Rechtspraak in beeld Evaluatie Wilders II en aanbevelingen voor de toekomst
Commissie Van Rooy, oktober 2011
Voorwoord
De rechtbank Amsterdam heeft met de rechtstreekse televisie-uitzendingen van de strafzaak tegen Wilders een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de openbaarheid van de rechtspleging. Het getuigt van verantwoordelijkheidsbesef dat het bestuur van de rechtbank een commissie heeft ingesteld om na te gaan welke lessen uit de strafzaak tegen Wilders te trekken zijn.
Dit rapport is in korte tijd tot stand gekomen dankzij de welwillende medewerking van vele betrokkenen. Onze commissie hoopt dat de aanbevelingen in dit rapport zullen bijdragen aan een inhoudelijke discussie binnen de gerechten over de eisen die deze tijd stelt aan openbaarheid en aan het vinden van een nieuwe balans tussen verdergaande openheid en het borgen van een goed verloop van de rechtspleging.
Ik dank allen die aan dit rapport hebben bijgedragen.
Yvonne van Rooy
1
1. Inleiding 1.1 In de strafzaak tegen het Tweede Kamerlid de heer G. Wilders (hierna: Wilders) heeft de rechtbank Amsterdam besloten om integrale live-uitzending toe te staan, door de NOS verzorgd. Dat betekende een nieuwe en verregaande vorm van openbaarheid binnen de rechtspraak, waarmee de Amsterdamse rechtbank voortging op de eerder door haar ingeslagen weg van ruimere cameratoelating in geruchtmakende zaken. De aard van de strafzaak tegen Wilders en de grote maatschappelijke belangstelling die ervoor bestond hadden de doorslag gegeven bij de beslissing om de zittingen live en integraal te laten uitzenden, terwijl de weg hiervoor vrij was gemaakt met de benodigde toestemming van de betrokkenen bij het proces. Deze vorm van openheid had een grote weerslag in de media, bij het publiek, de betrokkenen, de rechtbank en de rechtspraak als geheel. Het gerechtsbestuur zag halverwege dit proces, na de toegewezen wraking, aanleiding om aan de commissie Meijerink op te dragen om de organisatie en aanpak van deze grote en mediagevoelige strafzaak te evalueren en aanbevelingen te doen. De commissie Meijerink bracht in december 2010 verslag uit. Inmiddels was het tweede deel van de strafzaak tegen Wilders al begonnen.
1.2 De opdracht voor deze commissie 1.2.1 De strafzaak tegen Wilders is afgerond. De opdracht is allereerst om te onderzoeken of en zo ja, op welke wijze de rechtbank in het tweede deel van de strafzaak gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen van de commissie Meijerink. Ook moet de commissie bekijken wat daarvan de effecten zijn geweest.
1.2.2 Daarnaast behelst de onderzoeksopdracht een toekomstgerichte vraag: hoe moet de rechtbank voortaan omgaan met (integrale) audiovisuele registratie en (live-) uitzending van zittingen? We hebben onderzocht of er algemene uitgangspunten te formuleren zijn over de wenselijkheid ervan, of een en ander in (landelijk) beleid dient te worden vastgelegd, welke afweging in individuele zaken dient te worden gemaakt en onder welke condities de betrokken belangen kunnen worden gewaarborgd.
1.3 Werkwijze van de commissie De commissie heeft haar onderzoek verricht door te spreken met personen, die in de rechtbank Amsterdam bij de organisatie van de strafzaak waren betrokken. Daarnaast heeft de commissie gesproken met personen van binnen en buiten de rechtspraak met betrokkenheid 2
bij dit onderwerp. Het openbaar ministerie en de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten zijn in de gelegenheid gesteld hun visie op het onderwerp schriftelijk te presenteren. Het openbaar ministerie heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Ten slotte heeft de commissie literatuuronderzoek gedaan.
1.4 De commissie is zich ervan bewust dat over het onderwerp van ruime en/of liveuitzending van zittingen binnen de rechtspraak uiteenlopende gedachten bestaan. Op dit moment wordt er op verschillende fronten nagedacht over toekomstig mediabeleid. Zo is de persrichtlijn uit 2008 onlangs geëvalueerd. Op instigatie van de Presidentenvergadering buigt een landelijke werkgroep zich in het kader van het Programma Rechtspraak & Samenleving – onder meer – over de vraag hoe een beleidskader voor beeld- en geluidregistratie en uitzending eruit zou moeten zien. Het voorliggende rapport, dat voortbouwt op het rapport van de commissie Meijerink, is bedoeld als aanzet in het denken hierover. Beoogd is vooral om bruikbare uitgangspunten en handvatten te bieden bij het maken van beslissingen op dit punt in de toekomst.
3
2. Follow-up rapport Meijerink
De commissie heeft met een aantal direct betrokkenen gesproken over de organisatie van het tweede deel van het proces. Daarbij stonden centraal de aanbevelingen zoals gedaan in het rapport van de commissie Meijerink. De aanbevelingen en de wijze waarop de rechtbank daar opvolging aan heeft gegeven, zullen hieronder worden besproken. De aanbevelingen van de commissie Meijerink zijn telkens cursief weergegeven.
2.1 Regierol gerechtsbestuur
Bij een proces met grote publieke belangstelling en media-aandacht dient het bestuur van de rechtbank zich actiever te bemoeien met organisatorische beslissingen die een uitstraling op de rechtbank Amsterdam en/of de rechtspraak als geheel kunnen hebben.
Een proces met grote publieke belangstelling en media-aandacht verdient een algehele regie, niet alleen op de voorbereiding maar juist ook op de begeleiding gedurende het proces vanwege het nieuwe aspect van de permanente camera-aanwezigheid.
Het bestuur van de rechtbank heeft in het tweede deel van het proces een projectteam samengesteld dat als taak had de behandelend kamer in de aanloop en tijdens het proces te faciliteren op het gebied van persvoorlichting, communicatie, huisvesting en veiligheid. In dit projectteam waren verschillende disciplines vertegenwoordigd: een teamvoorzitter/plaatsvervangend sectorvoorzitter, een persrechter, een communicatieadviseur en een beveiligings- en huisvestingsadviseur. Het belangrijkste verschil met het eerste deel van het proces is dat de organisatorische kant van het proces geformaliseerd is door het instellen van het projectteam. Door deze opzet is op alle terreinen grondig nagedacht over mogelijke gevolgen en te nemen maatregelen. De lijn met het bestuur van de rechtbank was kort doordat er dagelijks afstemming plaatsvond tussen de voorzitter van het projectteam en de president. Deze opzet maakte het mogelijk om snel in te kunnen spelen op uiteenlopende zaken, zoals het niet naleven van afspraken door de media. Door deze werkwijze kon gedurende de behandeling van de strafzaak steeds een vinger aan de pols gehouden, waardoor de rechtbank in staat was om – waar nodig – snel aanvullende maatregelen te nemen. Deze werkwijze is inmiddels uitgewerkt in de beleidsnotitie ‘Behandeling Geruchtmakende Zaken’ van 28 augustus 2011.
