NEDERLANDS JURISTENBLAD
RECHTSSTAAT NEDERLAND • Stresstest rechtsstaat Nederland • De staat van veiligheid en rechtvaardigheid
• Zorgplichten tegen cybercrime P. 1043-1139 JAARGANG 90 24 APRIL 2015
10311899
16
Compendium van het personen- en familierecht Nieuwe, twaalfde druk Compendium van het personen- en familierecht In deze twaalfde druk zijn een groot aantal wetswijzigingen en relevante nationale en internationale jurisprudentie verwerkt. Dit boek biedt weer een actueel overzicht van het volledige personen- en familierecht. In een achttiental hoofdstukken behandelen de auteurs alle onderdelen van het steeds veranderende Boek 1 BW. Wortmann en Duijvendijk-Brand nemen verschillende onderwerpen voor hun rekening. Aan de orde komen onder andere: Het naamrecht; Het huwelijksrecht; Het geregistreerd partnerschap; Het huwelijksvermogensrecht; De (echt)scheiding; Afstamming en adoptie;
Auteur: Druk: ISBN: Datum verschijning: Aantal pagina’s: Prijs:
mr. S.F.M. Wortmann , mr. J. van Duijvendijk-Brand. 12 9789013127034 29 januari 2015 424 € 44,50 (incl. btw)
www.wolterskluwer.nl in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
Ouderlijk gezag en voogdij; Kinderbeschermingsmaatregelen; Alimentatie; Maatregelen ter bescherming van meerderjarigen, zoals mentorschap en beschermingsbewind.
Inhoud
Mr. C.E. Drion Balans in de rechtsstaat
Wetenschap 740
1045
Er kan een behoorlijke TIJD gelegen zijn tussen
1046
het moment waarop de
Prof. mr. A.F.M. Brenninkmeijer Stresstest rechtsstaat Nederland
RECHTSSTAAT begint te
Wetenschap 741
worden AANGETAST en
Dr. K.W.H. van Beek Dr. M.M. Kommer De staat van veiligheid en rechtvaardigheid
Wetenschap 742
1056
743-777 Rechtspraak 778 Boeken 779-793 Tijdschriften 794-803 Wetgeving 804-808 Nieuws 809 Universitair nieuws 810 Personalia 811 Agenda
• Stresstest rechtsstaat Nederland • De staat van veiligheid en rechtvaardigheid
• Zorgplichten tegen cybercrime P. 1043-1139 JAARGANG 90 24 APRIL 2015
16
het moment waarop dit voor JUSTITIABELEN 1065
Prof. mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai Prof. dr. E.J. Koops Zorgplichten tegen cybercrime
Rubrieken
NEDERLANDS JURISTENBLAD
RECHTSSTAAT NEDERLAND
1073 1107 1108 1119 1131 1135 1137 1137
VOELBAAR begint te worden
10311899
Vooraf 739
Pagina 1045
Het GEHEIM van de democratische rechtsstaat is juist dat het een GEDEELDE rechtsorde is, waarin soms ook de RECHTSSTATELIJKE kant een GRENS stelt aan de discretionaire bevoegdheid van de WETGEVER
Indien een daarop gericht VERWEER wordt gevoerd, dient de rechter te onderzoeken of in het concrete geval de handhaving van een INTELLECTUEEL EIGENDOMSRECHT afstuit op een ander GRONDRECHT
Pagina 1054
Pagina 1077
Door consequent de veiligheid en RECHTVAARDIGHEID te PEILEN zoals burgers en hun organisaties die ondervinden, is het mogelijk te ontdekken of we INSTITUTIES moeten zien AAN te PASSEN aan veranderende omstandigheden
Geen steun in het recht vindt de opvatting dat de verdachte die in STRIJD met haar FUNCTIE STAATSGEHEIME informatie aan de PERS verstrekt op gelijke voet als de journalist door het recht op VRIJE NIEUWSGARING is beschermd tegen onthulling van haar IDENTITEIT als ‘bron’
Pagina 1064
Pagina 1084 In het politiek gevoelige speelveld van INTERNETVRIJHEDEN, doortrokken van fundamentele PRINCIPES en economische BELANGEN, stuit iedere aanbeveling al snel Pagina 1071 op VERZET
Bijna de HELFT van de pogingen om BEMIDDELING op gang te brengen, heeft ertoe geleid dat dader en slachtoffer inderdaad in GESPREK zijn gegaan, 40% van de DADERS en SLACHTOFFERS voelde zich na het gesprek BETER
Pagina 1133 Omslag: © Marshall Ikonography / Alamy
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege-
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Peter J. Wattel
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over relevante producten en diensten.
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
leveringsvoorwaarden van toepassing, zie www.woltersklu-
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
wer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
VU LAW ACADEMY
Word specialist met onderstaande opleidingen: Leergang aanbestedingsrecht voor juristen (start september) • Leergang aanbestedingsrecht voor inkopers (start september) • Leergang decentrale verordeningen (start november) • Leergang fiscaal pensioenrecht (start september) • Leergang pensioenrecht (start september) • Leergang vermogen bij scheiding NIEUW (start november) •
Voor meer informatie en inschrijven:
www.vula.nl
Vooraf
739
Balans in de rechtsstaat
16
De onafhankelijke rechter vormt een van de belangrijkste checks and balances in de democratische rechtsstaat. Daarbij stelt hij zich in het publieke debat (uiterst) terughoudend op, maar is hij waakzaam, verstandig en, waar nodig, moedig in zijn uitspraken, met name ingeval de wetgever grondrechten en andere waarborgen van de rechtsstaat ter discussie stelt. Die terughoudendheid, die ook een scheidende rechter in een stukje als dit past, behoeft niet in acht te worden genomen door anderen die zich in het publieke debat over de democratische rechtsstaat storten.1 Dit nummer van het NJB bevat een tweetal nieuwe bijdragen aan dit debat. Allereerst is daar de genuanceerde bijdrage van Krijn van Beek en Max Kommer, die een zestiental meetbare indicatoren aan ons voorhouden op basis waarvan, in hun overtuiging, gemeten en zichtbaar gemaakt kan worden hoe de rechtsstaat ervoor staat. Het beeld wat dan ontstaat, is dat het wel meevalt met de rechtsstaat, althans met de beleving daarvan door de justitiabelen. Van een verslechtering kan niet worden gesproken, in ieder geval niet op basis van de beschikbare cijfers ten aanzien van de verschillende indicatoren, die uit 2013 stammen. Van een heel andere orde is de bijdrage van Alex Brenninkmeijer, die de rechtsstaat aan een stresstest onderwerpt en tot de gepeperde conclusie komt dat er sprake is van zeer fundamenteel systeemfalen. Er zijn onvoldoende tegenkrachten tegen politiek en bestuur, die zich in toenemende mate het ‘primaat van de politiek’ en het ‘primaat van de democratie’ aanmeten. Dat leidt – onder (veel) meer – tot het negeren en passeren van de Raad van State en andere adviesorganen van de regering, tot tal van wetgevingsproducten die op gespannen voet staan met essentiële waarborgen voor de democratische rechtsstaat en, wanneer daarop tegengas wordt geboden, tot politisering van die tegenspraak, ook en niet in de minste plaats indien de tegenspraak afkomstig is van de onafhankelijke rechter. Brenninkmeijer concludeert dat genoemde ‘primaten’ in de politiek “met grote regelmaat als argument worden gebruikt om tegen te spreken dat de rechter op basis van rechtsstatelijke uitgangspunten een oordeel mag geven dat een streep haalt door eerdere democratische besluitvorming. Het geheim van de democratische rechtsstaat is nu juist dat het een gedeelde rechtsorde is, waarin soms de democratie het voortouw heeft, maar waarin soms ook de rechtsstatelijke kant, bijvoorbeeld de mensenrechten, op een gegeven ogenblik een grens stelt aan de discretionaire bevoegdheid van de wetgever.” Het verschil in perspectief tussen de beide bijdragen, de relativering van Van Beek en Kommer tegenover de brede en fundamentele kritiek van Brenninkmeijer, springt in het oog. Hangt dat samen met het welhaast noodzakelijke verschil in gezichtspunt tussen de koele onderzoeker en de ongeruste literator of is er meer aan de hand? Mij dunkt dat ten minste mede een rol speelt dat er een behoorlijke tijd gelegen kan zijn tussen het moment waarop de rechtsstaat begint te worden aange-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
tast en het moment waarop dit voor justitiabelen in brede zin zichtbaar en voelbaar begint te worden. Inhoudelijk kunnen dus beide bijdragen het juiste beeld geven en zijn zij reeds daarom interessant om in samenhang te bezien. Hoe de rechter hier tegenaan kijkt, laat zich slechts raden in het licht van de terughoudendheid die als uitgangspunt heeft te dienen. Maar wie zijn klassiekers kent, komt al gravend in een berg jurisprudentie van de Hoge Raad natuurlijk al snel op het spoor van het Harmonisatiewet-arrest (HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725, NJ 1989/469). Interessant in het – ook toen reeds opvallend discursief opgebouwde – arrest is de volgende overweging: “Dat de toetsing aan verdragen steeds belangrijker is geworden, vloeit vooral daaruit voort dat in toenemende mate beroep wordt gedaan op internationale bepalingen ter bescherming van de rechten van de mens. Dat hangt samen met een groeiende behoefte aan rechtsbescherming tegen de overheid. De rechtsontwikkeling is daardoor ook in zoverre beïnvloed dat de rechtspraak is gaan aanvaarden dat strikte toepassing van de wet onder omstandigheden zozeer kan indruisen tegen fundamentele rechtsbeginselen dat zij achterwege moet blijven (HR 12 april 1978, NJ 1979, 533 en HR 15 juli 1988, RvdW 133), alsmede dat de rechter andere wettelijke regels dan die van de wet in formele zin aan dergelijke beginselen mag toetsen (voormeld arrest van 16 mei 1986). (…) In de literatuur wordt aan deze argumenten nog toegevoegd dat ten gevolge van verschillende ontwikkelingen, waaronder die van ons parlementaire stelsel in monistische richting en de daarmede gepaard gaande toeneming van het overwicht van de uitvoerende macht op de totstandkoming van wetten, de veronderstelling waarop het toetsingsverbod berust — dat in de voor het tot stand brengen van wetten voorgeschreven parlementaire procedure een afdoende waarborg is gelegen voor hun rechtsgehalte — niet altijd meer opgaat, waardoor de behoefte aan de mogelijkheid van rechterlijke toetsing vooral ook aan fundamentele rechtsbeginselen toeneemt.” De Hoge Raad signaleert dus reeds in 1989 een aantal ontwikkelingen die zouden kunnen leiden tot een grotere, waakzame rol van de rechter.2 Het doet opvallend modern aan. Zou dit een bron van inspiratie kunnen vormen voor de Nederlandse rechterlijke macht die zich anno 2015 geconfronteerd weet met de beweerde ‘primaten’ van politiek en bestuur? Of voor individuele rechters dan wel hun organisaties of vertegenwoordigers om zich actiever in het publieke debat daarover te mengen? In het belang van de balans in de rechtsstaat. Coen E. Drion
1. Zie bijvoorbeeld H. Tjeenk Willink, De verwaarloosde staat, Bart Tromplezing 2013, alsmede van dezelfde auteur De rechterlijke functie in de veranderde democratische rechtsstaat, NJB 2014/3, afl. 1. Zie ook Alex Brenninkmeijer, Unitas Politica, NJB 2012/176, afl. 3. 2. Hoewel, zoals bekend, de Hoge Raad in dit arrest ondanks de genoemde argumenten op dat moment wat betreft de toetsing van formele wetgeving (zoals het Statuut) aan fundamentele rechtsbeginselen een andere richting inslaat.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1045
740
Wetenschap
Stresstest rechtsstaat Nederland Alex Brenninkmeijer1
In hoeverre voldoet de Nederlandse rechtsorde aan de vereisten van de rechtsstaat? Om een helder beeld te krijgen van de relevante kwesties voor de uitvoering van een stresstest rechtsstaat wordt de rechtsstaat als systeem benaderd. Langs de lijnen van de trias politica wordt verkend welke rechtsstatelijke gebreken in Nederland onderkend kunnen worden in wetgeving, bestuur en rechtspraak, die niet binnen de normale waarborgen van onze rechtsorde gecorrigeerd worden. Doel is om een overzichtsbeeld te schetsen van de staat van onze rechtsstaat en daarmee de vraag te beantwoorden of ons rechtsstatelijke systeem in een situatie van stress het af kan laten weten. De conclusie blijkt gerechtvaardigd dat op al deze drie domeinen, maar in het bijzonder bij de wetgeving, de systeemwaarborgen in de Nederlandse democratische rechtsstaat tekort schieten. Bij het functioneren van onze rechtsstaat is sprake van een systeemfalen.
1. Rechtsstaat in discussie Er wordt de laatste tijd veel geschreven over de rechtsstaat en instanties zoals de Raad van State en de Eerste Kamer besteden gericht aandacht aan dit onderwerp.2 Het kabinet komt op aandringen van de Eerste Kamer met een voorstel om aan onze Grondwet een algemene bepaling toe te voegen: ‘De Grondwet waarborgt de democratie, de rechtsstaat en de grondrechten’.3 Bovendien komt dit kabinet op aandrang van de Eerste Kamer met een voorstel om de toegang tot de rechter in de Grondwet op te nemen.4 Tijdens de expertmeeting begin 2014 in de Eerste Kamer klonken uit de mond van verschillende deskundigen kritische observaties over de staat van de rechtsstaat in Nederland.5 Bij die gelegenheid heb ik gesteld dat er bij het functioneren van onze rechtsstaat sprake is van een systeemfalen. Er zijn naar mijn mening onvoldoende tegenkrachten tegen politiek en bestuur, reden waarom voor de rechtsstaat te nadelige maatregelen genomen worden. De Eerste Kamer heb ik voorgehouden in de spiegel te kijken, omdat de Eerste Kamer als ‘chambre de réflexion’ zelf immers een belangrijke waarborg zou moeten vormen in het wetgevingsproces. Een waarborg die regelmatig tekort bleek te schieten. De vraag kan gesteld worden of er bij onze staatsrechtelijke instituties wel voldoende bekendheid is met het functioneren van de rechtsstaat. Niet voor niets heeft Adams eerder in het NJB de aandacht gevraagd voor ‘constitutionele geletterdheid’. ‘Onze constitutionele cultuur kan als wat relativistisch, pragmatisch of zelfs badinerend worden bestempeld’, stelde hij onder meer.6
1046
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Doornbos heeft in Ars Aequi de actuele discussie over de rechtsstaat geplaatst op de ‘schaal van erg’. Zij gaf daarbij een helder overzicht van de relevante rechtsstatelijke eisen: het inperken van willekeur in de uitoefening van staatsmacht en het legitimeren van overheidsgezag door gebondenheid aan het recht.7 Machtenscheiding en onafhankelijke rechtspraak en doorwerking van grondrechten zijn daarbij essentieel. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) noemt in De toekomst van de nationale rechtsstaat vijf kernwaarden: de grondrechten, de wettelijke grondslag voor overheidsbevoegdheden of legaliteit, de machtenscheiding tussen wetgever, bestuur en rechter en garanties voor een onafhankelijke rechterlijke macht, evenals het veiligstellen van de fysieke veiligheid van burgers.8 Daarnaast noemt de Venice Commission van de Raad van Europa ook democratie als waarborg.9 Dit sluit aan bij de visie van Hirsch Ballin dat rechtsstaat en democratie niet los van elkaar te verkrijgen zijn.10 In hoeverre voldoet de Nederlandse rechtsorde aan de vereisten van de rechtsstaat? Op deze vraag ga ik eerst in. Op de verwevenheid met de democratie kom ik later terug.
2. Het functioneren van de rechtsstaat Het functioneren van de Nederlandse rechtsstaat bestaat uit miljoenen zo niet miljarden ‘transacties’ per dag, die waarschijnlijk voor een groot deel conform rechtsstatelijke waarborgen afgewikkeld worden. In internationaal verband worden de meer formele aspecten van de rechtsstaat gemeten en getoetst. De Organisation for Economic Co-
operation and Development (OECD) heeft Government at a glance 2013 gepubliceerd, waarbij de rol van de staat en het functioneren van vitale staatsfuncties centraal staan. Bijzondere aandacht gaat uit naar het vertrouwen van burgers in de staatsinstellingen. Nederland staat er als ‘high trust society’ redelijk goed voor. Het jaarlijkse Global Competitiveness Report van het World Economic Forum laat de relatieve competitiekracht van landen zien.11 Voor de rapportage 2014-2015 staat Nederland wereldwijd gezien op plaats acht en scoort op vrijwel alle sectoren bovengemiddeld. Het World Justice Project heeft een rule of law index van onder andere de Europese landen opgesteld, waardoor vergelijking mogelijk wordt.12 Nederland staat met 0.83 op de vijfde plaats te midden van andere landen in de Europese regio. Ook de Europese Commissie heeft een rule of law project gestart, om een antwoord te vinden op, uit rechtsstatelijk oogpunt, bedenkelijke ontwikkelingen in een land zoals Hongarije.13
Niet alleen veel burgers, maar ook deskundigen, ambtenaren en Kamerleden begrijpen de wet- en regelgeving vaak niet goed Wat we weten over de werking van ons rechtssysteem is dat mensen bij het ontstaan van juridische problemen slechts in 5% van de gevallen een geschil voorleggen aan de rechter en vaak een andere oplossing vinden of het erbij laten zitten.14 Er is in het sociale recht sprake van ondergebruik omdat de overheidsvoorzieningen niet aangevraagd/toegepast worden.15 Onze
rechtsorde is erg complex en niet alleen veel burgers, maar ook deskundigen, ambtenaren en Kamerleden begrijpen de wet- en regelgeving vaak niet goed. De Inspectie voor Veiligheid en Justitie constateerde recent dat politiemensen onvoldoende wetskennis hebben om hun basiswerk te kunnen verrichten.16 De toepassing van onze rechtsorde wordt meer en meer specialistenwerk. Er zijn ook veel ‘ketenproblemen’, in die zin dat de verschillende wettelijke systemen – opgesteld vanuit verschillende departementale kokers – niet op elkaar aansluiten. Mensen raken bijvoorbeeld onnodig in schulden omdat de verschillende overheidsinstanties de belastingvrije voet niet in de gaten houden en tegen elkaar inwerken.17 Het aantal opgespoorde en bestrafte misdrijven is relatief laag, er is een systematisch handhavingstekort en straffen worden niet ten uitvoer gelegd.18 Bovendien worden mensen bijvoorbeeld als slachtoffer van kentekenfraude beboet voor overtredingen die zij niet begaan hebben, terwijl de politie onvoldoende aandacht besteedt aan de opsporing van de fraudeurs zelf.19 In de sociale zekerheid worden zware sancties opgelegd, ook als het niet gaat om fraude, maar om vergissingen. Ook de Belastingdienst is steeds punitiever geworden. Mulderboetes voor verkeersovertredingen lopen bij niet-betalen automatisch torenhoog op, ook al gaat het om mensen die niet kunnen betalen. In 2010 constateerde Klip dat er in Nederland sprake is van totaalstrafrecht, met een eenzijdige nadruk op hoge straffen, waardoor Nederland zich in Europa een uitzonderingspositie heeft verworven. Hij verzucht: ‘De politiek is uitsluitend geïnteresseerd in het punitieve van het strafrecht. Wel in de straf, maar niet zo zeer in het recht.’20 Ten slotte is er een verschuiving gaande van strafrechtelijke naar bestuursrechtelijke sancties die niet alleen reguliere boetes betreffen, maar bestuurlijke boetes oplopend tot tientallen miljoenen euro. De rol van de rechter is minder weloverwogen geregeld bij deze bestuursrechtelijke sancties.21 Deze korte opsomming illustreert dat er een flinke kloof is tussen de theorie van de rechtsstaat en de praktijk van alledag.22 Goede rechtsstatelijke uitvoering van wet- en regelge-
Auteur
Adams & W. Witteveen, ‘Drie dimensies
11. www3.weforum.org/docs/WEF_Global-
Openbaar Ministerie’, NJB 2015/500,
1. Prof. mr. A.F.M. Brenninkmeijer is lid van
van de rechtsstaat’, NJB 2014/1017,
CompetitivenessReport_2013-14.pdf.
afl. 10, p. 624-625.
de Europese Rekenkamer en hoogleraar
afl. 20, p. 13-1373.
12. http://data.worldjusticeproject.org/#.
19. www.nationaleombudsman.nl/
Institutionele aspecten van de rechtsstaat
6. M. Adams, ‘Constitutionele geletterdheid
13. 1http://ec.europa.eu/justice/effective-
nieuws/2015/overheid-moet-gedupeerden-
aan de Universiteit Utrecht. Dit artikel bevat
voor de democratische rechtsstaat’,
justice/files/com_2014_158_en.pdf.
kentekenfraude-helpen.
de kern van zijn inaugurale rede gehouden
NJB 2013/874, afl. 17, p. 1110 e.v.
14. M. ter Voert, ‘Toegang tot het recht in
20. A. Klip, ‘Totaalstrafrecht’, DD 2010,
op 20 april 2015. Met dank aan M. Adams,
7. N. Doornbos, ‘Onze rechtsstaat op de
beweging, Over burgers en hun oplossings-
p. 583-592, in het bijzonder p. 592: ‘De
B. Marseille en S. Prechal voor hun waarde-
schaal van erg’, AA 2015, p. 106-110.
strategieën’, JV, 2014, afl. 1, p. 62 e.v.
politiek is uitsluitend geïnteresseerd in het
volle commentaar op het eerdere concept
8. Wetenschappelijke Raad voor het Rege-
15. Nationale ombudsman, Mijn onbegrij-
punitieve van het strafrecht. Wel in de straf,
voor dit artikel.
ringsbeleid (WRR), De toekomst van de
pelijke overheid, Verslag van de Nationale
maar niet zo zeer in het recht.’
nationale rechtsstaat, Den Haag: Sdu 2002.
ombudsman over 2012.
21. J.J.J. Sillen, ‘Straffend bestuur, de rech-
Noten
9. Venice Commission 2011 European
16. Rapport Parate kennis bevoegdheden
ter en de Grondwet’, Rechtsgeleerd Maga-
2. Jaarverslag Raad van State 2014, p. 36.
Commission for Democracy through Law
politie, Den Haag 2015.
zijn Themis, 2014-1, p. 26 e.v.
3. M. Adams & G.-J. Leenknecht, ‘Artikel
(Venice Commission), Report on the rule of
17. Nationale ombudsman, Met voeten
22. Zie K. van Beek & M. Kommer, ‘De
nul: een algemene bepaling over rechts-
law, 4 april 2011, www.venice.coe.int/
getreden, Rapport van 2 november 2013,
staat van veiligheid en rechtvaardigheid’, in
staat, democratie en grondrechten in de
webforms/documents/
2013/150.
ditzelfde nummer, NJB 2015/741, afl. 16,
Grondwet?’ AA maart 2015, p. 207 e.v.
CDLAD(2011)003rev-e.aspx.
18. Zie het rapport van de Algemene
p. 1056. Zij inventariseren ‘meetbare indica-
4. www.internetconsultatie.nl/eerlijkproces.
10. E.M.H. Hirsch Ballin, ‘Jaarverslag Raad
Rekenkamer, Prestaties in de strafrechtke-
toren’ voor de maatschappelijke opbrengst
5. www.eerstekamer.nl/nieuws/20140204/
van State 2014’, NJCM 2015 (nog te ver-
ten, Kamerstukken II 2011/12, 33173, 1,
van de rechtsstaat.
voorbereiding_debat_eerste_kamer en M.
schijnen), p. 27.
en ook S. Meijer, ‘De executieplicht van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1047
Wetenschap
1048
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
ving krijgt onvoldoende aandacht. Witteveen noemde de rechtsstaat ‘een utopie’ en zijn tragische dood tijdens vlucht MH17 vormt een trieste illustratie.23
3. Naar een stresstest Op zich is het begrijpelijk dat er rond rechtsstatelijke onderwerpen discussies ontstaan, omdat het begrip rechtsstaat complex is en er steeds weer afstemming op actuele gebeurtenissen noodzakelijk is. In de woorden van Doornbos zou de vraag kunnen worden gesteld: erg, erger of ergst als het gaat om ‘de schending van de rechtsstaat’? De grote banken, de ‘systeembanken’, worden door de Europese Centrale Bank aan een stresstest onderworpen, omdat hun falen het financiële systeem, maar ook de financiële stabiliteit van landen ernstig kan schaden.24 De financiële problemen die in Griekenland zijn ontstaan, zijn illustratief voor de relatie met het functioneren van hun democratische rechtsorde. Het falen van hun rechtsorde lijkt deel te zijn van het Griekse probleem. Het ligt daarom voor de hand om het functioneren van de rechtsstaat ook aan een stresstest te onderwerpen. Hoe erg moet in het kader van een stresstest de schending van de rechtsstaat zijn om te kunnen spreken van systeemfalen? Op zich kan er consensus bereikt worden over de vereisten van de rechtsstaat, zoals die door de WRR verwoord zijn. Tegelijkertijd is duidelijk dat veel schendingen van rechtsstatelijke uitgangspunten binnen het rechtsstatelijke systeem gecorrigeerd worden en de rechtsstatelijke waarborgen kennelijk goed functioneren. Bijvoorbeeld als de rechter een besluit vernietigt wegens schending van een grondrecht. Wanneer is er sprake van de schending van rechtsstatelijke uitgangspunten die relevant zijn voor de uitkomst van deze stresstest? Het moet dan gaan om meer structurele problemen, die bijvoorbeeld pas na toetsing aan Europees of internationaal recht opgelost worden, er langere tijd sprake was van rechtsonzekerheid en er schade is ontstaan bij betrokkenen. Een belangrijke indicator vormt het feit dat wetgever en bestuur vooraf gewaarschuwd waren – bijvoorbeeld in een advies van de Raad van State – doch desondanks (willens en wetens) het risico hebben gelopen dat de nationale of Europese rechter tot een negatief oordeel zou komen. Maar ook het in een groot aantal gevallen of het herhaaldelijk schenden van rechtsstatelijke normen kan wijzen op het niet-functioneren van de noodzakelijke rechtsstatelijke waarborgen. Belangrijk is voorts de vraag in hoeverre er bevoegdheden bij het bestuur worden geaccumuleerd die, als ze worden toegepast in een rechtsstatelijk onvriendelijke context, tot ernstige problemen kunnen leiden,25 in het bijzonder voor minderheden. Gelet op de politieke onrust in Europa is niet zeker wat de stembus in de komende tijden gaat opleveren. Welke rechtsstatelijke waarborgen genieten min-
derheden in ons land? Om een helder beeld te krijgen van de relevante kwesties voor de uitvoering van een stresstest benader ik de rechtsstaat als systeem. Rechtsstatelijke vraagstukken raken zowel wetgeving, uitvoering als rechtspraak. Voor deze drie domeinen bespreek ik kort hoe het rechtsstatelijke systeem eruit ziet. Vervolgens laat ik aan de hand van belangrijke recente voorbeelden zien hoe het in de praktijk werkt. Daarbij roep ik in herinnering dat onze
Rechtsstatelijke vraagstukken raken zowel wetgeving, uitvoering als rechtspraak rechtsorde complex is en de voorbeelden slechts kort besproken kunnen worden met verwijzing naar uitvoeriger onderzoek van anderen. In die zin verricht ik een meta-onderzoek op basis van reeds bekende feiten en toegepaste analyses. Mijn doel is om een overzichtsbeeld te schetsen van de staat van onze rechtsstaat en daarmee de vraag te beantwoorden of ons rechtsstatelijke systeem in een situatie van stress het af kan laten weten.
4. Wetgeving Door wetgeving wordt het rechtsstatelijke systeem ingericht en onderhouden. Daarom rijzen veel rechtsstatelijke vragen tijdens het wetgevingsproces.26 Het is dus de vraag welke waarborgen er zijn tegen wetgeving die indruist tegen rechtsstatelijke waarden. Het wetgevingsproces is in Nederland opgebouwd uit politieke besluitvorming, ambtelijke voorbereiding, internetconsultatie, advisering door de Raad van State en eventueel andere adviesinstanties en parlementaire behandeling in Tweede en Eerste Kamer. Nederland kent geen constitutioneel toetsingsrecht als waarborg en bovendien mag de rechter de wet niet toetsen aan de Grondwet. Wel mag de rechter de wet toetsen aan onder andere grondrechten in verdragen. Bovendien kan nationale wetgeving getoetst worden aan EU-recht, waaronder het Handvest met daarin grondrechten. Corstens noemt Nederland vanwege het ontbreken van constitutioneel toetsingsrecht een ‘buitenbeentje’ in Europa.27 Het initiatief wetsvoorstel Halsema van GroenLinks voor de invoering van Constitutionele rechtspraak heeft begin 2015 geen tweederde meerderheid in de Tweede Kamer gehaald en is daarmee historie geworden. VVD-kamerlid Taverne stelt voor om de rechter de wet niet meer te laten toetsen aan
23. W. Witteveen, De Wet als Kunstwerk,
ments (BOP), het European Financial Stabi-
om ook voor de rechtsstaat een stresstest
aantal privacy-beperkende wetgevende
Amsterdam: Boom 2014.
lisation Mechanism (EFSM), de implemen-
te ontwikkelen.
maatregelen ingevoerd wordt, https://
24. Bij de Europese Rekenkamer ben ik als
tatie van de Excessive Deficit Procedure
25. Zie de open brief van 2 april 2015 van
visieopprivacy.nl/.
lid van Kamer IV nauw betrokken bij
(EDP), de rol van de Commissie bij financi-
Bits of Freedom, Amnesty Nederland, jour-
26. W. Witteveen, De Wet als kunstwerk,
onderzoeken naar de effectiviteit van Euro-
ele assistentie aan Griekenland, de Reform
nalistenvakbond NVJ en de Nederlandse
a.w.
pese maatregelen om de financiële sector
of European Securities and Markets Autho-
Vereniging van Strafrechtadvocaten aan de
27. G. Corstens, De rechtsstaat moet je
tegen crises te beschermen. Onder andere
rity (ESMA), en het Single Supervisory
Minister van Veiligheid en Justitie om een
leren, Amsterdam: Prometheus Bert Bakker
de implementatie van de Balance of Pay-
Mechanism (SSM). Hierin vond ik inspiratie
privacy debat te voeren voordat een groot
2014.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1049
Wetenschap
Het is kenmerkend dat in het verdeelde Nederland geen nationale overeenstemming te bereiken valt over onze gemeenschappelijke waarden internationaal recht: de controle moet volgens hem bij de politiek liggen.28 Er leven in Nederland vele visies op de betekenis van de Grondwet en grondwettelijke waarborgen. Illustratief is dat de Staatscommissie Grondwet het een minder goed idee vond om een preambule aan de Grondwet toe te voegen, omdat zij geen hooggespannen verwachtingen had van de mogelijkheid om nationale overeenstemming te bereiken over een formulering die verwijst naar gemeenschappelijke waarden en bijdraagt aan de ‘samenbinding’ van de burgers. Het is kenmerkend dat in het verdeelde Nederland geen nationale overeenstemming te bereiken valt over onze gemeenschappelijke waarden.29 Vergelijken we deze waarborgen tegen onrechtmatige wetgeving in ons land met die in Duitsland, dan is de conclusie gerechtvaardigd dat wij veel minder sterke rechtsstatelijke waarborgen kennen.30 Dit onder meer vanwege de centrale rol die grondrechten in de Duitse constitutie vervullen die gewaarborgd is door de constitutionele rechtspraak van het Bundesverfassungsgericht. Het ‘nie wieder’, dat na de verschrikkingen in de Tweede Wereldoorlog gestalte kreeg in het Europese Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden en de rechtsmacht van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg, is in het Duitse constitutionele recht zelf sterk verankerd. In Nederland klinkt een ander geluid en wordt meer en meer een beroep gedaan op het primaat van de politiek of van de democratie.31 Rechtsstatelijke waarborgen worden daarmee ‘gepolitiseerd’. Hoe functioneert het Nederlandse stelsel van rechtsstatelijke waarborgen? Vanwege het ontbreken van constitutioneel toetsingsrecht mag verwacht worden dat rechtsstatelijke gebreken in wetsvoorstellen in de fase van voorbereiding en totstandkoming van wetgeving gesignaleerd worden en consequenties hebben voor de wetten die tot stand komen. Dat is niet steeds het geval. Ik noem drie recente voorbeelden. a) Sancties sociale zekerheid. De wetgever heeft in de sociale zekerheid sancties geïntroduceerd die twee kenmerken vertonen: in de eerste plaats vloeien deze sancties volgens de intentie van de wetgever direct voort uit de wetgeving, reden waarom er geen afwegingsruimte is voor bestuursorganen en daarmee ook niet voor de rechter om de redelijkheid van de sancties te beoordelen. In de tweede plaats zijn deze sancties niet alleen van toepassing bij misbruik en fraude, maar ook bij fouten en vergissingen.32 De sancties zijn hoog en lopen op tot meer dan 100% van de uitkering. Na invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving ingaande 2013 bleken deze sancties tot onredelijke uitkomsten te leiden. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep begin 2015 het wettelijke sanctiestelsel opengebroken en ruimte
1050
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
geschapen voor een bestuurlijke redelijkheidsbeoordeling en rechterlijke toetsing daarvan conform artikel 5:46 lid 2 Awb.33 b) Alcoholslot. Het alcoholslot dient een goed doel: afschrikking van alcohol in het verkeer. Het alcoholslot wordt krachtens het wettelijke systeem als administratieve maatregel zonder beoordeling door het CBR als bestuursorgaan opgelegd. De kosten van het alcoholslot lopen op tot € 5000 en als de overtreder geen eigen auto heeft vormt de inbouw van een dergelijk slot een extra probleem. Recent heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het alcoholslot niet louter een administratieve maatregel is maar als sanctie een strafrechtelijke bejegening uitsluit vanwege het ne bis in idem beginsel. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde in 2013 dat het alcoholslot (bij vrachtwagenchauffeurs) een evenredige was.34 Recent heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat de redelijkheid van deze maatregel beoordeeld moet worden en dat die onder omstandigheden willekeur kan opleveren.35 c) Dataretentie. Nederland heeft wetgeving ingevoerd op basis waarvan bel- en internetgevens langdurig bewaard kunnen blijven, die echter in strijd blijkt te zijn met EU-recht. Nadat het Europese Hof van Justitie zich over de reikwijdte van de dataretentierichtlijn had uitgesproken36 volhardde de Minister van Veiligheid en Justitie in toepassing van de Nederlandse Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens.37 De Raad voor de Rechtspraak heeft geadviseerd om het vorderen van verkeersgegevens alleen mogelijk te maken na voorafgaande rechterlijke toetsing door een rechtercommissaris.38 Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter te Den Haag deze wet buiten werking gesteld.39 Deze voorbeelden laten zien dat de waarborgen in de fase van wetgeving tekortgeschoten zijn en dat pas na geruime tijd de rechter de rechtsstatelijke implicaties van deze wetgeving vastgesteld heeft. Er zijn tal van andere wettelijke maatregelen die dergelijke rechtsstatelijke implicaties hebben en die het staatsblad (nog) niet gehaald hebben. Ik noem het burkaverbod, minimumstraffen in het strafrecht, kostendekkend griffierecht, de beperking van de rechtshulp en strafbaarstelling van illegalen. Veel wetgeving vindt haar oorsprong direct in regeerakkoorden, dan wel vormt een invulling van de overeengekomen bezuinigingen. Via positieve uitruil weet één van de regeringspartijen zich te verzekeren van een meerderheid in de Tweede Kamer. Bij het kabinet Rutte II bleek het verkrijgen van een meerderheid in de Eerste Kamer soms problematisch. Dat wetsvoorstellen geen meerderheid behaalden kon het gevolg zijn van een
nadere rechtsstatelijke toetsing, maar politieke opportuniteit speelde steeds een rol. Een illustratie vormt de strafbaarstelling van illegalen die dankzij positieve uitruil tussen VVD en PvdA in het regeerakkoord opgenomen is en volgens de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bedoeld is om illegaal verblijf onaantrekkelijk te maken: ‘Dan krijg je een verdrijvingseffect.’40 Uiteindelijk heeft de VVD vanwege een opstand in de PvdA achterban dit voorstel laten vallen, terwijl de PvdA bij wijze van concessie voor dit offer de verhoging van de arbeidskorting – een denivellerende maatregel – heeft moeten aanvaarden.41 Barkhuysen (e.a) hebben een meer systematische verkenning van de rechtsstatelijke consequenties van wetgeving uitgevoerd als het gaat om grondrechtenbeperkend overheidsoptreden, in het bijzonder bij eigendomsontneming/-beperking; vrijheidsontneming/-beperking; inbreuk op lichamelijke integriteit; en inbreuk op privacy-/huisrecht. Zij stellen dat, ondanks het feit dat Nederland een sterk ontwikkeld rechtsbestel heeft, de Nederlandse wetgever op veel fronten slechts blijkt te voldoen aan minimale Europese vereisten. De wetgever kent aan de rechter vaak slechts beperkte ruimte toe om te toetsen. Barkhuysen (e.a.) concluderen: ‘Dat maakt grondrechtenbescherming in het Nederlandse bestuursrecht op voorhand kwetsbaar omdat het systeem weinig flexibel is en het bestuursrecht niet is voorbereid op aanvullende rechtsbeschermingseisen die nodig kunnen zijn bij nieuwe (al dan niet technologische) ontwikkelingen. Rechtsbescherming in het bestuursrecht loopt daarmee het risico al snel tekort te schieten.’42
5. Uitvoering In de uitvoering zijn veel voorbeelden te vinden van schendingen van rechtsstatelijke waarden, doch in de meeste gevallen gaat het om situaties waarin het gewone rechtsstatelijke systeem functioneert: de rechter (of de Nationale ombudsman) corrigeert. Ik noem in het kader van deze stresstest drie onderwerpen: de gaswinning in Groningen, bed, bad en brood en de vreemdelingenbewaring.
a) Gaswinning De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft geconcludeerd dat bij de gaswinning in Groningen onvoldoende gewicht is toegekend aan het veiligheidsbelang van Groningers. De besluitvorming over de omvang van de gaswinning is eenzijdig gericht geweest op het economische belang van het veiligstellen van de gasleveranties. De Onderzoeksraad constateert dat de Minister van Economische Zaken te veel petten op heeft: het ontbreekt kennelijk aan checks and balances. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijke consequenties van de bodemdaling voor de stabiliteit ervan.43 Voorts is het de vraag of de schade van huiseigenaren op rechtsstatelijke wijze gecompenseerd wordt. Die rechtsstatelijke wijze wordt niet alleen bepaald door een mogelijke rechtsgang voor de rechter, maar veeleer door een faire vorm van conflictoplossing.44 b) ‘Bed, bad en brood’ De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie weigerde jarenlang opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) oordeelde dat Europese lidstaten ‘bed, bad en brood’ moeten regelen voor deze vreemdelingen. De staatssecretaris wilde een nadere beslissing van het Comité van Ministers van de Raad van Europa afwachten. De Voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft vervolgens in december 2014 geoordeeld dat er opvang geboden moet worden vanwege de betekenis van het oordeel van het ECSR.45 c) Vreemdelingenbewaring Vreemdelingenbewaring is, zeker als er kinderen bij betrokken zijn, een ingrijpende maatregel, die alleen zou mogen worden toegepast wanneer er geen alternatieven zijn. De Verenigde Naties hebben aanbevelingen gedaan voor beperking van vreemdelingenbewaring.46 De vreemdelingenbewaring draagt hoofdzakelijk het karakter van detentie met veel privacy- en vrijheidsbeperkende maatregelen. Pas na jaren van kritiek van veel deskundige instanties zoals de Stichting voor Vluchtelingen-Studenten UAF, Amnesty International, VluchtelingenWerk Nederland (VWN), de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ),
28. Zie voor het advies van de Raad van
pdf. Zie voor de kabinetsreactie van 16
Wetsvoorstel Wijziging van de Telecommu-
2015 .
State: www.raadvanstate.nl/adviezen/
december 2014 Fraudewet, onderzoek
nicatiewet en het Wetboek van Strafvorde-
44. Zie bijv. de Schadevergoedingswijzer
samenvattingen/tekst-samenvatting.
Nationale ombudsman en aanbieding rap-
ring in verband met de bewaring van gege-
van de Nationale ombudsman: www.natio-
html?id=211.
port Inspectie Sociale Zaken en Werkgele-
vens die zijn verwerkt in verband met het
naleombudsman.nl/uploads/infomateriaal/
29. H. Pleij, Moet kunnen, op zoek naar
genheid, ‘De Boete belicht’; https://zoek.
aanbieden van openbare elektronische
schadevergoedingswijzer.pdf.
een Nederlandse identiteit, Amsterdam:
officielebekendmakingen.nl/blg-442558.
communicatiediensten,
45. CRvB 17 december 2014,
Prometheus Bert Bakker 2015; T. Koop-
33. CRvB 24 november2014,
39. Rb. Den Haag 11 maart 2015,
ECLI:NL:CRVB:2014:4178 en
mans, ‘Het primaat van de politiek’, Rechts-
ECLI:NL:CRVB:2014:3754.
ECLI:NL:RBDHA:2015:2498.
ECLI:NL:CRVB:2014:4179. Zie P. de Meij,
geleerd Magazijn Themis 1998-4, p. 97.
34. ABRvS 23 oktober 2013
40. De Volkskrant 22 december 2012.
‘Het recht van vreemdelingen op een mens-
30. R. de Lange, ‘De invloed van Duits
ECLI:NL:RVS:2013:1604.
41. Kamerstukken II 2013/14, 33512, 13.
waardig bestaan en de rol van de rechter’,
recht op de grondrechten en het denken
35. Zie hierover ook: T. Barkhhuysen & M.
42. T. Barkhuysen, M.L. van Emmerik, B.J.
NJB 2015/552, afl. 11, p. 668-675.
over grondrechten in Nederland na 1945’,
van Emmerik, ‘Alcoholslot exit, Lessen voor
van Ettekoven, V. Mul, R. Stijnen &
46. Guidelines on the Applicable Criteria
AA, 2014 (juli/augustus), p. 576-585.
nieuwe en ook oude gevallen?’ NJB
M.F.J.M. de Werd, Adequate rechtsbescher-
and Standards relating to the Detention of
31. Jaarverslag 2012, Raad van State, p. 23.
2015/541, afl. 11, p. 676 e.v.
ming bij grondrechtenbeperkend overheids-
Asylum-Seekers and Alternatives to Deten-
32. Nationale ombudsman, Geen fraudeur,
36. HvJ EU 8 april 2014, in de gevoegde
ingrijpen, Studie naar aanleiding van de
tion’, UNHCR, 2012.
toch boete, Rapport 4 december 2014,
zaken C-293/12 en C-594/12 (Digital
agenda voor de rechtspraak, Deventer: Kluwer 2014, p. 182.
159/2014; www.nationaleombudsman.nl/
Rights Ireland en Seitlinger).
uploads/bijlage/Rapport%202014-159%20
37. Kamerstukken II 2013/14, 33870, 1.
43. Onderzoeksraad voor Veiligheid, Aard-
Geen%20fraudeur,%20toch%20boete_4.
38. Advies van 23 februari 2015 over het
bevingsrisico’s in Groningen, 18 februari
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1051
Wetenschap
de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman, heeft de Staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie gereageerd.47 Bij deze voorbeelden springen de consequenties van doorgeschoten ‘managementdenken’ in het oog, waar Tjeenk Willink onder de titel ‘De verwaarloosde staat’ aandacht voor heeft gevraagd.48 Een belangrijke rol speelt daarbij het vooropstellen en verabsoluteren van financiële belangen, zoals die hun beslag in het regeerakkoord hebben gekregen. Van Lochem heeft het onderwerp ‘rechtsrelativisme’ geanalyseerd. Daaronder verstaat hij overheidshandelen dat in strijd is met de daarop van toepassing zijnde rechtsnormen en waarvoor geen serieuze rechtvaardiging wordt gegeven. Op zich is het aanvaardbaar dat de betekenis van juridische vragen niet verabsoluteerd wordt en een afweging tegen andere belangen maatschappelijk relevant kan zijn.49 Rechtsrelativering wijst volgens hem op zich niet op systeemfalen van de rechtsstaat,50 maar ik meen dat de besproken voorbeelden te zwaarwegend zijn om als verklaarbaar ‘rechtsrelativisme’ af te doen. Bij ministeries is de teneur nu dat juridische argumenten vanwege de politieke opportuniteit terzijde geschoven worden. Ter illustratie kan worden genoemd de aangifte van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tegen de top van het Ministerie van Financiën vanwege het geheimhouden van de naam van de tipgever inzake Luxemburgse spaartegoeden. Hofpresident Van der Winkel hekelde het feit ‘dat overheden zelf gaan uitmaken hoe de regels moeten worden toegepast en dat niet aan de rechter overlaten’.51 Dit voorbeeld raakt de rol van de rechter.
Bij ministeries is de teneur nu dat juridische argumenten vanwege de politieke opportuniteit terzijde geschoven worden 6. Rechtspraak De toegang tot de rechter is in twee opzichten van belang: enerzijds als rechtsstatelijke waarborg, anderzijds is het goed functioneren van de rechtspraak afhankelijk van de randvoorwaarden die door wetgeving en bestuur geschapen worden. De afgelopen jaren is veel discussie gevoerd over de hoogte van griffierechten en de rechtsbijstand. Het tijdens kabinet Rutte I voorgestelde ‘kostendekkende griffierecht’ heeft tot scherpe kritiek geleid, omdat rechtspraak niet beschouwd mag worden als zomaar een dienst waarvoor betaald moet worden. Met kabinet Rutte II is het kostendekkend griffierecht van de politieke agenda verdwenen, maar een bezuinigingstaakstelling is blijven staan. De consequenties van de nu voorgestelde verhoging van het griffierecht en de bezuinigingen op de rechtsbijstand moeten nog bezien worden.52 Wellicht dat het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum naar de geschilbeslechtingsdelta dat dit jaar verwacht wordt meer informatie geeft over
1052
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
‘vraaguitval’ in de rechtspleging. De effecten van hoger griffierecht blijken echter moeilijk te bepalen.53 Ter Voert constateert dat justitiabelen die geen procedure beginnen zelden aangeven dat geld een probleem was.54 Westerveld vindt dat de herziening van het stelsel van rechtsbijstand niet eenzijdig gericht moet worden op toegang tot de rechter, maar dat er ook alternatieven zijn die niet tot kwaliteitsverlies leiden als het gaat om de toegang tot het recht.55 In dat verband is het belangrijk dat rechters onder andere in regiezittingen onnodig (lang) procederen proberen te voorkomen. De introductie van nieuw procesrecht in bestuursrechtelijke en civiele zaken in de vorm van Kwaliteit en innovatie rechtspraak ‘KEI’, sluit hierbij aan maar heeft ook kritische stemmen bij rechters losgemaakt.56 De informele aanpak in bezwaarprocedures en bij besluitvorming door bestuursorganen draagt effectief bij aan een betere toegang tot het recht, maar ‘minder toegang tot de rechter’.57 De organisatie en financiering van de rechtspraak vormen een kritiekpunt. Waarom is de Raad voor de rechtspraak niet net als de Algemene Rekenkamer, de Raad van State en de Nationale ombudsman een Hoog College van Staat? Daardoor zou er enerzijds meer afstand ontstaan ten opzichte van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Nu is de rechtspraak slechts een van de diensten van dat ministerie. Anderzijds zou de financiering van de rechtspraak een meer zelfstandig karakter kunnen krijgen dan zoals die nu bij begrotingswet door de wetgever wordt vastgesteld. Het is niet verwonderlijk dat binnen de rechtspraak discussie is ontstaan over ‘het management’ door gerechtsbesturen aangestuurd door de Raad voor de rechtspraak en over de werkdruk.58 Ook de niet sluitend geregelde verhouding tussen de rechterlijke colleges die onder de Raad voor de rechtspraak vallen, de Hoge Raad en de Raad van State is uit bestuurlijk oogpunt erg ongelukkig.59 De in het regeerakkoord voorziene definitieve splitsing van de Raad van State als wetgevingsadviseur en als rechterlijk college krijgt wellicht zijn beslag. De keuze van het kabinet om voor de bestuursrechtspraak twee organisatorische structuren in stand te houden is ongelukkig. Het kabinet Rutte II heeft voorgesteld om de rechtsprekende functie van de Raad van State samen te voegen met die van het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep op te heffen en diens rechtsprekende taak bij de gerechtshoven onder te brengen. Dit is een ongelukkige keuze, omdat de eenheid van de bestuursrechtspraak nog steeds problematisch blijft. Schlössels heeft in het NJB de bestuursrechtspraak speelbal van de politiek genoemd.60 De wetgever hanteert ten aanzien van de rechtspraak een verdeel-en-heers-politiek. Is rechtspraak een rustig bezit? Een aantal onderwerpen met betrekking tot rechtspraak loop ik langs: rechterlijke dwalingen en het herstel daarvan, de redelijke termijn en de intensiteit van toetsing door de bestuursrechter. a) Rechterlijke dwalingen De Schiedammer parkmoord vormde de opmaat voor veel acties om rechterlijke dwalingen te voorkomen. Via de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CAES) en sinds 2012 de wettelijk geregelde Adviescommissie Afge-
sloten Strafzaken (ACAS) zijn mogelijke rechterlijke dwalingen onderzocht.61 Het aantal rechterlijke dwalingen is niet toegenomen, wel is er een belangrijke discussie over de deskundigheid van de rechter en deskundigenoordelen. Het aantal zaken dat bij de CAES en de ACAS is aangebracht vormt onvoldoende reden om van een systematische schending van de rechtsstatelijke vereisten te spreken. Eerder kan gezegd worden dat de wettelijke regeling van de ACAS een rechtsstatelijke waarborg inhoudt. b) Redelijke termijn Schending van de redelijke termijn door de rechter kan een indicatie zijn voor overbelasting van de rechtspraak. Hoewel er incidentele zaken zijn waarin schending van de redelijke termijn aangenomen wordt is er geen reden voor een verontrustend beeld.62 Nadere wetgeving voor redres van schending van de redelijke termijn in het civiele proces is wenselijk. Nederland scoort Europees gezien goed wat betreft de lengte van procedures. Het programma KEI heeft als intentie om de doorlooptijden verder te verkorten. c) Beperkte toetsing door de rechter Naast de organisatie van de bestuursrechtspraak is kenmerkend voor de bestuursrechtspraak de beperkte toetsing waarvoor de bestuursrechter sinds de invoering van de Awb gekozen heeft. Te noemen valt de beperkte toetsing door de rechter in vreemdelingenzaken en bij de beoordeling van sanctiebesluiten. Hirsch Ballin maakt in zijn preadvies voor de VAR 2015 een uitgebreide analyse van de rechtsprekende rol van de bestuursrechter.63 Hij concludeert dat de bestuursrechter en in het bijzonder de ABRvS bij de toetsing van bestuursbevoegdheden naar maatstaven die bij de huidige tijd passen een te terughoudende rol kiest en daarmee te veel ruimte laat aan het vrije goedvinden van bestuursorganen. Het betreft hier de zogenoemde ‘marginale toetsing’ in verband met het verbod van willekeur zoals gecodificeerd in artikel 3:4 Awb, en specifiek voor sancties in artikel 5:46 lid 2 Awb. De conclusie kan worden getrokken dat het bestuur van de rechter te ruime niet getoetste bevoegdheden toegekend krijgt. De ABRvS vertoont gou-
Waarom is de Raad voor de rechtspraak niet net als de Algemene Rekenkamer, de Raad van State en de Nationale ombudsman een Hoog College van Staat? vernementele trekken, hoewel daar schoorvoetend verbetering in komt.
7. Evaluatie In de vorige paragrafen is langs de lijnen van de trias politica verkend welke rechtsstatelijke gebreken in Nederland onderkend kunnen worden in wetgeving, bestuur en rechtspraak, die niet binnen de normale waarborgen van onze rechtsorde gecorrigeerd worden. De conclusie is gerechtvaardigd dat op al deze drie domeinen, maar in het bijzonder bij de wetgeving, de systeemwaarborgen in de Nederlandse democratische rechtsstaat tekort schieten. Ondanks kritische geluiden van de Raad van State passeren wetsvoorstellen de Tweede en Eerste Kamer, waarvan moet worden vastgesteld dat ze indruisen tegen rechtsstatelijke waarden. Schending van en toetsing aan internationaal en Europees Recht speelt hierbij een cruciale rol. Op tal van terreinen wordt bij de vorming en uitvoering van beleid in strijd gehandeld met grondrechten: gaswinning in Groningen, het weigeren van bed, bad en brood, en de vreemdelingenbewaring. De rechtspraak is onduidelijk georganiseerd en de onafhankelijke financiering is onvoldoende gewaarborgd. De bestuursrechtspraak is en blijft te zeer verdeeld over meerdere rechterlijke colleges. De bestuursrechter, in het bijzonder de ABRvS, is gouvernementeel in zijn oordelen omdat zij te weinig diepgaand toetst. Twee vragen bespreek ik ter afronding. Welke thema’s zijn relevant gebleken in het kader van deze stresstest? En wat leert ons deze stresstest van de rechtsstaat Nederland?
47. 13 september 2013, Toezeggingen op
52. H. Arlman & E. Lohman, ‘Toegang tot
tact met de overheid van het Ministerie van
genheidsargumenten?! Ons stelsel van
Rapporten en adviezen vreemdelingenbe-
het recht: grondrecht of kostenpost?’
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
bestuursrechtspraak als speelbal van poli-
leid. Rapport Nationale ombudsman 6
NJB 2013/2560, afl. 44, p. 3027 e.v.
http://prettigcontactmetdeoverheid.nl/ en
tiek’, NJB 2014/1578, afl. 30, p. 2125-
augustus 2012, 2012/105: Vreemdelingen-
53. Raad voor de rechtspraak: In de scha-
Hoe hoort het eigenlijk? Passend contact
2128.
bewaring: strafregime of maatregel om uit
duw van de rechter, Individuele en maat-
tussen overheid en burger, ROB, Den Haag
61. Wet hervorming herziening ten voorde-
te zetten. Over respect voor mensenrechten
schappelijke kosten en batenvan de juridi-
2014; A.F.M. Brenninkmeijer & B. Marseille,
le van 18 juni 2012; M.S. Groenhuijsen,
bij vreemdelingenbewaring.
sche infrastructuur en het antwoord van het
‘Meer succes met de informele aanpak van
‘Van CEAS naar ACAS. Kansen en bedrei-
48. H. Tjeenk Willink, ‘De verwaarloosde
kabinet van 24 november 2014, Reactie op
bezwaarschriften’, NJB 2011/1586, afl. 30,
gingen’, DD 2014/63.
staat’, Bart Tromplezing 2013, www.bart-
rapport Raad voor de Rechtspraak ‘In de
p. 2010 e.v.
62. T. Poppema, ‘Eindscore of tussenstand?
trompstichting.nl/publicaties/publicaties_
schaduw van de rechter’.
58. Bescheidenheid en moed, Afscheidsre-
De Redelijke termijn na 29 januari 2014’,
item/t/de_verwaarloosde_staat_tekst_bart_
54. M. ter Voert, ‘Toegang tot het recht in
de G. Corstens als President van de Hoge
Trema, februari 2015, p. 53 e.v. en de
tromplezing_van_herman_tjeenk_willink.
beweging, Over burgers en hun oplossings-
Raad, R. Otte, ‘De rechtsstaat is een rustig
bespreking van L.C.W.M. van Kessel, van
49. P. van Lochem, Rechtsrelativering, Een
strategieën’, JV 2014, afl. 1, p. 62 e.v.
bezit’, NJB 2012/243, afl. 4, p. 263 e.v.
HR 28 maart 2014, ECLI: HR:2014:376,
verkenning op het terrein van het over-
55. M. Westerveld, ‘Gesubsidieerde rechts-
59. Zie voor een overzicht van deze ontwik-
NTBR afl. 7, september 2014, p. 266 e.v.
heidshandelen, Den Haag: Boom Juridische
bijstand en de toegang tot het recht’,
keling: R. Ortlep, Optimaliseren rechtseen-
63. E.M.H. Hirsch Ballin, Dynamiek in de
uitgevers 2013.
NJB 2014/246, afl. 5, p. 312-319.
heid tussen de hoogste bestuursrechters,
bestuursrechtspraak, Preadvies VAR 2015 te
50. Idem, p. 250.
56. Kamerstukken II 2014/15, 34059.
Preadvies VAR 2015.
verschijnen in mei 2015.
51. Financieele Dagblad 1 december 2014.
57. Zie het succesvolle project Prettig con-
60. R.J.N. Schlössels, ‘De kracht van gele-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1053
Wetenschap
Eerder heb ik gesteld dat vanwege de steeds grotere interdependentie van wetgever en bestuur en de structurele partijdigheid van de wetgever, de spanning tussen ‘het democratisch bestuur’ en de rechter groter wordt.64 Hiervoor is gebleken dat die spanning zich vertaalt in onvoldoende onafhankelijke financiële en organisatorische waarborgen voor eerlijke rechtspraak. Het ontbreken van constitutioneel toetsingsrecht en de wens van de grootste partij, de VVD, om de toetsing door de rechter aan internationale mensenrechten af te schaffen, completeren dit beeld. Naast dit structurele onderwerp blijken drie thema’s centraal te staan in deze analyse van schendingen van de rechtsstaat: ten eerste politieke thema’s die bij de verkiezingen gebruikt zijn, zoals ‘law and order’ (verzwaring van de sanctionering) en het afschrikken van vreemdelingen en hun assimilatie, ten tweede de gevolgen van het doorgeschoten managementdenken en het vooropstellen van bedrijfsmatige (bezuinigings)doelstellingen, en ten derde de inperking of beperking van de rechtspraak en de toegang tot het recht. Welke lessen vallen te trekken? Een vitale rechtsstaat laat grenssituaties zien waarin de doorwerking van rechtsstatelijke uitgangspunten via de werking van het rechtsstatelijke systeem veiliggesteld wordt. Mijn analyse is echter gericht op een meer fundamenteel probleem: Voldoen de systeemwaarborgen in het kader van rechtsstatelijk ‘wetgeven’, rechtsstatelijk besturen en rechtsstatelijke rechtspraak? Of zijn er situaties waarin die waarborgen onvoldoende werken en er achteraf correcties noodzakelijk zijn? Mijn analyse laat zien dat zowel bij wetgeving, uitvoering als rechtspraak achteraf rechtsstatelijke correcties noodzakelijk blijken. Bovendien is er een voortgaande ontwikkeling in de verkeerde richting. Het afwijzen van constitutioneel toetsingsrecht – dat als een rechtsstatelijk noodventiel kan worden beschouwd – en de politieke wens om de toetsing aan het internationale recht bij de rechter weg te nemen, zijn negatieve indicatoren. Een andere negatieve indicator is dat de politiek voor de inrichting, besturing en financiering van de rechtspraak geen solide grondslag biedt. Faalt de Nederlandse rechtsstaat in de stresstest? Voor het antwoord op deze vraag is niet alleen van belang dat rechtsstatelijke waarborgen in ons rechtssysteem ontbreken, maar tevens de vraag hoe wij omgaan met politieke partijen die een rechtsstatelijk vijandige opinie koesteren. Kortom, de verbinding tussen democratie en rechtsstaat. Een punt van zorg voor onze democratie vormt de nog slechts beperkte belangstelling van kiezers voor partijpolitiek, de grote versplintering in de politiek65 en daarmee samenhangende problemen rond meerderheidsvorming in de Tweede en Eerste Kamer. Moeizame meerderheidsvorming heeft geleid tot ‘positieve uitruil’ bij het formuleren van de regeerakkoorden Rutte I en Rut-
te II. Deze methode leidt ertoe dat voorstellen die slechts beperkte politieke steun hebben alsnog aan een meerderheid – althans in de Tweede Kamer – geholpen worden. Te denken valt aan de rigoureuze sanctieverzwaring in de sociale zekerheid, die door de VVD in het regeerakkoord Rutte I opgenomen werd. Gedurende het kabinet Rutte I hebben de VVD en het CDA vanwege de gedoogsteun van de PVV voorstellen aanvaard die rechtsstatelijk problematisch waren. Ook de uitvoering bijvoorbeeld op het terrein van vreemdelingen was in die tijd rechtsstatelijk uiterst problematisch. Die lijn is overigens onder het kabinet Rutte II voortgezet. Het gaat hier om een juridische analyse, die politiek relevant is, maar geen politiek standpunt inhoudt, hoewel in het actuele politieke debat een dergelijke benadering veelal wordt miskend. Een zorgpunt vormt de PVV van Wilders die in de verkiezingsstrijd koos voor ‘minder, minder Marokkanen’ en onder andere pleit voor de afbraak van moskeeën.66 Een strafvervolging van Wilders is in voorbereiding. Het is uit rechtsstatelijk oogpunt problematisch dat de derde partij in Nederland – op basis van de uitslag van de verkiezingen – expliciet vijandig staat tegenover minderheden. De VVD tracht vanwege de dreiging van de PVV de rechtervleugel tevreden te stellen met voorstellen die rechtsstatelijk problematisch zijn67 en pleit voor beperking van de rechtsstatelijke rol van de rechter. Bovendien wordt de adviserende rol van de Raad van State als het om rechtsstatelijke onderwerpen gaat in het wetgevingsproces bij belangrijke rechtsstatelijke onderwerpen miskend68 en stelt de regering voor om de betekenis van adviezen van andere adviescolleges uit te hollen door afschaffing van de verplichting voor de regering om te reageren op die adviezen.69
8. Conclusie Mijn conclusie luidt niet alleen dat zowel bij wetgeving, uitvoering als rechtspraak belangrijke rechtsstatelijke gebreken zichtbaar zijn, maar dat vooral in het functioneren van ons democratische systeem onvoldoende waarborgen zijn dat rechtsstatelijke waarden voldoende en tijdig beschermd worden. Vanuit de Tweede Kamer en vanuit politieke partijen wordt het ‘primaat van de politiek’ of het ‘primaat van de democratie’ met grote regelmaat als argument gebruikt om tegen te spreken dat de rechter op basis van rechtsstatelijke uitgangspunten een oordeel mag geven dat een streep haalt door eerdere democratische besluitvorming. Het geheim van de democratische rechtsstaat is nu juist dat het een gedeelde rechtsorde is, waarin soms de democratie het voortouw heeft, maar waarin soms ook de rechtsstatelijke kant, bijvoorbeeld de mensenrechten, op een gegeven ogenblik een grens stelt aan de discretionaire bevoegdheid van de wetgever.70 In die zin bestaat het primaat van de politiek niet.71 Noodzakelijk is dat in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer niet geargumenteerd wordt vanuit een primaat van democratie of politiek, maar onder-
Op tal van terreinen wordt bij de vorming en uitvoering van beleid in strijd gehandeld met grondrechten
1054
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Onderkend moet worden dat de kracht van de democratische rechtsstaat schuilt in het samenspel van krachten en tegenkrachten waardoor democratie noch rechtspraak het laatste woord heeft kend wordt dat de kracht van de democratische rechtsstaat schuilt in het samenspel van krachten en tegenkrachten waardoor democratie noch rechtspraak het laatste woord heeft. De rechtsprekende bevoegdheden van de rechter in Nederland moeten afgestemd zijn op die noodzakelijke rol van tegenkracht in de democratische rechtsstaat. Nu dat niet zo is meen ik dat de Nederlandse rechtsstaat de stresstest niet kan doorstaan.
9. Ten slotte Kritiek lijkt gemakkelijk. Heb ik nog concrete voorstellen voor verbetering? De staatscommissie herziening tweekamerstelsel, zoals door de minister-president bij de Alge-
mene Beschouwingen in de Eerste Kamer toegezegd, zou opheffing van de Eerste kamer op de agenda kunnen plaatsen en daarbij invoering van constitutioneel toetsingsrecht als alternatief voor de reflexieve functie van de Eerste Kamer kunnen overwegen. Ik meen dat introductie van een constitutioneel hof met een functie zoals in veel andere Europese landen een in deze tijd onmisbare waarborg voor de rechtsstaat Nederland inhoudt. De onafhankelijkheid van de rechter moet beter worden gewaarborgd. Maak van de Raad voor de rechtspraak een Hoog College van Staat, zodat de rechtspraak niet onder het Ministerie van Veiligheid en Justitie valt, maar rechtsreeks bij (begrotings)wet geregeld wordt.
64. H. Tjeenk Willink, ‘De rechterlijke func-
66. Behandeling Begroting 2015 Sociale
68. Jaarverslag Raad van State 2014, p. 58:
2014/15, 33817.
tie in de veranderde democratische rechts-
Zaken en Werkgelegenheid Handelingen I
Wanneer naar de argumenten uit de
70. Zie ook mijn bijdrage aan ‘Staat van de
staat’, NJB 2014/3, afl. 1, p. 12 e.v. en
2014/15, 27 november 2014, nr. 30, item
memorie van toelichting wordt verwezen,
rechtsstaat’, Handelingen I 2013/14, 11
A.F.M. Brenninkmeijer, ‘Unitas politica’,
3, p. 19.
of bij nader rapport belangrijke wijzigingen
maart 2014, nr. 22, item 5, p. 18.
NJB 2012/176, afl. 3, p. 192 e.v.
67. Zie over deze ontwikkeling: A. Kallis,
worden aangebracht waarover de Raad van
71. A.F.M. Brenninkmeijer, ‘Het primaat van
65. P. Mair, Ruling the void, The hollowing
‘When fascism became mainstream: The
State geen advies wordt gevraagd.
de politiek bestaat niet meer’, AA 1992, nr.
of western democracy, London, New York:
challenge of extremism in times of crisis’,
69. Zie voor het wetsontwerp dat inmiddels
11 p. 24 e.v.
Verso 2013.
Fascism 2015, vol. 4, nr. 1, p. 1 e.v.
bij de Eerste Kamer ligt, Kamerstukken I
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1055
741
Wetenschap
De staat van veiligheid en rechtvaardigheid Krijn van Beek & Max Kommer1
In dit artikel wordt een verzameling van zestien meetbare indicatoren gepresenteerd die naar de mening van de auteurs gezamenlijk zichtbaar maken hoe de rechtsstaat er voor staat. Zij kiezen hierbij voor een manier van kijken naar de rechtsstaat waarin de maatschappelijke opbrengst centraal staat. Dit is in de Nederlandse (rechts)wetenschap niet gebruikelijk, maar in de internationale literatuur wel. Geïnspireerd door de missie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt de vraag gesteld: ‘Hoe veilig en rechtvaardig is Nederland eigenlijk en hoe ontwikkelt zich dat?’. De auteurs pretenderen overigens niet met deze zestien indicatoren het definitieve antwoord te geven, maar denken wel de basis te leggen voor een discours over de rechtsstaat dat in Nederland te weinig gevoerd wordt. Op de lezers wordt een beroep gedaan om vanuit hun deskundigheid deze aanzet verder te helpen ontwikkelen en te gaan gebruiken.
1. Inleiding Het is met de rechtsstaat als met het onderwijs: als we de media en politici (vooral uit de oppositie) mogen geloven, gaat haar toestand voortdurend achteruit. Zo riepen (Tweede) Kamerleden van SP, D66 en de CU recent de nieuwe Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) op om ‘weer te gaan staan voor de rechtsstaat’, die volgens hen ‘onder druk staat’, ‘te lang de rug is toegekeerd’ en ‘geregeld onder vuur lag (van de vorige bewindslieden van dat departement)’.2 Medio 2013 stelden D66 Kamerleden Berntsen en Schouw dat ‘maatregelen van dit kabinet (…) de rechtsstaat aantasten’.3 En in 2012 was het de vice-voorzitter van de Raad van State die zijn zorgen uitsprak over aantasting van de rechtsstaat, waarbij hij het overigens niet zozeer had over wetgeving op het terrein van VenJ, maar over de economische en financiële crisis ‘omdat het functioneren van de democratische rechtsstaat daar ingrijpend en duurzaam door wordt geraakt.’4 Zoals te verwachten valt, wijzen bewindslieden van Veiligheid en Justitie dergelijke kritiek consequent van de hand, met argumenten die erop neerkomen dat de omstandigheden (financiële nood, terreurdreiging) maatregelen vergen, maar dat deze altijd binnen de grenzen van de (Grond)wet blijven en dat er sprake blijft van rechterlijke toetsing.5 Het lastige van beide claims – dat de rechtsstaat wordt aangetast en dat dat niet het geval is – is, dat zij niet empirisch getoetst kunnen worden. Er is namelijk geen algemeen geaccepteerde meetlat waaraan we zouden kunnen zien hoe de rechtsstaat er voor staat, dus is het
1056
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
ook lastig om na te gaan of een concrete maatregel bijdraagt of aantast.6
Het lastige van beide claims – dat de rechtsstaat wordt aangetast en dat dat niet het geval is – is, dat zij niet empirisch getoetst kunnen worden Dit is een vrij fundamenteel probleem, maar natuurlijk niet nieuw. De afgelopen decennia is een aantal forse veranderingen in de opmaak van onze rechtsstaat doorgevoerd. Denk aan de invoering van de Wet Mulder (waardoor eerst de sanctie betaald moest worden alvorens de gang naar de rechter mogelijk was), de uitbouw van het preventieve arsenaal (bijv. bibob), de invoering van productbekostiging in de rechtspraak, de versobering van de rechtsbijstand, verschuivingen van civiele rechtspraak naar geschillencommissies en arbitrage, denk aan de geleidelijke introductie van mediation, aan
wijzigingen in opsporingsbevoegdheden, strafbaarstellingen, sanctiemodaliteiten en het detentieregime, enz. Elk van deze veranderingen ging gepaard met vaak een zeer principiële discussie over de mogelijke effecten op de rechtsstaat Nederland, waarbij vrijwel steeds het nastreven van veiligheid of grotere efficiëntie geframed werden als bedreigingen van de (kwaliteit van de) rechtsstaat.7 Of eigenlijk werden er steeds twee monologen gehouden die langs elkaar scheerden: de ene vanuit een rechtsstaatperspectief dat vooral gebaseerd is op Kant en Montesquieu, dus over de principes en instituties, en de andere vanuit een perspectief dat meer gebaseerd is op Hobbes, en waarin de door de rechtsstaat te borgen veiligheid en zekerheid centraal staan. In het eerste betoog wordt de kwaliteit van de rechtsstaat benaderd vanuit de instituties en principes die veiligheid en rechtvaardigheid belichamen – scheiding der machten, de staat is gebonden aan de eigen wetgeving, verankering van fundamentele vrijheden in de grondwet, enz. – en nauwelijks vanuit de concrete betekenis daarvan voor de rechtssubjecten, laat staan de burger.8 In het tweede betoog staat juist de maatschappij centraal, in de zin van de door de burger ervaren (on)veiligheid en (on)rechtvaardigheid. Slechts zelden komen beide benaderingen bij elkaar. We zien beide benaderingen wel op een halfslachtige manier met elkaar botsen, zoals in discussies over terrorismebestrijding waar het kan gaan over het inleveren van wat rechtsstatelijkheid voor extra veiligheid of vice versa. Het rechtsstatelijk ideaal is natuurlijk om op beide dimensies vooruit te gaan, in een besef dat de rechtsstaat pas goed functioneert als daarin enerzijds de overheidsmacht effectief wordt ingezet om de burger een zodanige mate van veiligheid en zekerheid te bieden dat hij zijn leven in vrijheid kan leven en dat economie, kunst en wetenschap kunnen bloeien, en anderzijds deze macht zodanig aan regels en controle wordt gebonden dat hij niet zelf de grootste bedreiging van die vrijheid en bloei wordt. Kenmerkend voor deze betogen is dat ze gevoerd worden, los van een empirische basis die een totaalbeeld geeft. Voor zover maatschappelijke verschijnselen er een rol in spelen, wordt verwezen naar cijfers die het ingenomen standpunt ondersteunen en blijven de cijfers die dat ondermijnen over het algemeen ongenoemd.
Nu is dat ongetwijfeld eigen aan het politieke discours, maar het kan ook, omdat een hanteerbare set indicatoren ontbreekt die het hele terrein van de rechtsstaat dekt en die in de discussie in wetenschap, politiek en maatschappij breed geaccepteerd wordt als een maat voor de kwaliteit en het functioneren van de rechtsstaat. Dit is geen depreciatie van het werk dat instituten als SCP, WODC en CBS doen om inzicht te verschaffen in uiteenlopende aspecten van de rechtsstaat. Het punt is dat de door hen verzamelde en gepubliceerde gegevens tot nu toe 1. vooral betrekking hebben op ‘wat VenJ doet’ en niet op wat er in de samenleving aan de hand is, 2. niet ‘in één oogopslag’ inzicht geven c.q. niet in een de totale rechtsstaat omspannend verband worden geplaatst en mede daardoor 3. niet helpen om de inspanningen van actoren en de maatschappelijke uitkomsten uit elkaar te houden.9 Door het ontbreken van een eenduidige en algemeen geaccepteerde meetlat is zelfs met terugwerkende kracht de vraag niet te beantwoorden of Nederland nu in alle opzichten veiliger en rechtvaardiger is dan tien of twintig jaar geleden: er is zo’n baaierd dat er altijd wel iets te vinden is wat stijgt of daalt, of anderszins onrustbarend is – alle pogingen vanuit wetenschappelijke hoek om het kaf van het koren te scheiden, ten spijt. In internationaal vergelijkend perspectief zien we wel een aantal belangrijke initiatieven die de manier van kijken volgen die wij hier voorstellen. Het World Justice Project en de scans van het World Economic Forum en Transparancy International verzamelen cijfers over de uitwerking van de rechtsstaat op bewoners van verschillende landen. Het grote voordeel van dit materiaal is dat het internationaal kan worden vergeleken (en Nederland doet het steeds erg goed!). De beperking van deze cijfers is dat die steeds gebaseerd zijn op waarderingen van (expert) panels en daarmee een belangrijke hoeveelheid beschikbare empirie niet gebruiken. Voor Nederland is het erg prettig om te weten dat het goed scoort ten opzichte van andere landen, maar om echt te weten waar verbetering mogelijk of wenselijk is, zal preciezer gekeken moeten worden naar het beschikbare materiaal over de eigen maatschappelijke situatie. Het beantwoorden van de vraag ‘hoe staat het eigenlijk met de veiligheid en rechtvaardigheid in Nederland’ vanuit een maatschappelijk perspectief vereist volgens ons niet alleen eenduidigheid en samenhang, maar ook
Auteurs
artikel ondenkbaar zou zijn geweest. Het
6. Hierbij doelen we niet op de vraag of een
begroting van het Ministerie van VenJ,
1. Dr. K.W.H. van Beek en dr. M.M.
navolgende reflecteert zuiver de keuze van
specifieke interventie al dan niet geacht kan
waarin een aantal leden van de Tweede
Kommer zijn strategisch adviseurs met een
de auteurs.
worden effectief te zijn, in de zin dat hij
Kamer er zijn zorg over uitsprak dat de
– bijvoorbeeld – bijdraagt aan het terug-
nieuwe naam symbool zou staan voor een
langdurige en brede ervaring in het in kaart brengen en analyseren van maatschappelij-
Noten
dringen van recidive of het vergroten van
veiligheidsstreven dat ten koste zou gaan
ke ontwikkelingen. Deskundigen vanuit uni-
2. NRC Handelsblad 25 maart 2015.
de kans dat een specifiek soort conflicten
van de rechtsstaat.
versiteiten, onderzoeksinstellingen en het
3. De Volkskrant 18 juli 2013.
wordt opgelost of beslecht. Daarover is wel
8. Zie bijv. M. Krygier, ‘Four puzzels about
Ministerie van Veiligheid en Justitie – wij
4. Raad van State, Jaarverslag 2012, april
degelijk veel bekend. Dergelijk effectiviteits-
the rule of law: why, what, where and who
noemen met name Karin Wittebrood en
2013.
onderzoek meet echter doorgaans slechts
cares’, in: J.E. Fleming, Getting to the rule
Hadewych van Kempen, die meeschreven
5. Zie bijv. de brief van de Staatssecretaris
de bijdrage aan één aspect van de rechts-
of law, New York: University Press 2011.
aan eerdere versies – hebben ideeën gele-
van VenJ over de stelselvernieuwing rechts-
staat, en biedt dus geen antwoord op ver-
9. Vergelijkbare kanttekeningen moeten
verd voor en kritisch meegedacht over dit
bijstand van 2 juli 2014 en de reactie van de
wijten dat de interventie aan andere
geplaatst worden bij het zeer waardevolle
voorstel. Zij waren (en zijn) het niet altijd
Minister van VenJ op het aan hem toeken-
afbreuk doet.
werk van de samenwerkende Europese
eens met onze keuzen, maar wij danken
nen van de Big Brother Award (16 decem-
7. Een van de meest sprekende voorbeelden
instituties die het EU Justice Scoreboard tot
allen voor hun inbreng zonder welke dit
ber 2014).
is te vinden in het debat over de eerste
stand hebben gebracht.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1057
Wetenschap
een fundamenteel andere manier van kijken dan gebruikelijk.10 Zowel in de institutionele benadering als die vanuit het burgerperspectief bestaat er een neiging vooral naar de input te kijken (wetten, onafhankelijkheid van rechters, rechtsbijstand, aantallen agenten, enz.) en in voorkomende gevallen ook nog wel naar de output (vonnissen, pakkans, straffen, blauw op straat, enz.), terwijl het zou moeten gaan om de outcome: de veiligheid en rechtvaardigheid in Nederland zoals die door burgers wordt ervaren. Hierbij heeft het woord ‘ervaren’ heel bewust zowel een objectieve betekenis (hoe veilig en rechtvaardig is het) als een subjectieve betekenis (hoe veilig en rechtvaardig voelt het).
