NEDERLANDS JURISTENBLAD
RECHTSPRAAK ANNO 2014 • Wet werk en zekerheid: uitzonderingen in strijd met EU-recht
• Hinkende huwelijken in internationale organisaties
• Wilsonbekwame proefpersonen P. 2225-2284 JAARGANG 89 26 SEPTEMBER 2014
10304684
32
Tekst & Commentaar is basisgereedschap voor de jurist. Onmisbaar. Of u nou werkzaam bent in de advocatuur, de rechterlijke macht, de wetenschap, het bedrijfsleven of bij de overheid: Tekst & Commentaar helpt u sneller wet- en regelgeving te interpreteren. Met beknopt maar altijd volledig en gedegen commentaar. Tekst & Commentaar is er in boekvorm, online, als e-book en app. Wilt u zich als een vis in het water voelen? Kijk voor het complete aanbod op www.kluwer.nl/tekstencommentaar.
Kunt u zonder?
Inhoud
Vooraf 1675
2227
Prof. mr. T. Barkhuysen Remedies tegen misbruik van bestuursrecht
Wetenschap 1676
2228
Mr. dr. M.L. van Emmerik Mr. dr. J.P. Loof Prof. mr. Y.E. Schuurmans Rechtspraak anno 2014 Vertrouwen is goed maar controle kan (nog) beter
Wetenschap 1677
BESTUURSRECHTER 2237
1680-1692 Rechtspraak 1693 Boeken 1694-1702 Tijdschriften 1703-1712 Wetgeving 1713-1719 Nieuws 1720 Universitair nieuws 1721 Personalia 1722 Agenda
een COMMUNICATIEVERBOD te vragen Pagina 2227
2244
2250
Prof. mr. J.C.J. Dute Wilsonbekwame proefpersonen
Rubrieken
MISBRUIK zouden moeten krijgen om aan de
Prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira Hinkende huwelijken in internationale organisaties De VN maken een draai
Opinie 1679
van STRUCTUREEL overheden de mogelijkheid
Prof. mr. W.H.A.C.M. Bouwens Wet werk en zekerheid Uitzonderingen voor jongeren in strijd met Europees recht
Focus 1678
Wanneer sprake is
Is het dan VOLDOENDE dat er binnen de RECHTERLIJKE macht een groot vertrouwen bestaat in ELKAARS INTEGRITEIT?
Pagina 2236
De VOORUITGANG van de MEDISCHE wetenschap is een groot goed, maar mag niet over de RUG van de ZWAKSTEN van de samenleving gaan
Pagina 2250 2251 2262 2263 2269 2276 2281 2283 2283
Voor het aangaan van OPVOLGENDE arbeidsovereenkomsten met personen jonger dan ACHTTIEN jaar wier arbeid wekelijks gemiddeld niet meer dan TWAALF uren bedraagt, vallen als gevolg van de WWZ alle beperkingen Pagina 2242 WEG
De GRONDRECHTEN speelden een belangrijke rol in de TROONREDE dit jaar. Maar in de gepresenteerde MILJOENENNOTA gaat de aandacht vooral uit naar de VERSTERKING van de strafrechtketen bij de aanpak van TERRORISME
Pagina 2278 Gegeven de MYSTERIEUZE manier waarop binnen de INTERNATIONALE ORGANISATIES termen als echtgenoot en HUWELIJK worden geïnterpreteerd, is het niet verwonderlijk dat daar steeds meer GESCHILLEN Pagina 2245 over ontstaan
Omslag: © Todd Davidson / Illustration Works / Alamy
Het ALCOHOLSLOT is een zo INGRIJPENDE maatregel dat deze GELIJK moeten worden gesteld aan een STRAFRECHTELIJKE Pagina 2280 maatregel
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Vooraf
1675
Remedies tegen misbruik van bestuursrecht
32
Het thema misbruik van bestuursrecht is hot. Dat is voor een belangrijk deel het gevolg van ergerniswekkende praktijken die veel aandacht in de media kregen. Zo verschenen er berichten over bedrijfjes die grote aantallen verzoeken indienen – meestal op grond van de Wet openbaarheid van bestuur – in de hoop dat daarop niet tijdig wordt gereageerd. Dan worden er namelijk dwangsommen verbeurd die per verzoek kunnen oplopen tot € 1260. Daarnaast kent waarschijnlijk iedereen inmiddels de casus van de Dordtse beroepsklager. Hij verstuurt jaarlijks duizenden brieven naar de gemeente Dordrecht met als enige doel haar op (grote) kosten te jagen bij de afhandeling daarvan. Dit alles vanwege een eerder conflict over gedwongen verkoop van huizen. Het huidige wettelijke kader biedt onvoldoende instrumenten om dergelijke oneigenlijke verzoeken het hoofd te bieden. Rechters doen wel pogingen daaraan een mouw te passen. Zo maakte de Afdeling bestuursrechtspraak uit dat bepaalde WOB-verzoeken die ‘verdekt’ werden gedaan formeel niet als zodanig kwalificeren en dus niet binnen de daarvoor voorgeschreven termijn hoeven te worden afgedaan (ABRvS 11 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1133). De Rotterdamse rechtbank importeerde het beginsel van misbruik van procesrechtelijke bevoegdheden naar het bestuursrecht en wordt daarin gevolgd door andere bestuursrechters (Rb. Rotterdam 12 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10241). En de gemeente Dordrecht wist in de hiervoor geschetste casus de civiele rechter in het kader van een onrechtmatige daadactie op grond van een vergelijkbaar beginsel zelfs zover te krijgen een ‘verzoeken- en beroepenverbod’ op te leggen. Dit op straffe van forse dwangsommen (bevestigd door Hof ’s-Gravenhage 28 januari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:75). Onlangs is gebleken dat deze dwangsommen in het geheel niet het beoogde effect hebben, waarna de gemeente naar een ultiem middel heeft gegrepen om de naleving van het civielrechtelijke verbod af te dwingen: er is een verzoek tot gijzeling voor de duur van één jaar ingediend waarop de rechter dezer dagen moet beslissen. De Dordtse veelklager toonde zich daarvan echter evenmin onder de indruk en verklaarde dat hij in het huis van bewaring des te meer tijd zou hebben om zich aan zijn brievenschrijverij te wijden. Ook de wetgever laat zich niet onbetuigd. Het meest concreet is een voorstel van minister Plasterk om de dwangsomregeling niet meer van toepassing te laten zijn op WOB-verzoeken. Verder is in het initiatiefvoorstel ‘Wet open overheid’ een antimisbruikbepaling opgenomen. Deze luidt: ‘[i]ndien het bestuursorgaan aannemelijk maakt dat de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft, kan het binnen twee weken nadat het bestuursorgaan daarvan is gebleken, besluiten het verzoek niet te behandelen’. Het valt echter nog maar te bezien of dit de meest geschikte remedies tegen misbruik van bestuursrecht zijn.
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
Het los knippen van de dwangsomregeling van de WOB heeft als nadeel dat de grote groep goeden onder een kleine groep kwaden moet lijden. En dit terwijl de dwangsomregeling juist in belangrijke mate heeft bijgedragen aan een tijdige behandeling van – meestal – serieuze WOBverzoeken (vgl. Evaluatie van een drietal versnellingsinstrumenten uit de Awb, Den Haag 2013). Ook de civielrechtelijke aanpak zoals in de Dordtse casus kent de nodige nadelen. Daaronder het moeten volgen van een dagvaardingsprocedure en het feit dat als de betrokkene zich niets van de dwangsom of gijzeling aantrekt de wettelijke plicht om brieven te beantwoorden nog steeds geldt. Daar komt bij dat de dwangsommen en de gijzeling ingrijpende gevolgen kunnen hebben voor betrokkene die niet altijd proportioneel zijn. Meer muziek zit er in de invoering van de geschetste wettelijke antimisbruikbepaling mits deze niet alleen voor de WOB zou gelden. Tegelijk heeft deze als nadeel dat een bestuursorgaan bevoegd wordt gemaakt om primair zelf te beslissen over een relatief zware beperking van een recht van burgers (vgl. Adequate rechtsbescherming bij grondrechtenbeperkend overheidsingrijpen, Deventer 2014). Daarmee ontstaat ook een misbruikrisico aan de zijde van de overheid. Daarbij lijkt een dergelijke bepaling minder geschikt bij structureel misbruik zoals in Dordrecht omdat steeds per verzoek moet worden beslist hetgeen tijdrovend is. Dat nadeel is ook aan de orde bij het door de bestuursrechter toepassen van het beginsel van misbruik van procesrecht, waar nog bij komt het bezwaar van het ontbreken van een wettelijke basis voor deze relatief zware ingreep in de rechten van burgers. Gelet op het voorgaande is het zaak nog eens goed na te denken over de remedies tegen misbruik van bestuursrecht. De voorgenomen ontkoppeling van de dwangsom zou heroverwogen moeten worden. Voor incidenteel misbruik kunnen we toe met een algemene antimisbruikbepaling in de Algemene wet bestuursrecht waarbij het de rechter is die beslist of er sprake is van misbruik en dan ook bepaalt dat er geen dwangsommen worden verbeurd. Wanneer er sprake is van structureel misbruik zouden overheden de mogelijkheid moeten krijgen om aan de bestuursrechter een communicatieverbod te vragen. Wanneer dat wordt toegewezen, zijn zij voor een bepaalde periode ontheven van hun plicht om te reageren op van de desbetreffende persoon afkomstige verzoeken. Deze laatste kan de rechter na betaling van een substantieel griffierecht wel vragen het verbod op te heffen voor een concreet verzoek. Alleen wanneer het verzoek wordt gehonoreerd, wordt het griffierecht gerestitueerd. Met deze financiële drempel wordt de verplaatsing van het misbruikprobleem naar de rechter voorkomen. Aan het einde van de verbodsperiode wordt er door de rechter getoetst of er aanleiding bestaat het verbod al dan niet te continueren. Zo kan een gebalanceerd en toch effectief antimisbruiksysteem ontstaan. Dat is winst hoewel querulanten er natuurlijk niet door zullen verdwijnen. Tom Barkhuysen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2227
1676
Wetenschap
Rechtspraak anno 2014 Vertrouwen is goed maar controle kan (nog) beter Michiel van Emmerik, Jan-Peter Loof en Ymre Schuurmans1
Anno 2014 is het gezag van de rechterlijke macht niet langer vanzelfsprekend en ligt zij onder een vergrootglas. De rechterlijke macht is lang niet altijd in staat adequaat te reageren op ongemakkelijke incidenten die zich met enige regelmaat voordoen (zoals in de Chipshol-zaak). Aan de hand van zogenaamde systeemwaarborgen - zoals regelingen met betrekking tot verschoning en wraking van rechters, incompatibiliteiten en toedeling van zaken - kan de rechterlijke macht uitleggen hoe zij omgaat met zorgen omtrent de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van de individuele rechter én dat die zorgen onterecht zijn. Hoewel Nederland in het algemeen voldoet aan de Europese en internationale normen inzake de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van de rechtspraak, bestaan er op onderdelen ook kwetsbaarheden en zijn sommige systeemwaarborgen in Nederland relatief zwak ontwikkeld. Enige voorstellen worden gedaan (uitbreiding incompatibiliteiten, meer aandacht voor financiële belangen van de rechter en de (neven)functies van de partner, een transparante regeling van zaakstoedeling en een structureler integriteitsbeleid) die ertoe kunnen bijdragen dat de rechterlijke macht een objectief en onderbouwd antwoord kan geven op vragen vanuit de samenleving waarbij haar gezag ter discussie wordt gesteld.
1. Inleiding Anno 2014 is het gezag van de rechterlijke macht niet langer vanzelfsprekend en ligt zij onder een vergrootglas. Reeds in de jaren negentig van de vorige eeuw plaatsten de ‘verontruste burgers’ van de Stichting WORM vraagtekens bij de rechterlijke nevenfuncties en de praktijk van rechter-plaatsvervangers. Hoewel dit gebeurde in een rapport dat een hoog conspiracy theory-gehalte ademde,2 bracht het de aandacht voor een fatsoenlijke registratie en openbaarmaking van rechterlijke nevenfuncties op het benodigde hogere plan. Voor de rechterlijke macht ongemakkelijke incidenten bleven zich echter voordoen. Zo speelde meer recent in de bekende Chipshol-zaak de vraag hoe en waarom deze rechtszaak aan een bepaalde rechter was toebedeeld. Een van de procespartijen betichtte de betrokken rechter van partijdigheid. Hij zou door collegarechter Kalbfleisch, tevens een kennis van hem en een vriend van de tegenpartij, gevraagd zijn om een oordeel te vellen in de zaak. Hoewel beide oud-rechters later werden vrijgesproken van meineed,3 illustreert de zaak hoe maatschappelijke onrust kan ontstaan door gebrekkige informatie over de persoon van de rechter en een onduidelijke wijze van zaakstoedeling. Ook in mediagevoelige zaken als het Wilders-proces en de zaak Demmink vielen procespar-
2228
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
tijen over de vermeende partijdigheid van rechter en rechter-plaatsvervanger. Maar ook de schijn van partijdigheid van de rechterlijke macht als instituut is in geding. Zo brandde onlangs discussie los over de vraag of het grote aantal vrouwelijke rechters (56%) ook van invloed kan zijn op (de schijn van) hun (on)partijdigheid in bepaalde zaken, zoals bij zedendelicten en zaken in het personenen familierecht.4 Wat er ook zij van de gefundeerdheid van de kritiek in deze voorbeelden, zij laten zien dat de rechterlijke macht in het brandpunt van de maatschappelijke belangstelling staat. Ontstaat in de maatschappij onrust over het functioneren van een rechter, dan kan de rechterlijke macht aan de hand van systeemwaarborgen uitleggen hoe zij omgaat met zorgen omtrent de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van de individuele rechter én dat die zorgen onterecht zijn. Bij deze systeemwaarborgen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan regelingen met betrekking tot verschoning en wraking van rechters, incompatibiliteiten en toedeling van zaken. Nederland voldoet in het algemeen aan de Europese en internationale normen inzake de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van de rechtspraak. Op onderdelen bestaan er echter ook kwetsbaarheden en
schieten de systeemwaarborgen wellicht tekort. Daarop is reeds door diverse internationale gremia gewezen, onder meer door anticorruptie-waakhonden Transparancy International (een wereldwijde NGO)5 en door GRECO (onderdeel van de Raad van Europa).6 In deze bijdrage zullen wij voor drie onderwerpen uitwerken dat het Nederlandse stelsel op onderdelen kwetsbaar is: 1. Mogelijke belangenverstrengeling 2. de zaakstoedeling aan de rechter en 3. de bewaking van de integriteit van de rechter. Deze onderwerpen kwamen als kwetsbaarheden naar voren in een meer uitgebreide rechtsvergelijkende studie naar de systeemwaarborgen voor de kernwaarden van de rechtspraak, die wij in opdracht van de Raad voor de rechtspraak verrichtten.7 Wij duiden voor deze drie onderwerpen beknopt de stand
‘Integriteit zit in de genen van de rechter’, is een veelgehoorde reactie van zaken en de kritiek daarop, mede aan de hand van de rechtsvergelijkende studie.8 Daaraan voorafgaand duiden we kort de aard van de Nederlandse systeemwaarborgen. Doel van de bijdrage is om discussie binnen de rechterlijke macht te stimuleren. Dat is nodig, omdat leden van de rechterlijke macht bij discussies over integriteit snel leunen op hun gezag. Zij hebben een groot vertrouwen in de individuele leden en hun normbesef. ‘Integriteit zit in de genen van de rechter’, is een veelgehoorde reactie.9 Maar juist als in de maatschappij dat gezag niet meer als vanzelfsprekend wordt aangenomen, is een rechterlij-
ke macht met zwakke systeemwaarborgen een kwetsbare macht. Dat de rechtspraak daadwerkelijk onder het maatschappelijke vergrootglas ligt, wordt ook geïllustreerd door de eerste reacties op de publicatie van het rapport. Diverse media berichtten dat ‘financiële belangen van rechters openbaar moeten worden gemaakt’,10 waarna direct Kamervragen zijn gesteld.11
2. De systeemwaarborgen in Nederland In Nederland zijn de systeemwaarborgen voor rechterlijke onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit weinig constitutioneel verankerd.12 De Grondwet regelt wel de rechtspositionele onafhankelijkheid van de rechter (zoals benoeming en ontslag), maar zwijgt grotendeels over overige aspecten van onafhankelijkheid, zoals de verhouding van de rechterlijke macht tot de andere staatsmachten. Het wettelijk kader wordt vooral gevormd door de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) en de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Vergeleken met andere landen is in Nederland relatief veel normering neergelegd in juridisch niet-bindende regelingen,13 zoals codes en richtlijnen die binnen de rechtspraak zijn opgesteld.14 De Nederlandse codes vragen vooral om alertheid met betrekking tot nevenfuncties, politieke en religieuze uitingen en ongewenste vermenging van de werk- en privésfeer. De codes bevatten algemene, normatieve beschrijvingen van kernwaarden als onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit; ze doen doorgaans weinig concrete uitspraken over welk gedrag wel of niet acceptabel is (zoals lidmaatschap van een vertegenwoordigend orgaan of het verrichten van juridisch advieswerk). Veel is overgelaten aan de eigen oordeelsvorming door de rechter. Daarnaast valt op dat in de normering de individuele autonomie van de rechter vrij sterk is aangezet, onder meer in de Wrra-bepalingen die bemoeienis van de Raad voor de rechtspraak en de gerechtsbesturen met het rechterlijk oordeel in een individuele zaak uitsluiten. Op dit punt gaat de
Auteurs
3. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 juni 2013,
‘zelfplagiaat’-discussie, wijzen wij er op dat
14. De Gedragscode Rechtspraak, de Rech-
1. Mr. dr. M.L. van Emmerik, mr. dr. J.P.
ECLI:NL:GHARL:2013:CA3061 en
onderdelen van de tekst ontleend zijn aan
terscode van de Nederlandse Vereniging
Loof en prof. mr. Y.E. Schuurmans zijn allen
ECLI:NL:GHARL:2013:CA3063.
dit rapport, waarnaar in voetnoten wordt
voor Rechtspraak, de Leidraad Onpartijdig-
verbonden aan de Afdeling Staats- en
4. Zie bijvoorbeeld www.trouw.nl/tr/
verwezen. Het rapport bevat meer uitge-
heid van de rechter en de Leidraad neven-
Bestuursrecht van de Universiteit Leiden,
nl/4492/Nederland/article/
breide analyses met nadere bronvermeldin-
functies. Daarbij moet overigens worden
respectievelijk als universitair hoofddocent,
detail/3659827/2014/05/22/Vrouwelijke-
gen.
opgemerkt dat deze codes en richtlijnen
universitair docent en hoogleraar. Eerste en
rechters-in-de-meerderheid-wat-is-daar-
8. De inventariserende rechtsvergelijking
zich niet richten tot alle rechtsprekende
laatstgenoemde auteur zijn tevens rechter-
van-het-probleem.dhtml.
strekt zich uit over Denemarken, Duitsland,
instanties in Nederland. Zij zijn vastgesteld
plaatsvervanger (afdeling bestuursrecht) bij
5. Transparency International Netherlands,
Engeland, Frankrijk en Polen.
door de Raad voor de rechtspraak en/of de
de Rechtbank Amsterdam, terwijl de twee-
National Integrity System Assessment.
9. Voor het onderzoek voor de Raad voor
Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
de genoemde auteur tevens lid is van het
Netherlands 2012, te raadplegen via www.
de rechtspraak (noot 6) interviewden wij 27
(NVvR), veelal in samenspraak met de pre-
College voor de Rechten van de Mens.
transparency.nl.
rechters.
sidentenvergadering. Daarmee richten zij
6. Greco Evaluation Report Netherlands
10. Zie bijvoorbeeld: www.ad.nl/ad/
zich niet tot instanties als de Afdeling
Noten
(aangenomen op 21 juni 2013 in Straats-
nl/1012/Nederland/article/
bestuursrechtspraak van de Raad van State
2. Het rapport Integriteit Rechterlijke
burg), Greco Eval IV Rep 2012, 7E.
detail/3644449/2014/04/29/Financiele-
en de Hoge Raad, al valt – mede gezien de
Macht van de Stichting WORM (Weten-
7. M.L. van Emmerik, J.P. Loof & Y.E.
belangen-rechters-moeten-openbaar-
internationale normen waarop deze codes
schappelijk Onderzoek Rechterlijke Macht),
Schuurmans, Systeemwaarborgen voor de
gemaakt.dhtml.
en leidraden zijn geïnspireerd – moeilijk in
is nog altijd te raadplegen op http://www.
kernwaarden van de rechtspraak, Research
11. Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel
te zien waarom deze instanties zich van de
sdnl.nl/recht.htm, onder de alarmerende
Memoranda Nummer 2/2014, te raadple-
2261 en 2262.
regels en beginselen uit deze codes en
kop ‘Mogelijke partijdigheid, afhankelijk-
gen op www.rechtspraak.nl/Organisatie/
12. Zie nader Van Emmerik, Loof & Schuur-
leidraden niets zouden moeten aantrekken.
heid, belangenverstrengeling, klassenjusti-
Publicaties-En-Brochures/Researchmemo-
mans 2014, p. 15-27.
tie en corruptie, ook bij de Hoge Raad der
randa/Pages/default.aspx. In het kader van
13. Van Emmerik, Loof & Schuurmans
Nederlanden’.
de transparantie, mede in het licht van de
2014, hfdst. 4 en 5.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2229
Wetenschap
Justice Allegory © Mary Evans Picture Library / Alamy
Nederlandse wetgeving verder dan de internationale (minimum)standaarden inzake het recht op berechting door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.15 Het Europees- en internationaalrechtelijke kader dwingt niet tot aanpassing van de institutionele structuur van de rechtspraak. Dat kader bestaat uit een veelheid aan
2230
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
normen variërend van het recht op een eerlijk proces neergelegd in artikel 6 EVRM, tot diverse aanbevelingen inzake onpartijdige, onafhankelijke en integere rechtspraak van de Raad van Europa en de VN en gedragscodes van internationale rechtersverenigingen.16 Nederland voldoet aan de (minimum)standaarden die dit kader stelt.
Deze algemene constatering laat echter onverlet dat het Nederlandse systeem kwetsbaarheden kent. Zo laat de Straatsburgse rechtspraak bijvoorbeeld zien dat een institutionele constructie als de inzet van rechter-plaatsvervangers, die in zijn algemeenheid artikel 6 EVRM-proof is, in de concrete omstandigheden van het geval eerder het gevaar loopt onder de EVRM grenzen te komen.17
3. Mogelijke belangenverstrengeling bij de rechter 3.1. Nevenfuncties De Nederlandse rechter kan er een rijk beroepsleven op nahouden. Diverse regeringen hebben zich er een voorstander van getoond dat de rechter naast zijn rechtersambt nevenfuncties kan bekleden.18 Ook minister Opstelten onderschrijft dit in de beantwoording van Kamervragen naar aanleiding van het onderzoeksrapport. Hij benadrukt het belang dat de rechtspraak zo goed mogelijk maatschappelijk is ingebed. Met het oog op dit maatschappelijk draagvlak is het wenselijk dat rechters op diverse fronten in de samenleving actief zijn, in het bijzonder door het vervullen van nevenbetrekkingen. Grenzen worden hierbij gesteld door de wet (incompatibiliteiten), de toetsing van nevenfuncties door de functionele autoriteit en door het gezond verstand van de rechter, aldus de minister.19 Dat reeds lang bestaande uitgangspunt heeft ertoe geleid dat de wet nauwelijks incompatibiliteiten kent. Artikel 57 lid 2 Gw bevat slechts de regel dat het lidmaatschap van de Raad van State, de Hoge Raad en de functie van procureur-generaal bij de Hoge Raad niet verenigbaar is met het lidmaatschap van de Staten-Generaal.20 De wet verzet zich er niet tegen dat rechters werkzaam bij andere gerechten deel uitmaken van een van de andere staatsmachten. Op grond van artikel 44 lid 1 Wrra kunnen rechters – met uitzondering van de plaatsvervangers - geen advocaat of notaris zijn of anderszins beroepsmatig rechtskundige bijstand verlenen. Daarnaast geldt de in het lid 4 van dit artikel vastgelegde algemene norm dat rechters geen (neven)betrekkingen mogen vervullen die in de weg staan aan een goede vervulling van hun rechterlijk ambt of hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid aantasten. De Leidraad Onpartijdigheid maakt dat wat concreter door te bepalen dat een rechter moet voorkomen dat zijn nevenfuncties ertoe leiden dat hij in verschillende instanties (zoals een bezwaarschriftencommissie) over dezelfde zaak oordeelt en dat een rechter die tevens een politieke nevenfunctie vervult ‘zich er immer
van bewust [dient] te zijn dat dit zijn onpartijdigheid kan beïnvloeden’.21 De rechter is verplicht zijn nevenfunctie te melden, waarna deze in een elektronisch raadpleegbaar register wordt opgenomen.22 Vergelijkt men de Nederlandse regeling van de rechterlijke nevenfuncties met die in andere landen, dan valt het Nederlandse ‘ja, tenzij’ op. In alle onderzochte landen bevat de constitutie meer incompatibiliteiten dan de Nederlandse Grondwet. Duitsland, Polen en Frankrijk staan als hoofdregel helemaal geen nevenfuncties toe, met uitzondering van de academische functie.23 Dat is vanuit Nederlands perspectief dan wel weer opvallend, omdat recent rond de academische rechter-plaatsvervanger discussie ontstond.24 Kritiek vanuit de wetenschappelijke literatuur en internationale toezichthouders spitst zich toe op de ruimte die de Nederlandse wetgeving laat voor het combineren van het rechterschap met functies binnen een van de andere staatsmachten. Dat het lidmaatschap van volksvertegenwoordigende (mede-wetgevende) organen voor rech-
In alle onderzochte landen bevat de constitutie meer incompatibiliteiten dan de Nederlandse Grondwet ters openstaat, bevreemdt in het licht van de machtenscheiding en kan tot een schijn van partijdigheid leiden in het geval de rechter moet oordelen over rechtmatigheid van wetten waarover hij eerder als Kamerlid heeft gestemd.25 Ook het relatieve gemak waarmee ambtenaren in dienst van de uitvoerende macht als rechter-plaatsvervanger kunnen optreden, ontmoet staatsrechtelijke kritiek, omdat hun onderwerping aan het ministeriële gezag niet goed past bij de rechterlijke onafhankelijkheid. Internationaal valt Nederland zoals gezegd uit de toon. Hoewel internationale toezichthouders doorgaans terughoudend zijn in het doen van concrete aanbevelingen, doet GRECO dat op dit punt wel. Zij dringt aan op een wettelijke uitsluiting van het gelijktijdig kunnen vervullen van het Kamerlidmaatschap en het rechterschap.26
15. Van Emmerik, Loof & Schuurmans
Staten-Generaal en Europees Parlement.
spraak, de vraag op of de inzet van hoogle-
Eijnden, Onafhankelijkheid van de rechter
2014, p. 78-79.
21. Aanbeveling 3 Leidraad onpartijdigheid.
raren als rechter-plaatsvervanger beperkt
in constitutioneel perspectief (diss. Nijme-
16. Zie uitgebreid hfdst. 2 in Van Emmerik,
De Rechterscode is stelliger: de rechter
zou moeten worden naar aanleiding van
gen), Deventer: Kluwer 2011, p. 407 e.v.;
Loof & Schuurmans 2014.
[aanvaardt] toch geen volksvertegenwoor-
een omstreden rechterlijke uitspraak die
M. Kuijer, The blindfold of Lady Justice.
17. Zie nader par. 3.
digende functie, omdat hij zich ervan
mede door een hoogleraar rechter-plaats-
Judicial Independence and Impartiality in
18. Kamerstukken II 2004/05, 29937, 3, p.
bewust is dat dit de schijn van partijdigheid
vervanger was gewezen die zich als hoogle-
Light of the requirements of Article 6 (diss.
1.
kan oproepen.
raar zeer uitgesproken had betoond over de
Leiden), Nijmegen: Wolf Legal Publishers
19. Vragen van het lid Van Nispen (SP) over
22. Art. 44, 44a Wrra.
aan de orde zijnde belastingrechtelijke
2004, p. 421.
de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en
23. Van Emmerik, Loof & Schuurmans
kwestie.
26. Greco Evaluation Report Netherlands
integriteit van de rechtspraak, Kamerstuk-
2014, par. 4.2.
25. O.a. P.P.T Bovend’Eert, Rechterlijke
2012, p. 27 en 49.
ken II 2013/14, Aanhangsel 2262, p. 2.
24. Zo wierp in 2012 Van den Emster, toen-
organisatie, rechters en rechtspraak, Deven-
20. Zie ook art. 1 Wet incompatibiliteiten
malig voorzitter van de Raad voor de recht-
ter: Kluwer 2008, p. 31 e.v; P.M. van den
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2231
Wetenschap
Op het coulante beleid inzake nevenfuncties valt meer aan te merken. Nevenfuncties leiden wellicht tot een grotere inbedding in de maatschappij, maar van die inbedding hoeft de maatschappij niet alleen maar voordelen te hebben.27 Kan een nevenfunctie er niet toe leiden dat de rechter zich te eenzijdig met een bepaald belang identificeert (het bedrijfsleven, het openbaar bestuur)? En kan een veeleisende nevenfunctie ten koste gaan van de invulling van het rechterschap? In Denemarken blijkt ‘moonlighting’ een bekend en bekritiseerd fenomeen: het bijverdienen door rechters in nevenfuncties. Dit zou de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen, met name voor rechters die als arbiter of juridisch adviseur werkzaam zijn. Bovendien wordt een link gelegd tussen de lange tijd waarin rechtszaken op behandeling moeten wachten en de drukke agenda van de bijklussende rechter. Inmiddels moeten alle externe privé-activiteiten van rechters op de website van de Danish Court Administration openbaar worden gemaakt, inclusief de daaraan verbonden verdiensten. Er geldt een maximumbedrag dat de rechter mag bijverdienen. Overschrijdt een rechter die grens, dan wordt dat maximumbedrag tijdelijk verlaagd.28 Vorenstaande discussie heeft betrekking op zowel de beroepsrechter als de rechter-plaatsvervanger. Ook rechter-plaatsvervangers kunnen als hoofdfunctie een beroep uitoefenen dat zich lastig verhoudt tot een onafhankelijke en onpartijdige taakvervulling van de rechter. Vooral de inzet van advocaten heeft herhaaldelijk tot discussie geleid, omdat zij in hun rol van advocaat bij uitstek partijdig zijn en een commercieel belang kunnen hebben bij de rechtszaak of een bepaalde rechtsontwikkeling.29 Artikel 6 EVRM verzet zich niet tegen een systeem van rechterplaatsvervangers, maar in de concrete omstandigheden van het geval kan er toch sprake zijn van een ongeoorloofde combinatie van functies, zeker ook als het gaat om advocaten.30
Het instituut van de rechterplaatsvervanger neemt in het algemeen enig verhoogd integriteitsrisico met zich mee Bovendien neemt het instituut van de rechter-plaatsvervanger in het algemeen enig verhoogd integriteitsrisico met zich mee. Omdat rechter-plaatsvervangers buiten de organisatie staan, niet in dezelfde mate toegang hebben tot interne documenten of deelnemen aan integriteitsdebatten binnen de gerechten, ontstaat bij hen eerder het gevaar dat zij zich normen inzake onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit onvoldoende eigen maken. In dat licht verdient de aanbeveling van GRECO om in regelgeving of codes meer specifieke en structurele aandacht te besteden aan de kwetsbare positie van de rechterplaatsvervanger opvolging.31
2232
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
3.2. Familiale en financiële belangen Niet alleen eigen nevenfuncties kunnen tot een schijn van partijdigheid en mogelijke belangenverstrengeling leiden. Zo kan ook de functie van de partner relevant zijn en het financiële belang van de rechter. Verschillende landen hebben in dat licht nadere systeemwaarborgen ontwikkeld om potentiële belangenverstrengeling tegen te gaan. Zo zijn zowel in Polen als Denemarken rechters verplicht hun financiële belangen te duiden.32 De Poolse rechter moet onder andere opgave doen van zijn aandelen- en effectenportefeuille, waarbij hij niet meer dan 10% van de aandelen van een bedrijf mag bezitten.33 De idee daarachter is dat financiële belangen de rechter vatbaar kunnen maken voor integriteits- en onpartijdigheidsrisico’s. Ook besteden sommige landen meer aandacht aan de positie van de partner of andere naaste familieleden van de rechter. Zo strekt de Poolse rechterscode zich tot hen uit en kan de functie van de partner van de Franse rechter meebrengen dat hij in een bepaald gebied de rechtsprekende taak niet kan vervullen.34 De functie van de partner wordt dus als relevant gezien en dient ook bij de rechterlijke macht bekend te zijn. In Nederland vormt de functie van de partner thans al een omstandigheid waaronder de rechter zich kan verschonen van de zaak.35 Het publiek heeft daar echter geen inzicht in. Zowel de nevenfunctie van de partner als het financiele belang van de rechter kan aanleiding geven tot een schijn van partijdigheid. Deze factoren kunnen de rechter ertoe brengen om zich te verschonen van de zaak en dienen naar ons oordeel bij het gerecht bekend te zijn. Een vorm van geïnstitutionaliseerde controle hierop, werkt als een systeemwaarborg. Wat de financiële belangen betreft achten wij melding en controle vooral relevant bij die gerechten waar zaken aanhangig zijn met grote financiële bedrijfsbelangen (denk aan de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam en het College van Beroep voor het bedrijfsleven). Of die controle in het licht van het recht op privacy dan vorm moet krijgen door middel van een openbaar toegankelijke registratie van financiële belangen, is een andere vraag.
4. Zaakstoedeling In Nederland is niet bij wet geregeld hoe rechtszaken binnen gerechten worden verdeeld. Uit artikel 41 Wrra volgt dat het gerechtsbestuur de werkzaamheden van de rechterlijke ambtenaren verdeelt. Hoe het gerechtsbestuur dat doet en in welke mate zij die taak mag delegeren, is minder duidelijk. Elk gerecht draagt thans zorg voor zijn eigen wijze van zaakstoedeling. Deze diversiteit en het gebrek aan transparantie geven partijen noch de maatschappij inzicht in de wijze waarop een bepaalde zaak bij een bepaalde rechter terecht komt.36 Nu zal dat partijen vaak een zorg zijn, maar juist in uiterst gevoelige zaken is het van het grootste belang dat de schijn van partijdigheid van de rechter wordt voorkomen. Een enkele keer ontstaat ook daadwerkelijk onrust, zoals in de Demmink-zaak (oud secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie). De advocaat van tegenpartij ‘Stichting De Roestige Spijker’ maakte bezwaar tegen de toedeling van de zaak aan de desbetreffende rechter. Deze rechter was werkzaam geweest bij de landsadvocaat en had in die hoedanigheid veelvuldig voor het Ministerie
van Justitie opgetreden. Dat wekte de schijn dat de betreffende rechter niet geheel onpartijdig was, te meer door de steun aan Demmink die het ministerie publiekelijk had uitgesproken. Concreet wilde de advocaat in deze zaak weten wie de zaak aan de desbetreffende rechter had toegedeeld, of deze toedeling afweek van de vaste praktijk van het gerecht en met wie over de toedeling was gesproken.37 In zo’n geval kunnen Nederlandse gerechten zich moeizaam verantwoorden, omdat de zaakstoedelingswijze nauwelijks genormeerd is. De zaakstoedeling is doorgaans geregeld in het bestuursreglement van het specifieke gerecht. Daarin is bepaald dat in de afdelingen en teams roosters worden gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met de algemene rechterlijke ervaring, de specifieke kennis op een bepaald rechtsgebied en individuele omstandigheden die van invloed zijn op de inzetbaarheid van de rechter.38 Een duidelijke hoofdregel van zaakstoedeling wordt niet gegeven; het bestuursreglement geeft veeleer factoren waarmee rekening kan worden gehouden. Ook blijft in het midden wie de beslissing tot zaakstoedeling neemt. In de praktijk is dat veelal de administratie. De bestuursreglementen besteden geen aandacht aan de vraag hoe en waarom op een later moment nog wijzigingen in de toedeling kunnen plaatsvinden. Met deze weinig genormeerde praktijk van zaakstoedeling is de Nederlandse rechterlijke macht bijzonder kwetsbaar voor kritiek van buiten. Vermoedt een procesdeelnemer dat zijn zaak om oneigenlijke redenen bewust aan een bepaalde rechter is toebedeeld, zoals bij Demmink, dan heeft de rechterlijke macht nauwelijks materiaal in handen waarmee zij kan uitleggen hoe de zaakstoedeling op objectieve wijze heeft plaatsgevonden. De praktijk rust nu zeer op de integere handelswijze van de administratie, de betrokken rechters en hun geïnternaliseerde professionele waarden van onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Die geïnternaliseerde waarden zijn lastig te controleren en niet zichtbaar voor het publiek.39 Stel dat een van de betrokkenen door middel van zaakstoedeling de inhoudelijke uitkomst van de zaak zou willen beïnvloeden, dan valt dat voorts niet snel op. Omdat duidelijke hoofdregels van toedeling ontbreken, kunnen uitzonderingen ongemotiveerd worden gemaakt. De zaakstoedeling is zodoende niet met systeemwaarborgen omgeven.
Met deze weinig genormeerde praktijk van zaakstoedeling is de Nederlandse rechterlijke macht bijzonder kwetsbaar voor kritiek van buiten Dit betekent niet dat Nederland ook rechtsnormen schendt. Artikel 6 EVRM legt de verdragstaten geen plicht op om de zaakstoedeling wettelijk te regelen, dan wel om voorafgaand voor een heel planningsjaar de zaakstoedeling vast te leggen.40 Toch kunnen er bijkomende omstandigheden zijn, waaronder de wijze van zaakstoedeling niet meer de toets van artikel 6 EVRM doorstaat, zo leert DMD Group vs. Slowakije.41 In deze zaak wordt erover geklaagd dat de veelvuldige wijzigingen in het werkschema van het gerecht tot een oncontroleerbare en ondoorzichtige toedeling van zaken leidt, waardoor ruimte ontstaat voor willekeur. Het EHRM overweegt dat de combinatie van rechterlijke en administratieve functies in het management van het gerecht vraagt om bijzonder heldere regels en duidelijke waarborgen om misbruik te voorkomen. In dit geval wijzigde de president de toedeling van de zaak in een individueel geval, waarbij niet kan worden nagegaan of deze wijziging op objectieve gronden berust. Dat levert een schending op van het recht op berechting door een bij de wet ingesteld gerecht. De internationale assessments vestigen niet zozeer de aandacht op mogelijke strijd met rechtsnormen, maar op de ruimte voor corruptie (overigens zonder te suggereren dat die corruptie plaatsvindt). Transparency International kwalificeert de Nederlandse praktijk als weinig transparant, waarbij niet gewaarborgd is dat de zaakstoedeling ‘at random’ geschiedt.42 De huidige regels bieden veel flexibiliteit en ruimte om in concrete gevallen ad hoc een kamer samen te stellen, waardoor de rechter invloed kan uitoefenen op de zaakstoedeling. GRECO komt tot een zelfde conclusie.43 De zaakstoedeling wordt met systeemwaarborgen omgeven indien die waarborgen een at random zaakstoedeling garanderen. Dat kan op verschillende wijzen worden
27. Bovendien is het de vraag of de maat-
van artikel 6 EVRM onder meer vanwege
2014, p. 148.
(red.), The Right Judge for Each Case. A
schappij zelf die inbedding van de rechter
het gelijktijdig lopen van procedures (ten
34. Art. 9 Ordonnance n° 58-1270.
study of case assignment and impartiality
wenst. Burgers lijken een zekere afstand
aanzien van dezelfde klager) waarin betrok-
35. Aanbevelingen 1 en 4 Leidraad onpar-
in six European judiciaries, Antwerpen:
van de rechter tot de maatschappij te waar-
kene optrad als rechter-plaatsvervanger,
tijdigheid.
Intersentia 2007, p. 128-129.
deren, A. Kleijn, Rechter en burger vis-à-vis.
respectievelijk advocaat. Vergelijk CRvB 18
36. Positieve uitzondering zijn de Afdeling
40. Vergelijk ECRM 25 november 1996, nr.
Perceptie van elkaar en elkaars meningen,
november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2468,
bestuursrechtspraak van de Raad van State
28899/95 (Stieringer vs. Duitsland) en
Studiecentrum Rechtspleging 2014 te raad-
waarin het combineren van het rechter-
en het Hof ’s-Gravenhage, die wel een
EHRM 9 maart 1999 (ontvankelijkheidsbe-
plegen op www.ssr.nl.
plaatsvervangerschap met het hoogleraar-
specifiek reglement of protocol van zaaks-
slissing), nr. 32813/96 (Lindner vs. Duits-
28. Van Emmerik, Loof & Schuurmans
schap artikel 6 EVRM-conform wordt
toedeling kennen, zie nader Van Emmerik,
land).
2014, p. 152.
geacht.
Loof & Schuurmans 2014, p. 97-98.
