographic notion van vertalen komt Cronin tot een definiëring van de vertaling als objectile (een term van Gilles Deleuze): een soort onvast object waarin een oneindig aantal variaties besloten liggen. Al die variaties vertonen grote gelijkenissen (ze gaan allemaal terug op dezelfde brontekst), maar zijn niet helemaal hetzelfde. Een vertaling is nooit een complete, ‘metaforische’ vervanging van de brontekst; er zijn altijd oneindig veel verschillende ‘metonymische’ mogelijkheden om de tekst in een andere taal weer te geven.
4
Dat is ook het geval in Nijhoffs ‘Awater’ (cf. het kopje ‘Jerzy Koch’), waarin iedere strofe ‘gekleurd’ wordt door een eigen klinker. Als ik me niet vergis heeft Koch deze vorm van assonantie losgelaten in zijn Poolse vertaling, en heeft hij wellicht op andere manieren gecompenseerd (maar ik zou meer begrip van de taal moeten hebben om dat goed te kunnen beoordelen).
Cronins beschouwingen over de vertaling als objectile en zijn metonymische benadering van vertalen zijn direct terug te vinden in de praktijk van de vertaalateliers. Als tien cursisten dezelfde tekst vertalen, zullen er geen twee teksten gelijk zijn: het scala aan mogelijke variaties wordt zichtbaar. Met zijn redenering laat Cronin ook meteen zien waarom het zo onzinnig is als vertaaldocenten over ‘goed’ (hun eigen vertaling) en ‘fout’ (alle andere oplossingen) spreken. Omdat er bij het vertalen altijd eindeloos veel mogelijkheden zijn, is het veel nuttiger om het over meer en minder wenselijke oplossingen te hebben (zoals de meeste docenten gelukkig ook doen). Het is de taak van de docent om studenten te leren begrijpen en beredeneren wáárom een bepaalde oplossing meer of minder wenselijk is. Ik was tijdens de vertaalateliers de enige cursist Italiaans. Dat had absoluut voordelen. Het grootste nadeel vond ik dat Cronins idee van het objectile in mijn ateliers niet zo concreet naar voren kwam als bij de andere groepen: ik kreeg geen variaties van medestudenten te horen. Omdat we alleen mijn tekst hadden, was het een stuk moeilijker om te bedenken wat er verder allemaal mogelijk was met de tekst. Toch heb ik samen met de moderatoren geprobeerd om bij elk vertaalprobleem allerlei variaties en benaderingen af te wegen die misschien (nog) wenselijker waren. Ook in die opstelling – één student, één docent, één vertaling – werd al duidelijk dat er bij het vertalen nooit een absoluut antwoord of een definitieve oplossing bestaat. Je kunt altijd blijven schaven, er zijn altijd nieuwe mogelijkheden. Maar dat is nu juist de charme.
Bibliografie Claes, P. (2012), ‘Gouden vertaalregels’ in: Filter 19:1, p. 52-59. Denissen, F. (2001), ‘De vertaler als schrijver of Lof der variatie. Een causerie’ in: J. Johan Thielemans & Marc van der Velde (red.) (2001), Vertaling en verbeelding: de creativiteit van de literaire vertaler, Gent: Mercator Hogeschool, Departement Vertaalkunde. Hinton, L., J. Nichols, & J. J. Ohala (red.) (1994), Sound symbolism, Cambridge: Cambridge University Press. Tarchetti, I.U. (1869), ‘La lettera U (Manoscritto d’un pazzo)’ in: Racconti fantastici, Milaan: E. Treves & C. Editore.