Arbeidsrecht – maart 2009 Op de dag dat ik dit voorwoord schrijf, lees ik in de pers het bericht dat Nederland officieel in recessie is. De meeste bedrijven hebben daarvan de afgelopen periode de gevolgen al ondervonden. Zij brengen noodgedwongen de omvang van het personeelsbestand in lijn met het teruglopend bedrijfsresultaat. Een verzoek tot arbeidsduurverkorting van een werknemer zal bij een krappere personeelsbezetting niet altijd aansluiten bij het bedrijfsbelang. In deze nieuwsbrief wordt nader ingegaan op
het toetsingskader voor dergelijke verzoeken. Ook de nieuwe kantonrechtersformule komt aan de orde: de praktijk wijst uit dat de nieuwe formule leidt tot de nodige hoofdbrekens. In deze nieuwsbrief wordt daarover wat meer helderheid verschaft. Vanzelfsprekend zijn wij u graag van dienst indien u nog vragen heeft. Eugenie Nunes
[email protected]
Recente ontwikkelingen rondom A‐factor in huidige kantonrechtersformule Sinds 1 januari 2009 gelden de herziene aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters, beter bekend als de kantonrechtersformule. De meest in het oog springende verandering in deze aanbevelingen heeft betrekking op de A‐factor in de formule. In dit artikel bespreken wij uitsluitend de verandering van de A‐factor in de formule. De overige veranderingen laten wij verder buiten beschouwing. De A‐factor staat in de formule voor het aantal De gewogen dienstjaren volgens de kanton‐ gewogen dienstjaren van de werknemer tot rechtersformule zoals deze geldt sinds 1 aan de ontslagdatum. Voor de goede orde januari 2009: volgt onderstaand een overzicht van de • dienstjaren tot 35 jaar tellen voor 0,5; berekening van het aantal gewogen • dienstjaren tussen 35 en 45 jaar tellen voor dienstjaren volgens de formule zoals deze gold 1; vóór 1 januari 2009 en de berekening van de • dienstjaren tussen 45 en 55 jaar tellen voor gewogen dienstjaren zoals deze geldt sinds 1 1,5; januari 2009. • dienstjaren vanaf 55 jaar tellen voor 2. De gewogen dienstjaren volgens de kanton‐ INHOUD rechtersformule zoals deze gold tot 1 januari 2009: Recente ontwikkelingen rondom A‐factor • dienstjaren tot 40 jaar tellen voor 1; in huidige kantonrechtersformule 1 • dienstjaren tussen de 40 en de 50 jaar Verlenging ouderschapsverlof 3 tellen voor 1,5; • dienstjaren boven de 50 tellen voor 2. Uit de praktijk van: Yvette Dissel 4 Actualiteiten wetgeving 6
1
Om de gewogen dienstjaren te kunnen berekenen moeten de dienstjaren die de werknemer bij de werkgever heeft door‐ gebracht aan de verschillende leeftijds‐ categorieën worden toegewezen. Bij deze toewijzing van de dienstjaren kunnen echter afrondingsverschillen ontstaan. Hoe met deze afrondingsverschillen moest worden omge‐ gaan bleek niet uit de eerste versies van de herziene aanbevelingen. In januari 2009 is vervolgens een aanvulling op de aanbeve‐ lingen gepubliceerd die duidelijk moet maken hoe in de praktijk met afrondingsverschillen moet worden omgegaan. Gezien de dusdanig ingewikkelde formulering van deze aanvulling lichten wij de inhoud hiervan graag aan de hand van een voorbeeld toe. Een werknemer is geboren op 1 mei 1960 en in dienst getreden op 1 oktober 1992. Het dienstverband eindigt per 1 december 2009. Stap 1: bereken het aantal dienstjaren Van 1 oktober 1992 tot en met 30 november 2009 bedraagt het aantal dienstjaren 17 jaar en 2 maanden. Afgerond 17 dienstjaren. De werknemer was 32 jaar en 5 maanden bij indiensttreding en is 49 jaar en 7 maanden bij uitdiensttreding. Stap 2: wijs 17 dienstjaren toe aan de leeftijdscategorieën Categorie 1: (tot 35 jaar) 2 jaar en 7 maanden, afgerond 3 x 0,5 = 1,5 Categorie 2: (35 t/m 44 jaar) 10 jaar x 1 = 10 Categorie 3: (45 t/m 54 jaar) 4 jaar en 7 maanden, afgerond 5 x 1,5 = 7,5 Categorie 4: (vanaf 55 jaar) niet van toepassing Totaal aantal jaren