41. EHRM 5 oktober 2010, EHRC 2011, 3
29. Van Emmerik, Loof & Schuurmans
31. Greco Evaluation Report Netherlands
37. Zie www.deroestigespijker.nl/pagina/
m.nt. E. Mak (DMD Group vs. Slowakije).
2014, p. 93.
2012, p. 28 en 49.
module/bezwaar-toedeling-rechter.html.
42. Transparency International Netherlands
30. EHRM 21 december 2000, nr.
32. Van Emmerik, Loof & Schuurmans
38. Zie art. 5 van de bestuursreglementen,
2012, p. 95 en 96.
33958/96 (Wettstein vs. Zwitzerland): in
2014, p. 151-152.
te raadplegen op www.rechtspraak.nl.
43. Greco Evaluation Report Netherlands
casu concludeert het Hof tot een schending
33. Van Emmerik, Loof & Schuurmans
39. Zie ook P.M. Langbroek & M. Fabri
2012, p. 24.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2233
Wetenschap
georganiseerd, zo illustreert de externe rechtsvergelijking. In Denemarken bijvoorbeeld leidt een elektronisch case assignment program tot randomisatie. Het programma kent per zaak punten toe, waarna de afdeling met het minste aantal punten de zaak krijgt toegewezen. Een goed ICTsysteem kan zodoende al als een systeemwaarborg fungeren. In Duitsland wordt de at random zaakstoedeling als een fundamenteel constitutioneel rechtelijk element gezien. Het ius de non evocando bevat het verbod om uitzonderings- of gelegenheidsgerechten op te richten en garandeert dat niemand ten gevolge van overheidsingrepen kan worden afgehouden van een bij de wet opengestelde rechtsgang.44 In Duitsland biedt de wet systeemwaarborgen. De wet verplicht het gerecht tot het vaststellen van een jaarlijks verdelingsplan, op grond van objectieve criteria.45 De eis van abstracte, objectieve criteria sluit beïnvloeding van de zaakstoedeling door individuele rechters uit en voorkomt willekeur. Alleen onder concreet benoemde omstandigheden mag daarvan worden afgeweken. De rechtspraak eist voorts dat een besluit tot wijziging van de zaakstoedeling afdoende wordt gemotiveerd.46 De Nederlandse rechterlijke macht is zich ervan bewust dat systeemwaarborgen ontbreken. In het voorjaar van 2012 is een werkgroep van start gegaan die een Code Zaakstoedeling ontwikkelt, wat er uiteindelijk toe moet leiden dat per gerecht (officieel bekendgemaakte en gepubliceerde) zaakstoedelingsreglementen worden vastgesteld.47 Nu het Europees netwerk van Raden voor de rechtspraak in de zomer van 2014 een Europese standaard voor zaakstoedeling heeft uitgebracht,48 zou een Nederlandse code niet lang op zich hoeven laten wachten. Willen de zaakstoedelingsreglementen daadwerkelijk als een systeemwaarborg functioneren, dan is het belangrijk dat zij objectieve criteria voor de verdeling bevatten, limitatieve uitzonderingsgronden, gecombineerd met een rechterlijke motiveringsplicht.
5. Integriteitsbewaking Sinds het in de inleiding reeds vermelde rapport van de stichting WORM en de enkele jaren daarvoor door voormalig minister Dales gestarte discussie over integriteitsborging binnen de overheid, is ook binnen de rechtspraak de aandacht voor integriteitskwesties toegenomen. In eerste instantie richtte die aandacht zich vooral op de melding en registratie van nevenfuncties en op het rechterplaatsvervangerschap voor advocaten (niet in het eigen arrondissement; zie artikel 44 lid 2 Wrra), maar allengs verbreedde het integriteitsperspectief zich. Inmiddels bestaat over hetgeen tot de rechterlijke integriteit moet worden gerekend binnen de rechtspraak een zekere communis opinio.49 Zowel de in 2010 door de Raad voor de rechtspraak en de presidentenvergadering vastgestelde Gedragscode Rechtspraak, als de NVvR-rechterscode uit 2011 wijzen onder de noemer ‘onkreukbaarheid’ op de
noodzaak en plicht om: a. onbevooroordeeld, niet-chantabel en niet-omkoopbaar te zijn; b. geen oneigenlijk gebruik te maken van eigendommen en middelen die uit hoofde van de functie aan rechters en gerechtsmedewerkers ter beschikking zijn gesteld; c. de geheimhouding te betrachten die in de gegeven omstandigheden geboden is; d. zich te realiseren dat privégedrag en het publiekelijk uiten van privémeningen het vertrouwen in de rechtspraak kunnen schaden; e. geen geschenken aan te nemen van procespartijen of andere belanghebbenden; f. geen imprudent of disrespectvol gedrag jegens justitiabelen of gerechtsmedewerkers te vertonen; en g. geen maatschappelijke activiteiten te verrichten die integriteitsrisico’s opleveren. De NVvR-rechterscode ziet in de kernwaarde integriteit eveneens een aansporing voor de rechter om zijn rug recht te houden en tegen de stroom in te gaan als dat nodig is (hiërarchische verhoudingen geen rol laten spelen bij rechterlijke beslissingen en er voor zorgen dat rang of anciënniteit collega’s bij hun beslissingen niet beïnvloeden of belemmeren; de organisatie erop aanspreken als hij onvoldoende wordt gefaciliteerd om een bepaalde zaak te behandelen, zelf onvoldoende is toegerust om de zaak af te doen of als door de werkdruk de kwaliteit van zijn beslissingen nadelig wordt beïnvloed).50 Met de in de gedragscode en rechterscode opgesomde elementen wordt het brede palet van integriteitsaspecten goed bestreken. In zoverre valt er op de aandacht voor integriteit binnen de rechtspraak anno 2014 niet zoveel aan te merken. Alle aandacht is tot dusverre evenwel sterk geconcentreerd geweest op informele processen, gericht op bewustzijnsbevordering bij de individuele rechter en gerechtsmedewerker. Daartoe is bijvoorbeeld werk gemaakt van een goede verspreiding van alle nationale en internationale regelgeving en gedragscodes, van het digitaal toegankelijk maken daarvan via de intranetomgeving van de gerechten en van extra aandacht voor integriteitskwesties in de opleiding. Integriteitsbewaking vergt echter meer dan alleen bewustzijnsbevordering en het toegankelijk maken van relevante informatie over integriteitskwesties. Er moeten controlemechanismen zijn die een vangnet bieden als het individuele bewustzijn tekortschiet of dreigt tekort te schieten. Pas dan is daadwerkelijk sprake van een systeemwaarborg. Een systeemwaarborg vraagt om managementverantwoordelijkheid voor het voeren van een integriteitsbeleid, welk beleid zich richt op de organisatie als geheel en op álle medewerkers (zowel de rechterlijke als de nietrechterlijke ambtenaren). Er dienen organisatorische structuren binnen de gerechten te bestaan die het melden
Er moeten controlemechanismen zijn die een vangnet bieden als het individuele bewustzijn tekortschiet of dreigt tekort te schieten 2234
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
of bespreken van integriteitskwesties of mogelijke integriteitsschendingen mogelijk maken. Verder vraagt een systeemwaarborg om structurele controle en handhaving, om duidelijke en wettelijk geregelde procedures voor het eventueel opleggen van sancties en om het afleggen van externe verantwoordelijkheid over het gevoerde integriteitsbeleid en over de naleving van gedragscodes.51 Op dit vlak staat de praktijk binnen de rechtspraak nog in de kinderschoenen. Zo is er pas sinds april 2014 de verplichting dat elk gerecht dient te beschikken over een
Is het dan voldoende dat er binnen de rechterlijke macht een groot vertrouwen bestaat in elkaars integriteit? integriteitscommissie en een vertrouwenspersoon bij wie mogelijke misstanden kunnen worden gemeld en is ook pas sinds kort vastgelegd dat binnen elk gerechtsbestuur een portefeuillehouder integriteit moet worden aangewezen. Dat is opvallend, omdat de integriteitsnormen waaruit deze principes voortvloeien weliswaar formeel niet geldig zijn voor rechterlijk ambtenaren, maar wel gewoon al jaren gelden voor de binnen de rechtspraak werkende niet-rechterlijke ambtenaren.52 Daarnaast valt op dat de integriteitsscreening van kandidaten voor rechterlijke functies, zeker ook in vergelijking met de praktijken in andere Europese landen, niet sterk ontwikkeld is. In de praktijk gaat het hoofdzakelijk om het inleveren van een verklaring omtrent het gedrag. Van enige structurele controle ná benoeming is in het geheel geen sprake. Dat klemt te meer omdat de informele mechanismen binnen de gerechten niet heel stevig zijn.53 Integriteitscommissies binnen de gerechten organiseren weliswaar debatten en
discussies over praktijkdilemma’s, maar daarmee wordt slechts een (klein) deel van de rechters bereikt. Van een breed gedragen werkcultuur waarin men elkaar met enig gemak op dit soort zaken aanspreekt, is geen sprake. Dat is op zich ook helemaal niet zo vreemd: voordat collega’s elkaar aanspreken op integriteitskwesties moeten de nodige psychologische drempels genomen worden.54 Bovendien speelt werkdruk hier een rol: veel van de communicatie tussen rechters is gericht op het primaire proces: het produceren van uitspraken. Mede door die focus weten collega-rechters lang niet altijd zoveel van elkaar dat ze mogelijke integriteitsrisico’s voortvloeiend uit persoonlijke omstandigheden of activiteiten in privétijd kunnen inschatten. Dat geldt al helemaal ten aanzien van de rechter-plaatsvervangers. Het wettelijk kader voor disciplinaire sancties, die onder meer opgelegd kunnen worden naar aanleiding van integriteitsgebreken, is nog in ontwikkeling. Een wetsvoorstel tot uitbreiding van het palet aan sancties en sturings- en ordemaatregelen is aanhangig bij de Tweede Kamer.55 Ten aanzien van het opleggen van dergelijke sancties geldt overigens dat onder meer in de EHRM-jurisprudentie – juist om aantasting van de rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid te voorkomen – zeer zwaar wordt getild aan het zorgvuldig volgen van wettelijke procedures en aan de beoordeling door een onafhankelijke instantie (dus niet het gerecht waar de betreffende rechter werkzaam is).56 Dit is in Nederland echter afdoende gewaarborgd.57 Ook de wijze van verslaglegging van de behandeling van klachten door de gerechten en van de oplegging van disciplinaire sancties is nog in ontwikkeling. Sinds 2011 worden in het Jaarverslag van de Rechtspraak cijfers over klachten en eventuele disciplinaire maatregelen gepubliceerd. Daarbij wordt globaal aangegeven waarop klachtprocedures betrekking hadden. In 2012 meldde het jaarverslag dat vanaf 2013 klachten en de beslissingen daarop geanonimiseerd en vormvrij op Rechtspraak.nl zouden worden gepubliceerd.58 Voor wat betreft het externe klachtrecht (klachten die behandeld worden door de procureur-generaal bij de Hoge Raad) gebeurt dit inderdaad.59
44. Langbroek & Fabri 2007, p. 15;
50. Par. 2.5, NVvR-rechterscode.
54. Interessant is dat het Jaarverslag Recht-
(in geval van schorsing of ontslag) of door
Bovend’Eert 2008, p. 76.
51. Deze elementen van een goede integri-
spraak 2013 (p. 49) meldt dat iedere raads-
de president van het betreffende gerecht na
45. § 21e GerichtsverfassungsGeszetz. Zie
teitsbewaking zijn ontleend aan de door
heer, rechter en juridisch medewerker vol-
inspraak van de HR en de procureur-gene-
meer uitgebreid Van Emmerik, Loof &
Bureau Integriteitsbevordering Openbare
gens de norm jaarlijks dient deel te nemen
raal (in geval van waarschuwing). Art.
Schuurmans 2014, p. 154-156.
Sector (BIOS), onderdeel van het Centrum
aan een intervisie- en/of reflectietraject.
13a-13g RO bepalen dat externe klachtbe-
46. Langbroek & Fabri 2007, p. 224.
Arbeidsverhoudingen Openbaar Bestuur
Binnen de rechtbanken heeft 82% van de
handeling jegens rechters plaatsvindt door
47. Nieuwsbericht 16 mei 2012, www.
(CAOP), opgestelde ‘Integriteitswijzer’ en
rechters dat gedaan, bij de hoven slechts
de HR op vordering van de procureur-gene-
rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Pages/
de Leidraad ‘Integriteit gewaarborgd’. Beide
38% van de raadsheren (p. 51).
raal. Daarnaast past de HR art. 510 Sv (het
Maximale-transparantie-over-toedeling-
documenten zijn te raadplegen op: www.
55. Kamerstukken II 2013/14, 33861.
aanwijzen van een gerecht voor de straf-
zaken.aspx.
integriteitoverheid.nl.
56. Zie EHRM 26 februari 2009, nr.
rechtelijke vervolging en eventuele berech-
48. European Network of Councils for the
52. De grondslag voor de normen ligt in de
29492/05, EHRC 2009, 59 (Kudeshkina vs.
ting van een rechter) zeer strikt toe om de
Judiciary (ENCJ), Minimum Judicial
Ambtenarenwet (art. 125ter, 125quater en
Rusland); EHRM 7 december 2010, nr.
schijn van bevoor- of benadeling van de
Standards IV, Allocation of Cases, ENCJ
125quinquies) en zij zijn verder uitgewerkt
15966/06, EHRC 2011, 35, m.nt. L.E. de
rechter in kwestie te vermijden (zie Jaarver-
Report 2013-2014, te raadplegen op www.
in het Algemeen Rijksambtenarenreglement
Groot-van Leeuwen (Poyraz vs. Turkije) en
slag Hoge Raad 2012, p. 69-72).
encj.eu.
(ARAR). Het zogenoemde BIOS-instrumen-
EHRM 20 november 2012, nr. 58688/11,
58. Jaarverslag Rechtspraak 2012, p. 15.
49. Vergelijk E. Bauw, B. Böhler & M. Wes-
tarium (zie de vorige voetnoot) is een prak-
EHRC 2013, 58, m.nt. E. Mak (Harabin vs.
59. Zie ook Jaarverslag Hoge Raad 2013, p.
terveld, Togadragers in de rechtsstaat. De
tische uitwerking van deze rechtsnormen.
Slowakije).
62-65.
juridische professies en de toegang tot het
53. Van Emmerik, Loof & Schuurmans
57. Hfdst. 6a Wrra regelt dat disciplinaire
recht, Den Haag: BJu 2013, p. 89-90.
2014, p. 113-117.
maatregelen worden opgelegd door de HR
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2235
Focus
Of dit ook gebeurt met klachten die intern binnen het gerecht worden behandeld is minder duidelijk.60 Het jaarverslag 2013 komt daarop niet terug. Een goede verslaglegging van de behandeling van klachten over gedragingen van rechters, gerechtsambtenaren en over de werkwijze van gerechten als geheel, past niet alleen bij het afleggen van maatschappelijke verantwoording, maar versterkt ook de positie van de individuele rechter. Indien deze gemakkelijker kennis kan nemen van oordelen over gegrond verklaarde klachten, kan hij/zij het gedrag en handelen beter afstemmen op de daarin uitgekristalliseerde (integriteits)normen.
6. Besluit De Nederlandse rechter houdt de kernwaarden onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit hoog in het vaandel. Uit diverse (internationale) rapporten blijkt een groot publiek vertrouwen in de rechterlijke integriteit.61 Ook binnen de rechtspraak zelf bestaat er een groot vertrouwen in de eigen verantwoordelijkheid en het normbesef van de individuele rechter. In kwesties van mogelijke belangenverstrengeling en integriteit wordt geregeld gewezen op het gezonde verstand van de rechter. Binnen de rechterlijke macht geldt integriteit als een vanzelfsprekendheid: ‘Als je er echter over moet gaan praten is er iets aan de hand. Je moet het aanvoelen!’.62 Daar zijn wij het graag mee eens. Ongetwijfeld handelt een bijzonder hoog percentage van de leden van de rechterlijke macht volstrekt integer. De vraag blijft echter of dit voldoende is om als rechterlijke macht een goed weerwoord te kunnen geven op vragen uit de samenleving naar aan-
leiding van de hiervoor geschetste kwetsbaarheden, waarbij het juist ook kan gaan om de schijn van afhankelijkheid, partijdigheid en niet-integer handelen. Is het dan voldoende dat er binnen de rechterlijke macht een groot vertrouwen bestaat in elkaars integriteit? Ook rechtspraak blijft mensenwerk. In deze bijdrage hebben wij geïllustreerd dat sommige systeemwaarborgen in Nederland relatief zwak zijn. De door ons gedane voorstellen (uitbreiding incompatibiliteiten, meer aandacht voor financiële belangen van de rechter en de (neven) functies van de partner, een transparante regeling van zaakstoedeling en een structureler integriteitsbeleid) kunnen ertoe bijdragen dat de rechterlijke macht een objectief en onderbouwd antwoord kan geven op vragen vanuit de samenleving waarbij haar gezag ter discussie wordt gesteld. Het recent gepubliceerde rapport van het Europese netwerk van Raden voor de rechtspraak (ENCJ), dat een reeks van indicatoren voor rechterlijke onafhankelijkheid, verantwoording en transparantie presenteert, merkt in dit verband op: ‘Excellent performance cannot replace formal safeguards’.63 Dat sluit aan bij het motto van deze bijdrage: vertrouwen is goed maar controle kan (nog) beter. Ten slotte willen we echter ook benadrukken dat niet al het heil moet worden verwacht van het opstellen van nieuwe wettelijke regels, codes en richtsnoeren. Minstens zo belangrijk is de cultuur binnen de rechterlijke macht, waarbij het intern gerichte perspectief meer en meer plaats maakt voor een blik naar buiten. Daarbij past meer transparantie, een opstelling waarbij men integriteit niet als vanzelfsprekend aanneemt en collega’s aanspreekt op integriteitskwesties.
60. Wij konden dergelijke klachtoordelen
minister Opstelten op vragen van het lid
62. Aldus een van de geïnterviewde rech-
the Judiciary, ENCJ Report 2013-2014,
niet achterhalen op rechtspraak.nl.
Van Nispen (SP), Kamerstukken II 2013/14,
ters.
Rome 13 juni 2014, p. 4.
61. Zie bijvoorbeeld het antwoord van
Aanhangsel 2262, p. 2.
63. Independence and Accountability of
2236
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
Wetenschap
1677
Wet werk en zekerheid Uitzonderingen voor jongeren in strijd met Europees recht
Willem Bouwens1
De Wet werk en zekerheid2 heeft belangrijke gevolgen voor het ontslagrecht en de rechtspositie van flexwerkers. De wet introduceert onder meer een ‘transitievergoeding’ en behelst een ingrijpende wijziging van de regeling voor opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In deze twee regelingen wordt een uitzondering gemaakt voor werknemers die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt en wier werkzaamheden gemiddeld een omvang van ten hoogste twaalf uren per week hebben. Kleine deeltijdbanen vóór de achttiende verjaardag, bijvoorbeeld als caissière in een supermarkt of als bediende in een restaurant, blijven derhalve buiten beschouwing bij de beoordeling of een nieuw aangeboden arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en of de betreffende werknemer bij ontslag in aanmerking komt voor een transitievergoeding. In deze bijdrage stelt de auteur de vraag aan de orde of deze uitzonderingen in strijd zijn met het Europese recht. Zijn conclusie laat geen ruimte voor misverstand.
1. De transitievergoeding Na invoering van het nieuwe ontslagrecht per 1 juli 2015 is de werkgever in beginsel verplicht bij einde van het dienstverband aan de werknemer een transitievergoeding te betalen indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsrelatie wordt beëindigd a. op initiatief van de werkgever; of b. op initiatief van de werknemer indien de grond voor de beëindiging is gelegen in ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De vergoeding hoeft niet betaald te worden bij een beëindiging met wederzijds goedvinden. Voor het overige is niet relevant op welke wijze het ontslag wordt gerealiseerd (door opzegging, ontbinding of het niet voortzetten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd). De transitievergoeding is enerzijds bedoeld om de werknemer compensatie te bieden voor het ontslag en anderzijds om hem in staat stellen de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken.3 De vergoeding kan, maar behoeft niet te worden aangewend voor scholing of begeleiding naar ander werk.4 Zij kan derhalve ook worden gebruikt om de kosten van levensonderhoud te bestrijden of een vakantie te financieren. Op grond van het nieuwe artikel 7:673 lid 7 is de vergoeding onder meer niet verschuldigd, indien de beëindi-
ging geschiedt vóór de dag waarop de werknemer de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en de gemiddelde omvang van de door hem verrichte arbeid ten hoogste twaalf uren per week heeft bedragen.5 Een vergelijkbare uitzondering komen we tegen in de bepalingen over de hoogte van de transitievergoeding. Uitgangspunt is dat de vergoeding over de eerste 120 maanden van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan een zesde van het in geld vastgestelde loon per maand voor elke periode van zes maanden dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd, en gelijk aan een kwart van het in geld vastgestelde loon per maand voor elke daaropvolgende periode van zes maanden. De maximale vergoeding bedraagt € 75 000 of een jaarsalaris indien dat laatste hoger is (artikel 7:673 lid 2). Voor de berekening van de duur van de arbeidsovereen-
110.
Auteur 1. Prof. mr. W.H.A.C.M. Bouwens is
5. Aan deze personen kan door de kanton-
hoogleraar Sociaal Recht aan de Vrije
rechter wel een ‘billijke vergoeding’ worden
Universiteit Amsterdam.
toegekend indien het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten
Noten
van de werkgever. Zie onder meer art.
2. Wet van 14 juni 2014, Stb. 2014, 216.
7:671b lid 8 sub c (ontbinding op verzoek
3. Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 38.
werkgever) en art. 7:673 lid 9 sub b (niet
4. Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p.
voortzetten bepaalde tijd).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2237
Wetenschap
komst worden elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden opvolgende arbeidsovereenkomsten samengeteld. De maanden tot het bereiken van de achttienjarige leeftijd waarin de gemiddelde omvang van de door de werknemer verrichte arbeid ten hoogste twaalf uren heeft bedragen, blijven bij die berekening echter buiten beschouwing (artikel 7:673 lid 4 sub a).
2. De nieuwe ketenregeling De Wwz maakt ook in de nieuwe regeling voor opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – de zogenoemde ‘ketenregeling’ – een uitzondering voor personen jonger dan achttien jaar. Artikel 7:668a stelt, zoals bekend, beperkingen aan het opvolgend gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden hebben overschreden, geldt de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd. Dat geldt ook wanneer meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden. Op grond van het huidige lid 5 kan bij cao onbeperkt worden afgeweken van de regeling.
Alle arbeidsovereenkomsten die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste zes maanden tellen straks mee De ketenregeling zal door de Wwz worden aangescherpt. Die aanscherping betreft in de eerste plaats de temporele beperking die aan het aangaan van opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd wordt gesteld. Conversie vindt straks plaats na 24 maanden in plaats van na 36 maanden. De numerieke beperking (maximaal drie) blijft ongewijzigd. Verder wordt de tussenpozenregeling verruimd. Alle arbeidsovereenkomsten die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste zes maanden tellen straks mee. Ten slotte zal de mogelijkheid om bij cao af te wijken aan banden worden gelegd. Tegenover deze aanscherpingen staat dat de vernieuwde ketenregeling niet van toepassing is op een arbeidsovereenkomst met een werknemer die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, indien de gemiddelde omvang van de door hem verrichte arbeid ten hoogste twaalf uren per week heeft bedragen (artikel 7:668a lid 11). De memorie van toelichting verduidelijkt dat de ketenbepaling van toepassing wordt vanaf de dag waarop de werknemer de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt. De op die dag lopende arbeidsovereenkomst telt als eerste arbeidsovereenkomst voor de berekening van het aantal aangegane arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Ook voor het bepalen van de maximale duur wordt uitge-
2238
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
gaan van de dag dat de werknemer de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.6
3. Ratio De uitzonderingen voor personen jonger dan achttien jaar duiken voor het eerst op in het Sociaal Akkoord dat in april 2013 tot stand kwam. In de brief van de Stichting van de Arbeid, die aan de basis lag van de afspraken tussen kabinet en sociale partners, merken laatstgenoemden op dat zij de positie van jongeren tot achttien jaar met banen van minder dan twaalf uren per week ‘anders’ vinden dan die van andere werknemers die permanent op de arbeidsmarkt zijn aangewezen. Deze jongeren kennen nog een leer- respectievelijk kwalificatieplicht en combineren dus veelal studie met werk. Betaling van een transitievergoeding en een beperking van de mogelijkheid om opeenvolgende tijdelijke contracten te sluiten liggen volgens de Stichting van de Arbeid daarom ‘niet in de rede’.7 Vergelijkbare argumenten zien we terug in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Bij de uitzondering op de ketenbepaling wordt gerefereerd aan de tot het achttiende jaar bestaande leer- of kwalificatieplicht, die meebrengt dat de arbeid voor het overgrote deel van deze groep noodzakelijkerwijs niet meer dan van bijkomstige aard kan zijn. Volgens de regering heeft als gevolg daarvan noch de werkgever, noch de werknemer belang bij onverkorte toepassing van de regeling. Het zou gaan om overbodige verplichtingen, waarmee de regering de werkgever niet wil opzadelen.8 Voor de uitzondering op de transitievergoeding volstaat zij met een verwijzing naar de toelichting op de nieuwe ketenregeling.9 In de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer verduidelijkt de minister dat de leer- of kwalificatieplicht meebrengt dat de werkzaamheden door het overgrote deel van deze groep niet worden verricht om in het levensonderhoud te voorzien en de regelgeving (voor deze groep) dan ook niet zo moet zijn ingericht als ware dat wel het geval. Dat is volgens de minister, gegeven de groep die het betreft, ook niet in hun belang omdat werkgevers terughoudend zullen zijn als het gaat om het in dienst nemen van tot deze groep behorende jongeren, noch in het belang van de betreffende werkgevers, nu zij alsdan zouden worden geconfronteerd met lasten die gezien de groep jongere werknemers die het betreft als onnodig moeten worden aangemerkt.10 Het gaat in de kern derhalve om twee argumenten, te weten: 1. de betrokken werknemers hebben vanwege hun bijzondere positie geen behoefte aan de door de wettelijke regelingen geboden bescherming (en het is daarom niet nodig om werkgevers met de lasten daarvan te confronteren); en 2. toepasselijkheid van die regelingen gaat ten koste van de arbeidsmarktpositie van de betrokken werknemers. Dat voor jongeren een leer- en kwalificatieplicht bestaat, is in de onderbouwing van de maatregelen van ondergeschikt belang. Niet alle jongeren zijn tot hun achttiende verjaardag leer- of kwalificatieplichtig. Men kan reeds op jongere leeftijd een startkwalificatie (mbo of havo) hebben gehaald of, zoals leerlingen uit het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, van de kwali-
Pizza koerier © Andersen Ross / Blend Images / Alamy
ficatieplicht zijn vrijgesteld (zie artikel 4a lid 1 en 2 Leerplichtwet 1969). Dat het bestaan van de leer- en kwalificatieplicht voor de onderbouwing van de uitzonderingen niet doorslaggevend is, blijkt ook uit het feit dat jongeren op wie deze plicht rust, maar die (bijvoorbeeld in de avonduren en het weekend) gemiddeld meer dan twaalf uren per week werken, wel aanspraak kunnen maken op een transitievergoeding en onder de reikwijdte van de nieuwe ketenregeling vallen. De leer- en kwalificatieplicht wordt door de regering slechts gebruikt om het argument te schragen dat het (vrijwel steeds) gaat om arbeid met een bijkomstig karakter.
4. Leeftijdsdiscriminatie Omdat de uitzonderingen zijn gekoppeld aan een bepaalde leeftijd, dringt zich de vraag op of zij zich wel verdragen met Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.11 Ingevolge artikelen 2 en 3 van deze Richtlijn is een ongunstiger behandeling van werknemers dan anderen in een vergelijkbare situatie op grond van - onder meer - leeftijd verboden met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning. De lidstaten kunnen op grond van artikel 6 van de Richtlijn wel bepalen dat verschillen in behandeling op grond van
6. Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3,
ondernemend land: uit de crisis, met goed
8. Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 15
11. Richtlijn 2000/78/EG van 27 november
p. 15.
werk, op weg naar 2020, Den Haag 2013,
9. Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 40
2000, PbEG 2000, L 303/16.
7. STAR, Perspectief voor een sociaal én
p. 25.
10. Kamerstukken I 2013/14, 33818, C, p. 9.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2239
Wetenschap
leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Dergelijke verschillen kunnen volgens het artikel onder meer omvatten het creëren van bijzondere arbeidsvoorwaarden voor jongeren, teneinde hun opneming in het arbeidsproces te bevorderen. Omdat personen die ouder zijn dan achttien jaar, ook als hun werkzaamheden een omvang hebben van niet meer dan twaalf uren per week, wel onder de werkingssfeer van de ketenregeling en de regeling van de transitievergoeding vallen, is in de Wwz sprake van een verschil in behandeling op grond van leeftijd. Dit onderscheid is in strijd met Richtlijn 2000/78, tenzij een objectieve en redelijke grond als bedoeld in artikel 6 van die Richtlijn aanwezig is. De door de regering aangehaalde (financiële en administratieve) belasting voor het bedrijfsleven kan, nu het een bedrijfseconomisch doel betreft, niet als een doelstelling van sociaal beleid in de zin van artikel 6 lid 1 van de Richtlijn hebben te gelden en dus geen objectieve en redelijke grond vormen voor een direct leeftijdsonderscheid.12 Het voorkomen van negatieve gevolgen voor de arbeidsmarktpositie van de betrokken werknemers kan dat wel zijn. Vraag blijft dan of de gekozen maatregelen passend en noodzakelijk zijn om deze doelstelling te bereiken. Voorop dient te worden gesteld dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU volgt dat eenvoudige algemene verklaringen dat een bepaalde maatregel bevorderlijk is voor de arbeidsmarktpositie van een bepaalde categorie werknemers, niet volstaan om aan te tonen dat het doel van die maatregel niets van doen heeft met discriminatie, en dat deze evenmin gegevens verschaffen op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de gekozen middelen geschikt zijn of zouden kunnen zijn ter bereiking van dat doel.13 Dergelijke algemene verklaringen kunnen de betreffende maatregel derhalve niet rechtvaardigen. Uit het in 2005 gewezen Mangold-arrest blijkt voorts dat het Hof in zaken betreffende leeftijdsonderscheid een strikte proportionaliteitstoets aanlegt.14 In dit arrest stond een Duitse regeling centraal op grond waarvan het werkgevers was toegestaan met personen van 52 jaar en ouder een onbeperkt aantal arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten. Het Hof overweegt allereerst dat het doel van de maatregel – het bevorderen van de opneming van ouderen in het arbeidsproces – zonder meer rechtmatig is. Vervolgens stelt het vast dat de lidstaten een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij hun keuze van de maatregelen die geschikt zijn voor het verwezenlijken van hun doelstellingen op het gebied van sociaal beleid en werkgelegenheid. Toch kan de Duitse regeling niet door de beugel. Zij gaat volgens het Hof verder dan passend en noodzakelijk is voor het bereiken van het nagestreefde doel voor zover zij de leeftijd van de werknemer als enig criterium hanteert voor het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zonder dat is aangetoond dat die leeftijdsgrens, los van iedere andere
2240
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
overweging ter zake van de structuur van de betrokken arbeidsmarkt en de persoonlijke situatie van de betrokkene, objectief noodzakelijk is voor het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van de betrokken werknemers. Het is zeer de vraag of de uitzonderingen die in de Wwz worden gemaakt, de toets van het Hof kunnen doorstaan. De regering onderbouwt nergens waarom een generieke uitzondering voor jongeren nodig is om negatieve gevolgen op de arbeidsmarktpositie van deze categorie werknemers te voorkomen. We vinden in de stukken niet meer dan eenvoudige algemene verklaringen over de mogelijke negatieve gevolgen voor hun arbeidsmarktpositie als de uitzonderingen niet zouden worden gemaakt. Is er überhaupt reden ons zorgen te maken over de arbeidsmarktpositie van jongeren tot achttien jaar en zo ja, hoe dragen de maatregelen dan bij aan een versterking van die positie? Zou de werkgever zonder deze maatregelen de voorkeur geven aan andere, dat wil zeggen oudere arbeidskrachten? Dat ligt zeker niet voor de hand nu de regeling voor opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en de transitievergoeding ook onverkort op die andere groep van toepassing zijn en de arbeidskracht van jongeren ook bij toepasselijkheid van die regelgeving nog steeds (aanmerkelijk) goedkoper is dan die van oudere werknemers.
Het is zeer de vraag of de uitzonderingen die in de Wwz worden gemaakt, de toets van het Hof kunnen doorstaan Van belang is voorts het arrest van het Hof van Justitie EU in de zaak Kücükdeveci vs. Swedex. In deze zaak ging het om een in het Duitse burgerlijk wetboek neergelegde bepaling inzake de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn.15 Deze termijn wordt trapsgewijs verlengd naargelang de duur van het dienstverband. Bij de berekening van de duur van het dienstverband blijven de tijdvakken van arbeid die de werknemer vóór het bereiken van de leeftijd van 25 jaar heeft vervuld, buiten beschouwing. Volgens de verwijzende rechter beoogt de nationale regeling de werkgever meer flexibiliteit bij het personeelsbeheer te geven door de lasten van die werkgever te verlagen bij ontslag van jonge werknemers, waarvan redelijkerwijs een grotere persoonlijke en professionele mobiliteit mag worden verwacht. Verder zouden jongeren sneller in dienst worden genomen als voor hen een kortere opzegtermijn geldt. Deze doelstellingen vallen volgens het Hof onder een beleid op het terrein van werkgelegenheid en de arbeidsmarkt en kunnen derhalve als legitiem worden aangemerkt. Het Hof acht de regeling echter niet passend ter verwezenlijking van die doelstellingen. Zij geldt namelijk voor alle werknemers die vóór het bereiken van de leeftijd van 25 jaar in dienst traden van de onderneming, ongeacht hun leeftijd op het tijdstip van ontslag. Werkne-
De regering lijkt in de veronderstelling te verkeren dat het bijkomstige karakter van de werkzaamheden de uitzonderingen zou kunnen rechtvaardigen. Niets is minder waar mers worden dus ook na het bereiken van de leeftijd van 25 jaar nog met de gevolgen van de uitsluiting geconfronteerd. Zo heeft van twee werknemers met beiden tien jaar anciënniteit, de werknemer die op achttienjarige leeftijd in dienst trad volgens de nationale regeling slechts recht op een opzegtermijn van één maand, terwijl voor de werknemer die vijfentwintig was bij zijn indiensttreding, bij ontslag een termijn van vier maanden geldt. Uit het Kücükdeveci-arrest kunnen we afleiden dat het bij maatregelen die jongeren op grond van hun bijzondere positie uitzonderen van beschermende bepalingen, van groot belang is om vast te stellen of de gemaakte uitzonderingen ‘nawerken’, in die zin dat werknemers ook op latere leeftijd, wanneer zij niet meer in die bijzondere positie verkeren, nog met de gevolgen van de maatregel geconfronteerd worden.16 Deze ‘nawerking’ doet zich ook voor bij de uitzonderingen op de ketenregeling en de transitievergoeding. De arbeidsovereenkomsten op basis waarvan gemiddeld ten hoogste twaalf uren per week wordt gewerkt die zijn doorgebracht vóór het bereiken van de achttiende verjaardag, tellen immers (ook) niet mee bij de beoordeling wanneer ná het bereiken van die leeftijd de numerieke of temporele grenzen van artikel 7:668a bereikt worden. Wordt de werknemer ontslagen ná zijn achttiende verjaardag, dan telt de diensttijd vóór zijn achttiende verjaardag niet mee bij de beoordeling of de werknemer voldoet aan de voorwaarde voor de transitievergoeding dat hij ten minste 24 maanden in dienst is en evenmin bij de bepaling van de hoogte van die vergoeding. Dit betekent bijvoorbeeld dat de transitievergoeding na een zesjarig dienstverband van tien uren per week voor een werknemer van 21 jaar één maandsalaris bedraagt, terwijl zijn collega van 24 jaar met dezelfde anciënniteit en een zelfde aantal gewerkte uren een transitievergoeding van twee maandsalarissen ontvangt. De maatregelen treffen derhalve ook – en wat de transitievergoeding betreft, vanwege de franchise van 24 maanden, zelfs met name – werknemers boven de achttien. Dat jongeren onder de achttien jaar in een wezenlijk andere positie verkeren dan ouderen, kan voor dit verschil in behandeling op latere leeftijd geen rechtvaardiging vormen.
5. Gelijke behandeling op grond van arbeidsduur In de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer erkent de regering dat de uitzondering voor jongeren in de regeling van de transitievergoeding gelijkenis vertoont met de Duitse regeling van de opzegtermijnen waarover het Hof van Justitie zich in het Kücükdeveci-arrest heeft gebogen. Zij ziet echter ook een belangrijk verschil. De uitzonderingen in de Wwz zijn niet absoluut. Zij werken immers niet door op arbeidsrelaties van meer dan twaalf uren per week.17 De regering lijkt derhalve in de veronderstelling te verkeren dat het bijkomstige karakter van de werkzaamheden de uitzonderingen zou kunnen rechtvaardigen. Niets is minder waar. Een andere Europese richtlijn, Richtlijn 97/81/EG betreffende de door de Europese sociale partners gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid,18 verbiedt een minder gunstige behandeling van deeltijdwerkers met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden ten opzichte van vergelijkbare voltijdwerkers, louter op grond van het feit dat zij in deeltijd werkzaam zijn, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Wanneer zulks passend is, zoals bij de hoogte van de beloning, dient op grond van de raamovereenkomst het ‘pro rata temporis’-beginsel te worden toegepast.19 Als vergelijkbare voltijdwerker kan in de hier besproken gevallen worden uitgegaan van de werknemer jonger dan achttien jaar met dezelfde opleiding en ervaring die in hetzelfde bedrijf dezelfde werkzaamheden verricht, maar dan in voltijd. Hij valt anders dan zijn leeftijdgenoot met een kleine deeltijdbaan wel onder het toepassingsbereik van artikel 7:668a BW, en de door hem vóór zijn achttiende verjaardag doorgebrachte diensttijd wordt gewoon meegeteld bij de beoordeling of en zo ja, tot welk bedrag hem een transitievergoeding moet worden verleend. De door de regering voor dit verschil in behandeling aangevoerde redenen – het bijkomstig karakter van de werkzaamheden – zijn louter gelegen in de omvang van de arbeidsovereenkomst. Het argument dat de jongere, gelet op de beperkte omvang van zijn aanstelling, voor zijn levensonderhoud waarschijnlijk niet op de inkomsten uit die arbeid is aan-
12. Vergelijk HvJ EG 5 maart 2009, JAR
1999, I-00623 (Seymour); HvJ EG 20 maart
van de lidstaten, de belangrijkste reden
Het vonnis is inmiddels bekrachtigd door
2009/93 (Age Concern), para. 46: het moet
2003, Jur. 2003, I-2741 (Kutz-Bauer); HvJ
waarom de Amsterdamse kantonrechter de
Hof Amsterdam 5 augustus 2014,
gaan om doelstellingen van sociaal beleid,
EG 11 september 2003, JAR 2004/16 (Stei-
Wet tijdelijke verruiming ketenregeling, op
ECLI:NL:GHAMS:2014:3164.
die zich door hun karakter van algemeen
nicke).
grond waarvan tot 1 januari 2012 met
17. Kamerstukken I 2013/14, 33818, nr. C,
belang onderscheiden van louter individuele
14. HvJ EG 22 november 2005, JAR
jongeren tot 27 jaar vier overeenkomsten
p. 96.
beweegredenen die eigen zijn aan de situa-
2005/289, ArA 2006/3, p. 78, m.nt. Veld-
voor bepaalde tijd voor maximaal vier jaar
18. Richtlijn van 15 december 1997,
tie van de werkgever, zoals de vermindering
man.
mochten worden gesloten, niet in strijd
PbEG 1997, L14.
van kosten.