2. Meten lijkt vanzelfsprekend maar is best nieuw Wat de consequenties zijn van het ontbreken van een dergelijke, het maatschappelijk resultaat betreffende, empirische basis, wordt duidelijk als we naar een aantal andere domeinen kijken. Allereerst valt dan op hoe op allerlei terreinen een breed geaccepteerde statistiek van hoe de samenleving ervoor staat, een volstrekt vanzelfsprekende context voor het handelen is gaan vormen.
Op allerlei terreinen is een breed geaccepteerde statistiek van hoe de samenleving ervoor staat, een volstrekt vanzelfsprekende context voor het handelen gaan vormen Een elegant voorbeeld betreft de verkeersveiligheid. We zouden hier kunnen tellen hoeveel rotondes er zijn, hoeveel zebrapaden, voorrangsborden, stoplichten, rijbewijzen, brommerhelmen, enz., maar dat zou slechts een indruk geven van de maatregelen die we nemen en geen indicatie opleveren van waar die maatregelen toe moeten leiden. De essentie van verkeersveiligheid wordt zichtbaar in de verkeersdodenstatistiek die sinds begin jaren zeventig van de vorige eeuw consequent wordt gepubliceerd. De verkeersdodenstatistiek geeft als het ware de neutrale positie weer van alle inspanningen (niet slechts van de overheid, maar van alle betrokken actoren) ter zake. Neutraal omdat hij niet de input of de output van het beleid meet, maar de maatschappelijke stand. En neutraal omdat ongeacht wie er regeert, er altijd de wens zal zijn om minder verkeersdoden te willen (in elk geval niet meer). Het aantal verkeersslachtoffers is daarmee een kernachtige en robuuste doelvariabele voor alle maatregelen die de verkeersveiligheid zouden kunnen beïnvloeden. Hij geeft eenduidig richting en geeft een referentiepunt om afzonderlijke maatregelen aan te kunnen toetsen. Het tweede wat opvalt, is de ogenschijnlijke vanzelfsprekendheid: de verkeersdodenstatistiek voelt als een vol-
1058
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
strekt natuurlijke maat voor de verkeersveiligheid, en oogt ook eenvoudig. In werkelijkheid zijn de gehanteerde maten over het algemeen complex, en kennen ze een lange ontstaansgeschiedenis Een mooi voorbeeld van het vallen en opstaan waarmee dat gepaard gaat, is het bruto nationaal product (BNP), dé standaard om de staat van de economie aan af te lezen. Deze dateert van de jaren dertig van de vorige eeuw en het gemak waarmee we de stand van de economie met elkaar uitwisselen, versluiert de onderliggende complexiteit.11 Er wordt ook wel voor alternatieven gepleit in de vorm van bijvoorbeeld een groenbnp of van een bruto nationaal geluk. Maar dit alles laat onverlet de immense organiserende kracht die uitgaat van de consequente meting van het BNP en de daarbij behorende concepten van vooruitgang en stagnatie. Een voorbeeld dat misschien het meest lijkt op de veel-dimensionele wereld van veiligheid en recht, laat nog iets anders zien. Op het gebied van de milieukwaliteit – tegenwoordig samengevat in de ‘balans van de leefomgeving’12 – zien we niet alleen dat er de afgelopen decennia een enorme intensivering is geweest van de meetinspanningen, maar ook dat gewerkt wordt met een veelheid aan indicatoren die zich niet samen laten smelten tot één cijfer. De veelheid aan data is het resultaat van de wens om beter te scoren op elk afzonderlijk gebied: van bodem-, lucht-, tot water- en geluidskwaliteit, van klimaat tot biodiversiteit. Deze verschillende aspecten in één samengestelde index vatten, zou ongewild de mogelijkheid suggereren van een afruil tussen die aspecten. We zullen zien dat dit vergelijkbaar is met de wereld van veiligheid en recht. Wat bij nadere beschouwing van deze voorbeelden ten slotte opvalt, is dat het lijkt alsof het altijd zo is geweest. Feit is echter dat de nu vanzelfsprekende statistische context in al deze gevallen pas recent is ontstaan, als gevolg van een bewust streven een punt op de horizon te hebben waar we ons handelen op kunnen richten. Het is hoog tijd om ook zo’n ontwerpstap te zetten in het denken over de rechtsstaat.
3. Veiligheid en rechtvaardigheid meten Wat er bestaat op het gebied van de verkeersveiligheid, de economie en het milieu, dat willen we ook voor het domein van de rechtsstaat: een bruikbare representatie van de stand van zaken op het gebied van veiligheid en rechtvaardigheid in Nederland waaraan we kunnen zien of we op de goede weg zijn. Zo’n ‘meetlat’ voor de ‘staat van de rechtsstaat’ is er niet, dus zijn we die gaan maken. Dat wil zeggen, wij hebben ons ten doel gesteld te komen tot een prototype, bestaande uit ontwerpcriteria en een eerste voorbeeld, gevuld met beschikbare cijfers en voorzien van een lijst van tekortkomingen en verbeteropties. Dat, hier gepresenteerde, prototype zou dus niet het beeld van de rechtsstaat geven wat wij beogen – iets wat de, in dezelfde tijd, door het WODC ontwikkelde veiligheidsindices13 al wel doen op het gebied van criminaliteit en overlast – maar de basis moeten leggen voor een uitbreiding van inspanningen als door WODC en Hiil geleverd naar het hele terrein van veiligheid en justitie. 3.1. Ontwerpcriteria Naar analogie van de voorbeelden uit andere domeinen moet zo’n meetlat aan een aantal criteria voldoen. De
Alleen door de diverse waarden zichtbaar te maken, kan een meetlat ons helpen te streven naar wat op de wat langere termijn noodzakelijk is: verbetering van de ene waarde zonder dat enige andere waarde daarvan schade lijdt meetlat moet niet de inspanningen meten, maar de stand van zaken in de samenleving. Stand van zaken in de samenleving kan zowel gaan om feiten (bijv. door de rechter als zodanig gekwalificeerde moorden) als om appreciaties van feiten (bijv. door respondenten van een enquête ervaren conflicten) of attitudes (de tevredenheid bij respondenten van een enquête met de wijze waarop ze door de rechter zijn te woord gestaan). De meetlat moet eenduidig zijn in die zin dat vanzelfsprekend is welke kant hij op moet bewegen. Er moet enige afbakening zijn van wat we meten: het gaat om dat domein van de samenleving dat door rechtsstatelijke instituties geraakt wordt. We spreken van veiligheid en rechtvaardigheid omdat het in de samenleving uiteindelijk daarom gaat, en we beperken ons tot die aspecten ervan die we met de rechtsstaat associëren. De veiligheid gaat dus niet om keukenapparatuur of kinderzitjes en de rechtvaardigheid niet over de inkomensverdeling. De meetlat moet integraal zijn, in de zin dat hij het gehele (afgebakende) gebied omspant – althans geen relevante aspecten ongedekt laat. Tenslotte helpt het als de meetlat enigszins tot de verbeelding spreekt, een bepaalde esthetische kwaliteit heeft, opdat die ook de context creëert van hen die werken aan een veilige en rechtvaardige samenleving. Wat die schoonheid betreft, zou het aantrekkelijk zijn om naar één indicator te streven die de staat van veiligheid en rechtvaardigheid kan belichamen. Het domein van veiligheid en rechtvaardigheid wordt echter gekenmerkt door uiteenlopende waarden, waarvan sommige strijdig met elkaar. Die verschillende waarden in één getal samenbrengen, zou de mogelijkheid van een afruil impliceren tussen de verschillende dimensies van veiligheid en rechtvaardigheid en dat is nu precies niet waar we naar op zoek zijn. De staat van veiligheid en rechtvaardigheid moet er op gericht zijn het dilemma-overstijgende beeld over een langere termijn te schetsen. Als, bijvoorbeeld, een rechter vandaag een afweging maakt tussen rechten van een kind en rechten van de ouders, dan zouden we willen dat die afweging zowel ouders als kinderen meer recht doet dan de afweging in een vergelijkbare situatie tien of twintig jaar gelden. En dat die afweging volgend jaar en de jaren daarna toch steeds weer een stapje beter uitpakt voor zowél ouder áls kind.
Concurrerende waarden zijn er legio in het domein van veiligheid en rechtvaardigheid en de dominante praktijk zal er dus altijd een van afweging zijn. Maar juist om zichtbaar te maken hoe die afweging gemaakt wordt, is het onwenselijk de verschillende aspecten van een indicator voor veiligheid en rechtvaardigheid tot één enkele op te tellen, hoe aantrekkelijk dit ook lijkt.14 Alleen door de diverse waarden zichtbaar te maken, kan een meetlat ons helpen te streven naar wat op de wat langere termijn noodzakelijk is: Pareto-verbetering, ofwel verbetering van de ene waarde zonder dat enige andere waarde daarvan schade lijdt.15 3.2. De cijfers Niet echt een ontwerpcriterium, maar wel een heel praktische eis is dat de empirische gegevens die we hanteren om de staat van veiligheid en rechtvaardigheid op te stellen, daadwerkelijk beschikbaar zijn. Een ideale indicator waarvoor geen meetgegevens beschikbaar zijn, is interessant voor toekomstige doorontwikkeling van de meetlat, maar niet voor het eerste begin. Het resultaat dat we op basis van deze criteria met min of meer bestaande data kunnen construeren, is te vinden in tabel 1. Hij telt zestien indicatoren die samen een beeld schetsen van het huidige niveau van veiligheid en rechtvaardigheid in de samenleving en vooral ook van de ontwikkeling over de voorgaande jaren. We denken, op basis van een aantal overwegingen die in par. 3.4 aan de orde komen, dat dit een adequaat beeld schetst en we denken dat dit het beste is dat op basis van bestaande data te maken is. Er zijn zeker ook verbeteringen denkbaar (zie par. 3.5) maar die lijken allemaal nieuwe dataverzameling te vereisen. 3.3. Vier aspecten De indicatoren van tabel 1 hebben we gegroepeerd naar een indeling van de veilige en rechtvaardige samenleving in vier aspecten: a. Veiligheid: de afwezigheid van misdrijven en overige wetsovertredingen, inclusief de mate waarin mensen denken of vrezen dat die voorkomen en dat ze daarvan het slachtoffer kunnen worden; b. Ruimte: de ruimte, geboden door een juridische infra-
10. Dat wil zeggen, buiten het terrein van
zoals in de inmiddels voor de tweede maal
Economist 3 augustus 2013.
14. Elementen samenbrengen kan wel weer
de veiligheid, waarover wel degelijk cijfers
verschenen EU Justice scoreboards – ont-
12. Planbureau voor de leefomgeving,
binnen deelgebieden, waar een afruil tussen
beschikbaar zijn betreffende de maatschap-
breekt die blik. In de VS is er in het (new)
2013.
concurrerende waarden niet aan de orde is.
pelijke ervaring – met de kanttekening die
realism wel een traditie om in termen van
13. Zie: S.J. Vergouw, R.P.W. Jennissen, G.
15. Genoemd naar de Italiaanse wiskundige
we daarbij reeds plaatsten. Op andere ter-
maatschappelijk resultaat naar het ‘recht
Weijters, P.R. Smit, Naar Nationale Veilig-
en econoom Vilfredo Pareto die dit principe
reinen van het recht is het, in Nederland
der werkelijkheid’ te kijken.
heidsindices, Cahiers 2014-14, Den Haag:
introduceerde.
– en eigenlijk ook in de rest van Europa,
11. Zie bijv.: ‘Boundary problems’, The
WODC 2014.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1059
Wetenschap
Tabel 1 Overzicht van stand en ontwikkeling alle indicatoren van veiligheid en rechtvaardigheid, 2013* Aspect**
Veiligheid (a)
Ruimte (b)
Rechtsstatelijkheid (c) Veerkracht (d)
Indicator
Stand
Ontwikkeling
Geregistreerde High Impact Crime (HIC) per 1000 inwoners
11,0
Licht verbeterd
Aantal slachtoffers van moord en doodslag per mln. inwoners
8,6
Verbeterd
Onveiligheidgevoel: percentage inwoners ‘voelt zich wel eens onveilig’
36%
Verbeterd
Aantal mishandelde kinderen per 1000 inwoners
187
Licht verbeterd
Aantal slachtoffers van een (of meer) misdrijf onder burgers per 1000
189
Verbeterd
Aandeel bevolking met een niet-triviaal voortspelend probleem
6%
Licht verbeterd
Vrede met uitkomst van conflict
76%
Licht verbeterd
Vertrouwen in het rechtssysteem
69%
Verbeterd
Algemene tevredenheid justitiabelen
84%
Verbeterd
Mate van corruptie, op schaal van 1 (slecht) - 7 (best)
5,6
Constant
Aantal toegekende schadevergoedingen voor onterechte hechtenis
4552
Licht verbeterd
Bescherming van bedrijven tegen de overheid: 1 (slecht) - 7 (best)
5,2
Verslechterd
Persvrijheid – positie op internationale ranglijst
#2
Constant
Aantal doden door rampen en aanslagen in Nederland
0
Constant
Doden door brand
92
Verslechterd
Totale maatschappelijke kosten van branden en natuurevenementen
€ 2,1 mld. Constant
* Stand 2013 tenzij anders vermeld; ontwikkeling ten opzichte van eerdere jaren, zie par. 3.4 voor een toelichting op de gebruikte classificaties. ** Zie voor een toelichting op de benaming van deze aspecten par. 3.3. Bronnen en opmerkingen: CBS Statline, geregistreerde criminaliteit. High Impact Crime is de som van geregistreerde: Straatroof, Diefstal/inbraak uit woning, Overval, Bedreiging, Mishandeling, Openlijk geweld tegen persoon. CBS Statline, Overledenen; moord en doodslag; pleeglocatie Nederland. Stand 2014, CBS, Veiligheidsmonitor 2014, Den Haag, 2015, p. 161. Stand 2010 (ontwikkeling t.o.v. 2005), Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen en Jeugdigen, 2010. Stand 2014, CBS, Veiligheidsmonitor 2014, Den Haag, 2015, p. 168. Cijfer is overigens exlcusief cybercrime. Stand is het gemiddelde over de periode 2004-2008. WODC, Geschilbeslechtingsdelta 2003 en 2009. Recentere cijfers nog niet beschikbaar. Idem. Stand 2014, Eurobarometer, European Commission Public Opinion Archives. Antwoord op de vraag: ‘Please tell me if you tend to trust it or tend not to trust it? Justice/the Netherlands legal system’. Stand 2014, Klantwaardering Rechtspraak 2014, Regioplan, 2015, p. 11. Eerdere jaren: Raad voor de rechtspraak, Jaarverslag, diverse jaargangen. Stand 2014, Global Competitiveness Report, 2014-2015, World Economic Forum, 2015, en eerdere jaren; gemiddelde score op vragen: 1.03, 1.04, 1.05, 1.06, 1.07. CBS Statline, Strafzaken, bijzondere procedures. Stand 2014, Global Competitiveness Report, 2014-2015, World Economic Forum, 2015, p. 289 en eerdere jaren. Stand 2014, Press Freedom Index, Reporters without borders, en.rsf.org, zie: http://en.wikipedia.org/wiki/Press_Freedom_ Index. Stand 2014, http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_Nederlandse_rampen en http://nl.wikipedia.org/wiki/Terrorisme_ in_Nederland. NB Nederlanders lopen meer risico in het buitenland: http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_rampen_ buiten_Nederland_met_Nederlandse_dodelijke_slachtoffers. CBS, Brandweerstatistiek 2013, Den Haag: CBS 2014, p. 56. De Nederlandse Bank, www.statistics.dnb.nl/financieele-instellingen/verzekeraars/toezichtgegevens-verzekeraars/ index.jsp#. structuur die het mogelijk en gemakkelijk maakt om in vrijheid te leven en met elkaar duurzame relaties aan te gaan, zowel persoonlijk als zakelijk; c. Rechtsstatelijkheid: de mate waarin de overheid zich daadwerkelijk houdt aan de wet en, meer positief-rechtelijk, waarin mensenrechten ook in horizontale verhoudingen worden gerespecteerd; d. Veerkracht: adequate bescherming en weerbaarheid (incl. in staat zijn snel weer te herstellen) tegen branden, rampen en aanslagen.
1060
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Deze vier aspecten spannen samen de ruimte op van veiligheid en rechtvaardigheid. Deze aspecten zijn expliciet geen representatie van de bestaande organisatorische indeling van instanties die op dit terrein werkzaam zijn of er invloed op uitoefenen. Door de vier aspecten samen in één cirkel weer te geven – zoals in figuur 1 – wordt de ambitie onderstreept om voortdurend op alle vier aspecten vooruitgang te boeken. De vier aspecten helpen om de meetlat behapbaar te maken en betekenis te geven. De vier aspecten helpen ook om verbetering van de meetlat
te bespreken, maar eerst bespreken we de keuze van de indicatoren per aspect.
Veiligheid Minder misdrijven en overtredingen, en groter veiligheidsgevoel
Rechtsstatelijkheid Meer ervaren kwaliteit van de rechtsstaat
Ruimte Meer ruimte voor persoonlijke en zakelijke relaties
Veerkracht Meer weerbaarheid tegen branden, rampen en aanslagen
Figuur 1. Vier aspecten die samen de veilige en rechtvaardige samenleving omspannen 3.4. De keuze van de zestien indicatoren In het ontwerpproces kwamen we, in gesprekken met een veelheid aan deskundigen, tot een groslijst van ruim zestig indicatoren die redelijk voldeden aan de ontwerpcriteria en waarvan ten minste het vermoeden bestond dat er ook gegevens beschikbaar zouden zijn. De indeling in de vier aspecten ontstond vervolgens als een heuristisch hulpmiddel bij het reduceren van deze lijst. Per aspect zijn we op zoek gegaan naar de meest kernachtige meting van de stand van zaken in de samenleving. Bij de keuze van de indicatoren is zowel gekeken naar wat beschikbaar is, als wat denkbaar zou zijn. De selectie van tabel 1 is uiteindelijk gemaakt op basis van bestaande data – het leek ons voor een eerste ontwerp niet zinvol indicatoren op te nemen die wellicht beter aan de totale lijst van criteria zouden voldoen, maar waarover geen empirische gegevens beschikbaar waren. Steeds kijken we naar cijfers per jaar. Steeds ook zijn de indicatoren zo gekozen dat ze een volstrekt eenduidige betekenis hebben in termen van verbetering of verslechtering. Tenslotte verdient de classificatie voor verbetering of verslechtering enige uitleg. In eerste instantie kijken we naar de verandering in het gepresenteerde jaar ten opzichte van de voorafgaande meting. In principe zijn er dan drie denkbare scores: verbeterd, verslechterd of onveranderd – dat laatste wil zeggen een verandering van 1% of minder. Vervolgens zijn er twee redenen om dit te nuanceren. Ten eerste als de verandering alleen in het gepresenteerde jaar anders is dan de meerjarige trend. Ten tweede als het aantal metingen tekort schiet om echt te kunnen spreken over een ontwikkeling. In beide gevallen krijgt de verandering het predikaat ‘licht’. Ad a. Veiligheid: de afwezigheid van misdrijven en overtredingen. Slachtofferschap van misdrijven wordt uitgebreid in kaart gebracht, maar leidt al snel tot zo’n veelheid
aan data dat de essentie uit beeld kan raken. De ontwerpcriteria leveren de volgende indicatoren: 1. ‘Hoeveelheid High-impact crime’, is de meest in het oog springende categorie criminaliteit waarvan we minder willen. De aangiftebereidheid is hoog, dus zullen aangiftes een adequaat beeld schetsen van de werkelijke hoeveelheid HIC in de samenleving. Het CBS presenteert een doorlopende tijdreeks vanaf 2005. De aantallen zijn opmerkelijk constant van 2005 t/m 2012, met in 2013 een daling van bijna 6%. 2. ‘Aantal slachtoffers van moord en doodslag’, kan gezien worden als het topje van de ijsberg van zowel sociaal als crimineel geweld en is daarom een aansprekende signaalindicator voor totale criminaliteit: minder is beter. Bovendien kent het als enige een redelijk betrouwbare (zeer) lange tijdreeks, zodat ontwikkelingen goed in context geplaatst kunnen worden. Het CBS presenteert een tijdreeks sinds 1950 van Nederlandse slachtoffers, vanaf 1996 inclusief niet-Nederlandse ingezetenen. Na een piek in 2001 heeft zich een gestage daling ingezet, terwijl de stand nog steeds ruim drie maal zo hoog als in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. 3. ‘Onveiligheidsgevoel’: een rechtsstaat is niet alleen een ruimte waarin mensen veilig zijn, maar ook één waarin ze zich veilig voelen. Door aanpassingen van de methodiek gaat de tijdreeks niet heel ver terug. Een reconstructie van de tijdreeks vanaf 2005 toont een afname met ongeveer een kwart tot 2008 en daarna lichte fluctuaties met in 2014 toch weer een verbetering ten opzichte van 2013.16 4. ‘Aantal mishandelde kinderen’, betreft een categorie misdrijven die verhoudingsgewijs grote maatschappelijke kosten met zich brengt, die zich vaak over generaties uitstrekken. Bovendien speelt kindermishandeling zich voornamelijk af op de plek die voor mensen juist de meest veilige zou moeten zijn, namelijk thuis. Er zijn slecht twee meetmomenten beschikbaar; het Ministerie van VWS werkt aan een update in 2015. 5. ‘Aantal slachtoffers van misdrijven onder burgers en bedrijven’, dit is de meest omvattende meting van ervaren misdrijven, hoewel hieronder niet vallen misdrijven als belastingfraude, rijden onder invloed, drugshandel en milieudelicten (dergelijke delicten komen in slachtofferenquêtes nu eenmaal niet voor). Door aanpassingen van de methodiek gaat de tijdreeks niet heel ver terug. Een reconstructie van de tijdreeks vanaf 2005 toont een vrij gestage daling maar in 2013 geen verbetering ten opzichte van 2012.17 Bij deze vijf indicatoren passen twee kanttekeningen. De eerste is, dat tijdens het ontwikkelen van ons prototype het WODC een eerste proeve presenteerde van door haar ontwikkelde veiligheidsindices.18 Het valt te overwegen de genoemde vijf indicatoren te vervangen door de drie samengestelde veiligheidsindices van het WODC. Dat heb-
16. CBS e.a., Criminaliteit en Rechtshand-
uitgevers, 2014, p. 339.
having 2013, Den Haag: Boom Juridische
18. Zie: S.J. Vergouw, R.P.W. Jennissen, G.
uitgevers, 2014, p. 349.
Weijters, P.R. Smit, Resultaten van de Nati-
17. CBS e.a., Criminaliteit en Rechtshand-
onale Veiligheidsindices 2013, Fact sheets
having 2013, Den Haag: Boom Juridische
2014-06, Den Haag: WODC 2014.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1061
Wetenschap
ben wij hier niet gedaan omdat bijvoorbeeld de ‘slachtoffers van moord en doodslag’ een echt lange termijnbeeld geeft dat door geen enkele index benaderd kan worden. De tweede kanttekening is dat met deze vijf indicatoren vormen van criminaliteit buiten beeld blijven die niet direct individuele slachtoffers maken, maar wel de samenleving ondermijnen of de leefbaarheid aantasten. Er is op dit moment daarover echter geen voldoende consistente dataverzameling beschikbaar – zie ook de par. ‘verbeteringsopties’. Ad b. Ruimte. Dit aspect gaat over de ruimte, veelal geboden door een adequate juridische infrastructuur, die mensen en hun organisaties hebben om in vrijheid duurzame relaties aan te gaan. En om het vertrouwen dat ze hebben dat mocht er onverhoopt iets mis gaan, een conflict ook adequaat kan worden opgelost. We vonden de volgende indicatoren die samen een beeld geven: 6.‘Het aantal conflicten waar mensen niet uitkomen’, is een indicator van het conflictoplossend vermogen van onze samenleving. Conflicten an sich zijn onlosmakelijk onderdeel van een dynamische samenleving, maar slepende conflicten, conflicten waar mensen jaren later nog steeds in verstrikt zitten, zijn wel problematisch. Hoe minder slepende conflicten hoe beter. Er zijn helaas maar twee relevante meetpunten, maar die volgen dan wel weer elk de hele loop van een conflict. De verwachting is dat er in 2015 een derde dataset beschikbaar komt. De twee metingen suggereren wel enige verbetering. 7.‘Vrede met uitkomst van conflict?’, is een noodzakelijke aanvulling op de voorgaande indicator. Immers, theoretisch is het denkbaar dat slepende conflicten worden ‘opgelost’ door willekeurige machtsuitoefening. Daar zouden mensen echter niet tevreden over oordelen. Vandaar: meer is beter. Idealiter zou het hier moeten gaan over alle soorten van afdoening; in de praktijk vonden we alleen data voor gerechtelijke afdoening. Een andere tekortkoming is dat deze vraagstelling net iets anders is, dan of men tevreden is over het proces als geheel, maar het komt het dichtst in de buurt. Er zijn helaas maar twee relevante meetpunten, maar die volgen dan wel weer elk de hele loop van een conflict. De verwachting is dat er in 2015 een derde dataset beschikbaar komt. De twee metingen suggereren wel enige verbetering. 8. ‘Vertrouwen in het Rechtssysteem’, is een maat voor de schaduw van het recht en daarmee een indicatie van de mate waarin mensen geneigd zullen zijn zich in hun onderling verkeer aan de regels te houden. Meer is beter. De tijdreeks van de Eurobarometer loopt vanaf 2003. Zij toont de nodige schommelingen, maar de meting van 2014 levert de hoogste vertrouwensscore ooit. 9. ‘Algemene tevredenheid justitiabelen’, geeft ook informatie over tevredenheid, maar beperkt deze zich tot de behandeling door de rechter, daar waar we liever tevredenheid over het gehele proces zouden meten (zie ook punt 7). Meer tevredenheid is beter. De tijdreeks gaat met enige tussenpozen terug tot 2001 en vertoont een gestage stijging van de tevredenheid.
1062
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Ad c. Rechtsstatelijkheid. Dit aspect gaat over legaliteit: de afwezigheid van willekeur in machtsuitoefening.19 Om de kernwaarden van legaliteit in een paar indicatoren te kunnen vangen, proberen we zoveel mogelijk te focussen op de essentie, namelijk dat de staat zich gebonden weet aan zijn eigen wetten en regels en zich daar ook naar gedraagt. De focus op de staat zou ertoe kunnen leiden dat belemmering van fundamentele rechten door private partijen buiten beeld raakt (denk bijvoorbeeld aan discriminatie in arbeidsverhoudingen of het doen ontstaan van media-monopolies). Machtsuitoefening door private partijen zit op het grensvlak van de aspecten ruimte en rechtsstatelijkheid en zou door beide samen gedekt moeten worden. Tegelijk hebben we de indruk dat we er (nog) niet in geslaagd zijn een geschikte indicator voor particuliere willekeur te vinden.20 Waar we feitelijk in geïnteresseerd zijn, is de mate waarin mensen de Nederlandse rechtsstaat ook daadwerkelijk ervaren als een rechtsstaat. Dus bijvoorbeeld bij persvrijheid gaat het niet zozeer om het grondwetsartikel, maar om de mate waarin mensen daadwerkelijk publiekelijk de overheid kunnen kritiseren – de mate waarin ze denken dat dat kan én de mate waarin dat daadwerkelijk kan. We vonden de volgende indicatoren die samen een beeld geven van de afwezigheid van willekeur: 10. ‘Afwezigheid van corruptie’, gemeten in internationale vergelijkingen, is de meest directe maat voor (de afwezigheid van) willekeurige machtsuitoefening door de overheid. Overigens gaat het hier altijd om de meting van percepties van corruptie, directe metingen van corruptie zijn ons niet bekend. Cijfers gaan terug tot 2006, waarbij de Nederlandse cijfers jaar op jaar hooguit enkele procenten fluctueren. Wel geeft 2014 de laagste score sinds 2006. 11. ‘Aantal onschuldigen in de cel’, het aantal mensen dat na een voorarrest een schadevergoeding heeft ontvangen van de overheid voor onterecht vastzitten. Het is belangrijk om te constateren dat het hierbij niet hoeft te gaan om justitiële fouten – er kunnen zeer gegronde redenen zijn om iemand vast te zetten. Wel kunnen we er vanuit gaan dat, in combinatie met een effectieve misdaadbestrijding (zie het aspect veiligheid), minder onschuldigen in de cel beter is. De tijdreeks gaat terug tot 1990 en vertoont in 2013 voor het eerst een daling. 12. ‘Bescherming van bedrijven tegen de overheid’, internationaal concurrentie-onderzoek geeft onder meer de mate waarin bedrijven zelf menen succesvol beperkende regelgeving ter discussie te kunnen stellen. De tijdreeks gaat terug tot 2009. Jaarlijkse fluctuaties bedragen slechts enkele procenten, maar het cijfer is in 2014 wel het laagst sinds 2010. 13. ‘Persvrijheid’, juist op het gebied van de vrijheid van meningsuiting is overheidsbemoeienis zeer gevoelig, want die gaat zowel over de bescherming van als mogelijke inbreuken op het recht van vrije meningsuiting. Vandaar dat deze indicator cruciaal is om de kwaliteit van veiligheid en rechtvaardigheid in kaart te brengen. Wellicht ten overvloede zij gezegd: het gaat niet om de juiste tekst in de wet, het gaat om de ervaring van burgers en hun organisaties. De ranking gaat terug tot 2002, waarin in Nederland na een duikeling in 2007 weer gestaag terug is geklommen naar
een tweede positie in 2013 en 2014. Ad d. Veerkracht: adequate bescherming en weerbaarheid tegen branden, rampen en aanslagen. Op dit gebied is het lastig om goede data te ontwikkelen, bijvoorbeeld omdat een deel van de data geheim is of gebaseerd op geheime informatie (terrorismedreiging) en bijvoorbeeld ook omdat rampen maar sporadisch voorkomen. We vonden de volgende indicatoren: 14. ‘Aantal slachtoffers van rampen en aanslagen’, deze liggen in Nederland zeer laag, nul is het best haalbare. De tijdreeks op Wikipedia gaat zeer ver terug in de tijd en geeft een mooi zij het enigszins schetsmatig beeld. 15. ‘Doden door brand’, geeft een scherp beeld over de langere termijn van de effectiviteit van brand(slachtoffer) bestrijding – zowel preventief als reddend. De data gaan terug tot 1985 en tonen een gestage daling. 2012 en vooral 2013 vertonen echter weer een stijging. 16. ‘Totale maatschappelijk kosten van branden en natuurevenementen’, geeft een maat voor materiële schade met name ook van overstromingen, dijkdoorbraken en andere natuurverschijnselen. Hiermee geeft deze indicator ook inzicht in de meerwaarde van investeren in veerkracht. De data van DNB gaan terug tot 1995 en zijn opmerkelijk constant in de tijd. 3.5. Verbeteringsopties Gezamenlijk geven de hiervoor genoemde indicatoren naar onze inschatting het best denkbare beeld van de staat van veiligheid en rechtvaardigheid in Nederland op basis van momenteel beschikbare data. Op sommige punten zou een beter beeld mogelijk zijn, maar dat vereist veelal nieuwe dataverzameling of ingrijpende herbewerking van bestaande data.21 Zo zou een enquêtevraag onder burgers naar ‘de mate waarin zij denken dat misdaad loont’ wellicht een mooie indicator zijn voor de beleving van rechtvaardigheid binnen het aspect ‘veiligheid’, omdat die heel precies een beeld zou geven van de mate waarin (mensen denken dat) normhandhaving zonder aanzien des persoons plaatsvindt, onafhankelijk van de instrumenten van normhandhaving.
Binnen hetzelfde aspect zou de meting van mishandelde kinderen hoe dan ook frequenter kunnen. Binnen het aspect ‘ruimte’ zou een meting van ‘tevredenheid van justitiabelen over het totale proces’ een verbetering vormen ten opzichte van de genoemde meer partiële tevredenheidsscores. Heel interessant zou hier ook zijn een overkoepelende maat voor juridisering/transactiekosten. Te denken valt aan de totale uitgaven voor juridische dienstverlening, maar de vraag is of die wel eenduidig is – is minder altijd beter? In het aspect veerkracht is nog veel verbetering te behalen, bijvoorbeeld in vorm van een ‘Weerbaarheidsmonitor’ die wel in studie is. In het aspect rechtsstatelijkheid lijkt een ‘Kafka-indicator’ als ‘willekeur’ of ‘willekeurige machtsuitoefening’ een zeer rake maat die de kern van ervaren rechtsstatelijke kwaliteit zou kunnen weergeven, maar deze ontbeert nog een operationele definitie en dienovereenkomstige dataverzameling.22 Tenslotte zou een indicator ‘gevoel dat wij in een vrij land leven’ een goed beeld kunnen geven van de algehele perceptie van veiligheid en rechtvaardigheid in Nederland, maar deze vraag wordt voor zover wij hebben kunnen nagaan niet systematisch gesteld.
4. Waarom (nu) een staat opmaken? We keren terug naar de stelling die ten grondslag ligt aan deze exercitie, namelijk dat het belangrijk is een staat van veiligheid en rechtvaardigheid op te maken. Dat belang gaat verder dan het bestrijden van de vrijblijvendheid van claims over aantasting van de rechtsstaat die we in de inleiding benoemden. Zo zien we onze samenleving snel veranderen, bijvoorbeeld onder invloed van de informatierevolutie. De mogelijkheden om data te koppelen, om grenzen te passeren, om groepen te mobiliseren, om snelheid te maken, om informatie te verspreiden, om de persoonlijke levenssfeer binnen te dringen, enz. zijn fundamentele maatschappelijke verschuivingen die invloed hebben op de borging van onze veiligheid en rechtvaardigheid. Het is zeer wel denkbaar dat we ons hele arsenaal aan rechtsstatelijke instituties glimmend gepoetst in slagorde hebben en houden en dat desondanks de samenle-
Het is zeer wel denkbaar dat we ons hele arsenaal aan rechtsstatelijke instituties glimmend gepoetst in slagorde hebben en houden en dat desondanks de samenleving minder veilig en rechtvaardig wordt doordat uit onvermoede richting nieuwe onvrijheid, andersoortige onrechtvaardigheid, onverwachte onwettigheid of zelfs ontwrichting ontstaat
19. Zie bijv. M. Krygier, ‘Four puzzles about
het College voor de Rechten van de Mens,
WODC – om de totale kosten van de crimi-
handhaving 2011, Den Haag: WODC/CBS
the rule of law: why, what, where and who
of van de Raad van Europa, hierin wellicht
naliteit in kaart te brengen (zie D.E.G.
2012) zijn een mooi voorbeeld van wat
cares’, in: J.E. Fleming, Getting to the rule
gaan voorzien.
Moolenaar, B. Nauta & F.P van Tulder, in:
mogelijk is – en de inspanningen die daar-
of law, New York: University Press 2011.
21. De door het WODC ontwikkelde veilig-
M.M. van Rosmalen, S.N. Kalidien & N.E.
voor nodig zijn.
20. In de toekomst kunnen rapportages van
heidsindices en de pogingen – ook van het
de Heer-de Lange, Criminaliteit en rechts-
22. Zie bijvoorbeeld: Krygier, op cit.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1063
Wetenschap
ving minder veilig en rechtvaardig wordt doordat uit onvermoede richting nieuwe onvrijheid, andersoortige onrechtvaardigheid, onverwachte onwettigheid of zelfs ontwrichting ontstaat. Andersom is ook mogelijk: dat we zonder het door te hebben, enorme stappen voorwaarts maken. Alleen door consequent de veiligheid en rechtvaardigheid te peilen zoals burgers en hun organisaties die ondervinden, is het mogelijk te ontdekken of we instituties moeten zien aan te passen aan veranderende omstandigheden en veranderende eisen. De hiervoor gepresenteerde meetlat kan fungeren als een soort thermometer die de temperatuur van de samenleving opneemt zodat we tijdig en gericht kunnen inspelen op
overheidsorganisaties
overheidsapparaten die geacht worden veiligheid en rechtvaardigheid voort te brengen. De manier waarop we overheidsorganisaties aansturen op efficiëntie en afrekenen op productie, brengt een serieus risico met zich mee van doelverschuiving. Dit geldt zeker ook voor de verschillende ketens in het domein van veiligheid en justitie. Sturen op de productie van opgehelderde misdrijven/bekendgeworden verdachten, op celdagen, aantallen adviezen, vonnissen, toezichten, plukze’s, boetes, enz. brengt het risico met zich mee dat de productie wel wordt gehaald, maar het maatschappelijk doel wordt gemist. Expliciet zicht scheppen op het maatschappelijk doel van een veilige en rechtvaardige samenleving kan helpen om de productie van het overheidsapparaat in deze op koers te houden. En als niet onbelangrijk nevenproduct zullen we dan regelmatig ook ontdekken dat efficiencydoelstellingen beter te realiseren zijn door heel andere dingen te doen, dan dezelfde dingen te blijven doen tegen een lagere kostprijs per ‘eenheid product’.
aansturen op efficiëntie en
5. Conclusie
De manier waarop we
afrekenen op productie, brengt een serieus risico met zich mee van doelverschuiving veranderende eisen aan rechtsstatelijke instituties. Zo’n meer dynamische kijk op de rechtsstaat is eens te meer van belang als we de idealen die ten grondslag liggen aan de rechtsstaat een stap verder willen brengen. Steven Pinker beschrijft in zijn boek ‘Better Angels Of Our Nature’ hoe we er de afgelopen 500, 1000 of misschien wel 10 000 jaar in zijn geslaagd geleidelijk aan steeds minder gewelddadige, steeds minder onrechtvaardige samenlevingen te organiseren.23 Rechtsstatelijke instituties vormen een groot deel van de ‘better angels’ uit de titel van zijn boek, daar waar er weinig reden lijkt zijn om te denken dat onze ‘nature’ niet zo veel veranderd zou zijn. Maar dat betekent niet dat we klaar zijn, dat de rechtsstaat af is. Integendeel, er is nog veel winst te boeken, de kunst is om dat ook zichtbaar te maken. Een meetlat van veiligheid en rechtvaardigheid helpt om te expliciteren waar vooruitgang wenselijk is en geeft zo nieuwe zuurstof aan de rechtsstatelijke ambities van onze samenleving. Hiermee is zo’n meetlat cruciaal voor het aanzwengelen van innovatie binnen de instituties van de rechtsstaat. In het bijzonder kan van zo’n meetlat een enorme wervingskracht uitgaan naar allerlei maatschappelijke partijen om een bijdrage te leveren aan een veiliger en rechtvaardiger samenleving. Daarmee wordt de samenleving als geheel meer eigenaar van de inspanning om veiligheid en rechtvaardigheid voort te brengen. Tenslotte gaat het ook over de accountability van de
1064
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
We kunnen twee conclusies trekken uit het voorgaande. De eerste is dat het mogelijk en haalbaar is om een staat van veiligheid en rechtvaardigheid op te maken. We spreken de hoop uit dat de lezer met behulp van dit ontwerp en de onderliggende dataset de discussie aan wil gaan hoe het er met veiligheid en rechtvaardigheid in Nederland voorstaat en waar verbeteringen van de meetlat mogelijk zijn. Typische vragen waarvan we hopen dat de lezer zich die zal stellen, zijn bijvoorbeeld: ‘waaraan zou ik de veiligheid en rechtvaardigheid van Nederland aflezen en staat dat ook in de lijst?’ en bijvoorbeeld ook: ‘kan het met minder indicatoren?’. In dit opzicht is ons voorstel slechts het begin van een discussie over hoe veiligheid en rechtvaardigheid te meten. We hopen dat deskundigen van alle relevante disciplines zich er tegenaan zullen willen bemoeien. Opdat de operationalisering van de staat van veiligheid en rechtvaardigheid scherper wordt en opdat de meetbaarheid zal groeien. De tweede conclusie heeft meer te maken met de urgentie van inzicht in de veilige en rechtvaardige samenleving. We hebben een aantal argumenten gegeven waarom wij denken dat het hoog tijd is het gebruikelijke gesprek over de instituties van de rechtsstaat te verrijken met gesprek over de doelen en de doelbereiking van die instituties. We hopen dat lezers op basis van de hier gepresenteerde gegevens met elkaar het gesprek aan zullen willen gaan, bijvoorbeeld rond de vraag: ‘hoe veilig en rechtvaardig is het eigenlijk in Nederland’ en vervolgens rond de vragen ‘hoe verhoudt zich dat tot wat wij doen’, ‘kunnen we ook andere dingen doen om Nederland veiliger en rechtvaardiger te krijgen’? Om dát gesprek is het ons uiteindelijk begonnen. 23. S. Pinker, The Better Angels Of Our Nature, the decline of violence and its causes, London: Allen Lane 2011.
Wetenschap
742
Zorgplichten tegen cybercrime Eric Tjong Tjin Tai & Bert-Jaap Koops1
Op 16 en 17 april 2015 vond de Global Conference on Cyber Space 2015 in Den Haag plaats. De bestrijding van cybercrime stond daarbij hoog op de agenda. Cybercrime is wereldwijd een van de grote uitdagingen van het internet, en een terrein waarop Nederland vaak een voortrekkersrol speelt. Meestal richt de aandacht zich op daders en slachtoffers, maar bij een integrale aanpak van cybercrime moeten ook derde partijen worden betrokken, zoals internetaanbieders en softwareontwikkelaars. Kunnen deze derden ook juridisch worden aangesproken als zij hun rol bij de bestrijding van cybercrime verwaarlozen?
1. Inleiding2 Tegelijk met de opkomst van internet heeft cybercrime in tal van ingenieuze varianten een grote vlucht genomen. In vele rapporten zijn de diverse vormen geanalyseerd en maatregelen ter bestrijding gesuggereerd.3 Centraal hierbij staan natuurlijk de daders, maar ook de slachtoffers, die oplettender kunnen zijn en voorzorgsmaatregelen kunnen nemen. Daarnaast wordt er ook vaak op gewezen dat diverse andere partijen zoals Internet Service Providers (ISP’s) en softwareleveranciers een bijdrage kunnen leveren. Maar in welke mate zijn zij daartoe ook verplicht? Dat is de vraag die in dit artikel centraal staat.4 Allereerst beschrijven we kort de relevante factoren en partijen bij cybercrime. Vervolgens behandelen we relevante zorgplichten. Eerst geven we een theoretisch kader over zorgplichten, daarna volgt een positiefrechtelijke beschrijving op hoofdlijnen van zorgplichten op betrokken partijen in vogelvlucht: eerst privaatrecht, dan strafrecht. Dit berust op vergelijkend onderzoek van het recht van Nederland, de Verenigde Staten, Brazilië en Tsjechië. De keuze van deze landen is ingegeven door geografische spreiding en verschillen in rechtstradities en internet-penetratie, zodat een zo gevarieerd mogelijk beeld ontstaat. Vanwege de beperkte
ruimte ligt in dit artikel de nadruk op Nederlands en Amerikaans recht, met korte opmerkingen over andere rechtsstelsels.5 Na een korte tussenconclusie eindigen we met suggesties voor verbetering.
2. Cybercrime als probleem: de rol van derden Cybercrime kent vele gezichten. Toch zijn er voor veel vormen van cybercrime overlappende oorzaken. Om een goed beeld te krijgen van de bestrijdingsmogelijkheden is daarom een korte analyse van de oorzaken nodig. We concentreren ons op twee vormen van cybercrime, met twee centrale factoren die ook veel andere soorten cybercrime veroorzaken: de infectie van computers met malware en zogenaamde ‘botnets’ van geïnfecteerde computers.6 Een infectie door malware ontstaat primair door twee oorzaken: een gebrekkig veiligheidsbewustzijn bij de gebruiker, en fouten in de software waardoor misdadigers toegang kunnen krijgen tot de computer. Men kan het vergelijken met een bewoner die de deur open laat staan, of een slecht gefabriceerde deur die eenvoudig open te krijgen is zonder sleutel (met de kanttekening dat het functioneren van deuren makkelijker te begrijpen en te beheersen is voor burgers dan computerbeveiliging). Bei-
Auteurs
opdracht van de Nationaal Coördinator
on Cybercrime, Draft, 2013; N.S. van der
buitenlandse stelsels, zie Rapport, par. 5 en
1. Prof. mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai is hoog-
Terrorismebestrijding en Veiligheid: T.F.E.
Meulen & A.R. Lodder, ‘Cybersecurity’, in:
6.
leraar privaatrecht en prof. dr. E.J. Koops is
Tjong Tjin Tai, D.J.B. op Heij, K.K. e Silva,
S. van der Hof, A.R. Lodder & G.J. Zwenne
6. Zie voor (veel) meer details Rapport, par.
hoogleraar regulering van technologie,
I. Skorvanek & B.J. Koops, Duties of care
(red.), Recht en computer, Deventer 2014,
4, de literatuur in noot 3 hierboven en J.A.
beiden aan Tilburg University.
and diligence against cybercrime, 2015 (te
p. 301-318.
Chandler, ‘Security in Cyberspace: Combat-
raadplegen via https://repository.uvt.nl.
4. Zie ook Corien Prins, NJB 2007/307,
ting Distributed Denial of Service Attacks’,
Noten
Hierna: Rapport).
afl. 6, p. 321, en NJB 2013/948, afl. 18,
University of Ottawa Law & Technology
2. Dit artikel is gebaseerd op een onder-
3. Bijv. OECD, Malicious Software (Malwa-
p. 1185.
Journal 2004, p. 231-261.
zoeksrapport dat is vervaardigd in
re), 2008; UNODC, Comprehensive Study
5. Voor uitgebreide beschrijvingen van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1065
Wetenschap
De softwareindustrie is zeer gesloten over hoe veiligheidsfouten blijven ontstaan en niet worden ontdekt de bovengenoemde oorzaken versterken elkaar. De aanwezigheid van softwarefouten behoeft toelichting.7 Voor buitenstaanders wekt het verbazing dat bekende software van grote producenten als Microsoft en Adobe zo vaak ernstige fouten blijkt te bevatten die met spoed gerepareerd moeten worden. Praktisch gezien is het echter bijzonder moeilijk om fouten te vermijden. Software is zeer complex en omvangrijk. Daarbij komt dat veiligheidsfouten niet vanzelf naar boven komen bij het testen van software: testen zijn met name erop gericht ‘of hij het doet’, kortom op functionaliteit. Bovendien eist ‘de markt’ vooral nieuwe functionaliteit en heeft de aanwezigheid van veiligheidsfouten weinig invloed op aankoopbeslissingen, waardoor de nadruk ligt op snel publiceren van functionaliteit en softwareproducenten weinig prikkels hebben om software zonder veiligheidsfouten op de markt te brengen.8 Dat neemt niet weg dat er in de softwareindustrie veel aandacht is voor productieverbetering, waarbij ook diverse standaarden zijn opgesteld.9 Deze zijn evenwel veelal tamelijk abstract en helpen niet evident om daadwerkelijk fouten te voorkomen op de werkvloer.10 Dit klemt te meer nu veel veiligheidsfouten gevolg zijn van bekende missers zoals ‘buffer overflows’. Men zou denken dat in elk geval deze fouten routinematig zouden zijn te voorkomen. Toch is dit mogelijk minder eenvoudig dan het lijkt: er is een grote verscheidenheid aan ontwikkelomgevingen en pro-
grammeertalen en toepassingen, waardoor zelfs bekende typen fouten niet altijd gemakkelijk of automatisch kunnen worden herkend. De ontwikkelaar bevindt zich in de positie van de bewoner die een huis geheel ongediertevrij wil afsluiten, terwijl de misdadiger is als de muis die maar één enkel gaatje nodig heeft om binnen te komen. Inmiddels is er een schaduweconomie waar veiligheidsfouten worden ‘verkocht’ ten behoeve van misbruik.11 Ondanks alle inspanningen die tot nu toe worden ondernomen, en die op zichzelf ook wel enig positief effect hebben gehad, zijn er nog behoorlijke aantallen veiligheidsfouten aanwezig. Men kan daaruit concluderen dat de huidige inspanningen onvoldoende zijn – en het dus handiger moet worden aangepakt of meer tijd en geld aan veiligheid moet worden besteed12 –, of dat de situatie hopeloos is. Vooralsnog lijkt het beter niet voor defaitisme te kiezen. Daarbij kunnen we ook vaststellen dat – anders dan in andere branches – de softwareindustrie zeer gesloten is over hoe veiligheidsfouten blijven ontstaan en niet worden ontdekt. Er is hierdoor geen duidelijk leerproces voor het voorkomen van fouten (zoals wel aanwezig door tuchtrechtspraak in de medische en juridische sector). Als de computer niet goed beschermd is, kan dit leiden tot infectie met zogenaamde malware: kwaadaardige software, die een misdadiger de mogelijkheid geeft de computer te besturen. Men moet dit niet onderschatten: wie een onbeschermde computer aan internet koppelt, loopt het risico dat deze naar verluidt binnen vijftien minuten al is besmet met malware! Malware kan worden gebruikt om de eigenaar te bespioneren, wachtwoorden af te troggelen en geld over te maken, spam te versturen en andere computers te infecteren. Ook kan het worden gebruikt om bestanden te versleutelen, en vervolgens geld te vragen om deze weer vrij te geven: dit heet ransomware.
communication with criminal
Social engineering, clicking spam, jailbreaking; exploiting software vulnerability
Infection
Protective measures: firewall anti-virus scanner
(Bron: Rapport)
1066
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Malware
User files/ programs
infection of other computers
Botnet Malicious activity
User computer
Botnet herder
User computer
ISPs
Facilitating communication Possibility of monitoring?
User computer
ISPs
Internet
Protective/ precautionaty measuress
Een ander gebruik van malware is dat de computer als één van vele wordt bestuurd door de misdadiger: het geheel heet dan een botnet. Zo’n botnet geeft controle over grote reken- en communicatiekracht.
dienstverleners. Hun activiteiten staan namelijk vooral in dienst van een van de drie genoemde partijen, en komen daarmee indirect via deze partijen aan de orde.
Een botnet kan worden misbruikt om grote aantallen spam te versturen, maar ook voor een zogenaamde verstikkingsaanval (DDoS: Distributed Denial of Service). Hierbij word een website overvoerd met communicatieverzoeken waardoor deze onbereikbaar wordt voor gebruikers. Wat valt hiertegen te doen, naast voorkomen van besmetting van individuele computers? Eén mogelijkheid is grotere inzet van bedrijven om misbruik van hun systemen te voorkomen. Hoewel van particuliere gebruikers weinig deskundigheid verwacht kan worden, kunnen bedrijven in hogere mate hun computers en netwerk bij de tijd houden en controleren op verdachte activiteit. Daarnaast kunnen bedrijven als slachtoffer van DDoS-aanvallen ook extra voorzorgen nemen om hun website robuuster te maken. Daarnaast zijn ook internetdienstverleners (Internet Service Providers, ISP’s) in een positie waarin zij technisch gezien communicatie kunnen monitoren, verdachte patronen ontdekken, geïnfecteerde computers isoleren of hinderlijk verkeer wegleiden. Als we afzien van de daders zelf en particuliere gebruikers, zijn er dus in elk geval drie partijen die – naast wat zij al doen – nog meer inspanningen zouden kunnen leveren: softwareproducenten, bedrijven en ISP’s. Wij concentreren ons hierna op de op hen rustende zorgplichten. We gaan niet zelfstandig in op de rol van ICT-
Voor de analyse van verplichtingen van andere partijen gebruiken we het concept zorgplichten. In Nederland zijn we inmiddels gewend om te werken met zorgplichten. Dit begrip bestaat echter niet als zodanig in andere landen. Toch is het zinvol zorgplichten als analytisch instrument te gebruiken. Het benadrukt namelijk de primaire eigen verantwoordelijkheid van partijen in de samenleving, en de vooral stimulerende in plaats van regulerende rol die de overheid hierbij zou moeten spelen. Zorgplichten functioneren idealiter in een praktijk die op basis van actuele praktijkervaringen passende, contextuele normen formuleert en deze handhaaft. Het recht kan dit ondersteunen maar dient dit niet te vervangen. Ook in andere rechtsstelsels valt erkenning van dergelijke meer morele en sociale zorgnormen te lezen, ook al worden deze slechts beperkt als rechtsnormen erkend en gehandhaafd. In deze benadering zijn de aansprakelijkheidsnormen derhalve volgend ten opzichte van de morele en sociale zorgplichten. Uitgangspunt is het vertrouwen in de eigen wens van partijen om hun zorgplichten na te leven; alleen voor ernstige tekortkomingen is ingrijpen van het recht nodig. Hierdoor krijgt de praktijk de ruimte om zelf de optimale normen te ontwikkelen. Een dergelijke praktijk krijgt ondersteuning door onderlinge communicatie, bijvoorbeeld in een beroepsgroep of sociale omgeving.
3. Zorgplichten als analytisch instrument13
7. Zie nader R. Warner & R.H. Sloan, ‘Vul-
8. Warner & Sloan 2012, K.R. Pinkney,
10. Vergelijk P.N. Otto, ‘Reasonableness
vorm niet effectief.
nerable Software: Product-risk Norms and
‘Putting Blame Where Blame Is Due: Soft-
Meets Requirements: Regulating Security
13. Rapport, par. 3; T.F.E. Tjong Tjin Tai,
the Problem of Unauthorized Access’, Uni-
ware Manufacturer and Customer Liability
and Privacy in Software’, Duke Law Journal
Zorgplichten en zorgethiek (diss. UvA
versity of Illinois Journal of Law, Technology
for Security-Related Software Failure’, Alba-
2009, 59/2, p. 309-342.
Amsterdam), 2007 en ‘Zorg, privaatrecht en
& Policy 2012, p. 45-94 en OECD, Compu-
ny Law Journal of Science & Technology
11. C. Prins, ‘Geheime handel in digitale
publiekrecht: van ondersteuning naar hand-
ter Viruses and Other Malicious Software. A
2002, 13/1, p. 43-82.
lekken’, NJB 2014/865, afl. 17, p. 1171.
having, en terug’, Recht der Werkelijkheid
Threat to the Internet Economy, 2009,
9. Bijv. ISO/IEC 27001 (Information Securi-
12. Om deze reden is het ook ontoereikend
2010, afl. 3, p. 6-25.
p. 109-122. We concentreren ons op stan-
ty Management System), ISO/IEC 27034
om erop te wijzen dat producenten de
daardsoftware, omdat fouten daarin groot-
over secure software development, ook
geldende veiligheidsstandaarden moeten
schalig misbruikt kunnen worden.
ISO/IEC 27014 en ISO/IEC 27018.
naleven: deze zijn kennelijk in de huidige
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1067
Wetenschap
4. Relevante privaatrechtelijke zorgplichten In deze paragraaf bespreken we in vogelvlucht de positie van de drie genoemde partijen.14 We beginnen met softwareproducenten, waarna ISP’s en bedrijven aan bod komen. 4.a. Softwareproducenten Voor de beoordeling van zorgplichten bij veiligheidsfouten in geleverde standaardsoftware zijn allereerst de gewone contractuele regels relevant. Software kan worden geleverd op basis van koop,15 waardoor ook het conformiteitsvereiste geldt. Echter ingevolge artikel 7:17 lid 2 BW kan de overeenkomst de verwachtingen van de koper beperken, en dat gebeurt ook: software wordt meestal voetstoots verkocht,
Als de publiekrechtelijke regels activiteit verbieden kunnen we ISP’s niet privaatrechtelijk verwijten dat zij weinig doen ‘as is’. Het valt te verdedigen dat er niettemin een minimale verplichting is om veiligheidsfouten te vermijden. In het bijzonder ernstige, eenvoudig te voorkomen, veiligheidsfouten zouden dan toch als non-conformiteit kunnen worden aangemerkt. Dan treedt evenwel de volgende verdedigingswal in werking: de aansprakelijkheid is als regel maximaal geëxonereerd.16 Omdat bij cybercrime meestal geen zaakschade of letselschade optreedt, en de veiligheidsfouten doorgaans niet door opzet of bewuste roekeloosheid van leidinggevenden ontstaan, houden deze exoneraties stand. In de literatuur en jurisprudentie zijn er dan ook niet of nauwelijks voorbeelden van schadevergoeding wegens veiligheidsfouten.17 In Amerika is de situatie niet veel anders.18 De ALI Principles of Software Contracts (2010)19 §3.05 gaan niet verder dan een dwingendrechtelijke ‘implied warranty of no material hidden defects’ waarmee de verkoper bekend was. Exoneraties zijn eveneens gebruikelijk, zij het dat deze niet lager mogen gaan dan wat redelijk is gelet op de te verwachten schade (§4.02 ALI Principles). Bijgevolg zijn softwareproducenten praktisch niet aansprakelijk. In ons onderzoek troffen we bijvoorbeeld geen voorbeelden aan van class actions voor software alleen. Er is daarnaast gepleit voor productaansprakelijkheid voor software.20 Naar positief recht is dit niet mogelijk, nu software geen roerende zaak, geen stoffelijk object is (vergelijk artikel 6:187 lid 1 BW juncto artikel 3:2 BW). Daarnaast valt te betwijfelen of zulke aansprakelijkheid wenselijk is. Productaansprakelijkheid is bedoeld voor industriële producten, terwijl software regelmatig door individuen of kleine ontwikkelaars wordt vervaardigd, en bovendien in significante mate ook gratis beschikbaar wordt gesteld (in het bijzonder Open Source Software). In de auto-industrie leidde aansprakelijkheid ertoe dat grote fabrikanten hun veiligheidsbeleid verscherpten. In de ver-
1068
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
snipperde software-industrie heeft scherpere aansprakelijkheid echter niet vanzelfsprekend dit gevolg, wat er ook toe zou kunnen leiden dat allerlei wenselijke en nuttige initiatieven als Open Source Software en kleine ontwikkelaars worden belemmerd. Een laatste grond voor aansprakelijkheid zou kunnen zijn de gewone onrechtmatige daad: schending van de zorgvuldigheidsnorm, of naar common law de tort of negligence. Hoewel wordt gepleit voor een dergelijke tort bij aanbieding van onveilige software,21 is dit nog geen positief recht. In Amerika lijkt geen ruimte voor een duty of care om veilige software aan te bieden, en bovendien kan schending van zodanige duty niet leiden tot vergoeding van pure economic loss.22 In Nederland zijn wij wat scheutiger met zorgplichten en vergoeding van zuivere vermogensschade. Niettemin lijkt een claim door een derde niet kansrijk aangezien hij zou moeten bewijzen dat er causaal verband is tussen een concrete veiligheidsfout, en de cybercrime waar hij slachtoffer van is. Bewezen zal moeten worden dat de concrete geïnfecteerde computers betrokken waren bij de cybercrime, en dat deze met malware geïnfecteerd zijn geraakt als gevolg van die concrete veiligheidsfout. Dat laatste lijkt onmogelijk aan te tonen. De situatie ten aanzien van vérgaande exoneraties is in de meeste landen vergelijkbaar aan wat hierboven is beschreven.23 Opvallend daarbij is wel dat in Brazilië de stand van zaken anders is. Daar geldt sinds 1990 de Wet voor consumentenbescherming (Fundação de Proteção e Defesa do Consumidor), die consumenten (waartoe ook kleine bedrijven tegenover grote ondernemingen worden gerekend) beschermt tegen gebrekkige producten en diensten. Deze aansprakelijkheid kan niet worden uitgesloten (artikel 51). Voor software is dit verbod op exoneratie ook te vinden in artikel 10, §1, II van de Wet 9.609/1988 (Softwarewet). In de praktijk schijnen er echter nauwelijks procedures te zijn tegen softwareproducenten. Dit kan mogelijk worden verklaard uit het boven genoemde feit dat softwareproducenten de verwachtingen voor hun product beperken in de licentieovereenkomst: als er geen gebrek is, is er zelfs onder de Braziliaanse regelgeving geen aanspraak. 4.b. ISP’s ISP’s kunnen jegens hun klanten contractuele zorgplichten hebben cybercrime tegen te gaan.24 De expliciete verplichtingen zijn meestal beperkt, al zou een impliciete verdergaande zorg op basis van artikel 7:401 BW kunnen gelden. Echter ook hier is aansprakelijkheid meestal vérgaand uitgesloten. Wel kiezen bedrijven er regelmatig voor Service Level Agreements af te spreken, die aan het al dan niet behalen van concrete doelstellingen bonus of malus verbinden. Daarmee wordt een beperkte sanctie gekoppeld aan de achterliggende zorgplichten. ISP’s zijn ingevolge artikel 12-15 E-commercerichtlijn 2000/31, geïmplementeerd in artikel 6:196C BW, gevrijwaard voor buiten-contractuele aansprakelijkheid voorzover zij passief blijven ten opzichte van de inhoud die zij doorgeven.25 Dit ontmoedigt een actievere houding: hoewel veel ISP’s graag meehelpen cybercrime te bestrijden,26 lopen zij juist risico op aansprakelijkheid als zij actief zoeken naar kwaadaardige inhoud of verdachte communicatie. In de U.S.A. is dit ‘chilling effect’27 reden geweest om te bepalen dat goedbedoelde pogingen om bijvoorbeeld kinderporno
te verwijderen niet leiden tot verval van de vrijwaring.28 Een bezwaar is evenwel dat ISP’s hiermee nog geen prikkel hebben om actief te worden.29 Er gaan daarom stemmen op voor indirecte aansprakelijkheid van ISP’s.30 Verdergaande aansprakelijkheid lijkt echter vooralsnog geen goed idee.31 De meeste goedwillende ISP’s hebben zelf belang bij bestrijden van cybercrime,32 maar worden geconfronteerd met regelgeving die dit bemoeilijkt.33 Het actief monitoren en blokkeren van internetverkeer botst namelijk gemakkelijk met regels inzake netneutraliteit,34 internettoegang35 en privacy. Deze regels kennen slechts beperkte uitzonderingen,36 waardoor ISP’s nauwelijks ruimte hebben om creatief te zoeken naar nieuwe maatregelen tegen cybercrime. Let wel: we pleiten niet tegen deze regels als zodanig, het gaat er alleen om dat in de huidige vorm er weinig ruimte wordt gelaten voor wenselijke activiteit van ISP’s. Als de publiekrechtelijke regels activiteit verbieden kunnen we ISP’s niet privaatrechtelijk verwijten dat zij weinig doen. 4.c. Bedrijven Bedrijven zijn in elk geval op twee manieren in staat de eerder in dit artikel besproken vormen van cybercrime te bestrijden: door tegengaan van infecties met malware, en
door het nemen van voorzorgsmaatregelen tegen DDoSaanvallen. Zij zijn hier tot op zekere hoogte ook toe verplicht. Jegens hun eigen klanten zullen zij bescherming moeten bieden tegen DDoS-aanvallen omdat dit leidt tot onderbreking van dienstverlening. Echter opnieuw geldt hier dat de toepasselijke contracten doorgaans geen ongestoorde dienstverlening garanderen, en voorzover er sprake is van wanprestatie de schade grotendeels geëxonereerd is.37 Ingeval van infecties met malware zijn er wel enige sancties. Dit komt namelijk de facto neer op een datalek dat kan leiden tot verlies van privacygevoelige gegevens. In Amerika is hiervoor het middel van notification duties, meldplichten, ontworpen.38 Hoewel een meldplicht geen verdere sanctie met zich brengt,39 heeft het wel geleid tot grotere activiteit van bedrijven om zulke inbreuken te voorkomen. Onder meer wordt op grote schaal cyber-insurance gezocht.40 Verzekeraars lichten dan bedrijven door op hun veiligheidsbeleid en eisen verbetering waar nodig; bovendien kunnen zij na een inbreuk of DDoS-aanval bemiddelen voor benodigde ICT-expertise. Doordat zij tal van bedrijven zien, beschikken verzekeraars over brede kennis die kan helpen om het algehele veiligheidsniveau te verhogen. Ook in Europa worden dergelijke meldplichten ingevoerd.41
14. Rapport, par. 5.
Law & Policy 2004, 5, p. [i]-112.
Single Market for the Information Society,
on and expression, UNHRC, 2011, op
15. HR 27 april 2012, NJ 2012/293 (Beeld-
21. W. Dalsen, ‘Civil Remedies for invasions
2009, p. 33, op http://ec.europa.eu/infor-
www2.ohchr.org/english/bodies/hrcouncil/
brigade).
of privacy: a perspective on software ven-
mation_society/newsroom/cf/dae/docu-
docs/17session/A.HRC.17.27_en.pdf.
16. Vergelijk P.H. Blok (red.), Overeenkom-
dors and intrusion upon seclusion’, Wiscon-
ment.cfm?doc_id=835.
36. Rapport, par. 7.4.
sten inzake informatietechnologie, Den
sin Law Review 2009, p. 1059-1092;
30. 3J. Peterson, L. Segal, & A. Eonas, ‘Glo-
37. T.F.E. Tjong Tjin Tai, ‘Zorgplichten van
Haag 2010, p. 112-113 en T. Graaf & C.
Rustad & Koenig 2005.
bal Cyber Intermediary Liability: A Legal
banken tegen DDoS-aanvallen’, NJB
Stuurman, ‘ICT-contracten’, in: Van der Hof
22. Carle & Perritt, 2006, p. 47, voorzichti-
and Cultural Strategy’, Pace Law Review
2013/1968, afl. 32, p. 2196-2200.
e.a. 2014, p. 79.
ger: Scott 2008, p. 453.
2014, 34/2, p. 586-630, D. Lichtman & E.
38. Rapport, par. 5.3.4, zie bijv. L. Rode,
17. Hof Amsterdam 22 november 2001,
23. M. Kurer e.a. (red.) Warranties and
Posner, ‘Holding Internet Service Providers
‘Data Security Breach Notification Statutes:
Computerrecht 2002/2, p. 94 (Kirche in
Disclaimers. Limitation of Liability in Con-
Accountable’, Supreme Court Economic
Does Placing The Responsibility On The
Not vs. Cap Gemini) betreft aansprakelijk-
sumer-Related Transactions, London 2002.
Review 2006, 14, p. 221-260.
True Victim Increase Data Security’, Hous-
heid voor mislukte automatisering, dat iets
24. L.A.R. Siemerink, De overeenkomst van
31. Cf. C. Ziniti, ‘The Optimal Liability Sys-
ton Law Review 2007, 43/5, p. 1597-1634.
anders is dan aansprakelijkheid voor fouten
Internet Service Providers met consumen-
tem for Online Service Providers: How
Men ziet dit als een vorm van ‘regulation
in standaardsoftware. Ook in Amerika is er
ten, Deventer: Kluwer 2007.
Zeran v. America Online Got it right and
through disclosure’ (C.R. Sunstein, ‘Infor-
nauwelijks jurisprudentie.
25. Zie bijv. HvJ 23 maart 2010, zaken
web 2.0 proves it’, Berkeley Technology
mation Regulation and Information Stan-
18. M.L. Rustad & T.H. Koenig, ‘The Tort of
C-236/08-C-238/08 (Google Adwords);
Law Journal 2008, 23/1, p. 583-616.
ding: Akins and Beyond’, University of
Negligent Enablement of Cybercrime’,
nader bijv. N.A.M. van Eijk e.a., Op weg
32. Zoals blijkt uit diverse vrijwillige initiatie-
Pennsylvania Law Review 1999, 147/3,
Berkeley Technology Law Journal 2005,
naar evenwicht: een onderzoek naar zorg-
ven in de branche, zie Rapport, par. 6.6.3.
p. 613-675).
20/4, p. 1553-1611; J. C. Carle & H.H.
plichten op het internet, WODC, 2010.
Ook R.J. Mann, & S.R. Belzley, ‘The Promi-
39. Al kan het helpen voor overheden om
Perritt, ‘Civil liability on the internet’, GPSo-
26. Ofschoon uit onderzoek ook blijkt dat
se of Internet Intermediary Liability’, Wil-
kennis op te bouwen, vergelijk F.J. Zuider-
lo Magazine 2006, 23/1, p. 44-47.
er ‘rogue ISP’s zijn die welbewust nalaten
liam and Mary Law Review 2005, 47/1, p.
veen Borgesius, ‘De meldplicht voor data-
19. Deze codificeren grotendeels wat reeds
veiligheidsmaatregelen te treffen (OECD,
239-307.
lekken in de Telecommunicatiewet’, Com-
volgt uit jurisprudentie en de Uniform Com-
Computer Viruses and Other Malicious
33. A.K. Martin & N.N.G. de Andrade,
puterrecht 2011-4, p. 209-218.
mercial Code.
Software. A Threat to the Internet Econo-
‘Battling Botnets with Digital Rights in
40. Rapport, par. 6.6.2, R.M. Peters, ‘So
20. R.J.J. Westerdijk, Produktenaansprake-
my, 2009, p. 102).
Mind’, European Journal for Law and Tech-
You’ve Been Notified, Now What? The
lijkheid voor software, Deventer 1995,
27. Vergelijk C. Prins & M.H.M. Schellekens,
nology 2012, 3/2.
Problem With Current Data-Breach Notifi-
M.D. Scott, ‘Tort liability for vendors of
‘The Chilling-Effect of Liability Law on Initia-
34. In Nederland art. 7.4a Telecommunica-
cation Laws’, Arizona Law Review 2014,
insecure software: has the time finally
tives to Enhance the Reliability of On-line
tiewet, in Brazilië art. 9 Marco Civil (Wet
56/4, p. 1171-1202.
come?’, Maryland Law Review 2008, 67/2,
Health-Related Information’, European Jour-
12.096/2014). In Amerika heeft de FCC dit
41. Art. 4(3) Richtlijn 2002/58/EG, als
p. 425-484; S.J. Childers, ‘Don’t stop the
nal of Health Law 2004, 11/2, p. 201-208.
principe op 26 februari 2015 aanvaard.
herzien door art. 2 sub 4(c) Richtlijn
music: no strict products liability for embed-
28. § 230 Communications Decency Act.
35. Bijv. considerans 29 van Richtlijn
2009/136, en Verordening 611/2013. Het
ded software’, University of Florida Journal
Deze uitzondering geldt overigens voor de
2013/40/EU, en de beslissing van het Fran-
wetsvoorstel meldplicht datalekken is
of Law & Public Policy 2008, 19/1, p. 125-
strafrechtelijke aansprakelijkheid, en geldt
se Cour Constitutionnel 10 juni 2009, no.
inmiddels door de Tweede Kamer aangeno-
184; S.W. Brenner, ‘Toward a criminal law
niet voor alle soorten inhoud. Over civiele
2009-580, ook F. La Rue, Report of the
men (zie nu Kamerstukken I 2014/15,
for cyberspace: product liability and other
aansprakelijkheid zie Carle & Perritt, 2006.
Special Rapporteur on the promotion and
33662, A). Mogelijk wordt dit wetsvoorstel
issues’, Pittsburgh Journal of Technology
29. EU study on the Legal Analysis of a
protection of the right to freedom of opini-
nog voor de zomer aangenomen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1069
Wetenschap
Bij een zo prevalent delict kan men zich afvragen of van computergebruikers niet tenminste enige vorm van beveiliging kan worden verlangd, voordat ze zich slachtoffer van hacken zouden mogen noemen Daarnaast hebben de slachtoffers van privacyschending ook recht op schadevergoeding, maar in de praktijk kan het lastig zijn concrete schade aan te tonen.42 Niettemin zijn er voorbeelden van class actions.43
5. Strafrechtelijke zorgplichten? Waar het privaatrecht al weinig expliciete of duidelijk afdwingbare zorgplichten kent voor internetaanbieders, bedrijven of softwareproducenten, valt niet te verwachten dat het strafrecht normen kent die een verantwoordelijkheid van deze partijen inhouden om cybercrime te voorkomen. Toch zijn er wel enkele vormen van strafrechtelijke aansprakelijkheid die in de buurt komen van een zorgplicht. Ten eerste zijn er culpoze delicten, waarbij iemand bestraft kan worden aan wiens schuld een bepaald gevolg, zoals ernstig letsel, te wijten is. De computercriminaliteitswetgeving kent twee voorbeelden hiervan: culpoze gegevensbeschadiging of virusverspreiding (artikel 350b Sr) en culpoze gemeengevaarlijke computersabotage (artikel 161septies en 351bis Sr). Als aan iemands schuld te wijten is dat een computer geïnfecteerd raakt met malware, kan artikel 350b Sr van toepassing zijn, met een maximale gevangenisstraf van een maand. Volgens Stamhuis is dit alleen (mogelijk) van toepassing op beroepsmatige computergebruikers; hij geeft echter geen criteria wanneer professionele gebruikers strafbaar zullen zijn.44 Het leerstuk van de Garantenstellung45 suggereert dat personen die zich in een bijzondere positie hebben geplaatst om in te (kunnen) grijpen bij mogelijke misdaden – in ons geval vooral systeembeheerders – aan hogere eisen moeten voldoen dan gemiddelde gebruikers. Wellicht kan artikel 350b daarom worden toegepast op systeembeheerders die aanmerkelijk nalatig zijn in de computerbeveiliging in de organisatie, bijvoorbeeld als zij geen basale, goed beschikbare beveiliging installeren tegen alom bekende bugs in de gebruikte systemen. Het Braziliaanse recht kent een vergelijkbare figuur in de ‘norma de dever de segundo grau’ (tweedegraads rechtsplicht), maar die vergt naast het vermogen om succesvol in te grijpen ook enige rechtsplicht om het resultaat te voorkomen, en die is onder Braziliaans recht niet te construeren.46 Onder Tsjechisch recht kan dat echter wel, nu een recente Cybersecurity-wet47 duidelijke en vrij vérgaande plichten oplegt aan professionals die verantwoordelijk zijn voor kritische informatiesystemen. Aanmerkelijke nalatigheid (bijvoorbeeld bij herhaald niet ingrijpen, of niet ingrijpen na waarschuwingen) kan dan voor systeembeheerders leiden tot aansprakelijkheid voor nalatige gegevens- of systeemverstoring onder §232 TZ (Tsjechisch Wetboek van Strafrecht).48 Evenzo kan artikel 161septies eventueel van toepassing zijn op verwijtbaar nalatige systeembeheerders in
1070
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
organisaties met kritische systemen die een publiek belang dienen, zoals een ziekenhuis of elektriciteitscentrale, als bijvoorbeeld door een geïnfecteerde computer levensgevaar ontstaat (met maximum gevangenisstraf van een jaar, of twee jaren bij dodelijk gevolg). Het causale verband tussen de nalatigheid, de computerinfectie en het gevolg zal in de praktijk vaak moeilijk aan te tonen zijn, en sowieso zal de lat, voor strafrechtelijke verwijtbaarheid, hoog liggen: een systeembeheerder moet het, ten opzichte van gemiddelde personen in zijn positie, wel behoorlijk bont maken met gebrekkige beveiliging voordat een officier hiervoor zal vervolgen. En waar de lat voor professionals in een bijzondere positie al hoog ligt, zal strafrechtelijke aansprakelijkheid voor andere beroepsmatige computergebruikers, laat staan gewone eindgebruikers, niet aan de orde zijn, ook als zij de computers onder hun beheer slecht of nauwelijks beveiligen. Dat geldt ook voor softwareleveranciers, die weliswaar een zekere beroepsmatige (sociale) plicht hebben hun producten te beveiligen, maar wie computeraanvallen niet strafrechtelijk verweten kunnen worden – het causale verband tussen de nalatigheid (een bug) en het veroorzaakte gevolg (een door een misdadiger geïnfecteerde computer) is daarvoor veel te zwak. Een tweede vorm van strafrechtelijk zorgplicht betreft omissiedelicten: het niet ingrijpen waar dat naar maatschappelijke maatstaven wel verwacht mag worden (bij ernstige gevolgen in situaties waarin handelen mogelijk en niet riskant is). Daarvan zijn geen voorbeelden in de computercriminaliteitsbepalingen. Ten derde zijn er vormen van accessoire aansprakelijkheid: medeplegen en medeplichtigheid (artikel 47-48 Sr). In combinatie met voorwaardelijk opzet (de ondergrens van opzet) zou je een zekere zorgplicht kunnen construeren: iemand die bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat hij gelegenheid schept voor een ander om malware te installeren, is medeplichtig aan computervredebreuk (artikel 138ab Sr) of gegevensbeschadiging (artikel 350a Sr). Maar de computerinfectie moet wel duidelijk voorzienbaar en makkelijk te voorkomen zijn, en iemand moet welbewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat anderen de door het beveiligingslek geschapen gelegenheid gaan misbruiken, wil er van medeplichtigheid aan computercriminaliteit met voorwaardelijk opzet sprake zijn. De lat ligt daarbij vermoedelijk niet veel lager dan in de VS, waarbij van ‘aiding and abetting’ alleen sprake is als de medeplichtige een mens rea (kwaad opzet) heeft met kennis van alle elementen van het misdrijf.49 Vervolging voor een culpoos delict ligt dan toch eerder voor de hand, wat zoals hierboven gezegd slechts in een enkel uitzonderingssituatie het geval zal zijn. Een laatste categorie betreft een ander type potentiële zorgplicht. Het strafrecht kan ook zekere drempels
invoeren voordat mensen kunnen klagen dat zij slachtoffer van criminaliteit zijn, wat als prikkel kan dienen voor potentiële slachtoffers om zichzelf te beschermen. De Wet computercriminaliteit50 biedt hiervan een interessant voorbeeld: bij de strafbaarstelling van computervredebreuk (artikel 138a-oud Sr) hanteerde de wetgever een beveiligingseis (hacken was alleen strafbaar wanneer enige beveiliging werd doorbroken), mede om mensen bewust te maken van het belang van computerbeveiliging.51 Gebruikers, en met name bedrijven, zouden niet mogen klagen als hun computers werden gehackt wanneer zij niet de moeite hadden genomen tenminste enige beveiliging te treffen. Deze interessante vorm van een zorgplicht is echter in 2006 afgeschaft door de beveiligingseis te laten vervallen52 – iets wat in de literatuur is bekritiseerd.53 Er valt veel voor te zeggen de beveiligingseis in artikel 138ab opnieuw in te invoeren. Niet alleen kent Richtlijn 2013/40/EU in tegenstelling tot zijn voorganger een beveiligingseis voor de strafbaarstelling van computervredebreuk,54 maar ook is hacken inmiddels het meest voorkomende delict in Nederland (meer dan fietsendiefstal en voertuigvandalisme!): 5,2% van de Nederlanders was in 2014 slachtoffer van hacken.55 Bij een zo prevalent delict kan men zich afvragen of van computergebruikers niet tenminste enige vorm van beveiliging kan worden verlangd, voordat ze zich slachtoffer van hacken zouden mogen noemen. Materieel zou een dergelijke beveiligingseis als zorgplicht overigens niet veel uitmaken om (ernstige vormen van) cybercrime tegen te gaan, maar het zou een waardevol signaal kunnen bieden van het belang van computerbeveiliging.