= 19
Toewijzing van de dienstjaren aan de categorieën leidt door de afronding tot een hoger aantal dienstjaren dan bij stap 1 (namelijk 18:3 + 10 +5 in plaats van 17). Indien het aantal dienstjaren berekend volgens stap 2 hoger is dan berekend volgens stap 1, moet worden afgewaardeerd in de laagste schijf (laagste leeftijdscategorie), ook als de werknemer in de laagste leeftijds‐ categorie meer jaren en maanden heeft gewerkt dan in de hoogste leeftijdscategorie. Het rekenvoorbeeld wordt dan: Categorie 1: (tot 35 jaar) 2 jaar en 7 maanden, afgerond 2 x 0,5 = 1 Categorie 2: (35 t/m 44 jaar) 10jaar x 1 = 10 Categorie 3: (45 t/m 54 jaar): 4 jaar en 7 maanden, afgerond 5 x 1,5 = 7,5 Totaal aantal jaren
= 18,5
Indien het aantal dienstjaren berekend volgens stap 2 lager is dan berekend volgens stap 1, moet worden opgeplust in de hoogste schijf (hoogste leeftijdscategorie). In het voorbeeld zou dat categorie 3 zijn geweest. Op 2 februari 2009 is een ontbindings‐ beschikking gepubliceerd waarin de kanton‐ rechter te Amsterdam als eerste de ‘nieuwe kantonrechtersformule’ toepast. De kanton‐ rechter heeft in zijn beschikking de A‐factor berekend en afgerond als in het hiervoor beschreven voorbeeld. Nu maar afwachten of de andere kantonrechters volgen. Diane Donath
[email protected]
2
Verlenging ouderschapsverlof Met ingang van 1 januari 2009 is het recht op ouderschapsverlof verlengd. Het aantal uren verlof waarop een werknemer met ingang van 1 januari 2009 ten hoogste recht heeft, bedraagt 26 maal de arbeidsduur per week. Voorheen was dit 13 maal de arbeidsduur per week. Het recht op ouderschapsverlof blijft een recht op onbetaald verlof. waarbij de continuïteit van het bedrijf van de Het verlof wordt in beginsel per week werkgever ernstig in gevaar komt of waarin de opgenomen gedurende een aaneengesloten werkgever op onevenwichtig hoge kosten periode van ten hoogste 12 maanden en wordt gejaagd. bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week. Als de werknemer bijvoorbeeld 32 uur per week werkt, kan hij De verlenging van het ouderschapsverlof geldt gedurende 12 maanden 16 uur per week alleen voor nieuwe verlofaanvragen. Als de werken en 16 uur per week ouderschapsverlof werknemer al vóór 1 januari 2009 voor een opnemen. Als de werknemer op deze wijze ‐ kind ouderschapsverlof heeft opgenomen of conform de standaardregeling ‐ het verlof wil gedeeltelijk heeft opgenomen, kan hij voor opnemen, moet de werkgever hier zonder dat kind geen aanspraak maken op de extra meer mee instemmen. De werknemer kan in weken. In dat geval gelden de ‘oude regels’; er overleg met de werkgever het ouderschaps‐ bestaat dan slechts recht op 13 weken verlof echter ook op een andere wijze ouderschapsverlof. Werknemers die vóór 1 opnemen. Dit kan op de volgende manieren: januari 2009 bij hun werkgever voor het eerst ouderschapsverlof hebben aangevraagd, waarbij het verlof ingaat op of na 1 januari • De werknemer kan het verlof spreiden over 2009, komen wel voor de verlenging in een langere periode dan 12 maanden. aanmerking. • De werknemer kan meer uren verlof per week opnemen, bijvoorbeeld voltijdsverlof gedurende een periode van 6 maanden. Verder is met ingang van 1 januari 2009 de fiscale ouderschapsverlofkorting losgekoppeld • De werknemer kan het verlof opsplitsen in van de levensloopregeling. Dit betekent dat maximaal 6 gedeelten, waarbij elk gedeelte alle ouders die onbetaald ouderschapsverlof minimaal 1 maand duurt. aanvragen, in aanmerking kunnen komen voor een fiscale korting. De werkgever kan een verzoek van een werknemer om het verlof op een van bovenstaande wijzen op te nemen alleen Sascha Kuit weigeren op grond van zwaarwegende