4
Het bestuur van de rechtbank heeft daarnaast een strakkere regie gevoerd ten aanzien van de voorlichtingsfunctie. Er is voor de gehele duur van het proces een zogenaamd intern Communicatie- en Observatie Team ingesteld. Hierin waren onder meer de president, de voorzitter van het projectteam, het hoofd bureau Voorlichting & Communicatie en een communicatieadviseur vertegenwoordigd. Ook is gebruik gemaakt van het kundig advies van het COT, Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Het Communicatie- en Observatie Team van de rechtbank heeft gezorgd voor een communicatiestrategie voor de duur van het proces, de uitvoering daarvan en – waar nodig – de bijsturing in de communicatie. Deze werkwijze heeft zich onder andere vertaald in het optreden van de president in de media naar aanleiding van het openbaar maken van het rapport van de commissie Meijerink en het desgevraagd actief aanreiken van de suggestie aan de NOS om mr. J.H.M. Willems te benaderen voor het geven van deskundig commentaar tijdens de live-uitzendingen en uitleg bij het vonnis. Het bestuur van de rechtbank heeft er voorts voor gezorgd dat er in de rechtbank – in de Gerechtsvergadering – is gesproken over voor de organisatie belangrijke onderwerpen zoals het rapport van de commissie Meijerink en het instrument van wraking.
Op basis van de interviews concludeert de commissie dat het bestuur van de rechtbank tijdens het tweede deel van het proces meer gestructureerd betrokken was. Door het instellen van een projectteam en een intern Communicatie- en Observatie Team heeft het bestuur van de rechtbank voorzien in een stevigere regie die het mogelijk maakte een vinger aan de pols te houden.
2.2 Voorbereiding en begeleiding van de behandelend kamer
Het is nodig in een zaak als deze de behandelend rechter(s) erop voor te bereiden dat het optreden ter zitting politiek kan worden geduid.
Het is nodig na te denken over coaching van de behandelend rechter(s) op het omgaan met (de druk van) publiciteit.
Het verdient aanbeveling te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om tijdens een proces van vergelijkbare betekenis een collegiale klankbordfunctie voor rechters te organiseren.
Het bestuur van de rechtbank heeft het pakket aan trainingen uitgebreid dat vooraf aan de behandelend kamer is aangeboden. Het projectteam was verantwoordelijk voor de praktische 5
uitwerking daarvan, afgestemd op de vraag en behoefte van de behandelend kamer. Onderdeel van de trainingen vormde de voorbereiding van de behandelend kamer dat het optreden ter zitting jegens procespartijen politiek kon worden geduid. Ten aanzien van de begeleiding van de behandelend kamer gedurende het proces is de ingeslagen weg voortgezet. Waar dat in het eerste deel van het proces meer ad hoc gebeurde, is de begeleiding in het tweede deel van het proces op meer gestructureerde en intensievere wijze aangepakt. Dit gebeurde door het projectteam dat de behandelend kamer in de aanloop, tijdens het proces en – meer intensief – tijdens alle zittingsdagen heeft begeleid. De (meeste) leden van het projectteam waren hiervoor op de zittingsdagen volledig vrijgesteld van hun andere werkzaamheden. De commissie constateert dat het projectteam feitelijk heeft voorzien in de begeleiding door een vorm van peer coaching. Dit is zeer effectief gebleken. Hoewel het een grote investering voor de organisatie betekent, is deze vorm van coaching of begeleiding bij uitstek geschikt in een werkomgeving van professionals.
Aan de aanbeveling te onderzoeken of het wenselijk is om een collegiale klankbordfunctie te organiseren, is geen opvolging gegeven. Aan deze vorm van begeleiding is geen behoefte gebleken.
De commissie concludeert dat de gekozen opzet om een projectteam in te stellen dat zich intensief bezig houdt met de voorbereiding en de begeleiding van de behandelend kamer gedurende het proces, een zeer goede formule is gebleken die in toekomstige zaken zeker navolging verdient.
2.3 Voorbereiding op wrakingsverzoeken
De Grote Wrakingskamer, het wrakingsinstituut in de rechtbank, moet bij een proces met grote publieke belangstelling en media-aandacht zorgen voor beschikbare wrakingskamers tijdens de zittingsdagen, een zorgvuldige samenstelling van de wrakingskamers en praktische afspraken over de aanpak van een wrakingsverzoek, zoals de termijn voor het doen van de uitspraak.
In de rechtbank Amsterdam zou meer gesproken moeten worden over de betekenis van gewraakt worden, het gebruik dat mogelijk te wraken rechters bij de wrakingszitting verschijnen, de werkwijze en de jurisprudentie van de Grote Wrakingskamer.
Een wraking in een rechtszaak die groot is in termen van publieke belangstelling en media-aandacht, vergt een strakkere regie door het bestuur van de rechtbank, zeker ten aanzien van de interne en externe communicatie.
6
Het bestuur van de rechtbank heeft ervoor gezorgd dat tijdens alle zittingsdagen een wrakingskamer beschikbaar was om zo nodig een wrakingsverzoek te kunnen behandelen. Dit betrof steeds een wrakingskamer samengesteld uit rechters van de rechtbank Haarlem. Aan deze keuze lag een praktisch argument ten grondslag. Vanwege de wrakingen tijdens het eerste deel van het proces wilde de rechtbank voorkomen dat de Grote Wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam gedurende het proces niet meer zou kunnen putten uit voldoende rechters voor de behandeling van mogelijke wrakingsverzoeken. Als bijkomend voordeel van het betrekken van Haarlemse rechters werd gezien dat deze samenstelling van de wrakingskamers zou bijdragen aan het vertrouwen in de onafhankelijke behandeling van mogelijke wrakingsverzoeken. Ook zijn er praktische afspraken gemaakt over de aanpak van een wrakingsverzoek, zoals de termijn voor het doen van de uitspraak. Verder is er in de rechtbank gesproken over het onderwerp wraking en de wenselijkheid dat gewraakte rechters bij de wrakingszitting verschijnen. Gelet op al deze maatregelen had de rechtbank zich bij aanvang van het tweede deel van het proces goed voorbereid op mogelijke wrakingsverzoeken. Tijdens het tweede deel van het proces is de behandelend kamer één keer gewraakt. De gewraakte kamer is verschenen bij de behandeling van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft niet dezelfde dag uitspraak gedaan, maar op de eerstvolgende werkdag die na het weekend viel. De wraking en de uitspraak zijn zonder grote ophef in de media verlopen, hetgeen voor een belangrijk deel te danken zal zijn geweest aan het feit dat het wrakingsverzoek niet is toegewezen. Een andere vraag is of voor het grote publiek voldoende duidelijk is gemaakt wat het – voor een buitenstaander moeilijk te begrijpen en vreemd aandoende – concept van wraking inhoudt. Met het commentaar van mr. Willems is het deel van het publiek dat de uitzendingen live heeft gevolgd in elk geval voorzien van deskundige uitleg en duiding. Voor het kijkerspubliek dat pas ’s avonds inschakelde en alleen de samenvatting van de beelden van de dag bekeek geldt dat deze het commentaar van mr. Willems hebben gemist. Het zou mooi zijn geweest als ook voor dit deel van de uitzendingen deskundig commentaar vanuit de rechtspraak zelf zou zijn aangeboden en verzorgd.
Samenvattend concludeert de commissie dat de rechtbank zich goed heeft voorbereid op mogelijke wrakingsverzoeken. Vanuit het oogpunt van meer algemene publieksvoorlichting
7
had de wraking nog meer kunnen worden aangegrepen om het publiek uitleg te geven over dit aspect van het Nederlandse rechtssysteem.
2.4 De voorlichtingsfunctie
Het is raadzaam de positie van het hoofd voorlichting & communicatie ten opzichte van het bestuur van de rechtbank te verstevigen met betrekking tot zeggenschap over de aanpak van media- en communicatiezaken.