15. HvJ EU 19 januari 2010, JAR 2010/53.
achtte met Richtlijn 2000/78: Ktr. Amster-
19. Vergelijk HvJ EU 10 juni 2010,
13. Vergelijk ten aanzien van geslachtsdis-
16. Het ontbreken van deze ‘nawerking’
dam (vzr.) 11 mei 2012, JAR 2012/160,
JAR 2010/166.
criminatie; HvJ EG 9 februari 1999, Jur.
was, naast de ruime beoordelingsvrijheid
met kritische noot van E.L.J. Bruyninckx.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2241
Wetenschap
gewezen, kan de uitsluiting niet rechtvaardigen. Het doet denken aan het door de Duitse regering in de zaak RinnerKühn aangevoerde argument voor de uitsluiting van werknemers met een kleine deeltijdaanstelling van de wettelijke loondoorbetalingsplicht bij ziekte. Deze werknemers zouden niet in dezelfde mate in het bedrijf zijn geïntegreerd en van dat bedrijf afhankelijk zijn als andere werknemers. Dat argument werd door het Hof van tafel geveegd als een niet meer dan generaliserende uitspraak ten aanzien van bepaalde categorieën werknemers. Er konden geen objectieve criteria uit worden afgeleid die
De uitzondering op de ketenregeling voor jongeren werkt misbruik in de hand en moet op die grond zonder meer in strijd worden geacht met deze richtlijn geen verband hielden met discriminatie.20 Ik wijs er verder op dat het accepteren van dit soort algemene overwegingen over de afhankelijkheid van de uitkomsten van de arbeid als objectieve rechtvaardigingsgrond voor een ongunstiger behandeling van werknemers met een kleine deeltijdbetrekking mee zou brengen dat elke werknemer met een dergelijke betrekking de voordelen kunnen worden ontzegd die aan voltijdwerknemers toekomen. Dat zou aan de richtlijn, die juist beoogt discriminatie van deeltijdwerkers op te heffen en de kwaliteit van deeltijdarbeid te verbeteren, elk nuttig effect ontnemen.21 Wat de transitievergoeding betreft snijdt het behoefte-argument bovendien geen hout, omdat behoefte voor andere werknemers ook geen vereiste is. De vergoeding heeft, door het ontbreken van bestedingsvoorwaarden, het karakter van uitgesteld loon. Niet valt in te zien waarom jongeren meen bijbaantje, die hun uitgavenpatroon meestal afstemmen op de daaruit genoten verdiensten, verstoken moeten blijven van een vergoeding, terwijl een in voltijd werkende leeftijdgenoot die geen schade lijdt door het verlies van zijn baan, bijvoorbeeld omdat hij aansluitend ander werk heeft gevonden, wel in aanmerking komt voor een vrij te besteden geldbedrag. Ten slotte geldt (ook hier) dat het behoefte-argument de uitzonderingen niet kan rechtvaardigen omdat zij niet alleen personen tot achttien jaar treffen, maar evenzeer – en wat de transitievergoeding betreft, in het bijzonder – personen die ouder zijn. Deze personen zullen voor hun levensonderhoud veelal wel zijn aangewezen op het verrichten van arbeid.
6. Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd De uitzondering op de ketenregeling is niet alleen strijdig met de hiervoor besproken Richtlijnen 2000/78 en 97/81, maar ook met Richtlijn 1999/70/EG betreffende de tenuitvoerlegging van de door de Europese sociale partners
2242
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.22 Op grond van deze richtlijn zijn de lidstaten gehouden om maatregelen te treffen om misbruik als gevolg van het opeenvolgend gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen. Zij kunnen kiezen uit een of meer van de volgende maatregelen: a. vaststelling van objectieve redenen die vernieuwing van dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen; b. vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd; of c. vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten mogen worden vernieuwd. Nederland heeft in artikel 7:668a BW voor een combinatie van de laatste twee maatregelen gekozen. Het aangaan van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is gelimiteerd in duur en aantal. Na invoering van het nieuwe artikel 7:668a BW zal daarnaast ook nog een inhoudelijke beperking gaan gelden voor cao-bepalingen waarin – binnen nader aangegeven kaders – wordt afgeweken van de wettelijke beperkingen. Voor het aangaan van opvolgende arbeidsovereenkomsten met personen jonger dan achttien jaar wier arbeid wekelijks gemiddeld niet meer dan twaalf uren bedraagt, vallen als gevolg van de invoering van de Wwz alle beperkingen weg. Tot de achttiende verjaardag wordt een onbeperkt aantal opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd mogelijk. Dit betekent bijvoorbeeld dat een werkgever, door een zestienjarige een bepaalde-tijdcontract van een week aan te bieden en dit steeds (stilzwijgend) te verlengen, tot diens achttiende verjaardag wekelijks de gelegenheid heeft zonder verdere plichtplegingen afscheid te nemen van deze jeugdige werknemer. De arbeidsovereenkomst van de jongere eindigt in deze constructie elke week weer van rechtswege. Een ontslagvergunning is niet vereist, met bijzondere opzegverboden hoeft geen rekening te worden gehouden en een opzegtermijn behoeft evenmin in acht te worden genomen. De uitzondering op de ketenregeling voor jongeren werkt aldus misbruik in de hand en moet op die grond zonder meer in strijd worden geacht met deze richtlijn.
7. Slot Op grond van het voorgaande concludeer ik dat de in de Wwz voorziene uitzonderingen voor personen tot achttien jaar in strijd zijn met Richtlijn 2000/78, omdat zij direct onderscheid maken op grond van leeftijd en voor dat onderscheid mogelijk wel een legitieme grond bestaat, maar de gekozen maatregelen niet passend zijn om dat doel te bereiken. De uitzonderingen zijn voorts in strijd met Richtlijn 97/81/EG, omdat jongeren met een kleine deeltijdaanstelling ongunstiger worden behandeld dan jongeren die voltijd werken, de daarvoor aangevoerde redenen – het bijkomstig karakter van de werkzaamheden – louter zijn gelegen in de omvang van de arbeidsovereenkomst, en voor dat verschil geen objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat. De uitzondering voor jongeren op de nieuwe ketenregeling is bovendien in strijd met Richtlijn 1999/70/EG inzake arbeidsovereenkomsten
voor bepaalde tijd, omdat voor het aangaan van opvolgende arbeidsovereenkomsten met personen jonger dan achttien jaar wier arbeid wekelijks gemiddeld niet meer dan twaalf uren bedraagt, alle beperkingen worden opgeheven. Was slechts sprake van strijdigheid met Richtlijn 97/81/EG en Richtlijn 1999/70/EG, dan zou voor de gedupeerde jongere onder het nieuwe recht geen andere mogelijkheid open staan dan de staat op grond van de Francovich-leer aan te spreken tot vergoeding van de schade als gevolg van de onjuiste omzetting van de Richtlijn in nati-
onaal recht.23 Een richtlijnconforme uitleg van dat nationale recht lijkt immers, gelet op de duidelijke bewoordingen van de nieuwe wettekst, uitgesloten.24 Het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd wordt door het Hof van Justitie in het Mangold- en Kücükdeveci-arrest evenwel aangemerkt als een algemeen beginsel van Unierecht, dat rechtstreeks doorwerkt in de nationale rechtsorde. Dit brengt mee dat de nationale rechter daarmee strijdige bepalingen, zoals de uitzonderingen voor jongeren in de Wwz, in een geding tussen werkgever en werknemer buiten toepassing moet laten.25
20. HvJ EG 13 juli 1989, C-171/88, Jur.
voortaan in deeltijd gaat werken – een
werknemer tot uitbreiding van het dienst-
1989, 2743 (het ging in casu om indirect
beslissing die (nog steeds) door meer vrou-
verband.
(Dominguez).
onderscheid op grond van geslacht).
wen dan door mannen wordt genomen –
22. Richtlijn 1999/70/EG van 28 juni 1999,
25. Verdedigbaar is dat een zelfde resultaat
21. Ik wijs er overigens op dat ook meer in
bij ontslag ook over de diensttijd dat in
PbEG 1999, L175/43.
bereikt kan worden met een beroep op art.
het algemeen bij de regeling van de transi-
voltijd werd gewerkt, slechts een op het
23. HvJ EG 19 november 1991, NJ 1994, 2.
21 van het Handvest van de Grondrechten.
tievergoeding vraagtekens kunnen worden
lagere deeltijdsalaris afgestemde transitie-
24. Richtlijnen hebben als zodanig geen
Zie daarover: H.C.F.J.A. de Waele, ‘Horizon-
geplaatst op grond van Richtlijn 1997/81
vergoeding ontvangen. Dat bij een omzet-
horizontale werking. Wel rust op de rechter
tale werking van het EU-Grondrechten-
en Richtlijn 2000/78, nu voor de bereke-
ting van het dienstverband van deeltijd naar
de verplichting het nationale recht conform
handvest: de kogel lijkt door de kerk’, NtEr
ning van die vergoeding wordt uitgegaan
voltijd ook het omgekeerde geldt, kan
te interpreteren. Deze verplichting kan
2014/5, p. 158 e.v.
van het laatstverdiende maandsalaris. Als
bovendien voor werkgevers reden zijn om
echter niet dienen als grondslag voor een
gevolg daarvan zal de werknemer die
niet mee te werken aan een verzoek van de
uitlegging contra legem. Zie onder meer:
HvJ EU 24 januari 2012, JAR 2012/54
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2243
1678
Focus
Hinkende huwelijken in internationale organisaties De VN maken een draai Ulli d’Oliveira1
Een onderbelichte kant van de vele internationale organisaties betreft de rechtspositie van hun ambtenaren, en in het verlengde daarvan de rechten en plichten van hun naasten. Op 8 juli 2014 heeft de SecretarisGeneraal van de VN, als hoofd van het management van de organisatie, een belangrijke beleidswijziging bij het vaststellen van de persoonlijke status van de stafleden van de VN doorgevoerd. De VN ontwikkelen hiermee een eigen erkenningsregel, die afwijkt van het gebruikelijke opereren met het recht van de nationaliteit van het staflid, en die het mogelijk maakt (same-sex) huwelijken te erkennen, ook al worden die niet erkend in het vaderland van het staflid.
De rechtspositie van internationale stafleden Den Haag heeft zichzelf een lauwerkrans opgezet als ‘internationale stad van vrede en recht’, omdat er wel 160 internationale organisaties in stad en regio gevestigd zijn, die een mooie banenmotor vormen voor de Hagenezen, en die veel geld in het lokale laatje brengen. Veel van die organisaties zijn GO’s, zoals de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht, het Internationale Hof van Justitie, het Ex-Joegoslavië-Tribunaal, het Internationale Hof van Arbitrage, het Internationale Strafhof, het US-Iran Tribunaal, een vestiging van het Europees Octrooibureau (Rijswijk), en vele andere. Al deze organisaties zijn, meest in het licht van de media, nijver bezig hun statutaire taken te vervullen. Om dit werk uit te voeren zijn er de internationale ambtenaren, en zij treden minder in het voetlicht.
Het is geen wonder, dat de manieren waarop wordt vastgesteld of zo’n betrekking of status aanwezig is, sterk uiteenlopen Een van de onderbelichte kanten van hun werk betreft hun rechtspositie. De meeste organisaties hebben eigen, uitvoerige Staff Regulations (SR), die ook vaak van elkaar worden overgeschreven, maar die ook vele onder-
2244
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
linge verschillen vertonen. Daarin worden tal van aspecten van hun positie doorgespit: rekrutering en aanstelling, beloningsschalen, beëindiging van de contracten, verlof en vakantie, pensioenrechten, verplaatsingskostenvergoedingen. Een aantal van de SR hebben betrekking op familieleden van de internationale ambtenaar: echtgenoot, (afhankelijke) kinderen, nabestaanden enz. Zowel voor het staflid als voor zijn naasten zijn er rechten en plichten verbonden aan het bestaan van de relatie: huishoudenstoelagen, verkassingstoelagen (expatriation allowances), pensioenen, nabestaandenpensioenen, visa, ziektekostenvergoedingen enz. Deze zijn allemaal afhankelijk van het bestaan van huwelijk, echtscheiding, ouderschap, erflaterschap en andere familierelaties. De SR lopen over van termen als ‘spouse’, ‘marriage’, ‘widow(er)’, met een volmaakte onschuld over wat die termen binnen zo’n internationale organisatie betekenen. Het is dan ook geen wonder, dat de manieren waarop wordt vastgesteld of zo’n betrekking of status aanwezig is, sterk uiteenlopen. Een internationale organisatie heeft immers geen eigen wetboek van personen- en familierecht waaraan getoetst kan worden of de relatie bestaat. Dat valt buiten het boekje van de organisatie, die immers op dit terrein geen eigen statutaire taken heeft. Het Bureau International des Poids et Mesures vindt in de Convention du Mètre (1875) geen grondslag voor het opzetten van zo’n code. Wat gebeurt er dan wel, en wat zou er moeten gebeuren? Op 8 juli 2014 heeft de Secretaris-Generaal van de VN, als hoofd van het management van de organisatie een belangrijke, hieronder te bespreken, beleidswijziging bij het vaststellen van de persoonlijke status van de stafleden van de VN doorgevoerd. Deze nieuwe ontwikkeling, die aangejaagd is door
het opkomen van nieuwe relatievormen als het homohuwelijk en geregistreerde partnerschappen in allerlei vormen en variaties, is de aanleiding tot deze bijdrage. Maar eerst wat voorgeschiedenis.
Beslechting van geschillen van stafleden met hun internationale organisaties Gegeven de mysterieuze manier waarop de bevoegde organen binnen de internationale organisaties termen als echtgenoot en huwelijk interpreteren, is het niet verwonderlijk dat daar steeds meer geschillen over ontstaan. Deze geschillen worden eerst binnen de organisatie afgedaan, maar als dat niet tot een bevredigend eind leidt voor het betrokken staflid, volgt in de regel nog een in de SR omschreven beroepsmogelijkheid bij een internationaal tribunaal. Globaal gesproken zijn er twee tribunalen, waarbij het merendeel van de GO’s zijn aangesloten: het Administrative Tribunal van de International Labour Organisation (ILOAT) gevestigd in Genève, dat zo’n 55 internationale organisaties bedient, en het UN Administrative Tribunal (UNAT), dat de staf van de vele gespecialiseerde VN organisaties, zoals het Internationale Hof van Justitie in Den Haag, toegang tot een rechterlijke instantie verzekert.2 De stafleden van de EU en verwante organisaties hebben weer hun eigen rechter: het Europese Hof van Justitie, genoemd in artikel 270 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Deze instanties hebben ieder hun eigen jurisprudentie ontwikkeld ten aanzien van vragen omtrent de personele status van stafleden. Daarbij kijken zij wel over de schutting naar de andere tribunalen, maar dat heeft nog niet geleid tot heel vaste overeenstemming over de uitgangspunten waarmee de vraagstukken te lijf gegaan moeten worden. Daarbij moet bedacht worden, dat de binnen internationale organisaties gerezen geschillen ook kunnen leiden tot verduidelijkingen en wijzigingen in de SR, waaraan dan de tribunalen in beginsel gebonden zijn. Dat kan leiden tot verschillen in uitkomst van de aan hen voorgelegde kwesties. Een voorbeeld van zo’n wijziging in de SR is de al genoemde nieuwe erkenningsregel van huwelijken in de VN, waarmee de UNAT in het vervolg rekening heeft te houden. Een ander voorbeeld, waarbij de schrijver van dit stuk betrokken was, is de volte-face van de President van het European Patent Office (EPO). Het ging over een Nederlands staflid, dat met een andere Nederlander van hetzelfde mannelijke geslacht in Nederland getrouwd was. De President van deze organisatie, met een hoofdvestiging in München, en nevenvestigingen in Rijswijk (waar sinds kort triomfantelijk een nieuwe 100 meter hoge kantoortoren verrijst), Wenen, Berlijn en Brussel, weigerde het huwelijk te erkennen en een jaren durende strijd volgde, waarin zich ook de vakbond van de ambtenaren mengde. Rechtsgeleerde adviezen sloegen elkaar
om de oren. Uiteindelijk kwam de Administrative Council, het hoogste orgaan van de EPO, waarin de aangesloten 38 staten vertegenwoordigd zijn, eraan te pas. Deze vertegenwoordigers, experts in octrooien en niet in familierecht, besloten de aangesloten staten te consulteren, en kwamen tot de conclusie ‘to treat same-sex marriages that had been validly contracted in one of the Member States in the same way as it does heterosexual marriages’. Daar legde
De weerstand in sommige organisaties tegen de erkenning van same-sex huwelijken komt eerder uit de onderbuik van de top van de administratie dan uit zoiets als de openbare orde van de organisatie de President zich uiteindelijk bij neer, zodat enige andere zaken, die inmiddels bij het ILOAT waren beland, niet meer inhoudelijk beslist hoefden te worden.3 Met terugwerkende kracht werden homohuwelijken voor de doeleinden van de SR van de EPO erkend vanaf de dag van sluiting. Nu, tien jaar later, zijn er tientallen same-sex huwelijken binnen de EPO zonder problemen of ophef gehomologeerd.
Grondslagen voor erkenning van status van stafleden door GO’s In feite gaat het bij het toekennen van de status van bijvoorbeeld echtgenoot om een erkenningsvraag. De internationale organisatie heeft geen eigen code en schept ook geen familieverhoudingen; zij heeft alleen maar te beoordelen of wat onder een bepaald nationaal rechtsstelsel is ontstaan, voor de doeleinden van de SR kan worden aanvaard. Daarbij wijkt de interne rechtsorde van de internationale organisatie af van statelijke rechtsstelsels: er is geen familierechtelijke lex fori, dus ook geen kwalificatie lege fori, terugwijzing naar het eigen rechtsstelsel via het ipr van het aangewezen recht komt in een vacuüm terecht, en bovendien kunnen er geen boten worden afgehouden met het middel van de openbare orde. Waar zou immers zo’n internationale organisatie zijn kernwaarden vandaan moeten halen? De weerstand in sommige organisaties tegen de erkenning van same-sex huwelijken komt eerder uit de onderbuik van de top van de adminis-
Auteur
leunt voor een deel op zijn bijdrage ‘How
Internazionale Privato. Liber Fausto Pocar,
terecht bij het UNDT (Dispute Tribunal), en
1. Prof. mr. H.U. Jessurun d’Oliveira is
Do International Organisations Cope with
2009, p. 505-531.
in hoger en finaal beroep bij het UNAT. Dit
oud-hoogleraar aan de Universiteit van
the Personal Status of their Staff Mem-
Amsterdam en aan het Europees Universi-
bers? Some Observations on the Recogni-
Noten
daarnaast zittingen in Genève en Nairobi.
tair Instituut in Florence; hij is adviseur bij
tion of (Same Sex) Marriages in Internatio-
2. In 2009 is op instigatie van de AV van de
3. Zie ILOAT uitspraken nr(s) 2443 en 2344
Prakken d’Oliveira Human Rights Lawyers
nal Organisations’, in: G. Venturini & S.
VN het systeem hervormd: het kent nu een
(in rebus Kubot en Sonius), 6 juli 2005.
en oud-redacteur van dit blad. Dit artikel
Bariatti (eds), Nuovi Strumenti del Diritto
beroep in twee instanties. Men komt eerst
laatste is gevestigd in New York, maar kent
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2245
Focus
In de maat © Robin Heighway-Bury / Alamy
Je laat je niet overplaatsen als je daardoor opeens van echtgenoot in single verandert tratie dan uit zoiets als de openbare orde van de organisatie. Heeft de verdragsdoelstelling van de uniformering van maten en gewichten genoeg poids om polygame huwelijken te negeren? Hoe groter de internationale organisatie, des te onmogelijker wordt het om te opereren met het schild van de openbare orde. Zo heeft de VN, waarvan een groot aantal islamitische staten deel uitmaakt, nooit principiële problemen gehad met het polygame huwelijk, al moest vanzelfsprekend wel een regeling getroffen worden in de sfeer van de uitkering van pensioenen aan de wedu-
2246
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
wen. De pensioenopbouw van het polygame staflid is dezelfde als voor monogamen; het staflid mag bepalen aan welke van zijn echtgenoten het pensioen toekomt en als hij geen regeling getroffen heeft wordt het verdeeld onder de weduwen. Wel kan men het handhaven van mensenrechten als een verplichting van de aangesloten staten zien die heeft door te werken in de besluiten van de organisatie, en die men aldus kan beschouwen als de openbare orde van die organisatie.4 Ook zijn er organisaties die zich eenzijdig onderwerpen aan een mensenrechtencatalogus, zoals bijvoorbeeld de EU met zijn Handvest en zijn voorgenomen toetreding tot het EVRM.5 Ook algemene beginselen van internationaal bestuursrecht, zoals de neutraliteit van de organisatie tegenover zijn aangesloten staten kunnen gerekend worden tot zo’n harde kern die van invloed kan zijn op de modaliteiten van de erkenning. Meestentijds blijven de regels voor erkenning van bijvoorbeeld een huwelijk (waartoe ik me hier beperk) door inter-
Moeten de organisaties zich iets aantrekken van die afweer- en aanvalmechanismes van nationale openbare ordes? nationale organisaties omfloerst of impliciet; pas bij geschillen duiken er flarden van internationaal privaatrecht op, die gekleurd zijn door hun toepassing binnen het bestuursrecht van de internationale organisatie. Daarbij zien we de volgende varianten opdoemen. a. De eerste variant is de erkenning op basis van het recht van de zetel van de organisatie. Meestentijds bestaat er een arrangement met de staat van de zetel over een aantal aangelegenheden, waaronder toelating van familieleden op het grondgebied. Een internationale organisatie moet goede maatjes blijven met de zetelstaat, en vermijdt stoten voor het hoofd door het recht van de zetel te gebruiken als oriëntatie voor de erkenning van de status van echtgenoot, die elders is ontstaan. Zo wordt voorkomen dat bijvoorbeeld Nederland, dat tegenwoordig virulent optreedt tegen polygamie, in een pijnlijke positie wordt gebracht als een in de internationale stad van vrede en recht gestationeerd staflid meerdere echtgenoten laat rondwandelen. Er zijn veel nadelen verbonden aan deze oplossing. Internationale organisaties zijn vaak vertakt; als een staflid wordt overgeplaatst van de ene vestiging naar de andere kan hem (en zijn partner(s)) opeens zijn status van echtgenoot komen te ontvallen. Ook kan de organisatie zelf besluiten zijn zetel te verplaatsen. Hinkende huwelijken zijn te vermijden, al was het alleen maar om de mobiliteit en de effectiviteit van de stafleden te waarborgen. Je laat je niet overplaatsen als je daardoor opeens van echtgenoot in single verandert. Het aanknopingspunt heeft teveel te maken met de organisatie in zijn relatie met het land van zijn zetel of vestiging en te weinig met het staflid. b. De tweede variant, die men vaak aantreft, is die waarbij de organisatie zich laat leiden door het nationale recht van het staflid. Dat ligt voor de hand, omdat de meeste organisaties hun stafleden rekruteren uit de aangesloten staten. Dit aanknopingspunt waarborgt de neutraliteit van de organisatie en de gelijkheid van de aangesloten staten doordat elk staflid overeenkomstig zijn eigen lex patriae wordt behandeld. Erkenning op basis van het nationale recht van het staflid heeft dan ook in de praktijk iets vanzelfsprekends, zowel voor de stafleden als voor de administratie van de organisatie. Niettemin worden stafleden van internationale organisaties aangespoord hun nationale origines zoveel mogelijk te laten verbleken bij het uitoefenen van hun functies: men zit er voor de organisatie en niet voor zijn eigen land. Boven-
dien wijkt het aanknopingspunt nationaliteit steeds meer af van de ontwikkelingen in het statelijke en interstatelijke internationaal privaatrecht. Het oude ‘personeel statuut’ is uitelkaar gespat in tal van deelonderwerpen, en voor flink wat van die onderwerpen wordt eerder naar domicilie dan naar nationaliteit gekeken. De scherf huwelijkssluiting in de fragmentatiebom kent verschillende erkenningsaanknopingspunten, waaronder die van het Haagse Verdrag van 1978 inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken, dat het recht van de plaats van huwelijkssluiting als doorslaggevend aanwijst.6 Sommige organisaties stellen de eis dat het huwelijk geldig gesloten moet zijn volgens het nationale recht van het staflid, en wel met inbegrip van het ipr van dat land.7 Dat lijkt wel een zekere begunstiging van de geldigheid van het huwelijk op te leveren, maar dat is niet altijd het geval. Neem het hypothetische geluk van twee vrouwen die bij liefst twee internationale organisaties in Den Haag werkzaam zijn. De een is Belgische, de ander Franse. Naar Frans ipr is de plaats van sluiting van het lesbohuwelijk doorslaggevend, maar stuit de erkenning daar op de Franse openbare-orde-exceptie. Naar Belgisch ipr is het nu juist verboden om zich iets aan te trekken van verboden uit de nationale wet van een echtpaar-in-spe bij het voltrekken van een same sex-huwelijk in België: een nummertje positieve openbare orde. Moeten de organisaties zich iets aantrekken van die afweer- en aanvalmechanismes van nationale openbare ordes? c. Een derde variant, die men terugvindt in uitspraken van internationale tribunalen, is een materiële. Het tribunaal probeert een materiële definitie van huwelijk ten beste te geven,8 of ook van het geregistreerde partnerschap met zijn verwarrende varianten. Zoals eerder opgemerkt heeft een internationale organisatie in beginsel geen eigen lex fori, en dat maakt het moeilijk om openlijk eigen definities te geven van instituties en rechtstoestanden. Zeker is een kwalificatie lege fori niet makkelijk te voltrekken als een lex fori ontbreekt. Internationale tribunalen staan wat losser van het corpus aan juridische noties in de aangesloten internationale organisaties, en wagen zich daarom makkelijker aan het geven van eigen definities op rechtsvergelijkende of autonome grondslag, of geven zich over aan de lex causae. Een voorbeeld van het eerste is een ILOAT uitspraak uit 2006. Een ILO-staflid was gestationeerd in Zuid-Afrika en had een geregistreerd
4. Cf. EHRM, 18 februari 1999, Matthews,
absence of a definition of the term, the
kracht tussen Nederland, Luxemburg en
aangegaan, en erkend door het nationale
appl.nr. 24833/94, para. 32.
status of spouse will flow from a marriage
Australië.
recht van het staflid.
5. Zie over dit laatste bijv. R. Böcker, ‘Gaten
publicly performed and certified by an offi-
7. Zo heeft het Office of Legal Affairs van
8. Dat geldt ook voor de in de vorige voet-
dichten. Toetreding van de Europese Unie
cial of the State where the ceremony has
de VN in 1981 een opinie uitgegeven waar-
noot opgenomen passage, die weliswaar
tot het EVRM’, NJB 2013/1435, afl. 24, p.
taken place, such marriage then proved by
in van zogenoemde common law marriages
ogenschijnlijk neutraal verwijst naar de lex
1560-1566.
the production of an official certificate.’ Het
werd verklaard, dat de organisatie die zou
loci celebrationis, maar die tegelijk een
6. Zie bijv. ILOAT , In re Geyer (nr. 2), 29
Haagse verdrag, in werking sinds 1991,
erkennen als ze geldig gesloten waren vol-
aantal specifieke vereisten opsomt waaraan
January 1998: ‘As a general rule, and in the
heeft weinig succes gekend: het is van
gens het recht van de plaats waar ze waren
de huwelijkssluiting moet voldoen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2247
Focus
partnerschap volgens Deens recht aangegaan met iemand van hetzelfde geslacht.9 De partner kreeg geen visum van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten, en de ILO weigerde het geregistreerd partnerschap te erkennen, omdat in de SR alleen over ‘spouse’ gesproken werd. ILOAT begon met te verwijzen naar het beleid van de UN, dat het nationale recht van het staflid aanwees als richtinggevend voor de erkenning, omdat zo het respect voor de sociale, religieuze en culturele diversiteit van de lidstaten verzekerd werd. Dit beginsel werd ook omhelsd door de ILO, als in overeenstemming met beginselen van internationaal bestuursrecht. ILOAT overziet vervolgens zijn eigen jurisprudentie en verwijst onder meer naar een eerdere beslissing, waarbij een Frans Pacte Civil de Solidarité (PACS) niet werd erkend, omdat naar Frans recht nu juist een scherp onderscheid werd gemaakt tussen huwelijk en PACS.10 Nu werd deze strategie min of meer verlaten, in een geval
Het fenomeen van de gereguleerde same-sex relaties heeft het traditionele bed van de internationale organisaties opgeschud waarin ook de lex causae-benadering tot hetzelfde resultaat gevoerd zou hebben. Het Deense recht beschouwt immers het Deense geregistreerd partnerschap als vrijwel identiek met het huwelijk. Het ILOAT gaf te kennen: ‘The question is whether the broad interpretation of the term ‘spouse’ already given by the Office in the case of a marriage recognised by the legislation of the country of the staff member’s nationality should have been extended to unions between same-sex partners which are not expressly designated as marriages under the national law of the staff member concerned. The Tribunal feels that a purely nominalistic approach to his issue would be excessively formalistic and is inappropriate in view of the fact that the situation varies from one country to another and that great care must be taken not to treat officials in comparable situations unequally: it is not because a country has opted for legislation that admits same-sex unions while refusing to describe them as marriages that officials who are nationals of that State should necessarily be denied certain rights.’ Om, bij gebreke aan nadere regelingen in de SR in staat te zijn de definitie van ‘spouse’ op te rekken met vergelijkbare instituties zoals allerlei varianten van het geregistreerd partnerschap, moet wel een materiële weg ingeslagen worden, die kan afwijken van de soms door religieuze noties doortrokken ideologische overwegingen ingegeven kwalificaties van het nationale recht van de betrokkenen. Benadrukt moet worden, dat de erkenning door een
2248
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
internationale organisatie van een onder een statelijk recht totstandgekomen status of rechtsverhouding geen volledige is: het gaat er niet om alle rechtsgevolgen volgens een nationale rechtsorde aan de erkenning te verbinden, maar alleen de specifieke uit de SR voortvloeiende rechtsgevolgen. Het gaat dus om functionele erkenning, die flink afwijkt van de volledige erkenning die door het statelijke erkenningsrecht wordt teweeggebracht. Deze functionele erkenning, die mede geïnspireerd wordt door beginselen die eigen zijn aan de organisatie geeft een zekere ruimte ten opzichte van statelijke erkenningssystemen.
De draai van de VN Vanaf 26 juni 2014 erkennen de VN het same-sex huwelijk als het koppel getrouwd is in een land waar het same-sex huwelijk bestaat. Ik neem aan dat dit ook geldt voor geregistreerde partnerschappen. Voorheen werd de status van echtgenoot van het staflid in dit opzicht bepaald door het recht van zijn nationaliteit.11 Secretaris-Generaal Ban liet zeggen dat het een mensenrechtelijke aangelegenheid betrof, die grotere gelijkheid onder de stafleden moest bevorderen, en riep de lidstaten op om gezamenlijk homofobie te verwerpen. De VN omhelzen hier dus het recht van de plaats van sluiting als grondslag voor erkenning, zonder de omweg via het ipr van de lidstaat waarvan het betrokken staflid de nationaliteit bezit. De VN ontwikkelen hiermee een eigen erkenningsregel, die afwijkt van het gebruikelijke opereren met het recht van de nationaliteit van het staflid, en die het mogelijk maakt (same-sex) huwelijken te erkennen, ook al worden die niet erkend in het vaderland van het staflid. Dat de staat New York intussen is toegetreden tot het selecte groepje staten dat het homohuwelijk kent, terwijl dat in zo’n 75 lidstaten ronduit niet is toegelaten, maakt het voor de VN allicht wat makkelijker, omdat frictie met de staat van de hoofdzetel is uitgesloten. Eerder heb ik deze wending van de lex patriae naar de lex loci celebrationis bepleit.12 De SG heeft tot deze koerswijziging besloten zonder de lidstaten te raadplegen. Hij heeft daartoe de bevoegdheid als hoogste ambtenaar van de organisatie: artikel 97 van het Charter geeft hem impliciet de bevoegdheid om de SR te interpreteren. Dat wordt hem in deze aangelegenheid overigens heftig betwist. Ter gelegenheid van de uitvaardiging van het evengenoemde Bulletin van 2004 heeft er in het Vijfde Comité van de Algemene Vergadering (het Budget Committee) dagenlang een venijnig debat gewoed over de competentie van de SG en de inhoud van zijn besluit.13 Meer dan vijftig, meest ook in herhaling tredende interventies waren te noteren, met behoorlijk schrille geluiden. De oppositie kwam vooral van moslimlanden. Zij betwisten het recht van de SG om zulke besluiten, vermomd als interpretatie, te nemen, omdat er geld mee gemoeid was. Weliswaar was verklaard dat de toekenning van extra emolumenten die het Bulletin teweegbracht niet noemenswaard was, maar daar wilde men wel de bewijzen van zien. In feite, zo vonden deze landen, was het Bulletin een aantasting van het budgetrecht van de lidstaten. Het competetentiestandpunt was gevoed door heftige weerstanden tegen de inhoud van het Bulletin. Het erkennen van same-sex relaties stuit een zeer groot aantal landen (en de Heilige Stoel) tegen de borst, en zij
vertikten het om mee te betalen aan relaties die carrément in strijd waren met hun openbare orde. Waarom zouden zij, in strijd met de Koran en Bijbel, hun goedkeuring moeten geven aan ontaarde westerse misstanden?14 Een enkel westers land probeerde wat olie op de golven te gooien, door op te merken dat dit een consequentie was van het principe van de gelijkheid van de lidstaten, dat onder meer meebracht dat de VN ook sinds jaar en dag het polygame huwelijk erkende, ook al was dat tegen het zere been van andere lidstaten, maar dat mocht niet echt baten. Niettemin heeft men zich bij het toenmalige Bulletin neergelegd, al werd er in de Algemene Vergadering nog wat nagesputterd en een vage resolutie aangenomen.15 Interessant is een uitspraak van UNAT over een en ander in de zaak van een in Nairobi gestationeerde Fransman die een PA CS had aangegaan.16 UNAT moet eerst oordelen of de SG zijn boekje te buiten was gegaan met het toen verse Bulletin van 2004. Ging het om amendering of om uitleg? Het tribunaal oordeelde dat het om uitleg ging, en dat die compatibel moest zijn met de SR. Daarover vond het tribunaal dat de SG niets anders gedaan had dan de vaste praktijk in stafaangelegenheden bevestigen, die verwijst naar het nationale recht van het staflid. Dat nationale recht ontwikkelde zich door same-sex verhoudingen in allerlei vormen te institutionaliseren, en daar had de organisatie rekening mee te houden. ‘This is no different, in the Tribunal’s view, from the Organization’s previously followed practice whereby, pursuant to the national law of certain States, it recognized polygamous unions, which are also distinct from marriage, i.e. the union of one man and one woman, in that they represent a union between one man and several women.’ Het tribunaal onderschreef de positie van de SG, dat hij geen wijziging beoogde van het begrip huwelijk, maar dat hij nogmaals het principe van de toepasselijkheid van het nationale recht van het staflid had benadrukt, met inbegrip van de evoluties die daarin plaatsvonden. Het Bulletin was dus in overeenstemming met de SR en moest als positief recht worden toegepast, met als gevolg dat de PACS-partner van het staflid als spouse werd erkend voor de doeleinden van de VN entitlements. Het zou een doos van Pandora openen als men rekening ging houden met de tegenstrijdige openbare orde
excepties van de lidstaten. Van het een komt dan het ander. Wat te denken van de mogelijkheid onder sommige rechtsstelsels om huisdieren als erfgenaam te benoemen? Een wereldwijde organisatie kan niet anders dan stelselmatig op gevoelige tenen staan. Op materiële gronden doorbreken van de gelijkheid van de lidstaten betekent het opbreken van de organisatie. De recente uitleg door de SG gegeven houdt de neutraliteit van de organisatie ten opzichte van de lidstaten in stand doordat voor alle stafleden geldt dat het recht van de plaats van voltrekking de doorslag geeft. Zijn koerswijziging suggereert echter ook, dat met openbare ordeoverwegingen van het vaderland geen rekening meer zal worden gehouden, omdat die strijdig kunnen zijn met mensenrechtelijke overwegingen. Zo bezien is de koerswijziging minder neutraal dan op het eerste gezicht lijkt.
Werk aan de winkel Zo kristalliseert zich op den duur in de internationale organisaties een erkenningsregel uit voor huwelijken en geregistreerde partnerschappen. Het fenomeen van de gereguleerde same-sex relaties heeft het traditionele bed van de internationale organisaties opgeschud en geleid tot bewustwording van de problemen die de argeloze termen als echtgenoot, huwelijk, kind, erflater in de SR opleveren. Ter beoordeling van de vraag of die status aanwezig is, zodat de daaraan verbonden verplichtingen en voordelen kunnen losschieten, moet een heel veld van erkenningsvragen omgeploegd worden. Dat gaat met horten en stoten, organisatiegewijs, of in groepen, families van organisaties die zich gelegen laten liggen aan de uitspraken van de tribunalen en internationale gerechten. De reflex om terug te vallen op het nationale recht van het staflid voor alle vragen is minder vanzelfsprekend geworden. Er zal een heel netwerk van erkenningsregels voor de verschillende rechtsvragen ontwikkeld moeten worden. Dat zal zich voor een deel kunnen oriënteren op de bij de lidstaten van de organisatie gangbare erkenningsregels, maar daar soms ook van moeten afwijken in verband met de specifieke doeleinden van de erkenning en de algemene regels die internationale organisaties beheersen, waaronder de mensenrechten. Hier ligt nog een heel terrein braak!
9. ILOAT nr. 2549, In re Mrs. A.H.R.C-J. vs.
werd onder meer verklaard dat ‘a legally
12. Zie de in voetnoot 1 genoemde bijdrage.
one’s desires, because such a belief margi-
ILO, 12 juli 2006.
recognized domestic partnership contracted
13. Zie Press Release GA/AB/3608, 15, 19,
nalizes the role of religion in one’s life and
10. ILOAT nr. 2193, verwijzend naar nr.
by a Staff Member under the law of the
25 maart 2004 (Fifth Committee).
alienates one from the commonly agreed
1715.
country of his or her nationality will also
14. Aldus bijv. Saoedi-Arabië: ‘Same-sex
principles of society.’ Enz.
11. Staff Bulletin van de SG van januari
qualify that Staff Member to receive the
marriage is taboo in all religions. It is a
15. Resolutie 58/285.
2004, ST/SG/2004: ‘Family Status for pur-
entitlements provided for eligible family
grave sin and a great mistake to believe
16. UNAT Judgment nr. 1183 d.d. 23 juli
poses of United Nations entitlements.’ Hier
members.’
that the ultimate goal in life is to satisfy
2004 inzake Adrian vs. SG.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2249
Opinie
1679
Wilsonbekwame proefpersonen Jos Dute1
M
edisch-wetenschappelijk onderzoek waarbij proefpersonen worden ingezet, is gericht op het algemene belang van de vooruitgang van de wetenschap en de gezondheidszorg. Soms kunnen proefpersonen echter ook een eigen, persoonlijk belang hebben bij deelname aan onderzoek, bijvoorbeeld als een veelbelovend geneesmiddel wordt getest. Dat noemen we therapeutisch onderzoek. Er is ook onderzoek waarbij de proefpersoon zelf geen enkel belang heeft. Gedacht kan worden aan onderzoek naar de hersenstructuur van demente bejaarden. We spreken dan van niet-therapeutisch onderzoek. De voorwaarden waaronder onderzoek met proefpersonen mag plaatsvinden zijn vastgelegd in de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen. De deugdelijkheid van het onderzoek, een gunstige risk-benefitverhouding en de toestemming van de proefpersoon zijn daarbij belangrijke aspecten. Of aan de voorwaarden is voldaan wordt vooraf getoetst door een erkende, multidisciplinair samengestelde commissie. Bij de totstandkoming van de wet medio jaren negentig was het belangrijkste discussiepunt de vraag naar de toelaatbaarheid van niet-therapeutisch onderzoek met wilsonbekwamen, dat wil zeggen kinderen en meerderjarige wilsonbekwamen, zoals dementen en personen met een ernstige verstandelijke beperking. Zij kunnen niet zelf over deelname aan medisch-wetenschappelijk onderzoek beslissen – dat moet een vertegenwoordiger in hun plaats doen. Een vertegenwoordiger moet echter steeds het belang van de vertegenwoordigde centraal stellen en dat belang is er bij niet-therapeutisch onderzoek per definitie niet. Volgens sommigen was niet-therapeutisch onderzoek met wilsonbekwamen onder geen beding toelaatbaar. Zij wezen daarbij op artikel 7 Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten, waarin staat dat niemand aan medische experimenten mag worden onderworpen zonder zijn in vrijheid gegeven toestemming. Het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties vindt niet-therapeutisch onderzoek met wilsonbekwamen overigens nog steeds volstrekt ontoelaatbaar.2 Volgens anderen zou door een verbod op niet-therapeutisch onderzoek met wilsonbekwamen de vooruitgang van de wetenschap en de gezondheidszorg te zeer worden belemmerd. Zij stelden dat onder strenge voorwaarden ruimte moest worden gemaakt voor dergelijk onderzoek. Na ampele discussie is er uiteindelijk voor gekozen een kleine opening in de wet te maken: bedoeld onderzoek is toelaatbaar als het onderzoek alleen met deze proefpersonen kan worden uitgevoerd (groepsgebonden), de aan het onderzoek verbonden risico’s verwaarloosbaar zijn en de bezwaren (de belasting die het onderzoek meebrengt) minimaal zijn. Deze benadering heeft ook internationaal school gemaakt: in het – door Nederland overigens nog niet geratificeerde – Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de Biogeneeskunde (VRMB), dat in het kader van de Raad van Europa tot stand is gekomen, zijn voor dit type onderzoek dezelfde criteria neergelegd. In de afgelopen jaren zijn de opvattingen gaan schuiven. Vanuit de onderzoekswereld is naar voren gebracht dat
2250
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
de strenge criteria te grote belemmeringen opwerpen voor het doen van onderzoek. In 2009 pleitte de commissieDoek voor een verruiming van de mogelijkheden voor medisch-wetenschappelijk onderzoek met kinderen. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, op grond waarvan het zich ontwikkelende kind naar vermogen over zichzelf moet kunnen beslissen, vormde daarbij het vertrekpunt. Inmiddels ligt bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel om de eis van minimale risico’s en bezwaren te vervangen door het ruimere criterium dat de risico’s en bezwaren ten hoogste in geringe mate meer dan minimaal zijn.3 Een duidelijk houvast biedt dit criterium niet. Opvallend is verder dat dit criterium niet slechts geldt voor de wat oudere (wilsbekwame) kinderen, maar ook voor jonge, wilsonbekwame kinderen en meerderjarige wilsonbekwamen.4 Enkele Kamerleden hebben zelfs een amendement ingediend om het criterium maar helemaal te schrappen en de toelaatbaarheid van niet-therapeutisch onderzoek met kinderen en wilsonbekwamen bij AMvB te regelen. Zo ver wil de minister niet gaan. Wel heeft zij onlangs laten weten het voorgestelde criterium te willen vervangen door een nieuw criterium, te weten dat het onderzoek slechts een minimaal risico en minimale belasting mag inhouden in vergelijking met de standaardbehandeling van de minderjarige.5 Dit lijkt op het oorspronkelijke wettelijke criterium (en het criterium van de VRMB), maar de angel zit in de toevoeging, de vergelijking met de standaardbehandeling. Naarmate de medische behandeling van de wilsonbekwame zwaarder is, mag deze aan ingrijpender en risicovoller wetenschappelijk onderzoek worden onderworpen. Cynisch gezegd: wie het al zwaar heeft, kan er nog wel wat bij hebben, ook al snapt hij of zij in feite niet wat er gebeurt. De minister heeft dit nieuwe criterium niet zelf bedacht. Het is afkomstig uit de dit jaar aangenomen EU-verordening inzake geneesmiddelenonderzoek.6 Het is op zich al verwonderlijk dat binnen de EU een verordening tot stand komt, waardoor de meeste lidstaten, namelijk alle landen die het VRMB hebben geratificeerd (waartoe, zoals gezegd, Nederland niet behoort), gedwongen worden in strijd met hun verdragsverplichting te handelen. Veel erger is dat straks binnen de EU en binnen Nederland, beschaafde landen toch, wilsonbekwame proefpersoon aan ingrijpende onderzoekshandelingen kunnen worden onderworpen, zonder daar ook maar enig belang bij te hebben en zelfs zonder te beseffen dat zij proefkonijnen zijn. De vooruitgang van de medische wetenschap is een groot goed, maar mag niet over de rug van de zwaksten van de samenleving gaan. Auteur
3. Kamerstukken II, 33508.
1. Prof. mr. J.C.J. Dute is hoogleraar
4. College voor de Rechten van de Mens,
Gezondheidsrecht, Faculteit Rechtsgeleerd-
Advies inzake het voorstel tot wijziging van
heid, Radboud Universiteit en tevens lid van
de Wet medisch-wetenschappelijk onder-
het College voor de Rechten van de Mens.
zoek met mensen, 2013 (www.mensenrechten.nl).