[email protected] bedrijfsbelangen. Te denken valt aan situaties
3
Uit de praktijk van: Yvette Dissel Werkgevers worden nogal eens geconfronteerd met verzoeken van werknemers om ‐ na afloop van het ouderschapsverlof ‐ minder te mogen werken. In hoeverre kan een werkgever nu vasthouden aan zijn beleid dat in een leidinggevende functie ten minste vier dagen per week moet worden gewerkt? Deze vraag speelde in een recente zaak bij de kantonrechter te Hilversum. Deze teamleider is fysiek gemiddeld De werkneemster was in eerste instantie voor tweeënhalve dag per week aanwezig op de 36 uur per week in dienst bij de werkgever. De ene vestiging en twee dagen per week op de werkneemster was werkzaam in de functie andere vestiging. Verder heeft de werkgever van teamleider op een van de twee ter waarborging van de continuïteit twee vestigingen van de werkgever. Toen de andere fulltime medewerkers aangesteld als werkneemster na afloop van haar zwanger‐ aanspreekpunten voor de vestigingen. De schapsverlof vroeg om 32 uur (vier dagen) te werkgever ging ervan uit dat op deze wijze mogen werken en voor een bepaalde periode een voor iedereen aanvaardbare oplossing één dag per week ouderschapsverlof te was gevonden. mogen opnemen, zodat zij in die periode drie dagen per week werkzaam zou zijn, willigde de werkgever dit verzoek in. De oplossing van de werkgever schoot bij de werkneemster echter in het verkeerde keelgat. Zij liet de werkgever kort nadat haar Gedurende het ouderschapsverlof gaf de vervanging bekend was geworden weten dat werkneemster aan dat zij na afloop van haar zij het hiermee niet eens was en stelde dat ouderschapsverlof graag drie dagen per week haar verzoek om aanpassing van de in plaats van vier dagen per week wilde arbeidsduur van vier naar drie dagen per week werken. De werkgever maakte daarop duide‐ niet correct was afgehandeld. De werkneem‐ lijk dat hij wel wilde toestaan dat de werk‐ ster maakte vervolgens een kort geding neemster drie dagen per week werkzaam zou aanhangig, waarin zij de werkgever verzocht zijn, maar dat dit dan betekende dat de om haar voor drie dagen per week tewerk te werkneemster een lagere functie ‐ met een stellen in haar oude functie van teamleider. lager salaris ‐ zou moeten accepteren. De werkneemster ging hier in eerste instantie mee akkoord en is in haar nieuwe functie aan De werkneemster baseerde haar vordering de slag gegaan. allereerst op de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA). Daarmee maakte de rechter echter korte metten. Het verzoek van de werk‐ De werkgever heeft vervolgens het ontstane neemster voldeed niet aan de formele ‘gat’ opgevuld door de fulltime collega‐ vereisten die de WAA stelt. Zo had de teamleider van de andere vestiging van de werkneemster slechts mondeling aangegeven werkgever aan te stellen als teamleider voor dat zij drie in plaats van vier dagen in de beide vestigingen van de werkgever, waarbij deze een overkoepelende rol ging vervullen.