Bij een proces met grote publieke belangstelling en media-aandacht dient er voldoende menskracht voor de afdeling voorlichting & communicatie beschikbaar te worden gemaakt.
Bij een proces met grote publieke belangstelling en media-aandacht dienen gerechten een beroep te kunnen doen op een of meer landelijke woordvoerders - te organiseren door de Raad voor de rechtspraak - die gereed staan voor het geven van uitleg of weerwoord in de media.
Zoals in paragraaf 2.1 is beschreven heeft het bestuur van de rechtbank een strakkere regie gevoerd ten aanzien van de voorlichtingsfunctie door voor de gehele duur van het proces een intern Communicatie- en Observatie Team in te stellen. De zeggenschap over de aanpak van media- en communicatiezaken is daardoor verbreed.
De medewerkers van de afdeling Voorlichting & Communicatie zijn door een andere prioriteitsstelling meer vrijgemaakt, waardoor ze met name tijdens de zittingsdagen alle aandacht konden richten op vragen van en uitingen in de media. Dit heeft geleid tot een goed samenspel met de communicatieadviseur en persrechter die in de zittingszaal aanwezig waren. Zo kon snel worden gereageerd op kleine incidenten, zoals het niet naleven van afspraken door de media. Er is geen extra menskracht ingezet en deze is evenmin aangeboden door andere gerechten. De commissie ziet als risico van deze werkwijze dat tijdens een langdurend proces met veel zittingsdagen het ‘gewone werk’ te lang blijft liggen en zich opstapelt.
De commissie Meijerink heeft aanbevolen om landelijk te organiseren dat er een of meerdere woordvoerders gereed staan, waar gerechten een beroep op kunnen doen bij grote zaken met veel publieke discussie en media-aandacht. De commissie constateert dat deze pool inmiddels wel bestaat maar dat bedoelde bijstand ook in het tweede deel van de strafzaak tegen Wilders niet heeft plaatsgevonden.
8
Nieuw voor de rechtspraak was dat de live-uitzendingen en het vonnis van deskundig commentaar en uitleg zijn voorzien. Dit initiatief ging uit van de NOS. Op aangeven van de rechtbank is hiervoor mr. Willems benaderd. Deze vorm van toelichting en de wijze waarop mr. Willems daar invulling aan heeft gegeven is een krachtig middel gebleken om het vonnis goed over het voetlicht te brengen bij het publiek. Deze opvatting wordt breed gedeeld. Dit initiatief verdient dan ook navolging waarbij, anders dan nu het geval was, de rechtbank dan wel de Raad voor de rechtspraak een initiërende rol zou kunnen spelen. Daarbij zou geput moeten kunnen worden uit een pool van voorlichters die commentaar en uitleg kunnen verzorgen. Daarvoor lijkt de (reeds bestaande) pool van (oud) rechters met voorlichtingservaring het meest aangewezen.
Op basis van de interviews heeft de commissie de indruk gekregen dat enerzijds de Raad voor de rechtspraak zich in deze welwillend maar nog terughoudend heeft opgesteld, terwijl anderzijds er bij de gerechten steeds meer de behoefte bestaat aan afstemming op landelijk niveau. Dat is mede te verklaren vanuit het zich nog ontwikkelende proces waarin de Raad voor de rechtspraak zijn rol en positie ten opzichte van de gerechten bepaalt en invulling geeft. Daarnaast stelt ook in dit opzicht de aanpak van grote, geruchtmakende en mediagevoelige zaken de rechtspraak voor nieuwe uitdagingen. De commissie acht het voor de rechtspraak van belang dat afstemming plaatsvindt bij het bepalen van de noodzaak om in de pers op te treden, het niveau waarop dat optreden plaatsvindt en door wie en hoe het vervolgens wordt gedaan. De Raad voor de rechtspraak is naar het oordeel van de commissie de meest aangewezen instantie hier coördinerend en faciliterend op te treden. Daarbij moet wel worden bedacht dat deze rol alleen op effectieve manier kan worden ingevuld in een goede samenwerking met de Presidentenvergadering, waar het gaat om het uitzetten van de lijnen, en met de gerechten, waar het gaat om afstemming in concrete gevallen.
Samenvattend concludeert de commissie dat de voorlichtingsfunctie in de rechtbank goed was geregeld, maar dat er op landelijk niveau niet is voorzien in de noodzakelijke coördinatie.
2.5 Conclusie
Hoewel het rapport van de commissie Meijerink verscheen toen het tweede deel van het proces al was gestart, zijn nagenoeg alle aanbevelingen overgenomen en opgevolgd. Grote 9
waardering heeft de commissie voor het oprichten van een projectteam dat de behandelend kamer op zeer intensieve wijze heeft begeleid. Werd de rol van het bestuur van de rechtbank in het eerste deel van het proces gekenmerkt door het klassieke afstandelijke sturingsmodel, in het tweede deel heeft het bestuur van de rechtbank een stevige regierol genomen ten aanzien van de organisatorische kant van het proces en de voorlichting. De personen met wie de commissie heeft gesproken toonden zich tevreden met het resultaat van deze aanpak. Een niet onbelangrijke factor daarbij is de ervaring die de rechtbank heeft verkregen door het eerste deel van het proces dat in alle opzichten pionierswerk was. De commissie komt tot de slotsom dat de rechtbank – gegeven de korte tijd en beperkte mogelijkheden – de aanbevelingen van de commissie Meijerink adequaat heeft opgevolgd.
10
3. Handvatten voor de toekomst 3.1 Ruimer en/of live uitzenden van zittingen
3.1.1 In dit rapport ligt de vraag voor of (integrale) audiovisuele registratie en uitzending van een proces wenselijk is en zo ja, hoe dat moet worden aangepakt. Allereerst is van belang om af te bakenen waarop deze vraag betrekking heeft.
3.1.2 De huidige persrichtlijn voorziet namelijk al in uitgangspunten over het toelaten van camera’s tijdens openbare zittingen. In de persrichtlijn staat dat televisieploegen zich vooraf moeten melden, dat de rechtbank een verplichte poolregeling voor cameraploegen kan instellen en dat de filmopnamen worden gemaakt vanuit een vaste filmopstelling. Ook staat in de persrichtlijn welke delen van de zitting vastgelegd mogen worden. Dat betreft in elk geval de opkomst van de rechtbank, de opening van de zitting door de voorzitter, de voordracht van de tenlastelegging en het requisitoir in strafzaken, de pleidooien en het doen van uitspraak (behoudens uitzonderlijke omstandigheden). De voorzitter kan op verzoek bepalen dat ook andere delen gefilmd mogen worden. Van professionele procesdeelnemers mogen steeds beeld- en geluidopnamen gemaakt worden, tenzij zij daartegen bezwaar hebben gemaakt. Andere dan beroepsmatige procesdeelnemers (zoals partijen, verdachten, tolken, deskundigen, getuigen en reclasseringsambtenaren) mogen niet in beeld worden gebracht, tenzij zij daarvoor uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven. In bijzondere omstandigheden kan de voorzitter toestemming weigeren. Van het publiek mogen geen opnamen worden gemaakt en buiten de zittingszaal mag, tenzij de afdeling communicatie daartoe plaatsen heeft aangewezen, niet worden gefilmd. Ten slotte is in deze richtlijn bepaald dat rechtstreekse uitzending in beginsel niet wordt toegestaan en dat geluidsfragmenten waarin namen voorkomen dienen te worden aangepast door bijvoorbeeld de namen te wissen of te vervangen door een geluidssignaal.