ISPs
Duty of care and diligence
Law
Care for privacy
Incentives
Liability Economic risks incentives
Legal limitations
Discretion to act
Software vendors
Duty of care and diligence
Law
Discretion to act
Legal limitations Incentives
Businesses
Economic disincentive
Duty of care and diligence Discretion to act
Law
Legal limitations Incentives
Cost/ expertise
Economic incentives
handelen, en economische prikkels grotendeels in de pas, alleen kan de daadwerkelijke uitvoering soms tekort schieten door gebrek aan kennis of door een beperking in het beschikbare budget voor veiligheidsmaatregelen.
7. Mogelijkheden tot verbetering 6. Tussenstand Het voorgaande leert dat in het privaatrecht en strafrecht wel enige zorgplichten tegen cybercrime bestaan, maar deze relatief beperkt zijn en nauwelijks effectief af te dwingen. In schema gebracht is de situatie als volgt. (Zie figuur hiernaast.) ISP’s willen misschien wel, en hebben economische prikkels om zodanig te handelen, maar worden tegengehouden door aansprakelijkheidsrisico’s en publiekrechtelijke regels die activiteit verbieden. Softwareproducenten hebben op zichzelf een grote vrijheid om meer te doen tegen veiligheidsfouten, maar worden geconfronteerd met negatieve marktprikkels: een bedrijf dat veel zorg besteedt loopt het gevaar te laat op de markt te komen en te duur te worden. Bij bedrijven lopen de zorgplichten, vrijheid om te
In het politiek gevoelige speelveld van internetvrijheden, doortrokken van fundamentele principes en economische belangen, stuit iedere aanbeveling al snel op verzet. Uiteindelijk vergt het een politieke afweging om de status quo te veranderen. De hierboven beschreven regels berusten op keuzes waar enige rechtvaardiging voor te vinden is. Men kan ervoor kiezen deze regels te handhaven, en de daardoor onafwendbare aanwezigheid van cybercrime te beschouwen als een onvermijdelijk kwaad. Daartegenover staat dat men er ook voor kan kiezen bepaalde omstandigheden te wijzigen die mogelijk leiden tot het verminderen – doch niet uitroeien – van cybercrime. Wij bespreken kort een aantal mogelijkheden.56 Deze moeten overigens veelal supra- of internationaal worden uitgevoerd om effectief te zijn.
42. Peters 2014 concludeert dat consumen-
44. E.F. Stamhuis, ‘Criminal Law on Cyber
50. Stb. 1993, 33.
Brenner & L.L. Clarke, ‘Distributed Security:
ten effectief weinig remedies hebben. Ver-
Crime in the Netherlands; General Part’,
51. Zie B.J. Koops & Th. de Roos, ‘Materieel
A New Model of Law Enforcement’, op:
gelijk D. van der Zande, ‘A penny for your
Verona (Italy), 28-30 november 2012,
strafrecht en ICT’, in: B.J. Koops (red.),
http://ssrn.com/abstract=845085; D.A.
privacy. An analysis of the reimbursements
beschikbaar op www.penal.org/sites/
Strafrecht en ICT, Den Haag: Sdu 2007, p.
Barnes, ‘Deworming the Internet’, Texas
in privacy infringement procedures’,
default/files/files/RV-11.pdf, p. 21.
31.
Law Review 2004, 83/1, p. 279-329,
masterscriptie Tilburg 2012, op http://njb.
45. Noyon/Langemeijer-Remmelink, Wet-
52. Stb. 2006, 300.
OECD, Cybersecurity Policy Making at a
nl/blog/import/a-penny-for-your-privacy.
boek van Strafrecht (losbladig), ‘Inleiding’,
53. Koops & De Roos 2007, p. 32, met
Turning Point: Analysing a New Generation
9681.lynkx.
aant. 9.
verwijzingen.
of National Cybersecurity Strategies, 2012;
43. Bijv. de Sony PSN security breach (htt-
46. Rapport, par. 5.4.4.
54. Art. 3 Richtlijn 2013/40/EU, PbEU
OECD, ‘Proactive Policy Measures by Inter-
ps://psnsoesettlement.com/) en de Drop-
47. Wet nr. 181/2014 coll.
14.8.2013, L218/8.
net Service Providers against Botnets’,
box breach (http://dockets.justia.com/
48. Rapport, par. 5.5.2.
55. 5CBS, Veiligheidsmonitor 2014, p. 168.
OECD Digital Economy Papers, 2012, nr.
docket/california/
49. Rosemond vs. United States, case no.
56. Rapport, par. 8. Zie ook, naast de hier-
199.
candce/4:2011cv03092/242244).
12-895, 5 maart 2014.
boven reeds genoemde literatuur, bijv. S.W.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1071
Wetenschap
We zijn in het algemeen geen voorstander van verdergaande aansprakelijkheden, behalve ingeval van aan opzet grenzende nalatigheid. Voor deze situatie bestaan echter al enkele strafrechtelijke mogelijkheden. Alleen bij grootschalig gebruikte standaardsoftware zou aansprakelijkheid wellicht een nuttig effect hebben, maar dat valt lastig af te grenzen van andere vormen van software en bovendien is het complex dit op internationaal niveau te regelen. Ook blijft dit problematisch voor Open Source Software. Voor ISP’s is het van belang dat de publiekrechtelijke regels meer uitzonderingen toelaten om internetverkeer te controleren en reguleren ten behoeve van bestrijding van cybercrime.57 Dit moet uiteraard zorgvuldig worden afgewogen tegen belangen als privacy en netneutraliteit. Daarnaast zijn additionele prikkels zinvol, zoals een verplichting voor overheden om te selecteren op veiligheid bij aanbesteding voor ICT-diensten.58
Er zou een opener discussie moeten komen over oorzaken en preventiemaatregelen voor veiligheidsfouten Voor softwareproducenten is het wenselijk een markt voor veiligheid te stimuleren, waarin er bereidheid is om te betalen voor veiligheid, zodat producenten op dat vlak gaan concurreren. Een voorbeeld is verplichte keurmerken voor het niveau van veiligheid. Aanbestedingseisen voor veilige software kunnen daarbij helpen.59 Daarnaast zou er een opener discussie moeten komen over oorzaken en preventiemaatregelen voor veiligheidsfouten. Meldplichten of verplichte bounty programs (beloningen voor bug-vinders) kunnen hierbij helpen; een goede regeling voor ‘responsible disclosure’ (richtlijnen voor hackers om verantwoord veiligheidslekken bij bedrijven te melden) is eveneens belangrijk.60 Men zou ook kunnen denken aan structureel onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid of een vergelijkbare op te richten instantie: deze raad heeft mogelijkheden om dwingend doch anoniem, zonder sanctie van aansprakelijkheid, te
onderzoeken wat oorzaken van veiligheidsgevaren zijn en aanbevelingen te doen. Professionalisering van de softwaresector in lijn met wat bij medici en juristen bestaat is theoretisch interessant doch praktisch waarschijnlijk onhaalbaar. Tot slot kan men denken aan verschillende vormen van aansprakelijkheid of recht op teruggave van onveilige software; deze mogelijkheden achten wij minder wenselijk. Het maakt een tamelijk grote inbreuk op geldende regels en heeft door de grote gevolgen mogelijk contraproductieve effecten. Het valt in dat verband op dat de strenge Braziliaanse regelgeving in feite geen effect lijkt te hebben. Open Source Software levert daarnaast een lastig probleem op omdat daar niet altijd een duidelijke aanbieder of ontwikkelaar is, en bovendien het opleggen van strengere verplichtingen ertoe kan leiden dat dergelijke software niet langer beschikbaar wordt gesteld.61 Gelet op het centrale belang van diverse Open Source-producten voor internet62 is dit onwenselijk en praktisch niet haalbaar. Voor dergelijke producten zou het een mogelijkheid zijn om bedrijven te verplichten of aan te moedigen onderhoudscontracten af te sluiten:63 daardoor komen er middelen ter beschikking om actiever op zoek te gaan naar veiligheidsfouten en deze tijdig te repareren. Voor bedrijven lijkt het huidige regelgevend kader reeds behoorlijk op orde. Als men verdere maatregelen zou wensen, zijn denkbaar het opleggen van een indringender security audit (al dan niet als onderdeel van een accountantsrapportage), waarbij ook wordt gelet op wat bekend is van de veiligheid van de gebruikte softwareproducten.64 Voor specifieke sectoren waar dienstverlening hoogst belangrijk is zou gedacht kunnen worden aan gefixeerde schadevergoeding.
8. Conclusie Bestrijding van cybercrime door meer actie van diverse indirect betrokken partijen is juridisch nog tamelijk gecompliceerd, en raakt aan vragen van verantwoordelijkheid en vrijheid. Niettemin zijn er maatregelen denkbaar die enig positief effect zouden kunnen hebben. Gelet op de omvang van het probleem lijkt verdere actie door indirect betrokken partijen hoognodig. Het recht kan daarbij een belangrijke rol spelen om hen daartoe nader te stimuleren, in de vorm van afdwingbare zorgplichten, met name voor die partijen die door hun positie in het internet-speelveld goed in staat zijn om (meer) in actie te komen.
57. Al dan niet naast een uitbreiding van de
servicecatalogue/cyber-essentials/Pages/
publiek is, zij het dat er geld gevraagd mag
63. Er zijn al diverse dienstverleners die
vrijwaring voor aansprakelijkheid ingeval
cyber-essentials.aspx.
worden voor de gecompileerde, verpakte
dergelijke diensten aanbieden.
van zulke pogingen.
60. Vgl. Kamerstukken II 2012/13, 26643,
software.
64. Hiermee zou een prikkel kunnen ont-
58. Zie in het VK: www.cesg.gov.uk/News/
nrs. 264 en 342.
62. Denk aan de Apache webserver of het
staan om veiliger producten te kopen,
Pages/Cyber-Essentials---the-new-cyber-
61. Dit geldt ook voor gratis beschikbaar
Single Sign-On (SSO)-protocol, waar in
waardoor producenten weer een prikkel
security-standard.aspx.
gestelde sofware. Open Source Software is
april 2014 de Heartbleed-bug in werd ont-
krijgen om hun product (nog) veiliger te
59. Zie voor het VK: www.cesg.gov.uk/
gratis beschikbaar doordat de broncode
dekt.
maken.
1072
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
Tijdens de strafrechtelijke procedure ver-
zich uiteindelijk beperkt tot de vraag of het
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
zocht klager de resultaten van de telefoontap
verkregen bewijs was toegestaan zonder in te
te verwijderen uit het dossier, als onrechtma-
gaan op de materiële klacht onder art. 8
EHRM
1073
tig verkregen bewijs, vanwege het feit dat de
EVRM, en was geen informatie verstrekt met
Hoge Raad (civiele kamer)
1073
goedkeuring van de rechter om deze midde-
betrekking tot mogelijke remedies. Al met al
Hoge Raad (strafkamer)
1082
len toe te staan niet voldoende was gemoti-
concludeert het Hof dat de Kroatische wetge-
Hoge Raad (belastingkamer)
1098
veerd. Dit verzoek werd echter afgewezen, en
ving niet voldoende duidelijkheid had ver-
Afd. bestuursrechtspraak RvS
1100
in december 2009 werd klager schuldig
schaft over de discretie van de autoriteiten bij
Centrale Raad van Beroep
1103
bevonden en tot negen jaar gevangenisstraf
het toestaan van geheime opsporingsbevoegd-
veroordeeld. Zijn veroordeling werd in stand
heden en dat er in de praktijk geen voldoende
gehouden door het Hooggerechtshof en de
waarborgen waren geboden.
klacht voor het Constitutionele Hof werd
Met betrekking tot de klacht onder art. 6
ongegrond verklaard.
merkt het Hof op dat het enkele feit dat een
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
rechter ook betrokken was bij het verlengen
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoekers van de Universiteit Leiden, de VU
B. Procedure
van een voorlopige hechtenis geen vragen
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
Op 20 oktober 2011 diende klager een klacht
oproept met betrekking tot diens onpartij-
de bewerking is verzorgd door mw. mr. drs
in bij het EHRM. Hij klaagde onder artikel 8
digheid. Ten aanzien van het gebruik van het
A.E.M. Leijten (Universiteit Leiden). Alle uit-
EVRM over het aftappen van zijn telefoon nu
bewijs verkregen met behulp van de geheime
spraken van het EHRM staan op www.echr.
dit was toegestaan zonder dat aan de in de
opsporingsmethoden merkt het Hof op dat
coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in
Kroatische wetgeving neergelegde eisen was
klager de betrouwbaarheid van het bewijs
Reports of Judgments and Decisions. De uit-
voldaan. Onder art. 6 lid 1 EVRM klaagde hij
niet had betwist maar zijn tegenwerping
spraken van kamers van het EHRM worden
bovendien over het feit dat de rechtbank
enkel te maken had met het gebruik ervan in
drie maanden na de uitspraakdatum defini-
niet onpartijdig was omdat een van de rech-
de strafrechtelijke procedure. Hij had de
tief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij
ters eveneens betrokken van geweest bij de
mogelijkheid gehad om de authenticiteit van
de Grote Kamer van het Hof.
beslissing zijn voorlopige hechtenis te ver-
het bewijs te betwisten en het gebruik ervan
lengen, en ten tweede omdat zijn veroorde-
aan te vechten. Zijn argumenten op dat punt
ling (mede) was gebaseerd op bewijs verkre-
waren op hun merites beoordeeld en gemoti-
gen met behulp van geheime
veerd verworpen. Het op basis van de gehei-
opsporingsbevoegdheden.
me opsporingsbevoegdheden verkregen
743
bewijs was bovendien niet het enige bewijs
15 januari 2015, appl. nr. 68955/11
C. Uitspraak van het Hof
waarop zijn veroordeling was gebaseerd.
Art. 8 EVRM. Art. 6 lid 1 EVRM. Telefoontap.
(Eerste Kamer: Berro (President), Steiner,
Onduidelijkheid wetgeving en onvoldoende
Hajiyev, Lazarova Trajkovska, Laffranque,
D. Slotsom
waarborgen tegen misbruik. Schending art.
Turković, Dedov).
Het Hof concludeert unaniem dat er geen
8 EVRM. Rechter niet onpartijdig. Geen
Het Hof stelt vast dat niet in het geding is of
sprake was een schending van art. 6 lid 1,
schending art. 6 lid 1 EVRM.
het aftappen van de telefoon en het monito-
maar wel van art. 8. Klager krijgt een imma-
ren van klager een inmenging vormden in
teriële schadevergoeding van € 7500 en een
zijn rechten onder art. 8 EVRM. Tevens stond
proceskostenvergoeding van € 2160.
(EVRM art. 6 lid 1 8)
vast dat de maatregelen een basis hadden in Dragojević vs. Kroatië
de nationale wetgeving, namelijk het Kroatische Wetboek van Strafvordering. De vraag
Hoge Raad (civiele kamer)
A. Feiten
was echter of het systeem van geheime opspo-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
Klager, Ante Dragojević, werkte als zeeman
ringsbevoegdheden zoals dat was toegepast
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
voor een bedrijf dat is gevestigd in Kroatië.
door de Kroatische autoriteiten voldoende
van Justitie van het Caribische deel van het
Hij werd verdacht van betrokkenheid bij
waarborgen tegen misbruik had geboden. In
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
drugssmokkel tussen Latijns-Amerika en
dit kader merkt het Hof op dat de rechter die
zien op www.rechtspraak.nl.
Europa met behulp van zeeschepen. Op ver-
de verschillende maatregelen had toegestaan
zoek van de opsporingsautoriteiten autori-
enkel had verwezen naar het verzoek van de
seerde de onderzoeksrechter in maart 2007
autoriteiten en had vastgesteld, in lijn met de
het gebruik van geheime opsporingsbevoegd-
toepasselijke wetgeving, dat ‘het onderzoek
heden om de telefoon van klager af te tappen
niet kon plaatsvinden op basis van andere
3 april 2015, nr. 13/04931
en hem anderszins te monitoren. Deze auto-
middelen’. Geen verdere details waren gege-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
risatie werd vervolgens driemaal verlengd of
ven in relatie tot de specifieke feiten, de rede-
Spapens, C.E. Drion, G. Snijders, G. de Groot;
vernieuwd, waarbij de rechter vaststelde dat
lijkheid van de verdenking en de vraag of er
A-G mr. M.H. Wissink)
het onderzoek niet plaats kon vinden met
geen minder ingrijpende middelen voorhan-
ECLI:NL:HR:2015:823
behulp van andere – minder ingrijpen-
den waren. Hoewel dit in strijd was met de
de middelen. In januari 2009 werd klager uit-
relevante wetgeving en de jurisprudentie van
Huur 290-bedrijfsruimte. Een huurovereen-
eindelijk gearresteerd en gedetineerd op ver-
het Constitutionele Hof, was dit toch goedge-
komst bevat een beding over nadere huur-
denking van drugssmokkel. Zijn voorlopige
keurd door het Hooggerechtshof. Dit achtte
prijsvaststelling. Het beding wijkt af van de
hechtenis werd viermaal verlengd in verband
het Hof moeilijk te accepteren, zeker op een
wettelijke regeling. De huurder roept de
met het risico voor herhaling en de ernst van
gevoelig terrein als dat van geheime opspo-
vernietigbaarheid van het beding in. Daar-
de verdenkingen.
ringsmethoden. Bovendien had de rechter
na verzoekt de verhuurder om goedkeuring
744
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1073
Rechtspraak
van het beding. Het hof oordeelt dat de
ken II 1999-2000, 26932, 3, p. 4). Art. 7:291 lid
kundigenbericht. Een dergelijke beslissing is
huurder terecht de vernietigbaarheid van
1 BW stemt overeen met art. 7A:1629 lid 1
vatbaar voor uitvoerbaarverklaring bij voor-
het beding heeft ingeroepen en dat de ver-
(oud) BW, zoals dat is uitgelegd in HR 20
raad. Dat geldt zowel indien het gaat om een
huurder daarom niet alsnog om goedkeu-
april 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1091, NJ
tussenuitspraak (vgl. HR 29 april 2005,
ring kan verzoeken. 1. Afwijkend beding.
1990/701 (Hupkes vs. Coster), zij het dat
ECLI:NL:HR:2005:AS8913, NJ 2006/457 (Vie
Goedkeuring. Ook indien het afwijkende
thans sprake is van vernietigbaarheid in
d’Or vs. DNB)), als indien het, zoals in dit
beding is vernietigd, kan nog goedkeuring
plaats van nietigheid ten gunste van de
geval, gaat om een beschikking die berust op
daarvoor worden verkregen. 2. Uitvoerbaar-
huurder. Art. 7:291 lid 3 BW geeft in navol-
art. 7:304 lid 2 BW en daarom een eindbe-
verklaring bij voorraad. De beslissing om
ging van art. 7A:1629 lid 2 (oud) BW geen
schikking is (HR 12 mei 2006,
een deskundigenbericht te gelasten is vat-
tijdstip waarvoor of termijn waarbinnen het
ECLI:NL:HR:2006:AV6080, NJ 2006/294 (In Off
baar voor uitvoerbaarverklaring bij voor-
verzoek om goedkeuring moet worden
vs. FFG)). Een en ander wordt niet anders
raad. Ook een constitutieve uitspraak kan
gedaan. Partijen kunnen daarom, nu de wet
door de omstandigheid dat die beslissing
onder omstandigheden uitvoerbaar bij
niet anders bepaalt en er ook anderszins
berust op een oordeel dat zelf van constitu-
voorraad worden verklaard.
geen grond is die zich daartegen verzet, ook
tieve aard is. Opmerking verdient dat ook
na ingang van de huur dat verzoek doen. De
een constitutieve uitspraak - waarvan hier
(BW art. 7:291, 7:304; BW (oud) art. 7A:1629;
regeling die art. 7A:1629 (oud) BW bevatte,
geen sprake is nu de kantonrechter en het
Rv art. 288)
komt blijkens de wettekst erop neer dat een
hof hun oordeel omtrent de vernietiging van
afwijkend beding nietig is totdat goedkeu-
het huurbeding niet hebben vastgelegd in
A, adv. mr. S. Kousedghi, vs. Centre Hotel,
ring daarvoor is verkregen. De nietigheid van
het dictum van hun uitspraken - onder
niet verschenen.
het beding stond dus niet in de weg aan het
omstandigheden uitvoerbaar bij voorraad
verlenen van goedkeuring. In art. 7:291 leden
kan worden verklaard (vgl. onder meer HR 11
Feiten en procesverloop
2-4 BW is beoogd hetzelfde te bepalen als
oktober 1985, ECLI:NL:HR:1985:AD5686, NJ
A heeft een pand als bedrijfsruimte verhuurd
voorheen in art. 7A:1629 lid 2 (oud) BW. Ook
1986/40 (Omega vs. Monisima), HR 20 januari
ten behoeve van de exploitatie van een hotel.
indien het afwijkende beding door de huur-
1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1619, NJ 1995/413
Centre Hotel is door middel van indeplaats-
der is vernietigd, kan derhalve nog goedkeu-
(Smokehouse vs. Culimer), en HR 10 novem-
stelling huurder geworden. Art. 9.2 van de bij
ring daarvoor worden verkregen. Door de
ber 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8290, NJ
de huurovereenkomst behorende Algemene
goedkeuring wordt het beding, evenals onder
2007/45 (Lips vs. Broex)).
Bepalingen bevat een regeling over een nade-
het oude recht, alsnog rechtsgeldig. Opmer-
Volgt vernietiging en verwijzing.
re vaststelling van de huurprijs.
king verdient dat door vorenstaande regeling
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
In dit geding heeft Centre Hotel verzocht om
de door de wetgever beoogde bescherming
dat er een relevant verschil is tussen het hui-
benoeming van een deskundige voor het
van de huurder van bedrijfsruimte niet op
dige recht en het oude recht (2.3). Hij acht het
opstellen en uitbrengen van advies omtrent
enige wijze in het gedrang komt. Goedkeu-
logisch dat een rechter die oordeelt dat een
de nadere huurprijs. Zij heeft daarbij aange-
ring voor een afwijkend beding kan immers
partij terecht de vernietigbaarheid van een
voerd dat zij de nietigheid inroept van art.
op grond van art. 7:291 lid 3 BW uitsluitend
beding heeft ingeroepen, daaraan de gevolg-
9.2 van de Algemene Bepalingen, omdat dit
worden gegeven in de daar omschreven bij-
trekking verbindt dat er geen goedkeurings-
beding een afwijking van art. 7:304 BW ten
zondere gevallen, waarin hetzij die bescher-
vraagstuk meer voorligt (2.18-2.19).
nadele van de huurder behelst. In reconven-
ming niet wezenlijk wordt aangetast, hetzij
tie heeft A verzocht om goedkeuring van art.
aan die bescherming niet daadwerkelijk
9.2 van de Algemene Bepalingen. De kanton-
behoefte bestaat. Overigens heeft deze rege-
rechter heeft de BHAC als deskundige
ling als voordeel boven een stelsel als waar-
benoemd en het tegenverzoek van A afgewe-
van het hof is uitgegaan – waarin geen goed-
3 april 2015, nr. 14/00186
zen. Het hof heeft de beschikking van de kan-
keuring meer kan worden verleend nadat het
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
tonrechter bekrachtigd en uitvoerbaar bij
beding door de huurder is vernietigd – dat de
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T.
voorraad verklaard.
verhuurder niet is gedwongen om steeds
Heisterkamp, M.V. Polak; A-G mr. L.A.D.
vooraf toestemming aan de rechter te vra-
Keus)
Hoge Raad
gen, dus ook indien de houding van de huur-
ECLI:NL:HR:2015:817
Het middel keert zich in de eerste plaats
der daartoe geen enkele aanleiding geeft. Uit
tegen het oordeel van het hof dat, nu Centre
het vorenstaande volgt dat het middel
Bestuursrechtelijke geldschuld. Verjaring.
Hotel terecht de vernietigbaarheid van het
gegrond is. In het midden kan blijven of Cen-
Stuiting. De Gemeente legt A een last onder
beding ingevolge art. 7:291 lid 1 BW heeft
tre Hotel de vernietiging van het beding in
dwangsom op. Tot 10 juli 2011 verbeurt A
ingeroepen, het verzoek van A tot verlening
rechte vordert dan wel het beding buitenge-
dwangsommen. In april 2012 maakt de
van goedkeuring van het beding op de voet
rechtelijk heeft vernietigd en die vernietiging
Gemeente een invorderingsbeschikking
van art. 7:291 lid 3 BW niet meer kan worden
aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd.
bekend. Op 24 juli 2012 (meer dan een jaar
behandeld. Het betoogt dat Centre Hotel in
Het hof had het tegenverzoek van A om
na 10 juli 2011) stelt A zich op het stand-
deze procedure de vernietiging van het
goedkeuring van het beding in beide geval-
punt dat de vordering is verjaard. HR: 1.
beding in rechte vordert, en dat in dat geval
len moeten behandelen.
Invorderingsbeschikking. Aan een invorde-
eerst op het verzoek om goedkeuring moet
Het middel bevat tevens de klacht dat het
ringsbeschikking komt geen stuitende wer-
worden beslist. Dienaangaande geldt het vol-
hof de beschikking van de kantonrechter niet
king toe. 2. Erkenning. Ook als juist is dat A
gende. Blijkens de toelichting bij art. 7:291
uitvoerbaar bij voorraad heeft mogen verkla-
heeft erkend dat de dwangsommen ver-
BW is met de leden 2-4 van deze bepaling
ren. Deze klacht faalt. De door het hof uitge-
schuldigd zijn geworden, heeft het hof niet
beoogd hetzelfde te bepalen als voorheen
sproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad
blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvat-
met art. 7A:1629 lid 2 (oud) BW (Kamerstuk-
heeft betrekking op het gelasten van een des-
ting en evenmin een onbegrijpelijk oordeel
1074
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
745
Rechtspraak
gegeven door te beslissen dat aan de zijde
klaagt dat het hof heeft miskend dat de
derde zou handelen door levering te verlan-
van A geen sprake is geweest van een
bekendmaking van de invorderingsbeschik-
gen. Het hof heeft de juiste maatstaf aange-
erkenning van ‘het recht op betaling’ die de
king de verjaring stuit. Deze klacht stuit af
legd. Zijn oordeel dat het voorkeursrecht
verjaring stuit.
op hetgeen hiervoor is overwogen. Dat is
van de vader niet door art. 3:298 BW als het
voorts in lijn met ABRvS 24 december 2013,
sterkere recht wordt aangewezen, is juist. 2.
(Awb art. 4:105, 4:106, 4:112, 4:123 lid 2, 5:35,
ECLI:NL:RVS:2013:2626, AB 2014/57, waarin
Tuchtrechtelijke normen en regels. Aan het
5:37 lid 1; Rv art. 438)
besloten ligt dat aan een invorderingsbe-
oordeel van de tuchtrechter dat in strijd is
schikking geen stuitende werking toekomt.
gehandeld met de voor het desbetreffende
Gemeente Simpelveld, adv. mr. M.W. Schelte-
Onderdeel 3.1 klaagt dat het hof heeft mis-
beroep geldende normen en regels, kan niet
ma, vs. A, adv. mr. J.H.M. van Swaaij.
kend dat A het bestaan van de geldschuld
zonder meer de gevolgtrekking worden ver-
heeft erkend. Het onderdeel faalt. Ook als
bonden dat de betrokkene civielrechtelijk
Feiten en procesverloop
juist is dat A (al dan niet stilzwijgend) heeft
aansprakelijk is wegens schending van een
De Gemeente heeft aan A een last tot het
erkend dat de hem opgelegde dwangsommen
zorgvuldigheidsnorm.
verwijderen van een bouwwerk opgelegd
verschuldigd zijn geworden, laat dat onverlet
onder dwangsom van € 2000 per week, met
dat hij zich tegenover de Gemeente op het
(BW art. 3:298, 6:162; Wna art. 21 lid 1 en 2,
een maximum van € 20 000. In het tijdvak
standpunt heeft gesteld dat het haar op
22)
van 1 mei 2011 tot 10 juli 2011 heeft A
grond van (onder meer) het vertrouwensbe-
dwangsommen verbeurd tot het maximum-
ginsel niet vrijstond tot invordering van de
De moeder, adv. mr. H.J.W. Alt, vs. De Novita-
bedrag. Bij brief van 13 maart 2012 heeft de
dwangsommen over te gaan, hetgeen niet
ris c.s., adv. mr. B.T.M. van der Wiel.
Gemeente A in de gelegenheid gesteld de
anders kan betekenen dan dat A meende niet
verbeurde dwangsommen binnen zes weken
tot betaling te kunnen worden genoopt. Bij
Feiten en procesverloop
te voldoen en aangekondigd dat bij gebreke
die stand van zaken heeft het hof niet blijk
In 1988 hebben de zoons een pand in eigen-
van tijdige betaling een invorderingsbeschik-
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en
dom verkregen voor een koopprijs van
king zal worden gegeven. In april 2012 heeft
evenmin een onbegrijpelijk oordeel gegeven
ƒ 230 000 (€ 104 369). In de leveringsakte is
een bespreking tussen partijen plaatsgevon-
door te beslissen dat aan de zijde van A geen
bepaald dat elk van de zoons gehouden is
den en heeft de Gemeente een invorderings-
sprake is geweest van een erkenning van ‘het
om alvorens tot vervreemding van zijn aan-
beschikking gegeven. Bij brief van 24 juli
recht op betaling’ die ingevolge art. 4:105 lid
deel in het pand over te gaan, dat aandeel
2012 heeft A zich op het standpunt gesteld
2 Awb de verjaring stuit.
eerst schriftelijk aan de vader aan te bieden
dat de vordering is verjaard. Daarna is vanwe-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
‘voor een prijs gelijk aan het te vervreemden
ge de Gemeente een dwangbevel uitgevaar-
sie van de A-G.
aandeel in de in de leveringsakte gemelde
digd en aan A betekend.
De A-G bespreekt de wettelijke regeling van
koopsom’, en dat indien een zoon deze ver-
In dit kort geding heeft A een verbod gevor-
verjaring van bestuursrechtelijke geldschul-
plichting niet nakomt, hij een boete ver-
derd tot executie van het dwangbevel, stel-
den onder 2.5-2.7.
beurt van ƒ 100 000. Bij brief van 7 septem-
lende dat de vordering tot betaling van de dwangsommen is verjaard. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen. Het
ber 2006 hebben de zoons het pand aan de
746
hof heeft de vordering alsnog toegewezen.
vader aangeboden voor € 395 000. Volgens hen is dat de waarde van het verbouwde en aangepaste pand. Bij brief van 15 september
3 april 2015, nr. 14/00380
2006 heeft de vader bericht dat de zoons
Hoge Raad
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
verplicht zijn het pand aan hem aan te bie-
Het hof heeft met juistheid overwogen dat,
Spapens, C.A. Streefkerk, M.V. Polak,
den voor de in de akte bepaalde prijs. Een
mede blijkens de wetgeschiedenis, op de ver-
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. E.B. Rank-
notitie van een telefoongesprek dat op 20
jaring van dwangsommen ingevolge art. 5:35
Berenschot)
juni 2007 tussen de accountant van de zoons
Awb de regeling van afdeling 4.4.3 Awb (art.
ECLI:NL:HR:2015:831
en een medewerker van De Novitaris is gevoerd, vermeldt: ‘Zoons willen niet meer
4:104-4:111 Awb) van toepassing is. Blijkens de memorie van toelichting op afdeling 4.4.3
Beroepsaansprakelijkheid. Notaris. Twee
in discussie met vader over aanbiedings-
is de in die afdeling vervatte regeling van de
zoons verkopen en leveren een pand aan
plicht. Ze nemen het eventueel boetebeding
stuitingshandelingen, omwille van de rechts-
een verkrijger, hoewel ter zake van dat
op de koop toe.’ De zoons hebben het pand
zekerheid, als uitputtend bedoeld. Stuiting
pand een bedongen voorkeursrecht geldt
aan een derde verkocht. Op 30 juni 2008
van de verjaring (ook) van dwangsommen
ten behoeve van een derde (hun vader). De
heeft een kandidaat-notaris als waarnemer
kan derhalve slechts plaatsvinden op de in
kandidaat-notaris kent het voorkeursrecht
van De Novitaris de leveringsakte gepas-
art. 4:105 en 4:106 Awb voorziene wijzen.
en verlijdt niettemin de leveringsakte. Han-
seerd. Op 10 juli 2009 heeft de vader bij de
Voorts volgt uit art. 5:37 lid 1 Awb dat aan
delt zij daardoor onrechtmatig jegens de
Kamer van Toezicht over de notarissen en
een aanmaning tot betaling van een dwang-
vader? Het hof oordeelt ontkennend. HR: 1.
kandidaat-notarissen (KvT) geklaagd dat de
som een invorderingsbeschikking moet voor-
Ministerieplicht. Vooropstelling: zie hoofd-
kandidaat-notaris haar zorgplicht heeft
afgaan, waartegen bezwaar en beroep open-
tekst. Het recht van de derde behoort een
geschonden door de leveringsakte te verlij-
staat. De wet maakt aldus een duidelijk
beletsel te vormen voor een beoogde leve-
den zonder dat de aanbiedingsplicht was
onderscheid tussen de beslissing om tot
ring, indien de beoogd verkrijger geen
geëindigd. Bij beslissing van 8 juni 2010
invordering over te gaan en de aanmaning
rechtmatig belang heeft bij de levering, het-
heeft de KvT de klacht gegrond verklaard en
als bedoeld in art. 4:112 Awb, welke laatste
geen het geval is indien het recht van de
de maatregel van waarschuwing opgelegd.
niet mogelijk is voordat eerstgenoemde
derde door een wettelijke regel als het ster-
Eind 2010 is de vader overleden. De moeder
beslissing is genomen. Zo blijkt ook uit de
kere recht wordt aangewezen, of indien de
is zijn enig erfgename.
memorie van toelichting. Onderdeel 1.1
beoogd verkrijger onrechtmatig jegens de
In dit geding heeft de moeder schadevergoe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1075
Rechtspraak
ding gevorderd, stellende dat De Novitaris
einde zich een oordeel te vormen over de
den plegen. Ook de klacht dat het hof zijn
een onrechtmatige daad heeft gepleegd door
vraag of het recht van de derde een beletsel
oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd in
de leveringsakte te passeren zonder dat de
behoort te vormen voor de beoogde levering
het licht van de beslissing van de KvT is
aanbiedingsplicht was geëindigd. De recht-
of bezwaring. Van een zodanig beletsel is
ongegrond. Bij het antwoord op de vraag of
bank heeft De Novitaris veroordeeld tot beta-
sprake indien de beoogd verkrijger geen
een beroepsbeoefenaar ter zake van de uit-
ling van € 90 756 (ƒ 200 000). Het hof heeft
rechtmatig belang heeft bij de levering of
oefening van zijn taak uit onrechtmatige
de vordering alsnog afgewezen.
bezwaring, hetgeen het geval is indien het
daad aansprakelijk is, kan de burgerlijke
recht van de derde door een wettelijke regel
rechter betekenis toekennen aan het oordeel
Hoge Raad
als het sterkere recht wordt aangewezen, of
van de tuchtrechter over het gewraakte han-
Art. 21 lid 1 van de Wet op het notarisambt
indien de beoogd verkrijger onrechtmatig
delen. Aan het oordeel van de tuchtrechter
(Wna) verplicht de notaris de hem bij of
jegens de derde zou handelen door levering
dat in strijd is gehandeld met de voor het
krachtens de wet opgedragen of de door een
of bezwaring te verlangen. Voor dat laatste is
desbetreffende beroep geldende normen en
partij verlangde werkzaamheden te verrich-
niet voldoende dat de vervreemder met de
regels, kan echter niet zonder meer de
ten. Hij dient zijn dienst evenwel te weigeren
levering of bezwaring wanprestatie pleegt
gevolgtrekking worden verbonden dat de
wanneer naar zijn redelijke overtuiging of
jegens een derde (vgl. bijv. HR 28 maart 2014,
betrokkene civielrechtelijk aansprakelijk is
vermoeden de werkzaamheid die van hem
ECLI:NL:HR:2014:740, NJ 2014/194 (Joba vs.
wegens schending van een zorgvuldigheids-
wordt verlangd leidt tot strijd met het recht
Tjin Hin Tjoe)). Bij het voorgaande is van
norm (vgl. HR 13 oktober 2006,
of de openbare orde, wanneer zijn medewer-
belang dat het de notaris, gelet op de in art.
ECLI:NL:HR:2006:AW2080, NJ 2008/528 (Vie
king wordt verlangd bij handelingen die ken-
22 Wna neergelegde geheimhoudingsplicht,
d’Or)). Het middel komt daarnaast tevergeefs
nelijk een ongeoorloofd doel of gevolg heb-
niet is toegestaan zich tot de betrokken der-
op tegen het oordeel van het hof dat het
ben of wanneer hij andere gegronde redenen
de te richten, behoudens voor zover partijen
recht van de koper in diens verhouding tot
voor weigering heeft (art. 21 lid 2 Wna). Bij
hem daarvoor toestemming verlenen. Hij
de vader ingevolge art. 3:298 BW in beginsel
gerede twijfel aan de goede bedoelingen van
dient zijn onderzoek dan ook te verrichten
voorging. In het oordeel van het hof ligt
zijn cliënt dient de notaris zijn dienst te wei-
op basis van informatie die hem door partij-
besloten dat met de plicht van de zoons om
geren of zich door nader onderzoek te over-
en wordt verschaft of hem anderszins ter
hun aandelen in het pand bij een voorgeno-
tuigen van het geoorloofde karakter ervan
beschikking staat. Gelet hierop en omdat de
men vervreemding eerst aan de vader aan te
(Kamerstukken II 2009/10, 32250, 3, p. 20).
notaris niet over het instrumentarium
bieden, nog geen sprake was van een recht
De functie van de notaris in het rechtsver-
beschikt voor een diepgaand feitenonder-
op levering van de vader als bedoeld in art.
keer verplicht hem onder bijzondere
zoek, kan hij zich slechts een globaal oordeel
3:298 BW. Dat oordeel is juist.
omstandigheden ook tot een zekere zorg
vormen over de vraag of het recht van de
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
voor de belangen van derden welke mogelij-
derde een beletsel vormt voor de beoogde
sie van de A-G.
kerwijs zijn betrokken bij de door zijn cliën-
levering of bezwaring. Indien de voor de
De A-G geeft een beschouwing over de vraag
ten van hem verlangde ambtsverrichtingen
notaris kenbare feiten het oordeel rechtvaar-
onder welke omstandigheden een notaris die
(HR 23 december 1994,
digen dat het recht van de derde een beletsel
bekend is met een voorkeursrecht, ministerie
ECLI:NL:HR:1994:AD2277, NJ 1996/627 (Ger-
vormt voor de beoogde levering of bezwa-
moet weigeren bij de levering aan een ander
ritse q.q. vs. V.); HR 23 december 1994,
ring, dan wel aanleiding vormen tot gerede
dan de voorkeursgerechtigde (2.5-2.31). Ook
ECLI:NL:HR:1994:ZC1590, NJ 1996/628 (M. vs.
twijfel daarover, dan dient hij – tenzij de
zij acht in dit geval doorslaggevend dat het
Gerritse q.q.); HR 15 september 1995,
betrokken derde verklaart geen bezwaar te
recht van de voorkeursgerechtigde vader niet
ECLI:NL:HR:1995:ZC1801, NJ 1996/629 (E. vs.
hebben tegen de levering of bezwaring – zijn
sterker was dan dat van de beoogd verkrijger
Gerritse q.q.)). Deze zorgplicht kan ertoe lei-
ministerie te weigeren. In het onderhavige
(2.26-2.27 en 2.39-2.51).
den dat de notaris gegronde redenen heeft
geval staat vast dat De Novitaris vooraf-
als bedoeld in art. 21 lid 2 Wna om de van
gaand aan de gevraagde ambtsverrichting op
hem gevraagde dienstverlening te weigeren
de hoogte was van de aanbiedingsplicht en
of op te schorten. Verleent hij de gevraagde
het daaruit voortvloeiende recht van de
dienst toch, dan kan dit zijn civielrechtelijke
vader. Ook staat vast dat De Novitaris geen
3 april 2015, nr. 14/00568
aansprakelijkheid jegens de betrokken
uitsluitsel heeft gekregen over de voldoe-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
derde(n) meebrengen. De belangen van der-
ning door de zoons aan hun aanbiedings-
pens, A.H.T. Heisterkamp, M.V. Polak, T.H.
den zijn onder meer betrokken bij de ver-
plicht. In het oordeel van het hof ligt beslo-
Tanja-van den Broek; A-G mr. J. Wuisman)
langde ambtsverrichting indien deze betrek-
ten dat het heeft onderzocht of De Novitaris,
ECLI:NL:HR:2015:837
king heeft op de levering van een goed of de
toen werd verzocht ministerie te verlenen
vestiging van een beperkt recht daarop
ter effectuering van de tussen de zoons en
Hoofdelijkheid. 403-verklaring. Een moe-
(hierna: de levering of bezwaring), terwijl
de koper gesloten koopovereenkomst, tot het
dermaatschappij legt een 403-verklaring af,
ook een derde ter zake van dat goed rechten
oordeel kon komen dat het recht van de
inhoudende dat zij zich hoofdelijk aanspra-
kan doen gelden. In zodanig geval behoort
vader geen beletsel opleverde om de beoog-
kelijk stelt voor schulden uit rechtshande-
de notaris zich terughoudend op te stellen
de levering van het pand aan de koper door-
lingen die haar dochtermaatschappij ver-
(vgl. Kamerstukken II 1993/94, 23706, 3, p.
gang te laten vinden. Gelet op hetgeen hier-
richt. Een schuldeiser van de dochtermaat-
26). Indien de notaris aanleiding heeft te
voor is overwogen, heeft het hof de juiste
schappij treft een dading met de dochter-
vermoeden dat sprake is van rechten van
maatstaf aangelegd. Uit hetgeen hiervoor is
maatschappij en verleent finale kwijting
derden ter zake van het goed waarop de
overwogen volgt voorts dat niet doorslagge-
aan de dochtermaatschappij. De moeder-
gevraagde dienstverlening betrekking heeft,
vend is of het De Novitaris bekend was dat
maatschappij betoogt dat ook zij daardoor
dient hij daarover met partijen te overleggen
de zoons door de levering van het pand aan
van haar verbintenis is bevrijd. HR: De
en zo nodig nader onderzoek te doen, ten-
de koper wanprestatie jegens de vader zou-
dading heeft slechts tot gevolg dat de
1076
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
747
Rechtspraak
schuld van de moedermaatschappij is ver-
en voor zolang die verplichtingen nog daad-
Auteursrecht. Uitgever Sanoma laat foto’s
minderd met het door de dochtermaat-
werkelijk bestaan. Het middel faalt. Volgens
van Britt Dekker maken ter publicatie in
schappij betaalde bedrag.
het hof houdt de onderhavige 403-verklaring
Playboy. Voordat de editie van Playboy ver-
niet meer of anders in dan dat Bia Beheer
schijnt waarvoor de foto's zijn gemaakt,
(BW art. 2:403 lid 1 aanhef en onder f, 6:7 lid
zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld
publiceert Geenstijl reeds een klein deel
2, 6:9 lid 1)
voor de uit rechtshandelingen van Master-
van een van de foto’s (een uitsnede). Is dat
tools voortvloeiende schulden. Zoals ook het
een toelaatbare gebruikmaking van het
Mr. W.L.A.M. Eikendal q.q., curator in het fail-
hof overweegt, is in HR 28 juni 2002,
citaatrecht? Verder plaatst Geenstijl her-
lissement van Bia Beheer, adv. mrs. A.E.H.
ECLI:NL:HR:2002:AE4663, NJ 2002/447 (Akzo
haaldelijk op haar website links naar web-
van der Voort Maarschalk en P.A. Fruytier, vs.
Nobel vs. ING) beslist dat hoofdelijke aan-
sites waarop de foto's reeds te vinden zijn.
A, adv. mrs. R.P.J.L. Tjittes en L. Kelkensberg.
sprakelijkheid, ook die in het kader van art.
Is dat schending van auteursrecht? HR: 1.
2:403 BW, niet op één lijn kan worden gesteld
Citaatrecht. Het hof heeft niet verzuimd te
Feiten en procesverloop
met borgtocht. Het door de klachten verde-
onderzoeken of in de beoordeelde uitsnede
Bia Beheer is de moedermaatschappij van
digde standpunt stuit hierop af. In verband
de auteursrechtelijke trekken van het werk
Mastertools. Zij heeft op de voet van art.
met de hoofdelijke aansprakelijkheid van Bia
herkenbaar zijn, maar het heeft niet de
2:403 lid 1, aanhef en onder f, BW verklaard
Beheer zijn de art. 6:7 e.v. BW van toepassing,
juiste uitsnede beoordeeld. 2. Botsing van
dat zij zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor
hetgeen meebrengt dat haar aansprakelijk-
grondrechten. Concrete toetsing. Indien een
schulden uit door Mastertools verrichte
heid berust op een zelfstandige verbintenis
daarop gericht verweer wordt gevoerd,
rechtshandelingen (de 403-verklaring). Bij
jegens A, waarvan zelfstandig nakoming kan
dient de rechter te onderzoeken of in het
overeenkomst van 28 oktober 2005 heeft
worden gevorderd. In dit verband is van
concrete geval de handhaving van een
Mastertools zich jegens A verbonden een
belang dat het middel niet opkomt tegen het
intellectueel eigendomsrecht afstuit op een
trekstempel te vervaardigen en te leveren. In
oordeel van het hof dat de door A en mr. Ger-
ander grondrecht. 3. Mededeling aan het
april 2006 heeft Mastertools een trekstempel
rits q.q. getroffen dading niet meebrengt dat
publiek. Onder welke omstandigheden
geleverd. Bij brief van 24 november 2006
A op de voet van art. 6:9 lid 1 BW afstand
moet de plaatsing van een link worden
heeft A zich op het standpunt gesteld dat de
heeft gedaan van haar vorderingsrecht
aangemerkt als een mededeling aan het
trekstempel ondeugdelijk is, de overeen-
jegens Bia Beheer. Zoals het hof vervolgens
publiek? De Hoge Raad stelt prejudiciële
komst ontbonden, Mastertools aansprakelijk
heeft overwogen, heeft deze dading ingevol-
vragen aan het HvJEU.
gesteld voor de schade en aanspraak
ge art. 6:7 lid 2 BW slechts tot gevolg dat de
gemaakt op terugbetaling van door A betaal-
schuld van Bia Beheer is verminderd met het
(Berner Conventie art. 10 lid 1; EVRM art. 10;
de bedragen. Op 28 maart 2007 is Master-
door mr. Gerrits q.q. betaalde bedrag van
EP EVRM art. 1; Handvest van de grondrech-
tools in staat van faillissement verklaard met
€ 25 000. Aan een en ander heeft het hof
ten van de Europese Unie art 17; Auteurs-
aanstelling van mr. Gerrits tot curator. Op 2
terecht de conclusie verbonden dat het ver-
rechtrichtlijn (Richtlijn 2001/29/EG) art. 3 lid
juni 2009 is Bia Beheer in staat van faillisse-
weer van mr. Eikendal q.q. faalt. De omstan-
1, 5 lid 3 onder d; Auteurswet art. 1, 12 15a)
ment verklaard met aanstelling van mr.
digheid dat de Europese richtlijnen die aan
Eikendal tot curator.
art. 2:403 BW ten grondslag liggen niet spre-
GS Media, adv. mrs. T. Cohen Jehoram en V.
In dit geding heeft A hoofdelijke veroorde-
ken van hoofdelijke aansprakelijkheid, maar
Rörsch, vs. Sanoma, Playboy en Britt Dekker,
ling van Mastertools en Bia Beheer tot scha-
van het stellen van een garantie, leidt niet
adv. mr. K. Aantjes.
devergoeding en terugbetaling van de door
tot een ander oordeel. Daargelaten of juist is
A betaalde bedragen gevorderd. De recht-
dat met de term ‘garantie’ een borgtocht is
Feiten en procesverloop
bank heeft de vorderingen afgewezen. In
bedoeld, die Europese richtlijnen geven
Sanoma is uitgever van het maandblad Play-
hoger beroep heeft A, nadat zij een memorie
slechts minimumvoorschriften en laten aan
boy. Britt Dekker treedt geregeld op in televi-
van grieven had genomen, met mr. Gerrits
de nationale wetgever ruimte voor een ver-
sieprogramma’s. GS Media exploiteert de
q.q. een dading getroffen, waarin mr. Eiken-
der strekkende aansprakelijkheid. Blijkens
website Geenstijl.nl. Op 13 en 14 oktober
dal q.q. niet is gekend. Tegen betaling van
art. 2:403 lid 1, aanhef en onder f, BW heeft
2011 is in opdracht van Sanoma een fotore-
€ 25.000 door mr. Gerrits q.q. aan A hebben
de Nederlandse wetgever ervoor gekozen om
portage gemaakt van Britt Dekker. Op 26
deze partijen elkaar finale kwijting verleend.
de in de Europese richtlijnen bedoelde garan-
oktober 2011 heeft GeenStijl een anonieme
De zaak tussen deze partijen is doorgehaald.
tie uit te werken in een vereiste van hoofde-
tip ontvangen die verwees naar een bestand
A heeft de zaak tegen mr. Eikendal q.q. door-
lijke aansprakelijkheid.
op de Australische website Filefactory.com,
gezet. Mr. Eikendal q.q. heeft het verweer
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
welk bestand de foto’s bevatte. Op dezelfde
gevoerd dat hij uit zijn verbintenis jegens A
sie van de A-G.
dag is in het televisieprogramma Pownews
is bevrijd doordat A een dading met mr. Ger-
De A-G bespreekt de aard en de werking van
gemeld dat de foto’s voor publicatie waren
rits q.q. is aangegaan en daarbij finale kwij-
een 403-verklaring onder 2.6-2.9.
uitgelekt. Daarbij zijn enkele foto’s getoond.
ting heeft verleend. Het hof heeft dit verweer verworpen.
Hoge Raad
Op 27 oktober 2011 verscheen op GeenStijl
748
een bericht met als kop: ‘Fucking uitgelekt! Naaktfoto’s Britt Dekker’. Bij dat bericht werd een deel van een van de foto’s (een uitsnede)
Aan het middel ligt het standpunt ten grond-
3 april 2015, nr. 14/01158
getoond. Het bericht eindigde met de tekst:
slag dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, C.E.
‘En dan nu het linkje met pics waar u op zat
een moedermaatschappij op grond van een
Drion, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek;
te wachten. Wie het eerst fapt, die het eerst
403-verklaring niet verder gaat dan een aan-
A-G mr. G.R.B. van Peursem)
komt. HIERRR’. De hyperlink ‘HIERRR’ leidde
sprakelijkheid voor verplichtingen van de
ECLI:NL:HR:2015:841
naar Filefactory. Door een volgende hyperlink
vrijgestelde groepsvennootschap voor zover
aan te klikken kon men een nieuw venster
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1077
Rechtspraak
openen, dat de aanduiding ‘DOWNLOAD
onder d van de Auteursrechtrichtlijn (Richt-
de aangesproken partij daartoe aanleiding
NOW’ bevatte. Door daarop te klikken kon
lijn 2001/29/EG) en vindt haar basis in art.
geven, dient te onderzoeken of in de omstan-
men een zip-bestand openen met elf pdf-
10 lid 1 van de Berner Conventie. Onder ‘cite-
digheden van het geval bij toewijzing van de
bestanden die elk een van de foto’s bevatten.
ren’ dient in dit verband te worden verstaan:
gevraagde maatregel, gelet op het beginsel
Op verzoek van Sanoma heeft Filefactory de
het overnemen van een deel van het werk in
van proportionaliteit, niet te zeer afbreuk
foto’s van haar website verwijderd. Op 7
de context van een aankondiging, beoorde-
wordt gedaan aan het grondrecht waarop de
november 2011 verscheen op GeenStijl een
ling, polemiek of wetenschappelijke verhan-
aangesproken partij zich beroept (vgl. bijv.
bericht met de titel: ‘Blote Britt Dekker gaat
deling of voor een uiting met een vergelijk-
HvJEU 24 november 2011, zaak C-70/10,
GeenStijl aanklaguh’. Het bericht eindigde
baar doel. De onderdelen stellen terecht
ECLI:EU:C:2011:771, NJ 2012/479 (Scarlet vs.
met: ‘Update: naaktpics Britt Dekker nog niet
voorop dat aan de toetsing of is voldaan aan
Sabam), HvJEU 27 maart 2014, zaak C-314/12,
gezien? Ze staan HIERRR’. De hyperlink leid-
de voorwaarden voor het citaatrecht vooraf-
ECLI:EU:C:2014:192 (UPC Telekabel Wien) en
de naar de website Imageshack.us. Daarop
gaat de vraag of met de vermelding van een
EHRM 10 januari 2013, zaak 36769/08,
waren een of meer van de foto’s te vinden.
deel van het werk inbreuk zou worden
ECLI:NL:XX:2013:BZ9845 (Ashby Donald vs.
Ook Imageshack heeft op verzoek van Sano-
gemaakt op het auteursrecht op dat werk
Frankrijk)). Het hof heeft het voorgaande ech-
ma de foto’s verwijderd. Op 17 november
indien niet aan die voorwaarden wordt vol-
ter niet miskend. Het laat immers de moge-
2011 verscheen op GeenStijl een derde
daan. Daartoe is vereist dat in het overgeno-
lijkheid open dat de aan GS Media toekomen-
bericht met een hyperlink naar de foto's. Dit
men deel van het werk de auteursrechtelijk
de uitingsvrijheid aan de handhaving van het
had als titel: ‘Bye Bye Zwaai Zwaai Playboy’.
beschermde trekken van dat werk te herken-
auteursrecht met betrekking tot de uitsnede
Op het forum van GeenStijl plaatsten haar
nen zijn. Bij de beoordeling of dat het geval
in de weg staat. Onderdeel II.7 klaagt evenwel
‘reaguurders’ links naar andere websites waar
is, dient de context waarin die vermelding
terecht dat het hof met zijn oordeel dat hier-
de foto’s te zien zouden zijn. Op 1 november
plaatsvindt te worden betrokken. In het oor-
van slechts in uitzonderlijke gevallen sprake
2011 heeft Britt Dekker zelf op Twitter een
deel van het hof ligt besloten dat in de uit-
kan zijn een onjuiste maatstaf heeft aange-
link geplaatst die leidde naar een website
snede die het heeft beoordeeld de auteurs-
legd. Of de uitingsvrijheid in een concreet
waar de foto’s waren te vinden. Ook die foto’s
rechtelijke trekken van het werk herkenbaar
geval behoort te prevaleren, hangt af van de
zijn verwijderd. In december 2011 zijn de
zijn. De klacht dat het hof heeft verzuimd
omstandigheden van het geval, waaronder de
foto’s in Playboy gepubliceerd.
daarover een oordeel te geven is dan ook
aard van de uiting. In verband met dit laatste
In dit geding hebben Sanoma c.s. vorderin-
ongegrond. Of dat oordeel in het licht van de
is van belang dat, wanneer het gaat om een
gen ingesteld, strekkende tot verboden en
stellingen van GS Media voldoende begrijpe-
commerciële uiting, het belang van degene
geboden met betrekking tot de hiervoor
lijk is kan in het midden blijven, nu het
die deze uiting doet in beginsel minder zwaar
genoemde berichten en links. Zij hebben
onderdeel terecht aanvoert dat het hof niet
weegt dan wanneer het een publicatie van
gesteld dat GS Media inbreuk heeft gemaakt
de juiste uitsnede heeft beoordeeld. Uit de
algemeen maatschappelijk belang betreft (vgl.
op het auteursrecht van de fotograaf en op
stellingen van partijen volgt dat alleen de
de hiervoor genoemde uitspraak in de zaak
het portretrecht van Britt Dekker. De recht-
uitsnede zonder kleding afkomstig is van een
Ashby Donald vs. Frankrijk).
bank heeft de vorderingen grotendeels toege-
van de foto’s uit de fotoreportage. Na verwij-
In het incidentele beroep: Sanoma c.s. komen
wezen. Het hof heeft het vonnis van de recht-
zing zal dan ook, met inachtneming van het-
op tegen het oordeel van het hof dat GS
bank vernietigd en een kleiner deel van de
geen hiervoor is overwogen, alsnog moeten
Media met het plaatsen van de hyperlinks de
vorderingen toegewezen.
worden beoordeeld of in die uitsnede de
foto’s niet ter beschikking heeft gesteld van
auteursrechtelijk beschermde trekken van de
het publiek.
Hoge Raad
foto waaruit de uitsnede afkomstig is herken-
Diengaande geldt het volgende. Het in art. 12
In het principale beroep: onderdeel I klaagt
baar zijn.
Aw neergelegde openbaarmakingsbegrip
over het oordeel van het hof dat GS Media
Onderdeel II klaagt dat het hof heeft miskend
omvat onder meer het begrip ‘mededeling
met het plaatsen van de uitsnede inbreuk
dat art. 10 EVRM in de weg staat aan de hand-
aan het publiek’ als bedoeld in art. 3 lid 1
heeft gemaakt op het auteursrecht van de
having van het beroep op het auteursrecht
van de Auteursrechtrichtlijn. De vraag of
fotograaf. Bij de beoordeling van het onder-
ten aanzien van de uitsnede. Bij de beoorde-
sprake is van een mededeling aan het
deel is het volgende van belang. Het citaat-
ling van deze klacht dient tot uitgangspunt
publiek indien het werk weliswaar eerder is
recht is een van de beperkingen op het
dat intellectuele eigendomsrechten deel uit-
openbaar gemaakt, maar zonder toestem-
uitsluitend recht van de maker op openbaar-
maken van het fundamentele recht op eigen-
ming van de rechthebbende, kan niet zonder
making en verveelvoudiging van zijn werk
dom dat is gewaarborgd in art. 1 van het Eer-
redelijke twijfel worden beantwoord. De Hoge
(art. 1 van de Auteurswet, hierna: Aw). Art.
ste Protocol bij het EVRM en art. 17 van het
Raad zal hierover een prejudiciële vraag aan
15a Aw bepaalt dat als inbreuk op het
Handvest van de grondrechten van de Euro-
het HvJEU stellen. Het middel stelt tevens de
auteursrecht op een werk niet wordt
pese Unie. Onderdeel II.4 neemt terecht tot
vraag aan de orde onder welke voorwaarden
beschouwd het citeren uit een werk in een
uitgangspunt dat de rechter, indien een daar-
kan worden gesproken van ‘beperkingsmaat-
aankondiging, beoordeling, polemiek of
op gericht verweer wordt gevoerd, dient te
regelen’ als bedoeld in HvJEU 13 februari
wetenschappelijke verhandeling of voor een
onderzoeken of in het concrete geval de
2014, zaak C-466/12, ECLI:EU:C:2014:76
uiting met een vergelijkbaar doel, mits aan
handhaving van een intellectueel eigendoms-
(Svensson). Ook hierover zal de Hoge Raad
bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Daar-
recht afstuit op een ander grondrecht. Welis-
een prejudiciële vraag stellen.
toe behoort de voorwaarde dat het werk
waar dient reeds bij de totstandbrenging van
Volgen als vragen van uitleg:
waaruit geciteerd wordt rechtmatig openbaar
regelgeving betreffende intellectuele eigen-
1. Is sprake van een ‘mededeling aan het
is gemaakt en dat, voor zover redelijkerwijs
dom een juist evenwicht tussen de diverse
publiek’ in de zin van art. 3 lid 1 van de
mogelijk, de bron, waaronder de naam van de
grondrechten te worden verzekerd, maar dat
Auteursrechtrichtlijn wanneer een ander dan
maker, op duidelijke wijze wordt vermeld.
laat onverlet dat ook de rechter in een hem
de auteursrechthebbende door middel van
Deze bepaling komt overeen met art. 5 lid 3
voorgelegd geschil, indien de stellingen van
een hyperlink op een door hem beheerde
1078
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
website verwijst naar een door een derde
CPS, adv. mr. M.A.J.G. Janssen, vs. A,
CPS ongegrond zijn. Dit betoog faalt. CPS
beheerde, voor het algemene internetpubliek
adv. mr. R.A.A. Duk.
heeft op de in het middel genoemde vindplaatsen aangevoerd dat uit de door A overge-
toegankelijke website, waarop het werk zonder toestemming van de rechthebbende
Feiten en procesverloop
legde producties (brieven) niet (voldoende)
beschikbaar is gesteld? Maakt het verschil of
CPS is leverancier van kleurenmengsyste-
duidelijk blijkt van een en ander. Zij heeft
het werk ook anderszins niet eerder met toe-
men. Van 1989 tot 2007 is A in dienst
daarom aangedrongen op een deskundigen-
stemming van de rechthebbende aan het
geweest bij CPS. Van 1989 tot 2002 heeft hij
bericht. De beoordeling van deze betwistin-
publiek is medegedeeld? Is van belang of de
op de vulafdeling gewerkt als operator verf-
gen vergt een onderzoek van feitelijke aard
‘hyperlinker’ op de hoogte is of behoort te
tapmachine. In die periode werd hij blootge-
waarvoor in cassatie geen plaats is. Volgt ver-
zijn van het ontbreken van toestemming van
steld aan oplosmiddelen.
nietiging en verwijzing.
de rechthebbende voor de plaatsing van het
In dit geding heeft A schadevergoeding
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
werk op de website van de derde en, in voor-
gevorderd, stellende dat hij als gevolg van de
dat de betogen van CPS in eerste aanleg en in
komend geval, van de omstandigheid dat het
hiervoor genoemde blootstelling is gaan lij-
hoger beroep zodanig waren dat het hof tot
werk ook anderszins niet eerder met toe-
den aan OPS/CTE, ook wel aangeduid als de
de bestreden overweging kon komen zonder
stemming van de rechthebbende aan het
schildersziekte. De kantonrechter heeft over-
de devolutieve werking van het hoger beroep
publiek is medegedeeld?
wogen dat de blootstelling aan oplosmidde-
te miskennen (3.7-3.10).
2. Is sprake van een mededeling aan het
len gedurende het gehele dienstverband van
publiek, of kan daarvan sprake zijn, indien de
A beneden de daarvoor geldende MAC-waar-
website waarnaar de hyperlink verwijst, en
de is gebleven en dat daarom niet aan CPS
daarmee het werk, voor het algemene inter-
kan worden verweten dat zij onvoldoende
netpubliek weliswaar vindbaar is, maar niet
maatregelen heeft getroffen. Op die grond
3 april 2015, nr. 14/06159
eenvoudig, zodat het plaatsen van de hyper-
heeft de kantonrechter de vordering afgewe-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
link het vinden van het werk in hoge mate
zen. Het hof heeft de vordering alsnog toege-
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders,
faciliteert? Is van belang of de ‘hyperlinker’
wezen. Het hof heeft onder meer overwogen:
M.V. Polak; A-G mr. F.F. Langemeijer)
op de hoogte is of behoort te zijn van de
“Geen grieven zijn gericht tegen de oordelen
ECLI:NL:HR:2015:842
omstandigheid dat de website waarnaar de
van de kantonrechter dat als niet dan wel
hyperlink verwijst voor het algemene inter-
onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat
Wet Bopz. Op 28 augustus 2014 verstrijkt
netpubliek niet eenvoudig vindbaar is?
dat A lijdt aan OPS/CTE, dat A gedurende zijn
de geldigheidsduur van een machtiging tot
3. Zijn er andere omstandigheden waarmee
arbeidsleven bij CPS ten minste voor de peri-
voortzetting van de inbewaringstelling. Op
rekening moet worden gehouden bij beant-
ode tot 2002 blootgesteld is geweest aan
29 augustus 2014 (een dag te laat) dient de
woording van de vraag of sprake is van een
oplosmiddelen en dat blootstelling aan
officier van justitie een verzoek in om een
mededeling aan het publiek indien door mid-
oplosmiddelen kan leiden tot OPS/CTE. Deze
aansluitende machtiging. HR: 1. Medede-
del van een hyperlink toegang wordt ver-
oordelen staan in hoger beroep dan ook niet
ling aan de geneesheer-directeur. Het uit-
schaft tot een werk dat niet eerder met toe-
ter discussie.”
blijven van de in art. 6 lid 3 Wet Bopz
stemming van de rechthebbende aan het
750
bedoelde mededeling van de officier van
publiek is medegedeeld?
Hoge Raad
justitie aan de geneesheer-directeur is niet
De A-G concludeert eveneens tot het stellen
De geïntimeerde die in het dictum van het
van belang voor het antwoord op de vraag
van prejudiciële vragen in verband met de
vonnis in eerste aanleg in het gelijk is gesteld,
of, en zo ja, tot wanneer, een aansluitende
vraag onder welke omstandigheden een link
behoeft het verweer dat hij in eerste aanleg
machtiging kan worden verleend. 2. Geldig-
naar illegale content moet worden aange-
heeft gevoerd, maar dat door de rechter bui-
heidsduur. In een geval als het onderhavi-
merkt als een mededeling aan het publiek. Zijn
ten behandeling is gelaten of is verworpen,
ge kan een voorlopige machtiging worden
vragen staan geformuleerd onder 2.3.37.
niet door een incidenteel appel aan het oor-
verleend, maar niet voor een langere duur
deel van de appelrechter voor te leggen. De
dan zes maanden, gerekend vanaf de
devolutieve werking van het appel brengt
datum waarop de voorafgaande machti-
mee dat dit verweer alsnog dan wel opnieuw
ging verstreek.
749
moet worden beoordeeld als een of meer grie3 april 2015, nr. 14/02633
ven doel treffen en daarom opnieuw moet
(Wet Bopz art. 2, 6 lid 3, 31 lid 2, 48 lid 1, 49,
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
worden onderzocht of de vordering voor toe-
53, 54)
G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr. J. Spier)
wijzing vatbaar is. Dat is alleen anders in het
ECLI:NL:HR:2015:838
(zich hier niet voordoende) geval dat dit ver-
Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de offi-
weer in hoger beroep is prijsgegeven. Door te
cier van justitie, niet verschenen.
Devolutieve werking. Geschil over werkge-
overwegen als vermeld heeft het hof de
versaansprakelijkheid wegens blootstelling
vorenstaande regel miskend. Op grond van
Feiten en procesverloop
aan gevaarlijke stoffen. Het hof overweegt
die regel had het hof immers in dit geval na
Krachtens een bevel tot inbewaringstelling
dat een aantal (ten nadele van geïntimeer-
te gaan of, gegeven de (door de kantonrechter
was betrokkene opgenomen in een psychia-
de gegeven) oordelen van de kantonrechter
onvoldoende geoordeelde en dus verworpen)
trisch ziekenhuis. De geldigheidsduur van de
in hoger beroep niet ter discussie staan,
betwistingen door CPS, voldoende is komen
door de rechtbank verleende machtiging tot
omdat er geen grieven tegen zijn gericht.
vast te staan dat A lijdt aan OPS/CTE, en dat
voortzetting van de inbewaringstelling ver-
HR: Het hof heeft de devolutieve werking
de oplosmiddelen waaraan A is blootgesteld
streek op 28 augustus 2014.
van het hoger beroep miskend.
bij CPS, tot diens OPS/CTE hebben geleid. A
In dit geding heeft de officier van justitie bij
betoogt in cassatie dat geen andere conclusie
verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 29
mogelijk is dan dat beide betwistingen door
augustus 2014, de rechtbank verzocht een
(Rv art. 353)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1079
Rechtspraak
voorlopige machtiging te verlenen om het
ingaan op 29 augustus 2014, faalt. Het stelsel
van zaken bij Connexxion deze dat indien in
verblijf van betrokkene in een psychiatrisch
van de Wet Bopz voorziet niet in de mogelijk-
het rooster ‘gaten’ overblijven of ontstaan de
ziekenhuis te doen voortduren. De rechtbank
heid dat de rechter een voorlopige machti-
desbetreffende diensten worden aangeboden
heeft de verzochte machtiging verleend voor
ging laat ingaan op een datum die is gelegen
aan onder meer de parttimers, de chauffeurs
de duur van maximaal zes maanden.
voor die van de beschikking waarbij die
dus die op parttime-basis voor haar werk-
machtiging wordt verleend. De Hoge Raad
zaam zijn, onder wie A. De grondslag van de
Hoge Raad
kan zelf de zaak afdoen.
vordering van A komt erop neer dat hij (ten
Onderdeel I faalt. Voor het verlenen van ont-
Volgt vernietiging, doch uitsluitend voor
dele) is uitgesloten van de aanbieding van
slag door de geneesheer-directeur op de voet
zover de geldigheidsduur van de voorlopige
deze extra diensten om een reden die dat
van art. 48 lid 1 Wet Bopz is niet vereist dat
machtiging is bepaald op maximaal zes
niet kan rechtvaardigen, en dat Connexxion
hij de in art. 6 lid 3 Wet Bopz bedoelde mede-
maanden, en bepaling dat de voorlopige
aldus heeft gehandeld in strijd met de regels
deling van de officier van justitie heeft ont-
machtiging heeft gegolden tot en met 28
van goed werkgeverschap van art. 7:611 BW.
vangen. Ingevolge art. 48 lid 1, aanhef en
februari 2015, overeenkomstig de conclusie
Deze grondslag kan, indien feitelijk gegrond,
onder b, Wet Bopz verleent de geneesheer-
van de A-G.
de vordering dragen. De kantonrechter heeft
directeur ontslag uit het ziekenhuis wanneer
De A-G geeft onder 2.5-2.21 een vergelijkend
vastgesteld dat daadwerkelijk van de door A
de geldigheidsduur van een in die bepaling
overzicht van probleemgevallen met betrek-
gestelde uitsluiting sprake is geweest, en dat
genoemde rechterlijke machtiging is verstre-
king tot de termijnbewaking in Bopz-zaken.
A als gevolg daarvan aanzienlijk minder
ken, tenzij voor het einde van de termijn een
Onder 2.22 gaat hij in op toekomstig recht.
extra diensten heeft gekregen dan zonder die uitsluiting het geval zou zijn geweest. In de
verzoek is gedaan tot het verlenen van een aansluitende machtiging. De geneesheerdirecteur oefent de in art. 48 lid 1 Wet Bopz
751
overwegingen van de kantonrechter ligt besloten dat hiervoor geen behoorlijke reden bestond. Op deze gronden heeft de kanton-
bedoelde taak uit hetzij nadat hem een verzoek heeft bereikt tot ontslag van de patiënt
10 april 2015, nr. 14/01731
rechter de vordering deels toegewezen. Het
uit het ziekenhuis (art. 49 Wet Bopz), hetzij
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
hof is met betrekking tot het hiervoor ver-
uit eigen beweging (art. 48 lid 1 in verbin-
G. Snijders, M.V. Polak; A-G mr. G.R.B. van
melde niet tot een ander oordeel gekomen.
ding met de art. 53-54 Wet Bopz). Het uitblij-
Peursem)
Uit zijn overwegingen wordt niet duidelijk
ven van de in art. 6 lid 3 Wet Bopz bedoelde
ECLI:NL:HR:2015:923
waarom het desalniettemin de vordering niet toewijsbaar heeft geoordeeld. Zonder nadere
mededeling is derhalve niet van belang voor het antwoord op de vraag of, en zo ja, tot
Goed werkgeverschap. Een part-time chauf-
motivering valt niet in te zien dat dit volgt
wanneer, een aansluitende machtiging kan
feur vordert achterstallig loon voor niet-
uit de door hem in aanmerking genomen
worden verleend.
gewerkte extra uren. HR: De grondslag van
omstandigheden dat A steeds heeft afgezien
Onderdeel II is gegrond. Art. 31 lid 2 Wet
de vordering komt erop neer dat de werkne-
van de mogelijkheid om zijn vaste aantal
Bopz bepaalt dat de officier van justitie een
mer (ten dele) is uitgesloten van de aanbie-
contractsuren te verhogen, en dat hij, wan-
verzoekschrift als het onderhavige indient
ding van extra diensten om een reden die
neer hem dat uitkwam, extra diensten heeft
vóór het einde van de geldigheidsduur van de
dat niet kan rechtvaardigen, en dat de
geweigerd. De klacht is dus gegrond.
lopende machtiging. Nu de termijn van de
werkgever aldus heeft gehandeld in strijd
Volgt vernietiging en verwijzing.
machtiging tot voortzetting van de inbewa-
met de regels van goed werkgeverschap.
De A-G concludeert tot verwerping. Hij
ringstelling verstreek op 28 augustus 2014 en
Deze grondslag kan, indien feitelijk
meent dat de overwegingen van het hof dui-
de officier van justitie zijn verzoekschrift
gegrond, de vordering dragen. Uit de over-
delijk zijn. Die komen erop neer dat de chauf-
heeft ingediend op 29 augustus 2014, was ten
wegingen van het hof wordt niet duidelijk
feur niet van twee walletjes kan eten door
tijde van die indiening geen sprake van ver-
waarom het de vordering niet toewijsbaar
enerzijds niet zijn vaste aantal contractsuren
blijf van betrokkene in de instelling op grond
heeft geoordeeld.
te willen verhogen, maar anderzijds wel te willen worden opgeroepen voor extra dien-
van een machtiging. In de vaststellingen van de rechtbank ligt besloten dat geen sprake
(BW art. 7:611)
sten (2.4).
was van een vrijwillig verblijf van betrokkene in het ziekenhuis. In een dergelijk geval kan
A, adv. mr. A.Th.P.A. Brink, vs. Connexxion,
de rechtbank een voorlopige machtiging tot
adv. mr. R.A.A. Duk.
752
nen, mits ten tijde van haar beslissing is vol-
Feiten en procesverloop
10 april 2015, nr. 14/03687
daan aan de voorwaarden die worden gesteld
In 1992 is A voor onbepaalde tijd als bus-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
in art. 2 Wet Bopz. Het door de wettelijke ter-
chauffeur in dienst getreden bij een rechts-
Spapens, G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak;
mijnen beschermde belang van betrokkene
voorgangster van Connexxion voor ten min-
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
staat echter eraan in de weg dat de machti-
ste vijftien uur per week.