Noten
5. Brief Minister VWS 12 juni 2014,
2. UN Doc CCPR/CO/72/NET, par. 7, en
Kamerstukken II 33508, 12.
UN Doc CCPR/C/NLD/CO/4, par. 8.
6. PbEU L 158/1.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
deze procedure bereikt men een compromis,
aldus het EHRM. Het baseert zich daarbij op
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
waarbij McDonald wekelijks gedeeltelijk bege-
het oordeel van de nationale rechter. De Brit-
leiding krijgt en haar partner haar de overige
se regering had dat ook erkend. Het EHRM
EHRM
2251
nachten helpt. Intussen concludeert de
constateert dus een schending van artikel 8
Hof van Justitie EU
2252
gemeente, na nieuw onderzoek, dat de incon-
EVRM. Voor de periode na 4 november 2008
Hoge Raad (civiele kamer)
2253
tinentiepads inderdaad een adequate oplos-
was wel sprake van een wettelijke basis. De
Hoge Raad (strafkamer)
2253
sing zijn. In 2011 eindigt de nachtelijke thuis-
inbreuk diende voorts een legitiem doel,
Afd. bestuursrechtspraak RvS
2256
zorg in het geheel. Zowel het beroep van
namelijk het economisch welzijn en de rech-
Centrale Raad van Beroep
2257
McDonald, als het hoger beroep daartegen bij
ten van andere zorgbehoeftigden. Ten aan-
het Hof van Beroep en het Hooggerechtshof
zien van de proportionaliteit van de maatre-
worden afgewezen. Volgens de rechterlijke
gel, stelt het Hof voorop dat staten een ruime
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
instanties was de beslissing van de gemeente
beoordelingsmarge hebben op het terrein
om de zorg te discontinueren tussen 2008 en
van sociaal-economisch en welzijnsbeleid.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
2009 in strijd met de wet omdat de McDonald
Dat geldt vooral waar het gaat om priorite-
kers van de Universiteit Leiden, de VU
de gevraagde zorg formeel nodig had totdat
ring bij de besteding van publieke middelen.
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
de gemeente deze conclusie in 2009 formeel
Zowel de gemeente als de nationale rechter
de bewerkingen zijn verzorgd door mr. dr. J.
herzag. Voor de periode na 2009 menen de
zijn uitvoerig ingegaan op de proportionali-
Uzman (Universiteit Leiden) en prof. mr. M.
Britse rechters dat geen sprake is van een
teit van de beoogde maatregel. De gemeente
Kuijer (VU Amsterdam). Alle uitspraken van
schending van art. 8 EVRM.
heeft haar best gedaan in overleg te treden met McDonald en haar partner. Haar beslis-
het EHRM staan op www.echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports of
B. Procedure
sing was proportioneel, aldus het Britse
Judgments and Decisions. De uitspraken van
McDonald klaagt op 5 januari 2012 bij het
Hooggerechtshof, omdat incontinentiepads
kamers van het EHRM worden drie maanden
EHRM. Volgens haar schaadt de beslissing om
de meest veilige optie waren, die bovendien
na de uitspraakdatum definitief, tenzij er
haar thuiszorg te vervangen door het gebruik
wat meer privacy en onafhankelijkheid
intern appel wordt ingesteld bij de Grote
van incontinentiepads haar waardigheid.
boden, en aanzienlijk minder kostbaar waren.
Kamer van het Hof.
Daarmee zou sprake zijn van een ongerecht-
Het EHRM kan dit oordeel billijken. De natio-
vaardigde inbreuk op, of miskenning van een
nale rechters hebben de belangen van McDo-
positieve verplichting onder, artikel 8 EVRM.
nald daarom adequaat afgewogen tegen het
1680
algemeen belang. Het is niet aan het Hof om
C. Uitspraak van het Hof
een eigen oordeel over de maatregel te
(Vierde Kamer: Ziemele, Hirvelä, Bianku,
geven, tenzij daarvoor een klemmende reden
Tsotsoria, Mahoney, Wojtyczek, Vehabović)
zou bestaan. De klaagster in deze zaak heeft
Recht op respect voor het privéleven.
Volgens het Hof valt de klacht onder de reik-
het bestaan van een dergelijke klemmende
Menselijke waardigheid. Zorg voor bejaarde.
wijdte van artikel 8 EVRM. Het wijst op eerde-
reden niet aannemelijk gemaakt. Het Ver-
Vervangen nachtelijke thuiszorg door
re rechtspraak waarin het klachten accepteer-
enigd Koninkrijk heeft de beoordelingsmarge
incontinentiepads. Inbreuk op art. 8 EVRM
de over de inzet van publieke middelen bij
dus niet overschreden. Het Hof acht de klacht
of positieve verplichting? Zeer ruime
het bevorderen van de mobiliteit en de kwali-
op dit punt daarom kennelijk ongegrond.
margin of appreciation bij vraagstukken
teit van leven van gehandicapte personen.
van volksgezondheid en allocatie van
Onder verwijzing naar Pretty benadrukt het
D. Slotsom
publieke middelen. Belangenafweging op
dat respect voor menselijke waardigheid tot
Het EHRM concludeert tot niet-ontvankelijk-
nationaal niveau. Klachten over discontinu-
‘the very essence’ van het EVRM behoort.
heid van de klacht over de periode na 4
eren zorg van na 2009 kennelijk ongegrond.
Voor zover McDonald meent dat het gewijzig-
november 2009. Over de periode 21 novem-
Discontinueren zorg in periode 2008-2009
de beleid van de gemeente haar waardigheid
ber 2008 tot 4 november 2009 stelt het, una-
zonder wettelijke basis. Schending.
aantast en het schrijnende gevolgen voor
niem, een schending vast van artikel 8 EVRM.
haar heeft, heeft haar klacht betrekking op
Het kent een vergoeding toe van € 1000 voor
artikel 8 EVRM. Het Hof gaat vervolgens in
geleden immateriële schade.
20 mei 2014, appl. nr. 4241/12
(EVRM art. 8)
op de vraag of hier gaat om een inbreuk, danMcDonald vs. Verenigd Koninkrijk
wel om een positieve verplichting. Het vond de weigering van overheden om medische
1681
A. Feiten
voorzieningen te financieren in eerdere
McDonald is een oudere vrouw met mobili-
zaken rakend aan een positieve verplichting.
teitsproblemen. Ze heeft hulp nodig om ’s
McDonald genoot echter reeds de benodigde
nachts naar het toilet te gaan. In 2007 ver-
hulp. Het gaat haar om de actieve beslissing
Art. 10 EVRM. Journalistieke
zoekt ze de gemeente om thuiszorg. Deze con-
van de overheid, om het haar reeds toegeken-
bronbescherming. Kwalificatie van ‘bron’.
stateert een substantiële behoefte aan begelei-
de thuiszorg te verminderen. Het Hof bena-
ding bij nachtelijk toiletbezoek, en kent het
dert de kwestie daarom als een inbreuk op
verzoek toe. In 2008 wordt het toegekende
een recht, zonder zich uit te laten over het
budget aan thuiszorg fors verminderd. Vol-
bestaan en de omvang van een eventuele
gens de gemeente is McDonald ook geholpen
positieve verplichting om de thuiszorg te ver-
met incontinentiepads. McDonald gaat daar-
lenen die de klaagster behoeft. Deze inbreuk
A. Feiten
tegen bij de rechter in beroep, onder andere
had voor de periode van 21 november 2008
In 1995 en 1996 vonden in Arnhem drie bom-
met een beroep op art. 8 EVRM. Hangende
tot 4 november 2009 geen wettelijke basis,
aanslagen plaats op vestigingen van Franse
27 mei 2014, appl. nr. 8406/06
(EVRM art. 10) Stichting Ostade Blade vs. Nederland
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2251
Rechtspraak
bankinstellingen. Op 2 mei 1996 gaf het tijd-
dat de bomaanslagen slechts resulteerden in
legd van € 264 000. Essent maakt hiertegen
schrift Ravage (uitgegeven door Stichting
materiële schade of de insinuatie dat het
tevergeefs bezwaar. Ook de rechtbank ’s-Herto-
Ostade Blade) een persbericht uit waarin mel-
onderzoeksteam nog andere onderzoeksmo-
genbosch stelt Essent in het ongelijk. Deze
ding werd gemaakt van een brief waarin ELF
gelijkheden gehad zou hebben, kent het Hof
oordeelt dat aangezien de dienstverrichting
(Earth Liberation Front) een deel van deze
geen waarde toe. Het EHRM wijst op de ‘inhe-
door Ekinci slechts bestond in het ter beschik-
aanslagen opeist. Op grond van deze aankon-
rent dangerousness of the crimes commit-
king stellen van buitenlandse werknemers,
diging gaf Rechtbank Arnhem in het kader
ted, which in its view constitutes sufficient
het Unierecht zich niet verzet tegen een
van een strafrechtelijk onderzoek een door-
justification for the investigative measures
tewerkstellingsvergunningsplicht. De Afdeling
zoekingsbevel af voor de redactie van Ravage.
here in issue’ (r.o. 70). Ten overvloede merkt
bestuursrechtspraak van de Raad van State
Op 3 mei 1996 vond deze doorzoeking plaats.
het EHRM nog op dat de gevaarlijkheid van
komt op grond van het arrest Vicoplus
Daarbij werd de originele brief van het ELF
de dader voldoende wordt aangetoond met
(gevoegde zaken C-307/09 – C-309/09) tot een
niet gevonden, al nam de politie wel verschil-
zijn latere veroordeling voor een bankover-
zelfde oordeel wat betreft de bepalingen inza-
lende andere voorwerpen in beslag.
val, brandstichting en moord.
ke het vrije dienstenverkeer. Zij vraagt zich
B. Procedure in Straatsburg
D. Slotsom
het associatierecht tegen de opgelegde boete
Op 1 maart 2006 diende de Stichting een
Bij meerderheid wordt het klaagschrift niet-
kan verzetten voor zover deze de Turkse
klacht in bij het Europees Hof voor de Rechten
ontvankelijk verklaard wegens kennelijke
arbeidskrachten betreft.
van de Mens (appl. nr. 8406/06). De Stichting
ongegrondheid.
evenwel af of Essent zich met een beroep op
Prejudiciële vragen
klaagt onder artikel 10 EVRM over de doorzoeking van de redactie van het tijdschrift Rava-
De Afdeling legt de vraag voor of artikel 41, lid 1, van het aanvullend protocol en artikel 13
scherming. Na een gedeeltelijke (niet-)
Hof van Justitie van de Europese Unie
ontvankelijkheidsbeslissing van 5 feb. 2013
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman,
gelegd dat zij zich verzetten tegen een tewerk-
volgt de onderhavige beslissing van het Hof.
medewerker van de Directie Juridische Zaken,
stellingsvergunningplicht voor de terbeschik-
Afdeling Europees Recht van het Ministerie
kingstelling van Turkse werknemers door een
C. Uitspraak van het Hof
van Buitenlandse Zaken. De volledige uit-
in een lidstaat gevestigde onderneming aan
(Derde Kamer: Gyulumyan (President), Šikuta,
spraken van het EU-Hof zijn beschikbaar via
een in een tweede lidstaat gevestigde inlenen-
Popović, López Guerra, Silvis, Griţco, Motoc)
www.curia.europa.eu.
de onderneming, die deze werknemers inzet
ge in het licht van de journalistieke bronbe-
om werkzaamheden te verrichten voor reke-
Het EHRM constateert dat de doorzoeking een ‘inmenging’ oplevert in de zin van art. 10, eerste lid, EVRM. Vervolgens oordeelt het
van besluit nr. 1/80 aldus moeten worden uit-
1682
ning van een derde onderneming, die ook in de tweede lidstaat is gevestigd.
Hof dat het recht op bronbescherming in deze zaak niet aan de orde is zoals dat wel
Arrest van 11 september 204, nr. C-91/13
het geval was in de zaken Voskuil (22 novem-
De uitspraak van het Hof Het Hof overweegt dat het herhaaldelijk
ber 2007, nr. 64752/01), Sanoma (14 septem-
(Tweede kamer: Silva de Lapuerta (rapporteur),
heeft geoordeeld dat Turkse staatsburgers,
ber 2010, nr. 38224/03) en Telegraaf ) 22
kamerpresident, J. L. da Cruz Vilaça, G. Arestis,
anders dan werknemers uit de lidstaten, niet
november 2012, nr. 39315/06) waarin een
J.C. Bonichot en A. Arabadjiev, rechters)
het recht hebben zich vrij binnen de Unie te
schending van het EVRM werd vastgesteld.
verplaatsen, maar slechts bepaalde rechten
Daarbij maakt het Hof onderscheid tussen
Associatieovereenkomst EU-Turkije. Art. 41
genieten in de lidstaat van ontvangst (zie
enerzijds personen die worden verdacht van
lid 1 van het aanvullend protocol en art. 13
bijv. Savas, C-37/98, punt 59). De Turkse werk-
het plegen van criminele activiteiten en
van besluit nr. 1/80. Werkingssfeer. Vrij ver-
nemers in het hoofdgeding, wonen en wer-
anderzijds ‘bronnen’ in de traditionele zin
richten van diensten. Art. 56, 57 VWEU. Ter-
ken legaal in hun lidstaat van ontvangst,
van het woord, die de media voorzien van
beschikkingstelling van werknemers.
Duitsland. Zij zijn voor een beperkte duur op
informatie om het publiek te informeren
Onderdanen van derde landen. Vereiste van
het Nederlandse grondgebied ter beschikking
over zaken van publiek belang. Niet elke per-
een tewerkstellingsvergunning voor de ter-
gesteld, namelijk de tijd die nodig was om de
soon die een journalist informatie verschaft
beschikkingstelling van arbeidskrachten.
opdracht uit te voeren waarmee Essent BIS
is een ‘bron’ in de zin van de Straatsburgse
had belast. Bijgevolg is artikel 13 van besluit
jurisprudentie (vergelijk tevens Aanbeveling
Essent Energie Producties BV vs. Minister van
nr. 1/80 niet van toepassing in Nederland.
R(2000)7 van de Raad van Europa). Het EHRM
SZW
Hetzelfde geldt voor artikel 41, lid 1, van het
overweegt dat in het onderhavige geval de
aanvullend protocol. Deze bepaling verbiedt
‘bron’ van het tijdschrift Ravage die de aan-
Feiten en nationale procedure
de invoering van nieuwe beperkingen met
slag opeist, niet tot doel had het publiek vol-
Essent geeft de Nederlandse onderneming BIS
betrekking tot de vrijheid van vestiging en
ledig te informeren. Integendeel, de ‘bron’
opdracht om steigers te bouwen. De Duitse
de vrijheid van dienstverrichting. Op deze
van het tijdschrift Ravage probeerde ano-
onderneming Ekinci stelt aan BIS uit derde
bepaling kan geen beroep worden gedaan
niem te blijven om zich juist te onttrekken
landen afkomstige werknemers ter beschik-
wanneer een economische activiteit tussen
aan zijn strafrechtelijke verantwoordelijkhe-
king om deze werkzaamheden uit te voeren.
Turkije en Nederland ontbreekt.
den. In een dergelijk geval gaat de bescher-
Bij een controle door de Arbeidsinspectie
Vervolgens brengt het hof in herinnering dat
ming onder art. 10 EVRM minder ver. Bij de
blijkt dat 33 derdelanders, onder wie 29 Tur-
het aan het Hof staat om uit alle door de
toets of de inmenging ‘noodzakelijk in een
ken, aan de steigerbouw hebben meegewerkt,
nationale rechter verschafte gegevens, de ele-
democratische samenleving’ is hanteert het
zonder dat door de Nederlandse autoriteiten
menten van het Unierecht te putten die uit-
Hof derhalve een minder indringend toet-
een tewerkstellingsvergunning was afgegeven.
legging behoeven. Het Hof merkt op dat in
singskader. Aan de stelling van de Stichting
Essent wordt om deze reden een boete opge-
het hoofdgeding de arbeidskrachten ter
2252
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
Rechtspraak
beschikking zijn gesteld door een in Duits-
Hoge Raad (civiele kamer)
oordeel over de mate van betrokkenheid bij de
land gevestigde onderneming aan een in
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
zakelijke activiteiten van de zoon en over de
Nederland gevestigde inlenende onderne-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
vraag of met de gehanteerde constructie werd
ming. Hierop zijn de artikelen 56 VWEU en
van Justitie van het Caribische deel van het
beoogd aan de boedel toekomende gelden aan
57 VWEU van toepassing. Ook Essent kan
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
de heer en mevrouw X te doen toekomen. Dit
zich op deze bepalingen beroepen. Dat bete-
zien op www.rechtspraak.nl.
heeft voor beiden uiteindelijk geleid tot de gevolgtrekking dat er geen aanleiding bestond
kent dat onderzocht moet worden of de artikelen 56 VWEU en 57 VWEU zich verzetten tegen de Nederlandse tewerkstellingsvergun-
1683
de schuldsanering te beëindigen. Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, heeft het hof evenwel geen onderscheid tussen de heer
ningsplicht. De tewerkstellingsvergunningsplicht vormt een beperking van de vrijheid
12 september 2014, nr. 14/01984
en mevrouw X gemaakt bij zijn oordeel dat
van dienstverrichting. Wat betreft de naar
(Mrs. E.J. Numann, G. Snijders, G. de Groot,
beiden hun informatieplicht hadden verzaakt.
voren gebrachte rechtvaardiging, de bescher-
M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G
Het is dit oordeel waarin het hof aanleiding
ming van de nationale arbeidsmarkt, merkt
mr. L. Timmerman)
heeft gevonden de schuldsanering ten aan-
het Hof op dat werknemers in dienst van een
ECLI:NL:HR:2014:2657
zien van beiden te verlengen. Volgt verwerping.
in een lidstaat gevestigde onderneming, die in een andere lidstaat ter beschikking wor-
Schuldsanering. Echtelieden. Informatie-
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
den gesteld om daar diensten te verrichten,
plicht. HR: Anders dan het cassatiemiddel
zing. Hij acht de klacht gegrond (2.8). Onder
niet de bedoeling hebben zich op de arbeids-
tot uitgangspunt neemt, heeft het hof geen
2.3-2.6 gaat hij in op de toepassing van de
markt van laatstbedoelde lidstaat te begeven,
onderscheid tussen de heer en mevrouw X
wettelijke schuldsaneringsregeling op echte-
aangezien zij, na het volbrengen van hun
gemaakt bij zijn oordeel dat beiden hun
lieden en geregistreerde partners.
taak, naar hun land van herkomst of woon-
informatieplicht hadden verzaakt.
plaats terugkeren (arrest Rush Portuguesa, C-113/89, punt 15). Een lidstaat mag wel
(Fw art. 105, 327, 350 lid 3, aanhef en onder
Hoge Raad (strafkamer)
nagaan of de in een andere lidstaat gevestig-
c)
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
de onderneming die op zijn grondgebied
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
werknemers uit een derde land ter beschik-
De heer en mevrouw X, adv. mr. W.
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
king stelt, de vrijheid van dienstverrichting
Römelingh.
megen.
niet voor een ander doel dan de betrokken dienst gebruikt. Permanente handhaving
Procesverloop
door een lidstaat van een vergunningsplicht
Ten aanzien van zowel de heer X als zijn
voor de tewerkstelling van onderdanen van
echtgenote mevrouw X is de toepassing van
een derde land die ter beschikking worden
de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
9 september 2014, nr. 13/00172
gesteld aan een in deze lidstaat gevestigde
In dit geding heeft de rechtbank de toepas-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, N. Jörg)
onderneming door een in een andere lidstaat
sing van de schuldsaneringsregeling ten aan-
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
gevestigde onderneming, gaat volgens het
zien van beiden tussentijds beëindigd zonder
kende tot vernietiging wat betreft zaak nr.
Hof verder dan noodzakelijk is om de door
verlening van de schone lei. Het hof heeft bij
04/850266-11, in zoverre tot terugwijzing
de regeling in het hoofdgeding nagestreefde
tussenarrest vragen gesteld over zakelijke
dan wel verwijzing en tot verwerping voor
doelstelling te bereiken. Volgens het Hof
activiteiten van de minderjarige zoon van de
het overige; adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijke-
vormt een notificatieplicht een minder
heer en mevrouw X op het gebied van de
nisse)
beperkende en even doeltreffende maatregel.
aardbeienteelt, in verband met de mogelijk-
ECLI:NL:HR:2014:2647
Zij zou die autoriteiten in staat stellen de
heid dat sprake was van een constructie om
naleving van de Nederlandse sociale wetge-
gelden die aan de boedel toekomen, aan de
Onverwijlde schriftelijke vordering tot her-
ving gedurende de terbeschikkingstelling te
heer en mevrouw X te doen toekomen. Bij
roeping van voorwaardelijke invrijheidstel-
controleren, en daarbij rekening te houden
eindarrest heeft het hof ten aanzien van bei-
ling, art. 15i lid 2 Sr: onjuist is de opvatting
met de verplichtingen waaraan die onderne-
den de voordracht tot tussentijdse beëindi-
dat ingeval de vordering tot herroeping van
ming reeds moet voldoen krachtens de soci-
ging afgewezen en de termijn van de schuld-
de voorwaardelijke vrijheidstelling in strijd
aalrechtelijke regels van de lidstaat van her-
saneringsregeling met één jaar verlengd. Het
met deze bepaling niet ‘onverwijld’ is inge-
komst.
hof heeft daarbij overwogen dat niet kon
diend, zulks dient te leiden tot de niet-ont-
worden aangenomen dat mevrouw X feitelij-
vankelijkverklaring van het openbaar
Conclusie
ke zeggenschap had over de zakelijke activi-
ministerie in die vordering.
De artikelen 56 VWEU en 57 VWEU verzetten
teiten van de zoon.
Het ‘zich wederrechtelijk toe-eigenen’ in
1684
art. 321 Sr: van zodanig toe-eigenen is spra-
zich tegen een regeling op grond waarvan een tewerkstellingsvergunning is vereist voor
Hoge Raad
ke indien een persoon zonder daartoe
de terbeschikkingstelling van werknemers
Middel 3 klaagt dat het hof, hoewel kennelijk
gerechtigd te zijn als heer en meester
die onderdaan zijn van een derde land door
een wezenlijk verschil bestaat tussen de beide
beschikt over een goed dat aan een ander
een in een lidstaat gevestigde onderneming
schuldenaren waar het hun betrokkenheid bij
toebehoort. In casu ontoereikende motive-
aan een in de tweede lidstaat gevestigde inle-
de activiteiten van de zoon betreft, ten aan-
ring van de bewezenverklaring nu de ver-
nende onderneming, die deze werknemers
zien van ieder van hen dezelfde sanctie heeft
dachte de in de bewezenverklaring bedoel-
inzet om werkzaamheden te verrichten voor
toegepast, zonder toereikende motivering. Het
de goederen wilde veiligstellen.
rekening van een andere onderneming, die
middel faalt. Het hof heeft onderscheid
ook in de tweede lidstaat is gevestigd.
gemaakt tussen de heer en mevrouw X bij zijn
(Sr art. 15i, 321)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2253
Rechtspraak
Inleiding:
strijd met het tweede lid van art. 15i Sr niet
waar hij die had neergezet. Op het moment
In het navolgende staat de klacht dat de bewe-
‘onverwijld’ is ingediend, zulks dient te leiden
dat de verdachte daarover op 8 juli 2011 door
zenverklaarde wederrechtelijke toe-eigening
tot de niet-ontvankelijkverklaring van het
de politie wordt bevraagd, verklaart de ver-
in de zaak met parketnummer 04/850266-11
Openbaar Ministerie in die vordering. Die
dachte eerst niet te weten wat hij allemaal
niet uit de gebezigde bewijsvoering kan vol-
opvatting is evenwel onjuist. De wet verbindt
heeft gedaan en vervolgens de tractor voor
gen (eerste middel) en een klacht over de toe-
immers geen rechtsgevolg aan de niet-nale-
het eerst te zien. Eerst op 9 juli 2011 legt de
wijzing van de vordering tot herroeping van
ving van voormeld voorschrift, terwijl het in
verdachte eerder genoemde verklaring af. Uit
de voorwaardelijke invrijheidstelling, art. 15i
middel en verweer bedoelde rechtsgevolg
het feit dat verdachte zijn buurman niet heeft
Sr centraal (tweede middel).
ook niet voortvloeit uit de aard van het des-
ingelicht en omtrent de inbezitname van de
betreffende voorschrift. Dit laat overigens
tractor in zijn eerste verklaringen bij de poli-
Inleiding tweede middel:
onverlet dat de rechter, mede gelet op het
tie geen openheid van zaken heeft willen
Het tweede middel klaagt dat het hof het
bepaalde in art. 6 EVRM omtrent de behan-
geven leidt het hof af dat verdachte, uitgaande
door de verdediging gevoerde verweer dat de
deling van de zaak binnen een redelijke ter-
van zijn verklaring dat hij de tractor veilig
vordering tot herroeping van de voorwaarde-
mijn, andere gevolgtrekkingen kan verbin-
wilde stellen, vervolgens daarna als heer en
lijke invrijheidstelling niet onverwijld is
den aan de omstandigheid dat een vordering
meester over deze tractor heeft willen beschik-
gedaan, ontoereikend gemotiveerd heeft ver-
laat is ingediend. Beslissingen dienaangaan-
ken en daarom het oogmerk heeft gehad zich
worpen. Volgens de stukken van geding is de
de kunnen in cassatie slechts op hun begrij-
deze tractor wederrechtelijk toe te eigenen.’
verdachte op 7 juli 2011 aangehouden voor
pelijkheid worden getoetst.
de strafbare feiten die in de onderhavige
3.5. Gelet op de hiervoor onder 3.2.1 weerge-
strafzaak zijn tenlastegelegd, is de vordering
geven gang van zaken is ’s hofs oordeel dat
Hoge Raad, eerste middel onder meer:
tot herroeping van de voorwaardelijke invrij-
de vordering niet zodanig laat is ingediend
2.3. In de tenlastelegging en bewezenverkla-
heidstelling gedagtekend 27 september 2011
dat zulks dient te leiden tot de afwijzing van
ring is het begrip ‘zich wederrechtelijk toe-
en is deze op 9 november 2011 ter griffie van
die vordering, niet onbegrijpelijk.
eigenen’ gebezigd in de betekenis die daar-
de rechtbank ingekomen, heeft de rechtbank
3.6. Het middel faalt.
aan in art. 321 Sr toekomt. Van zodanig
ter terechtzitting van 2 december 2011 de
toe-eigenen is sprake indien een persoon
vordering gelijktijdig behandeld met de in de
Inleiding eerste middel:
zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en
onderhavige strafzaak tenlastegelegde feiten
Verdachte is veroordeeld omdat hij ‘in de
meester beschikt over een goed dat aan een
en haar bij vonnis van 16 december 2011
periode van 6 juli 2011 tot en met 7 juli 2011
ander toebehoort (vergelijk HR 24 oktober
toegewezen, en heeft het hof na behandeling
te Ittervoort, gemeente Maasgouw, opzette-
1989, NJ 1990/256).
van het tegen voormeld vonnis ingestelde
lijk een tractor (Ferrari 330) met bijbehoren-
2.4. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van
hoger beroep de vordering toegewezen bij
de freesbak, toebehorende aan [betrokkene
de bewijsmiddelen en de nadere bewijsover-
het thans bestreden arrest.
2], welke goederen verdachte anders dan
weging - waarbij het Hof kennelijk is uitge-
De raadsman heeft aangevoerd dat deze vor-
door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk
gaan van de juistheid van de verklaring van
dering door het Openbaar Ministerie pas
zich heeft toegeëigend’.
de verdachte dat hij de in de bewezenverkla-
enkele maanden na het plegen van de desbe-
Door de verdediging is als verweer gevoerd
ring bedoelde goederen wilde veiligstellen
treffende strafbare feiten, en derhalve niet
dat er geen sprake is geweest van oogmerk
met als gevolg dat niet gezegd kan worden
onverwijld, is gedaan, zodat deze dient te
van wederrechtelijke toe-eigening aan de zij-
dat hij deze door misdrijf onder zich had -
worden afgewezen.
de van verdachte. De tractor en de freesbak
kan niet zonder meer volgen dat de verdach-
Het hof overweegt ‘dat verdachte bij beslis-
hebben slechts korte tijd in de tuin van ver-
te deze goederen zich daarna wederrechtelijk
sing van 24 februari 2011 door het Openbaar
dachte gestaan en de verdachte is, doordat de
heeft toegeëigend in de door het hof bedoel-
Ministerie voorwaardelijk in vrijheid is
dag vanwege de ruzie met zijn partner een
de zin. De bewezenverklaring is derhalve in
gesteld, met een proeftijd van 365 dagen en
andere wending kreeg, niet meer toegeko-
zoverre niet naar de eis der wet met redenen
met de algemene bepaling dat de verdachte
men aan het terugbrengen van de goederen
omkleed.
zich tijdens deze proeftijd niet opnieuw
dan wel het inlichten van zijn buurman.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
schuldig mag maken aan strafbare feiten.
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenver-
Het hof is van oordeel dat de verdachte de
klaring onder meer overwogen: ‘Blijkens de
algemene voorwaarde heeft overtreden.
verklaring van de verdachte bij de politie van
Immers, verdachte heeft de in de onderhavi-
9 juli 2011 heeft hij de tractor en de freesbak
ge zaak aan de orde zijnde strafbare feiten
op 7 juli 2011 ’s ochtends vroeg, omstreeks
9 september 2014, nr. 12/01427
gepleegd in de proefperiode. Het hof ziet,
05.00/05.30 uur, aangetroffen tegenover de
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
anders dan de raadsman, geen aanleiding om
woning waar hij op dat moment verbleef, zijn-
Lohman en Y. Buruma)
de vordering af te wijzen. Daarbij overweegt
de de woning van zijn partner te [plaats]. De
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
het hof dat, anders dan de raadsman betoogt,
verdachte verklaart te hebben verkeerd in de
kende tot niet-ontvankelijkverklaring con-
voldaan is aan de vereisten zoals omschreven
veronderstelling dat deze goederen van zijn
form art. 80a RO van het cassatieberoep
in artikel 15i [Sr].’
buurman waren en hij wilde ze voor hem vei-
door verdachte en tot vernietiging van de
lig stellen. Om die reden heeft hij deze goede-
bestreden uitspraak wat betreft de vrij-
Hoge Raad, tweede middel onder meer:
ren vervolgens weggenomen en in de tuin,
spraak van feit 2; OM-cassatie en cassatie
behorende bij de woning van zijn partner
door adv. mr. J.G. Kabalt, Breukelen)
3.4. Het middel steunt – in navolging van het
geplaatst. Verdachte heeft evenwel niet
ECLI:NL:HR:2014:2650
gevoerde verweer – onder meer op de opvat-
onmiddellijk en ook niet op een later tijdstip
ting dat ingeval de vordering tot herroeping
die ochtend zijn buurman ingelicht over wat
Toepassing van art. 359a Sv vanwege peri-
van de voorwaardelijke vrijheidstelling in
hij met de tractor en freesbak had gedaan en
kelen rondom opsporingsambtenaar in de
2254
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
1685
Rechtspraak
openbare dienst van een buitenlandse staat
aan ten grondslag liggende gegevens blijkt dat
voor bedoelde weging en waardering van de
als bedoeld in art. 126j lid 4 Sv: ontoerei-
voor de grond van de aanvragen telkens en
wettelijke beoordelingsfactoren en aan de
kende motivering hof dat in casu sprake is
met name wordt verwezen naar gegevens en
hand van alle omstandigheden van het geval
van onherstelbare vormverzuimen die tot
omstandigheden waarbij A-1702 een bepalen-
tot het oordeel komt dat niet kan worden
bewijsuitsluiting moeten leiden.
de rol heeft gespeeld. De bevelen tot pseudo-
volstaan met de vaststelling dat een onher-
koop/dienstverlening kunnen naar het oor-
stelbaar vormverzuim is begaan, maar dat
deel van het hof dan ook niet los worden
het verzuim niet zonder consequentie kan
gezien van de bevelen ex art. 126j Sv, zodat
blijven, zal hij daaraan een van de in art.
bewijsuitsluiting dient te volgen.
359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen
(Sv art. 126j, 359a)
Inleiding:
verbinden, te weten strafvermindering,
OM-cassatie: het middel komt op tegen de vrijspraak door het hof van het onder 2 ten-
Hoge Raad, onder meer:
bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverkla-
lastegelegde (aangaande handelingen betref-
3.3. Het gaat in deze zaak om hetgeen is
ring van het openbaar ministerie in de ver-
fende een grote hoeveelheid pillen bevatten-
weergegeven in de conclusie van de advo-
volging. Een beslissing tot toepassing van
de MDMA en/of een hoeveelheid cocaïne) en
caat-generaal onder 5.5. Het hof heeft, in cas-
een rechtsgevolg als bedoeld in art. 359a Sv
klaagt dat het oordeel van het hof dat aan de
satie niet bestreden, geoordeeld dat sprake is
dient te worden genomen en gemotiveerd
door het hof geconstateerde vormverzuimen
van onherstelbare vormverzuimen als
aan de hand van de hiervoor besproken fac-
het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting dient
bedoeld in art. 359a Sv, en daaraan de gevolg-
toren die in het tweede lid van het artikel
te worden verbonden ontoereikend is gemo-
trekking verbonden dat deze tot bewijsuit-
zijn genoemd. (Vergelijk HR 30 maart 2004,
tiveerd. Het middel keert zich tegen het oor-
sluiting moeten leiden. Kort gezegd betreffen
ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/276.)
deel van het hof dat het bewijsmateriaal dat
die vormverzuimen:
Aan de uitoefening van de bevoegdheid tot
is verkregen door de inzet van de Britse
- in op de voet van art. 126j Sv gegeven beve-
toepassing van bewijsuitsluiting als rechtsge-
opsporingsambtenaar A-1702, van het bewijs
len: dat de in te zetten opsporingsambtenaar
volg van een vormverzuim als bedoeld in art.
zal worden uitgesloten.
A-1702 zonder zulks te vermelden een per-
359a Sv heeft de Hoge Raad in zijn arrest van
Zoals blijkt uit par. 5.5 van de conclusie van
soon betreft in de openbare dienst van een
19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5322, NJ
A-G Machielse heeft het Hof geoordeeld dat
buitenlandse staat als bedoeld in art. 126j,
2013/308 nadere overwegingen gewijd.
sprake is van onherstelbare vormverzuimen
vierde lid, Sv, voorts dat de bevelen niet de
3.5. Het hof heeft de vormverzuimen aange-
in het voorbereidend onderzoek als bedoeld
gehele periode van de inzet van die opspo-
merkt als een aanzienlijke schending van
in art. 359a Sv. Deze vormverzuimen bestaan
ringsambtenaar betreffen, alsmede dat een
belangrijke strafvorderlijke voorschriften. Dat
erin 1. dat de inzet van opsporingsambtenaar
enkel bevel slechts ten name van de verdach-
oordeel is echter ontoereikend gemotiveerd.
A-1702 in de periode 25 december 2005 tot 9
te is gesteld en dat de verlenging van een
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat
februari 2006 niet door de gegeven bevelen is
bevel eerst na de termijn van drie dagen als
het Hof niet kenbaar aandacht heeft besteed
gedekt en 2. dat in de bevelen ex art. 126j Sv
bedoeld in art. 126g, zesde lid, Sv schriftelijk
aan de in art. 359a, tweede lid, Sv genoemde
niet is opgenomen dat de informatie wordt
is bevestigd;
factoren, terwijl het hof niet heeft aangege-
ingewonnen door een persoon in openbare
- in op de voet van art. 126i Sv gegeven beve-
ven of, en in welke mate de geschonden voor-
dienst van een vreemde staat die voldoet aan
len: dat, met uitzondering van het eerste
schriften strekten tot verzekering van het
de bij algemene maatregel van bestuur te stel-
bevel, ook in dit verband zonder zulks te ver-
recht van de verdachte op een eerlijk proces,
len eisen, als bedoeld in art. 126j lid 4 onder a
melden, de buitenlandse opsporingsambte-
dan wel dat sprake was van een ander (straf-
Sv. Naast deze gebreken heeft het hof nog
naar is ingezet, alsmede dat het eerste bevel
vorderlijk) voorschrift waardoor een zeer
geconstateerd dat 3. het bevel van 14 februari
voor de verdachte is aangevraagd maar voor
ingrijpende inbreuk op een grondrecht van
2006 slechts ten aanzien van medeverdachte
de medeverachte [medeverdachte 3] is ver-
de verdachte tot toepassing van bewijsuit-
[medeverdachte 3] is gegeven en 4. voorts bui-
leend.
sluiting noopte.
ten de termijn van drie dagen schriftelijk is
3.4. Indien binnen de door art. 359a Sv
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
bevestigd en dat 5. ook de verlenging van 9
bepaalde grenzen sprake is van een vormver-
mei 2006 slechts ten aanzien van medever-
zuim als bedoeld in deze bepaling, en de
dachte [medeverdachte 3] is gegeven. Het hof
rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blij-
verbindt aan dit alles de conclusie dat de
ken, moet de rechter beoordelen of aan dat
geconstateerde vormverzuimen niet zonder
vormverzuim enig rechtsgevolg dient te wor-
9 september 2014, nr. 13/00690
gevolgen kunnen blijven, omdat er sprake is
den verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
van een aanzienlijke schending van een
dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij
van Kan, Y. Buruma)
belangrijk strafvorderlijk voorschrift en dat
rekening te houden met de in het tweede lid
(na conclusie van A-G mr. T.N.B.M. Spron-
om die reden het bewijsmateriaal dat is ver-
van art. 359a Sv genoemde factoren. Het
ken, strekkende tot verwerping van het
kregen door de inzet van A-1702 in het kader
rechtsgevolg zal immers door deze factoren
beroep; OM-cassatie, tegengesproken door
van de stelselmatige informatie-inwinning
moeten worden gerechtvaardigd. De eerste
adv. mr. R.J. Baumgardt, Spijkenisse)
niet voor het bewijs zal worden gebruikt. Het
factor is ‘het belang dat het geschonden voor-
ECLI:NL:HR:2014:2646
hof overweegt vervolgens ten aanzien van de
schrift dient’. De tweede factor is ‘de ernst
bevelen ex art. 126i Sv dat 4. deze, met uitzon-
van het verzuim’. Bij de beoordeling daarvan
Selectie en waardering van het bewijsmate-
dering van het eerste bevel, niet vermelden
zijn de omstandigheden van belang waaron-
riaal bij vrijspraak: de beslissing inzake die
dat een buitenlandse opsporingsambtenaar
der het verzuim is begaan. Daarbij kan ook
selectie en waardering, die – behoudens
zal worden ingezet en dat 5. het eerste bevel
de mate van verwijtbaarheid van het ver-
bijzondere gevallen – geen motivering
voor verdachte is aangevraagd en ten aanzien
zuim een rol spelen. De derde factor is ‘het
behoeft, kan ook in het geval dat de rechter
van [medeverdachte 3] is verleend. Voorts stelt
nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt’.
op grond van de aan hem voorbehouden
het hof vast dat uit de aanvragen en de daar-
Indien de feitenrechter op grond van de hier-
selectie en waardering van het bewijsmate-
1686
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2255
Rechtspraak
riaal tot de slotsom komt dat vrijspraak
en overtuigend kan worden bewezen dat de
genoemde datum tot aan de dag der algehele
moet volgen in cassatie niet met vrucht
verdachte en zijn medeverdachte aanwezig
voldoening. Nu de stukken van het geding
worden bestreden. Hieruit volgt dat het oor-
zijn geweest bij de onder 1 en 2 tenlastege-
niet inhouden dat de benadeelde partijen ver-
deel betreffende het al dan niet bewezen
legde feiten, de moord en/of de poging tot
goeding van de wettelijke rente hebben gevor-
zijn van het tenlastegelegde niet onbegrij-
moord op de Rijksweg A73, en evenmin dat
derd, heeft het hof ten onrechte beslist dat die
pelijk genoemd zal kunnen worden op de
de verdachte opzet hadden op het medeple-
rente vergoed moet worden (vergelijk HR 11
grond dat het beschikbare bewijsmateriaal
gen van deze delicten of op het behulpzaam
november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4262, NJ
een andere (bewijs)beslissing toelaat.
zijn daarbij. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk,
2000/217). Het middel klaagt daarover terecht.
zodat het middel faalt.