3.1.3 In de praktijk wordt deze persrichtlijn niet overal consequent toegepast. Het komt voor dat bijvoorbeeld een rechtbank camera’s in een bepaalde zaak weert terwijl dat op grond van de persrichtlijn niet zou moeten. De commissie vindt dat de gerechten de persrichtlijn uniform moeten naleven. De gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak dienen dit te bevorderen.
11
3.1.4 Voorts heeft de praktijk zich sinds het opstellen van de persrichtlijn weer verder ontwikkeld. De rechtbank Amsterdam heeft inmiddels ervaring opgedaan met het ruimer toestaan van audiovisuele registratie en (live-) uitzending van zittingen in strafzaken. In enkele bekende strafzaken werd toegestaan om ‘andere’ delen van de zitting te registreren en/of semi-live uit te zenden, dus met enige vertraging (Volkert van der G., Mohammed B.). In navolging daarop is in de strafzaak tegen Wilders nog meer pionierswerk verricht op het gebied van volledige live-registratie en uitzending. Juist over deze ruimere vormen van openbaarheid buigt de commissie zich in dit rapport.
3.2 Principiële keuze voor of tegen?
3.2.1 Dat de meest verregaande vorm van openbaarheid, te weten de integrale live-uitzending van de strafzaak tegen Wilders, haar effecten en uitstraling heeft gehad op de rechtspraak, zowel van buiten als van binnen bezien, lijdt geen twijfel. Binnen de rechtspraak is ervaren dat deze manier van werken veel vergt van de organisatie en de betrokken rechters. Over de effecten op het aanzien en het gezag van de rechtspraak is nog weinig op betrouwbare manier vast te stellen, maar zeker is dat de rechtspraak publiekelijk veel wind heeft gevangen tijdens dit proces.
3.2.2 Toch vindt de commissie niet dat de rechtspraak ervoor moet kiezen om voortaan af te zien van verdergaande vormen van openbaarheid. Het belang van openbaarheid en toegankelijkheid van de rechtspraak weegt naar ons oordeel zwaarder dan de extra belasting, het ongemak en de risico’s voor de beeldvorming die dit voor de rechtspraak met zich meebrengt. Ook is het raadzaam bij het maken van keuzes voor de toekomst in enige mate te abstraheren van de strafzaak tegen Wilders. Dat was immers, zoals de commissie Meijerink al heeft geconstateerd, in veel opzichten een uitzonderlijk proces.
3.2.3 De commissie acht het niet wijs de luiken weer te sluiten in een tijd waarin in toenemende mate gevraagd wordt om openheid. Verstandiger is het met beleid aan die toenemende behoefte tegemoet te komen. Dat kan door telkens in elke zaak waarin dit een rol speelt een goede en op maat gesneden afweging te maken bij de keuze om al dan niet ruimere registratie en uitzending toe te staan. Voorts is het van belang goede randvoorwaarden te scheppen.
12
3.2.4 Voor het maken van deze afweging en het scheppen van die voorwaarden beoogt dit rapport, voortbordurend op de bevindingen van de commissie Meijerink, enige handvatten te bieden. De commissie spreekt daarbij de verwachting uit dat het vertrouwen in de rechtspraak met deze ruimere openheid juist zal worden vergroot. Bij het bieden van dergelijke transparantie hoort onvermijdelijk dat de rechtspraak soms ook krassen en deuken in het aanzien zal oplopen. Daartegenover staat dat de rechtspraak ervaring en deskundigheid zal opbouwen met dit fenomeen en dat bij het publiek en de media de vertrouwdheid met de Nederlandse rechtspraak zal toenemen.
3.3 In welke categorie zaken speelt het?
3.3.1 Het spreekt voor zich dat de keuze om al dan niet ruimere cameraregistratie en (live-) uitzending toe te staan zich niet in de alledaagse praktijk voordoet. In bepaalde rechtszaken kan er aanleiding zijn om meer te laten registreren en eventueel live te laten uitzenden dan de tot nu toe gebruikelijke onderdelen. Elementen die daarbij een rol kunnen spelen zijn de mate waarin de rechtsorde is geschokt, de personen die terecht staan of procespartij zijn en de aard van de zaak waardoor de mediabelangstelling is ontstaan.
3.3.2 In de eerste plaats zal het gaan om zaken waarin de belangstelling van buitenaf maakt dat een afweging is geboden, de zogenaamde geruchtmakende zaken. Daarop zijn de aanbevelingen van dit rapport vooral gericht. Deze belangstelling zal zich in praktische zin bij de gerechten doen gevoelen door aanvragen van de pers voor ruimere registratie en (live-) uitzending. Het zal daarbij veelal, maar zeker niet alleen (denk aan de boom van Anne Frank) gaan om strafzaken.
3.3.3 Er is ook een geheel andere categorie denkbaar, waarin de rechtspraak niet reageert op verzoeken van buiten, maar zelf een ruimere audiovisuele verslaglegging initieert bij juist de ‘gewonere’ zaken. Dit vanuit het perspectief van publieksvoorlichting. Daaraan zal aan het slot van dit hoofdstuk een aparte overweging worden gewijd.
3.4 Wie beslist?
3.4.1. Bij de besluitvorming over ruimere audiovisuele registratie en (live-) uitzending geldt dat de beslissing over de mate van openbaarheid ligt bij de voorzitter van de behandelend 13
kamer. In Amsterdam is deze beslissing in de geruchtmakende zaken, waar camera’s werden toegelaten, telkens voorafgegaan door een overleg waarbij het bestuur (althans, de president) van de rechtbank, de persrechter en het hoofd communicatie waren betrokken. Naar het oordeel van de commissie is dit een goede gang van zaken die geen wijziging behoeft. Op deze wijze kan de president voldoende waken voor de eenheid van het mediabeleid van de rechtbank.
3.4.2 Het is goed om te onderkennen dat deze beslissing ten aanzien van de mate van openbaarheid in beginsel ook geldt voor zittingen waarop wrakingsverzoeken worden behandeld.
3.5 Afwegingen in het concrete geval
3.5.1 De principiële keuze om aan de veranderende maatschappelijke behoefte ten aanzien van openbaarheid tegemoet te komen dient zich te vertalen in de wijze waarop de rechtspraak omgaat met verzoeken om ruimere audiovisuele registratie en (live-) uitzending van zittingen. Uitgangspunt is dan: ‘ja, mits’. Als zich een geruchtmakende zaak voordoet die zich hiervoor leent (als bedoeld in 3.3) dient de belangrijkste vraag dan ook te zijn: hoe kan er aan dit verzoek tegemoet worden komen? Is er inperking van openbaarheid nodig en zo ja, hoeveel? De afweging is altijd maatwerk en kan worden bepaald aan de hand van de volgende aspecten: privacy en veiligheid en goede rechtspleging.