ECLI:NL:HR:2015:927
ging wordt verleend voor een langere duur
In dit geding heeft A onder meer betaling
dan zes maanden, gerekend vanaf de datum
van € 65.028 gevorderd ter zake van achter-
Aanhangigheid. Herstelexploot. Bij de oor-
waarop de voorafgaande machtiging tot
stallig loon voor niet-gewerkte extra uren.
spronkelijke appeldagvaarding hebben
voortzetting van de inbewaringstelling ver-
De kantonrechter heeft deze vordering deels
appellanten geïntimeerde gedagvaard
streek, in dit geval derhalve langer dan tot en
toegewezen. Het hof heeft de vordering als-
tegen 24 oktober 2012, maar dat is geen zit-
met 28 februari 2015 (zie onder meer HR 12
nog afgewezen.
tingsdag. Bij het eerste herstelexploot heb-
voortzetting van de inbewaringstelling verle-
juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI6249, NJ
ben zij geïntimeerde gedagvaard tegen 30
2009/271). De klacht dat de rechtbank de
Hoge Raad
oktober 2012, maar dat exploot is niet aan-
voorlopige machtiging had moeten laten
Blijkens de stukken van het geding is de gang
gebracht. Bij het tweede herstelexploot van
1080
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
1 november 2012 hebben zij geïntimeerde
ECLI:NL:HR:2006:AX6248, NJ 2007/501 (Van
niet komen te vervallen. Daaraan doet niet
opgeroepen tegen 13 november 2012. Het
Persijn vs. Hillebrandt), HR 11 november
af dat A c.s. al eerder hebben getracht het in
hof verklaart appellanten niet-ontvankelijk
2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7203, NJ 2011/528
het oorspronkelijke exploot vervatte ver-
in het appel. HR: Vooropstelling: zie hoofd-
(De Weijer vs. ’s-Hertogenbosch), en HR 11
zuim te herstellen door het eerste herstelex-
tekst. Aan het eerste herstelexploot komt
november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7201
ploot te doen uitbrengen, nu bij gebreke van
geen enkel gevolg toe. Het tweede herstel-
(Achmea)). In door art. 125 lid 5 Rv bestre-
tijdige indiening ter griffie aan dat herstel-
exploot is tijdig uitgebracht, het is een gel-
ken gevallen kan herstel van het verzuim
exploot geen enkel gevolg toekomt. Het hof
dig herstelexploot en het is tijdig aange-
plaatsvinden door binnen twee weken na de
heeft het vorenstaande miskend. Opmer-
bracht. De aanhangigheid van het geding in
in het oorspronkelijke exploot vermelde rol-
king verdient dat de stelling van B dat door
hoger beroep is niet komen te vervallen.
datum een geldig herstelexploot uit te bren-
de handelwijze van A c.s. de appeltermijn
Het hof heeft dit miskend.
gen. Art. 125 lid 5 Rv belet echter niet dat
met ruim veertien dagen is verlengd, mis-
herstel van het verzuim om te dagvaarden
kent dat het oorspronkelijke exploot binnen
(Rv art. 120, 121, 125 leden 1, 2 en 5, 126, 339
tegen een foutieve verschijndag, plaatsvindt
de appeltermijn van drie maanden van art.
lid 1, 353 lid 1, 408, 418a)
door een geldig herstelexploot uit te bren-
339 lid 1 Rv is uitgebracht, en dat het her-
gen vóór de in het oorspronkelijke exploot
stel op de voet van art. 125 lid 5 Rv slechts
A c.s., adv. mrs. R.R. Verkerk en P.A. Fruytier,
vermelde foutieve verschijndag. Als geldig
ertoe heeft geleid dat de datum waarop de
vs. B, niet verschenen.
herstelexploot in de zin van art. 125 lid 5 Rv
zaak in hoger beroep voor het eerst diende,
moet worden aangemerkt een herstelex-
werd verschoven van de oorspronkelijke fou-
Procesverloop
ploot waarbij de gedaagde onder handha-
tieve verschijndag naar de nieuwe verschijn-
In dit geding heeft de rechtbank bij vonnis
ving van het oorspronkelijke exploot en met
dag. De gedaagde die van mening is dat de
van 11 juli 2012 de vorderingen van A c.s.
inachtneming van de termijn van dagvaar-
nieuwe verschijndag tot onredelijke vertra-
afgewezen. Bij exploot van 3 oktober 2012
ding, wordt opgeroepen tegen een nieuwe
ging van de procedure leidt, kan op de voet
(het oorspronkelijke exploot) hebben A c.s. B
verschijndag (vgl. HR 17 september 1993,
van art. 126 Rv bewerkstelligen dat deze ver-
aangezegd in hoger beroep te komen en B
ECLI:NL:HR:1993:ZC1063, NJ 1993/741
schijndag wordt vervroegd.
gedagvaard tegen de zitting van het hof van
(Transbag vs. De Tombe), en HR 22 decem-
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
24 oktober 2012. Bij herstelexploot van 17
ber 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1934, NJ
komstig de conclusie van de A-G.
oktober 2012 (het eerste herstelexploot) heb-
1996/314 (Morn vs. Happé)). Het oorspronke-
De A-G geeft het juridische kader onder 2.4-
ben A c.s. B aangezegd dat in het oorspron-
lijke exploot en het herstelexploot moeten
2.9.
kelijke exploot abusievelijk 24 oktober 2012
met inachtneming van de termijn van art.
in plaats van 23 oktober 2012 is vermeld en
125 lid 2 Rv ter griffie worden ingediend.
hebben zij meegedeeld dat het oorspronkelij-
Wordt het herstelexploot niet tijdig ter grif-
ke exploot in die zin wordt hersteld en dat B
fie ingediend, dan komt daaraan geen enkel
wordt gedagvaard tegen de zitting van het
gevolg toe en vervalt de aanhangigheid van
10 april 2015, nr. 14/05472
hof van 30 oktober 2012. Bij herstelexploot
het geding. In het onderhavige geval bevatte
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
van 1 november 2012 (het tweede herstelex-
het oorspronkelijke exploot een foutieve
Spapens, C.E. Drion, G. de Groot, M.V. Polak;
ploot) hebben A c.s. B aangezegd dat het eer-
verschijndag. A c.s. hebben getracht dit ver-
A-G mr. F.F. Langemeijer)
ste herstelexploot abusievelijk niet tijdig is
zuim te herstellen door middel van het eer-
ECLI:NL:HR:2015:926
aangebracht en dat zij deze fout wensen te
ste herstelexploot. Aan het eerste herstelex-
herstellen door B opnieuw op te roepen, nu
ploot komt echter geen enkel gevolg toe op
Wet Bopz. Machtigingverlening. Beslister-
tegen de zitting van het hof van 13 novem-
de grond dat A c.s. hebben nagelaten om dat
mijn. Vervolg op HR 15 november 2011,
ber 2012. Ter zitting van het hof van 13
herstelexploot tijdig ter griffie in te dienen.
ECLI:NL:HR:2013:1260. 1. Termijnoverschrij-
november 2012 is de zaak aangebracht en is
Het tweede herstelexploot is uitgebracht
ding. Schadevergoeding. Indien de beslister-
B bij advocaat verschenen. B heeft zich
binnen twee weken na de in het oorspronke-
mijn is overschreden en betrokkene aan-
beroepen op de niet-ontvankelijkheid van A
lijke exploot vermelde foutieve verschijn-
voert daardoor in onzekerheid te hebben
c.s. in het hoger beroep. Het hof heeft dit
dag. Voorts dient het tweede herstelexploot
verkeerd, is aannemelijk dat betrokkene
beroep gehonoreerd.
te worden aangemerkt als geldig herstelex-
nadeel heeft geleden dat aanspraak geeft
ploot in de zin van art. 125 lid 5 Rv doordat
op toekenning van schadevergoeding. 2.
Hoge Raad
B, onder handhaving van het oorspronkelij-
Algemene termijnenwet. De Algemene ter-
Volgens vaste rechtspraak dient het geval
ke exploot en met inachtneming van de ter-
mijnenwet geldt voor de termijn waarbin-
dat wordt gedagvaard tegen een dag of uur
mijn van dagvaarding, werd opgeroepen
nen de rechter dient te beslissen op een
waarop de rechter geen zitting houdt (fou-
tegen een nieuwe verschijndag. Ten slotte
verzoek om machtigingverlening.
tieve verschijndag), niet te worden
hebben A c.s. het tweede herstelexploot tij-
beschouwd als een in art. 120-121 Rv
dig ter griffie ingediend, waarna de zaak op
(EVRM art. 5 lid 5; Wet Bopz art. 35; Algeme-
bedoeld geval – in welk geval sprake is van
de zitting van het hof van 13 november
ne Termijnenwet art. 1 lid 1, 3 lid 1, 4)
een gebrek in de dagvaarding dat nietigheid
2012 heeft gediend, bij welke gelegenheid B
meebrengt, waarvan herstel slechts mogelijk
bij advocaat is verschenen. Nu A c.s. het in
Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, vs. de
is met inachtneming van die bepalingen –
het oorspronkelijke exploot vervatte ver-
advocaat-generaal bij het hof, adv. mr. M.M.
maar als een verzuim dat op dezelfde wijze
zuim van een foutieve verschijndag op
van Asperen.
dient te worden beoordeeld als het in art.
rechtsgeldige wijze hebben hersteld door op
125 lid 5 Rv bedoelde geval dat is verzuimd
de voet van art. 125 lid 5 Rv het tweede her-
Feiten en procesverloop
om het exploot van dagvaarding tijdig ter
stelexploot te doen uitbrengen, is de aan-
Betrokkene verbleef tot en met 11 maart
griffie in te dienen (vgl. HR 30 juni 2006,
hangigheid van het geding in hoger beroep
2013 in een psychiatrisch ziekenhuis op basis
753
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1081
Rechtspraak
van een machtiging tot voortgezet verblijf.
verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, is
noodweerexces, art. 41 Sr: zodanige gedra-
In dit geding heeft de officier van justitie op
aannemelijk dat de betrokkene door die over-
gingen kunnen in de weg staan aan het
22 februari 2013 de rechtbank verzocht
schrijding nadeel, dat op geld behoort te wor-
slagen van een dergelijk beroep, bijvoor-
opnieuw een machtiging tot voortgezet ver-
den gewaardeerd, heeft geleden in de vorm
beeld indien de verdachte de aanval heeft
blijf te verlenen. Op 12 maart 2013 is het ver-
van spanning of frustratie door het uitblijven
uitgelokt door provocatie van het latere
zoek mondeling behandeld en heeft de recht-
van een tijdige rechterlijke beslissing over
slachtoffer en hij aldus uit was op een con-
bank een nader onderzoek gelast en een
zijn vrijheidsbeneming of de voortzetting
frontatie. De omstandigheid dat de ver-
psychiater als deskundige benoemd. Op 11
daarvan, en onzekerheid over zijn situatie. In
dachte zich willens en wetens in een situa-
april 2013 is het deskundigenbericht ingeko-
dit geval heeft betrokkene aangevoerd door
tie heeft begeven waarin een agressieve
men. Op 16 mei 2013 is de mondelinge
de overschrijding van de beslistermijn in
reactie van het latere slachtoffer te ver-
behandeling voortgezet. Namens betrokkene
onzekerheid te hebben verkeerd. Vaststaat
wachten was, sluit op zichzelf niet uit dat
is schadevergoeding verzocht op de grond
dat de rechtbank de beslistermijn heeft over-
ten aanzien van de bewezenverklaarde
dat niet tijdig was beslist. Bij beschikking van
schreden. In het licht van hetgeen hiervoor is
gedragingen sprake was van noodzakelijke
30 mei 2013 heeft de rechtbank de verzochte
overwogen, heeft het hof dus ten onrechte
verdediging in de zin van art. 41 Sr. In casu
machtiging verleend en het verzoek om scha-
geoordeeld dat niet aannemelijk is dat
kon hof oordelen dat verdachte provoce-
devergoeding afgewezen. Bij HR 15 november
betrokkene nadeel heeft geleden dat aan-
rend gedrag heeft getoond en aldus uit was
2011, ECLI:NL:HR:2013:1260, is overwogen
spraak geeft op toekenning van schadever-
op een confrontatie.
dat de rechtbank een beslistermijn in acht
goeding. De klacht slaagt.
had dienen te nemen van vier weken nadat
Onderdeel 2 klaagt dat het hof heeft miskend
het deskundigenbericht ter griffie was inge-
dat hier sprake is van een termijn van vrij-
komen. Betrokkene is echter niet-ontvanke-
heidsbeneming waarvoor de Algemene Ter-
Inleiding:
lijk verklaard in het cassatieberoep voor
mijnenwet (ATW) niet geldt. De klacht faalt.
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
zover het was gericht tegen de afwijzing van
De termijn waarbinnen de rechter dient te
gezegd – (feit 1) Handelen in strijd met art.
de verzochte schadevergoeding. Daarbij is
beslissen op een verzoek tot het verlenen
26 lid 1 WWM en het feit begaan met betrek-
overwogen dat betrokkene alsnog hoger
van een van de machtigingen als bedoeld in
king tot een wapen van categorie II en (feit
beroep tegen die beslissing kon instellen.
hoofdstuk II van de Wet Bopz is een beslister-
2) mishandeling.
Betrokkene heeft alsnog hoger beroep inge-
mijn die is gericht tot de rechter. Het betreft
De verdediging doet een beroep op
steld. Het hof heeft de beschikking van de
geen termijn van vrijheidsbeneming in de
noodweer(exces). De verdediging heeft daar-
rechtbank bekrachtigd, voor zover die de
zin van art. 4 ATW. Dit betekent dat het hof
toe aangevoerd dat aangever [slachtoffer] de
afwijzing betreft.
gezien art. 1 lid 1 in verbinding met art. 3 lid
verdachte meerdere malen heeft geduwd en
1 ATW terecht heeft geoordeeld dat de beslis-
hem op enig moment zelfs bij zijn hals/nek
Hoge Raad
termijn die op Hemelvaartsdag eindigde,
heeft gepakt. Daarbij was sprake van een
Volgens art. 5 lid 5 EVRM heeft eenieder die
werd verlengd tot en met de eerstvolgende
ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
het slachtoffer is geweest van een arrestatie
werkdag die niet een zaterdag, zondag of
van zijn eigen lijf, waartegen de verdachte
of een detentie in strijd met art. 5 EVRM,
algemeen erkende feestdag is.
zich mocht verdedigen. Zijn reactie bestond
recht op schadeloosstelling. Art. 35 lid 1 Wet
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
hieruit dat hij pepperspray in het gezicht van
Bopz bepaalt dat indien degene ten aanzien
komstig de conclusie van de A-G.
de aangever heeft gespoten. Dit was volgens
van wie door de officier van justitie een ver-
De A-G geeft een rechtspraakoverzicht onder
de verdediging een vorm van noodweer of
zoek is gedaan tot het verlenen van een van
2.5-2.9.
noodweerexces.
(Sr art. 41)
Het hof stelt op grond van de door hem
de machtigingen als bedoeld in hoofdstuk II
weergegeven feiten en omstandigheden het
van deze wet, nadeel heeft geleden doordat de rechter of de officier van justitie een van
Hoge Raad (strafkamer)
volgende vast:
de bepalingen, vervat in dit hoofstuk, niet in
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
‘dat [slachtoffer] de verdachte, die zich op het
acht heeft genomen, de rechter op verzoek
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
terrein van [slachtoffer] bevond, heeft
van de betrokkene aan hem een naar billijk-
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
gesommeerd om zich te verwijderen van de
heid vast te stellen schadevergoeding ten
megen.
plaats waar deze zich bevond, te weten achter de auto van [betrokkene];
laste van de Staat toekent. Op de voet van art. 35 Wet Bopz kan bij overschrijding door de rechter van de beslistermijn een vergoe-
754
dat [slachtoffer], toen de verdachte niet week, met toenemende fysieke drang heeft geprobeerd om de verdachte weg te duwen,
ding worden toegekend ter zake van immaterieel nadeel aan een betrokkene die stelt dat
31 maart 2015, nr. 13/03165
maar dat de verdachte telkens terug kwam;
hij in de periode van overschrijding heeft
ECLI:NL:HR:2015:802
dat de verdachte, nadat hij door [slachtoffer]
verkeerd in onzekerheid over de rechtmatig-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
was weggetrokken, zich heeft losgetrokken,
heid van zijn gedwongen verblijf in een psy-
Lohman, Y. Buruma)
naar zijn auto is gelopen en daaruit een bus-
chiatrisch ziekenhuis (vgl. HR 13 december
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
je pepperspray heeft gepakt en opnieuw ach-
1996, ECLI:NL:HR1996:ZC2229, NJ 1997/682).
Spronken, strekkende tot verwerping; adv.
ter de auto van [betrokkene ] is gaan staan;
Wanneer een dergelijk verzoek tot schadever-
mr. J.C. Oudijk, Venlo)
dat [slachtoffer] de verdachte wederom heeft
goeding wordt gedaan en vaststaat dat de
ECLI:NL:HR:2015:802
vastgepakt en weggeduwd, waarbij hij de verdachte bij de nek heeft gepakt; uit het feit
termijn is overschreden voor het nemen van een rechterlijke beslissing tot het verlenen
Gedragingen van verdachte voorafgaande
dat de politie rode vlekken en een duimaf-
van een machtiging in de zin van hoofdstuk
aan een wederrechtelijke aanranding door
druk in de hals van de verdachte heeft
II van de Wet Bopz die strekt tot gedwongen
later slachtoffer en beroep op noodweer of
gezien, leidt het hof af dat [slachtoffer] met
1082
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
een zekere kracht in de nek heeft geknepen;
pepperspray het onmiddellijk gevolg is
gelet op hetgeen hiervoor onder 2.6 is voor-
dat de verdachte daarop het busje pepper-
geweest van een hevige gemoedsbeweging
opgesteld, getuigt ’s Hofs oordeel dat de ver-
spray uit zijn broekzak heeft gepakt en
bij de verdachte, veroorzaakt door de aanran-
dachte, door met een busje pepperspray terug
spray in het gezicht van [slachtoffer] heeft
ding. De verdachte is immers eerst een busje
te keren naar de plaats waarvandaan hij was
gespoten.’
pepperspray gaan pakken in zijn auto, waar-
gesommeerd te vertrekken, provocerend
Het hof is van oordeel ‘dat [slachtoffer], als
na hij is teruggegaan naar de plek waar hij
gedrag heeft getoond en ‘aldus uit was op een
eigenaar van het terrein, het recht had om
van de eigenaar van het terrein niet mocht
confrontatie’ en dat op die omstandigheid het
van de verdachte te verlangen dat deze zich
staan. Een beroep op noodweerexces slaagt
beroep op noodweer(exces) in reactie op de
van het terrein of van een bepaald gedeelte
daarom niet. Het hof verwerpt het verweer.’
wederrechtelijke aanranding door de aange-
van dat terrein zou verwijderen en voorts dat
Het middel klaagt over de verwerping door
ver afstuit, niet van een onjuiste rechtsopvat-
[slachtoffer], toen de verdachte aan dat ver-
het Hof van het beroep op noodweer(exces).
ting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is, verweven als het is met waarderingen van
langen niet voldeed, met een zekere fysieke drang de verdachte mocht trachten te verwij-
Hoge Raad, onder meer:
feitelijke aard, toereikend gemotiveerd. Daar-
deren. Dat gaf [slachtoffer] echter niet het
2.6. Bij de beoordeling van het middel moet
bij wordt mede in aanmerking genomen dat
recht om in de keel van de verdachte te knij-
het volgende worden vooropgesteld. Gedra-
het Hof heeft vastgesteld in cassatie onbe-
pen. In zoverre kan worden gesproken van
gingen van de verdachte voorafgaande aan
streden dat de verdachte zich andermaal
een wederrechtelijke aanranding van de ver-
de wederrechtelijke aanranding door het
niets gelegen had laten liggen aan de somma-
dachte door [slachtoffer]. Deze gewelddadige
latere slachtoffer kunnen onder omstandig-
tie van de aangever.
handeling van [slachtoffer] wordt door het
heden in de weg staan aan het slagen van
2.9. Dit oordeel draagt de verwerping van het
hof niet gezien als een poging om de ver-
een beroep op noodweer(exces) door de ver-
beroep op noodweer(exces) zelfstandig zodat
dachte te wurgen, maar als een te ver door-
dachte. Dat is bijvoorbeeld het geval indien
buiten bespreking kan blijven hetgeen het
geschoten manier om de verdachte te verwij-
de verdachte de aanval heeft uitgelokt door
Hof in dit verband voor het overige heeft
deren. Toch kan de verdachte zich niet met
provocatie van het latere slachtoffer en hij
overwogen.
succes beroepen op handelen in noodweer of
aldus uit was op een confrontatie. De
2.10. Het middel faalt.
noodweerexces. Daarbij overweegt het hof in
omstandigheid dat de verdachte zich willens
de eerste plaats dat de verdachte zich bewust
en wetens in een situatie heeft begeven
in een situatie heeft begeven waarin hij kon
waarin een agressieve reactie van het latere
verwachten dat [slachtoffer] met fysieke
slachtoffer te verwachten was, sluit op zich-
kracht tegen hem zou optreden. Immers
zelf niet uit dat ten aanzien van de bewezen-
31 maart 2015, nr. 13/01003
[slachtoffer] had hem, verdachte, al een paar
verklaarde gedragingen sprake was van
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
keer weggeduwd of weggetrokken, waartoe
noodzakelijke verdediging in de zin van art.
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, Y.
[slachtoffer] het recht had, maar verdachte
41 Sr. (Vgl. HR 28 maart 2006,
Buruma, V. van den Brink)
heeft zich vervolgens voorzien van het busje
ECLI:NL:HR:2006:AU8087, NJ 2006/509).
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
pepperspray en is teruggelopen naar de
2.7. Omtrent de toedracht heeft het Hof het
Spronken, strekkende tot vernietiging wat
plaats waar hij van de eigenaar van het ter-
volgende vastgesteld. Op het parkeerterrein
betreft de duur van de opgelegde gevange-
rein niet mocht staan. Dat was provocerend
van een camping deed zich een woordenwis-
nisstraf, tot vermindering van de hoogte
gedrag van de verdachte, die aldus uit was op
seling voor tussen de verdachte en een ander
van de straf en tot verwerping voor het ove-
een confrontatie. Vervolgens heeft [slachtof-
over lakschade die door die ander aan de
rige; adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
fer] weliswaar meer fysieke kracht uitgeoe-
auto van de verdachte zou zijn veroorzaakt.
ECLI:NL:HR:2015:768
fend dan mocht, maar naar het oordeel van
De verdachte belette vervolgens die ander
het hof was dat geen extreem geweld. Reeds
om, in afwachting van de door de verdachte
op deze omstandigheid stuit het beroep op
gebelde politie, van daar te vertrekken door
Veroordeling medewerkster AIVD wegens
noodweer(exces) af. In de tweede plaats over-
achter haar auto te gaan staan. Behalve door
verstrekken staatsgeheime gegevens aan
weegt het hof dat, zo de verdachte zich al
de verdachte werd door de omstanders en de
journalist Telegraaf, art. 98 Sr.
mocht verweren tegen [slachtoffer], hij heeft
eigenaar van de camping, de aangever, geen
Afluisteren telefoons van journalisten door
gekozen voor een middel dat niet in redelijke
lakschade geconstateerd. Vervolgens heeft de
AIVD, art. 6 lid 2 sub a Wiv 2002 en art. 6
verhouding staat tot de aanranding. Immers
aangever de verdachte gesommeerd zich van
EVRM: een onderzoek door een inlichtin-
enerzijds bestond de aanranding hierin dat
die plaats te verwijderen en heeft hij hem,
gen- en veiligheidsdienst vindt plaats bui-
[slachtoffer] de verdachte met enige kracht
toen de verdachte niet week, met toenemen-
ten de verantwoordelijkheid van de politie
in de nek kneep bij een hernieuwde poging
de fysieke kracht getracht hem daarvandaan
en het Openbaar Ministerie maar onder
om de verdachte te doen vertrekken, wat
weg te duwen. Op zeker moment heeft de
toetsing van de CTIVD. Dat betekent dat de
door het hof niet als ernstig geweld wordt
verdachte zich losgetrokken en is hij naar
rechtmatigheidstoets aan de strafrechter is
aangemerkt bij een op zich zelf legitieme
zijn auto gelopen, waarvandaan hij een busje
onttrokken en dat art. 359a Sv niet van toe-
actie, anderzijds bestond het middel hierin
pepperspray mee terugnam. Toen de ver-
passing is. Wel moet zijn voldaan aan de
dat de verdachte pepperspray in het gezicht
dachte wederom achter de auto van die
eisen van een eerlijk proces in een strafpro-
en in de ogen van [slachtoffer] heeft gespo-
ander was gaan staan, heeft de aangever de
cedure waarin van een inlichtingen- en vei-
ten, wat hevige pijn veroorzaakt en schade-
verdachte opnieuw vastgepakt en trachten
ligheidsdienst afkomstig materiaal voor het
lijk kan zijn voor de ogen, hetgeen in verhou-
weg te duwen, waarbij hij hem met een zeke-
bewijs wordt gebruikt. De strafrechter moet
ding veel ernstiger geweld is dan de
re kracht bij zijn nek heeft vastgepakt. Daar-
toetsen of dat het geval is. Resultaten van
gedraging van [slachtoffer]. Een beroep op
op heeft de verdachte de aangever met pep-
het door een inlichtingen- en veiligheids-
noodweer kan dan niet slagen. Daarbij is niet
perspray in zijn gezicht gespoten.
dienst ingesteld onderzoek mogen onder
aannemelijk geworden dat het gebruik van
2.8. In het licht van deze vaststellingen en
meer niet tot het bewijs worden gebezigd
755
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1083
Rechtspraak
indien het optreden van de betrokken
politieke steun te verlenen aan de Ameri-
van 11 juni 2009 voor de onderhavige straf-
dienst een schending van de aan een ver-
kaans-Britse inval in Irak. Bij de AIVD ont-
zaak van beperkte betekenis geworden. Tij-
dachte toekomende fundamentele rechten
stond het vermoeden dat dit artikel was
dens het opsporingsonderzoek zijn strafvor-
heeft opgeleverd die van dien aard is dat
gebaseerd op een als ‘Stg. geheim’ gerubri-
derlijke dwangmiddelen en bijzondere
daardoor geen sprake meer is van fair trial
ceerd intern document van de AIVD, met
opsporingsbevoegdheden ingezet, waaronder
als bedoeld in art. 6 EVRM.
name de derde versie van een concept Irak-
het opnemen (en afluisteren) van telecommu-
Recht op journalistieke bronbescherming
notitie die door de AIVD ten behoeve van de
nicatie. De rechter-commissaris heeft de offi-
van degene die als bron optreedt, art. 10
Commissie-Davids werd voorbereid. Daarop
cier van justitie daartoe gemachtigd nadat hij
EVRM? Geen steun in het recht vindt de
is door de AIVD een inlichtingenonderzoek
op 12 juni 2009 de aan voornoemd ambtsbe-
opvatting dat de verdachte die in strijd met
ingesteld om na te gaan of staatsgeheime
richt ten grondslag liggende stukken bij de
haar functie (in casu: medewerkster AIVD)
gegevens (nog steeds) bij onbevoegde derden
AIVD had ingezien. Het hof leidt daaruit af
staatsgeheime informatie aan de pers ver-
in bezit waren en om te voorkomen dat meer
dat de rechter-commissaris geen aanleiding
strekt op gelijke voet als de journalist door
staatgeheimen zouden worden gelekt. Onder-
heeft gezien om te komen tot een ander oor-
het recht op vrije nieuwsgaring is
deel van dit onderzoek was het afluisteren
deel omtrent de verdenking van de verdachte
beschermd tegen onthulling van haar iden-
van de telefoons van genoemde journalisten.
en haar medeverdachten. […].’ Het hof conclu-
titeit als 'bron' en tegen het gebruik van de
Op basis van enkele afgetapte telefoonge-
deert, nu het verweer in al zijn onderdelen
inhoud van uit afgeluisterde gesprekken
sprekken ontstond het vermoeden dat ver-
faalt, en het hof ook overigens geen gronden
van journalisten afkomstige informatie
dachte, werkzaam bij de AIVD, en haar part-
ziet om het openbaar ministerie niet-ontvan-
voor het bewijs van het haar tenlastegeleg-
ner/medeverdachte [medeverdachte], een
kelijk te verklaren, dat het openbaar ministe-
de. Voorts staat het in art. 10 EVRM veran-
voormalig medewerker van de AIVD, de
rie ontvankelijk is in de vervolging van de
kerde recht op vrijheid van meningsuiting
staatsgeheime informatie hadden verstrekt.
verdachte. Het subsidiair door de raadsvrouw
niet in de weg aan strafvervolging of
Dit vermoeden werd versterkt door contacten
van de verdachte gedane verzoek tot algehele
bestraffing van voormelde verdachte
tussen verdachte, haar partner en Van der
bewijsuitsluiting behoeft volgens het hof,
wegens het tenlastegelegde en bewezenver-
Graaf op 2 juni 2009 en tussen Van der Graaf
gelet op het diens uitgebreide overwegingen,
klaarde verstrekken van geheime gegevens
en collega-journalist H. Kuitert op 3 juni
geen verdere bespreking.
aan een journalist.
2009, waarna op 4 juni 2009 een artikel van
Gebezigde bewijsmiddelen. Het hof, wiens
de hand van laatstgenoemden verscheen
oordeel erop neerkomt dat schending van
(EVRM art. 6, 10; Sr art. 98; Sv art. 359a; Wiv
over het beveiligingsniveau tijdens het
fundamentele rechten in de onderhavige
2002 art. 6)
bezoek van de Dalai Lama aan Nederland,
zaak niet aannemelijk is geworden, heeft een
waarvan eveneens werd vermoed dat het was
aantal processen-verbaal bevindingen audio-
Inleiding:
gebaseerd op gelekte staatsgeheime informa-
visueel materiaal, onder meer bestaande uit
Zaak Telegraaf en AIVD. Verdachte (destijds
tie. Op 11 juni 2009 bracht de AIVD een
door de AIVD afgeluisterde telefoongesprek-
medewerkster van de AIVD) is veroordeeld
ambtsbericht uit over beide incidenten, op
ken van twee journalisten (bewijsmiddelen 4
wegens – kort gezegd – (2 primair) medeple-
basis waarvan een strafrechtelijk onderzoek
en 8) voor het bewijs gebezigd. Die bewijs-
gen van een inlichting als bedoeld in artikel
is gestart tegen onder meer verdachte, haar
middelen houden het volgende in:
98 Sr opzettelijk openbaarmaken, terwijl hij
partner en Van der Graaf wegens verdenking
‘4. Een proces-verbaal van bevindingen audio
weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat
van overtreding van art. 98 en 98a Sr.
visueel materiaal d.d. 22 juni 2009 van de
het een zodanige inlichting betreft; (3 subsi-
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich
Rijksrecherche met nr. PV 20090046. Dit pro-
diair) enig geheim, waarvan hij weet of rede-
op het standpunt gesteld dat het recht van
ces-verbaal houdt onder meer in zakelijk
lijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde
de verdachte op een eerlijk proces is
weergegeven (p. 25 e.v. van zaaksdossier II-
van ambt verplicht is het te bewaren, opzet-
geschonden doordat de AIVD eenzijdig, onbe-
Dalai Lama): als relaas van de betreffende
telijk schenden; en (4 en 6) opzettelijk een
trouwbaar en in strijd met de onschuldpre-
opsporingsambtenaar: Door mij werd onder-
voorwerp als bedoeld in art. 98 Sr, zonder
sumptie onderzoek heeft verricht. Daarnaast
zoek verricht naar audio materiaal betreffen-
daartoe gerechtigd te zijn, onder zich hou-
heeft de raadsvrouw betoogd dat het afluiste-
de een tapgesprek dat door de verdachten
den, meermalen gepleegd.
ren van de telefoon van journaliste Van der
werd gevoerd op 15 mei 2009 te 10.53 uur.
Achtergrond zaak (zie conclusie A-G Spron-
Graaf door de AIVD een ongerechtvaardigde
De aan het gesprek verbonden telefoonnum-
ken, par. 3). Op 28 maart 2009 publiceerde De
schending oplevert van het in artikel 8 van
mers betreffen de volgende:
Telegraaf een artikel getiteld ‘AIVD faalde
het Europees verdrag tot bescherming van de
06-[001] in gebruik bij Jolande van der Graaf
rond Irak’, dat was geschreven door journalis-
rechten van de mens en de fundamentele
06-[002] in gebruik bij [medeverdachte]
ten J. van der Graaf & J. de Haas. Daarin werd
vrijheden (hierna: EVRM) vervatte recht op
Het gesprek wordt hieronder weergegeven.
gesuggereerd dat de AIVD in 2002 en 2003
respect voor het privéleven, alsmede van het
Bellend nummer: 06-[002]
blind zou hebben vertrouwd op de Britse
uit artikel 10 van het EVRM voortvloeiende
Gebeld nummer: 06-[001]
inlichtingendienst zonder de informatie te
recht op bescherming van journalistieke
Jolande: Met Jolande van der Graaf
verifiëren of de bronnen zelf te toetsen. Deze
bronnen. De raadsvrouw heeft zich op het
[medeverdachte]: Goedemorgen Jolande met
berichtgeving liep vooruit op het onderzoek
standpunt gesteld dat sprake is van veron-
[medeverdachte]
van de Commissie-Davids die in januari 2009
achtzaming van de rechten van een ieder die
[medeverdachte]: ’t is wel even leuker en per-
van het kabinet de opdracht had gekregen
door dat handelen wordt getroffen.
soonlijk om eventjes te bellen.
klaarheid te scheppen aangaande de stelling-
Het hof gaat uitgebreid op het verweer in en
Jolande: Ja dat is het absoluut.
name van Nederland in de Irakoorlog. In het
verwerpt het. Onder meer wordt overwogen:
[medeverdachte]: Enne, uhm, en misschien 's
artikel wordt verwezen naar ambtelijke eva-
‘De Rijksrecherche heeft gedurende dat
even een keertje af te spreken.
luaties van de rol van de inlichtingendienst
opsporingsonderzoek zelfstandig bewijsmate-
Jolande: Ja ik vind het best joh.
bij de besluitvorming van het kabinet om
riaal verzameld. Hierdoor is het ambtsbericht
[medeverdachte]: 2 juni, hoe zit je dan?
1084
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
Jolande: Ja! Vind ik prima.
onderzoek zijn telefoons afgeluisterd van
AIVD afgeluisterde telefoongesprekken van
[medeverdachte]: Uhm, een uur of acht of zo?
journalisten. De Commissie van Toezicht op
twee journalisten (bewijsmiddelen 4 en 8)
Jolande: Ja, prima.
de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTI-
voor het bewijs gebezigd. […] [zie de bewijs-
8. Een proces-verbaal van bevindingen audio
VD) heeft het optreden van de AIVD achteraf
middelen hierboven, PHvK]
visueel materiaal d.d. 22 juni 2009 van de
getoetst en daarover rapport uitgebracht. De
2.7. Voor zover de klacht inhoudt dat het Hof
Rijksrecherche met nr. PV 20090046. Dit pro-
commissie oordeelde dat de AIVD handelde
heeft miskend dat het gebruik voor het
ces-verbaal houdt onder meer in zakelijk
binnen de haar in art. 6, tweede lid sub a, van
bewijs van de inhoud van afgeluisterde tele-
weergegeven (p. 31 e.v. van zaaksdossier II-
de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdien-
foongesprekken van de journalisten in de
Dalai Lama): als relaas van de betreffende
sten 2002 in het belang van de nationale vei-
strafzaak tegen de verdachte inbreuk maakt
opsporingsambtenaar: Door mij werd onder-
ligheid gegeven taak en dat de AIVD de
op het recht op vrije nieuwsgaring en het
zoek verricht naar audio materiaal betreffen-
betrokken journalisten heeft mogen aanmer-
bronbeschermingsrecht van die journalisten,
de een tapgesprek dat door de verdachte
ken als personen die aanleiding gaven tot het
kan de klacht niet tot cassatie leiden.
werd gevoerd op 3 juni 2009 te 09.34 uur.
ernstige vermoeden dat zij een gevaar vor-
Het Hof heeft geoordeeld dat de inhoud van
Het aan het gesprek verbonden telefoon-
men voor de democratische rechtsorde dan
de door de AIVD afgeluisterde telefoonge-
nummer betreft het nummer:
wel voor de veiligheid of voor andere gewich-
sprekken van de journalisten in de strafzaak
06-[001] in gebruik bij Jolande van der Graaf
tige belangen van de staat. Zij was evenwel
tegen de verdachte voor het bewijs mag wor-
Het gesprek wordt hieronder weergegeven.
van oordeel dat de 'initiële inzet' (waarmee
den gebezigd. Daarin ligt als het oordeel van
Bellend nummer: 06-[001]
bedoeld is: in de periode tot een publicatie in
het Hof besloten dat het recht van de journa-
Jolande belt uit met de Nieuwsdienst. Ze is
De Telegraaf van 4 juni 2009) van de jegens
list op bescherming van journalistieke bron-
op zoek naar Hans Kuitert. Ze wordt doorver-
de journalisten ingezette bijzondere
nen geen grond vormt om jegens de verdach-
bonden met Hans.
bevoegdheden, bestaande uit het afluisteren
te, aan wie het in strijd met haar functie als
Jolande: Ik zag jouw uhm, stuk in uhm, in de
van hun telefoons, niet proportioneel was.
medewerker van de AIVD verstrekken van
krant vanochtend over de Dalai Lama.
Toen had, aldus de CTIVD, groter gewicht
staatsgeheime informatie aan de pers is ten-
Hans: Ja.
moeten worden toegekend aan het belang
lastegelegd, het rechtsgevolg van bewijsuit-
Jolande: Ik werd gisteravond getipt dat er
van journalistieke bronbescherming dat
sluiting te verbinden aan de vrucht van het
uhm, dreigementen zijn uhm, opgepikt in
voortvloeit uit art. 10 EVRM dan aan het ach-
door de CTIVD jegens de journalisten als
Nederland rond zijn bezoek.
terhalen van het lek en het vaststellen of de
niet-proportioneel aangemerkte handelen
Jolande: En, dat de beveiliging uhm, opge-
journalisten al dan niet beschikten over
van de AIVD. Dat oordeel geeft niet blijk van
schroefd uhm, gaat worden dus ik dacht nou
staatsgeheime stukken.
een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbe-
dit is misschien leuk als we daar uhm, eens
2.6. Het Hof heeft terecht het volgende juri-
grijpelijk, mede in aanmerking genomen dat
samen een stukje over kunnen maken voor
disch kader tot uitgangspunt genomen.
de opvatting waarop de klacht berust, te
uhm, voor morgen.
Een onderzoek door een inlichtingen- en vei-
weten dat de verdachte op gelijke voet als de
Hans: Jij hebt dat meer uit de politiebronnen?
ligheidsdienst vindt plaats buiten de verant-
journalist door het recht op vrije nieuwsga-
Jolande: Uhm, dat moet ik over deze lijn in
woordelijkheid van de politie en het open-
ring is beschermd tegen onthulling van haar
het midden laten.
baar ministerie. De wetgever heeft de
identiteit als 'bron' en tegen het gebruik van
Jolande: Het is vanuit de, de autoriteitenhoek
toetsing van de rechtmatigheid van het han-
de inhoud van uit afgeluisterde gesprekken
zeg maar, de Nederlandse autoriteitenhoek."
delen van de AIVD toebedeeld aan de CTIVD.
van journalisten afkomstige informatie voor
Het cassatiemiddel bevat onder meer een
Dat daarmee de rechtmatigheidstoets aan de
het bewijs van het haar tenlastegelegde, geen
klacht over het gebruik als bewijsmiddel van
strafrechter onttrokken is en art. 359a Sv niet
steun vindt in het recht.
processen-verbaal van bevindingen audiovi-
van toepassing is, neemt niet weg dat in een
2.8. Voor zover de klacht inhoudt dat het Hof
sueel materiaal, bestaande uit door de AIVD
strafprocedure waarin van een inlichtingen-
heeft miskend dat het in art. 10 EVRM veran-
afgeluisterde telefoongesprekken van een
en veiligheidsdienst afkomstig materiaal
kerde recht op vrijheid van meningsuiting
journalist. Daartoe is aangevoerd kort gezegd
voor het bewijs wordt gebruikt, moet zijn
van de verdachte in de weg staat aan haar
dat het gebruik daarvan voor het bewijs op
voldaan aan de eisen van een eerlijk proces.
strafvervolging of bestraffing wegens het ten-
flagrante wijze afbreuk doet aan het funda-
De strafrechter moet toetsen of dat het geval
lastegelegde en bewezenverklaarde verstrek-
mentele belang dat met bescherming van het
is. Onder omstandigheden mogen de resulta-
ken van geheime gegevens aan een journa-
journalistieke bronbeschermingsrecht is
ten van het door een inlichtingen- en veilig-
list, faalt deze.
gediend en dat daarom de inhoud van door
heidsdienst ingesteld onderzoek niet tot het
Het Hof heeft geoordeeld dat de voor de ver-
de AIVD afgeluisterde telefoongesprekken
bewijs worden gebezigd, bijvoorbeeld indien
dachte uit hoofde van haar functie als mede-
van de journalist in de onderhavige strafzaak
het optreden van de betrokken dienst een
werker van de AIVD geldende geheimhou-
jegens de verdachte als 'bron' niet tot het
schending van de aan een verdachte toeko-
dingsplicht – behoudens buitengewone
bewijs mag worden gebezigd.
mende fundamentele rechten heeft opgele-
omstandigheden – moet worden aange-
verd die van dien aard is dat daardoor geen
merkt als een aan de daaraan ingevolge art.
Hoge Raad, onder meer:
sprake meer is van fair trial als bedoeld in
10, tweede lid, EVRM te stellen eisen beant-
2.5. In zijn overwegingen heeft het Hof onder
art. 6 EVRM. (Vgl. HR 5 september 2006,
woordende en aldus toelaatbaar te achten
meer de volgende feiten en omstandigheden
ECLI:NL:HR:2006:AV4122, NJ 2007/336.)
beperking van het haar toekomende recht
vastgesteld.
Het Hof, wiens oordeel erop neerkomt dat
op vrije meningsuiting. Dit oordeel geeft
Een publicatie in het dagblad De Telegraaf
schending van fundamentele rechten als
niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting
van 28 maart 2009 heeft het vermoeden
hiervoor bedoeld in de onderhavige zaak niet
en is niet onbegrijpelijk. De omstandigheid
doen rijzen dat door journalisten gebruik is
aannemelijk is geworden, heeft een aantal
dat in het onderhavige geval de CTIVD het
gemaakt van staatsgeheime gegevens. In het
processen-verbaal bevindingen audiovisueel
opnemen van gesprekken van de journalis-
kader van een daarop door de AIVD ingesteld
materiaal, onder meer bestaande uit door de
ten gedurende zekere tijd als een schending
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1085
Rechtspraak
van beginselen van proportionaliteit heeft
veertien tussen. Zodra het geld op de reke-
zijn, dan zal het onderzoek worden her-
gekenschetst, brengt niet mee dat het Hof
ning in Liechtenstein stond, zou ik het
opend en zullen de stukken alsnog aan de
dit als een het handelen van de verdachte
opnemen en contant terugbrengen naar
orde worden gesteld.’
rechtvaardigende, buitengewone omstandig-
Nederland. Ik weet niet meer wat ik bij de
heid diende aan te merken, ook niet als
bank in Liechtenstein heb gezegd over de
Hoge Raad, onder meer:
daarbij wordt betrokken dat de bescherming
reden dat ik het geld nodig had. Ik weet niet
2.3. In aanmerking genomen hetgeen door
van journalistieke bronnen met het oog op
meer of ik gezegd heb dat het geld voor een
de raadsman aan het verzoek tot aanhou-
het voorkomen van een zogenoemd ‘chilling
huis in Spanje voor mijn moeder bestemd
ding ten grondslag is gelegd, kunnen de
effect’ een essentieel element is van het
was. Ik kan me dat niet herinneren. Ik zal
door het Hof genoemde gronden de afwij-
recht op vrije nieuwsgaring door de pers. Het
het wel gezegd hebben. Ze stellen daar vra-
zing van het verzoek niet dragen. Dat het
oordeel van het Hof dat zich dergelijke bui-
gen over de reden dat je geldbedragen con-
Hof de stukken waarop het verzoek betrek-
tengewone omstandigheden niet voordoen,
tant opneemt. Ik heb maar een lulverhaal
king heeft – welke stukken op enig moment
geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvat-
opgehangen. Ik hang hier geen lulverhaal
aan het dossier zijn toegevoegd – niet van
ting en is niet onbegrijpelijk.
op. Ik kan me voorstellen dat u het lastig
belang acht en heeft aangekondigd op die
vindt om te bepalen wat u nu moet geloven.
stukken geen acht te slaan, sluit immers niet
De voorzitter houdt mij voor dat er € 8000
uit dat de verdediging belang kan hebben bij
is overgebleven op de rekening in Liechten-
voldoende gelegenheid die stukken te bestu-
stein. Volgens mij heb ik de rekening leegge-
deren en in haar voorbereiding van de ver-
31 maart 2015, nr. 13/05473
maakt en is er niets overgebleven. De voor-
dediging te betrekken.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van
zitter houdt mij voor dat ik op 5 augustus
2.4. Het middel slaagt.
den Brink)
2009 nog eens geld heb opgenomen in
Volgt vernietiging en terugwijzing.
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
Liechtenstein.
kende tot vernietiging en terugwijzing dan
De raadsman merkt op dat hij niet beschikt
wel verwijzing; adv. mr. P.M. van Russen
over de stukken die naar aanleiding van een
Groen, 's-Gravenhage)
rechtshulpverzoek aan Liechtenstein zijn toe-
ECLI:NL:HR:2015:771
gevoegd aan het dossier van zijn cliënt. De
31 maart 2015, nr. 13/02808
bode verstrekt de raadsman een kopie van de
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
Verzoek tot aanhouding onderzoek met
stukken. Het hof onderbreekt het onderzoek
Brink)
oog op bestuderen nieuwe stukken: in casu
ter terechtzitting voor een halfuur, teneinde
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben,
ontoereikend gemotiveerde afwijzing van
de raadsman in de gelegenheid te stellen om
strekkende tot verwerping; adv. mr. J.A.
het verzoek; dat het Hof de stukken – wel-
de stukken te bestuderen en te bespreken
Schadd, Arnhem)
ke stukken op enig moment aan het dos-
met zijn cliënt. Na hervatting verzoekt de
ECLI:NL:HR:2015:772
sier zijn toegevoegd – niet van belang acht
raadsman om de zaak aan te houden, zodat
en heeft aangekondigd op die stukken
hij meer gelegenheid heeft om de nieuwe
Op de terechtzitting gedaan verzoek aan
geen acht te slaan, sluit niet uit dat de ver-
stukken te bestuderen en de verdediging
het hof om gebruik te maken van diens
dediging belang kan hebben bij voldoende
voor te bereiden. De voorzitter merkt op dat
bevoegdheid om zelf getuigen op te roe-
gelegenheid die stukken te bestuderen en
het hof sinds 22 maart 2013 beschikt over
pen, art. 328 en 331 lid 1 jo. art. 315 Sv:
in haar voorbereiding van de verdediging
het dossier, dat de stukken betreffende het
hierop is het noodzakelijkheidscriterium
te betrekken.
rechtshulpverzoek toen al deel uitmaakten
van toepassing. Afwijzing verzoek op de
van het dossier en dat de raadsman het dos-
enkele grond dat ‘er gelegenheid was om
sier had kunnen inzien.’
het verzoek (geruime tijd) voor de zitting
Het hof beslist na beraad dat het verzoek
te doen “zodat” aan het belang van een
Inleiding:
om aanhouding wordt afgewezen. ‘Tot op
voortvarende afhandeling het meeste
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
heden is alleen de inhoud van een stuk
gewicht moet worden toegekend’ is niet
gezegd – primair ‘medeplegen van witwas-
afkomstig van Financial Intelligence Unit
toereikend, mede nu verdediging ook in
sen, meermalen gepleegd’.
van 2 november 2009 voorgehouden aan de
eerste aanleg verzocht deze getuige te doen
Het middel klaagt over de afwijzing door het
verdachte. Dat stuk is opgesteld in de Duitse
horen, dat de verdachte daar is vrijgespro-
Hof van het verzoek tot aanhouding van de
taal en de voorzitter heeft de inhoud in de
ken en dat niet blijkt welke concrete ande-
behandeling van de zaak.
Nederlandse taal voorgehouden. In het licht
re belangen dan dat van een voortvarende
Het proces-verbaal van de terechtzitting in
van de tenlastelegging en de door de ver-
afhandeling in ’s hofs beoordeling zijn
hoger beroep houdt voor zover hier relevant
dachte afgelegde verklaring is er geen begin
betrokken. A-G: anders.
het volgende in: ‘De voorzitter deelt monde-
van aannemelijkheid dat de overige stukken
ling mede de korte inhoud van: (...) een
die naar aanleiding van het rechtshulpver-
schriftelijke bescheid, opgemaakt door [ver-
zoek aan het dossier zijn toegevoegd, van
balisant] namens Financial Intelligence
belang zijn voor de beantwoording van eni-
Inleiding:
Unit op 2 november 2009 te Liechtenstein;
ge vraag in het licht van de tenlastelegging.
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
(...) De verdachte verklaart zakelijk weerge-
Het hof zal geen acht slaan op de overige
gezegd – tezamen en in vereniging met een
geven : Ik weet niet meer of de reis met de
stukken en zal een kopie van het hiervoor
ander een geldbedrag, te weten € 10 000,
trein rechtstreeks was of dat ik misschien
genoemde voorgehouden stuk aan het pro-
voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn
ergens ben overgestapt. Dat herinner ik me
ces-verbaal van de zitting hechten. Mocht
mededader wisten dat dat bovenomschreven
niet meer. Het geld is in twee keer overge-
het hof bij de beraadslaging in raadkamer
geldbedrag onmiddellijk of middellijk
boekt naar Liechtenstein. Er zat een dag of
menen dat de stukken alsnog van belang
afkomstig was uit enig misdrijf.
756
(EVRM art. 6)
1086
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
757
(Sv art. 315, 328, 331)
Rechtspraak
De raadsman voert in hoger beroep onder
moet worden toegekend’. Aldus heeft het Hof
[betrokkene 1], documentnummer [00001]),
meer aan: ‘Ik acht het noodzakelijk dat de
zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd,
in elk geval van een reisdocument, waarvan
moeder van de medeverdachte [medever-
mede in aanmerking genomen dat de verde-
verdachte wist of redelijkerwijs moest ver-
dachte] als getuige zal worden gehoord. Uit
diging ook in eerste aanleg heeft verzocht
moeden dat het vals of vervalst was, bestaan-
een van de verklaringen van [medeverdach-
deze getuige te doen horen, dat de verdachte
de die valsheid of vervalsing hierin dat voor-
te] zou blijken dat het geld afkomstig is van
in eerste aanleg is vrijgesproken en dat uit de
noemd reisdocument was voorzien van
[betrokkene 1] en dat zij de bron is van het
stukken van het geding niet blijkt welke con-
afwijkende foto- c.q. printtechniek en/of
geld. Derhalve is er geen sprake van enige
crete andere belangen dan het belang van
afwijkende c.q. onjuiste reactie onder aanstra-
vorm van witwassen. [betrokkene 1] kan de
een voortvarende afhandeling het hof in zijn
ling met UV-licht en/of afwijkende druk- en
verklaring van [medeverdachte] ontkrachten.
beoordeling heeft betrokken.
reproduktietechnieken en/of dat voornoemd
Ik verzoek uw hof de behandeling van de
2.5. Voor zover het middel hierover klaagt is
reisdocument was voorzien van een pasfoto
zaak aan te houden om [betrokkene 1] als
het gegrond.
van hem, verdachte, terwijl hij, verdachte niet
getuige te horen.’
Volgt vernietiging en terugwijzing.
[betrokkene 1] heet en/of dat aan de binnenzijde van de achterste omslag een valse
De advocaat-generaal acht het van belang dat de getuige zal worden gehoord. Het hof wijst het verzoek af onder toepassing
758
(Emergencies) pagina was aangebracht; 4: hij op of omstreeks 14 mei 2009 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [verbali-
van het noodzaakcriterium: ‘Bij toepassing van dat criterium spelen verschillende belan-
31 maart 2015, nr. 13/04742
sant 1] en/of [verbalisant 2] verdachte op
gen een rol, waaronder het belang van een
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
verdenking van het overtreden van artikel
voortvarende afhandeling en het belang van
van Kan, J.D.M. Hart)
326 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op
de verdediging om getuigen te horen die nog
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter,
verdenking van het gepleegd hebben van
niet eerder zijn gehoord. Het verzoek om de
strekkende tot vernietiging wat betreft de
enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt,
moeder te horen is door de raadsman in eer-
feiten in zaak A onder 3 en 4 en de straf-
(had(den) aangehouden) en vastgegrepen,
ste aanleg in voorwaardelijke vorm gedaan.
oplegging en in zoverre tot terugwijzing;
althans vast had(den) teneinde hem ten
Vervolgens is de verdachte door de politie-
adv. mr. Th.J. Kelder, ’s-Gravenhage)
spoedigste te geleiden voor een hulpofficier
rechter vrijgesproken en is het verzoek niet
ECLI:NL:HR:2015:803
van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politie-
eerder (opnieuw) gedaan dan op de terechtzitting van hof, hoewel de verdediging reeds
Toegestane verbetering kennelijke misslag
bureau Amstelveen-Zuid, zich met geweld
enige tijd op de hoogte is geweest van de
tenlastelegging of grondslagverlating? De
heeft verzet tegen bovengenoemde
datum van de behandeling in hoger beroep.
Hoge Raad neemt aan dat als gevolg van
opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de
Het hof is van oordeel dat nu het verzoek pas
een onmiskenbare misslag de alternatieven
rechtmatige uitoefening zijner/hunner
ter zitting in hoger beroep is gedaan, terwijl
‘en/of Amstelveen, in elk geval in Neder-
bediening, door opzettelijk gewelddadig te
er gelegenheid was om het verzoek (geruime
land’ niet zijn opgenomen in ’s Hofs weer-
rukken en/of te trekken in een richting
tijd) voor de zitting te doen, aan het belang
gave van de tenlastelegging in het bestre-
tegengesteld aan die waarin voornoemde
van een voortvarende afhandeling het mees-
den arrest. De Hoge Raad leest de in het
verbalisanten verdachte trachtte(n) te gelei-
te gewicht moet worden toegekend.’
bestreden arrest weergegeven tenlasteleg-
den en/of (met kracht) die De Lang weg te
Het middel klaagt over de afwijzing van een
ging dienovereenkomstig verbeterd. Hier-
duwen, tengevolge waarvan de opsporings-
ter terechtzitting in hoger beroep gedaan
door is aan de klacht de feitelijke grondslag
ambtenaar [verbalisant 2] enig lichamelijk
verzoek tot het horen van een getuige.
komen te ontvallen, zodat deze niet tot cas-
letsel (te weten een losgekomen nagel van de
satie kan leiden. A-G: anders.
rechterduim) bekwam.’
Hoge Raad, onder meer: 2.3. In hoger beroep kan de verdediging op
Daarvan is door het hof bewezenverklaard dat: (Sv art. 350)
‘3: hij op 14 mei 2009 te Amsterdam in het bezit was van een nationaal paspoort van het
de voet van de art. 328 en 331, eerste lid, in verbinding met art. 315 Sv op de terechtzit-
Inleiding:
United Kingdom of Great Britain and
ting aan het hof vragen gebruik te maken
Verdachte is veroordeeld – kort gezegd en
Northern Ireland (ten name van [betrokkene
van diens bevoegdheid om zelf getuigen op
onder meer – in (zaak A) wegens 3. ‘in het
1], documentnummer [00001]), waarvan ver-
te roepen. Maatstaf bij de beoordeling van zo
bezit zijn van een reisdocument waarvan hij
dachte wist dat het vervalst was, bestaande
een verzoek is of het hof het horen van de
weet, dat het vervalst is’ en 4. ‘wederspannig-
die vervalsing hierin dat voornoemd reisdo-
getuigen noodzakelijk oordeelt. (Vgl. HR 1
heid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk let-
cument was voorzien van afwijkende foto
juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014,
sel ten gevolge heeft’.
printtechniek en afwijkende c.q. onjuiste
441, r.o. 2.61.)
Het cassatiemiddel bevat onder meer de
reactie onder aanstraling met UV-licht en
2.4. Het verzoek van de verdediging strekt
klacht dat het Hof door bewezen te verklaren
afwijkende druk- en reproduktietechnieken
ertoe de moeder van medeverdachte [mede-
dat de in zaak A onder 3 en 4 tenlastegelegde
en dat aan de binnenzijde van de achterste
verdachte] te (doen) horen als getuige, naar
feiten ‘in Amstelveen’ zijn gepleegd, de grond-
omslag een valse (Emergencies) pagina was
aanleiding van een eerdere verklaring van die
slag van de tenlastelegging heeft verlaten.
aangebracht;
medeverdachte dat het in de bewezenverkla-
De bestreden uitspraak houdt in dat in de
4: hij op 14 mei 2009 te Amsterdam toen de
ring bedoelde geldbedrag van diens moeder
zaak met parketnummer 13-400804-09 (zaak
aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en [verba-
afkomstig is. Het Hof heeft het verzoek afge-
A) aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
lisant 2] verdachte op verdenking van het
wezen op de enkele grond dat ‘er gelegenheid
‘3: hij op of omstreeks 14 mei 2009 te Amster-
overtreden van artikel 326 Wetboek van Straf-
was om het verzoek (geruime tijd) voor de
dam in het bezit was van een een nationaal
recht hadden aangehouden en vastgegrepen
zitting te doen’ zodat ‘aan het belang van een
paspoort van het United Kingdom of Great
zich met geweld heeft verzet tegen bovenge-
voortvarende afhandeling het meeste gewicht
Britain and Northern Ireland (ten name van
noemde opsporingsambtenaren, werkzaam in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1087
Rechtspraak
de rechtmatige uitoefening hunner bedie-
verdachte wordt gedagvaard om op 12 augus-
verklaring gewijzigd in ‘te Amstelveen’.2 Uit
ning, door opzettelijk gewelddadig te rukken
tus 2013 ter terechtzitting van het Gerechts-
bewijsmiddel 3 volgt dat het in feit A3
en te trekken in een richting tegengesteld
hof Amsterdam te verschijnen, ‘teneinde in
bedoelde paspoort is aangetroffen bij de
aan die waarin voornoemde verbalisanten
hoger beroep terecht te staan terzake van het
insluitingfouillering. Nu niet is vermeld in
verdachte trachtten te geleiden en die De
feit (de feiten) hem in eerste aanleg tenlaste-
welke plaats die fouillering heeft plaatsge-
Lang weg te duwen, tengevolge waarvan de
gelegd (met inbegrip van de eventuele door
vonden, is het Hof er kennelijk en niet onbe-
opsporingsambtenaar [verbalisant 2] enig
het openbaar ministerie gevorderde en door
grijpelijk vanuit gegaan dat het paspoort
lichamelijk letsel, te weten een losgekomen
de Rechtbank Amsterdam toegestane wijzi-
reeds ten tijde van zijn aanhouding te
nagel van de rechterduim, bekwam.’
gingen) bij de dagvaarding(en), vanwege de
Amstelveen (bewijsmiddelen 1 en 2) in het
Het hof heeft in de aanvulling op het verkor-
officier van justitie in het arrondissement
bezit van verdachte was. Het in feit A4
te arrest als bedoeld in art. 365a lid 2 Sv
Amsterdam betekend onder
bedoelde verzet vond blijkens de bewijsmid-
overwogen: ‘Herstel van een misslag in de
parketnummer(s) 13-400804-09 (...)’.
delen 1 en 2 plaats in Amstelveen. Uit de
bewezenverklaring van het in zaak A onder 3
bewijsmiddelen valt niet af te leiden dat de
en 4 bewezenverklaarde. Waar daar onder 3
Hoge Raad, onder meer:
feiten A3 (voor zover het althans de bewe-
en 4 “Amsterdam” is bewezenverklaard dient
2.4. Uit het proces-verbaal van de terechtzit-
zen verklaarde datum betreft) en A4
te worden gelezen “Amstelveen”. Gelet op de
ting in hoger beroep van 12 augustus 2013
(tevens) te Amsterdam plaatsvonden zodat
bewijsmiddelen met betrekking tot de feiten
blijkt niet dat de Advocaat-Generaal bij het
de bewezenverklaring zoals die is opgeno-
onder A1, A2, A3 en A4 is de verdachte hier-
Hof een wijziging van de tenlastelegging
men in het arrest niet valt te stoelen op de
door niet geschaad in zijn belang.’
heeft gevorderd ten aanzien van het in de
gebezigde bewijsmiddelen.3
Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art.
zaak met parketnummer 13-400804-09 (zaak
13. Uitgangspunt moet zijn dat de bewezen-
434, eerste lid, Sv toegezonden stukken
A) onder 3 en 4 tenlastegelegde, zodat het in
verklaring zoals deze is opgenomen in een
bevinden zich:
cassatie ervoor moet worden gehouden dat
arrest bepalend is. Het gaat uiteraard niet
1. een dubbel van de inleidende dagvaarding
zulks niet is geschied. Gelet hierop en op de
aan dat de rechter nadat een arrest inclusief
met parketnummer 13-400804-09, inhouden-
stukken weergegeven onder 2.3 neemt de
de bewezenverklaring is uitgesproken die
de dat de verdachte wordt gedagvaard om op
Hoge Raad aan dat als gevolg van een onmis-
bewezenverklaring alsnog wijzigt.4 Niet vol-
21 januari 2011 ter terechtzitting van de
kenbare misslag de alternatieven ‘en/of
ledig uitgesloten is dat een misslag in een
Rechtbank Amsterdam te verschijnen en
Amstelveen, in elk geval in Nederland’ niet
verkort arrest kan worden hersteld in de
welk stuk als tenlastelegging behelst hetgeen
zijn opgenomen in ’s Hofs weergave van de
aanvulling. Zie HR 16 maart 1999,
hiervoor in 2.2.1 is weergegeven;
tenlastelegging in het bestreden arrest. De
ECLI:NL:HR:1999:ZD1153, NJ 1999/387
2. een proces-verbaal van de terechtzitting
Hoge Raad leest de in het bestreden arrest
betreffende een misslag in een in het ver-
in eerste aanleg van 21 januari 2011. Dit
weergegeven tenlastelegging dienovereen-
korte arrest opgenomen bewijsoverweging.
proces-verbaal houdt in: ‘De officier van jus-
komstig verbeterd. Hierdoor is aan de klacht
Het gaat echter in het onderhavige geval om
titie vordert dat na te noemen, op schrift
de feitelijke grondslag komen te ontvallen,
een wijziging die indien deze betrekking
gestelde wijziging van de tenlastelegging zal
zodat deze niet tot cassatie kan leiden.
zou hebben op de tenlastelegging een vorde-
worden toegelaten. Na verdachte en de
3. Beoordeling van de middelen voor het
ring als bedoeld in art. 313 Sv zou vergen.
raadsvrouw daarover te hebben gehoord,
overige.
Immers de steller van de tenlastelegging
wijst de rechtbank deze vordering toe en
De middelen kunnen ook voor het overige
had voor de feiten A3 en A4 (hoewel achter-
beveelt dat de tenlastelegging wordt gewij-
niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art.
af ten onrechte) kennelijk uitsluitend het
zigd zoals omschreven in de vordering, die
81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu
oog op Amsterdam als pleegplaats. Heeft
aan dit proces-verbaal is gehecht en waar-
de middelen in zoverre niet nopen tot beant-
het Hof nu om deze problematiek te ontwij-
van de inhoud als hier ingevoegd geldt.
woording van rechtsvragen in het belang van
ken geoordeeld tot een misslag in de bewe-
Nadat de rechtbank heeft beslist dat daar-
de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
zenverklaring en dus niet in de tenlasteleg-
mee kan worden volstaan, verstrekt de grif-
Volgt verwerping van het beroep.
ging? Naar het antwoord op deze vraag kan
fier een door hem gewaarmerkt afschrift
slechts worden gegist. Maar hoe dan ook is
van de wijziging aan verdachte. Met toe-
A-G Vegter, onder meer:
de aanpak van het Hof nogal gewrongen en
stemming van verdachte en de raadsvrouw
11. Vooropgesteld moet worden dat het op
kan deze niet door de beugel. Indien het Hof
wordt het onderzoek direct voortgezet.’
de weg van de rechter ligt om in de tekst
inderdaad bewust de plaatsaanduiding in de
3. een vordering wijziging tenlastelegging
van een tenlastelegging voorkomende mis-
tenlastelegging niet heeft aangemerkt als
gedaan ter terechtzitting van 21 januari
slagen te verbeteren, indien de verdachte
een misslag, maar enkel de bewezenver-
2011. Deze vordering houdt in: ‘De officier
daardoor in zijn verdediging niet wordt
klaarde plaats is de consequentie dat het
van Justitie (...) Gezien de dagvaarding in de
geschaad. Een dergelijke verbetering betreft
Hof de grondslag van de tenlastelegging
zaak (...) Parketnummer: 400804-09 (...) van
niet een wijziging van de tenlastelegging in
heeft verlaten. Indien ‘te Amsterdam’ is ten-
oordeel, dat de tenlastelegging als volgt
de zin van art. 313 Sv, maar is slechts een
lastegelegd ontbreekt de mogelijkheid om
behoort te worden gewijzigd feiten 3, 4, 5 ná
vaststelling van de juiste inhoud van de ten-
‘te Amstelveen’ bewezen te verklaren. Indien
Amsterdam: toevoegen: "en/of Amstelveen,
lastelegging, waarvoor geen medewerking
het Hof niet alleen het oog heeft gehad op
in elk geval in Nederland.’
van het openbaar ministerie of van de ver-
de bewezenverklaring, maar ook op de ten-
4. het vonnis van de Rechtbank inhoudende
dachte is vereist.1
lastelegging kan de toevoeging door het Hof
de bewezenverklaring dat de in zaak A onder
12. Het Hof heeft de bij beide feiten in de
niet zonder meer overeenkomstig de bedoe-
3 en 4 tenlastegelegde feiten zijn gepleegd ‘te
tenlastelegging vermelde en in het arrest
ling van de steller van de tenlastelegging
Amstelveen.’
bewezen verklaarde plaatsaanduiding ‘te
worden geacht.5
5. een dubbel van de dagvaarding van de ver-
Amsterdam’ beschouwd als een misslag en
14. Het Hof heeft niet alleen geoordeeld dat
dachte in hoger beroep, inhoudende dat de
in de aanvulling op het arrest de bewezen-
er sprake was van een misslag, maar heeft
1088
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
daaraan nog toegevoegd dat verdachte door
herstellen. Zie J.M. Reijntjes, De dagvaarding in strafzaken,
Inleiding:
herstel in de aanvulling gelet op de bewijs-
Deventer 2010, p. 28. Reijntjes acht ambtshalve wijziging
Beroep in cassatie namens de veroordeelde
middelen met betrekking tot de feiten onder
door de rechter toegelaten onder dezelfde condities als her-
in WOTS-zaak.
A1, A2, A3 en A4 niet is geschaad in zijn
stel door de officier. In de hier aan de orde zijnde zaak is dus
Het middel klaagt dat de rechtbank een straf
belang. Daarmee zal het Hof niet slechts
(als exclusieve plaats) tenlastegelegd te Amsterdam, in het
heeft opgelegd die niet voldoet aan het daar-
bedoeld hebben dat de pleegplaats Amstel-
arrest bewezen verklaard te Amsterdam en in de aanvulling
omtrent in de hier toepasselijke Wet over-
veen voor wat betreft de feiten A3 en A4
bewezen verklaard te Amstelveen.
dracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
volgt uit de bewijsmiddelen 1 t/m 3. Wat het
3. Naar aan te nemen valt is het Hof eerst bij de uitwerking
(hierna: WOTS) en het toepasselijk verdrag
Hof wel heeft bedoeld, is mij niet zonder
van de aanvulling gestuit op dit probleem.
voorgeschrevene, althans die strafoplegging
meer duidelijk. Uit de bewijsmiddelen valt
4. Uit de feitelijke praktijk zijn mij wel gevallen bekend dat
niet naar behoren heeft gemotiveerd.
voor mij in dit verband niet veel meer af te
voorzitters een uitgesproken arrest maar heel moeilijk uit
Door de raadsman van veroordeelde is op de
leiden dan dat verdachte zijn strafbare feiten
handen kunnen en willen geven, omdat ze nog ‘even’ iets na
terechtzitting van de rechtbank onder meer
heeft gepleegd in Amsterdam en onmiddel-
willen kijken.
aangevoerd: ‘4.2 De strafrechtelijke positie
lijke omgeving en dat hij vervolgens is aan-
5. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT8787, NJ
van de veroordeelde mag niet worden ver-
gehouden in Amstelveen. In feitelijke aanleg
2011/544. Al te veel bedoeling moet gelet op de standaard
zwaard, zo blijkt uit art. 44 lid 2 EVIG. Der-
is het belang van een verdachte bij een for-
werkwijze van met name parketsecretarissen nu ook weer
halve moet worden onderzocht hoe lang de
mele wijziging van de tenlastelegging dat er
niet achter onderdelen van de tenlastelegging worden
detentie in België – waarschijnlijk – netto
geen enkel misverstand kan zijn over de
gezocht.
zou hebben geduurd. En dat zou één derde
vraag waartegen hij zich voor wat de pleegplaats betreft heeft te verdedigen. Voor een wijziging gelden ook procedureregels die bij
van de opgelegde straf zijn. 4.3 In de brief
759
toelating van een wijziging in de aanvulling
van de Belgische autoriteiten van 18-10-2011 wordt op de tweede pagina toegelicht dat in casu de strafdrempel van 1/3 geldt, er is dus
op het arrest buiten toepassing blijven. Zon-
31 maart 2015, nr. 13/02430
geen sprake van een ‘staat van wettelijke her-
der nadere toelichting ontgaat mij waarom
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
haling’. Op de detentiestaat betreffende [ver-
de verdachte gelet op de inhoud van de
Brink)
oordeelde] van de gevangenis in Mechelen
bewijsmiddelen bij de naleving van de gewo-
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
staat als toelaatbaarheidsdatum van de VI
ne procedureregels in feitelijke aanleg geen
kende tot vernietiging wat betreft de duur
20-12-2006 genoemd (bijlage 2). Dit is geba-
belang zou hebben. De slotsom is dat de wij-
van de opgelegde gevangenisstraf, tot ver-
seerd op een gevangenisstraf van 8 jaar en
ziging van een pleegplaats in de aanvulling
mindering daarvan met 167 dagen en tot
bedraagt inderdaad 1/3 daarvan. 4.4 Op de
in strijd is met het recht.
verwerping voor het overige; adv. mr.
derde pagina wordt toegelicht dat de VI
15. Met deze conclusie blijft de vraag nog
H.M.W. Daamen, Maastricht)
wordt verleend als er geen tegenaanwijzin-
open of de handelwijze van het Hof ook tot
ECLI:NL:HR:2015:770
gen zijn in de zin van art. 47 lid 1 van de
cassatie moet leiden. Anders dan in de feite-
toepasselijke Belgische wet. Ik meen dat
lijke aanleg heeft de wetgever voor de cassa-
Omzetting overgenomen straf, art. 31 lid 1
gelet op het recente rapport van de reclasse-
tieprocedure een belangcriterium opgeno-
WOTS: het onderzoek dat de rechter moet
ring, in het bijzonder ook het goede verloop
men in art. 80a RO. De aanwezigheid van
instellen als de veroordeelde het verweer
van de detentiefasering aan het slot van de
een belang in feitelijke aanleg staat er niet
voert dat door de omzetting van de straf
overgenomen Duitse straf, van dergelijke
zonder meer aan in de weg dat het belang
de strafrechtelijke positie van hem dreigt
tegenaanwijzingen geen sprake is. We moe-
in cassatie ontbreekt. De uitkomst van de
te worden verscherpt als bedoeld in art. 44
ten het er dan ook voor houden dat cliënt,
onderhavige procedure na terugwijzing naar
lid 2 EVIG, zal niet steeds kunnen resulte-
als hij nu naar België zou gaan en daar zou
het Hof is nogal voorspelbaar. Er zal een
ren in een met precisie te geven antwoord.
worden aangehouden voor deze zaak,
vordering tot wijziging van de plaatsaandui-
De rechter zal bij een dergelijk verweer
hoogstwaarschijnlijk na 1/3 door de SURB
ding bij feit A3 en feit A4 plaatsvinden en
ervan blijk moeten geven te hebben onder-
voorwaardelijk (dan wel voorlopig) in vrij-
deze zal voor zover valt te overzien worden
zocht – zonodig onder inwinning van
heid zou worden gesteld. Ik ben de laatste
toegewezen. Voor de straf zal het allemaal
nadere inlichtingen bij de verzoekende
tijd veel met WOTS-zaken bezig en hoor ook
niets of zeer weinig uitmaken. Indien
staat – of een eventuele vervroegde of
niet anders dan dat Nederlanders die in Bel-
opnieuw cassatie wordt ingesteld, kan het
voorwaardelijke invrijheidstelling waartoe
gië zijn veroordeeld en daar hun straf uitzit-
Hof de bewijsmiddelen uit de bij de onder-
in de verzoekende staat bij voortgezette
ten, na 1/3 in vrijheid worden gesteld. 4.5
havige zaak horende aanvulling inzenden.
tenuitvoerlegging zeker of met grote mate
Rekening houdend met de Nederlandse VI
Desondanks meen ik dat de verdediging in
van waarschijnlijkheid zou zijn overge-
na 2/3, zou u de strafrechtelijke positie van
een geval als het onderhavige de gelegen-
gaan, van dien aard zou zijn geweest dat
cliënt verzwaren indien u een straf zou
heid moet krijgen om een vordering tot wij-
de veroordeelde door de in Nederland
opleggen hoger dan 4 jaren.’
ziging van de tenlastelegging tegen te spre-
opgelegde straf in een nadeliger positie
De rechtbank overweegt onder meer ‘dat in
ken en daarom is de slotsom dat cassatie
zou zijn komen te verkeren wat de daad-
België andere regels gelden ten aanzien van
niet achterwege kan blijven.
werkelijke duur van zijn detentie betreft.
een voorwaardelijke invrijheidstelling dan in
In casu niet onbegrijpelijk oordeel dat van
Nederland. Kort gezegd kan worden gesteld
nadeligere positie geen sprake is wat
dat in België de drempel voor het toekennen
Voetnoten:
betreft de daadwerkelijke duur van de
van de voorwaardelijke invrijheidstelling
1. Vgl. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT8787,
detentie. A-G: anders.
voor vrijheidsstraffen die de drie jaar te boven gaan, is vastgesteld op 1/3 van de
NJ 2011/544 en HR 30 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3662, NJ 2009/494 m.nt. Reijntjes. 2. Er is dus niet voor gekozen (ook) de tenlastelegging te
(EVIG art. 44; WOTS art. 31)
totale strafduur. De rechtbank stelt verder op basis van de inhoud van voormeld verzoek
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1089
Rechtspraak
vast, dat vanaf het moment dat die drempel
meer dan drie jaar bedraagt voor zover de
zingen voor de voorwaardelijke invrijheid-
is bereikt de voorwaardelijke invrijheidstel-
veroordeelde: a) hetzij één derde van deze
stelling zijn in artikel 47 §1 WER opgesomd.
ling kan worden aangevraagd en dat een der-
straffen heeft ondergaan; b) hetzij, indien in
HOOFDSTUK II – De vrijheidsstraffen van
gelijke procedure circa 6 maanden tijd in
het vonnis of in het arrest van veroordeling
meer dan drie jaar
beslag neemt. Gelet hierop is de rechtbank
is vastgesteld dat de veroordeelde zich in
Afdeling I – De voorwaarden
van oordeel dat de stelling van de raadsman
staat van herhaling bevond, twee derden van
Art. 47. § 1. Met uitzondering van de voorlo-
– inhoudende dat de detentie van [veroor-
die straffen heeft ondergaan, zonder dat de
pige invrijheidstelling met het oog op verwij-
deelde] indien hij deze in België zou uitzit-
duur van de reeds ondergane straffen meer
dering van het grondgebied of met het oog
ten netto slechts één derde van de totale
dan veertien jaar bedraagt; c) hetzij, in geval
op overlevering, kunnen de door Titel V
strafduur zou hebben geduurd – niet juist is.
van een veroordeling tot een levenslange
bepaalde strafuitvoeringsmodaliteiten aan
Wel is de rechtbank met de raadsman van
vrijheidsstraf, tien jaar van deze straf heeft
de veroordeelde worden toegekend voorzover
oordeel, dat er in dit geval geen contra-indi-
ondergaan, of, indien in het arrest van ver-
er in hoofde van de veroordeelde geen tegen-
caties bestaan die volgens de Belgische regel-
oordeling dezelfde straf is uitgesproken en is
aanwijzingen bestaan. Deze tegenaanwijzin-
geving zouden leiden tot het niet toekennen
vastgesteld dat de veroordeelde zich in staat
gen hebben betrekking op: 1° de afwezigheid
van een voorwaardelijke invrijheidstelling
van herhaling bevond, zestien jaar; en indien
van vooruitzichten op sociale reclassering
aan [veroordeelde]. De rechtbank gaat er
hij voldoet aan de in de artikelen 47, § 1, en
van de veroordeelde; 2° het risico van het
daarom vanuit dat in België de voorwaarde-
48, bedoelde voorwaarden.
plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten;
lijke invrijheidstelling aan [veroordeelde]
Artikel 25§2a van die wet legt de drempel
3° het risico dat de veroordeelde de slachtof-
zou zijn toegekend, nadat dit door hem zou
voor het toekennen van de voorwaardelijke
fers zou lastig vallen; 4° de houding van de
zijn aangevraagd. De rechtbank zal dit mee-
invrijheidstelling voor vrijheidsbenemende
veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers
nemen bij de door haar te nemen beslissing
straffen die de drie jaar te boven gaan op
van de misdrijven die tot zijn veroordeling
en zal ook rekening houden met de duur die
1/3de van de strafduur. De drempel is op
hebben geleid. (...)
een dergelijke procedure in beslag zou heb-
2/3de gelegd indien de veroordeelde per-
Art. 48. Behalve voor de voorlopige invrij-
ben genomen.’
soon in staat van wettelijke herhaling (reci-
heidstelling met het oog op verwijdering van
Het verzoek van de Belgische autoriteiten
dive) werd veroordeeld. In dit geval geldt de
het grondgebied of met het oog op overleve-
van 18 oktober 2011 tot overname van de
strafdrempel van 1/3de van de vrijheidstraf.
ring dient het dossier van de veroordeelde
tenuitvoerlegging van de door het Hof te
De procedure (artikel 49 e.v. en met verwij-
een sociaal reclasseringsplan te bevatten
Antwerpen opgelegde gevangenisstraf van
zing naar de artikelen 30-32 WER) verloopt
waaruit de perspectieven op reclassering van
acht jaren houdt onder meer in:
als volgt.
de veroordeelde blijken.