4
functie van teamleider wilde blijven werken. Daarmee was de zaak echter nog niet beslist. De rechter beoordeelde vervolgens of de weigering van de werkgever om de werkneemster in haar oude functie van teamleider terug te laten keren voor drie in plaats van voor vier dagen per week, in strijd was met het goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter beantwoordde deze vraag ontkennend. Het door de werkgever gehan‐ teerde beleid dat het voor een adequate invulling van de functie noodzakelijk is dat een leidinggevende zowel voor de medewerkers als voor de directie ten minste vier dagen per week beschikbaar en bereikbaar is, kwam de rechter niet onredelijk voor. Daarbij kwam dat de werkgever voldoende had gemotiveerd dat de juistheid van zijn beleid ook was bewezen toen de werkneemster gedurende drie dagen per week ‐ tijdens haar ouderschapsverlof ‐ haar functie van teamleider uitoefende. De werkneemster bleek het gewoon ‘niet te redden’ om de functie van teamleider in drie dagen per week te vervullen. Bovendien had de werkneemster in het gehele traject van overleg met de werkgever voorafgaand aan haar functiewijziging zelf ook nooit ingezet op behoud van haar functie als teamleider en concreet aangegeven hoe zij dan deze functie in drie dagen zou kunnen uitoefenen. Dat er nu wel een teamleider voor twee dagen per week de oude functie van de werkneemster vervult, zoals de werkneemster stelde, was niet gebleken. Er was volgens de rechter sprake van een organisatiewijziging, waarin een fulltime teamleider een zwaardere taak heeft gekregen en een overkoepelende rol tussen de twee locaties is gaan uitoefenen. De
vordering van de werkneemster was dan ook niet toewijsbaar en de werkneemster werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de werkgever. Een mooi resultaat voor de werkgever, die er niet aan had moeten denken dat de vordering van de werkneemster was toegewezen met alle consequenties van dien voor zijn organisatie. De vraag is natuurlijk of deze zaak anders zou zijn afgelopen als de werk‐ neemster haar verzoek wel op grond van de WAA had kunnen laten toetsen, indien aan alle formele vereisten was voldaan. Wat zijn nu ook alweer die formele vereisten van de WAA? Het verzoek moet, zoals gezegd, schriftelijk worden gedaan en ten minste vier maanden voor de beoogde ingangsdatum worden ingediend. Verder moet de werk‐ nemer die het verzoek doet, op het moment van de beoogde aanpassing minimaal één jaar bij de werkgever in dienst zijn. Tevens geldt als uitgangspunt dat de werknemer maximaal één keer per twee jaar een verzoek mag indienen. In de bovengeschetste casus had de werkgever om deze reden ook aangevoerd dat hij niet verplicht was om op het verzoek van de werkneemster in te gaan, omdat de werkneemster nog geen jaar daarvoor ook al een verzoek tot aanpassing van de arbeids‐ duur had gedaan (van 36 naar 32 uur). Dit standpunt liet de rechter echter onbesproken, omdat het niet voldoen aan het schriftelijk‐ heidsvereiste voldoende was om de vordering niet aan de WAA te toetsten. Indien aan alle formele vereisten van de WAA is voldaan, moet de werkgever een verzoek van de werknemer tot aanpassing van zijn
5
arbeidsduur inwilligen, tenzij een zwaar‐ wegend bedrijfs‐ of dienstbelang zich daar‐ tegen verzet. Dit staat in artikel 2 lid 5 WAA. Als de vermindering van de arbeidsduur zou leiden tot ernstige problemen in de bedrijfsvoering bij herbezetting van de vrijgekomen uren of op het gebied van de veiligheid, of tot ernstige problemen van roostertechnische aard, mag de werkgever een verzoek om aanpassing van de arbeids‐ duur afwijzen. Het is natuurlijk zo dat sommige functies meer aanwezigheid op de werkplek vereisen dan andere. De vraag is dan waar de grens ligt. Het argument dat toewijzing van het verzoek in strijd is met het beleid wordt niet altijd gehonoreerd. Uit de jurisprudentie blijkt dat een verzoek om vermindering van de arbeidsduur, volgend op