3.5.2 Privacy en veiligheid De belangrijkste afweging betreft de privacy, en – daaraan gerelateerd – de veiligheid. Dat geldt in de eerste plaats voor de meer kwetsbare betrokkenen, al dan niet procesdeelnemers, zoals getuigen, slachtoffers en nabestaanden, maar ook voor procespartijen, verdachten en de overige eerdergenoemde niet-professionele betrokkenen (zie 3.1.2). Het geldt niet dan wel in veel mindere mate voor rechters, OM en advocatuur. Zij vervullen een publieke functie waar de openbaarheid een onderdeel van is – en die strekt zich dus ook uit tot radio en televisie. Voor de vraag wie er in beeld mag worden gebracht zijn de uitgangspunten van de geldende persrichtlijn nog bruikbaar. In de praktijk betekent dit dat in een aanzienlijk deel van de zaken de ruimere cameraregistratie en (live-) uitzending al afstuit op het ontbreken van de benodigde toestemming. Maar ook als het in beeld brengen van personen wel kan plaatsvinden op de wijze waarin de 14
persrichtlijn voorziet, dient er nog voor te worden gewaakt dat de privacy en veiligheid van eerdergenoemde betrokken (ook als zij formeel geen procesdeelnemer zijn) worden gegarandeerd. Er kunnen, naast de bepalingen uit de persrichtlijn omtrent het in beeld brengen van personen, privacy- of veiligheidsaspecten spelen die maken dat inperking van de (integrale) audiovisuele registratie en (live-) uitzending noodzakelijk is. In dat geval onderscheiden we de volgende mogelijkheden (de volgorde bepaalt de mate waarin de openbaarheid wordt ingeperkt):
-
uitzenden met vertraging (om fragmenten waarin bijvoorbeeld namen voorkomen te wissen of te vervangen door een geluidssignaal);
-
het registreren (en daarmee het uitzenden) beperken tot bepaalde delen van de zitting;
-
het ter uitzending aanbieden van een selectie van het in eigen beheer geregistreerde materiaal; of
-
het (geheel) niet toestaan van camera’s.
3.5.3. Goede rechtspleging Uitgangspunt is dat de rechter zijn werk goed moet kunnen doen. De voorzitter draagt de verantwoordelijkheid voor het ordelijke verloop van de zitting, zodat een goede inhoudelijke behandeling van de zaak mogelijk is. Uitgangspunt is voorts dat de aanwezigheid van draaiende camera’s een goede behandeling ter zitting niet in de weg staat, zeker niet indien aan de nodige randvoorwaarden is voldaan (zie hierna onder 3.7). Er zijn echter situaties denkbaar waarin de reacties van betrokkenen, met name van de procespartijen, op de aanwezigheid van de camera’s zodanig is, dat dit de goede behandeling van de zaak op zitting verstoort of verhindert. Dit betreft uitzonderlijke gevallen. Te denken is bijvoorbeeld (maar zeker niet uitsluitend) aan een verdachte of getuige die zich niet meer tot de voorzitter richt maar rechtstreeks tot de camera. In deze uitzonderlijke situaties kan de voorzitter beslissen, als bijsturing niet helpt, om de camera’s uit te doen zetten, al dan niet tijdelijk.
3.5.4 De huidige persrichtlijn maakt het al mogelijk om de hierboven genoemde afwegingen te maken en om ‘openbaarheid op maat’ te leveren. In een nieuw op te stellen persrichtlijn dienen de na te lopen ‘beslissingsboom’ en de verschillende keuzemogelijkheden 15
inzichtelijker te worden opgenomen. Uit bovenstaande volgt daarnaast dat de commissie uitgaat van een ‘ja, mits’ waar de persrichtlijn nog een ‘nee, tenzij’ of ‘in beginsel niet’ formuleert ten aanzien van de ruimere vormen van audiovisuele registratie en uitzending. Bij het opstellen van een nieuwe persrichtlijn verdient dit aspect aandacht. De persrichtlijn geeft immers uitdrukking aan de intenties van de rechtspraak ten aanzien van het bieden van faciliteiten met betrekking tot openbaarheid. Het gesignaleerde accentverschil tussen de persrichtlijn en de uitgangspunten van de commissie staat er naar onze inschatting niet aan in de weg om ook onder de geldende persrichtlijn het door ons voorgestelde afwegingskader al toe te passen. Het uitzenden van meer dan de gebruikelijke delen van een strafzitting is op grond van de huidige richtlijn ook al mogelijk. Live-uitzending is op grond van de huidige richtlijn niet uitgesloten en behoort dus - zij het bij wijze van uitzondering op het beginsel - ook tot de mogelijkheden. De commissie verwacht dat live-uitzending van zittingen, gelet op de beperkte categorie waarin het speelt, het toestemmingsvereiste en de afwegingen ten aanzien van privacy, veiligheid en goede rechtspleging, in de praktijk inderdaad veeleer uitzondering dan regel zal blijven.
3.6 Wie heeft het beheer over de registratie en uitzending?
3.6.1. Enige discussie bestaat over de vraag of gerechten de audiovisuele registratie en uitzending van zittingen in eigen beheer moeten laten plaatsvinden of door een omroep. Met beide varianten is al ervaring opgedaan, waarbij per zaak beslist is. Beeldregistratie in eigen beheer is kostbaar, maar biedt als voordeel dat er volledige regie is bij de rechtbank. Het is aan te bevelen om te onderzoeken of de gerechten met het maken van goede afspraken met de betreffende omroep(en) dezelfde waarborgen voor de regie kunnen bewerkstelligen. Voor dit onderzoek ziet de commissie een rol weggelegd voor de Raad voor de rechtspraak. De Raad kan hierbij onder meer gebruik maken van de nog uit te brengen bevindingen van de werkgroep die zich buigt over ‘Decor en Decorum’ binnen het landelijk Programma Rechtspraak & Samenleving.
3.6.2 Bij nieuw te ontwerpen en te bouwen gerechtsgebouwen kan een rechtszaal met ingebouwde camera’s worden ingericht met een optimale inrichting en cameraopstelling. Ook hierbij kan gebruik gemaakt worden van de bevindingen van de werkgroep ‘Decor en Decorum’.
16
3.6.3 Indien de gerechten in eigen beheer registraties van zittingen verzorgen, zal de rechtspraak ook na moeten denken over de wijze waarop het opgenomen materiaal uitgezonden en niet uitgezonden - al dan niet wordt bewaard en gearchiveerd. Ook met de omroep(en) zullen daarover mogelijk afspraken moeten worden gemaakt. Ook hierin is eenheid en consistentie van belang. Onze aanbeveling is dan ook dat de Raad voor de rechtspraak dit aspect onderzoekt en zo nodig beleid uitwerkt.
3.7 Scheppen van randvoorwaarden
3.7.1 Projectteam Juist vanwege het genoemde ‘maatwerk’ verdient het naar het oordeel van de commissie aanbeveling om bij geruchtmakende en omvangrijke zaken een projectteam samen te stellen zoals dat in het tweede deel van de strafzaak tegen Wilders is gebeurd. Deze aanbeveling geldt vooral voor langer lopende strafzaken, maar denkbaar is dat ook in bestuursrechtelijke of civiele zaken de behoefte aan dergelijke regie en begeleiding bij verdergaande registratie en uitzending van de zitting is geboden. Dat team kan bestaan uit een senior rechter uit de betreffende sector van de rechtbank, de persrechter, het hoofd communicatie en een beveiliging- en huisvestingsadviseur. Dit projectteam verstaat zich dan op regelmatige (zo nodig dagelijkse) basis met de president, die op deze wijze adequaat wordt geïnformeerd en de eenheid van beleid van de rechtbank kan bewaken. Het verdient aanbeveling om bij de samenstelling van het projectteam te bekijken of de leden ervan over de benodigde kwaliteiten beschikken om begeleiding en peer coaching te bieden en om in algemene zin binnen de gerechten te inventariseren welke collega's daarvoor geschikt zijn. Dit team functioneert vooraf, tijdens en na afloop van het proces en maakt gebruik van een draaiboek en een logboek, bijvoorbeeld zoals die al zijn opgesteld door de rechtbank Amsterdam. Vooraf regelt het team presentatie- en mediatrainingen, waarbij ook te denken is aan een training toegankelijk taalgebruik en het omgaan met media. Tijdens het proces komt het team voor en na een procesdag bijeen ter voorbereiding en evaluatie. Na afloop organiseert het team de evaluatie van het hele proces. In deze opzet wordt voorzien in de noodzakelijke regie, voorbereiding, begeleiding, peer coaching en adequate woordvoering door de persrechter.