‘De strafuitvoering naar Belgisch recht
Fase 1: het advies van de directeur van de
De voorwaardelijke invrijheidstelling vergt
– voorwaardelijke invrijheidstelling[.] Indien
penitentiaire instelling – art. 30§2 WER[.]
een tamelijk langdurige procedure (6 maan-
de straf in België zou uitgevoerd worden,
Maximaal vier maanden en minimaal twee
den, in de praktijk vaak meer) en het vervul-
dan geldt de regeling van de voorwaardelijke
maanden vóór het bereiken van de toepasse-
len van vrij strenge voorwaarden, met name
invrijheidstelling zoals omschreven in de
lijke strafdrempel, stelt de directeur van de
op het vlak van reële reclasseringsperspectie-
wet van 17 mei 2006 betreffende de externe
penitentiaire instelling een advies op (art.
ven zoals het hebben of kunnen hebben van
rechtspositie van de veroordeelden tot een
30§2 en zie art. 31 WER voor de inhoud en de
werk. Personen die geen of onvoldoende ban-
vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toe-
vorm van het advies).
den hebben met België kunnen het voorwerp
gekende rechten in het raam van de strafuit-
Fase 2 telt twee subfasen: A. Het advies van
uitmaken van een voorlopige invrijheidstel-
voeringsmodailteiten (Belgisch Staatsblad
het openbaar ministerie – art. 33 WER[.] Bin-
ling met het oog op hun verwijdering. Dit
15 juni 2006 – voortaan verkort weergege-
nen de maand na de ontvangst van het
laatste houdt een maatregel in overeenstem-
ven als WER).
advies van de gevangenisdirecteur stelt het
ming met het vreemdelingenrecht in. Voor
HOOFDSTUK II De voorwaardelijke invrij-
openbaar ministerie een advies op dat zowel
de voorlopige invrijheidstelling met het oog
heidstelling
aan de strafuitvoeringsrechter als aan de ver-
op de verwijdering geldt dezelfde procedure
Afdeling I – Definitie[.] Art. 24. De voorwaar-
oordeelde en aan de gevangenisdirecteur
en dienen vrijwel dezelfde voorwaarden te
delijke invrijheidstelling is een wijze van uit-
wordt meegedeeld. B. De procedure voor de
zijn vervuld of mogen beter vrijwel dezelfde
voering van de vrijheidsstraf waardoor de
strafuitvoeringsrechtbank – art. 34 – 38
tegenaanwijzingen niet aanwezig zijn. Deze
veroordeelde zijn straf ondergaat buiten de
WER[.] Op de eerst nuttige zitting na de ont-
zijn in artikel 47 §2 WER opgesomd:
gevangenis, mits naleving van de voorwaar-
vangst van het advies – uiterlijk 2 maanden
Artikel 47 § 2. De voorlopige invrijheidstel-
den die hem gedurende een bepaalde proef-
na ontvangst van het advies van de gevange-
ling met het oog op verwijdering van het
tijd worden opgelegd.
nisdirecteur, vindt de zitting plaats (zie art.
grondgebied of met het oog op overlevering
Afdeling II De tijdsvoorwaarden[.] Art. 25. §
34 en 35-37 voor de procedure). De strafuit-
kan aan de veroordeelde worden toegekend
1. De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt
voeringsrechtbank doet uitspraak binnen de
voor zover er in hoofde van de veroordeelde
toegekend aan elke veroordeelde tot één of
7 dagen nadat de zaak in beraad werd geno-
geen tegenaanwijzingen bestaan. Deze tegen-
meerdere vrijheidsstraffen waarvan het uit-
men (art. 38). De voorwaardelijke invrijheid-
aanwijzingen hebben betrekking op: 1° de
voerbaar gedeelte drie jaar of minder
stelling wordt dus eventueel uiteindelijk
mogelijkheden voor de veroordeelde om een
bedraagt, voorzover de veroordeelde één der-
door de strafuitvoeringsrechtbank toege-
onderdak te hebben; 2° het risico van het
de van deze straffen heeft ondergaan en
staan. De volgende voorwaarden dienen daar-
plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten;
indien hij voldoet aan de in artikel 28, § 1,
toe te zijn vervuld. De voorwaarden zijn als
3° het risico dat de veroordeelde de slachtof-
bedoelde voorwaarden. § 2. De voorwaardelij-
zgn. tegenaanwijzingen geformuleerd. Om
fers zou lastig vallen; 4° de door de veroor-
ke invrijheidstelling wordt toegekend aan
dus de voorwaardelijke invrijheidstelling te
deelde geleverde inspanningen om de bur-
elke veroordeelde tot één of meer vrijheids-
kunnen bekomen, mogen deze tegenaanwij-
gerlijke partijen te vergoeden.
straffen waarvan het uitvoerbaar gedeelte
zingen niet voorhanden zijn. De tegenaanwij-
Enkel de eerste tegenaanwijzing verschilt. Zij
1090
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
komt in plaats van de 'vooruitzichten op
informatie afkomstig van de Belgische auto-
Inleiding:
sociale reclassering van de veroordeelde' van
riteiten inhoudende dat de procedure van de
Het Gerechtshof heeft het bedrag waarop het
artikel 47 §1 over de voorwaardelijke invrij-
voorwaardelijke invrijheidstelling ‘tamelijk
wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
heidstelling van bv. een gedetineerde met de
langdurig (6 maanden, in de praktijk vaak
geschat vastgesteld op € 184 145,69 en aan
Belgische nationaliteit, of tenminste een
meer)’ is, is het oordeel van de Rechtbank
de betrokkene de verplichting tot betaling
gedetineerde die zijn sociale omgeving in
dat de veroordeelde ten gevolge van de door
aan de Staat van datzelfde bedrag opgelegd.
België heeft. Voor veroordeelde personen die
haar opgelegde gevangenisstraf niet in een
Onder verwijzing naar art. 36e lid 7 Sr stelt
ofwel als ongewenste vreemdeling verwij-
nadeliger positie komt te verkeren wat
het hof veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk
derd dienen te worden of over- of uitgeleverd
betreft de daadwerkelijke duur van zijn
voor de betalingsverplichting.
dienen te worden, geldt de voorwaarde /
detentie, niet onbegrijpelijk.
De veroordeelde was reeds bij arrest van het-
tegenaanwijzing dat de veroordeelde over de
2.8. Het middel faalt.
zelfde hof veroordeeld ter zake van (onder
mogelijkheid beschikt om een onderdak te hebben. De logica hiervan is immers dat de persoon uiteindelijk in zijn eigen land gere-
meer) diefstal door twee of meer verenigde
760
classeerd moet kunnen worden.’
personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of een valse sleu-
7 april 2015, nr. 13/06286
tel en deelneming aan een organisatie die tot
Hoge Raad, onder meer:
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
oogmerk heeft het plegen van misdrijven, bij
2.6. Bij de beoordeling van het middel dient
Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van
welke misdrijven buit is gemaakt. Uit het
het volgende te worden vooropgesteld. Het
Kan en N. Jörg)
strafdossier en bij de behandeling van de vor-
onderzoek dat de rechter moet instellen als
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
dering ter terechtzitting in hoger beroep is
de veroordeelde het verweer voert dat door
strekkende tot verwerping; adv. mr. M.
gebleken dat veroordeelde uit het bewezen-
de omzetting van de straf de strafrechtelijke
Berndsen, Utrecht)
verklaarde handelen financieel voordeel
positie van hem dreigt te worden verscherpt
ECLI:NL:HR:2015:881
heeft genoten. Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting
als bedoeld in art. 44, tweede lid, EVIG zal niet steeds kunnen resulteren in een met
Voordeelsontneming vanwege deelneming
van dat voordeel op een bedrag van
precisie te geven antwoord. De werkelijke
aan een criminele organisatie zonder het
€ 184 145,69.
duur van de detentie in het buitenland
door de betrokkene individueel verkregen
Het middel bevat de klacht dat het oordeel
is alhoewel gebruikelijk ingebed in een sys-
voordeel te schatten: de overweging dat
van het Hof dat de betrokkene wederrechte-
teem van vervroegde of voorwaardelijke
niet kan worden vastgesteld welk aandeel
lijk voordeel heeft verkregen op onjuiste
invrijheidstelling dat veelal in beginsel ken-
van het totale voordeel aan de betrokkene
gronden berust, althans ontoereikend is
baar is dikwijls afhankelijk van omstandig-
kan worden toegerekend, biedt geen toerei-
gemotiveerd, alsmede de klacht dat het Hof
heden en beslissingen die ten tijde van de
kende motivering nu de vaststelling dat de
ten onrechte toepassing heeft gegeven aan
executieovername nog onbekend zijn. Dat
betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft
art. 36e lid 7 Sr.
kan ertoe leiden dat de rechter zijn oordeel
verkregen en de schatting van de omvang
noodgedwongen moet baseren op de waar-
daarvan vooraf gaan aan de vraag welk
Hoge Raad, onder meer:
schijnlijkheid van de onderscheiden straf-
aandeel van het totale voordeel aan de
2.3.1. Ter toelichting van de klacht dat het
rechtelijke positie van de veroordeelde in de
betrokkene moet worden toegerekend.
oordeel van het Hof dat de betrokkene uit de
staat van veroordeling dan wel de staat van
Voordeelsontneming en hoofdelijke aan-
deelneming aan de criminele organisatie
tenuitvoerlegging (vgl. HR 9 november 1999,
sprakelijkheid, art. 36e lid 7 Sr: het opleg-
wederrechtelijk voordeel heeft verkregen op
ECLI:NL:HR:1999:ZD1570, NJ 2000/334). Meer
gen van een hoofdelijke betalingsverplich-
onjuiste gronden berust, is aangevoerd dat
concreet betekent dit dat de rechter, indien
ting voor het gehele bedrag van het
het Hof ten onrechte niet het door de betrok-
een dergelijk verweer is gevoerd, ervan blijk
wederrechtelijk verkregen voordeel, zonder
kene individueel verkregen wederrechtelijk
moet geven te hebben onderzocht – zonodig
dat is kunnen worden vastgesteld dat de
voordeel heeft geschat. Hieromtrent wordt
onder het doen inwinnen van nadere inlich-
‘schuldenaar’ dat voordeel heeft verkregen,
het volgende overwogen.
tingen bij de verzoekende staat – of een
zal doorgaans in strijd zijn met het uit-
2.3.2. In HR 15 juni 1999,
eventuele vervroegde of voorwaardelijke
gangspunt dat slechts voordeel kan worden
ECLI:NL:HR:1999:ZD1580, NJ 1999/591 is
invrijheidstelling waartoe in de verzoekende
ontnomen dat de betrokkene in de concrete
geoordeeld dat de omstandigheid dat het
staat bij voortgezette tenuitvoerlegging zeker
omstandigheden van het geval daadwerke-
door een criminele organisatie verkregen
of met grote mate van waarschijnlijkheid zou
lijk heeft behaald. Dat is slechts anders
wederrechtelijk voordeel mede afkomstig is
zijn overgegaan, van dien aard zou zijn
indien het verkregen wederrechtelijk voor-
uit concrete strafbare feiten waarvan de
geweest dat de veroordeelde door de in
deel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ kan
betrokkene is vrijgesproken, niet afdoet aan
Nederland opgelegde straf in een nadeliger
worden aangemerkt waarover ieder van de
de mogelijkheid van ontneming van het door
positie zou zijn komen te verkeren wat de
mededaders kan beschikken of heeft kun-
de betrokkene uit zijn deelneming aan die
daadwerkelijke duur van zijn detentie betreft
nen beschikken. Dit ‘gemeenschappelijk
criminele organisatie verkregen voordeel,
(vgl. HR 16 december 1997,
voordeel’ kan dan aan ieder van de mede-
omdat voor deelneming aan een criminele
ECLI:NL:HR:1997:ZD0883, NJ 1998/369).
daders voor het geheel worden toegere-
organisatie niet is vereist dat de deelnemer
2.7. De Rechtbank heeft naar aanleiding van
kend. Hoofdelijke aansprakelijkheid in de
strafbaar betrokken is geweest bij strafbare
een dienaangaand gevoerd verweer de waar-
zin van art. 36e lid 7 Sr zal zich naar ver-
feiten waarop het oogmerk van de organisa-
schijnlijkheid van de strafrechtelijke positie
wachting slechts in een beperkt aantal
tie is gericht en waarmee die organisatie
van de veroordeelde in de staat van veroor-
gevallen voordoen. A-G: anders.
daadwerkelijk voordeel heeft behaald. Voorts
deling onderzocht. Gelet hierop en in aanmerking genomen de onder 2.4 weergegeven
is in HR 8 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD6046, (Sr art. 36e)
NJ 2008/495 geoordeeld dat ontneming van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1091
Rechtspraak
voordeel dat is aan te merken als voordeel
van wederrechtelijk verkregen voordeel.
voor een 'gezamenlijke betalingsverplichting',
dat is verkregen door middel van deelne-
2.4.2. In HR 1 juli 1997,
moet daarom zo worden begrepen dat het
ming aan een criminele organisatie, ook voor
ECLI:NL:HR:1997:AB7714, NJ 1998/242 is
gaat om individuele verplichtingen tot beta-
zover het gaat om binnen het oogmerk van
geoordeeld dat op grond van de in dat arrest
ling aan de staat van het totale bedrag van het
de organisatie gelegen, door leden van de
weergegeven wetsgeschiedenis moet worden
geschatte wederrechtelijk voordeel dat door
criminele organisatie begane misdrijven
aangenomen dat, ook gelet op het reparatoi-
twee of meer personen uit een door hen
waarvan niet bewezen kan worden dat de
re karakter van de maatregel als bedoeld in
gepleegd strafbaar feit is verkregen.
betrokkene daaraan feitelijk heeft deelgeno-
art. 36e Sr, bij de bepaling van het wederrech-
2.4.6. Het opleggen van een hoofdelijke beta-
men, niet in strijd is met het in EHRM 1
telijk verkregen voordeel dient te worden
lingsverplichting voor het gehele bedrag van
maart 2007, nr. 30810/03 (Geerings vs. Neder-
uitgegaan van het voordeel dat de betrokke-
het wederrechtelijk verkregen voordeel, zon-
land), ECLI:NL:XX:2007:BA1112, NJ 2007/349
ne in de concrete omstandigheden van het
der dat is kunnen worden vastgesteld dat de
gegeven oordeel. Bij zijn oordeel dat in de
geval daadwerkelijk heeft behaald. Er is
'schuldenaar' dat voordeel heeft verkregen,
toen voorliggende zaak – kort gezegd – ‘strijd
onder ogen gezien dat de rechter, in het
zal doorgaans in strijd zijn met het uitgangs-
met Geerings’ zich niet voordeed, heeft de
geval er verscheidene daders zijn, niet altijd
punt dat slechts voordeel kan worden ontno-
Hoge Raad in aanmerking genomen dat ‘uit
de omvang van het voordeel van elk van die
men dat de betrokkene in de concrete
de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen
daders aanstonds zal kunnen vaststellen. In
omstandigheden van het geval daadwerkelijk
volgt dat de betrokkene feitelijk deelt in de
dat verband is in HR 7 december 2004,
heeft behaald. Alleen indien het verkregen
opbrengst van door andere leden van de cri-
ECLI:NL:HR:2004:AQ8489, NJ 2006/63 over-
wederrechtelijk voordeel als ‘gemeenschappe-
minele organisatie waarvan hij deel uitmaak-
wogen dat de rechter op basis van alle hem
lijk voordeel’ kan worden aangemerkt waar-
te, uitgevoerde misdrijven’.
bekende omstandigheden van het geval,
over ieder van de mededaders kan beschik-
2.3.3. In de onderhavige zaak heeft het Hof
zoals de rol die de onderscheiden daders heb-
ken of heeft kunnen beschikken, tast
aan zijn oordeel dat de betrokkene financieel
ben gespeeld en het aantreffen van het voor-
oplegging van een hoofdelijke betalingsver-
voordeel heeft genoten als bedoeld in art.
deel bij één of meer van hen, zal moeten
plichting het karakter van de ontnemings-
36e Sr, ten grondslag gelegd dat de betrokke-
bepalen welk deel van het totale voordeel
maatregel niet aan. Dit ‘gemeenschappelijk
ne in de hoofdzaak is veroordeeld ter zake
aan elk van hen moet worden toegerekend.
voordeel’ kan dan aan ieder van de mede-
van deelneming aan een organisatie die tot
Indien de omstandigheden van het geval
daders voor het geheel worden toegerekend.
oogmerk heeft het plegen van misdrijven en
onvoldoende aanknopingspunten bieden
2.4.7. Indien door twee of meer personen een
dat die organisatie, die tenminste zes inbra-
voor een andere toerekening, kan dit ertoe
strafbaar feit is gepleegd dat wederrechtelijk
ken heeft gepleegd, daadwerkelijk voordeel
leiden dat het voordeel pondspondsgewijze
voordeel heeft opgeleverd, kan daaraan ech-
heeft behaald. Het Hof heeft een optelsom
wordt toegerekend.
ter niet zonder meer de conclusie worden
gemaakt van het in elk van die zes inbraken
2.4.3. Bij de op 1 juli 2011 in werking getre-
verbonden dat het verkregen voordeel als
geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel
den Wet van 31 maart 2011, Stb. 171 is art.
‘gemeenschappelijk voordeel’ moet worden
en dat als het totale door de criminele orga-
36e, zevende lid, Sr als volgt komen te luiden:
aangemerkt. Het hangt af van de omstandig-
nisatie verkregen wederrechtelijk voordeel
‘Bij het vaststellen van het bedrag van het
heden van het geval wanneer daarvan sprake
aangemerkt. In de berekening van het Hof is
wederrechtelijk verkregen voordeel op grond
zal zijn.
aldus ook het voordeel opgenomen dat is
van het eerste en tweede lid ter zake van
2.4.8. Hoofdelijke aansprakelijkheid in de zin
verkregen met de vijf inbraken die aan de
strafbare feiten die door twee of meer perso-
van art. 36e, zevende lid, Sr zal zich naar ver-
betrokkene niet zijn tenlastegelegd. Het Hof
nen zijn gepleegd, kan de rechter bepalen dat
wachting slechts in een beperkt aantal geval-
heeft kennelijk geoordeeld dat ervan moet
deze hoofdelijk dan wel voor een door hem
len voordoen.
worden uitgegaan dat de betrokkene, als
te bepalen deel aansprakelijk zijn voor de
In de situatie dat twee of meer daders van
deelnemer aan de criminele organisatie, fei-
gezamenlijke betalingsverplichting.’
een strafbaar feit daarvan hebben geprofi-
telijk deelde in de opbrengst van de door die
Voor de wetsgeschiedenis van deze bepaling
teerd, maar aan het dossier en het verhandel-
organisatie uitgevoerde misdrijven. Dat oor-
wordt verwezen naar de conclusie van de
de ter terechtzitting niet een indicatie valt te
deel is niet toereikend gemotiveerd.
Advocaat-Generaal onder 16, 17 en 18.
ontlenen voor de verdeling van de opbrengst,
De overweging van het Hof dat niet kan wor-
2.4.4. Uit de wetsgeschiedenis van genoemd
ligt pondspondsgewijze toerekening van het
den vastgesteld welk aandeel van het totale
artikellid volgt dat met de daarin voorziene
wederrechtelijk verkregen voordeel meer
voordeel aan de betrokkene kan worden toe-
regeling niet is beoogd af te doen aan het
voor de hand. In de gevallen dat niet kan
gerekend, is in dit verband geen toereikende
reparatoire karakter van de ontnemings-
worden vastgesteld met hoeveel mededaders
motivering, nu de vaststelling dat de betrok-
maatregel, maar dat de wetgever ‘in de situa-
het strafbare feit is gepleegd, kan op basis
kene wederrechtelijk voordeel heeft verkre-
tie waarin mededaders gezamenlijk lijken te
van de omstandigheden van het geval het
gen en de schatting van de omvang daarvan
hebben geprofiteerd van het plegen van
daardoor verkregen voordeel ook voor een
vooraf gaan aan de vraag welk aandeel van
strafbare feiten’ en ‘er welbewust voor kiezen
naar redelijkheid te bepalen gedeelte aan de
het totale voordeel aan de betrokkene moet
om geen enkele indicatie te geven van de
betrokkene worden toegerekend.
worden toegerekend.
wijze waarop de criminele opbrengsten zijn
Indien het dossier en het verhandelde ter
2.3.4. Het middel is in zoverre gegrond.
verdeeld’ het redelijk acht de betalingsver-
terechtzitting zodanige duidelijke aanwijzin-
2.4.1. Al behoeft de tweede klacht van het
plichting hoofdelijk op te leggen.
gen bevatten dat het vermoeden gerecht-
middel naar aanleiding van het voorgaande
2.4.5. Van hoofdelijke verbondenheid is sprake
vaardigd is dat twee of meer, bekende of
geen bespreking meer, de Hoge Raad acht het
als twee of meer schuldenaren ten aanzien
onbekende, daders gezamenlijk de beschik-
toch dienstig enige opmerkingen te maken
van een zelfde schuld ieder voor het geheel
king hebben of gedurende zekere tijd de
over de daarin aangesneden problematiek
aansprakelijk zijn (art. 6:6, tweede lid, BW). Art.
beschikking hebben gehad over de gehele
van de zogenoemde hoofdelijke aansprake-
36e, zevende lid, Sr, dat voorziet in de moge-
opbrengst van het strafbare feit en de
lijkheid in het verband van de ontneming
lijkheid van hoofdelijke aansprakelijkheid
betrokkene als een van die daders geen, dat
1092
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
vermoeden ontzenuwende, gegevens daar-
tal contante stortingen te hare kantore te
verklaring onder meer overwogen: ‘Op grond
omtrent verschaft op welke situatie de wet-
melden aan voornoemd Meldpunt, het
van de Beschikking indicatoren ongebruike-
gever bij invoering van het huidige art. 36e,
betreft de volgende stortingen [volgt opsom-
lijke transacties inzake fiduciaire diensten
zevende lid, Sr in het bijzonder het oog had
ming van 14 stortingen van tussen US$ 9000
met bijlage, in verbinding met artikel 11 van
kan de rechter het wederrechtelijk verkregen
en US$ 18 000], aan welke verboden gedra-
de Landsverordening melding ongebruikelij-
voordeel als gemeenschappelijk voordeel
ging zij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding
ke transacties, hadden [medeverdachte 3] en
voor het geheel aan de betrokkene toereke-
heeft gegeven.’
haar directeuren alle contante transacties
nen. In zo een geval mag worden aangeno-
Deze bewezenverklaring steunt op de volgen-
met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ten
men dat het opleggen van de ontnemings-
de bewijsmiddelen:
behoeve van [A] die de tegenwaarde van NAF
maatregel voor het gemeenschappelijke
1. Een geschrift, te weten een uitdraai uit de
10 000 in Amerikaanse dollars te boven gin-
geheel van het verkregen voordeel het met
administratie van [medeverdachte 3] van het
gen, onverwijld moeten melden.’
de ontnemingsmaatregel beoogde reparatoi-
programma Account QuickReport, dat onder
Het middel klaagt over de motivering van de
re karakter heeft.
meer het volgende inhoudt: CLIENTS [A]
bewezenverklaring.
Volgt de vaststelling dat de bestreden uit-
Amount Balance 6/2/2006 Deposit 15 000
spraak niet in stand kan blijven en terugwij-
32 500,07; 6/8/2006 Cash Deposit 9000
Hoge Raad, onder meer:
zing.
41 500,07; 6/8/2006 Cash Deposit 9000
3.3. Aangezien de bewezenverklaring, voor
50 500,07; 6/8/2006 Cash Deposit 9000
zover inhoudende ‘aan welke verboden gedra-
59 000,07; 6/16/2006 Cash Deposit 9000,00
ging zij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding
68 460,07; 6/16/2006 Cash Deposit 9000
heeft gegeven" niet zonder meer kan worden
77 460,07; 6/16/2006 Cash Deposit 9000
afgeleid uit ’s Hofs bewijsvoering, is de
7 april 2015, nr. 13/02982
86 460,07; 6/16/2006 Cash Deposit 8700
bestreden uitspraak niet naar de eis der wet
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
95 160,07; 6/20/2006 Cash Deposit 9000
met redenen omkleed.
Brink)
104 160,07; 6/27/2006 Cash Deposit 9000
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter,
116 160,07; 6/27/2006 Cash Deposit 8000
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van de
strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring
124 160,07; 6/27/2006 Cash Deposit 7000
advocaat-generaal, vernietigt de bestreden
van zowel de verdachte als het openbaar
131 160,07; 7/5/2006 Cash 18 000 158 160,07;
uitspraak voor zover aan het oordeel van de
ministerie in het beroep; OM-cassatie;
7/21/2006 Cash 15 000 173 160,07.
Hoge Raad onderworpen en terugwijzing.
cassatie verdachte door adv. mr. C.W.
2. Het door verbalisanten opgemaakte pro-
Noorduyn, ’s-Gravenhage)
ces-verbaal, inhoudende als verklaring van
ECLI:NL:HR:2015:893
de verdachte [medeverdachte 2]: ‘Vanaf mei
761
762
2004 tot heden ben ik weer directeur van Feitelijk leidinggeven, art. Sr: slagende
[medeverdachte 3]. Tot de directie van
7 april 2015, nr. 14/01262
bewijsklacht.
[medeverdachte 3] behoren ook nog [mede-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, J. de Hullu,
verdachte] en mijn zus [betrokkene 1]. We
Y. Buruma)
hebben geen gescheiden verantwoordelijk-
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee,
heid binnen het bedrijf; we zijn alle drie
strekkende tot verwerping; adv. mr. P.H.L.M.
Inleiding:
gelijkelijk bevoegd.
Souren, Amsterdam)
Antilliaanse zaak. OM-cassatie. Verdachte is
VV: Vraag verbalisanten.
ECLI:NL:HR:2015:905
vrijgesproken ter zake van witwassen (feit 1)
AV: Antwoord verdachte.
en veroordeeld ter zake van het onder 2,
VV: Bent u het met ons eens dat u, [medever-
Oplegging maatregel betreffende het
impliciet subsidiair tenlastegelegde ‘Overtre-
dachte 3], een financiële dienst verleent als u
gedrag van de jeugdige bij daaromtrent
ding van het bepaalde in art. 11 Landsveror-
gelden contant van cliënten in ontvangst
verschillende advisering Raad voor de Kin-
dening melding ongebruikelijke transacties,
neemt.
derbescherming en psycholoog, art. 77w
zoals strafbaar gesteld in artikel 23 lid 2
AV: Ja, dat klopt.
Sr: onjuist is de opvatting dat zodanige
Landsverordening, begaan door een rechts-
VV: Waarom heeft u, voor wat betreft de peri-
oplegging vereist dat het advies van de
persoon, aan welke verboden gedraging zij
ode omstreeks juni 2006, de reeks van stor-
Raad voor de Kinderbescherming wordt
feitelijk leiding heeft gegeven.
tingen van 9000 Dollar door [betrokkene 2]
ondersteund door een separaat advies met
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewe-
en/of [betrokkene 3], niet aan MOT gemeld.
een gelijkgerichte conclusie van een
zenverklaard dat: ‘[medeverdachte 3] als
AV: Dat hoeft niet want wij kennen [betrokke-
gedragsdeskundige.
degene die beroeps- of bedrijfsmatig een
ne 2] en [betrokkene 3].
financiële dienst verleent (als bedoeld in arti-
3. Het door de verbalisanten opgemaakte pro-
kel 1 van de Landsverordening melding onge-
ces-verbaal, inhoudende als verklaring van de
bruikelijke transacties), in of omstreeks de
verdachte [medeverdachte]: ‘VV: Waar ging
Inleiding:
periode van 1 juni 2006 tot en met 21 juli
het geld dan heen dat contant door [betrok-
Jeugdzaak. Verzoeker is veroordeeld wegens
2006, heeft nagelaten verrichte ongebruikelij-
kene 2] of [betrokkene 3] werd gestort?
– kort gezegd – (zaak A) medeplegen van
ke transacties (als bedoeld in artikel 1 van de
AV: Dit geld werd gestort op de bankrekening
handelen in strijd met art. 26 lid 1 WWM en
Landsverordening melding ongebruikelijke
van [medeverdachte 3] Escrow Ltd. ten behoe-
het feit begaan met betrekking tot een vuur-
transacties) onverwijld te melden aan het
ve van [A]. Daarna werd het geld in opdracht
wapen van categorie III en medeplegen van
Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (als
van [betrokkene 2] door [medeverdachte 3]
handelen in strijd met art. 26 lid 1 WWM, en
bedoeld in artikel 1 van de Landsverordening
in een time deposit gestort waarna het na
(zaak B) 1. ‘medeplegen van opzetheling’ en 2.
melding ongebruikelijke transacties), immers
een bepaalde tijd met rente vrij kwam.’
primair ‘diefstal, waarbij de schuldige het
heeft [medeverdachte 3] nagelaten een aan-
Het hof heeft ten aanzien van de bewezen-
weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
(Sr art. 51)
(Sr art. 77w)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1093
Rechtspraak
gebracht door middel van braak’.
bedrag van € 9000, en de strafoplegging en
en voorts de ter adstructie van de herkomst
Verzoeker is hierom veroordeeld tot 90 dagen
in zoverre tot terugwijzing; adv. mr. N. van
van evengenoemde geldbedragen overgeleg-
jeugddetentie. Voorts heeft het hof de maat-
Schaik, Utrecht)
de bescheiden hiervoor geenszins een con-
regel betreffende het gedrag van de jeugdige
ECLI:NL:HR:2015:888
crete onderbouwing vormen. Gelet op het vorenstaande is het hof dan ook, anders dan
(GBM) opgelegd voor de duur van twaalf maanden en daarbij bepaald dat deze maat-
Witwassen door het voorhanden hebben
de raadsman, van oordeel dat de zijdens ver-
regel zal bestaan uit 1. het zich houden aan
van een voorwerp dat afkomstig is uit een
dachte gestelde herkomst van bedoelde gel-
de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg Agglo-
door de verdachte zelf begaan misdrijf:
den onaannemelijk is. Naar het oordeel van
meratie Amsterdam, 2. het meewerken aan
Hoge Raad herhaalt de daarvoor geldende
het hof kan het daarom niet anders zijn dat
begeleiding door Spirit in het kader van IFA
rechtsregels (vgl. HR 17 december 2013,
evengenoemde geldbedragen afkomstig
en aan behandeling bij de Waag of een soort-
ECLI:NL:HR:2013:2001, NJ 2014/75 en HR 25
waren uit enig misdrijf.’
gelijke instelling, zolang Bureau Jeugdzorg
maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ
Het Hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde
Agglomeratie Amsterdam dat nodig acht, 3.
2014/302). Hoge Raad schetst drie situaties
gekwalificeerd als ‘witwassen’ en heeft ten
het volgen van onderwijs en het meewerken
waarin het oordeel dat niet sprake is van
aanzien van die kwalificatie het volgende
aan een zinvolle vrijetijdsbesteding en 4. het
een onmiddellijk uit eigen misdrijf afkom-
overwogen: ‘Nu uit de stukken uit het dossier
zich niet meer schuldig maken aan strafbare
stig voorwerp vooral niet begrijpelijk zal
noch anderszins vaststaat dat het voorhan-
feiten, subsidiair vier maanden (vervangen-
kunnen zijn. In casu niet onbegrijpelijk
den hebben van de ten laste gelegde geldbe-
de) jeugddetentie. Voorts heeft het hof de
oordeel dat niet ‘aannemelijk’ is geworden
dragen afkomstig zijn uit eigen misdrijf is
vordering strekkende tot tenuitvoerlegging
dat de geldbedragen onmiddellijk afkom-
het hof, anders dan de raadsman van oordeel
van een eerder aan verzoeker voorwaardelijk
stig zijn uit een door de verdachte zelf
dat het bewezenverklaarde kan worden
opgelegde werkstraf van 40 uren afgewezen
begaan misdrijf.
gekwalificeerd als hierboven vermeld.’ Het middel klaagt dat het hof het onder 1
en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
(Sr art. 420bis)
bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als ‘witwassen’.
Het middel klaagt dat het hof ten aanzien van de verdachte de maatregel betreffende
Inleiding:
het gedrag van de jeugdige heeft opgelegd
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
Hoge Raad, onder meer:
terwijl het daartoe strekkende advies van de
gezegd – ‘opzettelijk voorhanden heeft gehad
3.3.1. Het middel doet een beroep op recente
Raad voor de Kinderbescherming niet wordt
een geldbedrag van € 29 500,00 in coupures
rechtspraak van de Hoge Raad over in het
ondersteund door een gedragskundige.
van € 500, terwijl hij wist dat het onmiddel-
bijzonder het verwerven of voorhanden heb-
lijk of middellijk afkomstig was van enig
ben van onmiddellijk uit eigen misdrijf
Hoge Raad, onder meer:
misdrijf; .2. ten eerste dat hij (…) tezamen en
afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak
2.5. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om
in vereniging met anderen opzettelijk buiten
komt er kort gezegd op neer dat in zulke
het volgende. De Raad voor de Kinderbe-
het grondgebied van Nederland heeft
gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld
scherming heeft in zijn door het multidisci-
gebracht een hoeveelheid van een materiaal
aan de motivering van het oordeel dat sprake
plinaire team van de Raad opgemaakte rap-
bevattende cocaïne, vervoerd omstreeks 20
is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan
port geadviseerd de verdachte een GBM op te
juni 2008 door [betrokkene 1]; en 2. ten twee-
uit die motivering moet kunnen worden
leggen. De psycholoog Schipper heeft in zijn
de dat hij (…) om een feit bedoeld in (art. 10
afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet
separaat opgemaakte rapport geconcludeerd
lid 4 of lid 5 Opiumwet), te weten het verko-
slechts heeft verworven of voorhanden heeft
dat het opleggen aan de verdachte van een
pen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
gehad, maar dat zijn gedragingen ook (ken-
GBM een te zware maatregel is. Het Hof heeft
vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaï-
nelijk) gericht zijn geweest op het daadwerke-
het advies van de Raad voor de Kinderbe-
ne, voor te bereiden of te bevorderen, opzet-
lijk verbergen of verhullen van de criminele
scherming gevolgd.
telijk voorhanden heeft gehad grammen-
herkomst van het voorwerp. (Vgl. met verdere
2.6. Het middel berust op de opvatting dat
weegschaaltjes en het versnijdingsmiddel
verwijzingen HR 2 juli 2013,
het onderhavige advies van de Raad voor de
Fenecitine waarvan verdachte wist dat zij
ECLI:NL:HR:2013:150, NJ 2013/515, r.o. 6.4.1,
Kinderbescherming moet worden onder-
bestemd waren tot het plegen van die feiten.’
6.4.2 en 6.5). Deze rechtsregels hebben
steund door een separaat advies met een
Het hof heeft ten aanzien van het onder 1
slechts betrekking op het geval dat de ver-
gelijkgerichte conclusie van een gedragsdes-
bewezenverklaarde onder meer overwogen:
dachte voorwerpen heeft verworven of voor-
kundige. Die opvatting is onjuist Tekst noch
‘Het bedrag aan contanten ter hoogte van
handen heeft gehad, terwijl aannemelijk is
strekking van art. 77w, tweede lid, Sr recht-
€ 29 500 is ongebruikelijk hoog om thuis, in
dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig
vaardigt die opvatting.
een nachtkastje dan wel berging te bewaren,
zijn uit een door de verdachte zelf begaan
2.7. Het middel kan niet tot cassatie leiden.
De aangetroffen coupures van € 500 zijn in
misdrijf (vgl. HR 17 december 2013,
het dagelijkse verkeer niet gangbaar.
ECLI:NL:HR:2013:2001, NJ 2014/75 en HR 25
Het bij de Belastingdienst bekende inkomen
maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ
van de verdachte maakt het onaannemelijk
2014/302, r.o. 3.8).
dat evengenoemd geld uit legale bron afkom-
3.3.2. Indien de feitenrechter zijn kwalifica-
7 april 2015, nr. 13/00653
stig spaargeld van de verdachte zou zijn. Dat
tiebeslissing in de hierboven onder 3.3.1
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, Y.
een deel van het bij de verdachte aangetrof-
bedoelde zin heeft gemotiveerd, kan die
Buruma, N. Jörg, V. van den Brink)
fen bedrag (dat in zijn nachtkastje is aange-
motivering in cassatie worden getoetst. Maar
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
troffen) ter hoogte van € 20 500 een legale
ook indien de feitenrechter de bewezenver-
kende tot vernietiging wat betreft de beslis-
herkomst heeft uit handelsactiviteiten van
klaring zonder hierop gerichte motivering als
singen inzake het onder 1 tenlastegelegde,
Nwafor is voorts onaannemelijk nu laatstge-
(schuld-)witwassen heeft gekwalificeerd
voor zover betrekking hebbende op het
noemde hierover wisselend heeft verklaard
omdat zich (kennelijk) niet een geval voor-
763
1094
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
764
Hoge Raad, vierde middel onder meer:
begrijpelijkheid worden getoetst.
7 april 2015, nr. 13/03447
4.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden
Het oordeel dat niet sprake is van een
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
tot vermindering van de aan de verdachte
onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig
Brink)
opgelegde gevangenisstraf.
voorwerp zal vooral niet begrijpelijk kunnen
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
Beslissing Hoge Raad: vernietigt de bestre-
zijn indien:
kende tot vernietiging wat betreft de hoog-
den uitspraak, maar uitsluitend wat betreft
(i) daarnaast sprake is van een ten laste van
te van de opgelegde straf, tot vermindering
de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
de verdachte uitgesproken bewezenverkla-
daarvan en tot verwerping voor het overi-
vermindert deze in die zin dat deze 23
ring ter zake van het begaan van een ander
ge; adv. mr. B.A.C. van Tuinen, Amsterdam)
maanden beloopt; verwerpt het beroep voor
misdrijf met betrekking tot hetzelfde voor-
ECLI:NL:HR:2015:891
het overige.
dachte dat voorwerp kennelijk heeft verwor-
Ontoereikende motivering dat kan worden
A-G Hofstee , onder meer:
ven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de
volstaan met de vaststelling dat sprake is
19. De motivering van het Hof waarom de
buit van een door de verdachte zelf begaan
van schending redelijker termijn in hoger
behandeling en afhandeling van het hoger
vermogensmisdrijf), dan wel
beroep, art. 6 lid 1 EVRM.
beroep ondanks de overschrijding van de
doet als hiervoor onder 3.3.1 bedoeld, kan dat (kennelijke) oordeel in cassatie op zijn
werp, door middel van welk misdrijf de ver-
(ii) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van kort gezegd het
inzendtermijn toch voldoende voortvarend (EVRM art. 6)
verwerven of voorhanden hebben van een
is geweest, schiet te kort. Verzoeker bevond zich ten tijde van de behandeling van de
voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit
Inleiding:
zaak in hoger beroep nog in voorlopige
een door de verdachte zelf begaan misdrijf,
Door de raadsman is ter zake van de strafop-
hechtenis voor, zo moet in cassatie worden
dan wel
legging het verweer gevoerd dat de behande-
aangenomen, onder meer dit feit. Dat brengt
(iii) de juistheid in het midden is gelaten van
ling van de zaak in hoger beroep niet binnen
met zich dat in beginsel de zaak binnen zes-
hetgeen door of namens de verdachte met
redelijke termijn heeft plaatsgehad. Hij heeft
tien maanden na het instellen van het hoger
voldoende concretisering is aangevoerd met
daarbij verwezen naar de lange duur die
beroep op 16 november 2011, moet zijn
betrekking tot dit verwerven of voorhanden
gemoeid is geweest met de behandeling van
geëindigd. Het Hof heeft op 31 mei 2013
hebben door eigen misdrijf (vgl. HR 16
het verzoek om een gezichtsvergelijkend
arrest gewezen. Door de verdediging is bij
december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3618, r.o.
onderzoek te doen uitvoeren.
pleidooi ook gesteld dat het Hof niet binnen
2.3.1 en 2.3.2).
Het bestreden arrest houdt onder meer het
zestien maanden uitspraak zou doen. Feiten
3.4. In het onderhavige geval gaat het om
volgende in: ‘Met de raadsman stelt het hof
en omstandigheden die tot de termijnover-
onder de verdachte in zijn woning aangetrof-
vast dat de inzendingstermijn van het dos-
schrijding hebben bijgedragen en te wijten
fen geldbedragen van € 20 500 en € 9000.
sier bij het hof met 4 maanden is overschre-
zijn aan verdedigingswensen, zijn door het
’s Hofs bewijsvoering houdt in dat het niet
den. Nu anderzijds de behandeling en afdoe-
Hof niet als reden voor de termijnoverschrij-
anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit
ning in hoger beroep als geheel voldoende
ding aangevoerd.
enig misdrijf afkomstig zijn. Vervolgens heeft
voortvarend is geweest, volstaat het hof met
20. Het middel slaagt dus. (…)
het Hof bij de kwalificatie van het onder 1
de vaststelling van deze overschrijding.’
bewezenverklaarde voorhanden hebben van
Het derde middel klaagt over ’s hofs oordeel
deze geldbedragen als ‘witwassen’ geoordeeld
dat kan worden volstaan met de constatering
dat niet ‘vaststaat’ dat de tenlastegelegde
dat sprake is van een overschrijding van de
geldbedragen afkomstig zijn uit eigen mis-
redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1
7 april 2015, nr. 13/03899
drijf. Aldus heeft het Hof, zij het in minder
EVRM in de fase van het hoger beroep.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
juiste bewoordingen, tot uitdrukking
Het vierde middel klaagt dat de redelijke ter-
Brink)
gebracht dat niet in voormelde zin ‘aanneme-
mijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee,
lijk’ is geworden dat die geldbedragen
cassatiefase is overschreden omdat de stuk-
strekkende tot verwerking; adv. mr. G.
onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de
ken te laat door het Hof zijn ingezonden.
Spong, Amsterdam)
verdachte zelf begaan misdrijf.
765
ECLI:NL:HR:2015:898
vloeit het tegendeel niet rechtstreeks voort
Hoge Raad, derde middel onder meer:
Ontnemingsprocedure en ambtshalve
uit ’s Hofs bewijsvoering en is door of
3.3. Op de gronden die zijn vermeld in de
oproepen getuigen: onjuist is de opvatting
namens de verdachte niets aangevoerd over
conclusie van de Advocaat-Generaal onder 19
dat in een ontnemingsprocedure ook geldt
het op 8 september 2008 voorhanden heb-
is het middel terecht voorgesteld.
dat de beginselen van een behoorlijke pro-
ben van die geldbedragen door eigen mis-
3.4. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatig-
cesorde kunnen meebrengen dat indien een
drijf, maar de onder 2 bewezenverklaarde
heidsredenen zelf afdoen. In cassatie wordt
ambtsedig proces-verbaal inhoudende een
misdrijven (kort gezegd: uitvoer van cocaïne
ervan uitgegaan dat de redelijke termijn van
in het opsporingsonderzoek afgelegde belas-
in de maand juni 2008 en voorbereiding van
berechting in hoger beroep met ruim vier
tende verklaring van een persoon, het enige
de verkoop enz. van cocaïne op 8 september
maanden is overschreden. De door het Hof
bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrok-
2008) zijn ook niet zodanig dat daaruit zon-
opgelegde gevangenisstraf van 26 maanden
kenheid bij het tenlastegelegde feit recht-
der meer volgt dat de verdachte de geldbe-
wordt in verband daarmee verminderd tot
streeks kan volgen en die persoon nadien
dragen kennelijk door deze misdrijven heeft
24 maanden.
door een rechter-commissaris is gehoord en
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Niet alleen
verworven of voorhanden heeft gehad.
ten overstaan van deze die verklaring heeft
3.5. Het middel faalt.
ingetrokken, de rechter ambtshalve de oproeping van die persoon ter terechtzit-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1095
Rechtspraak
ting dient te bevelen opdat hij zich door
bewijs van de ontneming van het wederrech-
onjuist is. In zoverre berust het middel even-
eigen waarneming van die getuige een oor-
telijk verkregen voordeel naar het oordeel
eens op een onjuiste rechtsopvatting.
deel zal kunnen vormen omtrent de
van het hof bezien in het licht van de bewijs-
3.5. Ook overigens faalt het middel, nu geen
betrouwbaarheid van diens verklaringen.
regels voor ontneming zoals hiervoor aange-
rechtsregel zich verzet tegen het gebruik van
Ontnemingsprocedure en recht om getui-
geven in voldoende mate steun vinden in
de gewraakte verklaringen van [getuige 1]
gen te horen art. 6 lid 3 sub d EVRM: onjuist
andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs
voor het bewijs van de schatting van het
is de opvatting dat de uit de zogenoemde
betrekking heeft op die onderdelen van de
wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vidgen-jurisprudentie (EHRM 10 juli 2012,
verklaring die door verdachte worden betwist
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Vidgen vs. Nederland, nr. 29353/06, NJ
(zoals uit de later eventueel op te maken aan-
2012/649) voortvloeiende regels tevens van
vulling op deze uitspraak blijkt). Het verweer
toepassing zijn in de ontnemingsprocedure.
van de raadsman wordt verworpen.’
Geen rechtsregel verzet zich tegen het
Het middel klaagt dat het hof voor de bewijs-
gebruik in casu voor het bewijs van de
voering gebruik heeft gemaakt van de verkla-
7 april 2015, nr. 14/02690
schatting van het wederrechtelijk verkre-
ringen van de inmiddels overleden [getuige
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
gen voordeel van de verklaringen van de
1] zonder dat de verdediging in staat is
Brink)
inmiddels overleden getuige die de verdedi-
geweest deze getuige (nader) te horen.
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter,
ging niet (nader) heeft kunnen horen. (EVRM art. 6)
766
strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring
Hoge Raad, onder meer:
met toepassing van art. 80a RO; adv. mr. R.P.
3.3. In de strafprocedure geldt dat beginselen
Snorn, Heerenveen)
van een behoorlijke procesorde kunnen mee-
ECLI:NL:HR:2015:907
Inleiding:
brengen dat indien een ambtsedig proces-
Het gerechtshof heeft het door de betrokke-
verbaal inhoudende een in het opsporings-
Onjuist is de opvatting dat in de aanteke-
ne wederrechtelijk verkregen voordeel vast-
onderzoek afgelegde belastende verklaring
ning van het mondeling arrest wat betreft
gesteld op € 197 101,09 en aan de betrokkene
van een persoon, het enige bewijsmiddel is
de inhoud van de gebezigde bewijsmidde-
ter ontneming van dat wederrechtelijk ver-
waaruit verdachtes betrokkenheid bij het
len slechts in het geval als bedoeld in art.
kregen voordeel de verplichting opgelegd tot
tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen
359 lid 3 tweede volzin Sv (bekennende
betaling aan de Staat van dat bedrag.
en die persoon nadien door een rechter-com-
verdachte) mag worden verwezen naar de
De raadsman van veroordeelde heeft ter
missaris is gehoord en ten overstaan van
processtukken.
terechtzitting aangevoerd dat de verklarin-
deze die verklaring heeft ingetrokken, de
Hoge Raad past vervolgens art. 80a RO toe
gen van de inmiddels overleden getuige
rechter ambtshalve de oproeping van die per-
nu hier gaat om een cassatieklacht ‘waarin
[getuige 1] uitgesloten dienen te worden
soon ter terechtzitting dient te bevelen opdat
de duidelijke strekking van de wet of vaste
van het bewijs nu de verdediging niet in
hij zich door eigen waarneming van die
rechtspraak wordt miskend’.
staat is (geweest) deze getuige (nader) te
getuige een oordeel zal kunnen vormen
horen. De raadsman verwijst hierbij (onder
omtrent de betrouwbaarheid van diens ver-
meer) naar de jurisprudentie van het EHRM
klaringen. Het middel berust op de opvatting
in de zaak Vidgen vs. Nederland inzake art. 6
dat zulks ook geldt in een ontnemingsproce-
Inleiding:
lid 3 sub d EVRM.
dure. Die opvatting kan echter niet als juist
Het bestreden arrest is gewezen door een
Het hof verwerpt het verweer en overweegt
worden aanvaard. De ontnemingsprocedure
enkelvoudige kamer van het hof en monde-
daartoe onder meer: ‘Het hof stelt voorop dat
heeft een ander karakter dan de strafproce-
ling gegeven ter terechtzitting in hoger
de ontnemingsprocedure een ander karakter
dure. Het bewijs dat de verdachte het tenlas-
beroep van 22 april 2014. Dat mondeling
heeft dan de strafprocedure. (…) Uit de juris-
tegelegde feit heeft begaan kan ingevolge art.
arrest is aangetekend in het proces-verbaal
prudentie van het EHRM (waaronder ook de
338 Sv door de rechter slechts worden aange-
van die terechtzitting.
door de raadsman genoemde zaak Vidgen vs.
nomen, indien hij daarvan uit het onderzoek
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte
Nederland) blijkt (onder meer) dat een ver-
op de terechtzitting door de inhoud van wet-
toepassing heeft gegeven aan de tweede vol-
klaring van een niet ondervraagde getuige
tige bewijsmiddelen de overtuiging heeft
zin van derde lid van art. 359 Sv inzake de
niet aan een veroordeling ten grondslag mag
bekomen. In de ontnemingsprocedure is de
bekennende verdachte.
worden gelegd, indien zij het enige of het
rechter voor de schatting van het wederrech-
doorslaggevende bewijs vormt voor het ten
telijk verkregen voordeel gebonden aan art.
Hoge Raad, onder meer:
laste gelegde. (…) Hoewel voornoemde juris-
511f Sv waarin is bepaald dat de rechter die
2.3. De aantekening van een mondeling
prudentie geformuleerd is in het kader van
schatting slechts kan ontlenen aan de
arrest van de enkelvoudige kamer van een
een strafprocedure, begrijpt het hof deze
inhoud van wettige bewijsmiddelen. In ver-
gerechtshof dient ingevolge art. 425, derde
aldus dat de daaruit voortvloeiende regels
band daarmee gelden in de ontnemingspro-
lid, Sv te voldoen aan de eisen die zijn
tevens van toepassing zijn in de ontnemings-
cedure andere regels van procesrecht dan in
gesteld in de Regeling aantekening monde-
procedure. Op grond van het dossier stelt het
de strafprocedure (vgl. HR 2 maart 2010,
ling vonnis door politierechter, kinderrech-
hof vast dat de verdediging (…) niet in enig
ECLI:NL:HR:2010:BK3424, NJ 2011/100).
ter, economische politierechter, de kanton-
stadium van het geding de gelegenheid
3.4. Op overeenkomstige wijze geldt dat voor
rechter en de enkelvoudige kamer voor
gehad de getuige [getuige 1] (die bij de poli-
zover het Hof heeft geoordeeld dat de uit de
behandeling van strafzaken in hoger beroep
tie voor veroordeelde belastende verklarin-
zogenoemde Vidgen-jurisprudentie (EHRM
van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197). Art. 3
gen heeft afgelegd) te (doen) ondervragen.
10 juli 2012, ECLI:NL:XX:2012:BX3071, NJ
van deze Regeling houdt onder d in dat de
Desondanks kunnen de verklaringen van
2012/649, nr. 29353/06, Vidgen vs. Nederland)
aantekening de navolgende gegevens dient
[getuige 1] gebezigd worden voor het bewijs,
voortvloeiende regels tevens van toepassing
te bevatten: ‘inhoud van de bewijsmiddelen,
aangezien deze voor zover relevant voor het
zijn in de ontnemingsprocedure, dit oordeel
voor zover deze tot het bewijs van het (de)
1096
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
(Sv art. 359 lid 3; RO art. 80a)
Rechtspraak
telastegelegde feit(en) dient, alsmede ver-
kondigd in zijn conclusie van 16 december
de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie
melding van de redengevende feiten en
2014, ECLI:NL:PHR:2014:2304, NJB 2015/166,
kunnen leiden.
omstandigheden, voor de beslissing dat het
en zoals geaccordeerd door de Hoge Raad in
(de) feit(en) door de verdachte(n) is (zijn)
HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:96,
begaan (voor de inhoud van de bewijsmidde-
NJ 2015/140.
768
(RO art. 80a)
7 april 2015, nr. 13/00801
len kan worden verwezen naar het procesverbaal van de terechtzitting en andere processtukken. Indien niet de gehele inhoud
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
voor het bewijs is gebezigd, dan aangeven
Inleiding:
van Kan, Y. Buruma)
welk deel wel is gebruikt).’
P-G Fokkens kondigde in zijn conclusie van
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
2.4. Aan het middel ligt de opvatting ten
16 december 2014, ECLI:NL:PHR:2014:2304,
strekkende tot verwerping; adv. mr. M.G.
grondslag dat in de aantekening van het
NJB 2015/166, een nieuwe werkwijze aan
Vos, Utrecht)
mondeling arrest wat betreft de inhoud van
van het strafparket bij toepasselijkheid van
ECLI:NL:HR:2015:892
de gebezigde bewijsmiddelen slechts in het
art. 80a RO. Daarbij maakte de P-G duidelijk
geval als bedoeld in de tweede volzin van
dat de nieuwe werkwijze in twee fasen
Bevoegdheid Assense ‘meervoudige econo-
het derde lid van art. 359 Sv (bekennende
wordt ingevoerd. Fase 1: vanaf 1 februari
mische kamer’, art. 52 RO en art. 38 en 39
verdachte) mag worden verwezen naar de
2015 wordt eerst enkele maanden nog wel
WED: ingevolge lid 2 van laatstgenoemde
processtukken.
een standpunt over de toepassing van art.
bepaling is de gewone strafkamer, die
2.5. Die opvatting vindt geen steun in voor-
80a ingenomen, maar dat gebeurt dan door
bevoegd is kennis te nemen van de tenlas-
melde Regeling noch in art. 359 Sv noch in
slechts te motiveren met de formulering
tegelegde niet economische delicten, ook
de geschiedenis van de totstandkoming van
van art. 80a en daaraan in het algemeen
bevoegd kennis te nemen van de economi-
de tweede volzin van het derde lid van die
geen verwijzing naar concrete omstandighe-
sche delicten.
bepaling (vgl. 8 december 2009,
den uit de voorliggende zaak toe te voegen.
Gelet hierop en in aanmerking genomen
ECLI:NL:HR:2009:BK5605, NJ 2010/7). Het
Fase 2: Indien de ervaringen daarmee geen
dat uit hetgeen in de cassatieschriftuur is
middel faalt.
aanleiding geven terug te keren naar de tot
aangevoerd niet kan blijken van enig in
2.6. In HR 11 september 2012,
nu toe gevolgde werkwijze zal vervolgens,
rechte te respecteren belang van de ver-
ECLI:NL:HR:2012:BX0146, NJ 2013/241 is als
vermoedelijk omstreeks de zomer van 2015,
dachte bij zijn klacht over de bevoegdheid
een aan de wetsgeschiedenis van art. 80a RO
worden overgegaan naar het niet langer
van de ‘economische kamer’ van de recht-
ontleend voorbeeld van een klacht die geen
geven van een standpunt over toepassing
bank, moet het middel worden verworpen.
behandeling in cassatie rechtvaardigt,
van art. 80a.
De Hoge Raad wijst erop dat art. 52 lid 1 RO
genoemd de klacht ‘waarin de duidelijke
Thans wordt dus fase 1 toegepast. In deze
vereist dat economische kamers moeten
strekking van de wet of vaste rechtspraak
zaak is daarvan sprake. Hierna zijn de beoor-
worden gevormd. Daaraan kan niet afdoen
wordt miskend’. Gelet hierop zal de Hoge
delingen en beslissingen van de Hoge Raad
het zodanig regelen van de inzet van rech-
Raad gezien art. 80a RO het beroep niet-ont-
en van de advocaat-generaal volledig opge-
ters die economische delicten beoordelen,
vankelijk verklaren.
nomen.
dat de specifieke rechterlijke deskundig-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van het
heid is verzekerd die de bepalingen van art.
Hoge Raad:
38 WED en art. 52 lid 1 RO beogen te waar-
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van
borgen bij de behandeling en beslissing
A-G Vegter:
het beroep
van economische delicten.
Na bestudering van de zaak ben ik van
De Hoge Raad is van oordeel dat de aange-
mening dat de aangevoerde klachten geen
voerde klachten geen behandeling in cassatie
behandeling in cassatie rechtvaardigen
rechtvaardigen omdat de partij die het cassa-
omdat de partij die het cassatieberoep heeft
tieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk
Inleiding:
ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang
onvoldoende belang heeft bij het cassatiebe-
Verdacht eis veroordeeld wegens – kort
heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat
roep dan wel omdat de klachten klaarblijke-
gezegd – 1. tot 1 juni 2008: medeplegen van
de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie
lijk niet tot cassatie kunnen leiden.
het opzettelijk overtreden van voorschriften
kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a
gesteld krachtens art. 24 Wms, meermalen
van de Wet op de rechterlijke organisatie en
gepleegd, en vanaf 1 juni 2008: medeplegen
gehoord de Procureur-Generaal – het beroep
van het opzettelijk overtreden van voor-
niet-ontvankelijk verklaren.
schriften gesteld krachtens artikel 9.2.2.1
beroep.
767
(RO art. 52; WED art. 38, 39)
Wm, meermalen gepleegd, 2. tot 1 juni 2008: 7 april 2015, nr. 14/02145
3. Beslissing
medeplegen van het opzettelijk overtreden
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, N. Jörg)
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassa-
van voorschriften gesteld krachtens art. 24
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
tie niet-ontvankelijk.
Wms, meermalen gepleegd, en vanaf 1 juni 2008: medeplegen van het opzettelijk over-
kende tot niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van art. 80a RO; adv. mr. M.P.M.
A-G Vegter:
treden van voorschriften gesteld krachtens
Balemans, Amsterdam)
Na bestudering van de zaak ben ik van
artikel 9.2.2.1 Wm, meermalen gepleegd, 3.
ECLI:NL:HR:2015:906
mening dat de aangevoerde klachten geen
medeplegen van opzettelijk handelen in
behandeling in cassatie rechtvaardigen
strijd met een in art. 3 onder B Opw gegeven
Toepassing eerste fase nieuwe werkwijze
omdat de partij die het cassatieberoep heeft
verbod, meermalen gepleegd, 4. opzettelijk
van het strafparket bij toepasselijkheid van
ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang
vervalste merken of waren, die zelf of op hun
art. 80a RO zoals door P-G Fokkens aange-
heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat
verpakking valselijk zijn voorzien van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1097
Rechtspraak
handelsnaam van een ander of van het merk
Rechtbank Assen.
ming: 1. forfaitair rendement, waarbij 2. de
waarop een ander recht heeft, of waren, die
2.6. Aan de verdachte zijn naast economi-
waarde in het economisch verkeer als uit-
ter aanduiding van herkomst, valselijk van de
sche delicten ook strafbare feiten niet zijnde
gangspunt dient als uitgangspunt; 3. de
naam van een bepaalde plaats, met bijvoe-
economische delicten tenlastegelegd die
waarde wordt berekend naar de daarvoor
ging van een verdichte handelsnaam van een
klaarblijkelijk in samenhang zijn begaan.
geldende waardepeildatum; 4. ter correctie
ander of een merk waarop een ander recht
Ingevolge art. 39, tweede lid, WED is de
wordt voor de bepaling van de waarde van
heeft, zij het dan ook met een geringe afwij-
gewone strafkamer, die bevoegd is kennis te
verhuurde woningen een forfait (leegwaar-
king, is nagebootst of waren of onderdelen
nemen van de tenlastegelegde niet econo-
deratio) toegepast. HR: indien uit de die sta-
daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk verto-
mische delicten, ook bevoegd kennis te
peling voortvloeiende waardering van ver-
nen als een tekening of model, waarop een
nemen van de economische delicten. Gelet
huurde woningen in betekenende mate
ander recht heeft, dan wel daarmede slechts
hierop en in aanmerking genomen dat uit
(>10%) hoger is dan de werkelijke waarde,
ondergeschikte verschillen vertonen, in voor-
hetgeen in de cassatieschriftuur is aange-
moet de leegwaarderatio buiten toepassing
raad hebben, 5. handelen in strijd met art. 13
voerd niet kan blijken van enig in rechte te
blijven wegens overschrijding van de aan
lid 1 WWM 1997, en 6. handelen in strijd met
respecteren belang van de verdachte bij zijn
de besluitgever gedelegeerde bevoegdheid
art. 26 lid 1 WWM 1997.
klacht over de bevoegdheid van de ‘economi-
en moet worden uitgegaan van de werkelij-
Bij het hof is de vraag gerezen of de rechters
sche kamer’ van de Rechtbank, moet het
ke waarde in het economische verkeer van
die het bestreden vonnis hebben gewezen,
middel worden verworpen.
de verhuurde woning op de waardepeilda-
bevoegd waren om van de in de tenlasteleg-
2.7. Opmerking verdient het volgende. Het
tum. Stelplicht en bewijslast rusten op de
ging opgenomen economische delicten ken-
Hof heeft vastgesteld dat het Bestuursregle-
belastingplichtige.
nis te nemen. De raadsman heeft daartoe
ment van de Rechtbank geen melding maakt
gesteld dat in het Bestuursreglement van de
van (enkelvoudige of meervoudige) economi-
Rechtbank Assen ten onrechte geen regeling
sche kamers en dat die kamers ook niet bij
is getroffen voor de vorming van een meer-
bestuursbesluit zijn gevormd. Het oordeel
voudige economische kamer.
van het Hof dat in de Rechtbank de inzet van
Het hof volgt de raadsman (na een zeer uit-
de rechters die economische delicten beoor-
Hoge Raad, onder meer:
gebreide uiteenzetting en afweging door het
delen zodanig is geregeld, dat de specifieke
‘2.1.1. Tot de grondslag voor het belastbare
hof) niet in zijn verweer en verwerpt dit.
rechterlijke deskundigheid die de bepalingen
inkomen uit sparen en beleggen voor het
De volgende wettelijke bepalingen zijn van
van art. 38 WED en art. 52, eerste lid, RO
jaar 2010 van belanghebbende behoren vijf
belang.
beogen te waarborgen bij de behandeling en
onroerende zaken, waarvan er twee zijn
- Art. 52 lid 1 RO, dat luidt: ‘Het bestuur [van
beslissing van economische delicten, is verze-
gelegen in [Q] en drie in [R] (hierna: de
de rechtbank] vormt voor het behandelen en
kerd, kan niet afdoen aan het voorschrift van
woningen).
beslissen van zaken betreffende economi-
art. 52, eerste lid, RO dat economische
2.1.2. De woningen worden door belangheb-
sche delicten enkelvoudige en meervoudige
kamers moeten worden gevormd.
bende verhuurd. De huurders hebben recht
kamers onder de benaming van economische
(Wet IB 2001 art. 5.20; EVRM art. 1 EP) Cassatieberoep belanghebbende.
op huurbescherming in de zin van afdeling 5
kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van
van titel 4 van boek 7 van het Burgerlijk Wet-
deze kamers.’
Hoge Raad (belastingkamer)
boek (hierna: BW).
- Art. 38 WED, dat luidt: ‘De kennisneming
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. dr.
2.1.3. Voor de berekening van de rendements-
van economische delicten in eerste aanleg is
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
grondslag is de waarde van de woningen op
bij uitsluiting opgedragen aan de rechtbank.
Instituut Tilburg van de Tilburg University
grond van artikel 5.20, lid 3, Wet IB 2001
Economische delicten worden behandeld en
en werkzaam bij Rechtbank Zeeland-West-
gesteld op de voor het kalenderjaar vastge-
beslist door de economische kamers van de
Brabant.
stelde waarde volgens hoofdstuk IV van de
rechtbank, bedoeld in artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie.’ - Art. 39 lid 2 WED, dat luidt: ‘Berechting door
Wet waardering onroerende zaken (hierna: de
769
een andere dan de economische kamer is
Wet WOZ) vermenigvuldigd met de in artikel 17a, lid 2, Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: UBIB 2001) opgenomen
mogelijk indien economische delicten zijn
3 april 2015, nr. 13/04247
leegwaarderatio.
begaan in samenhang met een of meer straf-
(Mrs. Koopman, Van den Berge, Schaap,
(…)
bare feiten, niet zijnde economische delicten
Fierstra, Wortel)
2.1.5. Zowel voor de Rechtbank als het Hof
waarvan de rechtbank bevoegd is kennis te
(Na conclusie Hammerstein tot ongegrond-
heeft belanghebbende gesteld dat de in de
nemen en die economische delicten ten laste
verklaring van het beroep in cassatie)
Wet IB 2001 opgenomen regeling voor ver-
zijn gelegd samen met een of meer van die
ECLI:NL:HR:2015:812
huurde woningen waarop huurbescherming
andere strafbare feiten.’
van toepassing is onredelijk uitpakt en dat
Het middel bevat de klacht dat het hof ten
Box 3-heffing en art. 1 EP EVRM. Stapeling
de overheid niet kan rekenen op acceptatie
onrechte heeft geoordeeld dat het vonnis in
forfaits bij box 3-heffing over verhuurde
van een situatie waarin de verhuurder moet
eerste aanleg is gewezen door een bevoegde
woningen met huurbescherming. Over-
bijbetalen voor de verhuur van een woning.
economische kamer van de rechtbank
schrijding AMvB-gever van de aan hem
2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspec-
althans dat dit oordeel ontoereikend, althans
gedelegeerde bevoegdheid. Stelplicht en
teur de artikelen 5.20 Wet IB 2001 en 17a
onbegrijpelijk is gemotiveerd.
bewijslast. HR geeft enige algemene over-
UBIB 2001 juist heeft toegepast en dat de
wegingen over de verhouding tussen box
rechter op grond van artikel 11 van de Wet
Hoge Raad, onder meer:
3-heffing en art. 1 EP EVRM. Aanvaardbaar-
algemene bepalingen niet de innerlijke waar-
2.5. In eerste aanleg is vonnis gewezen door
heid stapeling van forfaits bij box 3-heffing
de of billijkheid van de wet en de daarop
‘de meervoudige economische kamer’ van de
over verhuurde woning met huurbescher-
gebaseerde besluitgeving mag beoordelen.
1098
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
2.3. Bij de beoordeling van de daartegen
indien de bezittingen van de belastingplich-
de werking van de verhuur.” (Kamerstukken II
gerichte klachten moet het volgende wor-
tige in box 3 vooral uit dergelijke bezittingen
2009/10, 32130, 3, p. 21).
den vooropgesteld.
bestaan. Daarbij moet ook in aanmerking
Teneinde de WOZ-waarde in vrij opleverbare
2.3.1. De heffing van inkomstenbelasting
worden genomen dat een gering beleggings-
staat te corrigeren tot de werkelijke waarde
over de inkomsten uit sparen en beleggen
resultaat van de verhuurde woningen in het
in verhuurde staat op de WOZ-waardepeilda-
vindt met ingang van 2001 op forfaitaire wij-
algemeen mede tot uitdrukking komt in de
tum, heeft de wetgever in artikel 5.20, lid 3,
ze plaats in box 3. Bij de bepaling van die
WEV van die woningen.
Wet IB 2001 een regeling getroffen voor de
inkomsten wordt uitgegaan van een forfai-
2.3.3. Met ingang van 2010 is voor de bepa-
gevallen waarin een woning geheel of gedeel-
tair rendement van vier percent, berekend
ling van de waarde van verhuurde woningen
telijk wordt verhuurd en op die verhuur afde-
over de waarde in het economische verkeer
in het kader van de heffing in box 3 een
ling 5 van titel 4 van Boek 7 BW van toepas-
(hierna: WEV) van het positieve saldo van de
nieuwe regeling ingevoerd. Voortaan geldt
sing is. Deze regeling houdt in dat de waarde
bezittingen en de schulden. Aanvankelijk
voor deze bezittingen als uitgangspunt de
wordt gesteld op een bij algemene maatregel
werd dit saldo berekend naar het gemiddelde
voor het kalenderjaar vastgestelde waarde
van bestuur vast te stellen percentage van de
aan het begin en het einde van het kalender-
volgens de Wet WOZ. De wetgever heeft het
WOZ-waarde. Daartoe zijn artikel 17a UBIB
jaar, vanaf 2011 naar het saldo aan het begin
gebruiken van de WOZ-waarde met ingang
2001 percentages vastgesteld.
van het kalenderjaar. Dit forfaitaire stelsel is
van 2010 als volgt toegelicht:
2.3.5. Over de berekening van de waarde in
naar de opzet van de wetgever ‘robuust’ en
“Het voordeel van het gebruik van deze waar-
verhuurde staat met toepassing van artikel
daardoor enigszins ruw, aangezien het niet
degegevens is dat er duidelijkheid is voor de
17a UBIB 2001 is opgemerkt:
afhankelijk is gesteld van het werkelijke ren-
burger en de Belastingdienst over de te han-
“Voor verhuurde woningen blijkt uit model-
dement van de bezittingen gedurende het
teren waardering en dat de Belastingdienst
berekeningen en analyse van transacties die
jaar. De wetgever achtte dat uitgangspunt
minder taxaties hoeft uit te voeren om de
de Belastingdienst samen met externe waar-
gerechtvaardigd omdat:
waarde vast te stellen. Dit zal ook leiden tot
dedeskundigen heeft uitgevoerd, een nauw
“daarmee op een globale maar aanvaardbare
een sterke vermindering van discussies bij de
verband te bestaan tussen de waarde in het
wijze zou kunnen worden aangesloten bij de
aanslagregeling en van het aantal bezwaar-
economisch verkeer en de betaalde huur. Hoe
rendementen die belastingplichtigen in de
en beroepsprocedures. Bovendien kan door
meer huur betaald wordt, hoe hoger de waar-
praktijk, indien dit over een langere periode
het gebruik van het waardegegeven de aan-
de in het economisch verkeer in verhuurde
wordt bezien, gemiddeld zouden moeten
gifte eenvoudiger worden vooringevuld.”
staat. Aan de hand van de WOZ-waarde en de
kunnen behalen zonder dat zij daar (veel)
(Kamerstukken II 2009/10, 32130, 3,p. 21).
jaarlijkse huursom kan zonder problemen de
risico voor hoeven te nemen. In zoverre kan
Die keuze heeft door de werking van artikel
waarde van een verhuurde woning worden
derhalve niet worden gesteld dat in het con-
18, lid 2, van de Wet WOZ tot gevolg dat de
bepaald. De relatie tussen de marktwaarde
cept van de forfaitaire rendementsheffing
waarde wordt bepaald naar de waarde die de
van een verhuurde woning, de WOZ-waarde
geen rekening wordt gehouden met de
onroerende zaak heeft op 1 januari van het
en de huurprijs is uiteraard niet statisch
omvang van de werkelijk genoten inkomsten
voorafgaande jaar (hierna: de WOZ-waarde-
maar kan worden beïnvloed door ontwikke-
uit vermogen.” (Kamerstukken II 1999/2000,
peildatum). Daarmee geldt voor deze wonin-
lingen op de woningmarkt. Daarom zal perio-
26727, 7, p. 263).
gen een andere waardepeildatum dan overi-
diek moeten worden bezien of de wijze waar-
2.3.2. Van dit forfaitaire stelsel kan, gelet op
gens geldt in box 3. Omwille van gewenste
op de heffingsgrondslag wordt berekend nog
voormelde uitgangspunten, niet worden
vereenvoudiging mocht de wetgever een
marktconform is. Om eventueel noodzakelij-
gezegd dat het elke redelijke grond ontbeert.
zekere ruwheid aanvaarden. Van deze prakti-
ke aanpassingen eenvoudig te kunnen door-
Gelet op de ruime beoordelingsmarge die de
sche regeling kan niet worden gezegd dat zij
voeren, wordt de cijfermatige uitwerking van
wetgever op het terrein van het belasting-
elke redelijke grond ontbeert. Het hanteren
de relatie tussen de waarde die in box 3 in
recht toekomt, is dit stelsel niet in strijd met
van deze afwijkende waardepeildatum voor
aanmerking wordt genomen, de huurprijs en
artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM
verhuurde woningen komt daarom niet in
de WOZ-waarde in een algemene maatregel
(hierna: het EP) (vgl. HR 28 oktober 2012, nr.
strijd met artikel 1 van het EP (vgl. HR 21
van bestuur opgenomen.” (Kamerstukken II
10/03727, ECLI:NL:HR:2011:BR0664, BNB
februari 2014, nr. 13/00455,
2009/10, 32130, 3, p. 48).
2011/297). Dit stelsel zou slechts dan in strijd
ECLI:NL:HR:2014:339, BNB 2014/126).
2.3.6. De invoering van een tegenbewijsrege-
komen met artikel 1 van het EP indien zou
2.3.4. De WOZ-waarde wordt ingevolge artikel
ling is afgewezen:
komen vast te staan dat het destijds door de
17 van de Wet WOZ vastgesteld met toepas-
“Omdat er nauw overleg is geweest met een
wetgever voor een lange reeks van jaren ver-
sing van enkele ficties, te weten de fictie dat
breed samengestelde werkgroep, waarin
onderstelde rendement van vier percent voor
de volle en onbezwaarde eigendom van de
waardedeskundigen uit de makelaardij, de
particuliere beleggers niet meer haalbaar is
onroerende zaak kan worden overgedragen
vastgoedbranche, de belastingadviespraktijk
en belastingplichtigen, mede gelet op het
(de ‘overdrachtsfictie’) en de fictie dat de ver-
en de Belastingdienst vertegenwoordigd zijn,
toepasselijke tarief, zouden worden gecon-
krijger de zaak onmiddellijk en in volle
er met de drie categorieën rekening wordt
fronteerd met een buitensporig zware last.
omvang in gebruik kan nemen (de ‘verkrij-
gehouden en er volgend jaar geëvalueerd zal
Dit een en ander is in dit geding niet gesteld
gingsfictie’). Als gevolg van deze ficties wordt
worden of de toepassing van de WOZ-waarde
of gebleken.
onder meer geen rekening gehouden met de
en de daarop te maken bovenstaande correc-
Voor het aannemen van een inbreuk op arti-
verhuurde staat van een woning. De wetgever
ties aanvaardbaar zijn, is er draagvlak voor
kel 1 van het EP is niet voldoende dat het
heeft dit onderkend:
deze regeling. Daarom is besloten om niet te
rendement van bepaalde bezittingen – zoals
“Niet alle woningen in box 3 kunnen echter
kiezen voor een tegenbewijsregeling.”
in het onderhavige geval onder de huurbe-
zonder meer op 100% van de WOZ-waarde
(Kamerstukken II 2009/10, 32130, 7, p. 26).
scherming vallende verhuurde woningen –
worden gesteld. Voor woningen in verhuurde
2.3.7. Uit de zojuist weergegeven wetsgeschie-
structureel blijft beneden vier percent van
staat wordt de WOZ-waarde gecorrigeerd om
denis blijkt dat de wetgever heeft beoogd de
het daarin geïnvesteerde bedrag, ook niet
rekening te houden met de waardedrukken-
werkelijke waarde van verhuurde woningen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1099
Rechtspraak
te benaderen door aan de hand van de huur-
lijk maakt dat de waarde die voortvloeit uit
bedrag is uitbetaald. Ook worden gegevens
opbrengst een zogenoemde leegwaarderatio
de toepassing van artikel 17a UBIB 2001 in
opgevraagd bij gastouderbureaus. De aldus
vast te stellen, uitgedrukt in een percentage
betekenende mate hoger is dan de werkelijke
verkregen informatie over 2007 was aanvan-
van de WOZ-waarde. Een dergelijke forfaitaire
WEV van de woning in verhuurde staat op de
kelijk niet goed te koppelen aan de gegevens
regeling ter vaststelling van de werkelijke
WOZ-waardepeildatum.
van het onderdeel van de Belastingdienst dat
waarde van verhuurde woningen, teneinde
2.4. Het Hof is bij zijn beoordeling van het
is belast met de behandeling van de aangif-
duidelijkheid te scheppen “voor de burger en
geschil uitgegaan van een andere rechtsop-
ten IB/PVV. De Inspecteur heeft zich op het
de Belastingdienst over de te hanteren waar-
vatting dan hiervoor onder 2.3 is weergege-
standpunt gesteld dat na een nieuwe bewer-
dering”, is op zichzelf aanvaardbaar. Wanneer
ven. (…)’
kingsslag het bestand met gegevens van de gastouders (hierna: het bestand) op 24 sep-
echter de uitwerking van dit forfait in het UBIB 2001 leidt tot resultaten die de wetgever met het bepaalde in artikel 5.20, lid 3,
770
tember 2010 aan de onderscheiden inspecteurs is verstrekt. 2.1.5. Op 16 december 2010 heeft de Inspec-
Wet IB 2001 niet voor ogen kan hebben gehad, moet die uitwerking buiten toepas-
3 april 2015, nr. 14/04129
teur belanghebbende een vragenbrief
sing blijven omdat dan de door de wetgever
(Mrs. Koopman, Fierstra, Wortel)
gestuurd. Na enige correspondentie tussen
gedelegeerde bevoegdheid is overschreden.
ECLI:NL:HR:2015:740
belanghebbende en de Inspecteur heeft de Inspecteur met dagtekening 2 april 2011 de
2.3.8. Bij de beoordeling of zich een dergelijk resultaat voordoet dat de wetgever niet voor
Hoor- wederhoor. Sanctie op niet overleg-
onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
ogen kan hebben gehad, heeft het volgende
gen door bestuursorgaan van op de zaak
(…)
te gelden. Zoals hiervoor in 2.3.1 en 2.3.2 is
betrekking hebbend stuk. Het hof had geen
2.2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het
weergegeven wordt het belastbare inkomen
toepassing mogen geven aan het bepaalde
bestand behoort tot de op de zaak betrekking
uit sparen en beleggen berekend naar forfai-
in art. 8:31 Awb zonder partijen in de gele-
hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42
taire maatstaven, waarbij het aanvaardbaar
genheid te stellen zich daarover uit te laten.