Het bestreden arrest kan in zoverre niet in
Volgt verwerping van het beroep.
stand blijven.
(Sv art. 359)
2.4. Opmerking verdient het volgende. De
Inleiding: OM-cassatie. Verdachte is veroordeeld
1687
omstandigheid dat de benadeelde partijen niet hebben gevorderd dat de wettelijke rente wordt vergoed, betekent niet dat het hof ten
wegens – kort gezegd – deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft
9 september 2014, nr. 13/01257
onrechte heeft beslist dat de op de voet van
het plegen van misdrijven (feit 3), medeple-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
art. 36f Sr opgelegde betalingsverplichtingen
gen van opzettelijk handelen in strijd het art.
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
(schadevergoedingsmaatregel) vermeerderd
3 onder B Opiumwet, meermalen gepleegd
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
moeten worden met de wettelijke rente. Het
(feit 4) en medeplegen van witwassen, meer-
strekkende tot vernietiging voor zover de
staat de strafrechter vrij al dan niet een scha-
malen gepleegd (feit 5), en vrijgesproken
aan de benadeelde partijen toegewezen
devergoedingsmaatregel op te leggen. Indien
voor de moord op [slachtoffer 1] (feit 1) en
bedragen zijn vermeerderd met de wettelij-
de strafrechter de schadevergoedingsmaatre-
poging tot moord op [slachtoffer 2] (feit 2).
ke rente en de ter zake opgelegde betalings-
gel oplegt, berekent hij het schadebedrag,
Het middel klaagt over de motivering van de
verplichtingen zich mede uitstrekken tot
waartoe de wettelijke rente behoort, naar de
door het hof gegeven vrijspraken van het
de wettelijke rente over de aan de Staat te
krachtens het Burgerlijk Wetboek geldende
onder 1 en 2 tenlastegelegde.
betalen bedragen, tot vernietiging van het
criteria. De wettelijke rente is ingevolge art.
bedrag waarvoor de vordering van de bena-
6:83, aanhef en onder b, BW zonder ingebre-
Hoge Raad, onder meer:
deelde partij Kool is toegewezen en van het
kestelling verschuldigd vanaf het moment
2.3. Bij de beoordeling van het middel moet
bedrag waarvoor ter zake een betalingsver-
waarop de schade, die het gevolg is van de
het volgende worden vooropgesteld. In cassa-
plichting is opgelegd, tot bepaling van die
onrechtmatige daad van de verdachte, is
tie kan niet worden onderzocht of de feiten-
bedragen op € 6956,03, en tot verwerping
ingetreden. Het oordeel van het hof dat de
rechter die de verdachte op grond van zijn
van het beroep voor het overige; adv. mr.
verdachte in het kader van de op de voet van
feitelijke waardering van het bewijsmateriaal
B.P. de Boer, Amsterdam)
art. 36f Sr opgelegde betalingsverplichtingen
heeft vrijgesproken, terecht tot dat oordeel is
ECLI:NL:HR:2014:2652
wettelijke rente verschuldigd is, geeft daarom niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
gekomen. Ingeval de rechter die over de feiten oordeelt
Wettelijke rente over vordering benadeelde
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uit-
het tenlastegelegde bewezen acht, is het aan
partij. Wanneer de stukken van het geding
spraak, maar uitsluitend voor zover het hof
die rechter voorbehouden om, binnen de
niet inhouden dat de benadeelde partij ver-
heeft beslist dat wettelijke rente vergoed
door de wet getrokken grenzen, van het
goeding van de wettelijke rente heeft gevor-
moet worden over de toegewezen bedragen
beschikbare materiaal datgene tot bewijs te
derd, kan op die vordering niet worden
van de vorderingen van de benadeelde partij-
bezigen wat deze uit het oogpunt van
beslist dat die rente vergoed moet worden.
en; verwerpt het beroep voor het overige.
betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt
Wanneer de benadeelde partij niet heeft
en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs
gevorderd dat de wettelijke rente wordt ver-
van geen waarde acht. Deze beslissing inzake
goed, staat het de rechter echter wel vrij te
Raad van State
die selectie en waardering, die - behoudens
beslissen dat de op de voet van art. 36f Sr
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
bijzondere gevallen - geen motivering
opgelegde betalingsverplichtingen (schade-
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
behoeft, kan in cassatie niet met vrucht wor-
vergoedingsmaatregel) vermeerderd moe-
bij de directie bestuursrechtspraak van de
den bestreden. Hetzelfde heeft te gelden in
ten worden met de wettelijke rente.
Raad van State. Volledige versies van deze
het tegenovergestelde geval dat de rechter op grond van de aan hem voorbehouden selec-
uitspraken zijn te vinden op www.raad(Sr art. 36f; BW art. 6:83)
vanstate.nl.
tie en waardering van het bewijsmateriaal tot de slotsom komt dat vrijspraak moet vol-
Inleiding:
gen. Hieruit volgt dat het oordeel betreffende
Het middel klaagt dat het hof ten onrechte
het al dan niet bewezen zijn van het tenlaste-
heeft beslist dat de aan de benadeelde partij-
gelegde, met de daartoe gegeven motivering,
en toegewezen bedragen aan materiële scha-
13 augustus 2014, nr. 201400793/1/A4
niet onbegrijpelijk genoemd zal kunnen wor-
devergoeding vermeerderd worden met de
(Mr. Timmerman-Buck)
den op de grond dat het beschikbare bewijs-
wettelijke rente.
ECLI:NL:RVS:2014:3034
andere uitleg van gegevens van feitelijke
Hoge Raad, onder meer:
Huisvuilzakkenzaak. Door beslissing tot
aard - een andere (bewijs)beslissing toelaat
2.3. Het hof heeft beslist dat de vorderingen
toepassing van spoedeisende bestuurs-
(vergelijk HR 4 mei 2004,
van de benadeelde partijen, voor zover toege-
dwang niet zo spoedig mogelijk op schrift
ECLI:NL:HR2004:AO5061, NJ 2004/480).
wezen, vermeerderd dienen te worden met de
te stellen en bekend te maken als bedoeld
2.4. Het hof heeft geoordeeld dat niet wettig
wettelijke rente vanaf de in het arrest
in art. 5:31 lid 2 Awb, is deze beslissing niet
1688
materiaal - al dan niet in verband met een
2256
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
Rechtspraak
alsnog onrechtmatig geworden, maar dit
augustus 2013 heeft een hoorzitting plaats-
beslissing tot toepassing van bestuursdwang
geeft wel aanleiding voor het oordeel dat
gevonden naar aanleiding van het gemaakte
niet zo spoedig mogelijk op schrift gesteld
de kosten van het toepassen van de
bezwaar, waarna de adviescommissie voor
en bekendgemaakt als bedoeld in artikel
bestuursdwang niet meer op appellant kon-
bezwaarschriften op 30 september 2013 het
5:31, tweede lid, van de Awb.
den worden verhaald.
advies aan partijen heeft gezonden. [appel-
Dit heeft weliswaar niet tot gevolg dat de
lant] heeft het college op 1 december 2013 in
beslissing om spoedeisende bestuursdwang
gebreke gesteld. Vervolgens heeft het college
toe te passen alsnog onrechtmatig wordt,
op 10 december 2013 het besluit op bezwaar
maar geeft wel aanleiding voor het oordeel
Uitspraak in het geding tussen: [appellant],
genomen.
dat het college, door het verstrijken van een
wonend te Delft, en het college van burge-
1.3. Het college heeft zich ter zitting op het
periode van bijna drie maanden, bij zijn
meester en wethouders van Delft, verweerder.
standpunt gesteld dat het weliswaar lang
besluit van 1 maart 2013 redelijkerwijze de
heeft geduurd voordat de beslissing tot toe-
kosten van het toepassen van spoedeisende
Procesverloop
passing van bestuursdwang op schrift is
bestuursdwang niet meer op [appellant] heeft
Bij besluit van 1 maart 2013 heeft het college
gesteld en dat excuses hiervoor op zijn plaats
kunnen verhalen. Het college heeft bij het
zijn beslissing om op 7 december 2012
zijn, maar dat dit niet met zich brengt dat
bestreden besluit het primaire besluit dan
spoedeisende bestuursdwang toe te passen
het besluit van 1 maart 2013 onrechtmatig
ook ten onrechte in zoverre niet herroepen.
wegens het door [appellant] in strijd met de
is. Het college heeft uiteengezet dat na de
Het betoog slaagt reeds hierom.
Afvalstoffenverordening voor de gemeente
toepassing van bestuursdwang onderzoek
2. Het beroep is gegrond. De overige beroeps-
Delft 2005 aanbieden van huishoudelijke
dient te worden verricht naar de vraag wie de
gronden behoeven geen bespreking. Het
afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft
overtreder is. Het onjuist aangeboden afval
besluit van 10 december 2013 dient te wor-
het college vermeld dat de kosten van de toe-
wordt hiervoor naar een locatie gebracht.
den vernietigd. De Afdeling zal op na te mel-
passing van bestuursdwang (in totaal € 70)
Wegens ziekte en vakantie was er slechts een
den wijze in de zaak voorzien. Het primaire
voor rekening van [appellant] komen.
beperkt aantal ambtenaren beschikbaar om
besluit van 1 maart 2013 zal worden herroe-
Bij besluit van 10 december 2013 heeft het
het onderzoek uit te voeren. Door een onge-
pen voor zover daarin is vermeld dat de kos-
college het door [appellant] hiertegen
lukkige samenloop van omstandigheden zijn
ten van de toepassing van bestuursdwang
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
er bijna drie maanden verstreken alvorens
voor rekening van [appellant] komen. De
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep
het besluit aan [appellant] is bekendge-
Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de
ingesteld bij de rechtbank Den Haag. De
maakt. [appellant] heeft echter de rechtma-
plaats treedt van het vernietigde besluit.
rechtbank heeft het beroepschrift, met toe-
tigheid van het besluit in bezwaar en beroep
(…)
passing van artikel 6:15 van de Algemene
kunnen aanvechten, zodat hij niet in zijn
wet bestuursrecht (hierna: de Awb), ter
belangen is geschaad, aldus het college.
behandeling doorgezonden aan de Afdeling.
1.4. Het vereiste dat de beslissing tot toepas-
Centrale Raad van Beroep
(…)
sing van bestuursdwang ingevolge artikel
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
5:31, tweede lid, van de Awb, alsnog zo spoe-
van der Ham, vice-president van de Centrale
Overwegingen
dig mogelijk op schrift wordt gesteld en aan
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
1. [appellant] voert aan dat de besluitvor-
de betrokkene kenbaar wordt gemaakt, biedt
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
mingsprocedure, vanaf het moment van con-
betrokkene de mogelijkheid om in bezwaar
Raad van Beroep.
statering van de overtreding tot het besluit
en beroep de rechtmatigheid van de beslis-
op bezwaar, ruim een jaar heeft geduurd. Het
sing aan te vechten. Zoals de Afdeling eerder
college heeft het besluit tot toepassing van
heeft overwogen (uitspraak van 4 september
bestuursdwang niet zo spoedig mogelijk op
2013 in zaak nr. 201207417/1/A1), vormt de
schrift gesteld. Voorts heeft het college de
enkele omstandigheid dat het op schrift stel-
28 augustus 2014, nr. 13/772 AW
wettelijke termijn voor het nemen van een
len en bekendmaken van de beslissing tot
(Mrs. Van de Griend, Bangma, Van Brussel)
besluit op bezwaar overschreden, aldus
toepassing van bestuursdwang niet zo spoe-
ECLI:NL:CRVB:2014:2928
[appellant].
dig mogelijk heeft plaatsgevonden wel een
1.1. Ingevolge artikel 5:31, tweede lid, van de
schending van genoemde bepaling, maar
Appellant heeft bij de vergoeding van
Awb kan terstond bestuursdwang worden
betekent dit op zichzelf nog niet dat daar-
smartengeld op grond van art. 54a lid 1
toegepast indien de situatie zo spoedeisend
door de beslissing tot toepassing van
van het Barp op het overeenkomstig de
is dat een besluit niet kan worden afgewacht,
bestuursdwang alsnog onrechtmatig wordt.
Regeling berekende bedrag terecht in min-
maar wordt zo spoedig mogelijk nadien als-
1.5. In dit geval is na de toepassing van
dering gebracht hetgeen betrokkene reeds
nog een besluit als bedoeld in het eerste lid
bestuursdwang op 7 december 2012 een peri-
als immateriële schadevergoeding had ont-
bekendgemaakt.
ode van bijna drie maanden verstreken alvo-
vangen.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb
rens de beslissing daartoe op schrift is
geschiedt de toepassing van bestuursdwang
gesteld en het besluit is bekendgemaakt. In
op kosten van de overtreder, tenzij deze kos-
de huisvuilzak is een poststuk aangetroffen
ten redelijkerwijze niet of niet geheel te zij-
met daarop het adres van de Salonboot Den
nen laste behoren te komen.
Haag en Delft, het bedrijf waarvan [appel-
1.2. De beslissing tot toepassing van
lant] eigenaar is en dat gevestigd is op het
Overwegingen
bestuursdwang is op 1 maart 2013 op schrift
adres [locatie] te Delft. Op dit adres woont
1.5. In december 2011 hebben Capita Insu-
gesteld. Dit besluit is op 4 maart 2013
[appellant] zelf ook. Zijn identiteit was voor
rance Services, optredende namens The Tra-
bekendgemaakt. [appellant] heeft daartegen
het college derhalve eenvoudig te achterha-
velers Companies Inc. als rechtsopvolgers van
op 13 maart 2013 bezwaar gemaakt. Op 22
len. Vanwege deze omstandigheden is de
St. Paul International Insurance Company
(Awb art. 5:25, 5:31)
1689
(Barp art. 54a) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2257
Rechtspraak
Ltd. destijds aansprakelijkheidsverzekeraars
besluit gegrond verklaard en het bestreden
bedrag van € 25 000 voor immateriële schade
van de politieregio Hollands Midden (Trave-
besluit vernietigd. Appellant is opgedragen
in mindering mag worden gebracht. De Raad
lers) en betrokkene een vaststellingsovereen-
een nieuw besluit te nemen met inachtne-
is van oordeel dat deze vraag bevestigend
komst getekend. Daarbij is de geleden schade
ming van de uitspraak. De rechtbank heeft
moet worden beantwoord. De vergoeding
van welke aard dan ook als gevolg van het
daartoe, kort samengevat, overwogen dat par-
van smartengeld op grond van artikel 54a,
dienstongeval vastgesteld op € 46 000. In dit
tijen zijn gebonden aan de vaststellingsover-
eerste lid, van het Barp heeft appellant toege-
bedrag zitten besloten een vergoeding voor
eenkomst. In de vaststellingsovereenkomst is
kend vanwege de arbeidsongeschiktheid van
immateriële schade van € 25 000 en een
uitdrukkelijk opgenomen dat aanspraken op
betrokkene als gevolg van het dienstongeval.
bedrag van € 16 000 voor de kosten van bui-
grond van artikel 54a van het Barp zijn uitge-
Betrokkene heeft ter zitting bevestigd dat hij
tengerechtelijke rechtsbijstand en overige
zonderd. Nergens blijkt uit dat deze aanspra-
geen andere immateriële schade heeft gele-
materiële schade.
ken zijn meegenomen bij de vaststelling van
den dan in verband met zijn arbeidsonge-
Partijen zijn verder het volgende overeenge-
de aan betrokkene toegekende bedragen. Het
schiktheid. Het door Travelers betaalde
komen:
bestreden besluit is niet in overeenstemming
bedrag van € 25 000 aan immateriële schade-
‘Uitdrukkelijk worden van het vorenstaande
met de vaststellingsovereenkomst, nu smar-
vergoeding moet eveneens zien op de
uitgezonderd de aanspraken welke gelaedeer-
tengeld op grond van artikel 54a van het
arbeidsongeschiktheid van betrokkene,
de nog meent te kunnen instellen tegen de
Barp bij die overeenkomst is uitgezonderd.
omdat zijn immateriële schade immers daar-
Regiopolitie Hollands Midden krachtens zijn
Appellant mocht de reeds toegekende ver-
mee verband houdt. Dat betekent dat beide
arbeidsvoorwaarden, zoals onder meer
goeding niet verrekenen met het toe te ken-
vergoedingen betrekking hebben op dezelfde
bepaald in de artikelen 54a van het BARP en
nen smartengeld op grond van artikel 54a
schade. Appellant heeft dan ook bij de ver-
39 van het BBP. Terzake rust vanzelfsprekend
van het Barp.
goeding van smartengeld op grond van arti-
op gelaedeerde de bewijslast’.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep
kel 54a, eerste lid, van het Barp op het over-
1.6. Na een voornemen daartoe waarop
tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij
eenkomstig de Regeling berekende bedrag
betrokkene zijn zienswijze naar voren heeft
heeft aangevoerd dat met de clausule zoals
terecht in mindering gebracht hetgeen
gebracht, heeft appellant bij besluit van 27
die is opgenomen in de vaststellingsovereen-
betrokkene reeds als immateriële schadever-
februari 2012 betrokkene smartengeld toege-
komst is bedoeld te zeggen dat de kwestie
goeding had ontvangen.
kend op grond van artikel 54a van het Barp.
niet finaal is afgedaan. De rechtbank legt dit
Naar analogie van de in 2007 in werking
ten onrechte uit als dat verrekening op voor-
getreden Regeling smartengeld dienstonge-
hand is uitgesloten. Het is niet juist als smar-
vallen politie (Regeling) is, vanwege coulance
tengeld reeds is verkregen, dit nogmaals
en om proceseconomische redenen, besloten
wordt uitgekeerd op basis van schuldaan-
28 augustus 2014, nr. 13/2282 AW
om aan te sluiten bij het verzoek van betrok-
sprakelijkheid. Travelers heeft vanwege het
(Mrs. Van de Griend, Bangma, Van Brussel)
kene van 29 november 2010, zodat bij de
tijdsverloop aanleiding gezien om een deel
ECLI:NL:CRVB:2014:2974
beoordeling van het verzoek is uitgegaan van
van de smartengeldvergoeding voor zijn
35-45% arbeidsongeschiktheid. Conform de
rekening te nemen. Betrokkene heeft hier-
Ontslag. Betekenis verklaringen collega’s.
Regeling geldt bij een dergelijk arbeidsonge-
door meer gekregen dan waar hij recht op
Excessief privégebruik internet.
schiktheidspercentage een uitkeringspercen-
had.
tage van 37,5, hetgeen voor betrokkene een
3.2. Betrokkene heeft te kennen gegeven zich
bedrag van € 51 037,50 betekent. Appellant
in de aangevallen uitspraak te kunnen vin-
heeft vastgesteld dat betrokkene op basis van
den.
Overwegingen
de vaststellingsovereenkomst smartengeld is
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
1.1. Betrokkene heeft op 27 oktober 2011, na
toegekend. Dit brengt met zich mee dat
4.1. Uit de vaststellingsovereenkomst, waarbij
door zijn leidinggevende B te zijn aangespro-
betrokkene slechts aanspraak kan maken op
appellant geen partij is, noch uit de totstand-
ken op zijn internetgedrag, in aanwezigheid
het verschil tussen het bedrag waarop hij
koming daarvan blijkt dat appellant zich
van zijn collega’s S en M aangekondigd dat
blijkens artikel 54a van het Barp recht heeft
heeft vastgelegd ten aanzien van de toepas-
hij deze leidinggevende wilde ombrengen en
en de al uitgekeerde € 25 000. Zodoende
sing van artikel 54a, eerste lid, van het Barp.
uitvoerig gesproken over de wijze waarop hij
heeft betrokkene nog aanspraak op
De in 1.5 geciteerde clausule in de vaststel-
dat wilde aanpakken. Daarnaast heeft betrok-
€ 26 037,50 aan smartengeld. Betrokkene
lingsovereenkomst is voor de beoordeling
kene zich, naar wordt bevestigd door een rap-
heeft op 29 maart 2012 bezwaar gemaakt
van het bestreden besluit daarom niet van
portage van recherchebureau[naam], maan-
tegen dit besluit. Bij besluit van 9 augustus
betekenis. De rechtbank heeft aan de vernie-
denlang stelselmatig schuldig gemaakt aan
2012 (bestreden besluit) heeft appellant het
tiging van het bestreden besluit dan ook ten
overmatig gebruik van het internet voor pri-
bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is ten
onrechte ten grondslag gelegd dat appellant
védoeleinden.
grondslag gelegd dat het niet onredelijk is
het bestreden besluit niet heeft genomen in
(…)
om, zonder nader onderzoek, uit te gaan van
overeenstemming met de vaststellingsover-
3.1. Appellant meent dat de rechtbank ten
een arbeidsongeschiktheidspercentage van
eenkomst.
onrechte heeft geoordeeld dat de aan betrok-
35-45. Nu er geen aanspraak is op een uitke-
4.2. Appellant heeft bij de vaststelling van de
kene verweten uitlatingen van 27 oktober
ring uit hoofde van de ongevallenverzekering
hoogte van het smartengeld aangesloten bij
2011 in onvoldoende mate zijn komen vast
is een probleem van samenloop van uitkerin-
de Regeling. Met overeenkomstige toepassing
te staan. Daarin kan appellant niet worden
gen en voordeelsverrekening in dit geval niet
van de Regeling komt appellant op een
gevolgd. De rechtbank heeft terecht beteke-
aan de orde.
bedrag aan smartengeld van € 51 037,50.
nis gehecht aan de tamelijk forse tegenstrij-
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
Betrokkene heeft dit bedrag niet bestreden.
digheden in de verklaringen van enerzijds
bank, met bepalingen over griffierecht en
Partijen verschillen van mening over de
collega S en anderzijds collega M over het-
proceskosten, het beroep tegen het bestreden
vraag of hierop het door Travelers betaalde
geen betrokkene precies zou hebben gezegd.
2258
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
1690
(…)
Rechtspraak
Evenzeer terecht heeft de rechtbank laten
handelen het in hem te stellen vertrouwen
gorieën vreemdelingen, die, door de werking
meewegen de vaste rechtspraak van de Raad
grote schade toegebracht. De Raad deelt daar-
van het met artikel 2 van de WIJ vergelijkba-
(bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2010,
bij niet het oordeel van de rechtbank dat
re artikel 11 van de WWB, geen recht hebben
ECLI:NL:CRVB:2010:BN2349), inhoudende dat
betrokkene niet als een gewaarschuwd man
op bijstand, uitdrukkelijk buiten de werking
met verklaringen van collega’s door de
had te gelden. Hij is, naar door hem is beves-
van het eerste lid van artikel 16 van de WWB
dienstleiding voorzichtig moet worden
tigd, begin 2010 immers uitdrukkelijk door
zijn gelaten.
omgegaan. Volgens deze rechtspraak kunnen
senior-medewerker W op zijn internetgedrag
4.3. Appellante heeft aangevoerd dat zij, gelet
dergelijke verklaringen slechts goed op hun
aangesproken. Dat appellant toen geen
op haar schrijnende sociale en persoonlijke
waarde worden geschat tegen de achtergrond
schriftelijke waarschuwing heeft doen uit-
omstandigheden, behoort tot de categorie
van de verhoudingen in de betrokken groep
gaan maakt, anders dan is geoordeeld door
kwetsbare personen als bedoeld in artikel 8
medewerkers. Ook in dit geval speelt die ach-
de rechtbank, geenszins dat het bedoelde
van het Europees Verdrag tot bescherming
tergrond een rol. De verhoudingen waren
aanspreken van betrokkene in dit verband
van de rechten van de mens en de funda-
namelijk niet vrij van onderlinge wrijvingen,
niet zou mogen meewegen. Betrokkene had
mentele vrijheden (EVRM) die in het bijzon-
terwijl bovendien is gebleken van bepaalde
acht behoren te slaan op hetgeen hem door
der recht hebben op bescherming van hun
rechtspositionele knelpunten bij zowel S als
W is meegegeven, niet alleen in de eerste
privé- en gezinsleven. Appellante erkent dat
M. De volgens de zojuist bedoelde recht-
weken maar ook nadien. De rechtbank kan al
uit vaste rechtspraak van de Raad, waarbij zij
spraak in beginsel aanwezige noodzaak om
met al niet worden gevolgd in haar conclusie
heeft verwezen naar de uitspraak van 4 juni
verklaringen als hier aan de orde in een
dat het ontslag onevenredig is te achten aan
2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1885), blijkt dat,
nader onderzoek te verifiëren, deed zich dus
hier aan de orde zijnde plichtsverzuim. De
indien ten aanzien van vreemdelingen als
ook in dit geval voor. De rechtbank heeft het
duur van het dienstverband van betrokkene
bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WWB
ontbreken van zodanig nader onderzoek
kan dat niet anders maken.
een positieve verplichting bestaat recht te
terecht mee laten wegen. Dat de mogelijkhe-
3.3. Nu het ontslag stand houdt, moet de aan-
doen aan artikel 8 van het EVRM daaraan
den daartoe, nu er buiten S en M nu eenmaal
gevallen uitspraak worden vernietigd. De
niet met toepassing van de WWB gestalte
niemand bij de beweerde uitlatingen van
Raad zal het beroep ongegrond verklaren.
kan worden gegeven. Zij is echter van mening dat dit uitgangspunt niet heeft te
betrokkene aanwezig was, slechts beperkt waren, is een omstandigheid die in dit verband niet in het nadeel van betrokkene mag
1691
gelden bij de toepassing van de WIJ. Uit de Memorie van Toelichting op de WIJ blijkt dat voor de jongeren het leer- en werkrecht voor-
werken. Conclusie kan niet anders zijn dan dat het hier aan de orde zijnde verwijt een
2 september 2014, nr. 12/3715 WIJ
op staat, dat toegewerkt moet worden naar
toereikende feitelijke grondslag ontbeert.
(Mrs. Talman, Rombouts, Hink)
het verkrijgen van een startkwalificatie en
Deze beroepsgrond slaagt niet.
ECLI:NL:CRVB:2014:2940
dat de uitkering subsidiair is. Om die reden moet volgens appellante aan haar met toe-
3.2. Appellant is het ook niet eens met het oordeel van de rechtbank dat het internetge-
Vreemdeling. De intrekking van de inko-
passing van artikel 8 van het EVRM een
drag van betrokkene op zichzelf beschouwd
mensvoorziening en het werkleeraanbod is
werkleeraanbod verstrekt worden en had de
het ontslag niet kan dragen. Die beroeps-
niet in strijd met art. 8 EVRM.
inkomensvoorziening niet ingetrokken mogen worden.
grond treft doel. Vooropgesteld wordt in dit verband dat hetgeen betrokkene ter zitting
(WIJ art. 2; EVRM art. 8)
een bevestiging inhoudt van de bevindingen
4.4. De Raad heeft reeds eerder geoordeeld dat indien ten aanzien van vreemdelingen
van de Raad heeft verklaard in grote lijnen (…)
een positieve verplichting bestaat recht te doen aan artikel 8 van het EVRM, deze pri-
van de werkgever en van[naam] op dit punt. Betrokkene heeft hierbij expliciet verklaard
Overwegingen
mair berust op het bestuursorgaan dat belast
over actief gebruik van websites als Facebook
4.2. Niet in geding is dat appellante tijdens
is met, of de bestuursorganen die belast zijn
en Marktplaats, dit in weerwil van eerdere
deze periode geen vreemdeling is in de zin
met de uitvoering van de wettelijk geregelde
verklaringen van zijn kant omtrent het
van artikel 2, tweede en derde lid, van de WIJ,
voorzieningen voor vreemdelingen en dat
slechts passief hebben openstaan van deze
zodat zij niet gelijkgesteld kan worden met
een dergelijke verplichting niet met toepas-
websites. Het privégebruik zoals dat uit de
een Nederlander, als bedoeld in het eerste
sing van de WWB gestalte kan worden gege-
bedoelde bevindingen naar voren komt is
lid, van dat artikel. Dit betekent dat appellan-
ven (uitspraak van 4 juni 2014,
bepaald excessief te achten. Zo gaat het bij-
te niet rechtstreeks aanspraken kan ontlenen
ECLI:NL:CRVB:2014:1995). Wel dient onder
voorbeeld zowel in de maand november 2010
aan de WIJ. Bij de invoering van de WIJ (Wet
bepaalde omstandigheden, zoals nader weer-
als in de maand december 2010 om meer
van 1 juli 2009, Stb. 2009, 282) is degene die
gegeven in deze uitspraak, maatschappelijke
dan 20 uur, en dus, gemeten in niet gewerkte
jonger is dan 27 jaar uitgesloten van het
opvang te worden geboden op grond van de
uren, om meer dan de helft van een voltijdse
recht op algemene bijstand ingevolge de
Wet maatschappelijke ondersteuning.
werkweek. Over andere maanden komt een
WWB. Dit is bepaald in artikel 13, tweede lid,
4.5. Uit de Memorie van Toelichting op de
vergelijkbaar beeld naar voren. Daarmee is
aanhef en onder a, van de WWB (oud), welk
WIJ (Kamerstukken II 2008/09, 31775, 3, p. 7
evident sprake van zeer ernstig plichtsver-
artikel is opgenomen in paragraaf 2.2 van die
e.v.) blijkt inderdaad van de door appellante
zuim. Die conclusie is te meer op zijn plaats
wet. Op grond van artikel 16, eerste lid, van
genoemde zogeheten paradigmawisseling.
gezien het van toepassing zijnde Privacyre-
de WWB bestaat de mogelijkheid dat aan per-
Bij de WIJ staat het verkrijgen van een pas-
glement e-mail- en internetgebruik, dat
sonen die geen recht hebben op bijstand, in
send werkleeraanbod op de voorgrond en is
slechts incidenteel privégebruik toestaat, dit
afwijking van paragraaf 2.2, toch bijstand
het verkrijgen van een inkomensvoorziening
onder de voorwaarde dat dit gebruik in geen
wordt verleend indien zeer dringende rede-
secundair. Het werkleeraanbod dat op grond
geval storend is voor, of ten koste gaat van de
nen daartoe noodzaken. Uit artikel 16, twee-
van de WIJ moet worden verleend is gericht
werkzaamheden. Betrokkene heeft met zijn
de lid, van de WWB volgt echter dat de cate-
op arbeidsinschakeling van de jongere. Ook
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2259
Rechtspraak
het aan appellante verleende werkleeraan-
uit het IJI-rapport en daarbij behorende bijla-
vaardigend document in het dagboek van
bod, bestaande uit lessen in de Nederlandse
gen en daaraan ten grondslag liggende bron-
het eigendomsregister kan worden terugge-
taal, zag hier op. Deze arbeidsinschakeling is
nen af dat voor een geldige eigendomsover-
vonden en dat de juistheid en de actualiteit
voor iemand als appellante niet aan de orde,
dracht van een onroerende zaak naar Turks
van de ‘tapu senedi’ ten aanzien van de
zolang zij niet beschikt over een geldige ver-
recht op basis van een overeenkomst vereist
eigendomssituatie in het eigendomsregister
blijfstitel. Daarom heeft, anders dan appel-
is dat de vervreemder en de verkrijger voor
kan worden gecheckt.
lante heeft aangevoerd, de ten opzichte van
de bewaarder van het eigendomsregister van
4.5. Uit het voorgaande volgt dat naar Turks
de WWB gewijzigde strekking van de WIJ niet
onroerende zaken (eigendomsregister) een
recht de verkrijger na een eigendomsover-
tot gevolg dat aan een uit artikel 8 van het
akte ondertekenen, welke akte vervolgens in
gang met een ‘tapu senedi’ bewijst op een
EVRM voortvloeiende verplichting gestalte
de registers van het eigendomsregister wordt
bepaalde datum eigenaar van een bepaalde
moet worden gegeven door het verstrekken
geregistreerd. Deze akte, genaamd ‘resmi
onroerende zaak te zijn geworden. Dit bete-
van een werkleeraanbod en een inkomens-
senet’, is voorzien van de pasfoto’s en de
kent, anders dan de Raad in de uitspraak uit
voorziening met toepassing van de WIJ. Het
handtekeningen van de vervreemder en de
2010 heeft overwogen, dus ook dat de ver-
door appellante ter zitting meer in het alge-
verkrijger. Uit het IJI-rapport en de daaraan
vreemder naar Turks recht met een ‘tapu
meen genoemde belang om onderwijs te krij-
ten grondslag liggende bronnen kan voorts
senedi’ kan bewijzen met ingang van die
gen zal, voor zover dat al zou voortvloeien
worden afgeleid dat de ‘resmi senet’ in een
datum niet langer eigenaar te zijn. Het ont-
uit internationale verdragen, niet via de toe-
dagboek wordt opgenomen en genummerd.
breken van een foto van de verkrijger op de
passing van de WIJ, maar via de onderwijs-
In het eigendomsregister wordt onder verwij-
‘tapu senedi’ hoeft daaraan niet in de weg te
wetgeving gestalte moeten krijgen.
zing naar het nummer in het dagboek van de
staan, zo volgt uit 4.4. Die foto dient immers
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger
‘resmi senet’ onder meer de naam van de
ter identificatie van de nieuwe rechthebben-
beroep van appellante niet slaagt. De aange-
nieuwe eigenaar ingeschreven en die van de
de en zal voor diens legitimatie als eigenaar
vallen uitspraak moet daarom worden beves-
oude eigenaar met rode inkt doorgehaald.
tegenover derden van belang zijn. Voor dege-
tigd.
Uit het IJI-rapport en de daaraan ten grond-
ne die niet langer rechthebbende is, heeft de
slag liggende bronnen kan echter niet wor-
pasfoto van de verkrijger in het algemeen
den afgeleid dat de partijen bij de transactie
voor zijn bewijsdoeleinden geen toegevoegde
door de bewaarder van het eigendomsregis-
waarde.
ter in het bezit moeten worden gesteld van
4.6. Uit 4.4 en 4.5 volgt dat verweerder en de
2 september 2014, nr. 13/6588 WWB-T
een kopie van de ‘resmi senet’ of dat partijen
rechtbank ten onrechte uit de uitspraak van
(Mrs. Korte, Hillen, Hoogendijk)
recht hebben op afgifte van een kopie van de
de Raad van 2009 hebben afgeleid dat alleen
ECLI:NL:CRVB:2014:2944
‘resmi senet’. Dit sluit niet uit dat een partij
met (een kopie van) het document dat nood-
toch beschikt over een kopie van de ‘resmi
zakelijk is om naar Turks recht een rechtsgel-
Eigendomsbewijs onroerende zaken naar
senet’, zoals uit de bijlagen bij het IJI-rapport
dige eigendomsoverdracht van onroerend
Turks recht.
blijkt. Wel kan uit dat rapport en de daaraan
goed op basis van overeenkomst te bewerken
ten grondslag liggende bronnen worden afge-
(de ‘resmi senet’) kan worden bewezen dat
leid dat de verkrijger na de transactie een
die eigendomsoverdracht heeft plaatsgevon-
‘tapu senedi’, een uittreksel uit het eigen-
den. Nu het hier immers gaat om eigendoms-
domsregister, tevens verkorte weergave van
overdracht van een in Turkije gelegen onroe-
de transactie, ontvangt, dat naar Turks recht
rende zaak dienen in dit geschil geen andere
Overwegingen
als bewijs van zijn eigendom fungeert. Deze
of hogere eisen aan het bewijs van dat
4.2. Niet meer in geschil is dat het stuk grond
‘tapu senedi’ vermeldt onder meer de datum
rechtsfeit te worden gesteld dan naar Turks
vanaf 18 juli 1997 tot 14 augustus 2012 op
van de transactie en het nummer in het dag-
recht vereist zijn. Hieruit volgt dat het bestre-
naam van appellante in Turkije geregistreerd
boek van het eigendomsregister, de locatie
den besluit II in strijd met artikel 7:12, eerste
stond en dat zij over het stuk grond kon
en de omvang van de onroerende zaak en de
lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet
beschikken. Nu uit de stelling van appellante
naam van de vervreemder en de verkrijger,
berust op een deugdelijke motivering.
volgt dat zij op 14 augustus 2012 het stuk
soms ook de geregistreerde koopprijs. De
4.7. Uit 4.6 volgt dat het college het recht op
grond heeft vervreemd, volgt ook dat zij op
‘tapu senedi’ draagt een stempel en de naam
bijstand in de te beoordelen periode II
14 augustus 2012 over het stuk grond kon
van de bewaarder van het eigendomsregister
opnieuw zal moeten beoordelen. Aan die
beschikken. Dit betekent dat appellante
en diens handtekening. Soms draagt de ‘tapu
beoordeling kan het college niet ten grond-
gedurende periode I beschikte over het stuk
senedi’ de pasfoto van de verkrijger, maar
slag leggen dat appellante niet aannemelijk
grond. Het bestreden besluit I dat daarop
nooit die van de vervreemder. Aan de ver-
heeft gemaakt dat zij op 14 augustus 2012
steunt, houdt dus stand.
vreemder wordt een zelfde document uitge-
het stuk grond heeft overgedragen, omdat de
4.3. Bij een nieuwe aanvraag na intrekking
reikt. Indien eigendomsovergang plaatsvindt
overgelegde stukken niet voldoen aan de
van een periodieke bijstandsuitkering ligt
anders dan op basis van een overeenkomst,
eisen die gesteld worden aan een ‘resmi
het op de weg van de aanvrager om aanne-
wordt geen ‘resmi senet’ opgemaakt. Het stuk
senet’. Het staat het college evenwel vrij om
melijk te maken dat sprake is van een wijzi-
dat de eigendomsovergang rechtvaardigt,
te onderzoeken of de overgelegde ‘tapu sene-
ging in de omstandigheden in die zin dat op
bijvoorbeeld een rechterlijke uitspraak, wordt
di’ ook in de te beoordelen periode II een
dat latere tijdstip wel wordt voldaan aan de
dan geregistreerd. Ook dan wordt ten bewijze
juiste en actuele weergave is van de daarin
vereisten om voor bijstand in aanmerking te
van de eigendomsovergang een ‘tapu senedi’
genoemde eigendomsverhouding ten aan-
komen. In geschil is of appellante hierin
aan de verkrijger en vervreemder afgegeven.
zien van het stuk grond. Indien het college
geslaagd is met de overgelegde ‘tapu senedi’.