3.7.2. Coördinatie van woordvoering Bij geruchtmakende zaken waarbij ruimer wordt geregistreerd en uitgezonden zal zich scherper de behoefte doen gevoelen om de woordvoering te coördineren. De commissie 17
beveelt aan daarbij faciliteiten te scheppen op de volgende niveaus.
1. Zaaksniveau: rechtbank Allereerst is er de toelichting die de persrechter geeft op zaaksniveau. Het verdient aanbeveling dat, als daar in het concrete geval aanleiding voor bestaat, ook de president of een ander gezaghebbend lid van de rechtbank optreedt in de pers en aspecten van de (behandeling van de) zaak toelicht. De persrechter of de president zou bij voorbeeld voor de gezamenlijke media een persbriefing kunnen geven voorafgaand aan het proces, waarin hij een vooruitblik geeft en de diverse juridische aspecten toelicht. Tijdens het proces kan vervolgens bekeken worden of dit herhaling verdient. De gerechten dienen ook de nodige aandacht te besteden aan de interne communicatie tijdens het verloop van een geruchtmakende zaak, zodat ook de eigen medewerkers weten wat er speelt. De afdeling voorlichting dient voldoende op sterkte te zijn om medewerkers vrij te kunnen maken voor de begeleiding van het proces.
2. Duiding en commentaar: landelijke pool Naast informatie op zaaksniveau is er behoefte aan meer algemene publieksvoorlichting, waarbij de kijker die de uitzending van een proces volgt wordt voorzien van deskundig commentaar en uitleg (bijvoorbeeld over het verschoningsrecht of over wraking) op met name radio en televisie. Daarvoor is de (reeds bestaande) landelijke pool van (oud) rechters met voorlichtingservaring het meest aangewezen. Dit biedt het voordeel dat de commentator vrij staat ten opzichte van het gerecht waarbinnen de betreffende zaak behandeld wordt.
3. Woordvoering ten behoeve van de rechtspraak als geheel Ten slotte is een zaaks- en gerechtsoverstijgend belang ten aanzien van woordvoering te onderscheiden, waarbij te denken valt aan incidenten (bijvoorbeeld uitlatingen van publieke personen naar aanleiding van een zaak) die het aanzien van of vertrouwen in de rechtspraak als geheel raken. In die gevallen ligt er een rol voor de Raad voor de rechtspraak om zelf op te treden of te organiseren dat door een gezaghebbend lid van de rechtspraak wordt opgetreden (bijvoorbeeld de voorzitter van de NVvR of de president van de Hoge Raad) om toelichting te geven. 18
Belangrijk is dat afstemming plaatsvindt bij het bepalen van de noodzaak om in de pers op te treden, het niveau waarop dat optreden plaatsvindt, en wie dat vervolgens gaat doen. De Raad voor de rechtspraak is naar het oordeel van de commissie de aangewezen instantie om ten aanzien van die coördinatie tenminste faciliterend op te treden.
Een laatste punt van aanbeveling ten aanzien van de woordvoering betreft de gesprekspartners: de media. Voor elk mediabeleid moet draagvlak gezocht en gevonden worden. Tegenstellingen tussen media en rechtbanken op het punt van de mate van openbaarheid leidt tot een maatschappelijk debat dat het imago van de rechtbanken kan schaden. De commissie acht het bevorderlijk voor een goede samenwerking tussen media en gerechten dat er een vereniging van rechtbankjournalisten wordt opgericht. De Raad voor de rechtspraak dient daartoe in overleg te treden met de Nederlandse Vereniging van Journalisten (N.V.J.).Van belang is het onderscheid tussen journalisten en freelancers enerzijds en burgerjournalistiek, nieuwe (social) media anderzijds. Alleen de eerste categorie is een gesprekspartner voor de rechtspraak.
3.7.3. Bundelen, op peil houden en uitwisselen van expertise en ervaring Alle gerechten zullen in de toekomst te maken krijgen met verzoeken om ruimere audiovisuele registratie en uitzending. De commissie beveelt aan om de opgedane kennis en ervaring landelijk te bundelen, uit te wisselen en toegankelijk te maken voor alle gerechten. Te denken is voorts aan een 'vliegende brigade' die kan worden gebeld om met raad en daad bijstand te verlenen. De Raad voor de rechtspraak dient daarin een faciliterende en coördinerende rol te vervullen.
3.7.4. Opleiding Optreden voor de camera en omgaan met de media zal zijn inbedding moeten vinden in de opleiding rechterlijke macht. Daarbij dient het zwaartepunt niet zozeer te liggen op de initiële opleiding tot rechter, maar veeleer in de 'éducation permanente', aangezien juist ervaren rechters, die hun rio- of raio opleiding alweer lang geleden hebben voltooid, zullen worden ingezet in zaken waarbij de camera een belangrijke rol speelt. De (permanente) opleiding voor rechters met bestuurlijke en organisatorische verantwoordelijkheid binnen de gerechten dient deze aspecten ook, meer toegespitst op de leidinggevende functie, te omvatten. Het ligt voor de hand dat het opleidingscentrum voor de rechterlijke macht, de SSR, deze opleidingen 19
aanbiedt.
3.8 Gewone zaken
3.8.1 Het bovenstaande heeft betrekking op de categorie geruchtmakende zaken, waarbij de rechtspraak reageert op belangstelling van buitenaf. De rechtbank kan echter ook zelf beslissen ruimere audiovisuele registratie en uitzending toe te laten, bij voorbeeld vanuit het perspectief van publieksvoorlichting. De afgelopen jaren zijn al verschillende documentaires en series op televisie uitgezonden, waarin het werk van de rechter in beeld wordt gebracht aan de hand van meer ‘alledaagse’ zaken. Uit onderzoek blijkt dat een serie als ‘De Rechtbank’ goed is bekeken en het vertrouwen van de kijkers in de rechtspraak heeft vergroot. Het is de moeite waard om na te denken over de mogelijkheden om dit pad verder te verkennen.
3.8.2 Binnen de rechtspraak leven al enige gedachten over een themazender, waarop bijvoorbeeld via internet door de publieke omroep rechtszaken live uitgezonden kunnen worden (Rechtspraak 24, Court TV). Volgens de voorstanders brengt deze aanpak meer evenwicht in de beeldvorming, waar deze nu vooral door de uitzonderlijke, geruchtmakende zaken wordt bepaald. Tegenstanders wijzen op de kosten en de belasting die dit voor de rechtspraak met zich zal brengen en vragen zich af of ‘gewone’ zaken niet te saai zijn voor de kijker. De commissie stelt voor dat de Raad voor de rechtspraak verkent hoe de publieksvoorlichting aan de hand van het tonen van de behandeling van ‘gewone’ zaken verder kan worden ontwikkeld. Daarbij kan de Raad voor de rechtspraak putten uit de ervaring en kennis die is opgedaan, bijvoorbeeld bij de rechtbank Utrecht bij het maken van de serie ‘De Rechtbank’.