Awb, en op de voet van artikel 8:31 Awb geoordeeld dat het verzuim van de Inspec-
is dat (i) de WEV als uitgangspunt dient voor de bepaling van een forfaitair rendement
(Awb art. 8:42, 8:31)
waarde naar de daarvoor geldende WOZ-
teur het bestand over te leggen tot gevolg moet hebben dat hij wordt geacht niet aan-
van vier percent en ook (ii) dat de WOZCassatieberoep staatssecretaris
nemelijk te hebben gemaakt dat zich een nieuw feit heeft voorgedaan dat hem de
waardepeildatum wordt berekend. Ter correctie van deze WOZ-waarde wordt voor de
Hoge Raad, onder meer:
bevoegdheid gaf tot het opleggen van de
bepaling van de waarde van verhuurde
‘2.1.1. Belanghebbende heeft in het jaar 2007
navorderingsaanslag.
woningen vervolgens nogmaals een forfait
als gastouder inkomsten genoten voor de
2.2.3. Het eerste middel komt terecht tegen
toegepast. Aldus is sprake van een stapeling
opvang van zijn kleinkinderen. In zijn aangif-
deze beslissing op. Het Hof had geen toepas-
van forfaits. In een geval waarin vast komt te
te IB/PVV 2007 heeft belanghebbende deze
sing mogen geven aan het bepaalde in arti-
staan dat de uit die stapeling voortvloeiende
inkomsten niet aangegeven. De aanslag IB/
kel 8:31 Awb zonder partijen in de gelegen-
waardering van verhuurde woningen in
PVV 2007 is op 8 december 2009 overeen-
heid te stellen zich daarover uit te laten.’
betekenende mate, dat wil zeggen voor 10
komstig de aangifte opgelegd.
(Volgt vernietiging en verwijzing.)
percent of meer, hoger is dan de werkelijke
2.1.2. Op 9 december 2008 heeft belangheb-
waarde daarvan, wordt niet voldaan aan de
bendes zoon (hierna: de zoon) door middel
doelstelling van de wetgever, te weten: cor-
van een formulier aan de Belastingdienst/
Raad van State
rectie van de WOZ-waarde opdat rekening
Toeslagen gegevens over het jaar 2007 ver-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
wordt gehouden met de waardedrukkende
strekt betreffende de gastouder(s), het voor
Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.
werking van de verhuur. Voor een zodanig
de opvang betaalde bedrag, de naam van het
van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie
geval voldoet de regeling van artikel 17a
gastouderbureau, de bemiddelingskosten, de
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
UBIB 2001 niet aan de opdracht die de wet-
gegevens van de kinderen, het aantal uren
Volledige versies van deze uitspraken zijn te
gever met de delegatiebepaling van artikel
opvang per kind en het totale bedrag van de
vinden op www.raadvanstate.nl.
5.20, lid 3, Wet IB 2001 heeft verstrekt aan
opvangkosten. Op dit formulier staat ver-
de besluitgever. Het genoemde artikel 17a
meld dat de zoon aan belanghebbende voor
moet dan wegens overschrijding van de aan
opvang in totaal € 14.471 heeft betaald.
de besluitgever gedelegeerde bevoegdheid
2.1.3. Volgens de zogeheten “Handreiking
buiten toepassing blijven. Dit heeft tot
vervolgacties project gastouders” van 12
11 maart 2015, nr. 201302120/1/A3
gevolg dat voor de toepassing van artikel
augustus 2010 (hierna: de Handreiking) is
(Mrs. Van Altena, Hammerstein, Kramer)
5.20, lid 3, Wet IB 2001 met de waardedruk
door de Landelijke Toezichtorganisatie van de
ECLI:NL:RVS:2015:699
als gevolg van verhuur van een woning reke-
Belastingdienst en de Belastingdienst/Toesla-
ning wordt gehouden volgens de hoofdre-
gen geconstateerd dat vele gastouders de
Staatssecretaris niet bevoegd tot handha-
gels van box 3, namelijk door uit te gaan van
door hen genoten inkomsten uit kinderop-
ving in individueel geval van overtreding
de werkelijke WEV van de verhuurde woning
vang niet of onvoldoende hebben verant-
EU-Verordening passagiersrechten lucht-
op de WOZ-waardepeildatum.
woord in hun aangiften IB/PVV.
vaart. Prejudiciële vraag.
2.3.9. Van de belastingplichtige die zich op
2.1.4. Volgens de Handreiking controleert de
onverbindendheid van artikel 17a UBIB 2001
Belastingdienst/Toeslagen na afloop van het
in zijn geval beroept, mag worden verlangd
jaar of de kinderopvangtoeslag terecht aan
dat hij stelt en in geval van gemotiveerde
de gastouder is uitbetaald. Bij deze controle
Verwijzingsuitspraak op het hoger beroep
betwisting door de Inspecteur ook aanneme-
wordt gevraagd aan welke gastouder welk
van: [appellante] vs. de uitspraak van Recht-
1100
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
771
(EU-Verordening 261/2004; Wet luchtvaart)
Rechtspraak
bank Den Haag van 13 februari 2013 in
8.3. Daar komt bij dat, indien in individuele
vaartmaatschappij krijgt weliswaar een last
zaak nr. 12/5342 in het geding tussen:
gevallen de bestuursrechtelijke weg naast de
tot herstel van de overtreding opgelegd, maar
[appellante] en de Staatssecretaris van Infra-
civielrechtelijke weg zou openstaan, een pas-
zou de luchtvaartmaatschappij daar niet aan
structuur en Milieu.
sagier twee mogelijkheden heeft: hij heeft de
voldoen, dan wordt deze slechts verplicht om
mogelijkheid om zijn vordering tot betaling
een geldsom aan de staatssecretaris te beta-
van de compensatie aanhangig te maken bij
len. De passagier is dan nog steeds niet voor
de civiele rechter en de mogelijkheid om wat
de annulering of vertraging van zijn vlucht
8. In de Wet luchtvaart is voorzien in een
betreft zijn civiele vordering een verzoek om
gecompenseerd.
algemene grondslag voor de staatssecretaris
handhaving te doen bij de staatssecretaris.
(…)
om handhavend op te treden bij overtreding
Hij zou ook voor beide mogelijkheden kun-
10. Nu de staatssecretaris naar Nederlands
van de Verordening. Op deze grondslag is de
nen kiezen. Dit zou tot tegenstrijdige uitkom-
recht niet bevoegd is om tot handhaving
staatssecretaris bijvoorbeeld bevoegd om tot
sten in de civielrechtelijke en de bestuurs-
over te gaan in elk individueel geval afzon-
handhaving over te gaan als onderzoek uit-
rechtelijke procedure kunnen leiden. Gedacht
derlijk waarin (…) de Verordening [is] overtre-
wijst dat een luchtvaartmaatschappij jegens
kan worden aan de situatie dat de civiele
den, rijst de vraag of de Verordening tot
passagiers stelselmatig weigert aan haar ver-
rechter de vordering van een passagier op
bestuursrechtelijke handhaving door de
plichtingen uit hoofde van de Verordening te
een luchtvaartmaatschappij afwijst nadat de
staatssecretaris verplicht. (…) Gelet hierop
voldoen. Naar het oordeel van de Afdeling is
staatssecretaris op basis van dezelfde claim
legt de Afdeling het Hof van Justitie de vol-
de staatssecretaris op de in de Wet luchtvaart
aan de luchtvaartmaatschappij een handha-
gende vraag voor:
voorziene grondslag evenwel niet bevoegd
vingsmaatregel teneinde de luchtvaartmaat-
Verplicht [de] Verordening (…) de nationale
om, op verzoek van een passagier, over te
schappij tot uitkering van de compensatie te
autoriteiten ertoe om uitvoeringsmaatrege-
gaan tot handhaving in elk individueel geval
bewegen heeft opgelegd, die inmiddels rech-
len te nemen die een grondslag bieden voor
afzonderlijk waarin een luchtvaartmaat-
tens onaantastbaar is geworden.
bestuursrechtelijke handhaving door de (…)
schappij weigert het uit (…) de Verordening
8.4. De beoordeling van compensatieclaims
aangewezen instantie in elk individueel
voortvloeiende recht op compensatie te
door de civiele rechter is dan ook het uit-
geval afzonderlijk waarin (…) de Verordening
honoreren. (…)
gangspunt geweest van de wetgever bij wijzi-
[wordt] overtreden, teneinde in elk individu-
8.1. Een passagier die, op grond van (…) de
ging van de Wet luchtvaart ter uitvoering
eel geval afzonderlijk het recht op compensa-
Verordening, (…) wegens annulering of ver-
van (…) de Verordening, zo volgt uit de
tie van een passagier te kunnen garanderen?
traging van een vlucht recht heeft op com-
geschiedenis van de totstandkoming van (…)
(…)
pensatie (…), heeft dit recht tegenover de
de Wet luchtvaart (…). (…)
luchtvaartmaatschappij die de vlucht uit-
8.5. De Afdeling vindt voorts steun voor haar
voert. (…) De verhouding tussen de passagier
oordeel (…) in het volgende.
en de luchtvaartmaatschappij is civielrechte-
De staatssecretaris zou, zo hij tot handhaving
lijk van aard. Naar Nederlands recht dient
bevoegd is, een bestuurlijke boete kunnen
25 maart 2015, nr. 201403914/1/A1
het recht op compensatie daarom te worden
opleggen aan de luchtvaartmaatschappij.
(Mrs. Wortmann, Timmerman-Buck,
geëffectueerd door het instellen van een
Deze bestuurlijke sanctie strekt niet tot
Steendijk)
civiele vordering indien de luchtvaartmaat-
beëindiging van de overtreding en bewerk-
ECLI:NL:RVS:2015:929
schappij om welke reden dan ook weigert
stelligt dus niet dat de luchtvaartmaatschap-
de compensatie aan de passagier te betalen.
pij alsnog overgaat tot betaling van compen-
Exceptieve toetsing planregel aan bepaling
De passagier zal in dat geval door het uit-
satie. Voorts zou de staatssecretaris, zo hij tot
uit Besluit algemene regels ruimtelijke
brengen van een dagvaarding een geding
handhaving bevoegd is, een last onder
ordening in kader van procedure over
aanhangig moeten maken bij de civiele rech-
bestuursdwang of een last onder dwangsom
omgevingsvergunning voor bouwen.
ter, in dit geval de kantonrechter.
aan de luchtvaartmaatschappij kunnen opleg-
8.2. Zou de staatssecretaris wel bevoegd zijn
gen. Dit zijn bestuurlijke sancties die strekken
(Wabo art. 2.10 lid 1 onder c; Bro 1985 art.
om in een individueel geval te besluiten tot
tot beëindiging van de overtreding. Toch zijn
2.3.5)
het treffen van bestuursrechtelijke handha-
ook deze sancties niet geschikt om de beta-
vingsmaatregelen jegens de luchtvaartmaat-
ling van compensatie in een individueel geval
Uitspraak op het hoger beroep van: 1.
schappij, dan zou hij noodzakelijkerwijs ook
te bewerkstelligen. Het opleggen van een last
[appellant sub 1], wonend te [woonplaats] 2.
moeten beoordelen of de civiele vordering
onder bestuursdwang is niet effectief, aange-
het college van burgemeester en wethouders
van die passagier tot uitbetaling van de com-
zien de staatssecretaris het niet in zijn macht
van Vlieland, vs. de uitspraak van Rechtbank
pensatie toewijsbaar is. De bestuursrechter,
heeft om de last, herstel van de overtreding
Noord-Nederland van 28 maart 2014 in zaak
bij wie tegen de besluiten van de staatssecre-
van (…) de Verordening, door feitelijk hande-
nr. 13/3462 in het geding tussen: [appellant
taris in beroep kan worden gegaan, dient
len zelf ten uitvoer te leggen indien deze last
sub 1] en het college.
deze beoordeling dan op rechtmatigheid te
niet of niet tijdig door de luchtvaartmaat-
toetsen. Dit is niet verenigbaar met de rech-
schappij wordt uitgevoerd. De staatssecretaris
Procesverloop
terlijke taakverdeling in Nederland, omdat
zou zelf een geldsom ter hoogte van de com-
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft het college
het bij uitstek de taak van de civiele rechter
pensatie aan de passagier kunnen uitkeren,
aan Vlieduyn Recreatie BV omgevingsvergun-
is om te beoordelen of de vordering tot uit-
maar daarmee zou de overtreding van de
ning verleend voor de bouw van een apparte-
betaling van de compensatie niet onrechtma-
luchtvaartmaatschappij nog niet ongedaan
mentencomplex op het perceel Duinkersoord
tig of ongegrond is. Het is dus de civiele rech-
zijn gemaakt. Ook het opleggen van een last
113 te Vlieland.
ter die beoordeelt of de weigering van de
onder dwangsom is een weinig effectief mid-
Bij besluit van 19 november 2013 heeft het
luchtvaartmaatschappij om de compensatie
del om de betaling van compensatie in een
college het door [appellant sub 1] daartegen
te betalen al dan niet terecht is.
individueel geval te bewerkstelligen. De lucht-
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
(…)
772
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1101
Rechtspraak
Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het colle-
c. de bedrijfswoning zal inpandig worden
plan bij herbouw niet een zodanige uitbrei-
ge het besluit van 19 november 2013 gewij-
gebouwd;
ding mag toestaan ten opzichte van het
zigd en aangevuld door te bepalen dat de
d. de maatvoering van een gebouw of een
daaraan voorafgaande bestemmingsplan. In
omgevingsvergunning ook is verleend voor
overkapping zal voorts voldoen aan de eisen
artikel 8.2.1, onder a, van de planregels
het afwijken van het bestemmingsplan.
die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
wordt niet een zodanige uitbreiding toege-
Bij besluit van 13 februari 2014 heeft het col-
goothoogte minimaal 1 m, maximaal 4 m,
staan ten opzichte van het voorafgaande
lege het besluit van 8 januari 2014 gewijzigd.
bouwhoogte maximaal 8,50 m,
bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 28 maart 2014 heeft de
dakhelling minimaal 10 graden, maximaal
Het betoog faalt.
rechtbank het door [appellant sub 1] tegen
45 graden.
(…)
de besluiten van 19 november 2013, 8 janua-
(…)
ri 2014 en 13 februari 2014 ingestelde
7. [appellant sub 1] betoogt voorts dat de
beroep gegrond verklaard, die besluiten ver-
rechtbank heeft miskend dat het bestem-
nietigd en het college opgedragen een nieuw
mingsplan onverbindend moet worden ver-
besluit op het bezwaar van [appellant sub 1]
klaard. [appellant sub 1] heeft ter zitting toe-
1 april 2015, nr. 201406578/1/V2
te nemen.
gelicht dat, indien artikel 8.2.1, onder a, van
(Mrs. Lubberdink, Troostwijk, Steendijk)
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub
de planregels zo moet worden gelezen dat
ECLI:NL:RVS:2015:1104
1] en het college hoger beroep ingesteld.
uitstekende delen van een gebouw niet
(…)
onder deze bepaling vallen, deze bepaling in
In het oosten van Oekraïne deed zich in juli
Bij besluit van 16 juni 2014 heeft het college
strijd is met artikel 2.3.5 van het Besluit alge-
2014 geen uitzonderlijke situatie (‘most
opnieuw het door [appellant sub 1] tegen het
mene regels ruimtelijke ordening (hierna:
extreme case of general violence’) voor.
besluit van 27 juni 2013 gemaakte bezwaar
het Barro). Uit laatstgenoemd artikel volgt
ongegrond verklaard en bepaald dat de
dat het bestemmingsplan geen uitbreiding
(Vreemdelingenwet 2000 (hierna: VW 2000)
omgevingsvergunning ook is verleend voor
van bebouwing mag toestaan, terwijl het
art. 29 lid 1 aanhef en onder b onderdeel 3)
het afwijken van het bestemmingsplan.
oppervlak van het in het bouwplan voorziene
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1]
gebouw, wegens de uitstekende delen daar-
Uitspraak op het hoger beroep van: de
beroep ingesteld.
van, 40% groter is dan dat van het oorspron-
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie],
(…)
kelijke gebouw, hotel Bosrand, aldus [appel-
appellant, vs. de uitspraak van de voorzie-
lant sub 1].
ningenrechter van Rechtbank Den Haag, zit-
Overwegingen
7.1. Ingevolge artikel 2.3.5, eerste lid, van het
tingsplaats Middelburg, van 31 juli 2014 in
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een
Barro maakt een bestemmingsplan dat
zaken nrs. 14/15846, 14/16532, 14/15847 en
appartementencomplex van in totaal 36
betrekking heeft op gronden buiten het ste-
14/16534 in het geding tussen: de [vreemde-
appartementen met maximaal 72 logies-
delijk gebied ten opzichte van het daaraan
lingen] en de [staatssecretaris].
plaatsen op de locatie van het te slopen hotel
voorafgaande geldende bestemmingsplan
Bosrand. Het complex bestaat uit een souter-
geen nieuwe bebouwing mogelijk.
rain, begane grond, eerste verdieping en dak-
Ingevolge het tweede lid, onder b, is het eer-
verdieping. De eerste verdieping en dakver-
ste lid niet van toepassing op herbouw of
1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen
dieping worden gerealiseerd onder een
verbouw van een bestaand bouwwerk waarbij
(onder meer in de uitspraken van 4 februa-
schuin (rieten) dak. De appartementen bevin-
een eenmalige uitbreiding van het grondop-
ri 2011 in zaak 201011249/1/V2, 23 mei 2013
den zich op alle vier de lagen. Alle apparte-
pervlak met ten hoogste tien procent is toe-
in zaak 201302478/1/V2 en 19 februari 2014
menten hebben een eigen balkon.
gestaan, te rekenen vanaf het tijdstip van
in zaak nr. 201307429/1/V2; www.raadvansta-
(…)
inwerkingtreding van dit besluit.
te.nl) beoogt artikel 29, eerste lid, aanhef en
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestem-
7.2. De Afdeling overweegt allereerst dat
onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000
mingsplan ‘Zomerhuizenterrein’ (hierna: het
voormelde bepalingen van het Barro zodanig
bescherming te bieden in de uitzonderlijke
bestemmingsplan), door de raad van de
concreet zijn geformuleerd dat artikel 8.2.1,
situatie dat de mate van willekeurig geweld
gemeente Vlieland (hierna: de raad) vastge-
onder a, van de planregels aan deze bepalin-
in het aan de gang zijnde gewapend conflict
steld op 24 juni 2013, rust op het perceel de
gen exceptief kan worden getoetst. Anders
dermate hoog is dat zwaarwegende gronden
bestemming ‘Recreatie – 4’.
dan de rechtbank heeft overwogen, is daar-
bestaan om aan te nemen dat een burger die
Ingevolge artikel 8.1, aanhef en onder a, van
voor niet van belang of [appellant sub 1]
terugkeert naar het betrokken land of, in
de planregels zijn de als zodanig aangewe-
rechtsmiddelen tegen het besluit tot vaststel-
voorkomend geval, naar het betrokken
zen gronden bestemd voor gebouwen ten
ling van het bestemmingsplan had kunnen
gebied, louter door zijn aanwezigheid daar
behoeve van:
aanwenden.
een reëel risico loopt op de in dat artikelon-
1. een hotel;
In het aangevoerde wordt geen grond gevon-
derdeel bedoelde bedreiging. Zoals de Afde-
2. appartementen;
den voor het oordeel dat artikel 8.2.1, onder
ling eveneens eerder heeft overwogen (uit-
3. een inpandige bedrijfswoning;
a, van de planregels onverbindend is wegens
spraken van 25 mei 2009 in zaak
Ingevolge artikel 8.2.1 gelden voor het bou-
strijd met voormelde bepalingen van het
nr. 200702174/2/V2 en 22 maart 2012 in
wen van gebouwen de volgende regels:
Barro. Anders dan [appellant sub 1] stelt,
zaak nr. 201107996/1/V1; www.raadvanstate.
a. de gebouwen zullen binnen het bouwvlak
volgt uit deze bepalingen niet dat het
nl) valt deze uitzonderlijke situatie onder de
worden gebouwd, met dien verstande dat ten
bestemmingsplan bij herbouw geen uitbrei-
‘most extreme case of general violence’
hoogste 50 m² buiten het bouwvlak mag
ding van het grondoppervlak met meer dan
bedoeld in het arrest van het Europees Hof
worden gebouwd;
tien procent mag toestaan ten opzichte van
voor de Rechten van de Mens van
b. er zal ten hoogste één bedrijfswoning wor-
het voormalige hotel Bosrand, maar volgt
17 juli 2008, nr. 25904/07, NA. vs. het Ver-
den gebouwd;
uit deze bepalingen dat het bestemmings-
enigd Koninkrijk (www.echr.coe.int).
1102
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
773
(…)
Rechtspraak
Zoals verder volgt uit voormelde uitspraken
(…)
Awb er niet aan in de weg staat dat een
van de Afdeling van 4 februari 2011,
1.3. Uit (…) blijkt dat sinds 14 oktober 2014
beroep tegen een eindafrekening door de
23 mei 2013 en 19 februari 2014 is bij de
– anders dan voorheen toen iedere maand
bestuursrechter wordt beoordeeld.
beoordeling of zich een uitzonderlijke situa-
een aantal laissez passer werd verstrekt – in
tie als vorenbedoeld voordoet, onder meer
het geheel geen laissez passer meer door de
van belang of de bij het gewapend conflict
Marokkaanse autoriteiten worden afgegeven
betrokken partijen zich richten tegen bur-
en dat sinds enige tijd ook geen presentaties
gers dan wel vechten op een manier die het
meer plaatsvinden. In dit geval is, anders dan
risico op willekeurige burgerslachtoffers ver-
in andere zaken over zicht op uitzetting, de
Overwegingen
groot, het gebruik van dergelijke middelen
reden daarvan duidelijk. De Marokkaanse
4.2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat
van geweldpleging wijdverspreid is, het gewa-
autoriteiten hebben de staatssecretaris al op
appellant terecht wegens een opgelopen
pend conflict al dan niet beperkt is tot
9 december 2014, zoals overigens eerst ter zit-
betalingsachterstand door zijn zorgverzeke-
bepaalde gebieden, het al dan niet aanwezig
ting in hoger beroep is gebleken, concreet en
raar als wanbetaler is aangemeld, als gevolg
zijn van een veiligheidsstructuur alsmede
zonder voorbehoud te kennen gegeven dat de
waarvan appellant de bestuursrechtelijke
het aantal burgers dat slachtoffer is gewor-
reden is gelegen in het voornemen tot opzeg-
premie verschuldigd werd. Evenmin is in
den van het geweld dan wel als gevolg daar-
ging van het verdrag [Algemeen Verdrag inza-
geschil dat appellant in verband hiermee aan
van ontheemd is geraakt.
ke sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der
het Zorginstituut betalingen heeft verricht,
Nederlanden en het Koninkrijk Marokko]. Hoe-
onder meer met de hem toegezonden accept-
wel de staatssecretaris zich op diverse niveaus
giro’s. Ter discussie staat uitsluitend de eind-
inspant om de Marokkaanse autoriteiten tot
afrekening die het Zorginstituut aan appel-
1.5. Uit (…) stukken komt naar voren dat de
hervatting van hun medewerking aan de
lant heeft gezonden op 3 december 2012.
algemene veiligheidssituatie in het oosten
gedwongen terugkeer naar Marokko te bewe-
4.2.2. De op artikel 7, tweede lid, van de
van Oekraïne sinds maart 2014 is verslech-
gen, heeft hij ter zitting bij de Afdeling geen
Beleidsregels gebaseerde eindafrekening is
terd. De gevechten tussen het leger en gewa-
helderheid verschaft over de inhoud van de
geen besluit over de verschuldigdheid en
pende groeperingen zijn toegenomen, even-
gevoerde gesprekken en over de vraag of en
hoogte van de bestuursrechtelijke premie als
als de aanwezigheid van gewapende
zo ja, binnen welke termijn de Marokkaanse
bedoeld in artikel 18f, in samenhang met
groeperingen in de regio’s Donetsk en
autoriteiten hun medewerking aan gedwon-
artikel 18d en 18e van de Zvw, zodat artikel 1
Luhansk. Mensenrechtenschendingen door
gen terugkeer zullen hervatten. De verklarin-
van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling
deze groeperingen richten zich naar verluidt
gen van de staatssecretaris bieden dan ook
bestuursrechtspraak) van de Algemene wet
niet langer uitsluitend tot journalisten, verko-
geen concrete aanknopingspunten die de ver-
bestuursrecht (Awb) er niet aan in de weg
zen vertegenwoordigers, lokale politici, amb-
wachting rechtvaardigen dat Marokkaanse
staat dat een beroep tegen een eindafreke-
tenaren en ‘civil society activists’, maar raken
vreemdelingen op korte termijn wederom
ning door de bestuursrechter wordt beoor-
de bevolking van deze twee regio’s in bredere
gedwongen kunnen worden uitgezet naar
deeld. Het bezwaar van appellant tegen het
zin. Uit de stukken blijkt voorts dat een groot
Marokko. Onder deze omstandigheden moet
besluit van 3 december 2012 is terecht door
aantal personen binnenlands ontheemd is.
worden vastgesteld dat het zicht op uitzetting
het Zorginstituut ontvankelijk geacht.
Een toenemend aantal van hen verblijft thans
binnen een redelijke termijn naar Marokko
4.3.1. Voor zover het betoog van appellant
in het oosten van Oekraïne. Ten slotte wijst
met ingang van 9 december 2014 ontbreekt.
dat hij de bestuursrechtelijke premie niet
de UNHCR erop dat asielaanvragen van
Hieruit volgt dat de op 30 januari 2015 opge-
verschuldigd was vanaf de maand maart
Oekraïense vreemdelingen op individuele
legde maatregel van bewaring van meet af
2012 zo moet worden begrepen dat hij
basis beoordeeld moeten worden.
aan onrechtmatig is.
meent dat om deze reden de eindafrekening
(…)
(in zoverre) niet juist is, heeft de rechtbank
(…)
774
(Zwv art. 18f) (….)
terecht geoordeeld dat deze beroepsgrond niet kon leiden tot aantasting van het bestre-
Centrale Raad van Beroep
den besluit omdat de zorgverzekeraar appel-
2 april 2015, nr. 201501797/1/V3
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
lant feitelijk niet eerder dan per 1 oktober
(Mrs. Lubberdink, Hent en Van der Wiel)
van der Ham, vice-president van de Centrale
2012 als wanbetaler heeft afgemeld en het
ECLI:NL:RVS:2015:1145
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
Zorginstituut bij zijn besluitvorming van
Zicht op uitzetting binnen redelijke termijn
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
laatstgenoemde afmeldingsdatum moet uit-
naar Marokko ontbreekt, zodat de inbewa-
Raad van Beroep.
gaan. Eventuele klachten over een (te) late afmelding moeten, zoals de rechtbank op
ringstelling van de vreemdeling onrechtmatig is.
775
juiste gronden heeft overwogen, niet bij het Zorginstituut, maar bij de zorgverzekeraar worden aangekaart.
(VW 2000 art. 59) 4 maart 2015, nr. 13/4514 ZVW
4.3.2. Mede ter voorlichting van appellant
Uitspraak op het hoger beroep van: de
(Mrs. Bel, Schaap, Van Zeben-de Vries)
wordt erop gewezen dat van dubbele betaling
[vreemdeling], appellant, vs. de uitspraak
ECLI:NL:CRVB:2015:925
van bestuursrechtelijke premie in de periode maart 2012 tot oktober 2012, anders dan
van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 februari 2015 in zaak
De eindafrekening is geen besluit over de
appellant meent, geen sprake is geweest.
nr. 15/2167 in het geding tussen: de [vreem-
verschuldigdheid en hoogte van de
Zoals blijkt uit de door appellant ingebrachte
deling] en de [Staatssecretaris van Veilig-
bestuursrechtelijke premie als bedoeld in
brief van 21 september 2012 van de zorgver-
heid en Justitie].
art. 18f, in samenhang met art. 18d en 18e
zekeraar aan gemachtigde van appellant zijn
van de Zvw, zodat art. 1 van Bijlage 2 van de
de door appellant tot 1 oktober 2012 betaal-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1103
Rechtspraak
de bedragen van € 81 in mindering gebracht
van appellant. Dat is, nu geen bijkomende
tien sheets bestaande rapport van B behelst
op de vordering van de zorgverzekeraar op
relevante omstandigheden zijn vermeld, niet
verstrekkende, op de persoon van appellant
appellant. Eerst vanaf 1 oktober 2012 zijn
het geval, ook niet als wordt uitgegaan van de
gerichte opmerkingen met een diskwalifice-
deze bedragen aangemerkt als premie voor
(niet nader onderbouwde) stelling dat appel-
rend karakter. Hieraan lag slechts een sum-
de zorgverzekering. Verder was van een situa-
lant zich in een financieel moeilijke positie
mier onderzoek ten grondslag, te weten het
tie als bedoeld in artikel 18d, eerste lid, van
bevindt. Het oordeel van de rechtbank en de
eenmalig bijwonen van een afdelingsberaad
de Zvw nog geen sprake. Appellant had zijn
daaraan ten grondslag gelegde motivering
en een persoonlijk onderhoud met iedere
schuld aan zijn verzekeraar nog niet volledig
worden op dit punt onderschreven.
medewerker van de afdeling. Daarbij was appellant, reeds vanwege de anonimiteit van
afgelost en op volledige aflossing bestond, gelet op het vrijwillige karakter van de getroffen betalingsregeling, in maart 2012
776
het onderzoek, niet in staat om zich gericht tegen eventuele beschuldigingen aan zijn adres te verdedigen. Voor zover B psychologi-
ook nog zicht. Van een regeling of overeenkomst als bedoeld in artikel 18d, derde lid,
19 maart 2015, nr. 13/4235 AW
sche oordelen over zijn persoonlijkheid heeft
aanhef en onder b, dan wel c, van de Zvw was
(Mrs. Beuker-Tilstra, Kooper, Boerlage)
geveld, is niet gebleken dat hij daarvoor op
in maart 2012, getuige de door appellant
ECLI:NL:CRVB:2015:948
enige wijze is opgeleid. Het ging, met andere woorden, om subjectieve en onvoldoende
ingebrachte brief van 13 maart 2012 aan het Zorginstituut, nog geen sprake.
Het college is aansprakelijk voor de door
onderbouwde diskwalificaties. De wijze waar-
4.4. Anders dan appellant meent is de aan
appellant geleden schade bestaande uit de
op het rapport vervolgens is gepresenteerd,
appellant gezonden mededeling van 1 okto-
aantasting van zijn goede naam.
was al even bedenkelijk. Aannemelijk is geworden dat de negatieve conclusies over
ber 2010 dat zijn werkgever niet (langer) de premie inhoudt op het inkomen, maar dat
(BW art. 6:106)
label besluit. Het heeft immers onmisken-
appellant sterk zijn benadrukt. Hij is heftig en persoonlijk aangevallen ten overstaan van
hij deze zelf moet (gaan) voldoen, een appel(…)
collega’s en leidinggevenden. Dat het onderzoek van B, naar de rechtbank heeft overwo-
baar betrekking op de wijze van inning van de bestuursrechtelijke premie. Met dit
Overwegingen
gen, bedoeld was als een quick scan voor het
besluit is het aan de werkgever van appellant
4.1. Het hoger beroep richt zich met name op
team en voor intern gebruik, kan een zo
gerichte besluit van 31 augustus 2010, en het
bestreden besluit 3. Volgens appellant is
onzorgvuldige aanpak niet rechtvaardigen.
daaruit voortvloeiende rechtsgevolg, achter-
immateriële schade ontstaan, bestaande uit
Op zichzelf is het juist dat een ambtenaar
haald. Nu tegen het besluit van 1 oktober
psychische schade en reputatieschade, door
enig ongemak en frustratie moet kunnen
2010 geen bezwaar is gemaakt, is dit in rech-
de wijze waarop met het rapport B en (ach-
verdragen wanneer dit nodig is om het func-
te komen vast te staan. Daarmee staat vast
teraf) met hem is omgegaan. Appellant is
tioneren van de organisatie te verbeteren.
dat appellant zelf diende zorg te dragen voor
met het college eens dat een werknemer enig
Dat er binnen de afdeling problemen waren
betaling van de bestuursrechtelijke premie.
ongemak en frustratie moet kunnen verdra-
die moesten worden onderzocht en uitge-
Het betoog van appellant dat zijn werkgever
gen maar vindt dat de werkgever een ambte-
sproken, is ook wel aannemelijk geworden.
de achterstallige bestuursrechtelijke premies
naar niet willens en wetens in een vijandige
Het behoorde echter tot de taak van het col-
zou moeten betalen (zonder verhaal op
en onveilige situatie mag manoeuvreren en
lege, als overheidswerkgever, om daarbij een
appellant) en dat de eindafrekening in zover-
daar was volgens appellant sprake van vanaf
zeker evenwicht te bewaren en te voorkomen
re niet juist is, slaagt dan ook niet.
het moment van inschakeling van organisa-
dat appellant door B onverhoeds en op basis
4.5. Met hetgeen appellant heeft aangevoerd
tieadviseur B.
van subjectieve conclusies als persoon werd
heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij
4.2. Volgens vaste rechtspraak heeft het
‘afgebrand’. Niet alleen heeft het college de
een hoger bedrag aan bestuursrechtelijke
bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een
presentatie van het rapport niet verhinderd
premies heeft betaald dan in de in bezwaar
zorgplicht (CRvB 22 juni 2000,
of begeleid, maar het heeft ook daarna geen
gehandhaafde eindafrekening is vermeld.
ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072). De zorgplicht
afstand genomen van de wijze van totstand-
Ook anderszins is de onjuistheid van de eind-
houdt in dat het bestuursorgaan de werk-
koming van het rapport en de daarop geba-
afrekening niet komen vast te staan.
zaamheden van de ambtenaar zodanig moet
seerde conclusies. Mede daardoor zijn deze,
4.6. Het verzoek om (gedeeltelijke) kwijtschel-
inrichten en voor het verrichten daarvan
zoals te verwachten viel, binnen de organisa-
ding als bedoeld in artikel 18g, derde lid, van
zodanige maatregelen moet treffen en aan-
tie een eigen leven gaan leiden. In deze
de Zvw, is door het Zorginstituut in overeen-
wijzingen moet geven als redelijkerwijs
opzichten is het college in zijn zorgplicht
stemming met de door hem daarbij gehan-
nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar
jegens appellant tekortgeschoten.
teerde Beleidsregels afgewezen. Deze Beleids-
in de uitoefening van zijn werkzaamheden
4.4. Appellant betoogt dat hij immateriële
regels, waarmee het Zorginstituut de
schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op
schade heeft geleden. Deze bestaat volgens
discretionaire ruimte die hem is toegekend
vergoeding van deze schade, ook voor zover
hem in de eerste plaats uit psychische schade.
heeft ingevuld, zijn niet onredelijk. Niet in
rechtspositionele regelingen daarin niet
4.5. De zorgplicht van de werkgever strekt
geschil is dat appellant niet voldoet aan de in
voorzien. Geen recht op vergoeding
zich mede uit tot het voorkomen van werk-
deze Beleidsregels gestelde voorwaarden. In
bestaat voor zover hier van belang indien
omstandigheden die psychisch ziekmakend
geschil is of toepassing ervan voor appellant
het bestuursorgaan aantoont dat het zijn
zijn (CRvB 15 februari 2007,
gevolgen heeft die wegens bijzondere
zorgplicht is nagekomen.
ECLI:NL:CRVB:2007:AZ8837). De zorgplicht
omstandigheden onevenredig zijn in verhou-
4.3. Het door appellant geschetste beeld van
kan echter niet zo ruim worden opgevat dat
ding tot de met de Beleidsregels te dienen
de wijze waarop B jegens hem te werk is
van de werkgever wordt verlangd op voor-
doelen en het Zorginstituut op grond van
gegaan kan als onthutsend worden gety-
hand bescherming te bieden tegen alle denk-
artikel 4:84 van de Awb gehouden zou zijn
peerd. In de onderhavige procedure is dit
bare wrijvingen en (samenwerkings)proble-
van de beleidsregel af te wijken ten gunste
beeld alleen maar bevestigd. Het uit de vijf-
men die zich op de werkvloer kunnen
1104
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Rechtspraak
voordoen. De in het werk of de werkomstan-
bestaande uit de aantasting van zijn goede
Uit informatie van het Kadaster is gebleken
digheden gelegen bijzondere factoren die de
naam zoals bedoeld in artikel 6:106 van het
dat de woning op naam van een derde staat
schade zouden hebben veroorzaakt, moeten
Burgerlijk Wetboek (BW).
ingeschreven. Dit betekent dat de vooron-
worden geobjectiveerd. Wanneer de gestelde
4.9. Niet aannemelijk is geworden dat het
derstelling gerechtvaardigd is dat een niet
schade in sterkere mate van psychische aard
college zich heeft ingespannen om vooraf
nader genoemde derde over de woning
is, zal in eerdere mate sprake moeten zijn
waarborgen te scheppen aangaande het rap-
beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
van factoren die in verhouding tot dat werk
port van B en de vertrouwelijkheid daarvan.
De omstandigheid dat het Kadaster
of die werkomstandigheden – objectief
Voorts is niet aannemelijk geworden dat het
momenteel geen nadere informatie wil ver-
bezien – een buitensporig karakter dragen.
college, althans de leidinggevende(n), na het
strekken aan het Bureau Sociale Zaken,
4.6. Wat er zij van het antwoord op de vraag
bekend worden met de inhoud hebben
komt niet voor risico van appellanten. Het
of het optreden van B en de reactie van het
gedaan wat redelijkerwijs mocht worden ver-
gaat immers om een belastend besluit,
college daarop zijn aan te merken als bui-
wacht ter verzekering van het vertrouwelijke
waarbij de bewijslast op de SVB rust.
tensporig in vorenbedoelde zin, moet wor-
karakter daarvan. In dat verband is relevant
den vastgesteld dat niet is gebleken van een
dat de mailbox van leidinggevende S niet
als aantasting van appellants persoon aan
zodanig was afgeschermd dat toegang tot het
te merken geestelijk letsel waaraan hij aan-
rapport door andere ambtenaren niet moge-
spraak op vergoeding van immateriële scha-
lijk was. Dit valt het college te verwijten. Dat
de kan ontlenen. Volgens vaste rechtspraak
appellant de inhoud van de sheets aan een
Overwegingen
van de Raad (30 juni 2011,
wethouder heeft verstrekt nadat daarover
4.1. Een besluit tot intrekking van bijstand is
ECLI:NL:CRVB:2011:BR1216) is daarvoor uit-
reeds de nodige commotie was ontstaan,
een voor betrokkene belastend besluit, waar-
spraak van onvoldoende dat sprake is van
doet daaraan niet af. Het college kan daarbij
bij het aan het bestuursorgaan is om de
meer of minder sterk psychisch onbehagen
worden aangerekend dat het zich zonder
nodige kennis over relevante feiten en
en van een zich gekwetst voelen door het
voorbehoud heeft geschaard achter de
omstandigheden te vergaren. Dat betekent
onrechtmatige besluit. Appellant heeft ter
inhoud van het rapport van B en geen aanlei-
dat de last om aannemelijk te maken dat aan
onderbouwing van de door hem gestelde
ding heeft gezien om afstand te nemen van
de voorwaarden voor intrekking is voldaan,
psychische schade verwezen naar een analy-
de daarin gemaakte subjectieve en, naar het
in beginsel op de Svb rust.
se van zijn arbeidssituatie, opgesteld door
oordeel van de Raad, onprofessionele kwalifi-
4.2. Vaststaat dat uit informatie van het
psycholoog drs. B. van der Meer, medio okto-
caties jegens appellant. Dat het college
Kadaster is gebleken dat de woning op naam
ber 2012. Deze analyse vindt zijn basis in de
afstand heeft genomen van de presentatie
van een derde staat ingeschreven. Zoals reeds
anamnese van appellant. Deze is vooral
van het rapport van B leidt niet tot een ander
in de tussenuitspraak is overwogen betekent
gericht op pestgedrag in meer algemene zin
oordeel nu het juist deze subjectieve onpro-
de omstandigheid dat inschrijving in het
binnen de organisatie en niet op objecti-
fessionele kwalificaties betreft waarvan het
kadaster in Marokko niet verplicht is niet dat
veerbare psychische schade die appellant
college afstand had dienen te nemen. Daar-
daarmee aan een inschrijving geen waarde
heeft opgelopen. Ook overigens ontbreken
mee is het college aansprakelijk voor de door
kan worden toegekend. Indien onroerende
in het dossier medische gegevens over de
appellant geleden schade bestaande uit de
zaken in een officieel eigendomsregister op
psychische gesteldheid van appellant.
aantasting van zijn goede naam. Appellant
naam van een betrokkene staan geregis-
Appellant heeft de gestelde psychische scha-
heeft op de voet van artikel 6:106 van het BW
treerd, is volgens vaste rechtspraak van de
de daarmee niet aannemelijk gemaakt. Voor
recht op een naar billijkheid vast te stellen
Raad (zie onder meer de uitspraken van 30
een vergoeding van de kosten van de door
vergoeding van deze schade. De Raad is van
november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6528
de appellante overgelegde analyse ziet de
oordeel dat in de onderhavige uitspraak vol-
en van 11 januari 2011,
Raad geen aanleiding.
doende genoegdoening is gelegen om het
ECLI:NL:CRVB:2011:BP0817) de vooronder-
4.7. Appellant heeft voorts betoogd dat hij
geleden nadeel te compenseren.
stelling immers gerechtvaardigd dat deze
immateriële schade heeft geleden doordat
4.10. Dit betekent dat het hoger beroep van
zaken een bestanddeel vormen van het ver-
zijn reputatie is beschadigd als gevolg van
appellante in zoverre slaagt. De Raad zal de
mogen waarover betrokkene daadwerkelijk
het bekend worden van de inhoud van het
uitspraak vernietigen voor zover de recht-
beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In
rapport binnen en buiten de organisatie. Het
bank heeft bepaald dat het college niet aan-
dit geval betekent dit dus dat de vooronder-
college heeft het rapport van B ten onrechte
sprakelijk is voor de aantasting van de goe-
stelling gerechtvaardigd is dat een niet nader
niet ‘gediskwalificeerd’.
de naam van appellante en doende hetgeen
genoemde derde over de woning beschikt of
4.8. Aannemelijk is geworden dat de onder
de rechtbank had behoren te doen het
redelijkerwijs kan beschikken. Anders dan de
1.1 genoemde sheets, waarop ook diskwalifi-
bestreden besluit en het besluit van 5 okto-
Svb in haar besluit heeft aangegeven komt
cerende opmerkingen over appellante zijn
ber 2010 in zoverre vernietigen en appellan-
de omstandigheid dat het Kadaster momen-
opgenomen, binnen en buiten de organisatie
te onder verwijzing naar het overwogene
teel geen nadere informatie wil verstrekken
bekend zijn geworden. Deze zijn in de lokale
onder 4.8 tot en met 4.10 van deze uit-
aan het Bureau Sociale Zaken, niet voor risi-
pers uitgebreid en gedurende langere tijd
spraak rehabiliteren.
co van appellanten. Het gaat immers zoals in
onderwerp geweest van journalistieke aandacht, waarbij dit rapport in verband is gebracht met het functioneren en het ont-
(WWB art. 17) (…)
4.1 is vermeld om een belastend besluit,
777
slag van twee ambtenaren. De Raad acht aan-
waarbij de bewijslast op de Svb rust. Uit de in 1.2 genoemde rapportage blijkt dat onduidelijk is gebleven wie deze derde persoon is.
nemelijk dat de in het rapport gebezigde sub-
31 maart 2015, nr. 13/2022 WWB
4.3. Appellanten hebben reeds in bezwaar
jectieve kwalificaties en het bekend worden
(Mrs. Van der Ham, Hillen, Hink)
gesteld dat hun zoon [C.] de eigenaar is van
daarvan binnen en buiten de organisatie de
ECLI:NL:CRVB:2015:1003
de woning in Marokko en daartoe onder
reputatie van appellant heeft geschaad,
andere de in 3 genoemde rekeningen van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1105
Rechtspraak
energieleverantie aan de woning op zijn
aan hun zoon [C.] afgegeven woonverkla-
4.5. Nu de Svb het in de tussenuitspraak
naam overgelegd. Uit de in 1.2 genoemde
ring. Nu de moquaddem over de redenen
geconstateerde gebrek niet heeft kunnen her-
rapportage blijkt niet dat het gegeven dat de
van zijn wetenschap verder heeft verklaard
stellen en niet aannemelijk is dat een derge-
energieleverantie aan de woning op naam
dat de eigenaar van de woning enkele maan-
lijk herstel alsnog mogelijk is, ziet de Raad
van de zoon van appellanten staat bij het
den geleden bij hem is langs geweest voor
aanleiding om met toepassing van artikel
onderzoek is betrokken. De moquaddem
een woonverklaring, hebben appellanten de
8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de
heeft over zijn redenen van wetenschap
door hen gestelde persoonsverwisseling
Awb het besluit van 5 oktober 2011 te herroe-
onder meer verklaard dat hij de man op de
aannemelijk gemaakt.
pen en te bepalen dat deze uitspraak in de
hem getoonde foto herkent. Uit de rapporta-
4.4. Gelet op 4.3 en 4.4 levert het nader onder-
plaats treedt van het besluit van 12 maart
ge blijkt echter niet welke foto aan de
zoek door het IBF afzonderlijk en in samen-
2012 (bestreden besluit). Tevens zal de Raad
moquaddem is getoond. Dat sprake zou
hang bezien met het eerdere onderzoek, niet
het nader besluit vernietigen aangezien aan
kunnen zijn van een persoonsverwisseling
– alsnog – een toereikende grondslag voor het
dit besluit hetzelfde gebrek kleeft als aan het
door de moquaddem, hebben appellanten in
standpunt van de Svb dat appellant de eige-
besluit van 12 maart 2012.
hoger beroep nader onderbouwd met een
naar is van de woning in Marokko.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
voorkomen. Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
en een naschrift binnen de 300 woorden. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen-
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
ding zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de
bij voorkeur in de tekst zelf.
knop ‘Magazine’.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden.
1106
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Boeken
Het ‘probleem’ Eerste Kamer Visies op de toekomstige rol van de Senaat Deze bundel van het Montesquieu Instituut gaat in op aspecten die bij de discussie over het tweekamerstelsel een rol spelen. Op 26 mei 2015 wordt een nieuwe Eerste Kamer gekozen. Die Kamer staat in toenemende mate in de belangstelling. De vraag rijst of de wijze waarop ons tweekamerstelsel is ingericht, houdbaar is. Daarbij gaat het zowel om de kans dat de Eerste Kamer gaat optreden als ‘hindermacht’ voor een kabinet dat over een meerderheid beschikt in het rechtstreeks gekozen deel van de volksvertegenwoordiging als om de wijze van verkiezingen. Simon Otjes gaat vanuit een algemenere politicologische visie in op de voors en tegens van een tweekamerstelsel en geeft zijn visie op de toekomst van de Eerste Kamer. Ook gaat hij na of er alternatieven zijn voor het huidige tweekamerstelsel, bijvoorbeeld door een grotere rol voor de Raad van State bij het bewaken van de wetgevingskwaliteit. Op basis van empirisch onderzoek gaat Otjes in op de vraag of vier door toenmalig PvdA-senator Han Noten geformuleerde ‘wetten’ geldig zijn. Die ‘wetten’ hebben betrekking op het stemgedrag van gelijkgezinde fracties in Tweede en Eerste Kamer en op het voorkomen van afwijkend stemgedrag in fracties. Carla van Baalen en Alexander van Kessel belichten de rol van de Eerste Kamer bij de kabinetsformatie. Heeft de toegenomen politieke rol van de Senaat invloed op de betrokkenheid van Eerste Kamerfracties bij de formatie? Aalt-Willem Heringa gaat uitvoeriger in op het ‘probleem’ Eerste Kamer. Hij schetst alternatieven voor een andere rol van de Eerste Kamer en voor een andere wijze van verkiezing. Het Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden geeft een overzicht van belangrijke wetsvoorstellen die in de Eerste Kamer strandden, hetzij door verwerping, hetzij door gedwongen intrekking, en analyseert de betekenis daarvan. Verwerping en intrek-
king betekende lang niet altijd blokkering van wetgeving. Bert van den Braak (red.) Montesquieu Instituut 2015, 82 p. Gratis te downloaden op www.montesquieu-instituut.nl/ montesquieu_reeks
Onteigeningsrecht In deze monografie komt het onteigeningsrecht in volle omvang aan de orde. In het boek wordt eerst een plaatsbepaling gegeven van het rechtsgebied alvorens de administratieve en de gerechtelijke procedure van de onteigening met alle aspecten van dien worden beschreven. Daarna wordt achtereenvolgens ingegaan op de schadeloosstelling na onteigening, de waardebepaling en de waardevermindering van het overblijvende. Vervolgens worden nog enkele mogelijke bijkomende schadeposten besproken, schade van derden, renteverhaal en kosten van bijstand. Tot slot wordt ingegaan op de mogelijkheden tot terugvordering, de voorwaarden die daarvoor gelden en enkele complicaties die daarbij kunnen optreden. Mr. Jaap Jan van der Gouw en prof. mr. Jacques Sluysmans Mastermonografieën staats- en bestuursrecht Wolters Kluwer 2015, 260 p., € 45 ISBN 978 90 1312 807 9
Europe’s Justice Deficit? The gradual legal and political evolution of the European Union has not, thus far, been accompanied by the articulation or embrace of any substantive ideal of justice going beyond the founders’ intent or the economic objectives of the market integration project. This absence arguably compromises the foundations of the EU legal and political system since the relationship between law and justice—a crucial question within any constitutional system—remains largely unaddressed. This edited volume brings together a number of concise contributions by leading academics and young scholars whose work addresses both legal and philosophical aspects of justice in the European context. The aim of the volume is to appraise the existence and nature of this deficit, its implications for Europe’s future, and to begin a critical dis-
cussion about how it might be addressed. There have been many accounts of the EU as a story of constitutional evolution and a system of transnational governance, but few which pay sustained attention to the implications for justice. The EU today has moved beyond its initial and primary emphasis on the establishment of an Internal Market, as the growing importance of EU citizenship and social rights suggests. Yet, most legal analyses of the EU treaties and of EU case-law remain premised broadly on the assumption that EU law still largely serves the purpose of perfecting what is fundamentally a system of economic integration. The place to be occupied by the underlying substantive ideal of justice remains significantly underspecified or even vacant, creating a tension between the market-oriented foundation of the Union and the contemporary essence of its constitutional system. The relationship of law to justice is a core dimension of constitutional systems around the world, and the EU is arguably no different in this respect. The critical assessment of justice in the EU provided by the contributions to this book aims to help to create a fuller picture of the justice deficit in the EU, and at the same time open up an important new avenue of legal research of immediate importance. Dimitry Kochenov, Gráinne de Búrca en Andrew Williams (eds.) Hart Publishing 2015, 504 p., £ 60 ISBN 978 18 4946 527 4
De grenzen van het huurrecht Liber Amicorum voor mr. A.D. Flesseman Liber Amicorum met opstellen aangeboden aan mr. A.D. Flesseman, autoriteit op het gebied van het huurrecht, ter gelegenheid van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Een aantal (huurrecht)juristen hebben zestien voor de huurrechtpraktijk relevante bijdragen geschreven over onderwerpen op het snijvlak van het huurrecht en andere rechtsgebieden. Mr. Anique Bergers-Kemp, mr. drs. Midas Lagerweij en mr. Justine van Lochem Wolters Kluwer 2015, ± 175 p., € 60 ISBN 978 90 1312 980 9
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1107
778
Tijdschriften
779
van derdenwerking in die uitspraken besproken.
Algemeen
Juridisch up to Date
64e jrg. nr. 4, april 2015 C.N.J. de Vey Mestdagh & J. Lubbers Nee hoor, u wilt helemaal niet naar Den Haag… Over de techniek, het recht en de toekomst van de zelfrijdende auto – De techniek van de zelfrijdende auto is al behoorlijk ver ontwikkeld. De eerste proeven op de openbare weg staan op stapel. Als deze techniek veilig blijkt te zijn leveren we dan onze bewegingsvrijheid in? Is er niemand verantwoordelijk voor ongevallen als de computer de auto bestuurt? Eindigen we met een volledig autonoom verkeerssysteem? Om de interactie tussen menselijke en geautomatiseerde bestuurders in goede banen te leiden moet goed worden nagedacht over de verkeersregels, omdat zij mede de grens van de aansprakelijkheid bepalen.
nr. 7, 2 april 2015 Mr.. S.E.J.A. Collard De langdurige overeenkomst zomaar opzeggen? Opletten! – Onbenoemde duurovereenkomsten zijn overeenkomsten voor onbepaalde tijd die geen wettelijke regeling kennen. Auteur bespreekt deze overeenkomsten die zich uitstrekken over een langere periode en wanneer deze kunnen worden opgezegd. In de praktijk komt het nog al eens voor dat een partij denkt deze overeenkomst ven de ene op de andere dag te kunnen beëindigen bijvoorbeeld omdat er mondelinge afspraken zijn gemaakt en dus ‘niets is vastgelegd’. Uit de jurisprudentie blijkt volgens auteur dat in dergelijke gevallen een redelijke opzegtermijn in acht moet worden genomen waarbij geldt dat de opzegtermijn van een langer lopende overeenkomst langer is dan van een korter lopende overeenkomst. Auteur bespreekt relevante jurisprudentie waaruit blijkt dat wanneer er door partijen jarenlang zaken is gedaan er sprake is van een duurovereenkomst en dat deze overeenkomst kan worden opgezegd als er sprake is van een rechtsgeldige opzeggingsgrond en rekening wordt gehouden met een redelijke opzegtermijn. Als de redelijke opzegtermijn niet in acht is genomen kan schadevergoeding worden gevorderd.
WPNR
Tijdschrift voor Bouwrecht
146e jrg. nr. 7057, 4 april 2015 S. van Gulijk Derdenwerking van exoneratiebedingen: een analyse van recente rechtspraak en enige opmerkingen over de ontwikkeling van dit leerstuk vanuit het bouwcontractenrecht – De afgelopen jaren is in een aantal gevallen derdenwerking van contractbedingen aangenomen, waarbij de oorspronkelijke criteria die in de rechtspraak zijn ontwikkeld om derdenwerking aan te nemen verruimd lijken te worden. In deze bijdrage worden de overwegingen die rechters hanteerden bij de beoordeling
8e jrg. nr. 4, april 2015 Mr. M.Y. Schaub Aandacht voor overgangsrecht. De betekenis van art. 6:230c BW voor overeenkomsten die voor 28 december 2009 zijn gesloten – Sinds 28 december 2009 is in art. 6:234 BW een verwijzing naar art. 6:230c BW opgenomen. Sinds die datum kunnen bepaalde dienstverrichters aan de verplichting die uit art. 6:233b BW voortvloeit voldoen door hun algemene voorwaarden ter beschikking te stellen op de wijzen als opgenomen in art. 6:230c BW. Dit gold ook in de periode van februari 2010 tot januari 2012 waarin de ver-
Ars Aequi 64e jrg. nr. 4, april 2015 C.J.H. Jansen Het ‘hondenhok’ van de Hoge Raad – In deze aflevering van ‘Bouwstenen van het recht’ behandelt de auteur de huisvestingsgeschiedenis van de Hoge Raad.
780 Burgerlijk (proces)recht Ars Aequi
1108
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
wijzing naar art. 6:230c BW per abuis uit art. 6:234 BW was verdwenen. Concreet betekent dit dat bepaalde dienstverrichters vanaf 28 december 2009 hun algemene voorwaarden niet langer ter hand hoeven te stellen, maar (onder meer) kunnen volstaan met het noemen van een internetadres waar de voorwaarden gemakkelijk toegankelijk zijn. In deze bijdrage gaat de auteur in op de betekenis van deze wetswijziging voor overeenkomsten met betrekking tot diensten die vóór 28 december 2009 zijn gesloten.
781 Fiscaal recht Juridisch up to Date nr. 7, 2 april 2015 Mr. A.C. van Campen Fiscalist: blijf bij je leest! – Op 10 december 2014 wees de rechtbank Rotterdam vonnis in een zaak waarin het ging om een beroepsfout van een belastingadviseur namelijk het buiten zijn eigen vakgebied geven van advies. Auteur bespreekt de feiten en het oordeel van de rechtbank Rotterdam. Een fiscalist had een cliënt geadviseerd over huur van een bedrijfspand. Door dit advies liep de cliënt schade op. De rechtbank oordeelde dat de belastingadviseur zich niet had gedragen zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend professioneel adviseur met fiscale achtergrond zou hebben gedaan in een juridische kwestie en veroordeelde de fiscalist tot het betalen van de geleden schade. Volgens auteur bevestigt deze uitspraak dat fiscalisten en accountants een risico lopen wanneer zij buiten het gebied van hun eigen expertise adviezen geven mede gelet op het feit dat een beroepsaansprakelijkheidsverzekering in dergelijke gevallen de schade niet dekt. Auteur bespreekt kort de in beroepsaansprakelijkheidskwesties gehanteerde norm ‘redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot’ met verwijzing naar relevante jurisprudentie.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 30, 28 maart 2015 A. van de Vijver
Tijdschriften
782
Dr. R. van Mechelen Kwetsbare knarren weer kras? – Dit artikel is een bewerking van de voordracht van de auteur voor het jaarcongres van de WAA op 28 november 2014 met als titel ‘Krasse knarren’. Mr. H. de Hek Streep door het Zwitserleven – In dit artikel wordt ingegaan op de begroting van letselschade bij ouderen. We worden steeds ouder, blijven langer gezond en zelfredzaam. Ook de visie op ouder worden en op ouderen is sterk veranderd. Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de begroting van schade bij ouderen? Nadat de uitgangspunten van de begroting van de letselschade zijn besproken, worden de voor de schadebegroting relevante gegevens over ouderen in Nederland in kaart gebracht. Vervolgens worden, aan de hand van de verzamelde gegevens, de meest voorkomende schadeposten besproken.
Gezondheidsrecht
783
Ne bis in idem in het Belgische belastingrecht: rechtsspreuk of algemeen rechtsbeginsel – (België) Deze bijdrage vat de kernresultaten samen van het doctoraatsonderzoek naar het ne bis in idem-beginsel in het Belgische belastingrecht. De rechtstheorie van Ronald Dworkin vormt het uitgangspunt voor het rechtstheoretische kader. Volgens deze theorie is de rechtsorde een coherent geheel van algemene rechtsbeginselen en rechtsregels. Uitgaande van deze theorie worden de grondslagen en de draagwijdte van het ne bis in idem-beginsel onderzocht. Ook de werking van het ne bis in idembeginsel als algemeen rechtsbeginsel in het Belgische belastingrecht wordt onderzocht.
Letsel & Schade nr. 1, april 2015 Mr. dr. R.P. Wijne Integrale bekostiging van invloed op de relatie medisch specialist versus patiënt en de aansprakelijkheid van de medisch specialist? – In 2013 verzocht de Minister van VWS de Nederlandse Zorgautoriteit een uitvoeringstoets te doen naar de invoering van integrale tarieven in de medisch specialistische zorg. Inmiddels is het 2015 en is het systeem van integrale bekostiging een feit. Dit betekent ook dat er met ingang van 2015 een aantal wijzigingen is opgetreden in de relatie ziekenhuis - medisch specialist en dat medisch specialisten zich in andere ondernemingsvormen zijn gaan verenigen. De vraag die in dit artikel centraal staat is of deze wijzigingen op hun beurt een verandering teweeg hebben gebracht in de relatie medisch specialist - patiënt en zo ja, of dit gevolgen heeft voor de aansprakelijkheid van het ziekenhuis en de medisch specialist.
Handels- & economisch recht WPNR 146e jrg. nr. 7057, 4 april 2015 A.N. Labohm & A.H.N. Stollenwerck De onderneming(swinst) in het wetsvoorstel Aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen – In deze bijdrage gaan de auteurs in op het wetsvoorstel 33987 – beperking van de omvang wettelijke gemeenschap van goederen – waar het de uitsluitingsclausule en de onderneming(swinst) betreft. Aan de orde komen: ondernemingsvermogen, onderneming, winst, waarde. Voorts worden een aantal probleempunten aan de hand van een voorbeeld behandeld. Voor de problematiek met betrekking tot de jaarrekening gaan zij uit van Boek 2 titel 9 BW, ook voor de kleine onderneming waarvoor titel 9 niet verplicht is.
Ars Aequi 64e jrg. nr. 4, april 2015 K.H.M. de Roo De Corporate Governance Code en het drijfzand van de open norm – Het Engelse ‘comply or explain’principe heeft in korte tijd een zegetocht door het continentaal-Europese ondernemingsrecht gemaakt. In het
decennium waarin het principe wettelijk is verankerd, is de hantering ervan meermaals in jurisprudentie aan bod gekomen. In deze bijdrage wordt besproken in hoeverre de Nederlandse implementatie- en hanteringswijze de waarde van het principe heeft kunnen behouden.
TVR nr. 1, februari 2015 Mr. M.H. Louws Retentierecht op zeeschepen in faillissementssituaties: een (on)zekere zekerheid? – In dit artikel geeft auteur antwoord op de vraag welke mate van zekerheid de retentor naar Nederlands recht kan ontlenen aan een wettelijk retentierecht op een zeeschip in geval van faillissement van de scheepseigenaar en in hoeverre hem middelen ter beschikking staan om zijn retentierecht tegen te werpen aan de curator en derden.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 7, 10 april 2015 Mr. L.A. van Amsterdam, Bb 2015/21 Rechtsmacht bij grensoverschrijdende prospectusaansprakelijkheid: botsende belangen van investeerders en uitgevende instellingen – In deze bijdrage stelt de auteur de vraag: Mag een investeerder in de lidstaat waar hij woonachtig is een in een andere lidstaat gevestigde opsteller van een prospectus op grond van onrechtmatig handelen aansprakelijk stellen? Mr. H. Koster, Bb 2015/22 Opheffing vermogensklem omgezette stichting – In deze bijdrage gaat de auteur in op de recente uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:BROT:2015:191) over de opheffing van de vermogensklem van een omgezette stichting.
Juridisch up to Date nr. 7, 2 april 2015 Mr. dr. B. van der Kamp Zorg & inkoop – Is een zorgverzekeraar een aanbestedende dienst? Voorziet een zorgverzekeraar in een behoefte van ‘algemeen belang anders dan commerciële of industriële aard’? Op deze vragen tracht auteur een antwoord te geven. Onder een publiekrechtelijke instelling in de zin van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1109
Tijdschriften
Aanbestedingswet moet volgens auteur worden verstaan “instellingen die voorzien in een publiek belang en in belangrijke mate overheidsmiddelen uitgeven”. De opvatting dat zorgverzekeraars voorzien in een behoefte van algemeen belang is volgens auteur in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad van 19 december 2014. Vervolgens is het de vraag of de behoefte van algemeen belang die zorgverzekeraars vervullen “van ofwel commerciële ofwel van ándere dan commerciële aard is”. Het Hof van Justitie EU heeft bepaald dat hierbij van belang kan zijn of er sterke concurrentie op de markt is en of de onderneming zelf het economisch risico draagt en gestuurd wordt op rentabiliteit, rendement en doelmatigheid. In de praktijk worden verschillende standpunten ingenomen. De voorzieningen rechter van de rechtbank zeeland West Brabant oordeelde op 19 juni 2014 dat CZ kwalificeerde als aanbestedende dienst.
Nederlands Tijdschrift voor Energierecht 14e jrg. nr. 1, maart 2015 P.I.W.R. Maandag & E.T.W.M. van Leeuwen Het nieuwe gezicht van het toezicht: de Autoriteit Consument en Markt na de Stroomlijningswet – De energiemarkt kreeg per 1 april 2013 een nieuwe toezichthouder, de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Het doel van de instelling van de ACM was kostenbesparing, meer eenheid in het maatschappelijke optreden te bewerkstelligen, het behalen van betere kwaliteit en een vermindering van lastendruk voor zowel bedrijfsleven als consument. Ter realisering van deze doelen kreeg de ACM verschillende instrumenten aangereikt. Auteur bespreekt achtereenvolgens de institutionele en organisatorische bepalingen van de Instellingswet ACM waarin onder meer het uitwisselen van gegevens met andere organisaties is geregeld, en de in de Stroomlijningswet opgenomen (nieuwe) instrumenten voor toezicht en handhaving in de energiesector. Nieuw voor het energierecht zijn de
1110
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
figuur van het toezeggingsbesluit en de twee zelfstandige lasten, de bindende aanwijzing en de bindende gedragslijn. Daarnaast bespreekt auteur nog de last onder dwangsom, de bestuurlijke boete een het boetebeleid. Auteur is van mening dat het instrumentarium zoals opgenomen in de Instellingswet ACM de randvoorwaarden schept voor het behalen van voornoemde doelen. B.B. de Bruijne & L.M. Hiemstra MIFID II: sombere vooruitzichten voor energiebedrijven – In januari 2017 treedt de in mei 2014 gewijzigde richtlijn voor markten in financiële instrumenten in werking. Auteur bespreekt de overgang van MIFID I naar MIFID II, de belangrijkste wijzigingen die door de MIFID II richtlijn worden doorgevoerd en de huidige stand van zaken. In verband met de beoogde inwerkingtreding van MIFID II in 2017 zijn in december 2014 door de European Securities and Markets Authority (ESMA) voorstellen gepubliceerd met daarin technische reguleringsnormen die noodzakelijk zijn voor deze inwerkingtreding. De voorstellen van de ESMA voor wat betreft de vrijstellingsmogelijkheid en de uitzondering voor fysieke elektriciteits- en gascontracten (‘REMIT carve-out’) worden door auteur uiteengezet en van commentaar voorzien. De conclusie is dat als de voorstellen van de ESMA worden overgenomen er voor wat betreft vrijstelling voor ‘nevenactiviteiten’ voor energiebedrijven weinig overblijft en dat kan naar de mening van auteur en ook volgens veel energiebedrijven nadelige gevolgen hebben voor de werking van de energiemarkten.
Juridisch up to Date nr. 7, 2 april 2015 Mr. M.W.F. Oosterhuis WACC door het ijs gezakt – In de methodebesluiten elektriciteit en gas stelt de Autoriteit consument en markt (ACM) dat onder meer de ‘korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering’ aan de hand van de ‘weighted average cost of capital’ (WACC) moet worden vastgesteld. Deze bestaat uit gewogen gemiddelde kosten van vreemd en eigen vermogen. Tussen ACM en netbeheerders is over de kostenvergoeding over vreemd vermogen bin-
nen de WACC een geschil gerezen. Auteur bespreekt de tussenuitspraak van het CBb in deze zaak. De ACM stelde zich op het standpunt dat de methodebesluiten als uitgangspunt primair de rente op nieuw aan te trekken financiering als uitgangspunt nemen. Dit betekent dat geen rekening wordt gehouden met kosten van reeds bestaande financieringen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Cbb) oordeelde in een tussenuitspraak echter dat ook met bestaande financieringsverplichtingen rekening dient te worden gehouden. ACM werd opgedragen om het methodebesluit op dit punt binnen zes maanden te herzien waarna de einduitspraak volgt. Volgens auteur is het mogelijk dat deze tussenuitspraak een reflexwerking heeft voor andere gereguleerde sectoren zoals bijvoorbeeld drinkwaterbedrijven.
ArbeidsRecht 22e jrg. nr. 3, maart 2015 Mr. G.P. van Delden, ArbeidsRecht 2015/15 De analoge toepassing van de 15 april-arresten op de managementovereenkomst – In dit artikel bespreekt de auteur de recente uitspraken van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland en het Hof Amsterdam. Deze instanties hebben geoordeeld dat het vennootschapsrechtelijk ontslag van de bestuurder tevens het einde van de managementovereenkomst kan meebrengen. Hieruit valt echter niet zonder meer op te maken dat de ’15-aprilarresten’ van analoge toepassing zijn op de managementovereenkomst. Van Delden bespreekt achtereenvolgens de 15-april-arresten; de uitspraak van de Rechtbank MiddenNederland van 7 juli 2014; het arrest van het Hof Amsterdam van 16 september 2014; eerdere jurisprudentie en literatuur. Haar conclusie is, dat analoge toepassing van de 15-aprilarresten niet voor de hand ligt als een bestuurder werkzaamheden verricht op basis van een managementovereenkomst.
Tijdschriften
784 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Mediaforum 27e jrg. nr. 2 M. Bolhuis Eind goed, al goed. Het einde van het politieke cookiedebat – Na een jarenlang cookiedebat is op 3 februari 2015 het wetsvoorstel tot Wijziging van de Telecommunicatiewet (artikel 11.7a, de ‘cookiebepaling’) door de Eerste Kamer afgedaan en op 11 maart 2015 in werking getreden. Het wetsvoorstel wijzigt wettelijke bepalingen met betrekking tot het plaatsen en lezen van informatie op randapparatuur van een gebruiker. Auteur bespreekt de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel. Hierbij is onder meer aandacht voor tracking en analytic cookies, cookies met geringe privacygevolgen (die zijn uitgezonderd van het informeren en vragen van toestemming), de cookiemuur (het door middel van een popup vragen toestemming voor het plaatsen en lezen van cookies), het toestemmingsvereiste en het eventueel standaardiseren van de informatie over het gebruik van cookies. Auteur is van mening dat met dit wetsvoorstel het politieke cookiedebat voorlopig ten einde is gekomen en dat er een evenwichtig en toekomstbestendig wettelijk kader ligt.
785 Internationaal privaatrecht NIPR 33 jrg. nr. 1, 2015 Special: The revision of Brussel IIbis – In 2014 publiceerde de Europese commissie een rapport met amendementen voor de Brussel IIbis verordening. Dit rapport vormt de basis voor deze special waarin een aantal auteurs vanuit verschillend perspectief de herziening van de Brussel IIbis verordening bespreekt.
A. Borrás Grounds of jurisdiction in matrimonial matters: recasting the Brussel IIa Regulation – Auteur gaat in zijn bijdrage in op de jurisdictie bij echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk. Na een inleidend woord bespreekt auteur achtereenvolgens de bestaande regels, de introductie van partij-autonomie en de hiërarchie van de jurisdictieregels gevolgd door andere regels in huwelijkse zaken die aan jurisdictie gerelateerd zijn. Volgens auteur moeten de voorgestelde wijzigingen alleen doorgevoerd worden als daarmee vooruitgang wordt geboekt en als alle lidstaten zich in deze wijzigingen kunnen vinden. Is dat niet het geval dan moet volgens auteur de verordening niet gewijzigd worden. Th.M. de Boer What should we not expect from a recast of the Brussels Iibis Regulation – Auteur bespreekt artikel 12 en 8 Verordening (EG) Nr. 2201/2003 en becommentarieert de vrijwel ongelimiteerde reikwijdte van de verordening in geval van prorogatie van rechtmacht (artikel 12) en het perpetuatio fori principe dat aan artikel 8 ten grondslag ligt. Beide bepalingen verlenen rechtsmacht ook als het kind zijn gewone verblijfplaats heeft buiten de EU. Dit ondermijnt naar de mening van auteur de effectiviteit van de uitspraken van de gerechten aanzienlijk. M. Mellone Provisional measures and the Brussel IIbis Regulation: an assessment of the status quo in view of furture legislative amendments – Auteur bespreekt artikel 20 Verordening (EG) Nr. 2201/2003 waarin regels zijn opgenomen met betrekking tot het afdwingen van voorlopige voorzieningen in familiezaken. De Europese regels zijn niet altijd even duidelijk. Het Hof van Justitie EU heeft zich hierover meerdere keren uitgesproken onder meer in de zaken Purrucker (I en II). Auteur bespreekt de verschillende oplossingen van de Europese wetgever en van het Hof van Justitie EU op het gebied van voorlopige maatregelen, litispendentie en erkenning van beslissingen gerelateerd aan voorlopige maatregelen op het gebied van
het commercieel en familierecht. J.M. Scott A question of trust? Recognition and enforcement of judgements – Auteur bespreekt het voornemen om bij de herziening van Brussel IIbis de exequator af te schaffen in alle zaken waarin het gaat om het ouderlijke verantwoordelijkheid en onderzoekt de gevolgen hiervan voor kinderen en hun familie. Hiertoe onderzoekt auteur de politieke noodzakelijkheid om op het terrein van erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen nauwer te gaan samenwerken en de argumenten voor het afschaffen van de exequatur. Vervolgens wordt een analyse gemaakt van de uitzonderingen onder Brussel II a (Verordening (EG) nr. 1347/2000) en de wijzen waarop rechters met de uitzonderingen omgaan. Tot slot beziet auteur de uitvoering van het vonnis in de praktijk en de rol van de rechter hierbij en wijst op het risico dat de rechter wordt buitengesloten bij de uitvoering van een vonnis. F.J. Forcada Miranda Revision with respect to the crossborder placement of children – Auteur bespreekt de stand van zaken rondom de mogelijkheid voor een rechter van een lid-staat om in een andere lid-staat een kind te plaatsen in een institutie of pleeggezin (art. 56 Verordening (EG) Nr. 2201/2003). Auteur gaat uitgebreid in op de de nauwe relatie tussen art. 56 Verordening (EG) Nr. 2201/2003 en het artikel 33 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, de formele aspecten van art. 56 Verordening (EG) Nr. 2201/2003 en een aantal zaken rondom dit onderwerp zoals het wederzijds vertrouwen en het belang van het kind en plaatsing in een institutie of pleeggezin. Auteur sluit af met de conclusie dat op dit gebied de huidige Europese wetgeving moet worden aangepast en geeft een aantal voorstellen voor verbetering ervan.
786 Internationaal publiekrecht Ars Aequi 64e jrg. nr. 4, april 2015 O. Spijkers De minuscule Marshalleilanden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1111
Tijdschriften
slepen de almachtige kernwapenstaten voor het Internationaal Gerechtshof – In april 2014 heeft de Republiek der Marshalleilanden verzocht aan het Internationaal Gerechtshof om te beoordelen of de negen kernwapenstaten – China, Frankrijk, GrootBrittannië, India, Israël, NoordKorea, Pakistan, Rusland, en de Verenigde Staten – zich wel aan hun verplichting houden om zich, via onderhandelingen, van hun kernwapens te ontdoen. Het lijkt evident dat in elk geval de vijf oorspronkelijke kernwapenstaten zich niet houden aan hun verplichting om te goeder trouw te onderhandelen over volledige nucleaire ontwapening, aldus de auteur. Het is de vraag of het Internationaal Gerechtshof de kans krijgt dit vast te stellen.
787 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Bouwrecht 8e jrg. nr. 4, april 2015 Mr. ing. Th. Peters Gebiedsaanwijzing en gebiedsregelingen als basis voor een nieuwe Omgevingsrecht – In dit artikel onderzoekt auteur of er gemeenschappelijke kenmerken te vinden zijn van gebiedsaanwijzingen om vervolgens te bezien hoe uniformering van gebiedsaanwijzingen in het omgevingsplan zou kunnen plaatsvinden. In de eerste plaats wordt daartoe de rechtsfiguur van de gebiedsaanwijzing nader geduid. In paragraaf 2 wordt ingegaan op de theorie achter gebiedsaanwijzingen en in paragraaf 3 wordt bezien welke eisen aan gebiedsaanwijzingen zouden moeten worden gesteld. In paragraaf 4 worden de gebiedsaanwijzingen juridisch getypeerd. In paragraaf 5 toetst auteur de rechterlijke toetsing van gebiedsaanwijzingen aan de hand van enkele voorbeelden om daarna in paragraaf 6 de theorie over gebiedsaanwijzingen te confronteren met de regeling van het omgevingsplan in de ontwerp-Omgevingswet. Paragraaf 7 bevat ten slotte enkele conclusies. Prof. mr. J.A.M.A. Sluysmans, mr. F.A. Mulder, mr. J.S. Procee
1112
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Wijzigingen in de Onteigeningswet – Verslag van het seminar van de Vereniging voor Onteigeningsrecht over de (on)wenselijkheid van wijzigingen in de onteigeningsregelgeving.
Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 31, 4 april 2015 J. Goossens en L. Vandenhende Rechtsherstel beoogt (opnieuw) integratiespoor-RUP’s te redden – (België) Het Integratiespoorbesluit van de Vlaamse regering van 18 april 2008 integreert de procedure van de milieueffectrapportage en het opstellen van het voorontwerp van een ruimtelijk uitvoeringsplan. In de zaakPeleman e.a. bestempelde de Raad van State dit besluit als onwettig, waarna een lange parlementaire lijdensweg begon, om opnieuw rechtszekerheid te verschaffen. Eerst voerde het Vlaams Parlement een legislatieve validatie door in art. 7.4.1/2 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Vervolgens vernietigde het Grondwettelijk Hof deze validatie op 31 juli 2013. Dit arrest leidde opnieuw tot rechtsonzekerheid voor een zeventigtal ruimtelijke uitvoeringsplannen waarbij het integratiespoor werd gevolgd voor de milieueffectrapportage en voor alle vergunningen die daaruit voortvloeien. Om die reden werd het Rechtshersteldecreet Integratiespoor-RUP’s van 25 april 2014 goedgekeurd. Dit decreet voorziet in een afwijkende procedure die een effectieve inspraakmogelijkheid waarborgt inzake de inhoudsafbakening van een plan-MER die heeft plaatsgevonden volgens het Integratiespoorbesluit. Na een lange parlementaire behandeling en goedkeuring van talrijke amendementen is de regeling echter een ingewikkeld kluwen geworden. Er wordt een gedifferentieerd rechtsherstel beoogd, waarbij onder meer een nieuwe, tijdelijke decretale validatie wordt ingevoerd voor definitief vastgestelde RUP’s. Deze validatie geldt slechts tot 23 mei 2016, zodat de tijd dringt voor de planinitiërende overheden om de herstelprocedure te doorlopen.