Dit betekent dus dat met de gegevens weer-
tot de conclusie komt dat appellante in de te
4.4. Zoals de Raad eerder in de uitspraak van
gegeven op de ‘tapu senedi’ de ‘resmi senet’
beoordelen periode II geen eigenaar is van
2009 heeft overwogen leidt de Raad ook nu
of een ander de eigendomsovergang recht-
het stuk grond, komt het te staan voor de
1692
(WWB art. 34) (…)
2260
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
Rechtspraak
vraag welke betekenis toekomt aan over-
verlening in de te beoordelen periode II kan
slechting ziet de Raad aanleiding om het col-
dracht van het stuk grond aan de zoon van
zijn. Daarbij is intussen van belang dat appel-
lege op te dragen het in 4.6 geconstateerde
appellante op 14 augustus 2012 en aan de
lante in hoger beroep niet het oordeel van de
gebrek in bestreden besluit II te herstellen
daarvoor gestelde ontvangen tegenprestatie,
rechtbank heeft aangevochten dat het colle-
door binnen zes weken een nieuw besluit te
als ook aan de stelling van appellante dat zij
ge mag uitgaan van de door het IBF op 8
nemen met inachtneming van hetgeen in
in de te beoordelen periode II reeds zover
februari 2012 getaxeerde waarde van het
deze uitspraak is overwogen.
had ingeteerd op het ontvangen bedrag dat
stuk grond van € 12 000.
haar vermogen geen beletsel voor bijstands-
4.8. Met het oog op definitieve geschillenbe-
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2261
1693
Boeken
25 jaar IVRK en de Nederlandse Rechter Beschouwingen over de toepassing van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind in de Nederlandse Rechtspraak Vijfentwintig jaar geleden werd het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) unaniem door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen. Het IVRK is inmiddels door bijna alle staten van de wereld aanvaard. Het IVRK is niet meer weg te denken uit de nationale rechtspraktijk. Het wordt bij het maken en handhaven van regels door de wetgever en de uitvoerende macht toegepast en er wordt voor de rechter steeds vaker een beroep op gedaan. De in dit boek opgenomen artikelen gaan over de manier waarop de Nederlandse rechter het IVRK toepast. Aan bod komen onder meer de criteria voor doorwerking van het IVRK, de inconsistentie die de Nederlandse rechtspraak soms vertoont bij het toepassen van het IVRK en de invloed van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Europees Comité voor Sociale Rechten op de nationale rechtspraak over kinderrechten. Dit boek is geschreven voor praktijkjuristen en gevorderde studenten. Gerrit Jan Pulles Wolf Legal Publishers 2014, 104 p., € 12,95 ISBN 978 94 6240 153 2
Verboden verenigingen Het verbieden en ontbinden van een rechtspersoon in verhouding tot de vrijheid van vereniging Pedofielenvereniging Martijn, de Hells Angels, extreemrechtse politieke partijen – velen zien graag een verbod op deze rechtspersonen. De wet biedt die mogelijkheid in art. 2:20 BW, waarin de ontbinding en verbodenverklaring van een rechtspersoon is geregeld. Hierin is onder meer bepaald dat een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, op verzoek van het Openbare Ministerie door de rechtbank wordt ontbonden en verboden verklaard. Dat levert wel een aantasting op van het fundamentele recht op vrijheid van ver-
2262
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
eniging (art. 11 EVRM en art. 8 Gw). Deze bepalingen dwingen daarom tot een terughoudende toepassing van art. 2:20 BW. In dit boek wordt nader ingegaan op de verhouding tussen de vrijheid van vereniging en de ontbinding en verbodenverklaring van een rechtspersoon. Centraal staat de vraag onder welke omstandigheden een inperking op die vrijheid van vereniging, door een verbodenverklaring en ontbinding van een rechtspersoon, is gerechtvaardigd. De auteur onderzoekt daarbij hoe de wetgever, respectievelijk de rechter, de criteria die gelden voor het verbieden en ontbinden van een rechtspersoon in de zin van art. 2:20 BW uitleggen. Ook gaat ze in op vragen in hoeverre de grondrechten een rol spelen bij de uitleg van deze criteria, en wat de invloed is van de margin of appreciation-doctrine op de verhouding tussen art. 11 EVRM en art. 2:20 BW. Tot slot schetst de auteur in hoeverre een klacht tegen de Nederlandse Staat door Vereniging Martijn kans van slagen heeft. mr. Jaline Groen-de Kimpe Celsus juridische uitgeverij 2014, vi + 96 p., € 25 ISBN 978 90 8863 140 5
Trafficking in Human Beings A Comparative Study of the International Legal Documents Trafficking in human beings has become one of the most serious problems of the international community nowadays. Combating this phenomenon in an effective manner requires a comprehensive international approach of all countries. Being aware of this, several international organisations have launched a number of documents to fight against this phenomenon. The most representatives ones are the Protocol to Prevent, Suppress and Punish Trafficking in Persons, Especially Women and Children, supplementing the United Nations Convention against Transnational Organized Crime (2000), the Council of Europe’s Convention on Action against Trafficking in Human Beings (2005) and the EU Directive 2011/36/EU on preventing and combating trafficking in human beings and protecting its victims.
This book provides a comparative analysis of these legal documents and suggests a number of proposals in order to improve the international and national policies to combat this kind of criminality. Demelsa Benito Sanchez & Ana Perez Cepeda Europa Law Publishing 2014, 100 p., € 32 ISBN 978 90 8952 160 6
The Right to Health A Multi-Country Study of Law, Policy and Practice This interdisciplinary study analyses how the internationally guaranteed human ‘right to health’ is realized by States at a national level. It brings together scholars from more than ten different countries, each of them analyzing the right to health in his or her country or region. They all focus on particular themes that are important in their country, such as health inequalities, the Millennium Development Goals, or the privatization of healthcare. And despite the differences in context, lessons can be learned from the experiences of the others, to learn how different countries implement (or not) health-related rights. B. Toebes, R. Ferguson, M.M. Markovic and O. Nnamuchi (eds.) T.M.C. Asser Press 2014, XV + 456 p., € 137,79 ISBN 978 94 6265 013 8
Kritiek op recht liber amicorum Gerrit van Maanen Dit liber amicorum werd samengesteld ter gelegenheid van het emeritaat van Gerrit van Maanen. Hij was sinds 1989 als hoogleraar privaatrecht verbonden aan de Universiteit Maastricht. De bundel bevat tal van bijdragen op de rechtsgebieden waarvoor Gerrit van Maanen altijd veel belangstelling heeft gekoesterd. De meeste bijdragen gaan over de onrechtmatige daad en schadevergoeding, maar daarnaast zijn er bijdragen over goederenrecht, rechtsgeschiedenis, de sociale aspecten van eigendom en het kraken van huizen, de rechtsgebieden waarover Gerrit van Maanen ook zelf heeft gepubliceerd. prof. mr. Gerard-René de Groot, prof. mr. Ton Hartlief, prof. mr. dr. Jan Smits, mr. Lars van Vliet (red.) Kluwer 2014, 488 p., € 42 ISBN 978 90 1312 563 4
Tijdschriften
1694 Burgerlijk (proces)recht Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 306, 10 september 2014 J. del Corral Zekerheidsrechten – (België) De totstandkoming van de nieuwe Pandwet heeft het zekerhedenrecht grondig hervormd. Deze bijdrage biedt een overzicht van de verschillende wijzigingen die de nieuwe Pandwet aanbrengt aan de bestaande zekerheidsrechten, evenals van een aantal belangrijke wetswijzigingen en rechterlijke uitspraken inzake borgtocht en schuldvergelijking.
Tijdschrift Overeenkomst in de Rechtspraktijk 5e jrg. nr. 6, september 2014 Prof. mr. C.E.C. Jansen Crediteursverzuim: géén relict van een verouderd rechtsdenken – Credieteursverzuim is een notoir lastig leerstuk. Jan Vranken schreef er in 1986 een kritisch artikel over, waarin hij de principiële gelijkstelling van debiteurs- en crediteursverzuim bepleitte. Zijn afscheid als hoogleraar aan de Tilburgse universiteit vormt een goede reden om dat pleidooi nog eens aan een nadere beoordeling te onderwerpen.
1695 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7063, 11 september 2014 Prof. dr. S.J.C. Hemels, WFR 2014/1092 Periodieke giften: een tweeluik Deel II: Loskomen van de historie – In dit tweede deel van een tweeluik over de periodieke giftenaftrek worden twee historisch verklaarbare vereisten voor deze aftrek getoetst aan het doel van de faciliteit. De eis dat de schenking bij notariële akte moet worden aangegaan is per 1 januari 2014 verruimd tot onderhandse akten. Deze wijziging vormt een uitdaging voor instellingen om
zich van substantiële periodieke giften te blijven verzekeren. Dit artikel geeft hiervoor handreikingen. Het onzekerheids- en overlijdensvereiste blijken strijdig met het doel van de faciliteit en zorgen voor onnodige kosten en administratieve lasten. Er wordt een wetswijziging voorgesteld om dit op te lossen. Mr. R.E. Beekers, mr. J. Verbaan, WFR 2014/1100 Nieuwe interpretatie voorwaarden fiscale eenheid omzetbelasting biedt kansen voor de praktijk – Naar aanleiding van de inbreukprocedures van de Europese Commissie en de daaropvolgende arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie kunnen ook niet-belastingplichtigen deel uitmaken van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Deze uitleg van Europese wetgeving brengt mogelijk een verruiming van het huidige toepassingsbereik van de fiscale eenheid in de diverse lidstaten met zich. Om deel te kunnen uitmaken van een fiscale eenheid dient aan verschillende voorwaarden te worden voldaan, waaronder de economische verwevenheid. Door het mogelijk verruimde toepassingsbereik van de fiscale eenheid in Nederland dient een andere interpretatie te worden gegeven aan het begrip economische verwevenheid, aangezien de zogenoemde activiteitentoets geen haalbaar vereiste meer is. De Hoge Raad heeft in jurisprudentie handvatten gegeven om een andere invulling te geven aan de economische verwevenheid. Drs. F.E.G.H. Geers-Meulendijks, mr. F.J.P.A. van den Branden, WFR 2014/1106 Uitstel ab-claim zonder gemeenschap van goederen – Met ingang van 1 januari 2010 is de doorschuiffaciliteit in de inkomstenbelasting bij overgang van abaandelen als gevolg van overlijden nog slechts van toepassing indien en voor zover er sprake is van een materiële onderneming. Wanneer sprake is van beleggingsvermogen moet de ab-claim over dit beleggingsvermogen direct worden afgerekend. In deze bijdrage wordt een alternatief besproken op het aangaan van een wettelijke gemeenschap van goederen, waarbij afrekening over de abclaim toch wordt uitgesteld tot overlijden van de langstlevende van de echtgenoten.
1696 Handels- & economisch recht Juridisch up to Date Nr. 16, 11 september 2014 P.A. van der Schee Het UWV en de 403-verklaring – Aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2014 bespreekt schr. de rechtspositie van het UWV en de 403-verklaring. In deze casus had een moedervennootschap een verklaring van hoofdelijke aansprakelijkheid ex art. 2:403 BW aan een dochtervennootschap afgegeven. In 2009 ging de moedervennootschap failliet en in 2010 de dochter. Het UWV nam door subrogatie de loonvorderingen van de werknemers op de dochtervennootschap over. De Hoge Raad oordeelde dat de vordering van het UWV op de moedermaatschappij niet preferent was, maar liet de vraag of het UWV überhaupt een vordering had op de moedermaatschappij onderbelicht. Schr. betoogt dat dit niet het geval is; het wilsrecht van de werknemers om de moedermaatschappij aan te spreken gaat door de subrogatie van de loonvorderingen niet automatisch over op het UWV en ook door de 403-verklaring verwerft het UWV géén zelfstandig wilsrecht om de moedermaatschappij aan te spreken.
Maandblad voor Vermogensrecht Nr. 7/8, juli/augustus 2014 Prof. dr. O.O. Cherednychenko Verboden rechtshandelingen in het financiële bestuursrecht in civielrechtelijk perspectief – In deze bijdrage gaat schr. in op de vraag of, en zo ja, in hoeverre de bestuursrechtelijke regels in de Wet op het financieel toezicht (Wft) doorwerken in de privaatrechtelijke, veelal contractueel bepaalde verhoudingen tussen partijen. Deze bijdrage biedt een verkennende analyse van de civielrechtelijke gevolgen van schending van de drie Wft-verbodsbepalingen: het contracteerverbod in geval van een dekkingstekort bij effectenhandel, het verbod op overkreditering en het verbod op kennelijk onredelijke advies- en bemiddelingsvergoedingen. Mr. M.H.P. Claassen, mr. J.L. Snijders
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2263
Tijdschriften
Overkreditering bij consumentenkrediet – De bijdrage gaat meer in het bijzonder in op het nog onderbelichte thema van overkreditering in het consumentenkredietrecht. Het verbod op overkreditering is neergelegd in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en kent een open norm die onlosmakelijk is verbonden met andere verplichtingen in de Wft, zoals de diverse informatieverplichtingen. Bij overkreditering probeert een consument veelal genoegdoening te krijgen via de ‘(bijzondere) zorgplicht’. Daarnaast levert schending van een publiekrechtelijke norm (art. 4:34 Wft) ook rechtstreeks een onrechtmatige daad op. In beide gevallen spelen lastige kwesties ten aanzien van causaal verband, de omvang van de schade en eventuele eigen schuld. Mr. drs. M. van Eersel Hypothecair krediet: de klant centraal of soms toch niet? De invloed op de civielrechtelijke verhouding tussen particulier en hypothecair financier van overheidsregulering voor de precontractuele fase – In haar bijdrage over de cultuurspecifieke en civielrechtelijke inkleuring van de publiekrechtelijke zorgplicht van financiële dienstverleners gaat schr. in op verschillende Europese ontwikkelingen die hun weerslag hebben op het Nederlandse rechtsbestel. Dit gebeurt volgens haar enerzijds door een steeds duidelijkere samenloop van het civiele en publiekrechtelijke normenkader in het financiële recht en anderzijds door meer sturing op cultuur, te weten een Europese zorgplicht. Zij behandelt deze ontwikkelingen aan de hand van onder andere de verzekeringsrichtlijn en een aantal verzekeringsrechtelijke casus. Mr. dr. M.F.M. van den Berg Cultuurspecifieke en civielrechtelijke invulling van de publiekrechtelijke zorgplicht van financiële dienstverleners – Europese ontwikkelingen hebben hun weerslag op het Nederlandse rechtsbestel. Enerzijds door een steeds duidelijkere samenloop van het civiele en publiekrechtelijke normenkader in het financiële recht. Anderzijds door meer sturing op cultuur. In dit kader worden in deze bijdrage onder meer de introductie van
2264
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
een Europese zorgplicht door middel van de Insurance Mediation Directive II en de conclusie van de A-G van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de Nationale Nederlandenzaak behandeld. Mr. E.W. Kuijper De vermogensscheidingsregeling voor beleggingsinstellingen als (alternatief) model voor de bescherming van derivatenbeleggers – Deze bijdrage gaat in op de bescherming van derivatenbeleggers. Schr. betrekt daarin onder andere ook de bepalingen van de Faillissementswet (Fw) in het kader van een mogelijk faillissement van de tussenpersoon, alsmede de bepalingen van de Wet giraal effectenverkeer (Wge). Hij laat zien dat naar Nederlands recht nog een aantal hobbels te nemen zijn voordat er duidelijkheid is over de bescherming van de positie van beleggers. Prof. mr. W.A.K. Rank Segregatie en portabiliteit: de Wge als panacee voor MiFID en EMIR – Vermogensscheiding, segregatie en portabiliteit worden in MiFID respectievelijk EMIR gepresenteerd als de ultieme instrumenten ter bescherming van de derivatenbelegger tegen faillissement van een tussenpersoon. In deze bijdrage wordt onderzocht welke betekenis aan deze begrippen moet worden toegekend en of de derivatenbelegger onder de nieuw voorziene wettelijke regeling van de Wge voldoende wordt beschermd.
Tijdschrift Overeenkomst in de Rechtspraktijk 5e jrg. nr. 6, september 2014 Mr. A. Steneker Aan de slag met Coface/Intergamma – Op 21 maart 2014 wees de Hoge Raad een arrest waar de financieringspraktijk reikhalzend naar uitkeek. Bedrijfsfinancieringen worden vaak verstrekt met (onder andere) de debiteurenportefeuille als onderpand. Op grond van art. (3:98 jo.) 3:83 lid 2 BW kunnen vorderingen echter onoverdraagbaar en onverpandbaar worden gemaakt. De Hoge Raad had in 2003 al eens bevestigd dat vorderingen in dat geval niet onder het pandrecht van de bank vallen. In veel gevallen worden
bedingen over verpanding echter geformuleerd als een verpandingsverbod. De vraag rijst dan of dat beding goederenrechtelijke of slechts verbintenisrechtelijke werking heeft. In het eerste geval zijn de vorderingen niet verpand. In het tweede geval wel, maar pleegt de pandgever tegenover de debiteur wanprestatie. Dan heeft de bank echter al wat zij wil hebben, namelijk een pandrecht.
1697 Internationaal publiekrecht Leiden Journal of International Law 27e jrg. nr. 3, september 2014 Symposium Locating Nature – Environmental harm is of increasing concern to peoples and states all over the world, whether in relation to ensuring access to healthy air, water, food, and sustainable livelihoods, or coping with the diversity of challenges posed by changing climates and ecologies. While international lawyers have focused on crafting solutions to environmental problems, less attention is paid to the disciplinary role in fostering harmful and unsustainable behavioural patterns. Environmental issues are usually relegated to the specialized field of international environmental law. This project explores instead the role of nature in the general discipline, aguing that the natural environment is a determinative factor in shaping international law, and that assumptions about nature lie at the heart of disciplinary concepts such as sovereignty, development, economy, property, and human rights. The following authors have written contributions regarding the symposium: K. Khoday, V. Lamb, T. McCreary, K. Mickelson, U. Natarajan, I. Porras Locating nature: making and unmaking international law: introduction U. Natarajan, K. Khoday Locating nature: making and unmaking international law T. McCreary, V. Lamb A political ecology of sovereignty in practice and on the map: the technicalities of law, participatory
Tijdschriften
mapping, and environmental governance K. Mickelson The maps of international law: perceptions of nature in the classification of territory I. Porras Appropriating nature: commerce, property, and the commodification of nature in the law of nations S. Trevisanut The principles of non-refoulement and the de-territorialization of border control at sea – Destination states of irregular migration aim to prevent arrivals by controlling their borders outside their territory, specifically on the high seas. This practice may best be described as the de-territorialization of border control at sea. The de-territorialization impacts the applicable legal framework, in particular the safeguards to which individuals submitted to the control activities are entitled. This article posits that the principle of non-refoulement is a fundamental yardstick for the de-territorialization of border control and applies wherever competent state authorities perform border control measures. After outlining the content of the principle of non-refoulement, this article defines maritime borders and elucidates their functional nature. It then outlines how the principle of non-refoulement applies at sea and translates into a ‘principle of non-rejection at the maritime frontier’. A. Segura-Serrano International economic law at the crossroads: global governance and normative coherence – International economic law (IEL) is now at a crossroads regarding the reconfiguration of the international economic order. This article reviews the strength of the multilateral trading system and the challenges that it now faces regarding its main goal (the stability of trade relations). A material reform in the mode of a horizontal expansion in order to protect societal values other than trade liberalization seems to be needed if we want the World Trade Oganization (WTO) to be up the tasks and demands flowing from global governance. Similarly, this article will analyse the current structure of the international financial system as
well as the elements that would need to be changed in order to achieve the aim of financial stability. To accomplish that end, and institutional reform in the mode of a vertical expansion of IEL is proposed. P. Delimatsis Transparency in the WTO’s decision-making – In almost twenty years of existence, the World Trade Organization (WTO) has managed to be at the forefront of public discussions on international organizations (IOs). Transparency in the WTO decision-making has been on the agenda of the multilateral trading system for several years. Pressures from developing countries, non-governmental organizations (NGOs) and the civil society in particular have led to significant improvements towards more openness and participation in the WTO decision-making. This article posits the WTO within the current debates about more institutional transparency in IOs. It discusses the current features of good governance in the WTO decision-making and the consensus rule in particular, in an attempt to identify the pros and cons of this voting tradition in a modern IO. A central insight of the paper is that input and output transparency of the WTO could be further enhanced by increased, managed participation of NGOs. Some thoughts about the future prospects of and possible avenues for the WTO system are also identified. J.D. Fry, M.H. Loja The roots of historic title: non-Western pre-colonial normative systems and legal resolution of territorial disputes – The validity of historic or ancient title to territory has been tested in numerous international judicial proceedings, both in the International Court of Justice and in international arbitration. Historic title usually originates in ancient normative systems, including tributary, feudal, sultanate, and Islamic systems that predate the Western international legal systems. Nevertheless, the rules against which historic title has been tested in international judicial proceedings generally require that the original titleholder be a state or a central authority that exercised territorial sovereignty over a defined space to the exclusion of
other sovereign powers. The rules that apply specifically to these ancient normative systems, where allegiance to authority was personal or religious rather than territorial, have been seen as irrelevant compared to the more contemporary determinations of historic title. The only exceptions have been the French medieval customary norm frankalmoign, and the personal allegiance of the Orang Laut to the Sultan of Johore. The principles by which historic title were adjudicated in these cases appear to be the same principles by which the Western powers dealt with the claims of the People’s Republic of China and Vietnam to the Paracel Islands and the Spratly Islands, not only during the colonial period but also after the Second World War. This analysis suggests how the Internatioal Court of Justice or an international arbitral tribunal might, if given the opportunity, resolve these South China Sea disputes. L. Nadya Sadat, J.M. Jolly Seven canons of ICC Treaty interpretation: making sense of article 25’s Rorschach blot – This article draws on well-established understandings of international treaty interpretation and the role of the judicial function to propose seven canons of treaty construction that may serve as the basis of a principled interpretation of the substantive law of the Rome Statute. This interpretative framework is then applied to the seemingly intractable debate within the Court and among scholars over the correct interpretation of article 25, on modes of liability. The seven canons provide guidelines that may enable the ‘Rorschach blot’ of article 25, capable of many divergent interpretations, to become uniformly and consistently understood and interpreted.
1698 Jeugd-, relatie- & erfrecht Tijdschrift Erfrecht 15e jrg. nr. 4, augustus 2014 Mr. J.L.D.J. MMaasland Inbreng van giften – In deze bijdrage bespreekt schr. de rechtsfiguur inbreng van giften,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2265
Tijdschriften
waarmee de ongelijkheid kan worden opgeheven die ontstaat wanneer niet aan alle kinderen (gelijke) giften worden gedaan. Hij schetst daartoe allereerst het wettelijke kader, waarbij onder meer de vraag aan de orde komt of de vordering tot inbreng verjaart. Vervolgens wordt besproken hoe kan worden gerealiseerd dat niet alleen de brutoverkrijging, maar ook de nettoverkrijging van ieder kind van de schenker gelijk is. Mr. N.V.C.E. Bauduin Testamentair bewind, ‘bijstandsproof’? – In tijden van crisis zijn schulden zo gemaakt, waardoor ook een leven op bijstandsniveau realiteit kan worden. In deze bijdrage wordt aan de hand van vier uitspraken bekeken wat de gevolgen zijn van het instellen van een testamentair bewind voor een bijstandsgerechtigde. Geconcludeerd kan worden dat bewind ‘bijstandproof’ kan zijn, maar dat altijd rekening moet worden gehouden met art. 55 Wet Werk en Bijstand (WWB) (nadere verplichtingen die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstandsuitkering) en art. 58 lid 1 aanhef en onder f WWB (terugvorderingsactie).
1699 Mediation en alternatieve geschillenbeslechting Tijdschrift Overeenkomst in de Rechtspraktijk 5e jrg. nr. 6, september 2014 Mr. A.H. Bos Mediation: vormvereisten versus vrijheid – Op 20 december 2013 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen dat belangrijk is voor het mediationproces en voor de regie die de mediator daarin moet voeren.
StAB Nr. 3, september 2014 Mr. J.K. van de Poel, mr. M. van Harten De bescherming van de volksgezondheid in het omgevingsrecht – In deze bijdrage gaan schrs. in op de vraag of, en zo ja op welke wijze, (het belang van) de volksgezondheid op dit moment in het omgevingsrecht een rol kan en/of moet spelen. Daarbij gaan zij in op hoe dit zich verhoudt tot andere wetten die voorzien in maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid en het dierenwelzijn. Tevens gaan zij in op de wijze waarop het belang van de volksgezondheid materieel wordt meegenomen bij de beoordeling van agrarische activiteiten.
Tijdschrift voor Bouwrecht
1700 Omgevingsrecht De Gemeenstestem 164e jrg. nr. 7408, 8 september 2014 Ing. C.S. Cuppen, ing. S.A. Renders, mr. A. Snijders, dr. K.B.J. Steenbakkers,
2266
Gst. 2014/77 Het maken van een omgevingsplan, deel 2: Plannen met beleid en verordenen met een plan: hoe doe je dat? – In het eerste deel van dit artikel wordt beschreven waarom de gemeente Bussum nu al bezig is met een omgevingsplan, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Ze zijn ingegaan op enkele achtergronden en het proces dat kan worden doorlopen om te komen tot een omgevingsplan. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is deregulering. Om te komen tot een gemakkelijk leesbaar en raadpleegbaar plan dat past binnen de huidige tijdsgeest, is het van belang kritisch te kijken naar nut en noodzaak van elke afzonderlijke bestaande regel. Daarbij is aangegeven hoe in Bussum is bepaald welke regelingen wel en welke niet worden meegenomen en zijn enkele vragen en problemen aan de orde gekomen. Hoe kunnen alle in het eerste deel genoemde verordeningen, regelingen en beleidsnota’s worden vertaald in het omgevingsplan? Dat is de vraag die centraal staat in dit artikel.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
Nr. 9, september 2014 Prof. mr. J. Struiksma Het wetsvoorstel Omgevingswet: de beperkingen van een wetenschappelijke beoordeling – De minister heeft op 17 juni 2014 het wetsvoorstel voor de Omgevingswet aangeboden aan de Tweede Kamer. De komende tijd wordt op
ruime schaal aandacht besteed aan het wetsvoorstel. Schr. wil in deze bijdrage ingaan op de theoretische invalshoek van waaruit dat kan gebeuren. Hij grijpt daarbij terug op zijn bijdrage over de wetenschappelijkheid in TBR van juni 2014, waarbij hij nuanceringen en aanvullingen aanbrengt. Mr. B.D.A. Zwart De financiële en economische crisis toch een onvoorziene omstandigheid? – In september 2010 schreef schr. een artikel over de vraag of de financiële en economische crisis als onvoorziene omstandigheid ex art. 6:258 BW kan worden ingeroepen bij projectontwikkeling. Op basis van de destijds beschikbare jurisprudentie kwam schr. tot de conclusie dat dit niet zo was. Intussen heeft de rechtspraak niet stilgestaan en is er meer over het onderwerp geschreven. Anders lijkende uitspraken en waarneembare tegengeluiden roepen de vraag op of schr. moet terugkomen op zijn eerdere conclusie. E.H.E.J. Wijnen Woningcorporaties worden na herziening van de Woningwet aanbestedingsplichtig – In dit artikel wordt bezien of woningcorporaties na herziening van de Woningwet moeten worden gekwalificeerd als publiekrechtelijke instellingen. Indien woningcorporaties kunnen worden aangemerkt als een publiekrechtelijke instelling, dan dienen zij uitvoering te geven aan de wet- en regelgeving op basis van het aanbestedingsrecht. Mr. B.J.H. Blaisse-Verkooyen, mr. F. François, mr. E. Verweij De nieuwe aanbestedingsrichtlijnen (deel 2). De Richtlijn Nutssectoren wijzigingen ten opzichte van richtlijn 2004/17/EG - en de nieuwe Richtlijn Concessies – Dit is het tweede deel van het artikel van schrs. waarin de nieuwe aanbestedingsrichtlijnen, die op 28 maart 2014 zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, centraal staan. In het eerste deel, dat is gepubliceerd in de vorige aflevering van TBR zijn de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van richtlijn 2014/24//EU (de ‘Klassieke Richt-
Tijdschriften
lijn’) besproken. In dit deel worden de wijzigingen ten opzichte van richtlijn 2014/25/EU (de ‘Richtlijn Nutssectoren’) behandeld, alsmede de geheel nieuwe richtlijn 2014/23/ EU (de ‘Richtlijn Concessies’).
1701 Rechtspleging & procesrecht Tijdschrift voor Arbitrage Nr. 3, september 2014 Mr. A. van Hooft, mr. C. Morel de Westgaver, TvA 2014/34 The 2012 ICC Rules: two years on – Het nieuwe ICC Arbitragereglement trad op 1 januari 2012 in werking. Het Reglement voorziet in verschillende wijzigingen, zoals bepalingen aangaande arbitrage tussen meerdere partijen en op basis van meerdere contracten, toevoeging van additionele partijen, samenvoeging van arbitrageprocedures, de urgentiearbiter en efficiënt zaakmanagement. In dit artikel bespreken schrs. hoe het ICC Arbitrage Hof en het Secretariaat een aantal van deze nieuw geïntroduceerde artikelen heeft toegepast sinds 1 januari 2012, in het bijzonder met betrekking tot meerdere partijen en meerdere contracten, samenvoeging van arbitrageprocedures en de urgentiearbiter. Dr. H. Verbist, TvA 2014/35 Het nieuwe CEPANI Arbitragereglement van 1 januari 2013 – In 2013 veranderde er heel wat in België op het vlak van arbitrage. Op 1 september 2013 trad een nieuwe arbitragewet in werking. Op 1 januari 2013 trad het nieuw arbitragereglement van CEPANI (het Belgisch Centrum voor Arbitrage en Mediatie) in werking. De eerste versie van het CEPANI arbitragereglement dateert van 1972, en de daarop volgende versies traden in werking op 1 januari 1988, 1 januari 1996, 1 januari 2001 en 1 januari 2005. Naast het Arbitragereglement biedt CEPANI ook nog bijkomende reglementen tot conflictafhandeling aan, zoals mediatie, mini-trial, deskundigenonderzoek en aanpassing van de overeenkomsten,
die in deze bijdrage niet nader worden onderzocht. Er is overigens ook een nieuw Mediatiereglement van CEPANI in werking sedert 1 januari 2013. In beginsel is het Reglement 2013, inclusief de bijlagen, van toepassing op de arbitrages met een aanvangsdatum na 1 januari 2013, tenzij partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen zich te onderwerpen aan het reglement van toepassing op het tijdstip van de totstandkoming van de arbitrageovereenkomst (art. 7(1)). De belangrijkste wijzigingen worden kort besproken.
Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging 22e jrg. nr. 3, september 2014 Mr. E.M. Wesseling-van Gent Renovatie en innovatie van het civiele appel – In deze bijdrage becommentarieert schr. zes civielrechtelijke bijdragen die in de bundel ter gelegenheid van het congres ‘Hoger beroep: renovatie en innovatie’ zijn opgenomen. Rode draad in de bijdragen is de taak van de appelrechter mede in het licht van het doel van het procesrecht en anderzijds de inrichting van de appelprocedure. Ook gaat schr. in op het voorontwerp vereenvoudiging en digitalisering procesrecht in hoger beroep en cassatie, dat in internetconsultatie is gegeven. Prof. mr. A. Hammerstein Appelrechters kunnen van elkaar leren – Het civiele appelprocesrecht is in de loop der tijd gedeformaliseerd en daardoor ingewikkeld geworden. Het bestuursprocesrecht is bewust eenvoudig gehouden, maar neigt nu tot formalisering, zoals grieven en incidenteel appel en wordt ook ingewikkelder. Schr. doet de aanbeveling dat appelrechters goed contact houden met de eerste aanleg. Door stelselmatige uitwisseling van informatie en afstemming van beleid, kunnen veel fricties en misverstanden worden voorkomen. De Hoge Raad heeft als een van de belangrijkste doelstellingen in zijn strategische agenda het contact met de feitenrechter opgenomen. Ook moet getracht worden zaken uit de appelrechtspraak weg te houden die daar niet thuis horen en
worden voorkomen dat de rechtspraak terrein verliest waar het juist een goede taak heeft te vervullen. Zaken die anders kunnen worden opgelost dan procederen moeten niet voor de rechter komen. Schr. verwijst naar het rapport van de Commissie kernwaarden appelrechtspraak waarin tientallen voorstellen zijn opgenomen voor best practice. Mr. drs. P.A. Fruytier, mr. L.V. van Gardingen De aanvulling en verbetering van uitspraken – een onderzoek naar het toepassingsbereik van art. 31 en 32 Rv – In 1994 heeft De Hoge Raad aanvaard dat de aanwending van een rechtsmiddel niet nodig is voor de verbetering van een kennelijke voor partijen kenbare en voor eenvoudig herstel vatbare fout. Sinds 2002 is de regeling in art. 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegd. Het toepassingsbereik van de artt. 31 en 32 Rv is in grote lijnen voorspelbaar. Er zijn grensgevallen denkbaar waarin het belang van de rechtszekerheid en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen een gering gewicht in de schaal lijken te leggen ten opzichte van het belang op kosten- en tijdsefficiënte wijze een volgens de regelen der kunst gegeven uitspraak te krijgen. Bijvoorbeeld een tot niet-ontvankelijkeheid of ontslag van instantie leidende administratieve fout, een onzuiver geformuleerde (rechts)beslissing van het hoogste rechtscollege, of een aan de aandacht van de rechter ontsnapte grond van de vordering. In deze bijdrage wordt onderzocht aan de hand van de systematiek van de artt. 31 en 32 Rv en de daaraan ten grondslag liggende beginselen, welke grenzen zij in abstracto stellen. Mr. C.J.-A Seinen De gevolgtrekking die hij geraden acht. Sancties op schending van de waarheidsplicht – In deze bijdrage wordt ingegaan op uitspraken van na 1 januari 2012 waarin (gestelde) schending van de algemene waarheidsplicht aan de orde is gekomen en de daarin door feitenrechters opgelegde santies op een rij zijn gezet. Bij de totstandkoming van artt. 21 en 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zag de wetgever de ciciele rechter als bewaker van de proceseconomie en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2267
Tijdschriften
van het algemene belang dat zo veel mogelijk op grond van de materiële waarheid wordt rechtgedaan. Het uitdelen van straffen keurde de Hoge Raad af. Desondanks doet de waarheidsplicht regelmatig dienst als correctiemiddel, waarbij de sancties lokaal uiteenlopen. Alle bij de procedure betrokken belangen worden het best gediend door een inhoudelijke beslissing op het materiële geschil dat partijen verdeeld houdt. Wanneer een partij het belang moedwillig frustreert, dan devalueren haar belangen. De rechter mag de belangen van de wederpartij en het algemeen belang dan zwaarder laten wegen en beschermen met sancties die soortgelijk wangedrag effectief ontmoedigen.
Trema Nr. 7, september 2014 G. Pesselse Appellen en peren? Renovatie en innovatie van hoger beroep in drie rechtsgebieden – De projectgroep Innoverende Hoven van de gezamenlijke gerechtshoven heeft met de ‘Agenda voor de appelrechtspraak 2020’ aanbevelingen gedaan voor de appelrechtspraak voor het straf-, civiel- en bestuursrecht. Schr. bespreekt deze Appelagenda en de commentaren daarop zoals onder meer in de Nijmeegse bundel ‘Hoger beroep: renovatie en innovatie. Het appel in burgerlijk, straf- en bestuursprocesrecht’. Een groot deel van de aanbevelingen uit de Agenda worden besproken gevolgd door de inrichting van de rechtspraak in het algemeen en de gerechtshoven in het bijzonder en het onderlinge contact tussen de gerechten en magistraten. De Agenda bevat volgens schr. interessante suggesties en is een heroriëntatie op de regelgeving en de praktijk van de appelrechtspraak. Het verwoordt nieuwe en oude wensen; de Agenda staat voor innovatie én renovatie. Volgens schr. mag de mogelijke impact ervan niet worden onderschat; de Minister van Veiligheid en Justitie heeft aangekondigd een deel ervan over te nemen. A.G.A. Nijmeijer
2268
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
Dynamiek in relativiteit. De rechterlijke toetsing aan het relativiteitsvereiste in omgevingsrechtelijke zaken – Relativiteit in het bestuursrecht was aanvankelijk beperkt tot gevallen die vielen onder de crisis- en herstelwet (Chw). Met ingang van 1 januari 2013 geldt het relativiteitsvereiste voor het gehele bestuursrecht. Schr. bespreekt achtereenvolgens de rechterlijke toetsing van relativiteit en het relativiteitsvereiste in relatie tot de bescherming van algemene belangen. Tot slot beziet schr. kort of het relativiteitsvereiste verenigbaar is met Europees recht. De conclusie is dat het toepassingsbereik van het bestuursrechtelijk relativiteitsvereiste ruim is. De toepassing is niet beperkt tot rechtsregels en rechtsbeginselen, maar geldt ook ten aanzien van buitenwettelijke regels. Als het gaat om buitenwettelijke regels geldt dat de reikwijdte van het relativiteitsvereiste toeneemt, indien bij het nemen van een besluit meer buitenwettelijke regels zijn toegepast. Gaat het om (rechts)regels die strekken tot bescherming van algemene belangen dan kan het relativiteitsbereik per geval verschillen. In geval van een beroep van een individueel belanghebbende moet de rechter kijken naar verwevenheid van het algemeen belang met het individuele belang en moeten de omstandigheden van het concrete geval in de context van art. 8:69a Awb worden gewogen. M.M. Stassen-Kanters Rechterlijke toetsing van (herleide) WOZwaarden van woningen – De WOZ-waarde van een woning wordt jaarlijks vastgesteld. Schr. bespreekt de rechterlijke toetsing van (herleide) WOZ-waarden met aandacht voor relevante wet- en regelgeving en bewijslastverdeling. Om tot een uitspraak te komen gebruikt de rechter een in de jurisprudentie ontwikkeld bewijsrechtelijk beslismodel, de zogenaamde drietrapsraket. Als een burger het niet eens is met een WOZ-beschikking kan deze bezwaar maken bij de heffingsambtenaar. Na uitspraak op bezwaar kan in beroep worden gekomen bij de rechter. De WOZ-waarde
wordt ook gebruikt bij de heffing van rijksbelastingen, bij de inkomstenbelasting en schenk- en erfbelasting. Voor dit gebruik kan de WOZ-waarde één op één worden overgenomen, maar in specifieke gevallen moet voor de heffing van inkomstenbelasting en schenk- en erfbelasting de WOZ-waarde worden herleid. Als een belanghebbende het niet eens is met de herleide WOZ-waarde moet bezwaar worden gemaakt tegen de belastingaanslag. Voorts is het mogelijk dat in verband met het gebruik van de WOZ-waarde buiten het belastingrecht een belastingplichtige een verhoging van de WOZ-waarde wenst. Met het oog op deze situatie is een wetsvoorstel (Kamerstukken II en I 2012/13, 33462) ingediend.
1702 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 1, 6 september 2014 Ch. de Roy Een volgende stap in de strengere aanpak van verkeersovertreders: kritische analyse van de wet van 9 maart 2014 – (België) De wet van 9 maart 2014 brengt een aantal ingrijpende wijzigingen aan in het verkeersrecht. Op het vlak van het materiële strafrecht betreft dit onder meer de verlaging van het strafbare alcoholgehalte voor professionele bestuurders en de verruiming en zwaardere bestraffing van bijzondere herhalingsvormen. Op procedureel vlak worden meer mogelijkheden geboden om te werken met onmiddelijke inningen en met ANPR-camera’s en krijgt de officier van gerechtelijke politie ruimere bevoegdheden. Ten slotte ontstaat er binnen het verkeersrecht een ruimere mogelijkheid tot herroeping van uitstel en opschorting. Deze bijdrage vormt een kritische analyse van alle nieuwe bepalingen en kadert ze in de ruimere context.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Experimenten Ziektewet
men (hierna: Wet SUWI). Het bevat nadrukkelijk alleen regels voor zover de inzet van het in artikel 65 van de wet beschreven systeem risico indicatie (hierna: SyRI) aan de orde is. SyRI is een instrument waarmee in een beveiligde omgeving op een zorgvuldige manier data worden gekoppeld en vervolgens geanalyseerd, zodat risicomeldingen kunnen worden gegenereerd. SyRI wordt ingezet in het kader van een integraal optreden ter voorkoming en bestrijding van onrechtmatig gebruik van overheidsgelden en – voorzieningen op het terrein van de sociale zekerheid en de inkomensafhankelijke regelingen, de voorkoming en bestrijding van belasting – en premiefraude, en het niet naleven van arbeidswetten. De belangrijkste onderwerpen van het besluit betreffen: 1. de voorwaarden waaraan een verzoek om gebruik te maken van SyRI moet voldoen; 2. de aanwijzing en de taak van de bewerker in het kader van SyRI; 3. de analyse van de resultaten uit SyRI; 4. de aanvang en het einde van een SyRI-project; 5. het register voor risicomeldingen; 6. de evaluatie van het gehanteerde risicomodel. Inwerkingtreding m.i.v. 12-09-2014.
1703 - Besluit houdende tijdelijke regels voor experimenten in het kader van de Ziektewet (Tijdelijk besluit experimenten Ziektewet) – Artikel 82a van de Wet SUWI biedt de mogelijkheid om bij wijze van experiment bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van onder meer de Ziektewet (ZW) om een doeltreffender uitvoering van de ZW te onderzoeken. Het onderhavige besluit strekt tot uitwerking van deze bepaling. In dit Tijdelijk besluit experimenten Ziektewet (hierna: het Besluit) wordt geregeld dat in het kader van pilots van sociale partners, om het ziekteverzuim terug te dringen, bij wijze van experiment afgeweken mag worden van een aantal wettelijke bepalingen met betrekking tot de arborol, de re-integratieverantwoordelijkheid, de re-integratieinstrumenten en de inzet van de no-riskpolis. Het gaat in deze experimentele opzet om het tijdelijk toestaan van een andere aanpak van het ziekteverzuim van ZW-gerechtigden, met als doel hun ziekteverzuim terug te dringen en aldus hun instroom in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) te beperken. Inwerkingtreding m.i.v. 12-09-2014.