3.9 Wrakingen
Zoals eerder aangegeven kent de behandeling van een wrakingsverzoek in principe dezelfde mate van openbaarheid als de behandeling van de zaak waarin de wraking is opgekomen. De commissie signaleert dat het instituut van wraking, zoals het in ons huidige rechtssysteem is ingericht, voor complicaties kan zorgen bij verdergaande vormen van audiovisuele registratie en uitzending. Het betreft immers een procedure waarbij rechters tegenover rechters zitten. Dit heeft gevolgen voor de belasting van de betrokken rechters. Het maakt de rol van de persrechter lastiger. Het heeft ook heel eigen effecten op de beeldvorming en het aanzien van 20
de rechtspraak, al is het maar omdat het publiek niet goed bekend is met het fenomeen wraking en de behandeling daarvan. Dit alles vergt extra aandacht bij het scheppen van de nodige randvoorwaarden, zoals de regie en begeleiding (met name na een geslaagde wraking) maar ook ten aanzien van de voorlichting.
3.10 Samenvatting en aanbevelingen
3.10.1 De commissie acht het wenselijk om - met beleid - tegemoet te komen aan de toegenomen maatschappelijke behoefte aan openbaarheid en toegankelijkheid van de rechtspraak. Dat betekent dat de gerechten verzoeken om meer dan de gebruikelijke onderdelen van een strafzitting te filmen en verzoeken om zittingen live uit te zenden in geruchtmakende zaken welwillend moeten beoordelen. Wel kunnen zij gehele of gedeeltelijke inperkingen maken op de ruimere toelating van camera’s als de benodigde toestemming van de niet-professionele procesdeelnemers ontbreekt of voor zover afwegingen die zien op privacy, veiligheid en goede rechtspleging daartoe nopen. De persrichtlijn dient uniform te worden nageleefd. In een nieuwe versie van de persrichtlijn kunnen de bovenstaande uitgangspunten tot uitdrukking worden gebracht. Het filmen kan in eigen beheer of – met goede afspraken en waarborgen voor de regie – door een omroep worden verzorgd. Nieuwe gerechtsgebouwen kunnen van een rechtszaal met ingebouwde camera’s worden voorzien. Om ruimere toelating van camera’s en live-uitzendingen goed te laten verlopen dienen randvoorwaarden te worden voldaan, zoals het instellen van een projectteam binnen de rechtbank, en op landelijk niveau: het coördineren van de woordvoering, het bundelen en uitwisselen van kennis en ervaring en het inbedden van omgang met de media in de opleiding van rechters. Bijzondere aandacht vergen de wrakingszittingen. Ook dient te worden nagedacht over hoe de publieksvoorlichting aan de hand van het tonen van de behandeling van ‘gewone’ zaken verder kan worden ontwikkeld.
3.10.2 De commissie stelt vast dat er een toenemende behoefte binnen de rechtspraak bestaat aan een landelijke facilitering en coördinatie op het gebied van woordvoering en van het bundelen en uitwisselen van ervaring en kennis met betrekking tot de aanpak en (de uitvoering van) het mediabeleid in geruchtmakende zaken. Naar het oordeel van de commissie kan hierin het beste worden voorzien door de Raad voor de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak ziet hierin voor zichzelf ook een rol weggelegd, mede gelet op zijn eigen doelstellingen (het vervullen van een coördinerende, stimulerende, toezichthoudende of 21
sturende rol en het fungeren als het aanspreekpunt voor en woordvoerder van de rechtspraak in het politieke en maatschappelijke debat). Daarbij moet wel worden bedacht dat deze rol alleen op effectieve manier kan worden ingevuld in een goede samenwerking met de Presidentenvergadering, waar het gaat om het uitzetten van de lijnen, en met de gerechten, waar het gaat om afstemming in concrete gevallen. De commissie verwacht dat daarin een positieve ontwikkeling zal worden doorgemaakt.
3.10.3 De meeste aanbevelingen uit dit rapport richten zich, gelet op vorenstaande, tot de Raad voor de rechtspraak. Het betreft de volgende concrete aanbevelingen:
-
te bevorderen dat de persrichtlijn bij de gerechten uniform wordt nageleefd (zie 3.1.3);
-
te onderzoeken of, en zo ja, op welke wijze met omroepen afspraken kunnen worden gemaakt over het verzorgen van de audiovisuele registratie en uitzending van zittingen met voldoende waarborgen voor de regie (zie 3.1.6);
-
te onderzoeken of er beleid nodig is, en zo ja, beleid uit te werken ten aanzien van het bewaren en archiveren van uitgezonden en niet uitgezonden opnames van zittingen (zie 3.6.3);
-
ten aanzien van woordvoering coördinerend en faciliterend op te treden, meer in het bijzonder door er bij geruchtmakende zaken voor te zorgen dat afstemming plaatsvindt ten aanzien van optreden vanuit de rechtspraak in de pers en dat bij kwesties, die de rechtspraak als geheel raken, door een gezaghebbend lid van de rechtspraak in de publiciteit een toelichting wordt gegeven (zie 3.7.2);
-
in overleg te treden met de N.V.J. over het oprichten van een vereniging voor rechtbankjournalisten (zie 3.7.2);
-
te faciliteren en te coördineren dat er een landelijke bundeling en uitwisseling plaatsvindt van de in de verschillende gerechten opgedane expertise en ervaring betreffende de organisatie van geruchtmakende zaken en ruimere cameratoelating/ live- uitzendingen van zittingen (zie 3.7.3);
-
te verkennen hoe de publieksvoorlichting aan de hand van het tonen van de behandeling van ‘gewone’ zaken verder kan worden ontwikkeld (zie 3.8.2).
3.10.4. De overige aanbevelingen richten zich tot de (besturen van de) gerechten (met name het bevorderen van naleving van de persrichtlijn en het scheppen van randvoorwaarden als in
22
dit rapport beschreven, zie 3.1.3, 3.6.2, 3.7 en 3.9), de SSR (zie 3.7.4) en de opstellers van een nieuwe versie van de persrichtlijn (zie 3.5.4).
23
Nawoord Dit rapport is een poging een balans te vinden tussen de verdergaande vormen van openbaarheid van de rechtspraak en het goede verloop van de rechtspleging. Samenleving en rechtspraak zijn gebaat bij een zo groot mogelijke openbaarheid van de rechtspraak. Tegelijkertijd moet het aanzien van en vertrouwen in de rechtspraak en de belangen van alle betrokken partijen worden beschermd en gewaarborgd. Het vinden van een balans tussen die openheid en een goede rechtspleging is de uitdaging waar de rechtelijke macht de komende tijd voor staat. Dit alles vindt plaats in een tijdsgewricht waarin het gezag en de autoriteit van de rechtelijke macht niet meer vanzelfsprekend zijn. Een analyse of beoordeling van dit maatschappelijk proces gaat de opdracht van deze commissie te buiten, maar raakt wel dat deel van de opdracht waar het gaat om de openbaarheid en toegankelijkheid van de rechtspraak. Het besluit om de strafzaak tegen Wilders integraal te laten registeren en live uit te laten zenden laat zien dat de rechtbank Amsterdam zich bewust is van de veranderde behoefte van de samenleving. Ondanks de aanvankelijke onwennigheid is deze beleidslijn ook in het tweede deel van het proces voortgezet. De rechtbank heeft hiermee een nieuwe koers ingezet, die naar de mening van de commissie landelijke navolging verdient. Het ruimer toelaten van camera’s en live-uitzendingen is op verantwoorde wijze mogelijk, als de beslissingen daarover met beleid en een op maat gesneden afweging worden genomen en indien in de nodige randvoorwaarden wordt voorzien. De commissie spreekt daarbij de verwachting uit dat deze nieuwe koers zal bijdragen aan een groter vertrouwen in de rechtspraak.