Juridisch up to Date nr. 7, 2 april 2015 Mr. J.H.W. Koster ‘Tegelen revisited’: regels voor de beoordeling van de geldigheid van bouwvergunningen, die zijn verleend op basis van een later vernie-
tigd bestemmingsplan – Een van de toetsingsgronden voor het verlenen van een bouwvergunning is de vraag of met de gevraagde vergunning wordt voldaan aan het geldende bestemmingsplan. Bij een bestemmingsplan dat wel in werking is, maar nog niet is goedgekeurd, kan de vraag ontstaan of een vergunning verleend op basis van het bestemmingsplan gehandhaafd blijft ook nadat dit bestemmingsplan later is vernietigd. Voor de beantwoording van deze vraag bespreekt auteur drie relevante uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van Staten te weten Tegelen (21 december 1999), Nederweert (21 januari 2015) en Geldermalsen (4 maart 2015). In de Tegelen-jurisprudentie oordeelde de Afdeling dat een vergunning, verleend op grond van een bestemmingsplan dat ná de vergunningverlening werd vernietigd, moet worden getoetst aan het bestemmingplan zoals dat op het moment van de vergunningverlening was vastgesteld. Met de uitspraak Nederweert kwam de Afdeling tot een andere uitspraak zodat de vraag ontstond of de Tegelen-jurisprudentie hiermee achterhaald was. Op 4 maart (Geldermalsen) bleek volgens auteur dat Nederweert een verfijning van de Tegelen-jurisprudentie betrof.
788 Privacy Ars Aequi 64e jrg. nr. 4, april 2015 O.L. van Daalen Burgers tegen Plasterk: het Nederlandse staartje van de Snowden-saga – De Snowden-onthullingen haalden niet alleen wereldwijd de media en het parlementair debat. Ze leidden zelfs tot een Nederlandse rechtszaak over communicatieprivacy. Een principiële rechtszaak over burgerrechtenactivisme, surveillance en politieke intrige, met een verrassende, maar ook teleurstellende uitkomst, aldus de auteur.
Mediaforum 27e jrg. nr. 2 O.L. van Daalen Tien privacytrends van 2014
Tijdschriften
– Met de beschrijving van tien privacytrends tracht auteur bredere ontwikkelingen op het gebied van privacy te ontdekken. De onthullingen van Edward Snowden kleuren volgens auteur de trends van 2014. Met name door deze onthullingen kreeg de INGaffaire veel aandacht. Door deze affaire werd duidelijk dat er ongeschreven privacy-regels zijn. De Europese toezichthouders, verzameld in de Artikel 29 werkgroep, leggen de nadruk op waarborgen en stellen nieuwe ontwikkelingen aan de kaak net zoals overigens de Nederlandse toezichthouder (CBP). Het Europese Hof van Justitie neemt stelling vóór privacy onder meer door de Richtlijn bewaarplicht telecomgegevens ongeldig te verklaren. Volgens auteur trekt de Nederlandse overheid zich intussen weinig aan van het recht op privacy. Dit leidt tot meer procedures over privacy. Er komt al met al veel meer belangstelling voor informatiebeveiliging. Rondom de Privacyverordening was het volgens auteur opvallend stil. De technologische ontwikkelingen, met name rond Big data, maken veel mogelijk. In verband hiermee zouden juristen volgens auteur zich veel meer moeten richten op maatschappelijke ontwikkelingen en minder op juridische zaken.
789 Rechtsgeschiedenis Ars Aequi 64e jrg. nr. 4, april 2015 J.E. Jansen Het tribunal van de praetor – Het tribunal van de praetor kan niet figureren in een reeks over gebouwen die van belang zijn of zijn geweest voor het recht en de ontwikkeling ervan. Het tribunal was namelijk een opklapbaar en mobiel houten platform. Toch verdient het podium van de praetor enige aandacht, aldus de auteur: de praetor speelde een grote rol in de ontwikkeling van het Romeinse recht dat in zijn gerecipieerde vorm de inhoud van veel Europese wetboeken bepaalde.
790 Rechtspleging & procesrecht Ars Aequi 64 jrg. nr. 4, april 2015 R. de Graaff & E.S. Daalder Rome, Luxemburg, Den Haag: de prejudiciële procedure als rechtsvormend instrument – Sinds 1 juli 2012 bestaat de mogelijkheid om aan de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen. Hij zal dit instrument kunnen gebruiken om zijn positie als rechtsvormer te versterken. De Hoge Raad is niet de eerste rechter die over dit middel beschikt. De prejudiciële procedure kent belangrijke voorgangers op Europees niveau, die in deze bijdrage door de auteurs worden belicht.
791 Sociaal Recht ArbeidsRecht 22e jrg. nr. 3, maart 2015 Mr. K. Hakvoort, ArbeidsRecht 2015/16 ‘Up or out’ onder de WWZ – Het ’up or out’ of ‘grow or go’ beleid is vooral in de dienstensector een bekend fenomeen. Dit houdt in, dat een werkgever een bedrijfsbeleid voert, waarbij men afscheid neemt van werknemers in wie de werkgever geen groeipotentie ziet, of die naar de verwachting van de werkgever niet zullen voldoen aan de zwaardere eisen van een opvolgende functie. Kantonrechter voelen zich tot nu toe niet geroepen om de vraag te beantwoorden of een dergelijk ontslag een rechtsgeldige beëindigingsgrond oplevert. In dit artikel onderzoekt de auteur de vraag of met de introductie van de redelijke ontslaggronden in de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 ontslag, gebaseerd op een up-or-out-beleid nog mogelijk is. Hieraan voorafgaand beschrijft Hakvoort de situatie onder huidig recht, en de ontslaggronden waar tot nu gebruik van wordt gemaakt. Mr. E.M. Hoogeveen, ArbeidsRecht
2015/17 Payrolling wordt minder aantrekkelijk gemaakt – Sinds 1 januari 2015 geldt het gewijzigde ontslagbesluit voor payrollwerknemers. Het doel van deze wijziging is, om de situatie van payrollwerknemers niet langer te laten afwijken van werknemers die rechtstreeks in dienst zijn van dezelfde opdrachtgever. In dit artikel bespreekt Hoogeveen de gevolgen van de gewijzigde regelgeving. Voorafgaand hieraan schetst zij de populariteit van payrolling, het Sociaal Akkoord 2013, en de beleidsregels van het UWV. Bij de wijzigingen in het ontslagbesluit bespreekt de auteur puntsgewijs de ministeriële regeling van 17 november, ook wel genoemd de Regeling Payrollwerknemer. Ook komt het overgangsrecht aan de orde.
Ars Aequi 64e jrg. nr. 4, april 2015 L. van Langen & M. Overheul Vrij verkeer(d) – Europese lidstaten hebben steeds minder controle over de toegang tot hun arbeidsmarkten. Recentelijk heeft het Hof van Justitie beslist dat de tewerkstellingsvergunning die wordt vereist voor vreemdelingen die via een inleenconstructie werkzaam zijn in Nederland, een ongerechtvaardigde beperking vormt op de vrijheid van diensten. Zijn de zorgen van minister Asscher over oneerlijke concurrentie en sociale bescherming van werknemers op zijn plaats?
792 Staats- & bestuursrecht WPNR 146e jrg. nr. 7057, 4 april 2015 E.H. Hondius Convergentie van burgerlijk recht en bestuursrecht / een opmerkelijke uitspraak van de Raad van State – Ingevolge art. 3:13 BW kan een bevoegdheid niet worden ingeroepen voor zover deze wordt misbruikt. Volgens de Raad van State kan deze bepaling ook in het bestuursrecht worden toegepast. De afdeling bestuursrechtspraak deed de uitspraak op 19 november 2014 in een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1113
Tijdschriften
zevental WOB-zaken, waarin het ging om juridisch adviseurs die grote aantallen verzoeken tot informatie over verkeersboetes indienden en bij uitblijven daarvan een dwangsom van de gemeente vorderden.
Bedrijfsjuridische berichten Nr. 7, 10 april 2015 Mr. J.C. van Oosten en mr. drs. A. Span, Bb 2015/20 – De Wet openbaarheid van bestuur regelt het recht van burgers en bedrijven op informatie van de overheid. Met een beroep op deze wet kan eenieder overheidsorganen verzoeken informatie te verschaffen. De dwangsom op het niet tijdig reageren op een dergelijk verzoek blijkt in de praktijk misbruik uit te lokken. In deze bijdrage staat de uitspraak centraal waarin de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het eerst een wapen biedt tegen dit misbruik.
Tijdschrift voor Bouwrecht 8e jrg. nr. 4, april 2015 Mr. B.J.H. Blaisse-Verkooijen De Nationale ombudsman en het aanbestedingsrecht – Op 18 februari 2015 heeft de Nationale ombudsman een rapport gepubliceerd over een door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu georganiseerde meervoudig onderhandse aanbestedingsprocedure. Op verzoek van een van de deelnemers aan de aanbestedingsprocedure laat de ombudsman zich uit over de motivering van de gunningsbeslissing. In deze column bespreekt de auteur de vraag of het wel wenselijk is dat dergelijke aanbestedingskwesties worden voorgelegd aan de ombudsman.
Ars Aequi 64 jrg. nr. 4, april 2015 H.G.F.M. de Kok Montesquieu en de rechter. Een commentaar – Boogaard en Uzman geven in hun bijdrage van januari 2015 een uiteenzetting van de rechtsvormende taak van de rechter en van de sterke ontwikkeling die deze taak de laatste jaren heeft ondergaan. Ter aanduiding van het contrast met deze rechtsvormende taak openen zij hun bijdrage met een schets van de beperkte taak die volgens hen door
1114
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Montesquieu aan de rechter werd gelaten, namelijk het strikt volgen van de wet: ‘le juge est la bouche de la loi’. Deze aan Montesquieu toegedichte mechanische taakopvatting is vaak verkondigd en door veel elkaar opvolgende generaties nageschreven. Zo ook door Boogaard en Uzman. Volgens de auteur wordt Montesquieu onrecht aangedaan door deze in deze bijdrage bestreden zeer beperkte uitleg van de rechterlijke taak aan hem toe te dichten. Zijn omgeving en tijd gaven daar geen aanleiding toe. Het is overigens van alle tijden dat de wet noodzakelijk tekortschiet tegenover de dagelijks zich wijzigende werkelijkheid. De rechter heeft in die leemte te voorzien.
Mediaforum 27e jrg. nr. 2, 2015 C.J. Wolfswinkel De wet splitsing RvS en opheffing CrvB en CBB. Perspectieven vanuit het media- en telecommunicatierecht: een inleiding – Het conceptwetsvoorstel Wet splitsing Raad van State (RvS) en opheffing van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) dat eind 2014 in consultatie is gegaan, beoogt een verdere functionele scheiding van de taken binnen de RvS en het opheffen van de CRvB en CBB. De argumenten voor het opheffen van de CBB als hoogste Nederlandse bestuursrechter op het gebied van het sociaal-economisch bestuursrecht zijn achtereenvolgens: geschillen voorgelegd aan het CBB vertonen verwantschap met geschillen die ter beoordeling aan het ABRvS worden voorgelegd, het concentreren van de economische bestuursrechtspraak bij de ABRvS en het streven om doorlooptijden in de economische bestuursrechtspraak terug te dringen. Auteur bespreekt het conceptwetsvoorstel Wet splitsing RvS en opheffing CrvB en CBB vanuit het media- en telecommunicatieperspectief. Y.E. Schuurmans Competentieverschuiving van CBB naar ABRvS. Van deskundigheid naar snelheid? – Met het conceptwetsvoorstel Wet
splitsing Raad van State (RvS) en opheffing van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) wordt onder meer beoogd zaken waarin het CBB thans bevoegd is onder te brengen bij de ABRvS. Auteur stelt de vraag of gelet op het grondrecht op behoorlijke rechtspraak, het voorontwerp onafhankelijke en hoogwaardige rechtspraak kan verwezenlijken. De toelichting op het ontwerp gaat uit van wel. Auteur zet hier tegenover dat er over het CBB geen forse kritiek bekend is en dat ook de rechtsstatelijke positie nimmer omstreden is geweest terwijl de de Afdeling veel kritiek heeft gekregen. Daarnaast vindt deze herschikking van rechterlijke taken niet plaats in een meeromvattende visie op de rechtspraak. Volgens auteur staat de Afdeling voor een uitdaging als het gaat om het behoud van een efficiënte rechtsgang en inhoudelijke deskundigheid. Het voorliggende voorstel is volgens auteur een halfslachtig compromis dat niet voortvloeit uit een passend systeem van rechtsbescherming, maar uit een economische haalbaarheidsanalyse. M.J. Geus Overheveling taken CBB. Een nietpassende maatregel voor een niet bestaand probleem – Met het conceptwetsvoorstel Wet splitsing Raad van State (RvS) en opheffing van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) wordt onder meer beoogd zaken waarin het CBB thans bevoegd is onder te brengen bij de ABRvS. Auteur bespreekt twee door betrokken ministers (Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie) naar voren gebrachte redenen voor deze overgang. De eerste reden is de aanpak van ondoorzichtigheid van de rechtspraak. Auteur beaamt dat bij het CBB sprake is van een woud van procedures maar dat het overhevelen van de taken van het CBB naar de Afdeling dit probleem niet oplost. De tweede reden is dat de doorlooptijden zullen verbeteren omdat de Afdeling aanmerkelijk korte doorlooptijden kent dan het CBB. De langere doorlooptijden bij het CBB worden volgens auteur veroorzaakt door de omvang en de complexiteit van
Tijdschriften
de aangebrachte zaken en de noodzakelijke uitgebreidere motivering van deze uitspraken. Het opheffen van het CBB is naar de mening van auteur niet passend voor de bestaande problemen. P.V. Eijsvogel & L.P.W. Mensink Opheffen van het CBB is geen goed idee – Met het conceptwetsvoorstel Wet splitsing Raad van State (RvS) en opheffing van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) wordt onder meer beoogd zaken waarin het CBB thans bevoegd is onder te brengen bij de ABRvS. Auteurs betogen dat dit om meerdere redenen een slecht plan is. De besluiten van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) grijpen diep in in de bedrijfsvoering van telecompartijen. De kwaliteit van de huidige rechtsbescherming door het CBB is van hoog niveau en zal, bij uitvoering van de kabinetsplannen, naar de mening van auteurs fors afnemen. Redenen hiervoor zijn de werkwijzen van de Afdeling en de wijze van procederen. Daarnaast is het volgens auteurs de vraag of de expertise opgebouwd door het CBB behouden zal blijven nu het CBB wordt opgeheven en de rechtsmacht overgaat op de Afdeling. Zij zijn van mening dat de rechtsbescherming tegen ingrijpende besluiten van een overheidsorgaan in handen dient te blijven van een onafhankelijke rechterlijke macht; de telecomsector als zwaar gereguleerde sector verdient dit.
793 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Panopticon 36e jrg. nr. 2, maart 2015 A. Raes, T. Van Wynsberge, S. De Keulenaar, E. Deveux, K. Decramer & A. Deladriere De verruimde minnelijke schikking: een ‘meerwaarde’ of ‘win-win’ situatie? Evaluatie van de praktijk – (België) Met de wetten van 14 april 2011 en 11 juli 2011 is het procedureel en materieel toepassingsgebied van de minnelijke schikking van arti-
kel 216bis van het Wetboek van Strafvordering in belangrijke mate verruimd. Sindsdien kan het openbaar ministerie ook na het instellen van de strafvordering met de verdachte een minnelijke schikking treffen, hetzij in het kader van een lopend gerechtelijk onderzoek, hetzij na het uitbrengen van een rechtstreekse dagvaarding. De zogenaamde ‘verruimde minnelijke schikking’ (VVSBG) biedt bijgevolg een nieuwe uitdaging voor het openbaar ministerie in de afhandeling van strafzaken. In de parlementaire voorbereidingen wordt gewezen op proceseconomische voordelen en een aanzienlijke impact op zowel rechtstreekse opbrengsten als kostenbesparing. Niettemin zorgt de nieuwe regeling voor heel wat opschudding. Door de toenmalige minister van Justitie werd daarom aan het College van Procureurs-generaal gevraagd om de toepassing van de VVSBG te evalueren. Het betrof voornamelijk een procesevaluatie waarin is nagegaan hoe de VVSBG in de praktijk wordt toegepast, in welke fase van de procedure, verloop van de procedure, welke goede praktijken zijn en welke problemen daarbij worden opgetekend. Zodoende biedt de evaluatie een kwantitatief en kwalitatief beeld van de toepassing van de VVSBG. Het betreft weliswaar een eerste voorzichtige blik. De bevraagde magistraten hebben vaak nog maar een beperkte ervaring met de VVSBG en zijn soms zelf nog zoekende hoe ze deze moeten toepassen. De verzamelde informatie is dan ook vaak veeleer exemplarisch, grote tendensen kunnen nog niet altijd worden vastgesteld. Niettemin laat dit ‘levendige en persoonlijke’ beeld van de praktijk van de VVSBG toe om verdere werkpunten te identificeren en om het debat over de VVSBG meer te objectiveren. Zorgt de VVSBG voor een ‘meerwaarde’ of ‘win-winsituatie’, voor wie en welke problemen stellen zich? De auteurs geven de voornaamste bevindingen weer van het evaluatierapport.
Justitiële verkenningen 41e jrg. nr 1, maart 2015 Themanummer: Misdaadgeld, witwassen en ontnemen – Toen negen jaar geleden Justitiële Verkenningen een themanummer (2006, nr. 2) uitbracht over witwassen, was de aanpak van dit fenomeen
nog relatief nieuw. Sindsdien is er op witwasgebied in Nederland veel gebeurd. De nieuwe ontwikkelingen en inzichten vormen de basis voor dit nieuwe themanummer. In hun bijdrage Wat is witwassen eigenlijk? Introductie tot theorie en praktijk leggen E.W. Kruisbergen en M.R.J. Soudijn in het kort uit wat witwassen inhoudt. In Witwasonderzoeken zonder aantoonbaar gronddelict. Het rechterlijk toetsingskader en efficiënt opsporen in zes stappen richt J.P. Rozemeijer zich op strafrechtelijke onderzoeken naar witwassen zonder zogenoemd gronddelict. De auteur gaat uitvoerig in op jurisprudentie over dit specifieke thema. B. Kazemier en M. Rensman benaderen in hun bijdrage De illegale economie en nationaal inkomen het onderwerp vanuit een macro-economische invalshoek. Zij geven een schatting van de omvang van de illegale economie. T.J. van Koningsveld neemt in zijn bijdrage De offshore vennootschap. Het ideale verhullingsinstrument voor de witwasser? het fenomeen van offshore vennootschappen onder de loep. M.R.J. Soudijn en E.M. de Groen behandelen in hun bijdrage De criminele levensloop van hawaladars. Een verkennend onderzoek eveneens een specifieke variant van witwassen, namelijk witwassen door gebruikmaking van ‘hawala’, ofwel ondergronds bankieren. Ook E.W. Kruisbergen, E.R. Kleemans en R.F. Kouwenberg zoomen in hun bijdrage Wat doen daders met hun geld? Uitkomsten van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit in op het microniveau. Vervolgens wordt de aandacht verlegd naar het ontnemingsbeleid, ofwel het ‘plukken’ van criminelen. In hun bijdrage Belust op misdaadgeld: de werkelijkheid van voordeelsontneming gaan de auteurs na wat er tot nu toe in de praktijk terecht is gekomen van het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel, oftewel het ‘afpakken’ van misdaadgeld. Het themanummer sluit af met een internationale macro-economische analyse van het beleid tegen witwassen. In hun bijdrage Hoe effectief is het antiwitwasbeleid in elke EU-lidstaat? presenteren J. Ferwerda en B. Unger de resultaten van een onderzoek naar de effectiviteit van het antiwitwasbeleid in 27 EU-landen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1115
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Taaleis WWB 794 - Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB) – Met deze wet worden de voorwaarden in het kader van de bijstand uitgebreid met een taaleis, teneinde de kansen voor participatie op de arbeidsmarkt te vergroten. De wet betreft, net als de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (Stb. 2014, 269) en de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270) een nadere uitwerking van een aantal afspraken uit het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’. De regering wil benadrukken dat de verantwoordelijkheid van de overheid in deze complementair is aan de eigen verantwoordelijkheid van de bijstandsgerechtigden voor de voorziening in de kosten van het bestaan. De bijstand heeft dan ook niet als doel om te dienen als oneindige uitkering. De regering stelt zich op het standpunt dat de belanghebbende zo snel mogelijk weer uit de bijstand dient te komen en daartoe alles doet wat in zijn of haar vermogen ligt. Daartoe behoort het verkrijgen van een voldoende mate van beheersing van de Nederlandse taal. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 20-03-2015, Stb. 2015, 136 (Kamerstukken 33 975)
Instellingswet RSJ 795 - Wet tot vaststelling van een nieuwe Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Instellingswet Raad voor strafrechts-toepassing en jeugdbescherming 2015)
1116
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
– Krachtens de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Instellingswet) heeft de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) thans twee taken: rechtspraak en advisering. Uit de evaluatierapporten van het Verwey-Jonker Instituut uit 2004 en de DSP-groep uit 2010 blijkt dat de RSJ haar beide taken over het algemeen goed uitvoert. Sinds de instelling van de RSJ zijn er echter diverse ontwikkelingen geweest, waaronder ontwikkelingen in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die gevolgen hebben voor de uitoefening van de taken van de RSJ. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot diverse aanpassingen in de organisatie van de RSJ. Deze wet vormt het sluitstuk van deze organisatorische wijzigingen, opdat zowel de adviserende als de rechtsprekende taak van de RSJ verder worden versterkt. Daartoe worden een aantal wijzigingen voorgesteld. Het gaat in de eerste plaats om een scherpere scheiding tussen enerzijds de adviserende functie en anderzijds de rechtsprekende functie van de RSJ. In de tweede plaats worden de toetsingsgronden voor de rechtspraak van de RSJ aangevuld. Meer expliciet wordt vastgelegd dat ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de veiligheid van de samenleving meegewogen moeten worden in de beslissingen van de RSJ. Ook voorziet de wet in de mogelijkheid voor de procureur-generaal bij de Hoge Raad om cassatie in het belang der wet in te stellen tegen de uitspraken van de RSJ. Daarnaast schept de wet de verplichting voor de (buitengewone) leden van de RJS om hun (neven)betrekkingen te melden en de verplichting tot publicatie daarvan. De wrakingsregeling uit het Procesreglement rechtspraak van de RSJ wordt tot slot overgeheveld naar het niveau van de wet. Bij amendement is de bepaling toegevoegd dat leden niet in zowel de Afdeling advisering als de Afdeling rechtspraak kunnen worden benoemd. Op grond van artikel 39, eerste lid, blijven evenwel de huidige leden van de RSJ gewoon belast met zowel advisering als rechtspraak gedurende de resterende termijn van hun benoeming, tenzij bij
koninklijk besluit anders wordt bepaald. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 01-04-2015, Stb. 2015, 140 (Kamerstukken 33 970)
Onderzoek in het lichaam 796 - Wet tot wijziging van de Politiewet 2012 (onderzoek in lichaam) – Deze wet strekt er in hoofdzaak toe om de beslissing over een onderzoek in het lichaam van degene die wordt of is ingesloten in een politiecel, in handen te leggen van de officier van justitie. De regeling dient ter vervanging van het nog niet in werking getreden zesde lid van art. 7 van de Politiewet 2012, zoals opgenomen in art. III, onderdeel A, onder 2, van de Wet tot wijziging van de Gemeentewet, de Wet wapens en munitie en de Politiewet 2012 (verruiming fouilleerbevoegdheden) (Stb. 2014, 191). Volgens dat zesde lid zou de hier bedoelde beslissing worden genomen door het hoofd van het territoriale onderdeel, bedoeld in art. 13, eerste lid, van de Politiewet 2012 of door diens plaatsvervanger. Dat zou betekenen dat de beslissing wordt genomen door de leidinggevende binnen de politieorganisatie die deelneemt aan het driehoeksoverleg met de burgemeester. Tijdens het plenaire debat over het betrokken wetsvoorstel in de Eerste Kamer gaven diverse fracties te kennen dat die keuze naar hun oordeel onvoldoende evenwicht biedt in het afwegen van belangen en het matigen van het middel. Dit debat heeft tot het inzicht geleid dat het beter is om deze ingrijpende beslissing niet te laten nemen door iemand binnen de politieorganisatie maar door de officier van justitie. Daartoe dient art. I, onderdeel A, van deze wet. Tevens wordt de mogelijkheid geschrapt dat iedere medewerker van het politiebureau of het cellencomplex de hier bedoelde beslissing mag nemen ‘als onverwijlde tenuitvoerlegging geboden is’. Die bevoegdheid voor noodgevallen zou ontstaan doordat in art. 7, zesde lid, is opgenomen dat art. 31, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet van overeenkomstige toepassing is. De wens om de beslissingsbevoegdheid ‘buiten de politie’ te leggen, ver-
Wetgeving
draagt zich slecht met vervanging binnen de politie. Bovendien moet het onderzoek zelf hoe dan ook wachten op de komst van een arts of, in diens opdracht, een verpleegkundige. Er is dus voldoende tijd om contact te zoeken met een officier van justitie en de situatie voor te leggen. Tot slot legt de wet expliciet vast dat het onderzoek in het lichaam wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, een verpleegkundige. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 08-04-2015, Stb. 2015, 142 (Kamerstukken 34 013)
Besluit raadgevend referendum 797 - Besluit houdende regels ter uitvoering van de Wet raadgevend referendum (Besluit raadgevend referendum) – Het Besluit raadgevend referendum bevat nadere bepalingen ter uitvoering van de Wet raadgevend referendum. Aangezien het stelsel dat in de Wet raadgevend referendum is vastgelegd voor een belangrijk deel aansluit bij hetgeen ten aanzien van verkiezingen is geregeld, zijn door middel van het Besluit raadgevend referendum diverse artikelen van het Kiesbesluit van toepassing verklaard, met dien verstande dat de verwijzingen naar de Kieswet worden vervangen voor verwijzingen naar de Wet raadgevend referendum. Daarnaast is ter zake van het indienen van verzoeken tot het houden van een referendum en het afleggen van verklaringen ter ondersteuning van verzoeken tot het houden van een referendum door Nederlanders die in het buitenland wonen een bijzondere regeling opgenomen. De Kiesraad is in de Wet raadgevend referendum aangewezen als centraal stembureau (artikel 26). Het centraal stembureau ontvangt, telt en controleert op geldigheid a) de verzoeken die tezamen het inleidend verzoek tot het houden van een referendum vormen, en b) de verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek die tezamen het definitieve verzoek vormen. De termijnen voor het vaststellen van de geldigheid zijn kort, om het wetgevingsproces niet onnodig te verlen-
gen. De verzoeken die het inleidend verzoek vormen moeten binnen een week worden gecontroleerd, voor de ondersteuningsverklaringen bepaalt de Wet raadgevend referendum een termijn van twee weken. Gezien deze korte termijnen is in de Wet raadgevend referendum bepaald dat de controle van de ingediende verzoeken en afgelegde ondersteuningsverklaringen kan geschieden door middel van een steekproef. Onderhavig besluit bepaalt de wijze waarop deze steekproeven worden bepaald en getrokken. Inwerkingtreding op het tijdstip waarop de Wet raadgevend referendum in werking treedt. Besluit van 01-04-2015, Stb. 2015, 144
Woningcorporaties 798 - Wet houdende herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een Financiële Autoriteit woningcorporaties (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting) – In de afgelopen 20 jaar hebben er structurele wijzigingen plaatsgevonden in de bestuurlijke en financiële verhoudingen tussen het Rijk, de gemeenten en de toegelaten instellingen op het terrein van de volkshuisvesting. Van in hoofdzaak bouwers en exploitanten van sociale huurwoningen onder strakke regie van de overheid zijn de toegelaten instellingen zelfstandige ondernemingen met een maatschappelijke taak geworden. In verband met deze ontwikkelingen zijn er discussies met de Europese Commissie ontstaan over de diensten van algemeen economisch belang (DAEB), staatssteun, de Europese mededinging en de Europese aanbestedingsregels met betrekking tot toegelaten instellingen. Daarnaast is geconstateerd dat het interne toezicht niet voldoende in staat is gebleken om de ontwikkeling van de professionalisering van toegelaten instellingen bij te houden en bestuurders van toegelaten instellingen bij te sturen. De (toenmalige) regering achtte aanvullende maatregelen in de vorm van wetgeving nodig om een maatschappelijk gestuurde inzet van het vermogen en een goede governance in de sector te waarborgen. Het eerste aandachts-
punt van meer marktwerking op de huurmarkt, voor diegenen die minder of geen steun op het terrein van het wonen nodig hebben, wordt partieel gerealiseerd door de implementatie van het EC-besluit van 15 december 2009 over staatssteun aan toegelaten instellingen. Met de implementatie van dit besluit, via deze wet, wordt benadrukt dat de staatssteun voor toegelaten instellingen beperkt wordt tot de kerntaak van de toegelaten instellingen en de kerndoelgroep van huishoudens tot een inkomen van € 34 000 (met enige speelruimte) om ook huishoudens met hogere inkomens in een moeilijke positie op de woningmarkt tegen lagere dan marktconforme huren te huisvesten. Vastgelegd wordt voorts dat een toegelaten instelling haar feitelijke werkgebied alleen mag uitbreiden tot andere gemeenten, voor zover de gemeenten waar de toegelaten instelling haar woonplaats heeft en de gemeenten waarnaar zij haar werkgebied wil uitbreiden een verklaring van geen bezwaar over deze uitbreiding afgeven. In het licht van de uitspraak van het Europees Hof van Justitie te Luxemburg van 1 oktober 2009 (C-567/07) wordt het een toegelaten instelling niet toegestaan haar werkgebied of haar werkzaamheden uit te breiden naar andere landen dan Nederland, behoudens de bij AMvB aangegeven gevallen en gegeven voorschriften. Een fusie tussen twee of meer toegelaten instellingen of een toegelaten instelling en een andere organisatie (zoals een beheersstichting van de onroerende zaken van verzorgingsen verpleeghuizen) tot één nieuwe toegelaten instelling zal door de Ministerie van BZK goedgekeurd dienen te worden. De Woningwet bevat nu geen voorziening voor een toegelaten instelling om op eigen verzoek uit te treden uit het stelsel van toegelaten instellingen. Hier komt geen verandering in. Omdat een toegelaten instelling zowel DAEB als overige economische activiteiten uitvoert, dient zij te voldoen aan de eisen uit de Europese mededingingsregelgeving en de Mededingingswet. Naar aanleiding van een besluit van de Europese Commissie is bepaald dat alle toegelaten instellingen hun vrijkomende huurwoningen met een huur onder
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1117
Wetgeving
de huurtoeslaggrens van € 710,68 per maand (grens 2015) voor ten minste 90% toewijzen aan huishoudens met een bij AMvB vastgesteld inkomen (maximaal € 34 000). Daarnaast moeten vrijkomende huurwoningen behorend tot de DAEB, voor zover ze niet verhuurd worden aan de inkomensdoelgroep, op een transparante wijze verhuurd worden via eenduidige toewijzingsregels aan huishoudens die niet tot de doelgroep behoren. Om te voorkomen dat toegelaten instellingen voor het bedrijf verkregen compensatie (bijvoorbeeld WSW-geborgde leningen of in de woningen neergeslagen subsidies) feitelijk kunnen inzetten voor niet-DAEB-activiteiten wordt in de Woningwet geregeld dat de toegelaten instelling een scheiding van passiva (vreemd en eigen vermogen) en activa (onder andere de onroerende zaken) aan moet brengen ten aanzien van enerzijds haar DAEB-activiteiten en anderzijds haar overige activiteiten. Toegelaten instellingen mogen slechts dochterondernemingen oprichten of deelnemen in rechtspersonen of vennootschappen of daar structurele banden mee aangaan, voor zover dit in het belang van de volkshuisvesting is en indien zij daarvoor toestemming hebben van de autoriteit. In deze wet zijn, naast de basiseisen ter zake die ook in de huidige regelgeving zijn vervat, nadere voorschriften neergelegd ten aanzien van een aantal specifieke onderwerpen op het terrein van de governance bij de gezamenlijke toegelaten instellingen, waaronder de inrichting en werkwijze van het bestuur en de raad van toezicht. In aanvulling op het stichtingen- en verenigingsrecht is een aantal aanvullingen en wijzigingen opgenomen ten aanzien van de interne organisatie en de interne werking van de toegelaten instellingen. Het externe toezicht op toegelaten instellingen met de daarbij behorende oordeelsvorming en handhaving, vormt het sluitstuk van het stelsel. Zie de novelle bij deze wet (Stb. 2015, 146), die de aanvankelijke vormgeving van het toezicht heeft gewijzigd. Bij amendement is verder bewerkstelligd dat corporaties hun treasury activiteiten uit handen geven en hun financiering gaan regelen via specifiek aangewezen financiële
1118
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
instellingen. Belangrijke wijzigingen die het functioneren van de toegelaten instellingen beïnvloeden betreffen verder: • het vereiste de statuten en bestuurlijke inrichting van de toegelaten instelling aan te passen aan de vereisten van de onderhavige wet; • het ervoor zorgdragen dat de organisatorische inrichting en werking van de toegelaten instelling inclusief de werking van het interne toezicht gaat voldoen aan de eisen van een goede governance, zoals omschreven in deze wet; • de aanpassing van de inrichting van de administratie en de organisatie van de werkzaamheden van de toegelaten instelling aan de eisen in het kader van de staatssteun en de Mededingingswet; • het vereiste om binnen twee jaar de relaties met bestaande dochterondernemingen en deelnemingen van de toegelaten instellingen aan te passen aan de vereisten in deze wet met een eventueel te verlenen verlengingstermijn van twee jaar. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 20-03-2015, Stb. 2015, 145 (Kamerstukken 32 769)
Novelle kerntaken volkshuisvesting 799 - Wet tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting – Deze wet betreft een novelle bij de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting dat aanhangig is in de Eerste Kamer (Kamerstukken 32 769). Naar aanleiding van het regeerakkoord, de hervormingsagenda woningmarkt en de eindrapportage Commissie Kaderstelling en Toezicht Woningcorporaties zijn met dit voorstel wijzigingen aangebracht in het toen aanhangige wetsvoorstel. De aanpassingen betreffen met name: de concentratie op kerntaken van toegelaten instellingen en de financiering van activiteiten; de versterking van de positie van gemeenten richting toegelaten instellingen en ten aanzien van de regionale schaal; de vormgeving van het toezicht op toegelaten instellingen waaronder de instelling van de Autoriteit woningcorporaties.
Doel van deze novelle is ervoor te zorgen dat toegelaten instellingen zich concentreren op de kerntaken. Hiervoor moeten deze instellingen een splitsing aanbrengen tussen taken die samenhangen met diensten van algemeen economisch belang (DAEB) en overige taken. Instellingen kunnen kiezen tussen een administratieve scheiding of een juridische scheiding. Uitgangspunt van de scheiding is dat het maatschappelijk bestemde vermogen van toegelaten instellingen wordt gebruikt ten behoeve van de kerntaken (DAEB). Tevens moet worden verzekerd dat de werkzaamheden in de niet-DAEB tak worden uitgevoerd zonder compensatie (staatssteun), zodat er onder gelijke condities met marktpartijen wordt geopereerd en er dus geen sprake is van marktverstoring. Daarnaast wordt de positie van gemeenten richting toegelaten instellingen versterkt waarbij het met name gaat om de bijdrage die toegelaten instellingen moeten leveren aan de gemeentelijke volkshuisvestingsopgave. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een vergroting van de mogelijkheden van gemeenten om informatie op te vragen, een betere aansluiting tussen het gemeentelijke begrotingsproces en de aanlevering van informatie door de toegelaten instelling en een grotere rol voor gemeenten waar het gaat om de wenselijkheid van niet-Daeb investeringen en de invulling van de regionale schaal waarop de toegelaten instelling actief is. Uiteindelijk moet dit leiden tot controleerbare en bindende prestatieafspraken tussen de toegelaten instelling en de gemeenten. Tot slot wordt met deze novelle het toezicht op de toegelaten instellingen anders vormgegeven. Het kabinet stelde voor het financiële en het volkshuisvestelijke toezicht op de toegelaten instellingen onder te brengen in onafhankelijk van het beleid opererende diensten onder ministeriële verantwoordelijkheid. Door aanname van het amendement Verhoeven c.s. zijn door de Tweede Kamer enkele fundamentele keuzes ten aanzien van het toezicht op corporaties gemaakt. Er is ten eerste gekozen om het toezicht op rechtmatigheid, governance en integriteit én
Wetgeving
het financieel toezicht – nu nog ondergebracht in ILT respectievelijk CFV – samen te plaatsen in één Autoriteit woningcorporaties. Bundeling van deze toezichtterreinen zou de effectiviteit van het toezicht moeten versterken. Ten tweede heeft via het amendement de onafhankelijkheid van de toezichthouder in de wet extra waarborgen en gewicht gekregen door het opnemen van de Autoriteit en haar eigenstandige taken in de wet. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 20-03-2015, Stb. 2015, 146 (Kamerstukken 33 966)
Daarom zijn de beroepsgerichte examenprogramma’s allereerst inhoudelijk geactualiseerd voor een betere aansluiting op het vervolgonderwijs en de beroepspraktijk. Een vernieuwd, overzichtelijk en herkenbaar aanbod van tien bredere beroepsgerichte profielvakken per leerweg, vervangt de circa 35 bestaande afdelingsvakken en intra- en intersectorale programma’s per leerweg. Dit moet scholen helpen om hun onderwijsaanbod organiseerbaar te houden. Tevens wordt hiermee beoogd de aansluiting van het vmbo op het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) en de (regionale) arbeidsmarkt te verbeteren. Kamerstukken II 2014/15, 34 184, nrs. 1-4
Nieuwe wetsvoorstellen VMBO profielen 800 - Wetsvoorstel (01-04-2015) tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en enkele aanverwante wetten in verband met het invoeren van profielen in het voorbereidend beroepsonderwijs en het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, alsmede de actualisatie en flexibilisering van het beroepsgerichte deel van de examenprogramma’s in het voorbereidend beroepsonderwijs – Dit wetsvoorstel betreft de invoering van profielen in alle vier de leerwegen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo). De profielen komen in de plaats van de huidige sectoren en afdelingen. Het beroepsgerichte onderwijs binnen elk profiel in de beroepsgerichte leerwegen en de gemengde leerweg bestaat uit een profielvak en beroepsgerichte keuzevakken. Aangezien de theoretische leerweg wel onderwijs in sectoren kent, maar geen beroepsgerichte vakken, omvat het wetsvoorstel wat betreft deze leerweg uitsluitend wijzigingen gericht op het gebruik van eenduidige terminologie binnen het gehele vmbo. De huidige beroepsgerichte examenprogramma’s zijn gemiddeld 20 jaar oud. Ondertussen heeft de wereld niet stil gestaan.
RvO Kabinets(in)formatie 801 - Voorstel (09-04-2015) tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met aanpassing van de regeling rondom kabinets(in)formatie – Dit voorstel is gebaseerd op het rapport ‘Evaluatie kabinetsformatie 2012; de toepassing van artikel 139a Reglement van Orde van de Tweede Kamer’ van de commissie Bovend’Eert (Kamerstuk 33 410 nr. 72). Het bevat de volgende wijzigingen: in artikel 139a, eerste lid, wordt ‘te benoemen’ gewijzigd in ‘aan te wijzen’ om in het artikel de terminologie op dit punt te uniformeren, zodat in alle leden consequent wordt gesproken van het ‘aanwijzen’ van een (in)formateur. Voort wordt een extra lid aan artikel 139a toegevoegd, op grond waarvan de aanwijzing van de (in)formateur plaatsvindt met behulp van de artikelen 69–73 (Stemmingen over zaken). In lijn met de aanbevelingen van de commissie Bovend’Eert is op de keuze voor deze personen de meer omslachtige procedure uit de artikelen 74 e.v. (Stemmingen over personen) dus niet van toepassing. Ten slotte bevat het voorstel een wijziging die er toe strekt in artikel 139b te verduidelijken dat de Kamer (in)formateurs - in overeenstemming met de praktijk - ook tijdens de uitvoering van hun opdracht kan uitnodigen om over het verloop van die opdracht inlichtingen te verschaffen. De huidige formulering suggereert dat de Kamer slechts oud(in)formateurs kan uitnodigen om
inlichtingen te verschaffen. De Kamer heeft echter in het verleden ook gedebatteerd in aanwezigheid van (in)formateurs vóór de afronding van hun werkzaamheden. Kamerstukken II 2014/15, 34 187, nrs. 1,2
802
Vervolgstukken Initiatiefvoorstel tot grondwetwijziging: tweederde meerderheid voor goedkeuring EU-verdragen Nota naar aanleiding van het nader verslag (15-04-2015) over het Initiatiefvoorstel van rijkswet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot invoering van het vereiste van een meerderheid van twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen in de Staten-Generaal voor de goedkeuring van verdragen betreffende de Europese Unie. Kamerstukken II 2014/15, 30 874 (R1818), nr. 17
Auteurscontractenrecht Voorlopig verslag (07-04-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerend kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet auteurscontractenrecht). Kamerstukken I 2014/15, 33 308, B
Flexibel cameratoezicht Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 16-04-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht. – Schriftelijk overleg inzake het kabinetsstandpunt over het WODC rapport naar het gebruik van drones. Kamerstukken I 2014/15, 33 582, F
Acquisitiefraude Voorlopig verslag (07-04-2015) over het Initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1119
Wetgeving
Wetboek in verband met het tegengaan van acquisitiefraude door het doen van misleidende mededelingen jegens diegenen die handelen in de uitoefening van hun beroep, bedrijf of organisatie en wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van acquisitiefraude.
bare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen.
Kamerstukken I 2014/15, 33 712, B
Verslag (15-04-2015) over het Initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en het Burgerlijk Wetboek om gelijke beloning van mannen en vrouwen te bevorderen.
Onderwijstoezicht Nota naar aanleiding van het verslag (13-04-2015) en nota van wijziging (13-04-2015) bij het Initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht.
Kamerstukken II 2014/15, 33 900, nr. 12
Beloningsgelijkheid mannen en vrouwen
Kamerstukken II 2014/15, 33 922, nr. 7
Toezicht kredietunies Eindverslag (07-04-2015) over het Initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enkele andere wetten met het oog op een regelgevend kader voor kredietunies (Wet toezicht kredietunies).
Kamerstukken II 2014/15, 33 862, nrs. 11 en 12
Kamerstukken I 2014/15, 33 949, B
Verbetering VTH Wabo
Correctiemechanisme Wet Hof
Nota naar aanleiding van het nader verslag (02-04-2015) over het Wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving).
Voorlopig verslag (13-04-2015) over het Wetsvoorstel tot aanpassing van het sanctiemechanisme voor decentrale overheden van de Wet houdbare overheidsfinanciën.
Kamerstukken II 2014/15, 33 872, nr. 10
Kamerstukken I 2014/15, 33 961, B
Goedkeuring Protocol 15 EVRM
Omgevingswet
Eindverslag (14-04-2015) over het Voorstel van rijkswet houdende goedkeuring van het op 24 juni 2013 te Straatsburg tot stand gekomen Protocol nr. 15 tot wijziging van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 2013, 130). Kamerstukken I 2014/15, 33 873 (R2026), A
Aanscherping Voetbalwet Voorlopig verslag (07-04-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast. Kamerstukken I 2014/15, 33 882, B
Kiesrecht niet-Nederlandse ingezetenen BES-eilanden Verslag van een algemeen overleg (vastgesteld 09-04-2015) over het Wetsvoorstel (31-03-2014) tot wijziging van de Kieswet en de Wet open-
1120
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Brief (02-04-2015) over het Wetsvoorstel houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet). – Brief van de vaste commissie voor IenM bij de aanbieding van het onderzoeksrapport Omgevingswet, getiteld ‘Het wetsvoorstel Omgevingswet; Een onderzoek naar de reactie van de regering naar aanleiding van het advies van de Raad van State’. Het onderzoek is uitgevoerd door en onder verantwoordelijkheid van de Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Rechtsgeleerdheid en spitst zich toe op de vraag welke wijzigingen de regering heeft voorgesteld naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling Advisering van de Raad van State ten aanzien van het wetsvoorstel, met welk effect en welke alternatieven daar voor te schetsen zijn, met welk effect. Voor de volledige beschrijving van de onderzoeksopzet wordt verwezen naar
paragraaf 1.2 van het onderzoeksrapport. Het onderzoek richtte zich op de volgende (geparafraseerde) opmerkingen: A. Regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden zijn niet in het wetsvoorstel opgenomen. B. Er blijkt onvoldoende hoe wettelijke taken en bevoegdheden over Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen zullen worden verdeeld. C. Betwijfeld wordt of daadwerkelijk tegelijkertijd in één besluit alle betrokken belangen kunnen worden afgewogen. D. De veelheid aan instrumenten waarmee overheid of burgers van voorschriften kunnen afwijken, kan ten koste gaan van eenvoud, voorspelbaarheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het omgevingsrecht. E. Belangrijke voorschriften over rechtsbescherming en handhaving zijn niet opgenomen. De bevindingen van de onderzoekers zijn verkort weergegeven in Hoofdstuk 7 Samenvatting (pagina 105) en in Hoofdstuk 8, houdende een tabel waarin de bevindingen overzichtelijk zijn gepresenteerd (pagina 111). De samenvatting bevat ook een slotbeschouwing, waarin de onderzoekers weergeven wat – vanuit hun perspectief – de meest opvallende elementen zijn. Het onderzoek is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 33 962, nr. 14
Buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten Memorie van antwoord (01-04-2015) en eindverslag (07-04-2015) over het Wetsvoorstel strekkende tot Implementatie van de Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering van de Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten). Kamerstukken I 2014/15, 33 982, C en D
Wetgeving
Kansspelen op afstand Nota naar aanleiding van het verslag (07-04-2015) en nota van wijziging (07-04-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand. Kamerstukken II 2014/15, 33 996, nrs. 6 en 7
Vereenvoudiging en digitalisering procesrecht Nota naar aanleiding van het verslag (09-04-2015) en nota van wijziging (09-04-2015) over en bij het Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht. Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nrs. 6 en 7
Aanvallen op informatiesystemen
Verduidelijking koopregels
Eindverslag (14-04-2015) over het Wetsvoorstel (19-09-2014) tot implementatie van de richtlijn 2013/40/EU van het Europees parlement en de Raad over aanvallen op informatiesystemen en ter vervanging van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van de Raad (PbEU L 218/8).
Nota naar aanleiding van het verslag (08-04-2015) en nota van wijziging (08-04-2015) over en bij het Wetsvoorstel (10-11-2014) tot wijziging van de Boeken 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek, in verband met verduidelijking van het toepassingsbereik van de koopregels van titel 7.1 BW.
Kamerstukken I 2014/15, 34 034, B
Kamerstukken II 2014/15, 34 071, nrs. 6 en 7
Goedkeuring Eigen Middelenbesluit EU
Spreekrecht slachtoffers
Brief (01-04-2015) en eindverslag over het Wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 26 mei 2014 te Brussel tot stand gekomen Besluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (Trb. 2014, 157). – Brief van de Minister van Financien met een reactie op het bericht dat de Telegraaf de beslissing van de Europese Commissie over het Eurowob-verzoek van de Telegraaf inzake de EU-nabetaling in 2014 zal voorleggen aan het Europese Hof van Justitie. Het kabinet heeft hiervan kennis genomen en wijst erop dat het gaat om een zaak tussen de Telegraaf en de Europese Commissie. Kamerstukken II 2014/15, 34 023, nr. 8 Kamerstukken I 2014/15, 34 023, A
Versterking positie ouders kinderopvang Memorie van antwoord (08-04-2015) en eindverslag over het Wetsvoorstel (30-09-2014) tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de aanpassing van het klachtrecht voor ouders, de wijziging van het adviesrecht van de oudercommissie en enkele andere aanpassingen (Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen). Kamerstukken I 2014/15, 34 045, C en D
Nota naar aanleiding van het verslag (08-04-2015) en nota van wijziging (08-04-2015) over en bij het Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter aanvulling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces en wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven ter uitbreiding van de mogelijkheid van uitkering aan nabestaanden. Kamerstukken II 2014/15, 34 082, nrs. 6 en 7
Implementatie Procedureen Opvangrichtlijn Tweede nota van wijziging (13-042015) bij het Wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming. Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nr. 17
Wijziging Wet Huis voor klokkenluiders Brief (09-04-2015), advies van de afdeling advisering van de raad van state en reactie van de indieners (resp. 30-01-2015 en 09-04-2015),
voorstel van wet zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (09-04-2015) en Memorie van Toelichting zoals gewijzigd naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (09-04-2015). – Brief van het lid Van Raak waarin hij meldt dat het initiatiefwetsvoorstel in het vervolg mede zal worden ondertekend en verdedigd door het lid Voortman. De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat het Huis voor klokkenluiders is opgezet als een zelfstandig bestuursorgaan (zbo), maar dat daarbij gedeeltelijk wordt afgeweken van het stramien dat voor zbo’s is neergelegd in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zbo’s). Onduidelijk is echter of het Huis een verantwoordingsrelatie zal hebben met de Minister of met de Tweede Kamer. Met het voorstel om de afdeling onderzoek van het Huis bevoegd te maken uit eigen beweging onderzoek te doen, wordt enerzijds een van de hoofddoelstellingen van het voorstel – het beschermen van klokkenluiders – losgelaten, terwijl anderzijds de taken van het Huis worden uitgebreid. Daarmee verandert het Huis op ongewenste wijze van karakter. Binnen het Huis worden een afdeling advies en een afdeling onderzoek ingesteld. De afdeling onderzoek onderzoekt vermoedens van misstanden op verzoek. Of een verzoek ontvankelijk is wordt beslist door de afdeling advies. Deze taak hoort echter bij uitstek thuis bij de afdeling onderzoek. Daarnaast wordt de organisatorische splitsing tussen de twee afdelingen van het Huis zo radicaal doorgevoerd dat alleen de voorzitter van het Huis voor beide afdelingen kan werken. De Afdeling acht dit moeilijk werkbaar. Besluiten van de afdeling onderzoek met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen worden uitgesloten van beroep op de bestuursrechter. Dit heeft slechts tot gevolg dat zulke besluiten dan zullen kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter; de bestuursrechter ligt dan meer voor de hand. De Afdeling advisering adviseert het wetsvoorstel in verband hiermee aan te passen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1121
Wetgeving
De indieners danken de afdeling Advisering van de Raad van State voor haar heldere advies en komen graag tegemoet te komen aan de bezwaren en suggesties. Kamerstukken II 2014/15, 34 105, nrs. 4 t/m 7
Misbruik Wob Nota van wijziging (15-04-2015) bij het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met aanvullingen ter voorkoming van misbruik. – Het onderhavige wetsvoorstel geeft maatregelen ter voorkoming van misbruik die zowel betrekking hebben op verzoeken om informatie op grond van artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) als op verzoeken om hergebruik van informatie op grond van artikel 11b van de Wob. In het wetsvoorstel houdende regels over hergebruik van overheidsinformatie wordt echter voorgesteld om de bepalingen omtrent hergebruik uit de Wob te schrappen en in een afzonderlijke wet neer te leggen. Indien dat voorstel tot wet wordt verheven, voor of na een inwerkingtreding van het onderhavige voorstel, moeten de «antimisbruikmaatregelen» uit het onderhavige voorstel onverkort van toepassing worden op verzoeken om hergebruik. Deze nota van wijziging dient daartoe.
Kamerstukken II 2014/15, 34 117, nr. 7
Doorberekening toezicht en tuchtrecht Verslag (01-04-2015) over het Wetsvoorstel tot Wijziging van de Advocatenwet, de Gerechtsdeurwaarderswet en de Wet op het notarisambt in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). Kamerstukken II 2014/15, 34 145, nr. 5
Vormerkung en beslag Verslag (07-04-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de werking van de inschrijving van de koop van een registergoed in de openbare registers te verbeteren. Kamerstukken II 2014/15, 34 148, nr. 4
803
Nota’s, rapporten & verslagen
Kamerstukken II 2014/15, 34 106, nr. 7
Naturalisatieverzoeken Aanpak schijnconstructies Voorlopig verslag (07-04-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter verbetering van de naleving en handhaving van arbeidsrechtelijke wetgeving in verband met de aanpak van schijnconstructies door werkgevers (Wet aanpak schijnconstructies). Kamerstukken I 2014/15, 34 108, B
Algemeen pensioenfonds Brief (03-04-2015) over het Wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met de invoering van een algemeen pensioenfonds (Wet algemeen pensioenfonds). – Brief van de Staatssecretaris van SZW over de voortgang van de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel.
1122
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Brief van de Staatssecretaris van VenJ (08-04-2015) bij de aanbieding van het onderzoeksrapport ‘Ranov en afgewezen Naturalisatieverzoeken’. – Het rapport, dat als bijlage bij deze brief is te vinden, handelt over de redenen voor afwijzing van 820 naturalisatieverzoeken van Ranov-vergunninghouders. Uit het onderzoek is als gemiddeld profiel van de 820 Ranovvergunninghouders met een afgewezen naturalisatieverzoek het volgende naar voren gekomen: • 66% is man; 34% is vrouw; • de top 3 aan nationaliteiten is de Chinese (11%), Iraakse (10%), Sierraleoonse (8%); • de gemiddelde leeftijd is 30 jaar. In 280 zaken is uitgebreider onderzoek gedaan. Anders dan bij de 820 zaken zijn hierbij ook de digitale dossierstukken geraadpleegd. Dit gedeelte van het onderzoek toont aan dat vier afwijzingsgronden zijn aan te wijzen, die op meer dan 10% van de
afgewezen naturalisatieverzoekers van toepassing zijn. Het betreft: 1. identiteit en/of nationaliteit niet vastgesteld (61%) 2. medeverlening van een minderjarige afgewezen (17%) 3. openbare orde aspecten (16%) 4. niet voldoende lang toelating en rechtmatig verblijf (11%). Het bovenstaande geeft aan dat als een naturalisatieverzoek van een Ranov-vergunninghouder is afgewezen, dit in de meerderheid (61%) van de gevallen is gebeurd wegens het niet hebben overgelegd van (correcte) buitenlandse bewijsstukken ter zake van persoonsgegevens en/of nationaliteit. Hoofdstuk 4 van het onderzoek neemt 140 zaken van de 280 nader onder de loep en bekijkt welke actie betrokkene heeft verricht om aan een geldig buitenlands paspoort en/ of een gelegaliseerde of van apostillestempel voorziene geboorteakte te komen. Het gaat hierbij om 140 naturalisatieverzoeken die om reden van identiteit en/of nationaliteit zijn afgewezen, waartegen niet met succes een rechtsmiddel is ingesteld en evenmin een geslaagd tweede naturalisatieverzoek is ingediend. Aan de hand van vijf mogelijke acties die betrokkene kan ondernemen om aan juiste documenten te komen, is in deze 140 dossiers onderzocht wat daadwerkelijk was ondernomen. In zijn algemeenheid blijkt dat in deze dossiers niet naar voren komt dat deze betrokkenen zeer actief en tevens doelgerichte pogingen hebben ondernomen om aan de juiste documenten te komen. Een van de bevindingen in het onderzoek is dat er dossiers zijn waarin, ook na navraag door de IND bij betrokkene, niet duidelijk wordt waarom de verzoeker niet beschikt over de vereiste documenten. Op 1 januari 2015 waren 850 naturalisatieverzoeken van Ranov-vergunninghouders afgewezen en 8.080 verzoeken ingewilligd. Hieruit volgt dat tot en met 31 december 2015 bijna tien keer zo vaak is ingewilligd als afgewezen. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1985
Opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring Verslag van een Algemeen Overleg van 05-03-2015 (vastgesteld 09-042015) tussen de vaste cie. voor VenJ
Wetgeving
en de Staatssecretaris van VenJ over opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1986
Vreemdelingenketen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (02-04-2015) bij de aanbieding van de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK) over de periode januari tot en met december 2014. – In de rapportage informeert de bewindsman de Kamer over de resultaten van de vreemdelingenketen en ontwikkelingen in de migratie naar Nederland. Sinds het derde kwartaal van 2013 is er een gestage groei in het aantal asielverzoeken. Na een sterke, kortdurende piek in het aantal Eritrese asielzoekers dat naar Nederland kwam in de maanden april en mei van 2014 is er een grote instroom van Syrische asielzoekers zichtbaar. De realiteit voor vluchtelingen dat er voorlopig geen weg terug is en de weinig perspectiefrijke situatie in landen van eerste opvang (Turkije, Jordanië, Libanon) maakt dat velen pogen naar de EU te komen. De totale asielinstroom, bestaande uit eerste aanvragen, tweede en volgende asielaanvragen en nareis, is in 2014 ten opzichte van 2013 met 79% toegenomen. Het aantal Syrische asielaanvragen is vanaf de eerste helft 2014 sterk gestegen, totdat in oktober een daling inzette. Deze daling hangt hoogst waarschijnlijk samen met de jaarlijkse seizoensinvloed. De toegenomen asielinstroom heeft de vreemdelingenketen voor grote uitdagingen geplaatst. Het extra personeel dat de IND heeft aangetrokken, heeft ertoe bijgedragen dat de doorlooptijden na een aanvankelijke stijging weer zijn gaan dalen. Ondanks de toegenomen doorlooptijd is de IND er wel in geslaagd om over heel 2014 92% van de eerste asielaanvragen binnen de wettelijke termijn af te handelen. Het aantal aanvragen voor een verblijfsvergunning (zowel d.m.v. de Toegang en Verblijf (TEV)-procedure als de Verblijfsvergunning Regulier (VVR) zonder Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV), is afgenomen. Dit betreft met name een afname van het aantal TEV-procedures bij het cluster Familie en Gezin. De totale instroom in het terugkeerproces van de DT&V was in 2014
minder dan in 2013. Het hoge inwilligingspercentage van met name asielaanvragen van Syriërs speelt hier een rol. Door het lage aantal afwijzingen volgt er weinig instroom in het terugkeerproces. Het aantal vertrekken bleef in 2014 nagenoeg gelijk in vergelijking met het jaar daarvoor. Binnen de categorie aantoonbaar vertrek is een verschuiving zichtbaar van gedwongen vertrek naar zelfstandig vertrek. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1987
Energie Unie Brief van de Minister van BuZa (0804-2015) met een fiche inzake een Mededeling Energie Unie. – De Energie Unie is één van de prioriteiten van de Commissie. De Commissie beoogt met de mededeling over de Energie Unie een strategisch kader te geven om een duurzame, concurrerende en betaalbare energievoorziening in de EU te realiseren, ten behoeve van huishoudens en ondernemingen. Aanleiding voor het voorstel om tot een Energie Unie te komen is de constatering dat er belemmeringen zijn in de marktintegratie en de noodzaak om een transitie te maken van een economie gestoeld op fossiele brandstoffen naar een duurzame, CO2-arme en klimaatvriendelijke economie. Zo leiden ongecoördineerde nationale beleidskeuzes nu tot een inefficiënte markt en tot risico’s voor de leveringszekerheid. De Commissie wil daarom blijven inzetten op integratie van de energiemarkten, verbetering van de energie infrastructuur, vergroting van het aandeel duurzame energie, vermindering van de CO2-uitstoot en verbetering van de energie efficiëntie. De Commissie wil door een samenhangende strategie met concrete maatregelen deze uitdagingen aanpakken. De maatregelen zijn in de mededeling uitgewerkt in 15 concrete actiepunten. Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1952
Protocol van Parijs Brief van de Minister van BuZa (0804-2015) met een fiche inzake een Mededeling over Protocol van Parijs: een blauwdruk voor de aanpak van wereldwijde klimaatverandering na 2020. – In deze mededeling schets de Commissie een ‘blauwdruk’ voor een
transparant en dynamisch, juridisch bindende overeenkomst met redelijke en ambitieuze toezeggingen van alle partijen. De lopende onderhandelingen hierover zouden moeten worden afgerond tijdens de VN-klimaatconferentie in Parijs in december 2015. Tevens bevat de mededeling een voorstel voor de beoogde EU-bijdrage aan de nieuwe overeenkomst (de zogenaamde Intended Nationally Determined Contribution, of INDC). De EU INDC is inmiddels door de Milieuraad van 6 maart j.l. vastgesteld en door de EU bij het secretariaat van het klimaatverdrag (UNFCCC) ingediend. De mededeling vormt onderdeel van het mededelingspakket rond de Europese energie-unie. Om de stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde onder de 2 °C te houden in vergelijking met het pre-industriële tijdperk (de ‘minder dan 2 °C’-doelstelling) moeten alle landen hun broeikasgasemissies substantieel en blijvend verminderen. Volgens de Commissie kan een dergelijke transitie naar lage emissies worden bereikt zonder dat het ten koste gaat van economische groei en banen, en biedt het aanzienlijke kansen voor het revitaliseren van economieën in Europa en daarbuiten. Uitstel van deze transitie leidt tot hogere kosten en minder mogelijkheden voor de effectieve aanpak van en aanpassing aan klimaatverandering. Om te komen tot effectieve collectieve actie in lijn met het tweegradendoel dient het Protocol van Parijs volgens de Commissie als doel te hebben een mondiale emissiereductie van 60% t.o.v. 2010 in 2050 en op basis van heldere, ambitieuze en juridisch bindende mitigatieverplichtingen voor alle landen, die zowel rekening houden met de principes van het klimaatverdrag en met veranderende nationale omstandigheden. Het protocol dient te voorzien in een voor alle partijen geldende procedure voor regelmatige herziening en versterking van de mitigatieverplichtingen, in overeenstemming met de langetermijndoelstelling ervan. De herziening zou met ingang van 2020 om de vijf jaar moeten plaatsvinden. De Commissie stelt voor dat het protocol in werking zou moeten treden zodra het is geratificeerd door landen die gezamenlijk in totaal 80%
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1123
Wetgeving
van de huidige wereldwijde uitstoot voor hun rekening nemen. Van alle G20-landen, die goed zijn voor ongeveer 75% van de wereldwijde emissies, alsmede andere hoge- en middeninkomenlanden, wordt verwacht dat zij het protocol tijdig bekrachtigen en vanaf 2020 uitvoeren. Om toe te kunnen treden tot het protocol moet elke partij mitigatieverplichtingen aangaan. Alleen toegetreden partijen kunnen deelnemen aan de besluitvorming in het kader van het protocol en hebben toegang tot financiële en andere middelen om de uitvoering van het protocol te ondersteunen. Kamerstukken II 2014/15, 22 112, nr. 1953
Verwarde personen Brief van de Minister van VWS (2703-2015) over het toenemende aantal verwarde personen op straat. – Van aanbieders en patiëntenorganisaties zijn signalen uitgegaan over het toenemende aantal verwarde personen op straat. Daarbij werd door sommigen de relatie gelegd met (het tempo van) de ambulantisering in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ). Dergelijke signalen nemen de bewindslieden van VWS en ik heel serieus. Zeker nu er ook recent een aantal ernstige incidenten heeft plaatsgevonden met verwarde mensen, die significante impact hebben gehad op de samenleving. De door de minister benaderde organisaties geven bijna allemaal aan dat zij zich zorgen maken over de toename van het aantal verwarde personen in de maatschappij. Echter, zij geven tegelijkertijd aan dat het lastig is om te achterhalen wat de oorzaak is van deze toename. Mogelijk spelen de onrust in de wereld, de economische crisis, de aandacht in de media of onzekerheid over veranderingen in de langdurige zorg een rol. Een causaal verband met de ambulantisering in de GGZ kan op dit moment niet worden gemaakt. Samen met betrokken partijen wil de minister bezien of nader ingegaan kan worden op de signalen over incidenten zoals die vanuit de maatschappelijke opvang worden gegeven. Zij wil echter niet te hoge verwachtingen wekken. Kamerstukken II 2014/15, 25 424, nr. 269
1124
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Gedwongen zorg brief van de Staatssecretaris van VWS (31-03-2015) over de stand van zaken met betrekking tot de nieuwe wettelijke regelingen voor gedwongen zorg en het daaraan gekoppelde vertrouwenswerk. – Aan de hand van een vijftal vragen wordt ingegaan op het thema. 1. Eén of meer wetten voor gedwongen zorg? ZonMw doet in haar wetsevaluatie (Bijlage bij Kamerstuk 25 424, nr. 254) de aanbeveling om te kiezen voor één wet voor alle gedwongen zorg of door te gaan op de weg van verschillende wetten maar die wel snel te evalueren. In de brief van 22 december 2014 (Kamerstuk 34 000 XVI, nr. 97) is gemeld dat de aanbevelingen uit het ZonMw-rapport onder andere zullen leiden tot aanscherping van het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)(Kamerstuk 32 399) en het wetsvoorstel zorg en dwang (Wzd)(Kamerstuk 31 996). Via een tweede nota van wijziging bij de Wvggz zullen deze aanscherpingen eind 2015 aan de Kamer worden voorgelegd. In deze tweede nota van wijziging wordt ook de aansluiting tussen beide wetsvoorstellen verder verbeterd. Daarmee is dus gekozen om door te gaan met twee afzonderlijke wetsvoorstellen en deze snel na inwerkingtreding te evalueren. 2. Wat gaat er gebeuren met de aanbevelingen in het ZonMw-rapport? Samen met de Minister van VWS en de Staatssecretaris van VenJ wordt een kabinetsreactie op het ZonMwrapport voorbereid. De kabinetsreactie op alle aanbevelingen zal gelijktijdig met de tweede nota van wijziging van de Wvggz aan de Kamer worden gezonden. 3. Stand van zaken cliëntenvertrouwenspersoon. In de Wzd wordt een cliëntenvertrouwenspersoon geïntroduceerd in de psychogeriatrie (PG) en de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG), naar analogie van de al langer bestaande patiëntenvertrouwenspersoon in de geestelijke gezondheidszorg. Het wetsvoorstel Wzd ligt nog bij de Eerste Kamer ter behandeling. Van daadwerkelijke invoering van de clientenvertrouwenspersoon conform de Wzd is daarom nog geen sprake. Er worden wel al voorbereidende stappen genomen.
4. De verhouding tussen klachtenfunctionaris en vertrouwenspersoon. De huidige wet bopz en de opvolgers daarvan, de Wvggz en de Wzd, kennen de onafhankelijke vertrouwenspersonen. Het wetsvoorstel Wet kwaliteit klachten geschillen zorg (Wkkgz) (Kamerstuk 32 402) kent de (klachten)functionaris. De vraag is hoe deze zich tot elkaar verhouden. De regering vindt het belangrijk dat elke cliënt in de gezondheidszorg met zijn klacht bij zijn zorgaanbieder terecht kan. De Wkkgz verplicht elke zorgaanbieder om een regeling te treffen voor een effectieve en laagdrempelige opvang en afhandeling van klachten. Het uitgangspunt is een oplossingsgerichte aanpak van klachten. Daarbij is een belangrijke rol voor de functionaris weggelegd. Kenmerkend voor de klachtenfunctionaris in de zin van de Wkkgz is zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid ten opzichte van de cliënt en de zorgaanbieder. De bepalingen over het klachtrecht uit de Wzd en Wvggz dienen in dit verband als een bijzondere regeling ten opzichte van de algemene regeling van de Wkkgz gezien te worden. Binnen deze regimes worden vaak beslissingen genomen die voor de cliënt een ernstige beperking van zijn vrijheidsrechten en in veel gevallen tevens een aantasting van zijn lichamelijke integriteit betekenen. De klachtenregeling in de Wzd en Wvggz is toegesneden op deze beslissingen, met extra waarborgen voor de bescherming van de positie van deze cliënten. De vertrouwenspersonen in de huidige Wet Bopz, de Wvggz en de Wzd richten zich primair op de cliënten die gedwongen zorg krijgen. 5. Visie op vertrouwenswerk in de VG en PG. Zoals bij punt 3 al is aangegeven, wordt nu een verkenning uitgevoerd naar de gewenste organisatorische en financiële inbedding van de vertrouwenspersonen in de VG en PG. Kamerstukken II 2014/15, 25 424, nr. 270
Staat als aandeelhouder Brief van de Algemene Rekenkamer (07-04-2015) bij de aanbieding van het door de Rekenkamer vastgestelde rapport ‘De Staat als aandeelhouder; Over het beheer van staatsdeelnemingen’.