1705 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 4 juni 2014, houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2014) – De wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
Besluit van 01-09-2014, Stb. 2014, 319
Besluit van 01-09-2014, Stb. 2014, 323
Fraudeaanpak SUWI
Digitalisering proces-verbaal
1704 - Besluit tot wijziging van het Besluit SUWI in verband met regels voor fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het effectief gebruik van binnen de overheid bekend zijnde gegevens met inzet van SyRI – Dit besluit strekt ter uitvoering van artikel 65 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inko-
1706 - Besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit elektronisch proces-verbaal in verband met wijziging van de eisen aan omzetten langs elektronische weg – Dit voorstel tot wijziging van het Besluit elektronisch proces-verbaal (Bepv) strekt tot wijziging van de regeling van het langs elektronische
weg omzetten van een proces-verbaal als bedoeld in artikel 153, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in elektronische stukken. Met de wijziging wordt beoogd de bij en krachtens de Archiefwet 1995 (Aw) gestelde eisen aan de vervanging van archiefbescheiden door reproducties (artikel 7) van toepassing te laten zijn op het langs elektronische weg omzetten van processen-verbaal. Deze eisen gaan ook gelden voor de elektronische afschriften van het proces-verbaal. Aanleiding voor de herziening vormt de Wet revitalisering generiek toezicht (Stb 2012, nr. 233), als gevolg waarvan de Beleidsregel digitale vervanging archiefbescheiden (Stcrt. 2008, nr. 21), die mede model heeft gestaan voor de procedure die was opgenomen in Bijlage I van het Bepv, is komen te vervallen. Ook de digitaliseringsdoelstelling uit het programma Versterking prestaties strafrechtsketen (VPS), vormde aanleiding de regeling van elektronische omzetting tegen het licht te houden en aan te sluiten bij de regeling van de vervanging door reproducties uit de Aw. Inwerkingtreding m.i.v. 13-09-2014. Besluit van 01-09-2014, Stb. 2014, 325
Besluit van 01-09-2014, Stb. 2014, 320
Wettelijke status CVOM Inwerkingtreding
Nieuwe Huisvestingswet Inwerkingtreding
1707 - Besluit houdende wijziging van het Besluit OM-afdoening, het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie in verband met de wettelijke verankering van de centrale verwerking openbaar ministerie en tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 19 juni 2014 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en enige andere wetten in verband met de wettelijke regeling van de centrale verwerking openbaar ministerie (Stb. 2014, 225) – De wet treedt in werking m.i.v. 1 januari 2015. Besluit van 08-09-2014, Stb. 2014, 326
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2269
Wetgeving
Nieuwe wetsvoorstellen Uitvoeringswet erkenning beschermingsmaatregelen 1708 - Wetsvoorstel (09-09-2014) tot uitvoering van Verordening (EU) Nr. 606/2013 van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU 2013, L181) (Uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken) – De verordening ter uitvoering waarvan deze wet strekt, wordt van kracht op 11 januari 2015 en is in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk. Het doel van de verordening is dat een in een lidstaat van de Europese Unie gelaste beschermingsmaatregel op snelle en eenvoudige wijze in een andere lidstaat wordt erkend. Gelet op de rechtstreekse toepasselijkheid van de verordening worden in de uitvoeringswet alleen die aspecten geregeld die niet uit de verordening voortvloeien. Dit betreft in de eerste plaats de aanwijzing van de bevoegde autoriteit om een certificaat af te geven, in te trekken of te verbeteren, alsmede de procedure die ter zake gevolgd dient te worden (artikel 5 en 9 van de verordening). In de tweede plaats de aanwijzing van de bevoegde autoriteit die een in een andere lidstaat opgelegde beschermingsmaatregel zodanig kan aanpassen dat daar in Nederland uitvoering aan kan worden gegeven (artikel 11 van de verordening). En in de derde plaats wordt in de uitvoeringswet geregeld dat de beschermde persoon de voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag kan verzoeken aan een in een andere lidstaat opgelegde beschermingsmaatregel een dwangmiddel te verbinden om de persoon van wie de dreiging uitgaat te prikkelen hetgeen in de beschermingsmaatregel is bepaald na te leven. Dit laatste schrijft de verordening niet voor, maar sluit het evenmin uit. Kamerstukken II 2013/14, 34 021, nrs. 1-4
Goedkeuring Eigen Middelenbesluit EU 1709 - Wetsvoorstel (11-09-2014) tot goedkeuring van het op 26 mei 2014 te Brussel tot stand gekomen Besluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (Trb. 2014, 157) – Het Eigen Middelenbesluit (EMB) regelt de financiering van de EUbegroting en daarmee de afdrachten aan de Europese Unie van de lidstaten. Voor wat betreft de eigen middelen van de Europese Unie zijn in het nieuwe EMB enkele aspecten voor alle lidstaten veranderd, en enkele voor Nederland in het bijzonder: 1. De perceptiekostenvergoeding voor het innen van douanerechten is aangepast van 25% naar 20% voor alle lidstaten. Dit betekent dat de lidstaten een lagere vergoeding krijgen voor het innen van de douanerechten die de EU binnenkomen. 2. De uitzonderingen op het uniforme BTW-afdrachtpercentage van 0,3% zijn beperkt tot Nederland, Zweden en Duitsland. Deze lidstaten kennen een lager afdrachtpercentage van 0,15% tot en met 2020. In het vorige EMB bedroeg het BTWafdrachtpercentage voor Nederland en Zweden 0,1%, voor Duitsland 0,15%, en voor Oostenrijk 0,225%. 3. Nederland, Denemarken, Zweden en Oostenrijk krijgen een lumpsumkorting op de BNI-afdrachten. Onder het vorige EMB ontvingen alleen Nederland en Zweden een lumpsumkorting; respectievelijk 605 en 150 miljoen euro (prijzen 2004). Deze wijzigingen betekenen voor Nederland dat, net als in de periode 2007–2013, gemiddeld een korting van ruim één miljard euro per jaar krijgt op de afdrachten aan de EU. Deze korting is, net als in het vorige EMB, tijdelijk en geldt tot en met 2020, wanneer het MFK afloopt. Tot slot wordt met dit EMB overgestapt op ESA2010. ESA 2010 omvat onder andere een statistische en technische revisie betreffende de berekeningswijze van het bruto nationaal inkomen (BNI) van landen. De precieze effecten op de EU-afdrachten worden bekend wanneer de revisies voor alle lidstaten bekend zijn. Kamerstukken II 2013/14, 34 023, nrs. 1-3
2270
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
Modernisering Postwet 1710 - Wetsvoorstel (11-09-2014) tot wijziging van de Postwet 2009 tot modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening (modernisering UPD) – In dit wetsvoorstel tot wijziging van de Postwet 2009 is een viertal maatregelen opgenomen in het kader van modernisering van de UPD. Ten eerste is een wijziging opgenomen van de UPD-eisen, waardoor een vermindering van het aantal postvestigingen en brievenbussen mogelijk wordt. Ten tweede wordt voorgesteld om, gelet op de dynamische omstandigheden en veranderingen in de behoeften en het gedrag van gebruikers, in de wet een periodieke evaluatie van de UPD wettelijk te verankeren. Als derde maatregel wordt voorgesteld een aantal UPD-eisen niet langer op wetsniveau in te vullen maar op het niveau van algemene maatregel van bestuur, opdat sneller en effectiever in de vormgeving van de UPD kan worden ingegrepen indien dat noodzakelijk is. De vierde maatregel behelst een aanpassing van de financieringswijze voor eventuele nettokosten op de UPD, die is neergelegd in de artikelen 30 en 31 van de wet. Voorts wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld om als gevolg van het aangekondigde kabinetsvoornemen om de bezorging van gerechtelijke brieven in eigen beheer uit te voeren (Kamerstukken II 2013/14, 31 490, nr. 134) de uitreiking van het gerechtelijk schrijven niet langer een onderdeel te laten zijn van de UPD. Kamerstukken II 2013/14, 34 024, nrs. 1-4
1711
Vervolgstukken Enkele-feitconstructie Voorlopig verslag (16-09-2014) inzake het initiatiefwetsvoorstel van de leden Bergkamp, Venrooy-Van Ark, Yücel, Jasper van Dijk en Klaver tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling in verband met het annuleren van de enkele-feitconstructie in artikel 5, tweede lid, artikel 6a, tweede lid, en artikel 7, twee-
Wetgeving
de lid, van de Algemene wet gelijke behandeling. Kamerstukken I 2013/14, 32 476, B
Herziening Woningwet: Woningcoporaties Brief van de Algemene Rekenkamer (12-09-2014) over het wetsvoorstel tot herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een Nederlandse Autoriteit toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting). – Brief waarmee de Algemene Rekenkamer diens advies over de conceptnovelle op de Herzieningswet Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting toestuurt.
van de indicatiestelling langdurig verblijf en de wijze waarop cliënten de indicatie verzilveren (nr. 82) en brief met de reactie van de staatssecretaris op de ingediende amendementen inzake de Wet langdurige zorg (nr. 113). Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nrs. 78, 82 en 113
Digitale ontsluiting beschermde werken Gewijzigd voorstel van wet (11-092014) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de implementatie van de Richtlijn nr. 2012/28/EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken.
Kamerstukken II 2013/14, 32 769, nr. 107
Kamerstukken I 2013/14, 33 892, A
Modernisering verlof en arbeidstijden
Wijzigingswet financiële markten 2015
Nota naar aanleiding van het nader verslag (15-09-2014) bij het wetsvoorstel tot modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden.
Verslag van een wetgevingsoverleg (16-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten op het terrein van de financiele markten (Wijzigingswet financiële markten 2015).
Kamerstukken II 2013/14, 32 855, nr. 20
Executieveiling via internet Memorie van antwoord (16-09-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Burgerlijk Wetboek in verband met het transparanter en voor een breder publiek toegankelijk maken van de executoriale verkoop van onroerende zaken. Kamerstukken I 2013/14, 33 484, nr. C
Recht op informatie in strafprocedures Voorlopig verslag (16-09-2014) inzake het wetsvoorstel tot implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142). Kamerstukken I 2013/14, 33 871, A
Langdurige Zorg Brieven van de Staatssecretaris van VWS (09-09-2014 (nrs. 78 en 82) en 11-09-2014 (nr. 113)) over het wetsvoorstel met regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). – Brief met reactie op het verzoek over de premiegevolgen van de Wlz (nr. 78), brief over de ontwikkelingen
Kamerstukken II 2013/14, 33 918, nr. 14
Inkoopregeling AOW Tweede nota van wijziging (02-092014) bij het wetsvoorstel tot Wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met wijziging van de voorwaarden voor de vrijwillige verzekering over een achterliggende periode. Kamerstukken II 2013/14, 33 928, nr. 8
Opkomstdrempel en horizonbepaling referendum Verslag (15-09-2014) inzake het initiatiefwetsvoorstel van de leden Fokke, Voortman en Schouw tot wijziging van de Wet raadgevend referendum houdende opneming van twee bepalingen: een opkomstdrempel en een horizonbepaling. Kamerstukken II 2013/14, 33 934, nr. 5
intrekking van dit wetsvoorstel i.v.m. de keuze om middelen voor sociaal domein aan gemeenten ter beschikbaar te stellen via integratie-uitkering binnen het gemeentefonds. Kamerstukken II 2013/14, 33 935, nr. 7
Elektronisch bekendmaken Verslag (15-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met bekendmakingen aan personen zonder bekende woon- of verblijfplaats. Kamerstukken II 2013/14, 33 956, nr. 5
Novelle kerntaken volkshuisvesting Nota van wijziging (04-09-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. Kamerstukken II 2013/14, 33 966, nr. 7
Instellingswet RSJ Verslag (19-09-2014) inzake het wetsvoorstel tot vaststelling van een nieuwe Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Instellingswet Raad voor strafrechts-toepassing en jeugdbescherming 201..). Kamerstukken II 2014/15, 33 970, nr. 6
Financieel toetsingskader pensioenen Brief van de Staatssecretaris van SZW (12-09-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader). – Brief over de spoedige toezending van de Nota naar aanleiding van het Verslag en het ontwerpbesluit tot wijziging van het financieel toetsingskader pensioenfondsen. Kamerstukken II 2013/14, 33 972, nr. 8
Deelfonds sociaal domein Intrekking Brief van de Minister van BZK (11-092014) over het wetsvoorstel houdende tijdelijke bepalingen i.v.m. de instelling van een deelfonds sociaal domein (Tijdelijke wet deelfonds sociaal domein). – Brief van de minister over de
Taaleis WWB Verslag (17-09-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB). Kamerstukken II 2013/14, 33 975, nr. 6
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2271
Wetgeving
1712
Nota’s, rapporten & verslagen Staatloosheid Brief van de Staatssecretaris van VenJ (10-09-2014) met een voorlopige reactie op het advies van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) ‘Geen land te bekennen’. – Als bijlage bij deze brief is ook te vinden het rapport van de UNHCR uit 2011 over staatloosheid in Nederland alsmede de toenmalige kabinetsreactie daarop. De bewindsman heeft de ACVZ gevraagd in haar advies ook in te gaan op de feitelijke omvang van staatloosheid in Nederland, op de waarborgen die de Basisregistratie personen (BRP) biedt bij vaststelling van staatloosheid en mogelijke verbeteringen op dit punt, op het verschil in rechtspositie van illegale staatlozen ten opzichte van die van andere illegale vreemdelingen en op de wijze van vaststelling van staatloosheid in andere landen. Staatloosheid is in Nederland een probleem van beperkte omvang. Dit neemt niet weg dat Nederland aan meerdere staatloosheidsverdragen is gebonden, deze verplichtingen serieus neemt en dat staatloosheid een grote impact heeft op wie het betreft. Naast staatlozen staan in de BRP (voorheen GBA) rond 80.000 rechtmatig verblijvende vreemdelingen als ingezetenen geregistreerd met de vermelding ‘nationaliteit onbekend’. Iedere vreemdeling van wie niet op basis van een brondocument kon worden vastgesteld welke nationaliteit hij heeft werd in de GBA op deze wijze geregistreerd. Dat betekent dat alle voormalige asielzoekers die niet beschikken over een paspoort of een gelegaliseerde geboorteakte met ‘nationaliteit onbekend’ zijn opgenomen, terwijl zij doorgaans wel degelijk een nationaliteit hebben. Het advies maakt duidelijk dat de mogelijkheid bestaat dat er zich onder de vreemdelingen met ‘nationaliteit onbekend’ ook staatlozen bevinden. Ook hier bestaat echter de
2272
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
indruk dat hun aantal gering is. Het rapport richt zich uitsluitend op de jure staatloosheid. Dat betreft de groep die geen nationaliteit bezit. Het is van groot belang een helder onderscheid te maken tussen de jure staatlozen en de facto staatlozen. Terwijl de afwezigheid van een nationaliteit de kern is van de jure staatloosheid, gaat het bij de facto staatloosheid om de ineffectiviteit van de aanwezige nationaliteit. De rechten die voortvloeien uit de twee belangrijkste verdragen tegen staatloosheid uit 1954 en 1961 hebben uitsluitend betrekking op de jure staatlozen. Op basis van het advies van de ACVZ kan worden geconcludeerd dat de inschrijving als staatloze in de BRP niet beschouwd kan worden als een vaststellingsprocedure voor staatloosheid. De BRPinschrijving is een registratie en geen beoordeling. Gebleken is daarnaast dat van de mogelijkheid, dat de ambtenaar van de BRP, met toepassing van buitenlands recht, staatloosheid vaststelt in de praktijk nauwelijks gebruik gemaakt wordt door gemeenten. Het advies constateert op dat punt terecht een leemte nu een daadwerkelijke vaststellingsprocedure in Nederland ontbreekt. De bewindsman onderkent het belang van vaststelling. Vreemdelingen die geen documenten bezitten op basis waarvan zij staatloosheid kunnen aantonen zijn gebaat met de vaststelling van staatloosheid in de volgende gevallen: • voor verkrijging van een reisdocument, • voor het in aanmerking komen voor versnelde naturalisatie, • voor een soepelere bewijslast bij naturalisatie en • voor de vraag of de kinderen die staatloos geboren zijn in Nederland en beroep zouden kunnen doen op verkrijging van het Nederlanderschap via uitoefening van het optierecht van artikel 6, eerste lid, onderdeel b, RWN. Momenteel wordt verkend hoe een vaststellingsprocedure het beste kan worden ingericht. De ACVZ volgt een ruime lezing van het Staatlozenverdrag van 1954. Staatloosheid leidt in die lezing tot rechtmatig verblijf, tenzij er sprake is van een van de uitzonderingen uit het Verdrag. De bewindsman constateert echter dat het Verdrag betreffende de status van staatlozen ervan uit gaat dat staatloosheid als zodanig niet in de weg staat aan
terugkeer naar een land van eerder verblijf. De ACVZ constateert voorts dat het eisen van een geboorteakte bij erkende staatlozen een dusdanige barrière vormt voor de (versoepelde) verkrijging van het Nederlanderschap, dat het recht op (versoepelde) verkrijging een lege huls wordt. De ACVZ pleit dan ook voor een volledige vrijstelling van het vereiste voor staatlozen. Dit wordt niet noodzakelijk geacht. Er is geen objectieve belemmering om te vragen contact op te nemen met de autoriteiten van het land van herkomst. De Handleiding voor de uitvoering van de rijkswet op het Nederlanderschap zal worden aangevuld met specifiek beleid over de bewijslast bij staatloosheid. Daarbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat wanneer iemand vastgesteld staatloos is, er beoordeeld wordt wat daarvan de oorzaak is en afhankelijk daarvan de aannemelijkheid wordt bepaald dat betrokkene de betreffende documenten niet kan verkrijgen. Tot slot zullen de voorbehouden gemaakt bij artikelen 8 en 26 van het Verdrag betreffende de status van staatlozen worden ingetrokken. Beide voorbehouden zijn gemaakt in de historische context van de periode waarin het verdrag tot stand is gekomen en hebben thans geen belang meer. Kamerstukken II 2013/14, 19 637, nr. 1889
EU-concentratiecontrole Brief van de Minister van EZ (08-092014) met de kabinetsreactie op het op 9 juli 2014 door de Europese Commissie gepubliceerde en ter consultatie voorgelegde Witboek ‘Naar een effectievere EU-concentratiecontrole’. – De Commissie schetst in haar Witboek een aantal maatregelen inzake het toezicht op fusies en overnames (concentratietoezicht) dat zij op grond van Verordening nr. 139/2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen verricht (de Concentratieverordening). De maatregelen hebben strikt genomen geen directe gevolgen voor het Nederlandse concentratietoezicht, zoals dat op grond van de Mededingingswet door de Autoriteit Consument en Markt (de ACM) wordt uitgevoerd. Omdat voor het Nederlandse concentratietoezicht is gekozen voor een systeem dat zoveel mogelijk aansluit bij het Europese
Wetgeving
concentratietoezicht zal een wijziging zoals het Witboek voorstelt, na besluitvorming daarover, aanleiding kunnen vormen voor een daarop aansluitende wijziging van de Mededingingswet. De voorgestelde wijzigingen zien met name op de bevoegdheden van de Commissie ten aanzien van minderheidsbelangen en op het efficiënter afhandelen van verwijzingsverzoeken tussen de Commissie en lidstaten. In de onderhavige brief wordt een uitgebreide samenvatting van de maatregelen gegeven alsmede de Nederlandse reactie daarop. Deze reactie is opgesteld in overleg met de ACM. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1890
Aanpassing Dublinverordening Brief van de Minister BuZa (02-092014) met een fiche inzake een Aanpassing van de Dublin-verordening. – Per 1 januari 2014 is de herschikte EU Dublinverordening, nr. 604/2013, van toepassing. Deze verordening regelt welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. De verordening bevat regels voor de behandeling van een verzoek van een niet-begeleide minderjarige asielzoeker (hierna: AMV) die in verschillende lidstaten een asielaanvraag heeft ingediend (artikel 8, lid 4). Tijdens de onderhandelingen over de herschikte Dublinverordening konden de Raad en het Europees parlement onvoldoende overeenstemming bereiken over de strekking van artikel 8, vierde lid. In het bijzonder niet over de vraag of een AMV, bij ontstentenis van familieleden, in beginsel wordt teruggestuurd naar de lidstaat waar hij zijn eerste asielaanvraag heeft ingediend (de hoofdregel van de Dublinverordening). Ten gevolge is aan de per 1 januari 2014 van toepassing geworden Dublinverordening, (nr. 604/2013), een interinstitutionele verklaring gevoegd. In die verklaring vragen de Raad en het Europees parlement aan de Commissie om te overwegen, zodra het Hof van Justitie van de Europese Unie uitspraak heeft gedaan in de zaak C-648/11 (MA en anderen tegen Secretary of State for the Home Department), artikel 8, lid 4, van de Dublinverordening te herzien. Het Europees parlement en de Raad zullen vervolgens beide hun
wetgevende bevoegdheden uitoefenen, waarbij zij de belangen van het kind voor ogen houden. Op 6 juni 2013 heeft het Hof van Justitie uitspraak gedaan in de zaak C-648/11. In het arrest beantwoordt het Hof de vraag welke lidstaat, op basis van artikel 6 van de oude Dublin-verordening, nr. 343/2003, verantwoordelijk was, indien een AMV in verschillende lidstaten asielaanvragen had ingediend. Kort samengevat, antwoordde het Hof dat bij ontstentenis van gezinsleden, de lidstaat waarin de minderjarige zich bevond verantwoordelijk was voor behandeling van het aldaar ingediende asielverzoek. Het is in het belang van het kind om de procedure niet onnodig te rekken, en de minderjarige zo spoedig mogelijk toegang tot de asielprocedure te verlenen. Het Hof is bevoegd tot het geven van een bindende uitleg van de verordening. Het staat de Europese wetgever vrij om de verordening aan te passen. De Commissie heeft er met het onderhavige voorstel voor gekozen de verordening aan te passen in lijn met de Hofuitspraak. Indachtig de hierboven genoemde verklaring en het arrest van 6 juni 2013, heeft de Commissie onderhavig voorstel voor een verduidelijking van artikel 8, vierde lid, van de per 1 januari 2014 toepassing zijnde Dublinverordening, (nr. 604/2013), uitgebracht. Het voorgestelde artikel is in lijn met het arrest van het Hof over de uitleg van artikel 6 van de oude Dublinverordening: bij ontstentenis van familieleden, is de lidstaat waarin de AMV zich bevindt verantwoordelijk voor de behandeling van het aldaar ingediende asielverzoek, mits dit in het belang is van de minderjarige. Nederland ondersteunt het initiatief om duidelijk(er) vast te leggen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een AMV wordt ingediend. In tegenstelling tot hetgeen de Commissie heeft voorgesteld, vindt het kabinet echter dat in beginsel niet de lidstaat van verblijf, maar de lidstaat waar het asielverzoek het eerst werd ingediend, verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. Dit standpunt zal Nederland primair uitdragen in de onderhandelingen over het voorstel in de Raad. Mocht tijdens de onderhandelingen blijken dat dit standpunt
onvoldoende bijval krijgt van de andere lidstaten in de Raad, dan zal Nederland secondair het standpunt innemen dat in ieder geval een omslagpunt dient te worden gelegd bij het hebben genomen van een inhoudelijke beslissing op het asielverzoek door een lidstaat. Als een AMV na deze inhoudelijke beslissing doorreist naar een andere lidstaat, zal de AMV in beginsel weer dienen te worden teruggestuurd naar de lidstaat die al een inhoudelijke beslissing op het asielverzoek heeft genomen, en hem daarmee al uidelijkheid heeft verstrekt over zijn toekomstperspectief. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1895
Resultaatgerichte regelgeving Brief van de Minister van BuZa (0509-2014) met een fiche inzake een Mededeling programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT): stand van zaken en vooruitzichten. – Op 2 oktober 2013 heeft de Commissie haar mededeling ‘Gezonde en resultaatgerichte regelgeving: resultaten en volgende stappen’ (mededeling REFIT) gepresenteerd en daarbij een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om Europese regeldruk te verminderen en de kwaliteit van EU-regelgeving te verbeteren. Over die mededeling is een BNC-fiche opgesteld dat op 29 november 2013 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstuk 22 112, nr. 1743). In de nu voorliggende mededeling van 18 juni 2014 kijkt de Commissie terug op de inmiddels behaalde resultaten, wordt geschetst welke acties nu lopen en presenteert de Commissie nieuwe beleidsvoornemens. In een omvangrijke bijlage, door de Commissie aangeduid als ‘scorebord’, wordt ingegaan op de stand van zaken op de talrijke concrete stukken wet- en regelgeving die onderdeel uitmaken van de REFIT-werkagenda en wordt een indicatie gegeven voor verdere actie. Kamerstukken II 2013/14, 22 112, nr. 1896
AVVN Brief van de Ministers voor BuZa en BHenO (08-09-2014) over de hoofdlijnen van de inzet van het Koninkrijk der Nederlanden voor de 69e zitting van de Algemene Vergadering van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2273
Wetgeving
Verenigde Naties (AVVN) die vanaf september bijeen zal komen. – De positie van het Koninkrijk volgt op de EU-prioriteiten die door de Raad van de Europese Unie zijn vastgesteld. Voor het Koninkrijk der Nederlanden is en blijft de Verenigde Naties de belangrijkste internationale organisatie voor de handhaving van internationale vrede en veiligheid, mensenrechten en ontwikkeling. Toch is het Koninkrijk kritisch over het gebrek aan daadkracht in de Veiligheidsraad op de Syrië- en Oekraïnedossiers. Het Koninkrijk zal tijdens de 69e zitting actief betrokken zijn bij hervormingsdiscussies opdat de Verenigde Naties effectiever kan optreden. Binnen deze hervormingsdiscussies wordt prioriteit gegeven aan hervorming van de Veiligheidsraad. Zijn compositie is nog een afspiegeling van de periode na 1945, toen de Verenigde Naties 51 leden had. Nu zijn dat er 193. Zo is de regionale ledengroep Afrika ondervertegenwoordigd in de Veiligheidsraad. Het Koninkrijk pleit voor uitbreiding van zowel het aantal permanente als tijdelijke leden. Tegelijkertijd dient de Veiligheidsraad niet te groot te worden om de effectiviteit te waarborgen. Het Koninkrijk is geen voorstander van een vetorecht voor nieuwe permanente leden en steunt het Franse initiatief om het vetogebruik vrijwillig te beperken in het geval van massale wreedheden. Bovendien pleit het Koninkrijk tijdens de 69e zitting voor transparantere en efficiëntere werkmethoden. Het Koninkrijk trekt in de discussie over de hervorming van de Veiligheidsraad samen op met België. Het Koninkrijk zet in op een niet-permanente zetel in de Veiligheidsraad voor 2017–18 en concurreert voor de twee zetels voor de Westerse Groep (WEOG) met Zweden en Italië. Het Koninkrijk voert campagne onder het motto ‘The Kingdom of the Netherlands, Your Partner for Peace, Justice and Development’. Kamerstukken II 2013/14, 26 150, nr. 139
Opmars van IS Brief van de Minister van BuZa (1009-2014) over de recente ontwikkelingen aangaande Irak en IS(IS). – De inspanningen van de Verenigde Staten en andere bondgenoten hebben er toe geleid dat IS(IS) de
2274
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
afgelopen weken op verschillende plaatsen in Noord-Irak door Koerdische en Iraakse strijdkrachten is teruggedrongen. Tegelijkertijd houden de zorgwekkende berichten aan dat IS(IS) zich op grote schaal schuldig maakt aan gruwelijkheden. De verontwaardiging in de internationale gemeenschap hierover is groot. Er is een breed gedeeld gevoel, zowel in het Westen als in de regio zelf, dat de opmars van IS(IS) onverwijld het hoofd moet worden geboden. Dit vergt een brede strategie, gericht op de snelle bestrijding van IS(IS) en de terugkeer van stabiliteit op de langere termijn. Het kabinet steunt daarom het initiatief van de Verenigde Staten om een brede internationale coalitie tegen IS(IS) in het leven te roepen. Terwijl de internationale gemeenschap de gelederen lijkt te sluiten en zich beraadt op een gemeenschappelijke bestrijding van IS(IS), krijgt ook het politieke proces in Irak stap voor stap verder vorm. Het kabinet is ervan overtuigd dat de bestrijding van IS(IS) alleen kans van slagen heeft als er ook voortgang wordt geboekt op het politieke spoor. Het verwelkomt daarom de totstandkoming van een nieuwe Iraakse regering onder leiding van Haider al-Abadi, waarin sjiieten, soennieten en Koerden zijn vertegenwoordigd. Kamerstukken II 2013/14, 27 925, nr. 504
Aanpak jihadstrijders Brief van de Minister van VenJ (0909-2014) waarin een aantal punten schriftelijk worden verduidelijkt die tijdens het debat over de aanpak van Nederlandse jihad-strijders niet goed uit de verf kwamen. – Aan de orde komen de mogelijkheid om zonder onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling te kunnen overgaan tot intrekking van het Nederlanderschap in geval van aansluiting bij een terroristische strijdgroepering, het gebruik van reisgegevens door de overheid en de capaciteit van politie en Openbaar Ministerie. Vervolgens wordt verduidelijkt welke wetswijzigingen nodig zijn om uitkeringen te kunnen beëindigen bij uitschrijving uit de BRP (Actieprogramma, maatregel 9). De rijkswet op het Nederlanderschap kent diverse mogelijkheden voor intrekking van het Nederlanderschap. Daaronder bevinden zich reeds meerdere vari-
anten waarbij de Minister zonder onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling tot intrekking kan overgaan en zelfs de mogelijkheid van verval van het Nederlanderschap van rechtswege. Zo voorziet op dit moment artikel 14 van de rijkswet in de mogelijkheid voor de Minister van Veiligheid en Justitie om het Nederlanderschap in te trekken op grond van een aantal in de wet omschreven gronden. Een van die gronden is veroordeling voor een terroristisch misdrijf. Op 4 september jl. is een wetsvoorstel ingediend om deze grond uit te breiden tot veroordeling voor hulp bij de voorbereiding van een terroristisch misdrijf. De wetswijziging die in het Actieprogramma wordt aangekondigd en thans in voorbereiding is, zal in de rijkswet op het Nederlanderschap een nieuwe grond toevoegen voor intrekking van het Nederlanderschap door de Minister. Kern van het voorstel zal zijn dat het Nederlanderschap ook kan worden ingetrokken bij deelname aan een internationaal of Europees gesignaleerde terroristische organisatie zonder dat er sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Dit kan aan de orde zijn als betrokkene reeds is uitgereisd en zich in het buitenland bevindt. In dat geval kan het gelet op de urgentie van een dreiging met het oog op de nationale veiligheid noodzakelijk zijn om het Nederlanderschap onmiddellijk in te trekken en daarbij betrokkene tot ongewenst vreemdeling te verklaren. De informatie die grond vormt voor de intrekking van het Nederlanderschap kan van verschillende bronnen komen, onder andere van de AIVD. De Minister maakt uiteindelijk een afweging, waarbij hij uiteraard ook beoordeelt of de informatie een dergelijk besluit kan dragen. Dit kan worden getoetst door de rechter, immers tegen de maatregel staat beroep open bij de bestuursrechter net zoals dat het geval is bij intrekking na een eerdere strafrechtelijke veroordeling. Wat betreft het gebruiken van reisgegevens is het voorstel vooruitlopend op de Europese PNR-richtlijn een nationaal wetsvoorstel reisgegevens voor te bereiden. De minister acht het in Nederland op dit moment onvoldoende mogelijk om tijdig reisbewegingen van terroristen (en zware
Wetgeving
criminelen) te kunnen onderkennen en deze hierop tegen te houden. Met het voorstel wordt het mogelijk om gericht te zoeken in de reeds beschikbare reisgegevens met een technische voorziening op basis van de huidige vorderingsbevoegdheden van de officier van justitie (m.n. artikel 126nd Sv). Het gaat dus om een bestaande regeling op grond waarvan bij verdenking van een misdrijf het Openbaar Ministerie een vordering kan doen. Voortaan zal dat geautomatiseerd gaan. De strafrechtelijke vorderingen kunnen straks met gebruikmaking van deze technische voorziening direct aan de Douane en aan de Koninklijke Marechaussee worden gericht. Wanneer een uitvoeringsinstantie een bericht afkomstig van de AIVD ontvangt over een jihadstrijder die is uitgereisd, biedt de huidige wet- en regelgeving op het terrein van de sociale verzekeringen al mogelijkheden om de betaling van uitkeringen stop te zetten. Deze stopzetting is echter nog geen daadwerkelijke beëindiging van het recht op een uitkering. Om ervoor te zorgen dat het recht op een uitkering direct wordt beëindigd wanneer een bericht van de AIVD bij de uitvoeringsinstantie is binnengekomen, zal een algemene beëindigingsgrond worden opgenomen in de socialezekerheidswetten. Kamerstukken II 2013/14, 29 754, nr. 266
Parlementair budgetrecht Brief van de Commissie voor de Rijksuitgaven (09-09-2014) ter aanbieding van het rapport ‘Aandacht voor het parlementair budgetrecht in Europees perspectief’. – De commissie voor de Rijksuitgaven heeft in haar werkprogramma de ambitie uitgesproken zich in te zetten voor de versterkte controle en verantwoording van Europese middelen. Tevens heeft de commissie aandacht voor de ontwikkelingen op het terrein van begrotingsdiscipline en macro-economisch toezicht, zoals dat vorm krijgt in het Europees Semester. Op 12 december 2013 is besloten tot het instellen van een werkgroep om te komen tot het bij deze brief aangeboden rapport over het parlementair budgetrecht in Europees perspectief. Het rapport is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken II 2013/14, 31 597, nr. 7
Grensoverschrijdende inning bestuurlijke boetes Brief van de Minister van VenJ (0809-2014) ter aanbieding van het onderzoek naar grensoverschrijdende inning van bestuurlijke boetes. – Het onderzoek is, in opdracht van het WODC, uitgevoerd door de Universiteit Leiden en is als bijlage bij deze brief te vinden. Dit rapport is opgesteld ten behoeve van een interdepartementale werkgroep die de omvang van het probleem inventariseert en aanbevelingen zal doen over eventueel wenselijk stappen. Deze werkgroep zal dit najaar zijn werkzaamheden afronden. Op basis van deze rapporten zal de Kamer nader worden geïnformeerd over de conclusies die het kabinet trekt met betrekking tot dit onderwerp. Kamerstukken II 2013/14, 32 317, nr. 250
Investeerder-Staat Geschillenbeslechting Brief van de Minister voor BHenO (09-09-2014) over de resultaten van het onderzoek over de negatieve en positieve effecten voor Nederland van het opnemen van InvesteerderStaat Geschillenbeslechting (ISDS) in TTIP. – In de Kamers bestaan zorgen over de vormgeving van investeringsbescherming en dan met name inzake het opnemen van geschillenbeslechting door middel van Investor to State Dispute Settlement (investeerderstaat-geschillenbeslechting; ISDS) in het voorgenomen handelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). Gevreesd wordt dat ISDS internationaal opererende bedrijven de mogelijkheid biedt om de nationale rechtsgang te omzeilen en dat dit tot hoge schadevergoedingen en dure procedures kan leiden en dat buitenlandse arbiters over nationale maatregelen gaan oordelen. Daarom is de regering verzocht een onderzoek in te stellen naar ‘de potentiële sociale en milieurisico’s en de gevolgen van ISDS voor Nederland en naar de financiële risico’s voor de Nederlandse overheid’. Het onderzoek is uitgevoerd door professor Christian Tietje van de Universiteit Halle in Duitsland en professor Freya Baetens van de Universiteit Leiden, Ecorys voerde de economi-
sche en (geo)politieke analyse uit, die in de studie verwerkt is. De onderzoekers is gevraagd de diverse investeringsclaims en jurisprudentie onder deze NAFTA- en CAFTAakkoorden in kaart te brengen. Deze analyse is vervolgens gekoppeld aan een economische analyse van de Amerikaanse investeringen in Nederland en de EU (zowel de huidige investeringen, als de verwachte extra investeringen als gevolg van TTIP). De onderzoekers hebben daarbij gekeken naar de impact die de NAFTA- en CAFTA-verdragen hebben gehad op de beleidsvrijheid van betrokken overheden. Er is gekozen om juist ook de Europese dimensie mee te nemen in de studie, omdat investeringsbescherming sinds het Verdrag van Lissabon een Europese competentie is. Kort samengevat komen de onderzoekers tot de volgende conclusies: 1. Het bestaande ISDS-systeem is op onderdelen voor verbetering vatbaar; 2. Het opnemen van ISDS in TTIP biedt de kans om een nieuwe mondiale standaard voor evenwichtige, moderne investeringsverdragen neer te zetten; 3. Uit de praktijk van bestaande vrijhandelsakkoorden (zoals NAFTA/ CAFTA), waarin ISDS is opgenomen, is geen grond gevonden voor de aanwezigheid van een ‘Amerikaanse claimcultuur’ bij geschillenbeslechting; 4. Het risico op ‘regulatory chill’ is klein en kan worden beperkt indien de juiste definities en beschermingsstandaarden, zoals door de onderzoekers voorgesteld, opgenomen worden; 5. De onderzoekers achten de financiele risico’s voor Nederland door de opname van ISDS in TTIP in combinatie met de verordening voor de financiële aansprakelijkheid bij investeringsgeschillen beperkt; 6. De voordelen om ISDS in TTIP op te nemen lijken op te wegen tegen de nadelen, mits de geïdentificeerde risico’s beperkt kunnen worden. De onderzoekers hebben hiervoor nader geanalyseerd hoe de mogelijke risico’s kunnen worden beperkt. Het onderzoek is als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken I 2013/14, 33 877, I
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2275
Nieuws
1713
Justitie en Veiligheid in 2015 Doorgaan op de ingeslagen weg Veiligheid én justitie zijn thema’s die onlosmakelijk bij elkaar horen volgens het kabinet. Halverwege deze kabinetsperiode wordt in de op Prinsjesdag gepresenteerde begroting van het Ministerie van Veiligheid en justitie vastgesteld dat VenJ op koers ligt om haar ambities te realiseren. Naast nieuwe initiatieven, zoals bijvoorbeeld de Veiligheidsagenda, komt het voor 2015 aan op uitvoering en implementatie van datgene wat de afgelopen jaren in gang is gezet. Het versterken van de prestaties in de strafrecht- en vreemdelingenketen, het inzichtelijk en transparant maken hiervan, de digitalisering van de keten en de herziening en modernisering van het Wetboek van Strafvordering.
Rechtspraak Het jaar 2015 luidt een periode in waarin de Rechtspraak werkt met een nieuwe strategische agenda. De Agenda van de Rechtspraak 2015–2018 focust op snelle, toegankelijke en deskundige rechtspraak. Het resultaat moet zijn een grotere tevredenheid over de duidelijkheid van procedures, doorlooptijden van procedures en begrijpelijkheid van uitspraken van rechters en de toegankelijkheid van rechtspraak in het algemeen. De agenda maakt duidelijk dat het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) voor de komende jaren de absolute topprioriteit voor de Rechtspraak vormt. Waar de fundamenten voor deze ingrijpende reorganisatie zijn gelegd door de herziening van de gerechtelijke kaart, zullen met de uitvoering van dit veranderprogramma de gevolgen van vernieuwing voor rechtzoekenden en samenleving steeds merkbaarder worden. Voor die uitvoering is 2015 een cruciaal jaar. Als de wetgeving volgens de planning tot stand komt, zal eind 2015 een begin kunnen worden gemaakt met de geleidelijke invoering van de nieuwe
2276
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
bestuurs- en civielrechtelijke procedure bij de gerechten. De nieuwe agenda plaatst het programma KEI in een bredere organisatorische en maatschappelijke context.