24
Bijlagen
Bijlage 1. Onderzoeksopdracht
Bijlage 2. Leden evaluatiecommissie
Bijlage 3. Overzicht van geïnterviewde personen
Bijlage 4. Overzicht geraadpleegde literatuur
25
Bijlage 1 - Onderzoeksopdracht Evaluatie zaak Wilders
Het strafproces tegen de heer G. Wilders is afgesloten op 23 juni 2011. Het proces heeft ondanks een grote mate van ervaringsdeskundigheid van de Amsterdamse rechtbank met complexe strafzaken die veel publieke en mediabelangstelling kennen - geleid tot een bijzondere en tot dusverre onbekende dynamiek voor de Amsterdamse rechtbank. Na afloop van het eerste deel van het proces (22 oktober 2010) is door de commissie Meijerink onderzoek gedaan naar de interne processen rondom het strafproces Wilders. Het ging daarbij om een beoordeling van de organisatorische aanpak van de zaak. De aanbevelingen van de commissie Meijerink zijn, waar mogelijk, meegenomen in het tweede deel van het proces, dat in februari 2011 van start ging.
Doel van de nieuwe evaluatie is om te kijken welke lessen er uit het proces te trekken zijn. Daarbij dient allereerst aandacht te worden besteed aan de vraag hoe de rechtbank, na de aanbevelingen van de commissie Meijerink, is omgegaan met de cameraregistratie van het proces en de live-uitzending op televisie en internet. Daarnaast bestaat er behoefte aan bruikbare uitgangspunten voor te nemen beslissingen in de toekomst over het toelaten van camera's voor (integrale) uitzending van processen.
Onderzoeksopdracht
De vragen die in dit onderzoek centraal staan zijn:
1. Follow-up Meijerink
a. Op welke wijze heeft de rechtbank in het tweede deel van het proces tegen de heer Wilders opvolging gegeven aan de aanbevelingen van de commissie Meijerink?
b. Wat is het effect daarvan geweest op het voeren van regie over de wijze waarop de televisie uitzendingen van het proces zijn verzorgd?
26
2. Toekomst
a. Zijn er in algemene zin uitgangspunten te formuleren over de wenselijkheid van (integrale) audiovisuele registratie en uitzending van een proces? Bij de beantwoording van deze vraag staan de betrokken belangen centraal, waaronder in het bijzonder:
-
openbaarheid van de rechtspraak (waaronder de toegankelijkheid van de rechtspraak
wordt begrepen) en
-
goede rechtspleging (waaronder ook wordt begrepen het waarborgen van de belangen
van de betrokken procesdeelnemers en het vertrouwen in de rechtspraak).
Is het aan te bevelen om algemene uitgangspunten in (landelijk) beleid vast te leggen?
b. Welke factoren dienen te worden betrokken bij de afweging in individuele zaken bij het beslissen over het al dan niet toestaan van (integrale) audiovisuele registratie en uitzending? En door wie dient deze afweging te worden gemaakt?
c. Indien besloten wordt tot cameraregistratie van een proces: onder welke condities kunnen de betrokken belangen worden gewaarborgd?
Status: door het gerechtsbestuur vastgesteld op 1 september 2011
27
Bijlage 2 - Leden evaluatiecommissie
De commissie die het onderzoek heeft verricht, had de volgende samenstelling: -
Yvonne van Rooy, voorzitter College van Bestuur Universiteit Utrecht
-
Jaap van der Ploeg, oud journalist NOS / oud directeur Rijksvoorlichtingsdienst
-
Katja Mans, rechter sector civiel rechtbank Amsterdam
-
Marieke Kolk, secretaris commissie, werkzaam als stafmedewerker directeur bedrijfsvoering rechtbank Amsterdam
28
Bijlage 3 - Overzicht van geïnterviewde personen
De commissie heeft gesprekken gevoerd met de volgende personen:
-
mr. C.M.T. Eradus, president rechtbank Amsterdam
-
mr. A.J.R.M. Vermolen, ad interim sectorvoorzitter bestuursrecht rechtbank Amsterdam / voorzitter projectteam in het tweede deel van de strafzaak tegen Wilders
-
mr. G.M. van Dijk, persrechter rechtbank Amsterdam / lid projectteam in het tweede deel van de strafzaak tegen Wilders
-
drs. A.T. Pouw, communicatieadviseur rechtbank Amsterdam / lid projectteam in het tweede deel van de strafzaak tegen Wilders
-
mr. J.C. van Dijk, plaatsvervangend voorzitter Raad voor de rechtspraak
-
mr. W. van Veen, president rechtbank Rotterdam / voorzitter project Decor en Decorum (deelproject binnen het Programma Rechtspraak & Samenleving)
-
mr. E. Bongers, senior rechter rechtbank Utrecht / initiatiefnemer documentaireserie De Rechtbank
-
A. van Liempt, journalist / publicist / programmamaker
De commissie heeft het openbaar ministerie en de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten in de gelegenheid gesteld hun visie op het onderwerp schriftelijk te presenteren. Het openbaar ministerie heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De commissie heeft een schriftelijke reactie ontvangen van de heer E. Schievink, Hoofd Persvoorlichting Openbaar Ministerie Parket-Generaal.
29
Bijlage 4 – Overzicht geraadpleegde literatuur
De commissie heeft onder meer de volgende literatuur bij het onderzoek betrokken:
-
Openbaar terecht, Een onderzoek van het openbaarheidsbeginsel in de strafrechtspleging, U. van de Pol, Gouda Quint bv Arnhem, 1986
-
De rechter als regisseur? Een onderzoek naar het onderscheid dat gerechten maken bij de toelating van de pers tot de strafzitting, bekeken in het licht van het beginsel van externe openbaarheid, I. Westenenk, Wolf Legal Publishers, 2005
-
Handboek persvoorlichting rechtspraak, samengesteld door M. Grootscholten, P. Keuning, A. Pouw en I. Westenenk, uitgave van de Raad voor de rechtspraak, 2005
-
Vrijheid van nieuwsgaring, G.A.I. Schuijt, Boom Juridische uitgevers Den Haag, 2006
-
Rechtbank op tv – The Making of, Advocatenblad, 9 juli 2010
-
Rechtbankverslaggeving in een veranderend medialandschap, Een evaluatie van de persrichtlijn 2008, O. Scholten, B. Kester e.a., september 2011
-
Effect ‘De Rechtbank’ op kennis en inhoud, Eindrapportage, Media Test, maart 2011
-
Onderzoek naar effecten Wilders-proces op vertrouwen in rechters, Universiteit van Amsterdam en TNS NIPO, juli 2011 (deze onderzoeksresultaten maken deel uit van een groter onderzoek; de onderzoekers vonden de resultaten van dit deel van het onderzoek dermate interessant dat zij hieraan ruchtbaarheid hebben gegeven)
30