Wetgeving
– Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 28 165, nr. 183
Terugkeer zedendelinquenten Brief van de Staatssecreataris van VenJ (30-03-2015) over de stand van zaken van het overleg tussen de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Nederlands Genootschap Burgemeesters (NGB), de reclasseringsorganisaties (3RO) en het Openbaar Ministerie (OM) inzake het komen tot afspraken over de terugkeer van zedendelinquenten in de maatschappij. – Jaarlijks keren ongeveer 32.000 (ex) gedetineerden en 200 (voormalig) tbs-gestelden terug in de samenleving. Veelal gaat de terugkeer in de maatschappij goed. In een aantal gevallen leidt deze terugkeer tot spanningen. In die gevallen is een integrale aanpak vereist, waarin per casus wordt bezien welke passende maatregelen genomen moeten worden. Om die integrale aanpak tussen betrokken partners in goede banen te leiden, zijn heldere afspraken nodig. De afspraken tussen de genoemde organisaties, welke als bijlage zijn bijgevoegd, zijn in de kern gebaseerd op een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een goed verloop van terugkerende ex-gedetineerden en tbs-gestelden in de maatschappij. Centraal staan de volgende uitgangspunten: 1. De ex-delinquent zal in principe terugkeren naar de gemeente van herkomst; 2. Voor zover bovenstaande niet mogelijk is, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van slachtoffers en nabestaanden, zet die burgemeester zich in om samen met OM en de 3RO tot een passende oplossing te komen; 3. Het OM vraagt de burgemeester vroegtijdig een omgevingsanalyse ter beschikking te stellen en zal hem daarnaast in staat stellen zijn zienswijze te geven met betrekking tot de op te leggen (bijzondere) voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling (vi). Kamerstukken II 2014/15, 29 270, nr. 97
Alcoholslotprogramma Brief van de Minister van IenM (0104-2015) waarin de uitspraak van de Hoge Raad en de uitspraak van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over het alcoholslotprogramma worden toegelicht. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Gerechtshof Den Haag bevestigd. Dit houdt in dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging ter zake van rijden onder invloed, indien het CBR aan de verdachte reeds het alcoholslotprogramma heeft opgelegd. De uitspraak heeft tot consequentie dat een strafrechtelijke vervolging ter zake van rijden onder invloed afgesloten is voor personen die door het CBR reeds een alcoholslotprogramma hebben opgelegd gekregen. De Afdeling heeft, in afwijking van eerdere uitspraken waarin zij tot verbindendverklaring heeft geconcludeerd, artikel 17 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (RMRG 2011), het artikel waarin wordt geregeld in welke gevallen het alcoholslotprogramma wordt opgelegd, onverbindend verklaard. Dit betekent dat het artikel zoals het nu luidt niet meer mag worden toegepast. De Afdeling is namelijk van oordeel dat dit artikel in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak van de Afdeling betekent dat het CBR per direct geen alcoholslotprogramma’s meer kan opleggen. De minister past op zeer korte termijn, vooruitlopend op het vormgeven van een definitieve regeling voor het alcoholslotprogramma, de RMRG 2011 aan. Hierin zal worden geregeld dat in die gevallen waarin het CBR nog geen beslissing tot oplegging van het alcoholslotprogramma heeft genomen, een andere maatregel wordt opgelegd. Het gaat hier om circa 2.300 gevallen. De aanpassing geldt ook voor de nieuwe zaken die op basis van artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 bij het CBR worden gemeld (ruim 3.500 gevallen per jaar). De aanpassing zal inhouden dat er een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) wordt opgelegd of – in het geval van recidivisten – een geschiktheidonderzoek. In deze gevallen zal ook strafvervolging plaatsvinden, omdat er geen sprake is van strijd met het ne bis in idem beginsel. Kamerstukken II 2014/15, 29 398, nr. 459
Regeldruk onderwijs Brief van de Minister en Staatssecretaris van OCW (08-04-2015) bij de aanbieding van het onderzoek ‘OCW in gesprek met leraren over regeldruk’. – Het rapport, dat als bijlage bij deze brief is te vinden, bevat aanbevelingen voor de verdere aanpak van en communicatie over regeldruk en werkdruk in het onderwijs. Het onderzoeksteam concludeert dat de termen regeldruk en werkdruk door docenten door elkaar gebruikt worden. Werkdruk blijkt een gevoelig onderwerp, docenten geven nauwelijks expliciet aan dat zij werkdruk ervaren, terwijl dit wel uit de gesprekken blijkt. Daarnaast wordt een contrast tussen inhoud en regels gesignaleerd. Werkdruk ontstaat door de continue stroom van verandering en daarbij gevraagde verantwoording en administratie, die als ‘extra’ wordt ervaren en afleidt van de kerntaak van de docent: lesgeven. Daarnaast geven docenten aan vaak niet te weten waarom bepaalde regels in het leven zijn geroepen. De aanbevelingen uit het onderzoek worden meegenomen bij de verdere implementatie van de Regeldrukagenda. Kamerstukken II 2014/15, 29 515, nr. 358
Toezicht crowdfunding Brief van de Minister van Financiën (31-03-2015) over aanpassingen in de regelgeving ten aanzien van toezicht op crowdfunding. – Wet- en regelgeving dient bij te dragen aan een verantwoorde groei van crowdfunding. Dat betekent enerzijds dat wet- en regelgeving geen onnodige belemmering mag vormen voor de activiteiten die crowdfunding platformen ontplooien, terwijl anderzijds de belangen van geldvragers (ondernemingen) en geldgevers (het publiek) ook voldoende beschermd moeten worden. Mogelijke knelpunten zijn het provisieverbod voor beleggingsonderne-mingen, het ontheffingsregime voor het bemiddelen in opvorderbare gelden, de mogelijke overtreding van het verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden, de mogelijke overtreding van de vergunningplicht van het aanbieden van betaaldienstverlening en de drempels als gevolg van de investeringsgrenzen. Dit blijkt uit onderzoek door de AFM. Het provisieverbod voor beleggings-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1125
Wetgeving
ondernemingen: Wanneer de gevraagde financiering als waardebewijs of obligatielening wordt vormgegeven dan voert het platform bemiddelende werkzaamheden uit ten aanzien van een financieel instrument en zal het platform zeer waarschijnlijk als beleggingsonderneming kwalificeren. Afhankelijk van de precieze dienstverlening van het platform kan het provisieverbod voor beleggingsondernemingen van toepassing zijn. Dit brengt met zich mee dat het platform geen vergoeding mag ontvangen van de geldvrager. De vergoeding die het platform van de geldvrager ontvangt is echter de belangrijkste bron van inkomsten voor een crowdfunding platform. De minister acht een uitzondering op het provisieverbod voor crowdfunding platformen echter gerechtvaardigd. Verzwaring van het ontheffingsregime voor bemiddeling in opvorderbare gelden: Het huidige ontheffingsregime is te licht is voor crowdfunding platformen. Met het oog op de gewenste professionalisering van de platformen en daarmee de bescherming van geldgevers en -vragers is het wenselijk het ontheffingsregime te versterken en meer concrete vereisten aan de ontheffing te verbinden en daarmee tot een volwaardiger regime te komen. Hiermee wordt ook het verschil in zwaarte van het toezicht verkleind tussen deze platformen en crowdfunding platformen die bijvoorbeeld beleggingsonderneming zijn. Het verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden: Een vrijstelling van dit verbod is mogelijk via de ministeriële vrijstellingsregeling, waarvoor momenteel een artikel wordt ontwikkeld om crowdfunding te accommoderen. De voorwaarden waaronder een dergelijke vrijstelling geldt, zoals begrenzing tot een maximumbedrag per geldvrager, zijn nog onderwerp van nadere uitwerking. Crowdfunding en betaaldienstverlening: De huidige wet- en regelgeving, met name de betaaldienstrichtlijn (PSD), vormt geen knelpunt. Deze richtlijn wordt echter herzien, waarmee dit knelpunt mogelijk alsnog kan opspelen. Investeringsgrenzen: Aan vergunningen of ontheffingen van platformen zijn momenteel door de AFM onder
1126
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
andere de voorschriften gekoppeld dat elke investeerder maximaal € 40.000 per platform kan uitlenen bij loan-based crowdfunding en maximaal € 20.000 per platform bij equity-based crowdfunding. Deze voorschriften zien op de bescherming van consumenten, maar worden nu als belemmerend ervaren voor de groei. Ten aanzien van deze voorschriften geeft de AFM in haar rapport aan voornemens te zijn deze voorschriften, met behoud van een minimumbeschermingsniveau te wijzigen. De wijziging, waarvoor geen aanpassing van regelgeving nodig is, gaat inhouden dat de grenzen mogen worden overschreden indien het platform een passendheidstoets afneemt bij de geldgever. De aanpassingen van bestaande regelgeving vinden plaats via wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiele ondernemingen (BGfo) en worden in april samen met andere wijzigingen openbaar geconsulteerd. Het streven is de wijzigingen van het BGfo per 1 januari 2016 in werking te laten treden. Kamerstukken II 2014/15, 31 311, nr. 148
Zelfregulering franchise Brief van de minister van EZ (02-042015) over de voortgang in het proces naar versterking van zelfregulering in de franchisesector. – Een commissie van (vertegenwoordigers van) franchisegevers en -nemers heeft de afgelopen maanden gewerkt aan een Nederlandse franchise code en heeft onderzoek gedaan naar een geschikte vorm van onafhankelijke geschillenbeslechting. De nieuwe franchise gedragscode dient bij te dragen aan de samenwerking tussen franchisegevers en -nemers en dient de hele sector in beginsel te binden. De commissie heeft zich tot doel gesteld om in de code duidelijk en evenwichtig vast te leggen hoe de partijen zich dienen te gedragen bij het aangaan, uitvoeren en ontbinden van een franchiseovereenkomst. De huidige Europese Erecode is hierbij als uitgangspunt genomen, door de commissie geconcretiseerd en op relevante punten uitgebreid. Door het benoemen van precontractuele informatieplichten en contractuele aandachtspunten zoals het concurrentiebeding, worden startende ondernemers geïnfor-
meerd over de zaken die in de overeenkomst geregeld moeten zijn alvorens start te gaan. Tevens wordt door de commissie naar een modus gezocht voor het binden van franchisegevers en -nemers die zich niet vrijwillig committeren aan de nieuwe gedragscode. Ter borging van naleving van de gedragscode, heeft de commissie zich tot doel gesteld alternatieve geschilbeslechting voor de franchisesector te organiseren. Alternatieve geschilbeslechting verdient aanbeveling voor duurrelaties zoals die bestaat tussen franchisenemers en franchisegevers omdat partijen daarmee doorgaans minder van elkaar vervreemd raken dan via de gang naar de rechter. Daarnaast versterkt de betrokkenheid van deskundigen uit het veld bij de beoordeling van het geschil de tevredenheid met de bereikte oplossing. Kamerstukken II 2014/15, 31 311, nr. 149
Evaluatie Register Gerechtelijk Deskundige Brief van de Minister van VenJ (0904-2015) bij de aanbieding van de Evaluatie Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen (NRGD). – Op 1 januari 2010 is de Wet deskundige in strafzaken in werking getreden. Met de wet is beoogd de positie en de inbreng van deskundigen in het strafproces te verbeteren en daarmee het vertrouwen in de rechtspraak te versterken. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van de wet en het Besluit register deskundige in strafzaken is het NRGD begonnen met zijn werk. Uit het onderzoek blijkt dat veruit de belangrijkste reden voor deskundigen is om zich te laten registreren, dat dit door de deskundige noodzakelijk wordt geacht om zijn of haar activiteiten als gerechtelijk deskundige te kunnen voortzetten. Over de zorgvuldigheid van de registratieprocedure, de informatievoorziening, de duidelijkheid van de toetsingscriteria en het gezag en deskundigheid van de leden van de toetsingscommissies zijn de deskundigen in meerderheid positief, waarbij het voor de tevredenheid overigens wel een zeer bepalende factor is of de aanvraag al dan niet is gehonoreerd. Over het tijdsbeslag dat de procedure vergt, bestaat in brede zin onvrede. Het NRGD is er in de afgelopen vier jaar volgens de onder-
Wetgeving
zoekers in geslaagd om een systeem te ontwikkelen en toe te passen waarmee alleen forensische deskundigen zijn geregistreerd die aan een bepaald minimum niveau voldoen. Dat heeft geresulteerd in 529 registraties. Praktisch gezien heeft het register vooral een zeefwerking: deskundigen die als forensisch deskundige evident onder de maat functioneren kunnen in beginsel niet meer Pro Justitia rapporteren. Het NRGD is er verder in geslaagd om de meest voorkomende deskundigheidsgebieden onder de registratie te brengen en om daarmee ook het grootste gedeelte van de Nederlandse forensische deskundigen te registreren. Heel weinig voorkomende, zeer gespecialiseerde en hoogwaardig-academische deskundigheden vallen buiten de werking van het register. Inmiddels is het stadium bereikt waarin de rechtspraktijk doorgaans geregistreerde deskundigen inschakelt – mits voorhanden. Onderzoekers wijzen op het risico dat de rechter vanwege het deskundigenregister minder kritisch kijkt naar de deskundige en zijn oordeel. Zij stellen dat het tot dusverre heeft ontbroken aan een kritisch debat over de eigen rol en verantwoordelijkheid van de rechter in relatie tot de bijdragen van deskundigen aan het strafproces. Uit de verzamelde gegevens blijkt dat het NRGD-systeem nog vooral een aangelegenheid is van deskundigen onderling. De onderzoekers stellen vast dat het NRGD naar behoren functioneert en dat het outputs levert (normering, toetsing, registratie) die kwalitatief aan de maat zijn. Voor de onderzoekers bleek niet mogelijk harde uitspraken te doen over de outcomes van het NRGD, dat wil zeggen over de mate waarin het systeem van normering, toetsing en registratie doorwerkt in de kwaliteit van het rechterlijk oordeel. Kamerstukken I 2014/15, 31 116, K
Juridisch loket Brief van de Staatssecretaris van VenJ (02-04-2015) over de aanpassing van de dienstverlening door het Juridisch Loket. – Er wordt voortaan vooral telefonisch en online advies gegeven. Wanneer dit niet mogelijk is of uitgebreidere advisering nodig is, wordt een afspraak op een van de vestigingen
gemaakt. Tot nu toe was het mogelijk vrijelijk een van de 30 vestigingen van het Juridisch Loket te bezoeken voor juridisch advies. De stichting wil met de aanpassingen service op maat bieden. Voor sommige rechtzoekenden zal een bezoek aan de website, een telefonisch consult of contact via e-mail volstaan, voor anderen zal een afspraak op een van de vestigingen worden gemaakt. De stichting verwacht op deze manier het personeel efficiënter te kunnen inzetten. De wachttijden voor de telefonische dienstverlening waren te lang, bij sommige balies waren de wachtrijen te lang en bij andere balies was de aanloop weer te beperkt. Door op deze manier te gaan werken, zo is de stellige verwachting van de stichting, kunnen wachttijden aan de telefoon en bij de balie teruggedrongen worden, terwijl rechtzoekenden toch adequaat geholpen kunnen worden. De stichting heeft gekozen voor deze aanpassingen om rechtzoekenden beter te kunnen helpen binnen het beschikbare budget. Dit budget is de laatste jaren iets teruggelopen, in hoofdzaak als gevolg van (nog doorwerkende) rijksbrede (efficiency)taakstellingen van de kabinetten Balkenende IV en Rutte I, die ook golden voor de ZBO’s. De aanpassingen zijn dus niet het gevolg van nieuwe bezuinigingen. Kamerstukken II 2014/15, 31 753, nr. 93
Herziening belastingstelsel Verslag van een rondetafelgesrpek van 25-03-2015 (vastgesteld 09-042015) over keuzes voor een beter belastingstelsel. – De vaste commissie voor Financiën nodigede de voglende strekers uit om met hen van gedachten te wisselen over een nieuw belastingstelsel. In blok 1 vond een gesprek plaats met Hans Biesheuvel, ONL, Cees Oudshoorn, VNO-NCW, Annemarie van Gaal, Willem Vermeend, Leo Hartveld, FNV en Maurice Limmen, CNV. In blok 2 werd gesproken met: Arjo van Eijsden, EY, Jan Zweekhorst, SRA, Herman Vollebergh, Planbureau voor de Leefomgeving en Edwin Heithuis, Universiteit van Amsterdam. In blok 3 werd gesproken met: Sonja Dusarduijn, Universiteit van Tilburg, Stef van Weeghel, Universiteit van Amsterdam, Peter Kavelaars, Erasmus
Universiteit Rotterdam, Sijbren Cnossen, Centraal Planbureau en Femke Groothuis, Ex’tax. Van de gespekken wordt woordelings verslag gedaan. Kamerstukken II 2014/15, 32 140, nr. 8
JBZ-dossiers Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (01-04-2015) over de voortgang en stand van zaken van diverse dossiers die zijn vermeld in het voortgangsoverzicht van JBZ-dossiers dat samen met de geannoteerde agenda aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 32 317, nr. 274). – Op de vraag naar wat het voorgenomen voorstel inzake betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken zal inhouden, het volgende. Dit voorgenomen voorstel uit een eerder Werkprogramma van de Commissie, is niet meer opgenomen in het Commissie Werkprogramma voor 2015. Dit geldt ook ten aanzien van de voorgenomen voorstellen voor contractenrecht op het gebied van verzekeringsdiensten, het coherenter maken van bestaande EU-wetgeving inzake burgerlijk procesrecht, het groenboek internationaal privaatrecht, het voorstel voor verjarings- en vervaltermijnen grensoverschrijdende verkeersongevallen en de voorgenomen richtlijn schadevergoeding voor slachtoffers van misdrijven. De indruk bestaat dat de Commissie met het Werkprogramma 2015 met een schone lei is begonnen. De voorgenomen billijke compensatie voor reproductie van beschermde werken door natuurlijke personen voor privégebruik (thuiskopieheffing, auteursrecht), maakt mogelijk onderdeel uit van de modernisering van het auteursrecht dat, naast andere wetgevingsvoorstellen, onderdeel is van het pakket voor de digitale interne markt (DIM). Het DIM-pakket wordt in de Raad voor Concurrentievermogen behandeld en zal daarom niet meer in het volgende voortgangsoverzicht voor JBZ-dossiers worden opgenomen. Kamerstukken II 2014/15, 32 317, nr. 279
Implementatie Vogel- en Habitatrichtlijn Brief van de Staatssecretaris van EZ (08-04-2015) met een reactie op de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1127
Wetgeving
uitspraken van Commissaris Timmermans op 10 maart 2015 in het Europees parlement over de Nederlandse implementatiewijze van de Vogel- en Habitatrichtlijn. – Over de uitvoering van de Europese natuurregels in Nederland gaf Commissaris Timmermans aan: ‘On the Habitats directive, the review, we are looking at it right now. I for one am not in favour of lowering the standards. I think, if I look at a country I think I know rather well which is The Netherlands, much of the problems have arisen because of the way it was implemented at a national level, although this has always been denied by several agricultural ministers through the history of the Netherlands. I still believe that if you look at the difference in the way the directives have been implemented between member states, one wonders why in certain member states this leads to so many more problems as in others.’ Van deze uitspraken heeft de staatssecretaris met enige verbazing kennisgenomen. Het zijn juist de interventies van de Europese Commissie, onder dreiging van inbreukprocedures, en de uitspraken van het Europese Hof van Justitie, die bij herhaling in het verleden hebben genoopt tot aanscherpingen in de Nederlandse wetgeving en uitvoeringspraktijk, in het bijzonder ten aanzien van het Natura 2000-stelsel. Zij verwijst daarbij naar een aantal utispraken van het Europees Hof van Justitie en een aantal discussies die met de Europese Commissie gevoerd zijn. Zij constateert vervolgens dat het toch niet zo kan zijn dat Nederland enerzijds door het Europese Hof en de Europese Commissie wordt teruggefloten omdat het te soepel zou zijn en anderzijds nu te horen krijgt dat het te streng zou zijn en zij stelt vervolgens dat het van belang is dat de Europese Commissie niet volstaat met te verwijzen naar de implementatiepraktijk van de lidstaten, maar de hand ook in eigen boezem steekt en serieus werk maakt van ‘Better regulation’. Kamerstukken II 2014/15, 32 670, nr. 98
Ruimtelijke ontwikkeling over de grens Brief van de Minister van IenM (02-
1128
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
04-2015) over de rechtspositie en rechten die belanghebbende grensbewoners hebben bij ruimtelijke ontwikkelingen vlak over de grens. – Nederlandse ingezetenen kunnen zich binnen het Duitse rechtsstelsel voegen in Duitse rechtsbeschermingsprocedures. Voor het informeren van de Nederlandse burgers en organisaties over procedures in het buitenland ligt de verantwoordelijkheid bij het desbetreffende bevoegd gezag in het buitenland. In dit geval kunnen rechtszoekenden voor specifieke informatie over de inspraak- en rechtsbeschermingsmogelijkheden in respectievelijk de planfase dan wel de vergunningfase van een concreet plan of project contact opnemen met de Duitse bevoegde autoriteiten. Wel heeft de minister de intentie, waar mogelijk, burgers en organisaties te helpen om hun recht te vinden in het buitenland. Daartoe heeft zij samen met de betrokken grensprovincies de Nederlands-Duitse Commissie voor de Ruimtelijke Ordening gevraagd een brochure op te laten stellen over de Nederlandse en Duitse procedures inzake ruimtelijke ontwikkelingen. Deze Commissie heeft daartoe inmiddels een opdracht verstrekt. Kamerstukken II 2014/15, 32 851, nr. 23
Gaswinning Groningen Brief van de Minister van EZ (02-042015) met de kabinetsreactie op het OVV-rapport inzake de processen en de besluitvorming rond de gaswinning in Groningen vanaf de ontdekking van het Groningenveld in 1959. – De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) heeft op verzoek van de minister onderzoek gedaan naar de processen en de besluitvorming rond de gaswinning in Groningen vanaf de ontdekking van het Groningenveld in 1959. De OVV heeft op 18 februari jl. hierover een rapport uitgebracht (Kamerstuk 33 529, nr. 123). Hoofdconclusie van het onderzoek is dat de betrokken partijen niet zorgvuldig zijn omgegaan met de veiligheid van de Groningse burgers in relatie tot de door gaswinning veroorzaakte bevingen. De OVV noemt drie factoren die aan deze conclusie ten grondslag liggen: 1. In het stelsel van verantwoordelijkheden rond de gaswinning uit het Groningenveld is veiligheid van bur-
gers in relatie tot aardbevingen als gevolg van de gaswinning zwak belegd. Het veiligheidsbelang van burgers werd tot 2013 onvoldoende meegewogen. 2. De betrokken partijen namen onzekerheden in de risico inschattingen en het reduceren van de onzekerheden niet als uitgangspunt. 3. De betrokken partijen hadden vooral een technocratische houding en te weinig oog voor de bijbehorende communicatie en verantwoording naar de bewoners in Groningen. Op basis van genoemde hoofdconclusie doet de OVV een aantal aanbevelingen. De OVV concentreert zich in haar aanbevelingen op twee zaken: versterking van het veiligheidsbelang in de besluitvorming en communicatie met burgers over complexe en onzekere risico’s. Het kabinet is de Onderzoeksraad dankbaar voor het gedegen onderzoek en de aanbevelingen. Er is het kabinet veel aan gelegen het vertrouwen van de inwoners van Groningen te herwinnen. De veiligheid van Groningers staat voorop bij de besluitvorming. Daarom wordt structureel ingezet op versterking van woningen, worden maatregelen genomen ter bevordering van de leefbaarheid en de economie en neemt het kabinet in lijn met moties van de leden Jan Vos c.s. en Van Tongeren c.s. de aanbevelingen van de OVV over (Kamerstuk 33 529, nrs. 125 en 138). Nadat uw Kamer deze moties heeft aangenomen, heeft het lid Van Tongeren verzocht om bij het verlenen van mijnbouwvergunningen geen onomkeerbare stappen te zetten totdat de Kamer heeft kunnen debatteren over de wijze waarop het kabinet de aanbevelingen van de OVV overneemt (Kamerstuk 33 529, nr. 125). Voor de veiligheid zijn in het kader van de Mijnbouwwet met name de instemmingsbesluiten met (gewijzigde) winningsplannen van belang. De minister is voornemens om per direct – vooruitlopend op de door het kabinet voorgestelde wijzigingen in de Mijnbouwwet naar aanleiding van het OVV-rapport – te handelen conform de kabinetsreactie. Dit betekent dat bij instemming besluiten over (gewijzigde) winningsplannen aan de mijnbouwmaatschappijen zal worden opgelegd dat er een risicoanalyse wordt uitgevoerd. Daar-
Wetgeving
naast worden goed gefundeerde besluiten voorbereid over de meest wenselijke omvang van de gaswinning in relatie tot de veiligheid. Deze besluiten zal het kabinet per 1 juli aanstaande en 1 januari 2016 nemen. Kamerstukken II 2014/15, 33 529, nr. 143
Obducties en gerechtelijke secties Brief van de Minister van VenJ (3103-2015) met een reactie op het rapport van patholoog-anatoom Frank van de Goot en een eerste verkenning naar omvang gerechtelijke secties in andere EU-landen. – Een obductie is een klinische sectie die bedoeld is voor bijvoorbeeld het beoordelen van de kwaliteit van de verleende zorg, onderzoek of onderwijs, of ter uitsluiting van een genetisch defect. Er is in deze gevallen geen vermoeden van een strafbaar feit. Indien er bij het overlijden van een persoon, een vermoeden is van een strafbaar feit, kan er een gerechtelijke sectie worden gelast door de Officier van Justitie (OvJ). Deze is bedoeld om de doodsoorzaak te achterhalen in het kader van het opsporingsonderzoek en de mogelijke vervolging van het strafbare feit. Naar aanleiding van de publicatie door de h eer Van de Goot c.s.in Journal of Clinical Pathology en Medisch Contact, concludeert de heer Van de Goot in de RTL Late Night uitzending van 9 februari 2015 dat er in Nederland te weinig obducties en gerechtelijke secties worden uitgevoerd en dat daardoor moorden gemist zouden worden. De publicatie in Journal of Clinical Pathology ziet op een analyse van 460 dossiers van Symbiant BV. Het betrof hier in alle gevallen obducties en geen gerechtelijke secties. Het overgrote deel van de betrokken obducties was aangevraagd door ziekenhuizen. De klinische gegevens die waren opgegeven door de arts die om obductie heeft verzocht, zijn vergeleken met de bij obductie vastgestelde gegevens. In 18,1% van de onderzochte dossiers was er sprake van een grote afwijking (een andere doodsoorzaak) en bij 26,6% van een kleinere afwijking. Het artikel in Medisch Contact put uit een beperkter onderzoek bij Symbiant BV, waarin alleen door eerstelijnszorgverleners en lijkschou-
wers aangevraagde obducties zijn betrokken. Het gaat om 62 obducties, waarvan er 38 door een lijkschouwer zijn aangevraagd en 24 door een eerstelijnszorgverlener (met name huisartsen). Bij deze obducties is er geen uitgebreid klinisch rapport waarmee vergeleken kon worden. Bij dit onderzoek zijn de vermoedens van de om obductie verzoekende arts over de doodsoorzaak vergeleken met de conclusies na obductie. Bij 50% bleek er een afwijking te bestaan. Voor wat betreft de wijze van overlijden, natuurlijk dan wel niet-natuurlijk overlijden (waaronder ook ongevallen en zelfdodingen vallen), kwam een afwijking 5 maal voor (een afwijking van 8%). In één geval kon een strafrechtelijk vervolgbaar feit niet worden uitgesloten. De bevindingen in de onderzoeken passen in het beeld dat de Gezondheidsraad in 2013 schetste. In het rapport van de Gezondheidsraad wordt eveneens benoemd dat behandelend artsen soms ten onrechte een verklaring van natuurlijk overlijden afgeven, waardoor er geen lijkschouwer wordt ingeroepen. Dit rapport bevestigt dat. Het is echter te kort door de bocht om daarmee te concluderen dat hierdoor ook in al die gevallen een misdrijf wordt gemist. Immers in het onderzoek werd slechts in één geval (ca. 1,5%) niet uitgesloten dat het om een strafbaar feit kon gaan. Toch zijn er, mede naar aanleiding van het rapport van de Gezondheidsraad, diverse maatregelen getroffen om de kwaliteit van de forensische geneeskunde te verhogen, waarvan er een aantal wordt aangestipt. Voor wat betreft gerechtelijke secties vanwege het vermoeden van een strafbaar feit, kan met enige voorzichtigheid een vergelijking worden gemaakt met cijfers uit Engeland en België. In Nederland worden jaarlijks 300 tot 350 gerechtelijke secties uitgevoerd. Afgezet tegen de 140.000 overlijdens per jaar, vindt er in 0,25% van de overlijdens een gerechtelijke sectie plaats. In Engeland wordt bij jaarlijks 2000 van de 500.000 overlijdens een niet-routinematige sectie uitgevoerd, dat wil zeggen in 0,4% van de overlijdens. In België wordt in ca. 0,5 tot 1% van de overlijdens een gerechtelijke sectie uitgevoerd. In deze beperkte vergelijking is het aantal gerechtelijke sec-
ties in Nederland gering ten opzichte van Engeland en België. De minister ziet echter geen aanknopingspunten dat het Nederlandse systeem, waarbij op zaakniveau wordt besloten tot het al dan niet gelasten van een gerechtelijke sectie, leidt tot het missen van strafbare feiten. Kamerstukken II 2014/15, 33 628, nr. 8
Budgetrecht Brief van de commissie voor de Rijksuitgaven (02-04-2015) bij de aanbieding van het rapport ‘De macht en kracht van het budgetrecht’. – Het rapport is opgesteld door het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) van de Tweede Kamer. Aanleiding voor het uitbrengen van het rapport is de tijdens het Verantwoordingsdebat op 28 mei 2014 (Handelingen II 2013/14, nr. 87, item 11) ingediende en op 3 juli 2014 aangenomen motie van de leden Schouten en Van Veldhoven (Kamerstuk 33 930, nr. 13) met het volgende dictum: ‘verzoekt het presidium, onderzoek te laten verrichten naar de stand van zaken met betrekking tot de reikwijdte van het budgetrecht en te onderzoeken hoe het budgetrecht, waar nodig, kan worden versterkt.’ Het onderzoek is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 33 670, nr. 11
Voordrachten Hoge Raad Brieven van de vaste commissie voor VenJ (07-04-2015) in verband met het opmaken van een voordracht van een kandidaat ter vervulling van een vacature van raadsheer in de strafkamer van de Hoge Raad der Nederlanden per 1 juni 2015, in verband met het opmaken van een voordracht van een kandidaat ter vervulling van een vacature van raadsheer in de strafkamer van de Hoge Raad der Nederlanden per 1 januari 2016, in verband met het opmaken van een voordracht van een kandidaat ter vervulling van een vacature van raadsheer in de belastingkamer van de Hoge Raad der Nederlanden per 1 september 2015 en in verband met het opmaken van een voordracht van een kandidaat ter vervulling van een vacature van raadsheer in de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden per 1 april 2016. – Strakamer 1 juni 2015: De commis-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1129
Wetgeving
sie heeft gesprekken gevoerd met de zes kandidaten die op de aanbevelingslijst staan (Kamerstuk 33 785, nr. 5) en stelt thans de volgende voordracht voor: 1. Mevr. mr. A.L.J. van Strien 2. Mevr. mr. E.F. Faase 3. Prof. mr. M.J. Borgers. Strafkamer 1 januari 2016: De commissie heeft gesprekken gevoerd met de zes kandidaten die op de aanbevelingslijst staan (Kamerstuk 33 785, nr. 5) en stelt thans de volgende voordracht voor: 1. Prof. mr. M.J. Borgers 2. Mevrouw mr. A.L.J. van Strien 3. Mevrouw mr. E.F. Faase. Belastingkamer: De commissie heeft gesprekken gevoerd met de zes kandidaten die op de aanbevelingslijst staan (Kamerstuk 33 785, nr. 5) en stelt thans de volgende voordracht voor: 1. Mevr. mr. M.E. van Hilten 2. Mevr. mr. E.F. Faase 3. Mevr. mr. A.L.J. van Strien. Civiele Kamer: De commissie heeft gesprekken gevoerd met de zes kandidaten die op de aanbevelingslijst staan (Kamerstuk 33 785, nr. 5) en stelt thans de volgende voordracht voor: 1. Prof. mr. C.E. du Perron 2. Mevr. prof. mr. drs. C.H. Sieburgh 3. Mevr. mr. A.L.J. van Strien Kamerstukken II 2014/15, 33 785, nr. 6 , 8, 9 en 10
Bewaarplicht telecomgegevens en opsporing Brief van de Minister van VenJ (3103-2015) bij de toezending van het door politie en OM opgestelde rapport over de bewaarplicht telecomgegevens en de opsporing. – In het rapport wordt aan de hand van meer dan 100 cases het belang van historische telecommunicatiegegevens voor de opsporing nader toegelicht. Het rapport zal worden gebruikt ter onderbouwing van nut en noodzaak in het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2014/15, 33 870, nr. 3
Raad van State en toezicht naleving begrotingsregels Brief van de Minister van Financiën (30-03-2015) over de nadere invulling van de rol van de afdeling advisering van de Raad van State (RvS) als onaf-
1130
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
hankelijke instantie die belast is met het toezicht op de naleving van de Europese begrotingsregels. – Deze rol vloeit voort uit het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur (VSCB) en EU verordening 473/2013 en is vastgelegd in de wet Houdbare Overheidsfinanciën (wet Hof) (Kamerstuk 33 416). Bij de Miljoenennota 2015 (Kamerstuk 34 000, nr. 1) heeft de RvS voor het eerst invulling gegeven aan het onafhankelijke begrotingstoezicht, door in het advies over de Miljoenennota een apart hoofdstuk te wijden aan de ontwerpbegroting in het licht van de Europese begrotingsregels. De RvS heeft aangegeven in de toekomst nog duidelijker onderscheid te willen maken tussen de adviesfunctie en de functie van onafhankelijk begrotingstoezicht. De beoordeling van de ontwerpbegroting aan de Europese begrotingsafspraken zal in het vervolg in een apart document bij het verschijnen van de Miljoenennota worden gepubliceerd. De belangrijkste taak van het onafhankelijke begrotingstoezicht is het opstellen van publiek toegankelijke beoordelingen over de vraag of een lidstaat voldoet aan de Europese begrotingsafspraken. Voor een adequate invulling van het onafhankelijke begrotingstoezicht is het daarom van belang dat dit aansluit bij de belangrijkste momenten in de nationale begrotingscyclus. De RvS heeft daarom kenbaar gemaakt, naast de beoordeling ten tijde van de Miljoenennota, ook in het voorjaar een toets uit te willen brengen.
de Gouverneur (hierna: aanwijzing)? 2. Hoe kan worden voorkomen dat de positie van de Gouverneur als koninkrijksorgaan in conflict komt met de positie als landsorgaan als gevolg van een gegeven aanwijzing? 3. Welke juridische uitgangspunten zijn van belang bij de besluitvorming van de Rijksministerraad inzake het geven van een dergelijke aanwijzing? 4. Welke eisen dienen in acht te worden genomen ten aanzien van de inhoud van de te geven aanwijzing? 5. Waarop kan een aanwijzing betrekking hebben en welke procedure moet worden gevolgd? 6. Welke middelen tot redres staan ter beschikking van de landen tegen een onbevoegd gegeven aanwijzing? Kamerstukken II 2014/15, 34 000 IV, nr. 38
Gesubsidieerde rechtsbijstand Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 10-04-2015) tussen de vastie cie. voor VenJ en de Staatssecretaris van VenJ over de uitvoering van de motie-Franken c.s. inzake bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand (34 000 VI, M) en de motie-Scholten c.s. inzake onderzoek naar oplopende kosten van gesubsidieerde rechtsbijstand (34 000 VI, O). – De staatssecretaris laat weten dat conform haar instellingsbesluit de Commissie uiterlijk 1 juni 2015 een tussenrapportage uitbrengt ten aanzien van de aanbevelingen voor vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand met het oog op een betere budgettaire beheersbaarheid.
Kamerstukken II 2014/15, 34 000, nr. 56
Kamerstukken I 2014/15, 34 000 VI, Z
Aanwijzingen aan de Gouverneurs
Benoeming Minister en Staatssecretaris van VenJ
Brief van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties (31-03-2015) met het voorstel dat ter goedkeuring wordt voorgelegd om aan de Raad van State ingevolge artikel 21 a van de Wet op de Raad van State voorlichting te vragen over het geven van aanwijzingen aan de Gouverneurs van de landen in het Caribische deel van het Koninkrijk. – De commissie zou graag antwoord krijgen op de volgende vragen: 1. Van welke juridische grondslag kan de Rijksministerraad gebruik maken voor een koninklijk besluit tot het geven van een aanwijzing aan
Brief van de Minister President (2003-2015) met een afschrift van de koninklijke besluiten ter benoeming van de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. – Het betreft afschriften van: een koninklijk besluit d.d. 20 maart 2015, nr. 2015000473, houdende benoeming van mr. G.A. van der Steur tot Minister van Veiligheid en Justitie en een koninklijk besluit d.d. 20 maart 2015, nr. 2015000474, houdende benoeming van mr. dr. K.H.D.M. Dijkhoff tot Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Kamerstukken II 2014/15, 34 174, nr. 2
Nieuws
804
Jaarverslag 2014 Hoge Raad In grote lijnen is de Hoge Raad in 2014 verder gegaan op de ingeslagen weg. Centraal uitgangspunt daarbij is steeds: op belangrijke rechtsvragen snel en begrijpelijk antwoorden geven die werkbaar zijn voor de rechtspraktijk. In een gezamenlijke inleiding op het jaarverslag 2014 schetsen de (nieuwe) president en de procureur-generaal de ontwikkelingen in het afgelopen jaar: waar staan de Hoge Raad en het parket en waar gaan zij naar toe?
I
n het jaarverslag geven de civiele, straf- en belastingkamer ieder weer vijf voorbeelden van uitspraken die antwoord geven op belangrijke rechtsvragen. In een korte inleiding gaan zij in op de instroom en uitstroom van zaken, op de doorlooptijden, toepassing van de artikelen 80a en 81 van de Wet RO en overige ontwikkelingen. De procureur-generaal doet verslag van de werkzaamheden van het parket in 2014 en in een gezamenlijk hoofdstuk van president en procureurgeneraal wordt verslag gedaan van de klachten die in 2014 bij hen binnenkwamen en zijn afgehandeld. De precieze cijfers over in- en uitstroom van zaken, het financieel jaarverslag (met accountantsverklaring) en de samenstelling van raad en parket per 31 december 2014 zijn dit jaar niet meer als bijlage bij het Jaarverslag opgenomen maar op de site van de Hoge Raad gepubliceerd (www.rechtspraak.nl, Hoge Raad, Publicaties).
Versterking cassatierechtspraak De Wet versterking cassatierechtspraak bevat een aantal vernieuwingen: de bevoegdheid zaken af te doen met toepassing van art. 80a Wet RO en de mogelijkheid voor de feitenrechter om aan de Hoge Raad een prejudiciële beslissing te vragen over veel voorkomende rechtsvragen. Van die vernieuwingen is in 2014 als volgt gebruik gemaakt. Het percentage zaken dat in 2014
met toepassing van art. 80a is afgedaan, is een kleine 10% van de civiele zaken, ongeveer 40% van de strafzaken en ongeveer 16% van de belastingzaken. De toepassing in civiele zaken was minder dan het jaar daarvoor, vermoedelijk als gevolg van de invoering van de gespecialiseerde cassatiebalie voor civiele zaken, waardoor het aantal kansloze beroepen is afgenomen. In strafzaken was er een forse stijging en in belastingzaken een geringe toename van het aantal met art. 80a Wet RO afgedane zaken. Uit de cijfers komt naar voren dat art. 80a vooral wordt toegepast bij cassatieberoepen in strafzaken. In de 40% van de cassatieberoepen in strafzaken die op grond van art. 80a Wet RO niet-ontvankelijk zijn verklaard, heeft het parket een, dikwijls zeer summier gemotiveerd, standpunt ingenomen over het mogelijk toepassen van art. 80a. In de loop van 2014 heeft het parket besloten in de toekomst in zaken die – gezien de schriftuur – voor afdoening met toepassing van art. 80a Wet RO in aanmerking lijken te komen, geen standpunt meer in te nemen over de vraag of art. 80a zou moeten worden toegepast. Die werkwijze zal omstreeks juni 2015 worden ingevoerd. Dit nieuwe beleid is door de procureur-generaal uiteengezet in een conclusie van 16 december 2014 (ECLI:NL:PHR:2014:2304) en door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:96) aanvaard. Ook van de in 2012 geopende mogelijkheid dat de rechter in civiele zaken aan de Hoge Raad vraagt om een prejudiciële beslissing op een vraag waarvan de beantwoording van belang is voor de beslissing in een groot aantal soortgelijke geschillen, werd in 2014 meer gebruik gemaakt. In 2014 kwamen negen prejudiciële vragen binnen bij de Hoge Raad en is in vijf zaken op een dergelijke vraag een beslissing gegeven.
Toezicht OM
onderzoek naar de vraag of het openbaar ministerie bij de uitoefening van zijn taak de wettelijke voorschriften naar behoren handhaaft en uitvoert. Dit onderzoek berust op een in art. 122 Wet RO aan de procureurgeneraal toegekende bevoegdheid tot deze vorm van toezicht op het openbaar ministerie. De daar omschreven bevoegdheid was aanvankelijk vooral gericht op bijzondere situaties, maar in 2011 is in overleg met het College van procureurs-generaal besloten meer algemeen thematisch toezicht op het openbaar ministerie te ontwikkelen. Het in 2013 en 2014 in dat kader uitgevoerde onderzoek naar de strafbeschikking heeft zijn neerslag gevonden in het rapport Beschikt en gewogen, dat op 12 januari 2015 is aangeboden aan de minister van Veiligheid en Justitie. In 2015 zal een vervolgonderzoek worden gedaan naar de afhandeling van zaken door de rechter na verzet tegen de strafbeschikking.
Herzieningen in strafzaken De in november 2012 bij de Wet herziening ten voordele ingevoerde mogelijkheid om de procureur-generaal te verzoeken een nader onderzoek in te stellen naar een mogelijke grond voor herziening leidde in 2014 tot negen verzoeken, die alle voor advies zijn voorgelegd aan de Adviescommissie Afgesloten Strafzaken (ACAS). In totaal waren eind december 2014 tweeëntwintig verzoeken om onderzoek op grond van de nieuwe regeling ontvangen. Daaruit blijkt dat de nieuwe wet duidelijk voorziet in een behoefte. Tot nu toe is naar aanleiding van de verzoeken één vordering tot herziening ingediend, wordt in drie zaken nader onderzoek verricht en zijn vijf verzoeken door de advocaat-generaal afgewezen. In de overige zaken moet nog worden beslist of een onderzoek zal worden ingesteld. Het Jaarverslag is te vinden op www.rechtspraak.nl, onder Hoge Raad
In 2013 heeft de procureur-generaal een begin gemaakt met het eerste
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1131
Nieuws
805
HvJ EU over opslag vingerafdrukken in paspoorten en identiteitskaarten Op 16 april 2015 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de prejudiciële vragen beantwoord die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in september 2012 aan het Hof heeft gesteld in het kader van vier geschillen over de opslag van vingerafdrukken in paspoorten en identiteitskaarten.
D
e zaken handelden over de weigering van de burgemeesters van Den Haag, Nuth, Skarsterlân en Amsterdam om aanvragen voor een paspoort of identiteitskaart in behandeling te nemen, omdat de aanvragers weigerden de daarvoor verlangde vingerafdrukken af te geven. De Afdeling bestuursrechtspraak wilde weten of de Europese verordening, die lidstaten van de Europese Unie verplicht tot het opnemen van vingerafdrukken in paspoorten en reisdocumenten, ook geldt voor identiteitskaarten, ongeacht hun geldigheidsduur en ongeacht de mogelijkheden om deze als reisdocument te gebruiken. Daarnaast wilde de Afdeling van het Hof in Luxemburg weten of moet worden gewaarborgd dat de vingerafdrukken niet voor andere doeleinden worden verzameld en gebruikt dan voor de afgifte van een paspoort of identiteitskaart.
Identiteitskaart De vraag luidde of artikel 1, lid 3, van verordening nr. 2252/2004 aldus moet worden uitgelegd dat deze verordening niet van toepassing is op door een lidstaat aan zijn onderdanen afgegeven identiteitskaarten, zoals de Nederlandse identiteitskaarten, ongeacht zowel de geldigheidsduur ervan als de mogelijkheid ze te gebruiken bij reizen buiten die staat. Hierop wordt ondubbelzinnig voor recht verklaard dat: Artikel 1, lid 3, van verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en
1132
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009, moet aldus worden uitgelegd dat deze verordening niet van toepassing is op door een lidstaat aan zijn onderdanen afgegeven identiteitskaarten, zoals de Nederlandse identiteitskaarten, ongeacht zowel de geldigheidsduur ervan als de mogelijkheid ze te gebruiken bij reizen buiten die staat.
Opslag en doeleinden Deze vraag luidde of artikel 4, lid 3, van verordening nr. 2252/2004, gelezen in samenhang met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 95/46 en met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten op grond van deze bepaling dienen te waarborgen dat de op grond van deze verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden zullen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het paspoort of het reisdocument. Naar aanleiding van deze vraag overweegt het Hof dat ‘ieder ander gebruik en iedere andere opslag [vallen] blijkens artikel 4, lid 3, van verordening nr. 2252/2004 – dat enkel het gebruik van genoemde gegevens “voor de toepassing van deze verordening” betreft – gelezen in samenhang met punt 5 van de considerans van verordening nr. 444/2009, die verordening nr. 2252/2004 heeft gewijzigd, niet onder deze laatste verordening. In voormeld punt van de considerans wordt verklaard dat verordening nr. 2252/2004 ander gebruik of andere opslag van deze gegevens overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaten onverlet laat, en dat zij niet voorziet in een rechtsgrondslag voor het opzetten of bijhouden van gegevensbanken voor
de opslag van deze gegevens in de lidstaten, omdat dit aspect onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten valt (r.o. 47). Hieruit volgt onder meer dat verordening nr. 2252/2004 een lidstaat niet verplicht, wettelijk te waarborgen dat de biometrische gegevens door die staat niet zullen worden gebruikt en opgeslagen voor andere doeleinden dan die bedoeld in artikel 4, lid 3, van die verordening (zie in die zin arrest Schwarz, C-291/12, EU:C:2013:670, punt 61). (r.o. 48). Voor recht wordt dan ook verklaard dat: Artikel 4, lid 3, van verordening nr. 2252/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 444/2009, moet aldus worden uitgelegd dat de lidstaten op grond van deze bepaling niet wettelijk hoeven te waarborgen dat de op grond van deze verordening verzamelde en opgeslagen biometrische gegevens niet voor andere doeleinden zullen worden verzameld, verwerkt en gebruikt dan voor de afgifte van het paspoort of het reisdocument, daar dat aspect niet onder het toepassingsgebied van die verordening valt. Nu het Hof van Justitie de prejudiciële vragen heeft beantwoord, zal de Afdeling bestuursrechtspraak de behandeling van de zaken voortzetten.
Vingerafdrukken Sinds 2009 staat in de Nederlandse Paspoortwet dat voor het aanvragen van een paspoort of identiteitskaart vingerafdrukken moeten worden afgegeven. Sinds januari 2014 is het overigens al niet langer verplicht meer om vingerafdrukken af te geven bij de aanvraag van een identiteitskaart. Voor een paspoort hoeven sindsdien nog maar twee in plaats van vier vingerafdrukken afgegeven te worden. Uitspraak Hof van Justitie EU van 16-04-2015 in de gevoegde zaken C-446/12 tot en met C-449/12
Nieuws
806
Deelnemers aan mediation in strafzaken overwegend positief Daders en slachtoffers van misdrijven die ingaan op het aanbod om mediation te proberen, zijn daar in het algemeen positief over. Dat blijkt uit een tussenrapportage van het WODC over de pilots ‘herstelbemiddeling in strafzaken’. 70% van de bemiddelingsgesprekken, die meestal werden gevoerd na een geweldsdelict, eindigde met het opstellen van een gezamenlijke overeenkomst. Toch kijkt niet iedereen met een goed gevoel terug op de mediation, blijkt uit het rapport. Dat biedt slechts een ‘voorlopig inzicht’, benadrukken de onderzoekers; echte conclusies kunnen pas worden getrokken als het onderzoek over enkele maanden is afgerond.
M
ediation in strafzaken houdt in dat dader en slachtoffer voorafgaand aan de rechtszaak met elkaar in gesprek gaan onder leiding van een mediator. Zes rechtbanken experimenteren daarmee sinds eind 2013, in nauwe samenwerking met het Openbaar Ministerie. De gedachte is dat het recht slechts een deel van de problemen oplost die misdrijven met zich meebrengen. Mediation kan een goed hulpmiddel zijn omdat het daders de kans geeft hun verantwoordelijkheid te nemen en slachtoffers om hun verhaal te vertellen en vragen te stellen. Afspraken over de toekomst en over herstel van de schade, kunnen gevoelens van angst en onmacht wegnemen. Gaan dader en slachtoffer tijdens de pilots in gesprek met een mediator en stellen ze een overeenkomst op, dan wordt daar rekening mee gehouden bij de beslissing over verdere vervolging en - als dat nog aan de orde is - de strafoplegging. De bereidheid om mee te doen is aanzienlijk, constateren onderzoekers van het WODC: bijna de helft van de pogingen om bemiddeling op gang te brengen, heeft ertoe geleid dat dader en slachtoffer inderdaad in gesprek
de daders en slachtoffers voelde zich na het gesprek beter en van de slachtoffers meende 40% dat het gesprek hielp bij het verwerken van het delict. Hooggespannen verwachtingen zijn echter niet altijd waargemaakt. Voor veel slachtoffers was het voorkomen van recidive een belangrijke reden om mee te doen, maar de meesten denken niet dat de bemiddeling daaraan heeft bijgedragen. Ook bespeurde slechts een derde van de slachtoffers oprechte spijt bij de dader. Van de daders die hoopten begrip te krijgen van de slachtoffers, vond minder dan een derde dat dat gelukt was.
zijn gegaan. Vervolgens is 70% van de gesprekken uitgemond in een overeenkomst. Achteraf blijkt echter dat 20% zijn wensen onvoldoende terugziet in die overeenkomst. Al met al is dus zo’n 50% echt tevreden.
Vragenlijsten De onderzoekers hebben de deelnemers gevraagd voorafgaand aan en kort na de mediation vragenlijsten in te vullen over hun motivatie, verwachtingen en ervaringen. Toen de tussenrapportage werd geschreven, waren nog niet voldoende gegevens binnen om harde conclusies te trekken. Bovendien kan het beeld nog veranderen door verder onderzoek - zoals gesprekken met deelnemers en professionals - dat komende zomer wordt verwerkt in een eindrapport. De onderzoekers zijn daarom heel voorzichtig met het verklaren van de tegenvallende ervaringen van een minderheid van de deelnemers. Het lijkt echter ‘goed mogelijk dat de interactie met de tegenpartij hierin een belangrijke rol speelt’, aldus het rapport.
Vaak bekenden De deelnemers aan de pilot zijn gemiddeld ouder en hoger opgeleid dan andere daders en slachtoffers en ze hebben vaker een relatie. Ze hebben relatief veel vertrouwen in politie en justitie en geloof in een rechtvaardige wereld. Opvallend is dat dader en slachtoffer vaak bekenden van elkaar zijn en dat ze veelal na een geweldsdelict bij de mediator zijn beland. Of dat betekent dat daders en slachtoffers van geweldsdelicten extra belangstelling hebben voor mediation, wordt pas in het eindrapport duidelijk; het kan ook te maken hebben met keuzes die doorverwijzers maken.
Invloed Over de voorbereiding, de mediator en het gesprek zelf, waren de deelnemers namelijk positief. Een meerderheid had het gevoel invloed te hebben op het verloop van de zaak, 40% van
www.rechtspraak.nl
807
Vernieuwde wetgevingskalender De online wetgevingskalender van de Rijksoverheid is vernieuwd. De belangrijkste veranderingen zijn uitbreiding van de zoekfunctie, meer voortgangsinformatie bij wetsvoorstellen en de toevoeging van overzichten van nieuwe Algemene Maatregelen van Bestuur en te implementeren Europese richtlijnen. Ook is een rubriek Inwerkingtredingen opgenomen. https://wetgevingskalender.overheid.nl/
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1133
Nieuws
808
Commissie mag voorstel intrekken waarover EP en Raad overeenstemming hebben bereikt Wanneer EP en Raad een Commissievoorstel wijzigen waardoor de oorspronkelijke doelstelling niet meer kan worden bereikt, mag de Commissie het voorstel intrekken. De Commissie moet die intrekking duidelijk aankondigen en goed kunnen motiveren. Dat blijkt uit een arrest van het EU-Hof in een beroep van de Raad tegen de intrekking door de Commissie van het voorstel voor macro financiële steun aan derde landen. Het gaat om het arrest van 14 april 2015 in de zaak C-409/13, Raad tegen Commissie.
van de doelstellingen die het nastreeft,
dient zij dit wel goed te beargumenteren. Het Hof onderzoekt of zij dit heeft gedaan en stelt vast dat dit het geval is. Volgens het Hof is in dit geval de intrekking gemotiveerd omdat de Commissie in de trilogen heeft aangegeven het voorstel te zullen intrekken en daarbij de gronden voor de voorgenomen intrekking heeft vermeld. Dit blijkt met name uit de verslagen van de trilogen, waarmee de motivering dus kenbaar was voor de medewetgevers. Voorts onderzoekt het Hof of de motivering de intrekking rechtvaardigt. Dit is volgens vaste rechtspraak het geval wanneer een voorgestelde wijziging het voorstel zodanig ontwricht dat de verwezenlijking van de doelstellingen die het nastreeft, wordt verhinderd en het zijn bestaansredenen verliest. Het Hof stelt na onderzoek vast dat ook dit het geval is. Het vervangen van de delegatie van uitvoering aan de Commissie door de gewone wetgevingsprocedure druist in tegen de doelstelling om juist snel te kunnen besluiten. Bovendien staat de voorgestelde wijziging in de weg aan het doel van coherentie, namelijk om de toekenning van de steun af te stemmen op de procedures voor andere financiële instrumenten van de Unie ter verlening van externe bijstand. Toch kan de Commissie ook in dat geval een voorstel pas intrekken nadat zij in de geest van loyale samenwerking rekening heeft gehouden met de zorgen van het Parlement en de Raad waardoor zij het voorstel willen wijzigen. Het Hof onderzoekt dit en stelt vast dat de Commissie dit voldoende heeft gedaan onder meer door het voorleggen van een compromisvoorstel.
wordt verhinderd
www.minbuza.nl/ecer/nieuws/
D
e Commissie heeft in 2011 een voorstel voor de kaderverordening gedaan. In de eerste helft van 2013 vonden tussen EP, Raad en Commissie zgn. trilogen plaats om overeenstemming te bereiken over het voorstel. Naast de voorwaarden waaronder de steun verleend wordt, bevatte het voorstel een uitvoeringsbevoegdheid voor de toekenning door middel van een gedelegeerde handeling indien het betrokken land voldoet aan die voorwaarden. Het EP en de Raad hebben tijdens de trilogen een wijziging voorgesteld die de uitvoeringsbevoegdheid van de Commissie verving voor de gewone wetgevingsprocedure. De Commissie heeft daarop het voorstel ingetrokken.
Het beroep van de Raad was gericht tegen het besluit van de Commissie om haar voorstel voor een kaderverordening voor macro financiële steun (MFS) aan derde landen, in te trekken. Tien lidstaten hebben de Raad gesteund waaronder Nederland. Volgens de Raad vormt de intrekking van het voorstel een ernstige schending van de bevoegdheidstoedeling, het institutionele evenwicht, het beginsel van loyale samenwerking, het vereiste van een deugdelijke motivering en het beginsel van democratie.
Uitspraak van het Hof Het Hof verwerpt het beroep van de Raad. Het bevestigt dat de Commissie te allen tijde bevoegd is om een voorstel te wijzigen en zo nodig in te trekken. Het Hof erkent dat dit de Commissie echter geen vetorecht verleent omdat dit in strijd zou zijn met het beginsel van toedeling van bevoegdheden en het beginsel van institutioneel evenwicht. Het Hof bevestigt daarnaast dat tegen de intrekking beroep kan worden ingesteld omdat door de intrekking de wetgevende procedure wordt beëindigd en het EP en de Raad hun wetgevende bevoegdheid niet meer kunnen uitoefenen zoals zij hadden gewild. Mocht de Commissie een voorstel tijdens de gewone wetgevingsprocedure willen intrekken dan
Intrekking is gerechtvaardigd wanneer een voorgestelde wijziging het voorstel zodanig ontwricht dat de verwezenlijking
1134
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op 21 april 2015 hield dhr. prof. mr. dr. H.D. (Hein) Wolswijk, hoogleraar Straf- en strafprocesrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, een oratie ter gelegenheid van de aanvaarding van zijn ambt. De oratie was getiteld: Plegen en/of deelnemen. Op 22 mei 2015 aanvaardt prof. dr. W.B. (Wilem) van Boom zijn benoeming als hoogleraar Civiel recht aan de Universiteit Leiden. Om 16.00 uur zal hij zijn oratie uitspreken, met de titel: Door meten tot weten – Over rechtswetenschap als kruispunt. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Prof. dr. A.K. (Kutsal) Yesilkagit, hoogleraar Public Administration with a focus on Public Sector Management aan het Instituut Bestuurskunde van de Universiteit Leiden, houdt op 29 mei 2015 om 16.00 uur zijn oratie, getiteld: Public administration with a focus on international governance ter gelegenheid van de aanvaarding van zijn ambt. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Promoties The EU’s approach to nanotechnologies This PhD research of Tanja Ehnert investigates the role of ‘law’ in confronting the rise of nanotechnologies, which, as this thesis argues, serves as a proxy for broader societal transformations that are captured under the headings of globalisation, the functional differentiation of society into distinct rationalities and the omnipresence of man-made risks. Particularly, the thesis analyses by whom and how decisions are taken at the EU level based
on the EU’s approach to the regulation of nanotechnologies in the food and chemicals sectors. The research discloses a retreat of the European Union to its executive powers, including ‘soft law’ measures such as guidance documents by EU agencies or comitology measures by the Commission. Inherently political decisions, which revolve around the question of ‘how safe is safe enough?’, are shifted to a de-politicised administrative setting – to ‘experts’ in EU agencies or the Commission. Thereby, the EU legislature and fundamental democratic control mechanisms are bypassed. At the same time, the administrative output, independent of its formal bindingness, is shown to carry important practical and also (indirect) legal effects for affected actors, for instance when being relied upon in front of the EU courts to interpret the legal text. The research, hence, engages with the tangible outcomes of the ‘governance turn’ that took off in the EU at the end of 1990s. While the roots of the reform process, which was launched under the label of ‘European governance’, were, as this thesis claims, inspired by system-theoretic and deliberative accounts suggesting a proceduralisation of the production of norms, only shallow reform propositions made it into the Commission’s White Paper on European Governance. The thesis deconstructs the theoretical origins of the governance debate – its mute assumptions – and subsequently investigates into their practical implementation. To this end, this research firstly discerns the legal tools of new governance that were set in place to enhance the capacity of the EU institutions to regulate, epitomised by the impact assessment procedure as a tool to pool knowledge and by the Commission’s minimum consultation standards as a means to foster participatory governance. These procedures are put to the test in two detailed case studies of the food and chemicals sector respectively, revealing a failure of these tools in living up to their rationale – both in their applicability to the diverse regulatory options identified as well as in their practical operation. The thesis was written under the supervision of prof. dr. Ellen Vos, pro-
fessor of European Union Law at Maastricht University, and succesfully defended on 26 March 2015. Tanja Ehnert Regulating the invisible: a critical analysis of the EU’s approach to nanotechnologies Een handelseditie wordt verwacht in 2015
De rechtspositie van de gesubrogeerde verzekeraar Dit proefschrift van Peter van Zwieten gaat over de rechtspositie van de gesubrogeerde verzekeraar in het Nederlandse schadeverzekeringsrecht. Ook het Belgisch, Frans, Engels, Duits en Zwitsers recht komt kort aan bod, alsook The Principles of European Insurance Contract Law (PEICL). In hoofdstuk 1 is de centrale onderzoeksvraag geformuleerd en de onderzoeksmethode verantwoord. In hoofdstuk 2 wordt onderzoek gedaan naar de historische achtergrond bij de subrogatiebepaling. Verder wordt nagegaan op welke leest de subrogatiebepaling is geschoeid, wat als de ratio van de subrogatiebepaling moet worden beschouwd, alsook welke neveneffecten er te onderscheiden zijn. Om de toegevoegde waarde van de subrogatiebepaling te kunnen duiden wordt voor een aantal andere rechtsfiguren uit het BW beoordeeld of daarmee eenzelfde resultaat zou kunnen worden bereikt. Ook wordt stilgestaan bij de afbakening van de subrogatiebepaling op basis van haar redactie en haar plaatsing binnen titel 7.17 BW. In hoofdstuk 3 wordt stilgestaan bij de reikwijdte van art. 7:962 lid 1 tweede zin BW. Ingevolge deze bepaling is de verzekerde verplicht zich te onthouden van gedragingen die uiteindelijk af breuk doen aan het verhaalsrecht van de verzekeraar. Nagegaan wordt wat als het rechtskarakter van de voorliggende bepaling kan worden beschouwd, wat de meerwaarde van de onderhavige bepaling is ten opzichte van art. 6:154 BW, wat de reikwijdte is van de medewerkingsplicht van de verzekerde na het moment van subrogatie, wat onder de in de bepaling benoemde afbreuk
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1135
809
Universitair Nieuws
moet worden verstaan, welke consequenties aan voornoemde af breuk zijn verbonden en tot slot hoe de bewijslast inzake de onderhavige bepaling is verdeeld. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de ontstaansgeschiedenis, de ratio, de reikwijdte en de toepassing van de verhaalsrangorde tussen de verzekerde en de verzekeraar. Het is een verzekeraar op grond van art. 7:962 lid 2 BW niet toegestaan om, bij de uitoefening van de door hem verkregen verhaalsrechten, nadeel toe te brengen aan de nog bij de verzekerde resterende vorderingsrechten. Dit uitgangspunt wijkt af van de algemene regel ex art. 3:277 BW, de regel van de paritas creditorum. Ook is ruimschoots aandacht voor rechtsvergelijking. In dit hoofdstuk worden diverse knelpunten gesignaleerd. Naar aanleiding daarvan wordt tot slot een voorstel gedaan voor een gewijzigde redactie van art. 7:962 lid 2 BW. In hoofdstuk 5 wordt onderzoek gedaan naar de ratio en de reikwijdte van de diverse verhaalsbeperkingen die opgenomen zijn in art. 7:962 lid 3 BW. Op grond van het bepaalde in art. 7:962 lid 3 BW treedt de verzekeraar met betrekking tot met name genoemde aansprakelijke derden niet in de vorderingsrechten van de verzekerde. Het betreft hier personen met wie veelal een affectieve en duurzame relatie bestaat. Tevens wordt aandacht besteed aan de toepasselijkheid van de verhaalsbeperkingen in geval van hoofdelijke aansprakelijkheid, aan de toepasselijkheid van de verhaalsbeperkingen in geval van een coulance-uitkering, alsook aan het momentum waarop de aansprakelijke derde aan de in lid 3 genoemde kwalificatie dient te voldoen. Verder wordt ook de uitzondering op de verhaalsbeperkingen tegen het licht gehouden. In hoofdstuk 6 wordt stilgestaan bij enkele uitvoeringsproblemen die kunnen ontstaan door de toepasselijkheid van de Tijdelijke regeling verhaalsrechten (TRV). Waar de subrogatiebepaling (art. 7:962 BW) beoogt om in beginsel al de rechten die een
1136
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
verzekerde op de aansprakelijke derde heeft op de verzekeraar te doen overgaan, bewerkstelligt de TRV (art. 6:197 BW) dat een dergelijke overgang niet plaatsvindt voor wat betreft enkele met name genoemde risicoaansprakelijkheden. Ook wordt in dit hoofdstuk een drietal uitvoeringsproblemen besproken die door de toepasselijkheid van deze overgangsblokkade kan ontstaan. Te dien aanzien worden mogelijke wetswijzigingen voorgesteld. Afsluitend komt aan de orde de vraag of de TRV anno 2013 nog bestaansrecht heeft. In hoofdstuk 7 staat het gewijzigde toepassingsbereik van de Bedrijfsregeling Brandregres 2000 centraal. Op 3 februari 2012 heeft het sectorbestuur Schade van het Verbond van Verzekeraars (hierna: het Verbond) besloten om de verhaalsafstand met betrekking tot de bedrijfsmatige schadeveroorzaker gefaseerd af te schaffen. In de eerste acht paragrafen wordt de aanloop naar dit besluit, onder verwijzing naar de voormalige afstandsregelingen, uiteengezet. Ultimo 2012 heeft het Verbond evenwel besloten de verhaalsafstand ineens per 1 januari 2014 af te schaffen. In de laatste paragraaf wordt bij dit besluit stilgestaan. Ook wordt ingegaan op een vergelijkbare regeling in het Duitse schadeverzekeringsrecht. In hoofdstuk 8 wordt stilgestaan bij de verhaalbaarheid van redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Na het ontstaan van een schade kunnen er in vier situaties expertisekosten worden gemaakt, namelijk: door de verzekerde voor dan wel na de uitkering door de verzekeraar, als ook door de verzekeraar voor dan wel na de uitkering aan de verzekerde. Ook wordt aandacht besteed aan de vraag of de verzekeraar (die uiteindelijk de expertisekosten betaalt) ook in al deze situaties treedt in de vorderingsrechten van diens verzekerde op de voor de schade aansprakelijke derde. Verder wordt aandacht besteed aan de in het verleden gewisselde argumenten omtrent de verhaalbaarheid van expertisekosten en aan de mogelijk-
heid tot het instellen van alternatieve (zelfstandige) vorderingen door de verzekeraar. Tot slot wordt onderzocht of en zo ja op welke gronden in de landen om ons heen de expertisekosten door de gesubrogeerde verzekeraar kunnen worden gevorderd. Aan het eind van elk hiervoor benoemd hoofdstuk wordt de balans opgemaakt. In enkele hoofdstukken wordt op basis van deze balans een concreet voorstel tot aanpassing van de subrogatiebepaling gedaan. Peter van Zwieten promoveerde op 27 maart aan de Open Universiteit. Zijn promotoren waren prof. mr. drs. M.L. Hendrikse en prof. mr. J.G.J. Rinkes. Peter van Zwieten De gesubrogeerde verzekeraar in het schadeverzekeringsrecht Een (rechtsvergelijkend) onderzoek naar de rechtspositie van de schadeverzekeraar na subrogatie Uitgeverij Paris 2015, 276 p., € 52,50 ISBN 978 94 6251 040 1
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
Hoogleraar Prof. dr. Henk Kummeling is per 1 april 2015 benoemd tot universiteitshoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Kummeling is een vooraanstaand wetenschapper gespecialiseerd in staatsrecht en vergelijkend staatsrecht. De Universiteit Utrecht heeft een selecte groep hoogleraren benoemd tot universiteitshoogleraren. Dit zijn wetenschappers van internationale topkwaliteit met discipline-overstijgende visie en uitstraling. De komende jaren zal Henk Kummeling vooral
onderzoek doen naar de opbouw en verduurzaming van instituties, in het bijzonder in nieuwe democratische rechtsstaten en de rol die internationale organisaties, zoals de VN, het IMF en de Wereldbank, daarbij spelen. Kummeling blijft daarnaast nauw betrokken en beschikbaar voor onderwijs en onderzoek binnen de faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie.
Advocatuur Machteld Robichon treedt per direct toe als partner bij bureau Brandeis. Robichon heeft vijftien jaar ervaring op het gebied van het bestuursprocesrecht, met een bijzondere focus
810
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
op gereguleerde markten (media, kansspelen, dataprotectie en telecom). Zij staat haar cliënten bij in geschillen met toezichthouders: het Commissariaat voor de Media, de Kansspelautoriteit, het College bescherming persoonsgegevens en de Autoriteit Consument & Markt.
Agenda
30 04 2015 NJCM seminar: Jihadisme en mensenrechten deel II Het kabinet wil de Nederlandse nationaliteit kunnen intrekken van personen die in het buitenland verblijven en zich daar hebben aangesloten bij een terroristische organisatie. Het wetsvoorstel dat dit mogelijk moet maken vloeit voort uit het Nationaal Actieplan Jihadisme, waar het NJCM in november 2014 een seminar aan wijdde met de titel ‘Jihadgangers en mensenrechten’. Deze maatregel is onderdeel van een pakket aan voorgenomen maatregelen in de strijd tegen het jihadisme en de opkomst van Islamitische Staat. Het afnemen van iemands nationaliteit heeft vergaande consequenties. Regelgeving op dit gebied verdient daarom een bijzonder zorgvuldige voorbereiding. Tegelijk is de roep vanuit de politiek om actie sterk. Zo beloofde premier Rutte dat Nederland alle middelen zal gebruiken om de rechtsstaat overeind te houden. Maar heiligt het doel wel de middelen? In dit tweede seminar over ‘Jihadisme en mensenrechten’ staan onder meer de volgende vragen centraal: Wat is de precieze noodzaak om deze verstrekkende maatregel te nemen? Wat is de betekenis van ver-
dragsrechtelijke verplichtingen omtrent nationaliteiten in dit verband? Heeft de voorgestelde maatregel een discriminerend effect op bepaalde bevolkingsgroepen? En hoe zit het met de verantwoordelijkheid van Nederland ten opzichte van andere landen indien de zogeheten terugkeerders hun Nederlandse nationaliteit is afgenomen? Tijd: donderdag 30 april van 19:00 tot 21:00 uur Plaats: Humanity House, Prinsegracht 8 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: via: www.NJCM.nl e-mail:
[email protected]. Deelname is gratis, behalve voor advocaten die PO-punten willen behalen. Advocaten kunnen 2 PO-punten halen voor deelname aan dit seminar. Het NJCM verstrekt in dat geval een bewijs van deelname. Voor deze advocaten kost deelname: €125,-.
21 05 2015 Schaduwreportage VN-vrouwenverdrag: inbreng VVR In oktober 2014 is de zesde Regeringsrapportage inzake de naleving van het VN-Vrouwenverdrag aangeboden aan het CEDAW als toezichthoudend orgaan op dit verdrag en tevens aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 304 20, nr. 210). Inmiddels is het Netwerk VN-Vrouwenverdrag bezig met voorbereidingen voor het opstellen van de Schaduwrapportage door in eerste instantie een lijst te
maken met belangrijke vrouwenkwesties die in Nederland spelen. De Werkgroep Sociaal en Europees Recht VVR organiseert deze bijeenkomst om inbreng te kunnen leveren aan die lijst. Leontine Bijleveld, voorzitter Netwerk VN-Vrouwenverdrag, houdt een korte lezing over de gang van zaken rond de Regerings- en Schaduwrapportage. Schaduwrapporteur Alicia Dibbits zal de bijeenkomst bijwonen. Hoofddoel van de bijeenkomst is te debatteren over wat op dit moment de belangrijke kwesties inzake de sociaal-economische positie van vrouwen zijn en of de Regeringsrapportage daaraan in voldoende mate aandacht schenkt en goede oplossingen aanreikt. Tijd: donderdag 21 mei van 18:30 tot 20:30 uur Plaats: Bibliotheek Rookhuizen, Rijsburgerweg 18 te Leiden. Inlichtingen en aanmelding: via: werkgroepsociaal@ vrouwenrecht.nl.
27 05 2015 CIROC Seminar: Mensensmokkel vanuit conflictgebieden In dit seminar draait het om drie thema’s. Ten eerste de sociale organisatie van mensensmokkel vanuit conflictgebieden. Plotselinge
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1137
811
Agenda
migratiebewegingen en vluchtelingenstromen vanuit conflictgebieden als Syrië en Eritrea die zich richten op specifieke landen worden vaak in verband gebracht met smokkelorganisaties. De betrokkenheid van mensensmokkelaars bij migratie uit deze gebieden wordt op pijnlijke wijze duidelijk door de dramatische beelden over boten volgepakt met vluchtelingen die vanuit Libië of andere NoordAfrikaanse landen koers zetten richting Europa. In de tweede plaats wordt besproken wat deze vluchtelingenstromen betekenen in de context van toezicht en opsporing van irreguliere migratie. Voormalig staatssecretaris Teeven gaf eerder aan dat hij het redden van bootvluchtelingen op de Middellandse Zee geen taak vindt voor de EU. Tegelijkertijd proberen landen als Griekenland en Italië en de Europese Unie via Frontex de buitengrenzen te bewaken, irreguliere migratiebewegingen te beheersen en slachtofferschap te voorkomen. Hoe ziet dit beleid en de aanpak er uit en welke implicaties heeft deze aanpak voor migranten die asiel willen aanvragen? Welke menselijke en andere kosten zijn verbonden aan het bewaken van de Europese buitengrenzen? Tot slot wordt aandacht besteed aan de migranten zelf. Hoe ervaren migranten afkomstig uit conflictregio’s zoals Syrië de reis zelf? Wat voor reisroutes hebben zij afgelegd en hoe zwaar was de reis? In hoeverre ‘verschuilen’ oorlogsmisdadigers of mogelijke terroristen zich onder de groep asielzoekers uit conflictregio’s? En hoe gaat de overheid met deze dreiging om? Tijdens dit seminar zullen experts uit binnen- en buitenland op basis van recent onderzoek presentaties verzorgen die ingaan op bovenstaande vragen. Tijd: woensdag 27 mei van 9:30 tot 16:30 uur Plaats: Universiteit Utrecht, Raadzaal, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: www.ciroc.nl (aanmelden voor 18 mei). Kosten bedragen € 220. Voor vragen over dit seminar kunt u zich wenden tot het secretariaat van het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen. Tel: 030-2537125 / 7137. E-mail:
[email protected]
28 05 2015 Symposium ‘Komt een GOMA bij de dokter’ ‘Komt een GOMA bij de dokter’ is de titel van een symposium over patientveiligheid, openheid en een res-
1138
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
pectvolle behandeling van medische aansprakelijkheidszaken. Het symposium richt zich tot professionals uit de zorgsector en de letselschadebranche. De dagvoorzitter is Aart Hendriks, hoogleraar gezondheidsrecht in Leiden en adviseur van de KNMG. Onder de sprekers bevinden zich voorzitter Jaap Hamming van het Concilium Chirurgicum, EHBItrainer Catherine Poorthuis, gynaecologe Gerda Zeeman, hoofd juridische zaken Anneke Langen-de Heus van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, directeur Marius Buiting van de NVTZ, Inspecteur Ian Leistikow van de IGZ en mediator Brigitte van den Heuvel-Stoop. Directeur Deborah Lauria en Platformvoorzitter Aleid Wolfsen van De Letselschade Raad sluiten af met een terugblik op de eerste vijf jaren van de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid. Daarbij lichten zij ook de geplande herziening van de gedragscode toe.
Tijd: maandag 1 juni van 19:00 uur tot 21:00 uur. Plaats: Campus Den Haag van de Universiteit Leiden, Schouwburgstraat 2 te Den Haag. Inlichtingen en aanmelding: aanmelding wordt op prijs gesteld:
[email protected]. Het is mogelijk om als bewijs van deelname aan deze bijeenkomst een certificaat te ontvangen. Als u daar prijs op stelt, wordt u verzocht dit in uw aanmelding te vermelden.
05 06 2015 Algemene ledenvergadering Christen Juristen vereniging
Inlichtingen en aanmelding: via: www.deletselschade-
Elk jaar wordt de jaarlijkse ledenvergadering gehouden. Deze vergadering staat primair in het teken van de behandeling van het preadvies. In de preadviezen wordt ingegaan op actuele, betekenisvolle juridische onderwerpen. De preadviseur geeft een toelichting, gevolgd door kritiek van een referent. Er is ruimschoots gelegenheid voor een pittige discussie. Naast de inhoudelijke kant biedt de jaarvergadering ook de mogelijkheid voor ontmoeting en netwerkvorming. De pre-adviseurs zijn mr. P.S. Bakker en mr. L. Reurich. De werktitel van het preadvies is: ‘Van bedoelen naar begrijpen: hermeneutiek en contractsuitleg’.
raad.nl. Deelname kost € 125 excl. btw
Tijd: vrijdag 5 juni van 13:00 tot 16:30 uur
Tijd: donderdag 28 mei van 13:00 tot 17:00 uur Plaats: Theater FIGI, Het Rond 2 te Zeist
Plaats: Hodsonhuis, Spaarne 17 te Haarlem
01 06 2015 GIS lezing Tijdens deze bijeenkomst zal Johannes Keiler (Universiteit Maastricht) het door hem geschreven proefschrift bespreken met de titel: ‘Actus Reus and Participation in European Criminal Law’. Met dat proefschrift beoogde Keiler een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een algemeen deel van Europees strafrecht. Sinds het verdrag van Maastricht is de invloed van Europa op het nationale Strafrecht toegenomen, met het verdrag van Lissabon worden deze bevoegdheden opnieuw uitgebreid. Deze ontwikkelingen laten duidelijk zien dat er een Europees Strafrecht is ontstaan dat het nationale Strafrecht zal beïnvloeden en veranderen. Dit Uniestrafrecht ontstaat echter op een onsamenhangende en fragmenteerde manier. In het bijzonder was het oogmerk van de Uniewetgever tot nu toe bijna uitsluitend gericht op specifieke delicten terwijl algemene beginselen van aansprakelijkheid worden veronachtzaamd. Dit proefschrift trachtte deze lacune te vullen.
Inlichtingen en aanmelding: via: www.christenjuristen. org, CJV p/a Centrum voor Christelijke Filosofie, Postbus 2220, 3800 CE Amersfoort, tel: 033-4328288, e-mail:
[email protected]
05 06 2015 Voorjaarsvergadering NVP Het onderwerp van de voorjaarsvergadering van de Nederlandse Vereniging voor Procesrecht zal dit keer zijn: ‘Internationaal procederen’. Als inleiders zullen optreden mr. drs. A.R.J. Croiset van Uchelen, mr. W.H,A.M. van den Muijsenbergh en mw. Mr. S.M.C. Nuijtenj. Mr. Croiset van Uchelen leidt het onderwerp in en bespreekt in het bijzonder de bewijsvoering in internationaal verband. Mr. Van den Muijsenbergh zal spreken over beslaglegging in internationaal verband, waaronder het Europees bankbeslag en mw. Mr. Nuijten bespreekt aspecten van internationale (bestuursrechtelijke) procedures met toezichthouders. Tijd: vrijdag 5 juni van 14:00 tot 17:30 uur met aansluitend een borrel Plaats: Conference Center Interactive van Triple Ace in het World Trade Center Amsterdam, Strawinskylaan 1 te Amsterdam
Agenda
Inlichtingen en aanmelding: T: +31 10 22 40 148 E:
[email protected] Website: www.nvvprocesrecht.nl. De vergadering is uitsluitend toegankelijk voor leden van de vereniging. Aan deelname zijn geen kosten verbonden.
18 06 2015 Reporting, controle en toezicht: ZIFO congres 2015 Het VU Zuid-As Instituut voor Financieel Recht en Ondernemingsrecht (ZIFO) houdt ditmaal haar jaarcongres over het onderwerp “Reporting, controle en toezicht”. Dit onderwerp staat volop in de belangstelling. Zo zijn er ontwikkelingen en is er discussie rondom verdergaande trans-
parantie in verslaglegging, bijvoorbeeld over de vraag hoe er meer ‘substance over form’-reporting kan plaatsvinden. Ook is er discussie over de vraag hoe ondernemingen zich beter kunnen weren tegen interne onregelmatigheden, en wederom hoe daarover adequate disclosure dient plaats te vinden. Dit gaat bijvoorbeeld over het versterken van de interne audit-functie en het interne toezicht. Vraag is onder meer of de Code Corporate Governance op dit punt dient te worden aangescherpt. In dit kader zullen onder meer aan de orde komen de onderwerpen: inte-
grated reporting, financiële verslaglegging, interne bedrijfsonderzoeken, de rol van de AFM en de positie van ondernemingen aandeelhouders. Deze onderwerpen zullen centraal staan op het congres, waarbij sprekers met verschillende achtergronden deze thema’s vanuit diverse perspectieven zullen belichten. Tijd: donderdag 18 juni van 14:00 tot 17:45 uur plaats: Auditorium, hoofdgebouw van de VU, De Boelelaan 1105 te Amsterdam inlichtingen en aanmelding: via: https://fd7.formdesk. com/vuamsterdam/ZIFO_congres_reporting. E-mail:
[email protected]. kosten voor deelname bedragen € 220. Er zijn PO-punten te behalen voor deelname.
Agenda kort
12 01 en 27 04 2015 Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht
21 05 2015 Schaduwreportage VN-vrouwenverdrag: inbreng VVR
05 06 2015 Voorjaarsvergadering NVP
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1137
16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten
22 05 2015 De praktijk van de pre-pack
11 06 2015 Fourth European Conference on Symptom Validity Assessment (SVA)
NJB 2015/729, afl. 8. p. 934
NJB 2015/203, afl. 3, p. 238
27 05 2015 CIROC Seminar: Mensensmokkel vanuit conflictgebieden
12 06 2015 De toepassing van het IVRK in de Nederlandse rechtspraak Deel II
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1138
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
NJB 2015/729, afl. 14, p. 934
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1137
27 04 tot 05 06 2015 MOOC: Rethinking International Tax Law NJB 2015/729, afl. 14, p. 934
28 05 2015 Symposium ‘Komt een GOMA bij de dokter’
18 06 2015 Reporting, controle en toezicht: ZIFO congres 2015 NJB 2015/811, afl. 16, p. 1139
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1138
30 04 2015 NJCM seminar Jihadisme en mensenrechten deel II
01 06 2015 GIS lezing
25 06 2015 Nieuwe eisen aan vreemdelingendetentie
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1137
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1138
NJB 2015/676, afl. 13, p. 861
18 t/m 22 05 2015 Jaarvergadering Henri Capitant
04 06 2015 Ingrijpende wijzigingen asielprocedure
29 t/m 30 06 2015 Law in Context ‘Early Career’
NJB 2015/402, afl. 7, p. 485
NJB 2015/635, afl. 12, p. 800
NJB 2015/676, afl. 13, p. 861
20 05 2015 Zorg geven en vrijheid nemen NJB 2015/452, afl. 8. p. 548
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 24-04-2015 – AFL. 16
1139
BIGGER AMBITION “To be the leading global business law firm.” Dat is onze ambitie. In korte tijd zijn wij door ambitie en ondernemerschap gegroeid tot één van de grootste kantoren wereldwijd.
Ben je toe aan je ‘next step’ als advocaat?
VE TI EC
G FAIR GROWIN
FO CU SED
OP EN QUALITY
TY QUALI
ST RE T C HING ST E R TCHIN G
GLOB AL
FAIR GROW ING
STRETCHING GROWING STRETCHING GROWING
GROWING
STRETCHING REWARDING FOCUSED
CHALLENGING
FOCU SED E R ES TI
NT
T ER ES TI
N
PROFESSIONAL
GLOB AL
STRETCHING
REWARDING
FOCUSED
GLOB AL GL OB AL
AL GL OB GLOB AL
STRETCHING
REWARDING
SED FOCU
AL N IO SS FE O PR
AL N
TIVE EFFEC
L A N IO SS FE O PR
AL N IO SS
FE
O IO SS
FE
O
FAIR
STRETCHING FAIR
UNIQUE UNIQUE
STRETCHING EFFECTIVE
E N E R G E T I C FA I R L NA SIO ES OF PR
L NA SIO ES OF
PR
PR
L NA SIO ES OF PR
L NA
STR
ETCH
IO SS FE O P R GROWING OPEN
AL
SIO
AL
N
ES
N
ING
ED
GROWING FAIR
O PE
IO
FA I R
TIN G
CO MM ITT
I NT ER ES TI N G
LI TY
SS
OF
EQUAL
GLO B AL GLO B AL GLO B AL
INTE RES
QUA
FE
PR
QUALITY
O
PR
QUALITY
PR
G
OPPORTUNITY
QUALITY
N
G
QUALITY
V
N
QUALITY
DI
I
QUALITY
CUSED G FO SE G I NE R S E D I V E R
H
R G ET I C EN E
EN
C
OP
T
EN
E
COMMITTED
RE S
NG TI
R
IR
A
IN TE
LL
T
FA
FOCUSED
N
S
IR
GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL GLOB AL
GLOB AL
FA
CHALLENGING
GROWING
FA I R FA I R FA I R FA I R FA I R FA I R FA I R
CH
REWARDING STRETCHING
I
ALLENGING
GROWING
GROWING
W
CH
T
FFE
E
O
L
C
R
A
PROFESSIONAL
BIG
PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL PROFESSIONAL
S TR E
E VIT
L
PROFESSIONAL
FLEXIBILITY
A
TALENT B I G OPPORTUNITY PROFESSIONAL
FLEXIBILITY
B
B
G
O
G
L
N
G
I
O
OPEN
D
NG
G ROW I N G
L
FLEXIBILITY
L
E
W
G
S
G S TR E T N
OPEN
I NG F
A
O
B
U
R
O
A
B
CH
C
OPEN
PROFESSIONAL
O
L
G
L
O
L
G
F
L
FA I R
UNIQUE
L
A
EF F
TIVE
L
A
L
EFFEC
A
B
B
L
A
INTERESTING UNIQUE
G G
B
O
O
A
B
IN G F CH
O
L
L L
B
O
L
QUALITY
L
G G
INTERESTING UNIQUE
ENERGETIC
G
A
B
O
L
G
L
O
A
B
O
L L
FAIR
G G
US ED I OC
I R
I R
G L O B A L
C USE D I
F A F A
O
UNIQUE UNIQUE
www.biggerambition.nl
AMBITIOUS FOCUSED
BIG OPPORTUNITIES FOR BIG TALENTS