Beleidsagenda De in de begroting opgenomen Beleidsagenda 2015 is een leidraad voor de komende regeerperiode. Daarin zal extra aandacht worden gegeven aan zeven thema’s. 1. Nederland Veiliger In 2015 wordt uitvoering gegeven aan de Veiligheidsagenda, die door de minister met het college van procureurs-generaal en de regioburgemeesters is vastgesteld. In deze agenda zijn de landelijke beleidsdoelstellingen en jaarlijkse ambities vastgesteld voor de periode 2015– 2018. De agenda richt zich op de aanpak van maatschappelijke veiligheidsproblemen die landelijk spelen, die (regio)grensoverschrijdend zijn en/of waar afstemming in de aanpak op landelijk niveau voor nodig is. De agenda is complementair aan de lokale veiligheidsagenda’s. De bestrijding van ondermijnende criminaliteit vraagt om optreden als één overheid. De geïntegreerde aanpak voorziet in strafrechtelijke, bestuurlijke, fiscale en privaatrechtelijke interventies met als doel een breed en effectief front te vormen tegen ondermijnende criminaliteit. De RIEC’s (Regionale Informatie en Expertise Centra) en het LIEC zijn daarbij spin in het web. Zij richten zich op de overheidsaanpak bij complexe problemen zoals mensenhandel, drugscriminaliteit, fraude en Outlaw Motorcycle Gangs. 2. Nationale veiligheid In het kader van de nationale veilighied wordt in 2015 met prioriteit gewerkt aan de bestrijding van extremisme en terrorisme. Met het recent gepresenteerde actieprogramma ‘Inte-
grale aanpak Jihadisme’ worden alle beschikbare middelen aangewend om uitreis van potentiële jihadstrijders te verhinderen, om de risico’s van terugkeerders weg te nemen en het werven van nieuwe aanhang tegen te gaan. Op het terrein van cybersecurity wordt in 2015 het vijfde Cybersecurity Beeld Nederland uitgebracht. Het vergroten van de ICT-weerbaarheid gebeurt door digitale dreigingen te detecteren. Ten tweede door partijen binnen de rijksoverheid en vitale infrastructuur advies en handelingsperspectief te geven. Daarnaast wordt vanuit het ministerie het beleid gecoördineerd, net als de nationale respons op ICT-incidenten en crises. In 2015 wordt in samenwerking met private organisaties de detectiecapaciteit voor digitale dreigingen verbeterd, responscapaciteiten versterkt en vindt uitwisseling van kennis en expertise plaats. 3. Rechtsstaat Na de invoering van de nieuwe gerechtelijke kaart van Nederland is het nu tijd voor kwaliteitsverbetering, digitalisering en vereenvoudiging van processen binnen onze rechtsstaat. De versterking van de ketenprestaties ligt op koers en de vaart blijft er in. Politie en OM hebben de afhandeling van veelvoorkomende criminaliteit een sterke impuls gegeven door de landelijke invoering van de ZSM-werkwijze. De modernisering van het Wetboek van Strafvordering komt op stoom. Vóór het zomerreces van 2015 ontvangt de Tweede Kamer een contourennota waarin de hoofdlijnen van het nieuwe Wetboek uitvoerig zullen worden toegelicht. Het gaat bij deze modernisering om een complexe operatie, waarbij negentien wetsvoorstellen aan de huidige tijd worden aangepast. De parlementaire afronding zal naar verwachting eind 2016 zijn beslag krijgen. Naar verwachting treedt het wetsvoorstel herziening
Nieuws
tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen in 2015 in werking. Daarmee verschuift de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van straffen van het Openbaar Ministerie naar de Minister van VenJ. Daarnaast worden in 2015 maatregelen genomen ter verbetering en versnelling van de executie van financiële sancties. Ook de verwerking van contante of pinbetalingen van boetes wordt verbeterd door de plaatsing van betaalvoorzieningen door heel Nederland. De eerste maatregelen voor vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand zijn gepland voor 1 januari 2015. In 2015 wordt de nadere uitwerking van het stelsel in de vorm van wetgeving aan de Tweede Kamer aangeboden. 4. Nationale politie Op 1 januari 2015 zullen de basisteams en de districtsrecherches van start gaan. De basisteams voeren de kerntaken van de politie uit: de basispolitiezorg. Wijkagenten vervullen daarin een hoofdrol. Onder gezag van de burgemeester en de officier van Justitie werken basisteams binnen de regionale eenheden samen met andere teams en met externe partners op lokaal niveau, zoals gemeentes, reclassering en jeugdzorg. Eind 2015 moet de hele organisatie zijn ingericht, conform het Inrichtingsplan Nationale Politie. Voor het creëren van één landelijke meldkamerorganisatie is een aanpassing van wet- en regel-geving noodzakelijk. Naar verwachting zal het wetsvoorstel in het voorjaar van
2015 bij de Tweede Kamer worden ingediend. 5. Slachtoffer centraal Naar verwachting zal een aantal wetsvoorstellen in 2015 in werking treden. Eén daarvan is het wetsvoorstel ter implementatie van de EU-richtlijn minimumnormen voor slachtoffers, die Nederland op 16 november 2015 ingevoerd moet hebben. De wetsvoorstellen inzake het Europees beschermingsbevel, uitbreiding van het spreekrecht en uitbreiding van de reikwijdte van het Schadefonds Geweldsmisdrijven treden naar verwachting in 2015 in werking. Voor Slachtofferhulp Nederland is structureel aanvullend budget beschikbaar gesteld zodat Slachtof-ferhulp per 1 januari 2015 voldoende capaciteit beschikbaar heeft om op alle ZSM locaties zeven dagen per week, 12 uur aanwezig te zijn. In de loop van 2015 zal naar verwachting het wetsvoorstel Affectieschade en Zorgkosten bij de Tweede Kamer worden ingediend. Met dit voorstel wordt een ruimere vergoeding van schade als gevolg van letsel en overlijden voor slachtoffers en nabestaanden beoogd. 6. Immigratie en Asiel Sinds 2013 neemt de asielinstroom toe, waarbij dit versterkt het geval lijkt te zijn sinds het voorjaar van 2014. Bij sommige nationaliteiten lijkt daarbij duidelijk sprake van een sterke rol voor mensensmokkelaars. Het kabinet streeft daarom een integrale aanpak na, waarbij toezicht en
Begrotingsuitgaven 2015 € 11.437 miljoen Apparaatsuitgaven kerndepartement 403 mln. Vreemdelingen 757 mln. Contraterrorisme en Nationaal Veiligheidsbeleid 248 mln.
Nominaal en onvoorzien 2 mln. Geheim 3 mln.
Nationale Politie 5.132 mln.
Jeugd 373 mln. Sanctietoepassing 2.416 mln.
handhaving hand in hand gaan met een zorgvuldig asielbeleid. Desalniettemin zal de verhoogde druk op de opvangcapaciteit in Nederland ook in 2015 nog sterk gevoeld worden. De gemiddelde opvangduur van asielzoekers loopt op, doordat er (tijdelijk) sprake is van een vertraging in de afhandeling van asielverzoeken en bij de uitplaatsing van statushouders. In 2015 wordt Europese wetgeving ingevoerd voor de vorming van het Gemeenschappelijk Europees Asiel Stelsel (GEAS). Dat vergt op een aantal onderdelen aanpassing van de Nederlandse asielprocedure. De bestrijding van illegaliteit blijft een prioriteit. Een betere samenwerking en informatieuitwisseling tussen de organisaties in de vreemdelingen- en strafrechtketen en verruimde toezichtsbevoegdheden maken het mogelijk gerichter op te treden tegen illegaal verblijf, met een efficiëntere capaciteitsinzet. In 2015 zal de Tweede Kamer naar verwachting het wetsvoorstel Wet Terugkeer en Bewaring behandelen. Dit voorstel bevat onder meer de invoering van een bestuursrechtelijk regime voor vreemdelingen in vreemdelingenbewaring of grensdetentie. Bij vreemdelingenbewaring staat het ‘ter beschikking zijn voor de uitzetting’ voorop. Naar verwachting treedt in 2015 een wetswijziging van de rijkswet op het Nederlanderschap in werking. In deze wet wordt de termijn voor naturalisatie verlengd van vijf naar zeven jaar. 7. Kansspelen Een vergunningstelsel voor online kansspelen zorgt ervoor dat een belangrijk deel van de online spelers binnen deze kabinetsperiode veilig en verantwoord bij een aanbieder met een vergunning kan spelen. Ook worden er vanaf dat moment nieuwe aanbieders op de markt toegelaten. Daarnaast komt er een herziening van het vergunningstelsel voor de loterijen.
Wetgevingsprogramma Op de pagina’s 130-138 van de begroting is een overzicht opgenomen van alle in voorbereiding zijnde wetgeving waarin aangegeven wordt in welke fase de voorbereiding zich bevindt en wat de beoogde inwerkingtredingsdatum is.
Veiligheid en criminaliteitsbestrijding 663 mln. Rechtspleging en rechtsbijstand 1.440 mln.
Kamerstukken II 2014/15, 34000 VI, nr. 2
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2277
Nieuws
1714
Reactie Rechtspraak op Miljoenennota De grondrechten van burgers speelden een belangrijke rol in de Troonrede dit jaar. Maar in de gepresenteerde Miljoenennota gaat de aandacht vooral uit naar de versterking van de strafrechtketen bij de aanpak van terrorisme. De Raad voor de rechtspraak signaleert dat er een spanning kan zijn tussen de grondrechten van burgers aan de ene kant en het oplossen van dringende maatschappelijke problemen aan de andere kant. De Raad zal bij
de advisering over wetsvoorstellen toetsen of de grondrechten van burgers voldoende gegarandeerd zijn.
U
it de Miljoenennota blijkt verder dat het kabinet van plan is de griffierechten minder fors te verhogen (€ 32 miljoen in plaats van € 45 miljoen). De Raad voor de rechtspraak signaleerde eerder in een wetgevingsadvies al dat een verhoging van de griffierechten op gespannen voet kan staan met de
toegang tot de rechter. Ondanks dat het kabinet nu aankondigt de griffierechten minder fors te verhogen, blijft het de vraag of de toegang tot de rechter voldoende gewaarborgd is. Dit betreft met name de toegang tot de kantonrechter voor kleine geschillen en de toegang tot hoger beroep. De Raad voor de rechtspraak zal de uitwerking van de plannen uit de Miljoenennota op deze punten met extra aandacht beoordelen. www.rechtspraak.nl
1715
Raad van State verheldert rechtspraak over begrip bestuursorgaan Een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon waaraan de wetgever geen publiekrechtelijke bevoegdheden heeft toegekend, is toch een bestuursorgaan wanneer een sterke inhoudelijke en financiële band bestaat tussen de overheid en (het orgaan van) deze rechtspersoon. Dit staat in twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 september 2014. De uitspraken zijn gedaan door de grote kamer die bestond uit de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven en twee leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
H
et begrip bestuursorgaan is een van de centrale begrippen van het bestuursrecht. Het is daarom van belang dat duidelijkheid bestaat over de vraag wan-
2278
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
neer een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon, zoals het bestuur van een stichting, waaraan niet bij wet publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend, toch moet worden aangemerkt als een bestuursorgaan.
bestuursorgaan aan te merken. “Uit de inhoudelijke en financiële band tussen een privaatrechtelijke rechtspersoon en een of meer bestuursorganen volgt immers dat deze bestuursorganen een bepaalde taak aan zich hebben getrokken.”
Verduidelijking
Geen bestuursorgaan, geen besluit
De Raad van State verduidelijkt met de uitspraken zijn rechtspraak over het begrip bestuursorgaan. Organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die uitkeringen of financiële voorzieningen verstrekken, zijn bestuursorganen als de overheid de criteria voor het verstrekken van die uitkeringen of voorzieningen in beslissende mate bepaalt én die in overwegende mate financiert. Naar het oordeel van de Raad van State is, in navolging van de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal, de uitoefening van een overheids- of publieke taak geen zelfstandig vereiste om een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon als
Als deze rechtspraak toegepast wordt op de twee zaken in kwestie komt de Raad van State vervolgens tot de conclusie dat het bestuur van Stichting bevordering kwaliteit leefomgeving Schipholregio en het bestuur van stichting Platform31 geen bestuursorganen zijn. De mededelingen die deze besturen aan twee inwoners van Kudelstaart en Utrecht hadden gedaan, zijn daarom geen besluiten waartegen bezwaar en (hoger) beroep kan worden ingediend. ECLI:NL:RVS:2014:3379 ECLI:NL:RVS:2014:3394
Nieuws
1716
Ook resocialisatie bij levenslang De voorzieningenrechter in Den Haag heeft de vordering van een tot levenslang veroordeelde man tot onmiddellijke invrijheidstelling afgewezen. De man had in een kort geding verzocht de Staat per direct te verbieden zijn levenslange gevangenisstraf verder uit te voeren, omdat zijn gratieverzoek ten onrechte was afgewezen. Wel moet de Staat hem tegemoetkomen door het aanbieden van zogenoemde resocialisatie-activiteiten die van belang zijn bij een beoordeling van zijn gratieverzoek.
D
it vloeit voort uit eerdere uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens die stellen dat een levenslang veroordeelde uitzicht moet hebben op terugkeer in de samenleving, zo oordeelt de voorzieningenrechter.
Resocialisatie meewegen Bij het beoordelen van een gratieverzoek moet de Staat meewegen of de doelen van de straf gediend zijn bij het
voortzetten van de gevangenisstraf. Het gaat daarbij om doelen zoals vergelding, bescherming van de samenleving, maar ook uitzicht van de gedetineerde op mogelijke terugkeer in de samenleving. Het volledig ontbreken van uitzicht op terugkeer in de samenleving is volgens het Europese Hof inhumaan. Daarom moeten - ook voor een levenslang gestrafte - resocialisatiemaatregelen worden getroffen, zodat het gedrag van de gedetineerde op dat punt kan worden beoordeeld. De staatssecretaris heeft bij de beoordeling van een gratieverzoek van de man in zijn besluit van 10 juni 2014 ten onrechte de resocialisatie van hem niet meegewogen. Ook het gerechtshof Den Haag, aan wie de staatssecretaris op grond van de Gratiewet advies moest vragen over het gratieverzoek heeft erop gewezen de resocialisatie van de man in de beoordeling van het gratieverzoek moest worden betrokken. Het gerechtshof heeft daarom aan de staatssecretaris om informatie daar-
over gevraagd en een definitief advies uitgesteld. Ten onrechte heeft de staatssecretaris dit verzoek van het gerechtshof genegeerd. In zijn uitspraak gebiedt de voorzieningenrechter de Staat om alsnog te starten met activiteiten gericht op de resocialisatie van de man, zodat bij de beoordeling van een nieuw gratieverzoek de resocialisatie van hem en zijn vorderingen op dat gebied kunnen worden meegenomen.
Levenslang De man is bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 januari 1989 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens het medeplegen van doodslag en drievoudige moord. Hij heeft tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld, dat door de Hoge Raad werd verworpen. Op 5 december 1989 is het arrest van het gerechtshof onherroepelijk geworden. Hij is nu ruim 27 jaar gedetineerd. ECLI:NL:RBDHA:2014:11541
1717
Minimumloonwetgeving ondergraven door Hof van Justitie EU De in het kader van de gunning van overheidsopdrachten opgelegde verplichting om een minimumloon te betalen, kan niet worden uitgebreid tot de werknemers van een in een andere lidstaat gevestigde (onder) aannemer.
E
en Duitse stad besteedde een werk aan, met de eis dat een Duits minimumloon betaald zou worden. Een Poolse inschrijver verzette zich daartegen, omdat dit hem
concurrentievoordeel ontnam, aangezien Poolse lonen en prijzen lager zijn. Het Hof van Justitie geeft hem gelijk.
De zaak Een wet van het Land NordrheinWestfalen (Duitsland) bepaalt dat sommige overheidsopdrachten voor het verrichten van diensten slechts kunnen worden gegund aan ondernemingen die zich bij de indiening van de offerte ertoe hebben verbonden, hun personeel voor de uitvoe-
ring van de prestatie een minimumuurloon van € 8,62 te betalen. In het kader van een openbare aanbesteding die was uitgeschreven met het oog op de digitalisering van documenten en de conversie van gegevens voor haar stedenbouwkundige dienst, heeft de stad Dortmund op grond van deze wet garanties geëist dat een minimumloon van € 8,62 zou worden betaald aan de werknemers van een in een andere lidstaat (in casu Polen) gevestigde onderaan-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2279
Nieuws
nemer waarop de inschrijver een beroep wenste te doen, die de betrokken opdracht uitsluitend in die lidstaat zouden uitvoeren. Bundesdruckerei, een Duitse onderneming die geïnteresseerd was in deze opdracht, heeft beroep ingesteld bij de bevoegde Duitse kamer inzake openbare aanbestedingen. Aangezien deze kamer twijfels had over de verenigbaarheid van de betrokken regeling (zoals toegepast door de stad Dortmund) met het Unierecht en meer bepaald met de vrijheid van dienstverrichting, heeft zij zich tot het Hof van Justitie gewend.
Het arrest In zijn arrest van 18 september 2014 antwoordt het Hof dat het beginsel van vrije dienstverrichting in een geval als het onderhavige, waarin een
inschrijver een overheidsopdracht wil uitvoeren door uitsluitend gebruik te maken van werknemers van een onderaannemer die in een andere lidstaat dan die van de aanbestedende dienst is gevestigd, eraan in de weg staat dat de lidstaat van de aanbestedende dienst de onderaannemer ertoe verplicht deze werknemers een minimumloon te betalen. Het Hof stelt om te beginnen vast dat een dergelijke regeling een beperking van de vrijheid van dienstverrichting kan vormen. Een minimumloon dat wordt opgelegd aan de onderaannemers van een inschrijver die in een andere lidstaat zijn gevestigd, waar de minimumlonen lager zijn, vormt immers een bijkomende economische last die de uitvoering van de prestaties in die andere lidstaat kan verhinderen, belemmeren
of minder aantrekkelijk maken. Het Hof merkt echter op dat een dergelijke regeling in beginsel gerechtvaardigd kan zijn door het doel de werknemers te beschermen. Voor zover een dergelijke regeling enkel geldt voor overheidsopdrachten, is zij echter niet geschikt om dat doel te bereiken, indien er geen aanwijzingen zijn dat werknemers die actief zijn op de particuliere markt geen nood hebben aan dezelfde loonbescherming als werknemers die overheidsopdrachten uitvoeren. Voor zover de betrokken nationale regeling ook van toepassing is op een situatie zoals die welke hier aan de orde is, is zij hoe dan ook onevenredig. Arrest in zaak C-549/13, 18-09-2014, Bundesdruckerei GmbH/Stadt Dortmund
1718
OM niet-ontvankelijk bij alcoholslot Het Gerechtshof in Den Haag heeft op 22 september 2014 in drie strafzaken waarin het ging om rijden na gebruik van alcohol, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard. De reden hiervoor is dat er al door het CBR aan de betrokkenen een alcoholslot was opgelegd.
E
en alcoholslot en het programma dat daaraan verbonden is, is geen straf maar een bestuursrechtelijke maatregel. Het openbaar ministerie mag daarom, ook als die maatregel al is opgelegd, iemand voor hetzelfde feit toch nog strafrechtelijk vervolgen. Het hof heeft nu echter bepaald dat het alcoholslotprogramma een zo ingrijpende maatregel is dat deze gelijk moe-
ten worden gesteld aan een strafrechtelijke maatregel. Het hof heeft hieruit de consequentie getrokken dat, als de maatregel van het CBR is opgelegd, het openbaar ministerie niet meer strafrechtelijk kan vervolgen. Dat zou botsen met het beginsel dat niet twee maal voor hetzelfde feit vervolgd mag worden. ECLI:NL:GHDHA:2014:3017
1719
Geen recht op vergeten voor misdadigers Google hoeft de gegevens van een strafrechtelijk veroordeelde man niet uit zijn zoekresultaten te verwijderen. De man wilde dat Google verschillende links die verwijzen naar websites met daarop informatie over hem en zijn misdrijf niet langer zou weergeven en baseerde
2280
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
zich daarbij op de Wet bescherming persoonsgegevens en het Costejaarrest van het EU-Hof. Dit arrest bepaalde dat men zich alleen kan verzetten tegen het tonen van zoekresultaten die ‘irrelevant’, ‘buitensporig’ of ‘onnodig diffamerend’ zijn. De voorzieningenrechter in
Amsterdam oordeelt dat negatieve publiciteit als gevolg van een ernstig misdrijf in zijn algemeenheid juist blijvend relevante informatie over een persoon is. ECLI:NL:RBAMS:2014:6118
Universitair Nieuws
Plaats: Aula (A-gebouw), Burgemeester Oudlaan 50 te
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Prof. mr. L.C. (Laurens) Winkel, hoogleraar Rechtsgeschiedenis aan de Erasmus School of Law, gaat op 10 oktober 2014 met emeritaat. Op die dag zal hij om 16.00 uur zijn afscheidsrede uitspreken, getiteld ‘Themis & Clio revisited’. Voorafgaand aan de afscheidsrede – vanaf 9.30 uur – is er een klein colloquium over: ‘The many faces of Legal History/Rechtsgeschiedenis: anders en beter’. Plaats: Aula (A-gebouw), Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam (colloquium in zaal Tokyo (M1-17) in het Expo- en Congrescentrum).
Prof. mr. N.J.H. (Nick) Huls, hoogleraar Rechtssociologie aan Erasmus School of Law, houdt op vrijdag 24 oktober 2014 om 16.00 uur zijn afscheidsrede met als titel ‘Rwanda, een rechtsstaat in de mist’. Voorafgaande aan de afscheidsrede van Huls is om 12.30 uur een Engelstalig symposium over de ontwikkelingen in het juridische domein in Rwanda sinds de genocide van 1994. Plaats: Aula (A-gebouw), Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam (symposium in Formumzaal M-gebouw campus Woudestein, Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam)
Op maandag 17 november 2014 om 16.00 uur houdt prof. dr. J.J. (Julia) Sloth-Nielsen, hoogleraar Children’s Rights in the Developing World aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden, haar oratie ter gelegenheid van de aanvaarding van haar ambt. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Op 28 november 2014 gaat prof. mr. L.J.J. (Lodewijk) Rogier, hoogleraar Staats- en bestuursrecht aan Erasmus School of Law, met emeritaat. Hij houdt om 16.00 uur zijn afscheidsrede: ‘Bestuursrecht of Strafrecht? Instrumentaliteit of moraliteit?’. Voorafgaand aan het afscheid wordt het symposium ‘Handhaven in de grote stad’ georganiseerd.
Rotterdam (Symposium in Theil Building (C-gebouw CT-1), campus Woudestein, Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam)
Op vrijdag 28 november 2014 houdt prof. dr. A.A.J. (Arjan) Blokland, hoogleraar Criminology and criminal justice aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden, om 16.00 uur zijn oratie ter gelegenheid van de aanvaarding van zijn ambt. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Op vrijdag 5 december 2014 houdt prof. drs. H. Schaper, als hoogleraar benoemd op de Kooijmans-leerstoel voor vrede, recht en veiligheid aan de Universiteit Leiden, zijn oratie. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Promoties Nederlandse invloed op Lar-rechtspraak Artikel 39 van het Statuut legt de landen van het Koninkrijk der Nederlanden de verplichting op het burgerlijk recht en het strafrecht en het daarbij behorende procesrecht zoveel mogelijk op eenvormige wijze te regelen. Die bepaling geldt niet voor het bestuurs- en bestuursprocesrecht. Gebruikmakend van hun vrijheid op dat punt hebben het land Aruba en het voormalige land de Nederlandse Antillen, dat inmiddels uiteen is gegaan in de landen Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden, beide een eigen andersluidende landsverordening (wet) administratieve rechtspraak (Lar) vastgesteld. Daarbij hebben zij zich laten inspireren door Nederlandse wetgeving, de Wet AROB en de Awb, zonder deze echter integraal over te nemen. Wel is het systeem van het Nederlandse bestuursprocesrecht volledig overgenomen. In dit proefschrift van mr. J.Th. Drop wordt de vraag beantwoord of bij de uitleg van uit Nederland overgenomen bepalingen de daaraan in de Nederlandse jurisprudentie gegeven uitleg wordt gevolgd. Aanleiding die vraag te stellen zijn de verwijzing in de totstandkomingsgeschiedenis van beide verordeningen naar de moge-
lijkheid om te rade te gaan bij Nederlandse jurisprudentie en literatuur met betrekking tot uit Nederland overgenomen bepalingen en de door de Hoge Raad in Caribische burgerlijke en strafzaken gehanteerde regel dat dergelijke bepalingen ook op dezelfde wijze dienen te worden uitgelegd. Ter beantwoording van deze vraag worden totstandkomingsgeschiedenis en toepassing van beide landsverordeningen onderzocht. Daarbij wordt de sinds invoering in 1997 (Aruba) en 2001 (Nederlandse Antillen) gevormde jurisprudentie uitgebreid beschreven en geanalyseerd, waardoor het boek op dat punt ook het karakter van een naslagwerk heeft. Vervolgens vindt vergelijking plaats met de Nederlandse jurisprudentie. Conclusie daarbij is dat niet alleen bepalingen die in gelijke bewoordingen zijn gesteld maar ook bepalingen die niet in gelijke bewoordingen zijn gesteld maar wel dezelfde strekking hebben als een Nederlandse bepaling, op dezelfde wijze worden uitgelegd. Dit is mede het gevolg van overname van het systeem van het Nederlandse bestuursprocesrecht. Een uitvloeisel hiervan is voorts dat het niet in de Awb of beide landsverordeningen geregelde bewijsrecht en de daarin evenmin voorkomende notie van bepalingen van openbare orde en de Brummenleer ook door de Caribische bestuursrechter worden toegepast. Is er sprake van een leemte in een van beide verordeningen dan wordt die door de Caribische rechter dikwijls gevuld door analoge toepassing te geven aan een Nederlandse Awbbepaling. De mogelijkheid de Nederlandse rechtspraak te volgen is echter niet onbeperkt. De autonomie van de Caribische wetgever staat er aan in de weg op de Awb gebaseerde jurisprudentiële rechtsregels toe te passen indien de eigen landsverordening een daarvan afwijkende bepaling bevat. Ook Awb bepalingen waarin bevoegdheden zijn toegekend terwijl de eigen wetgever bevoegdheidstoekenning achterwege heeft gelaten, kunnen niet analoog worden toegepast. In het onderzoek zijn voorts het bestuursprocesrecht van Aruba en de voormalige Nederlandse Antillen met elkaar vergeleken. Hoewel op
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2281
1720
Universitair Nieuws
meerdere punten anders geformuleerd verschilt dit, nu daaraan het zelfde, uit Nederland overgenomen, systeem ten grondslag ligt, niet in grote mate. Dit maakt het mogelijk om in de toekomst een eenvormige regeling tot stand te brengen. Drop verdedigde zijn proefschrift op 28 mei 2014 aan de University of Curaçao. Promotor was prof. mr. L.J.J. Rogier. Mr. J.Th. Drop De invloed van de Nederlandse bestuursrechtspraak op de rechtspraak in Lar-zaken Boom Juridische uitgevers 2014, 365 p., € 39 ISBN 978 90 8974 912 3
Het zelfrealisatierecht Het gebruik van grond is noodzakelijk om bepaalde publieke doelstellingen te realiseren, bijvoorbeeld de aanleg van woonwijken, industrieterreinen en wegen. Lang niet alle grond in Nederland is in eigendom van de overheid. Dat betekent dat de genoemde doelstellingen dikwijls (gedeeltelijk) op grond van particuliere eigenaren moeten worden gerealiseerd. Het zelfrealisatierecht houdt in dat particuliere eigenaren – vanwege hun eigendomsrecht op de grond – in principe het eerste recht hebben om tot realisering van deze doelstellingen over te gaan. Het ligt voor de hand dat de overheid hierop een zekere invloed wil uitoefenen. Maar hoe ver mag die invloed reiken? En hoeveel ruimte heeft een particuliere eigenaar om naar eigen inzicht bepaalde doelstellingen op zijn grond te realiseren? Wat is, kortom, de reikwijdte van het zelfrealisatierecht, en in hoeverre mag de overheid dit recht beperken? Lisanne Groen beschrijft de omvang van het zelfrealisatierecht vanaf het eind van de negentiende eeuw – het moment waarop de nationale wetgever zich voor het eerst begon bezig te houden met ruimtelijke ordening – tot aan het heden. Zij maakt inzichtelijk op welke manier maatschappelijke ontwikkelingen als verpaupering, bevolkingsgroei en stijging van de grondprijzen de overheid tot handelen aanzetten. Hoe de wet-
2282
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
telijke instrumenten die hiervan het gevolg waren het eigendoms- en zelfrealisatierecht in de loop der tijd beïnvloedden, wordt vervolgens eveneens beschreven. Instrumenten uit de Woningwet, de WRO, de Wet voorkeursrecht gemeenten en de afdeling Grondexploitatie in de Wro passeren in dit kader de revue. Groens onderzoek beoogt waardevolle inzichten in de samenhang en knelpunten van het ruimtelijkeordeningsbeleid te bieden, die als leidraad kunnen dienen bij nieuwe wetgeving op dit gebied, zoals de Omgevingswet, die op dit moment in voorbereiding is. Groen promoveerde op 4 juni 2014 aan de Vrije Universiteit. Haar promotor was prof. mr. J. Struiksma. Mr. L.C. Groen Het zelfrealisatierecht – ruimtelijk instrumentarium in verhouding tot het eigendomsrecht
ratuur, op het terrein van beroepsen handelsethiek en moraliteit, over conflict of interest. Deze niet-juridische literatuur wordt extensief gebruikt ter beantwoording van de eerste en tweede hoofdvraag. De algemene bevindingen omtrent conflict of interest worden vervolgens vertaald naar de speciale positie van de faillissementscurator. In de scriptie wordt gesteld dat harmonisatie op Europees niveau van een regel met betrekking tot conflict of interest wenselijk zou zijn. De scriptie presenteert tot slot zeven aanbevelingen voor de Europese wetgever met betrekking tot de inhoud van een dergelijke regel. Mark Fidder Conflict of interest involving liquidators - Recommendations to the European Union legislator Masterscriptie Ondernemingsrecht, Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden
Bouwrecht Monografiën, nr. 36
Beoordeling: 9
Instituut voor Bouwrecht 2014, 487 p., € 65
Begeleider: prof. dr. B. Wessels
ISBN 978 90 7806 686 6
De gehele scriptie is te lezen op ons blog: www.njb.nl.
Scriptie Conflict of interest de faillissementscurator Deze scriptie verkent, naar aanleiding van recente voorstellen van het Europese Parlement en de Europese Commissie, het concept van conflict of interest in relatie tot de faillissementscurator. De drie hoofdvragen die aan de orde komen zijn: (i) wat is een conflict of interest in relatie tot de faillissementscurator, (ii) hoe moet worden omgegaan met een conflict of interest en (iii) zou harmonisatie van een regel met betrekking tot conflict of interest wenselijk zijn. De voorgaande hoofdvragen worden beantwoord aan de hand van verschillende bronnen. Er wordt een rechtsvergelijkend onderzoek verricht naar vier Europese jurisdicties, te weten: Nederland, België, Duitsland en Engeland. Verscheidene internationale bronnen worden aangeboord, afkomstig van onder meer de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL), de World Bank en de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD). Daarnaast wordt veel aandacht besteed aan niet-juridische lite-
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
AIDP/ IAPL Op het wereldcongres van de AIDP/ IADP in Rio de Janeiro is prof. dr. John Vervaele (hoogleraar economisch en Europees strafrecht, en codirecteur van het onderzoeksprogramma RENFORCE, Utrecht Law School) voor een periode van vijf jaar verkozen tot voorzitter van de AIDP/ IAPL (Association Internationale de Droit Pénal/International Association for Penal Law). De AIDP/ AIPL, gevestigd in Parijs, is wereldwijd de oudste associatie van strafrechtsspecialisten. De AIDP/AIPL
heeft consultatieve status bij de VN en de Raad van Europa en is actief op het terrein van strafrechtscodificatie, rechtsvergelijking, strafrecht en mensenrechten en internationaal strafrecht. De organisatie heeft landengroepen in meer dan dertig landen, waaronder het Genootschap voor Internationaal Strafrecht in Nederland.
Advocatuur Arjen Mulderije sluit zich per september 2014 aan als partner bij Van Campen Liem binnen de corporate praktijkgroep van het
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
Amsterdamse kantoor. Mulderije heeft uitgebreide ervaring op het gebied van M&A, private equity en financieel recht. Hij begon ooit bij Stibbe in Amsterdam en London en voerde eveneens zijn praktijk bij Clifford Chance en EY/HVG. Meest recentelijk was hij partner bij Boekel de Nerée en trad hij op als onafhankelijk adviseur.
Agenda
07 10 2014 PLEIT 2014
1721
1722
Plaats: DeFabrique, Westkanaaldijk 7 te Utrecht
optreden: prof. dr. Xavier Prévost, Professeur d’histoire du droit, Université de Bordeaux, dr. Paul J. du Plessis, Senior Lecturer in Civil Law and Legal History, Edinburgh Law School, dr. Jacob Giltaij, Postdoctoral Researcher, University of Helsinki, dr. Emese von Bóné, UD Rechtsgeschiedenis, ESL, Javier E. Rodríguez Diez, promovendus Rechtsgeschiedenis, ESL en prof. dr. mr. Tammo Wallinga, UHD Rechtsgeschiedenis, ESL/Universiteit Antwerpen. Voorzitter: prof. mr. W.J. Veraart, hoogleraar Rechtsfilosofie aan de VU Amsterdam.
genrecht’, dat eind oktober verschijnt, komt hij op dit onderwerp terug. Tijdens het congres presenteert Spijkerboer de hoofdlijnen van dit boek. Daarna volgen eerste reacties van Willem Schinkel (hoogleraar sociale theorie, Erasmus Universiteit Rotterdam), Ashley Terlouw (hoogleraar rechtssociologie, Radboud Universiteit Nijmegen), Henk Lubberdink (Raad van State) en Marcel Reurs (advocaat). Het congres wordt voorgezeten door Hemme Battjes (hoogleraar Europees asielrecht, Vrije Universiteit Amsterdam).
Aanmelding: via: wwww.pleit.nl
Tijd: vrijdag 10 oktober vanaf 9.30 uur
Tijd: dinsdag 21 oktober vana 13.30 tot 17.30 uur
Inlichtingen: via www.pleit.nl. Kosteloos toegankelijk
Plaats: EUR, zaal Tokyo (M1-17) in het Expo- en Con-
Plaats: Vrije Universiteit Amsterdam, De Boelelaan 1105
voor advocaten, notarissen en deurwaarders alsook
grescentrum, Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam
te Amsterdam
medewerkers van juridische kantoren na aanmelding en
Aanmelding: via www.esl.eur.nl/afscheidwinkel (aanmel-
Aanmelding: via: www.vula.nl
registratie. Voor overige geïnteresseerden kost deelname
ding vooraf is niet vereist)
Inlichtingen: deelname kost € 140.
€ 345.
Inlichtingen: deelname is kosteloos
10 10 2012 Rechtsgeschiedenis: anders en beter
21 10 2014 Congres de Nederlandse rechter in het vreemdelingenrecht
Ieder juridisch kantoor heeft te maken met ICT. PLEIT is het jaarlijkse evenement voor professionals in de advocatuur, het notariaat en de deurwaarderij die op zoek zijn naar praktische richtlijnen om de ICT dienstverlening te optimaliseren. Het PLEIT programma biedt informatie voor geïnteresseerden in, gebruikers van en verantwoordelijken voor ICT binnen de juridische praktijk. Tijd: dinsdag 7 oktober vanaf 8.00 uur
Voorafgaand aan zijn afscheidsrede (zie de rubriek Universitair Nieuws) wordt ter ere van het emeritaat van prof. mr. L.C. (Laurens) Winkel een klein colloquium met het onderwerp ‘The many faces of Legal History/ Rechtsgeschiedenis: anders en beter’ georganiseerd. Als sprekers zullen
In 2002 publiceerde Thomas Spijkerboer een geruchtmakende studie over de vreemdelingenrechtelijke jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In zijn nieuwe boek ‘De Nederlandse rechter en het vreemdelin-
23 10 2014 Ouderschap en studie Bijeenkomst van de Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann (VVR). Zwangere werknemers hebben recht op 16 weken zwangerschapsen bevallingsverlof. Maar hoe is het geregeld voor studenten die ouder worden? Er zijn in Nederland ruim 13.000 studenten waarvan bekend is dat zij een opleiding volgen in combinatie met de zorg voor een of
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
2283
meerdere kinderen. Volgens Stichting steunpunt studerende moeders ontbreekt het aan regelgeving teneinde te waarborgen dat studerende moeders hun opleiding met zorgtaken kunnen combineren. Annemieke de Jong, Directeur & loopbaancoach Stichting steunpunt Studerende Moeders, bespreekt de praktijk, in het bijzonder de problemen die studerende moeders ondervinden, Annejet Swarte, lid van de werkgroep Sociaal en Europees recht van de VVR en werkzaam bij het College voor de Rechten van de Mens en Eva Cremers, lid van de werkgroep Sociaal en Europees recht van de VVR en zelfstandig onderzoeker en publicist, belichten de juridische aspecten.
(Centre of African Studies at SOAS, University of London, voorheen Oxford Center for socio-legal studies), dr. Aimé Muyoboke Kalimunda (Lecturer, Faculty of Law, University of Rwanda) en dr. Roelof Haveman (senior rule of law beleidsadviseur bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken). Prof. Bärbel Dorbeck-Jung (Universiteit Twente) zit het symposium voor. Tijd: vrijdag 24 oktober vanaf 12.30 uur Plaats: Formumzaal M-gebouw, Erasmus Universiteit Rotterdam, campus Woudestein, Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam Aanmelding: via: www.esl.eur.nl/huls Inlichtingen: deelname is kosteloos. Voor nadere informatie kunt u terecht bij mw Duijndam,
[email protected] of: 010-4082194.
Tijd: donderdag 23 oktober van 18.30 tot 20.30 uur Plaats: Bibliotheek Rookhuizen Rijnsburgerweg 18, Leiden (verlaat Leiden CS achterzijde, bij broodjeszaak Lebkov rechtsaf, bij stoplicht linksaf Rijnsburgerweg) Aanmelding: via:
[email protected]. Voor broodjes wordt gezorgd.
24 10 2014 Rwanda 1994-2014 Voorafgaande aan de afscheidsrede van prof. mr. N.J.H. (Nick) Huls (zie de rubriek Universitair Nieuws) wordt om 12.30 uur een Engelstalig symposium georganiseerd met - net als de rede - de titel ‘Rwanda: een rechtsstaat in de mist’, over de ontwikkelingen in het juridische domein in Rwanda sinds de genocide van 1994. Sprekers zijn: prof. Filip Reyntjens (Professor of African Law and Politics, Antwerp University), dr. Phil Clark
28 11 2014 Handhaven in de grote stad Ter ere van het afscheid van prof. mr. L.J.J. (Lodewijk) Rogier (zie de rubriek Universitair Nieuws) wordt het symposium ‘Handhaven in de grote stad’ georganiseerd. Het symposium zal gaan over verschillende aspecten van de bestuursrechtelijke handhaving, waarbij de grootstedelijke problematiek centraal staat. Sprekers zijn: mr. M.G.J. Maas-Cooymans, advocaat en partner bij Ploum Lodder Princen, mr. dr. A. Danopoulos, advocaat bij Kneppelhout & Korthals advocaten, mr. dr. A.R. Hartmann, raadsheer bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch en prof. mr. drs. F.C.M.A. Michiels, hoogleraar Bestuursrecht Tilburg Law School.
Plaats: Theil Building (C-gebouw CT-1), Erasmus Universiteit Rotterdam, campus Woudestein, Burgemeester Oudlaan 50 te Rotterdam Aanmelding: via: www.esl.eur.nl/lodewijkrogier. Inlichtingen: deelname is kosteloos. Nadere info bij mw. C. Koot,
[email protected].
15 12 2014 VU Symposium Grensdoden en Mensenrechten Ter gelegenheid van de 12e uitreiking van de Hanneke Steenbergen Scriptieprijs voor de beste masterscriptie over migratierecht organiseert de sectie Migratierecht (VU Amsterdam) een symposium over ‘Grensdoden en mensenrechten’. Dit symposium gaat over de sterke stijging van het aantal omgekomen migranten op de Middellandse Zee in de afgelopen 25 jaar en de vraag of dit een neveneffect is van het Europese grensbewakingsbeleid (privatisering, externalisering, technologisering). Na presentaties van Thomas Spijkerboer en Tamara Last (VU), gaat staatssecretaris Teeven in op de vraag welke beleidsreactie van de Europese landen is vereist. De discussie wordt geleid door Folkert Jensma (NRC). Tijd: maandag 15 december van 14.30 tot 17.30 uur Plaats: VU (Agora 1), Boelelaan 1105 te Amsterdam Aanmelding: aanmelden is noodzakelijk en kan via:
[email protected] onder vermelding van ‘VU-HSF prijsuitreiking 2014’. Inlichtingen: via:
[email protected] of
[email protected]. Meer informatie over de Hanneke Steenbergenscriptieprijs via: www.steenbergenscriptie-
Tijd: vrijdag 28 november van 10.00 tot 15.15 uur
prijs.nl. Deelname is kosteloos.
26 09 2014 Neurowetenschap en de rechtspraktijk
30 09 2014 Excusable Evil
Agenda kort
08 09 t/m 01 12 2014 EIPA seminars NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2011
NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
NJB 2014/1087, afl. 21, p. 1464
25 t/m 27 09 2014 International Weekend 2014 NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2222
25 t/m 27 09 2014 Expropriation law
28 09 2014 Debatreeks Misdaad en Maatschappij
30 09 t/m 06 11 2014 Lezingencyclus Rechten van het Kind NJB 2014/1506, afl. 28, p. 2012
NJB 2014/1674, afl. 31, p. 2222
NJB 2014/1171, afl. 23, p. 1595
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
2284
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 26-09-2014 – AFL. 32
Nieuwe trainingsdata
Kluwer Navigator Haal alles uit Kluwer Navigator met een gratis webinar of training.
Introductietrainingen: 7 oktober 2014 14 oktober 2014
Webinars: 30 september 2014 Tax 7 oktober 2014 Legal Na het volgen van een training of webinar kunt u efficiënter werken, komt u sneller tot essentie en haalt u meer rendement uit Navigator.
Aanmelden? Schrijf u in op www.KluwerNavigator.nl/support
Where privacy meets compliancy De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen? Let’s meet op brunel.nl