een periode van ouderschapsverlof, in de praktijk vaak wordt toegewezen. Wanneer de ouderschapsverlofperiode zonder noemens‐ waardige problemen is verlopen, heeft de werknemer natuurlijk een goed argument om aan te tonen dat het wel degelijk mogelijk is om minder te werken. In de zaak die bij de Hilversumse kantonrechter speelde, was nu juist tijdens het ouderschapsverlof gebleken dat de werkneemster het ‘niet redde’ om haar functie van teamleider in drie dagen per week te vervullen. Het is dan ook belangrijk om problemen bij het uitoefenen van de functie tijdens een periode van ouderschapsverlof goed vast te leggen, zodat daarop zo nodig later een beroep kan worden gedaan. Yvette Dissel
[email protected]
Actualiteiten wetgeving Het kabinet neemt in 2009 een flink aantal maatregelen om de arbeidsparticipatie op alle mogelijke manieren te verhogen. Wij zetten de belangrijkste maatregelen voor u op een rij. werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden UWV WERKbedrijf kunnen dan terecht bij één loket. Een van de meest in het oog springende wijzigingen is de fusie van UWV en CWI. De twee organisaties zijn per 1 januari 2009 Premiekortingen voor werkgevers samengegaan onder de naam UWV. De Werkgevers worden gestimuleerd om dienstverlening aan werkgevers en werk‐ ouderen, langdurig werklozen en gedeeltelijk zoekenden wordt voortaan geleverd onder de arbeidsongeschikten in dienst te nemen. naam UWV WERKbedrijf. Vanaf 1 januari 2009 krijgen zij: Locaties voor Werk en Inkomen • een korting van € 6.500,‐ per jaar In de loop van 2009 worden de voormalige gedurende drie jaar op de WW‐ en CWI‐vestigingen omgevormd tot 97 Locaties arbeidsongeschiktheidspremies voor het voor Werk en Inkomen (LWI´s), waar UWV en aannemen van een uitkeringsgerechtigde gemeenten gaan samenwerken. Werkgevers, van 50 jaar of ouder;
6
• een korting van € 2.750,‐ per jaar
gedurende drie jaar voor het in dienst houden van een werknemer van 62 jaar of ouder; vanaf 2013 wordt deze premie‐ korting verhoogd naar € 6.500,‐ per jaar. Voorts overweegt het kabinet een tijdelijke ‘no‐riskpolis’ in te voeren die werkgevers tegemoetkomt in de kosten van loon‐ doorbetaling bij ziekte wanneer zij WW‐ gerechtigden van 55 jaar of ouder in dienst nemen. Doorwerkbonus voor ouderen Om ouderen te stimuleren langer te werken is een bonus ingevoerd voor mensen die door‐ werken na hun 62e. De ‘doorwerkbonus’ heeft de vorm van een heffingskorting op de inkomstenbelasting en wordt uitgekeerd aan personen die inkomsten uit arbeid hebben en in de loop van 2009 62 jaar of ouder worden. De hoogte hangt af van het inkomen en bedraagt 5% (62 jaar), 7% (63) en 10% (64). Na het 65e jaar gaat de korting weer omlaag: 2% (65 en 66 jaar) en 1% (67‐jaar en ouder). De korting bedraagt maximaal € 4.592 en komt boven op de al bestaande ouderenkorting.
AOW later laten ingaan Mensen die na hun 65e jaar blijven werken, kunnen hun AOW maximaal 5 jaar later laten ingaan. Zij ontvangen dan een hogere AOW‐ uitkering. Verlaging WW‐premie voor werknemers De WW‐premie voor werknemers is per 1 januari 2009 verlaagd naar 0%. Ouderschapsverlof Lees voor de wijzigingen in de ouder‐ schapsverlofregeling het artikel van Sascha Kuit in deze nieuwsbrief. Inkomensafhankelijke combinatiekorting Het kabinet wil deeltijdwerkers, niet‐werken‐ de partners en mensen die een uitkering hebben, stimuleren om (meer) te werken. Daarom verhoogt het kabinet de inkomens‐ afhankelijke combinatiekorting voor alleen‐ staande ouders en tweeverdieners met een kind onder de 12 jaar. Afra Pepping
[email protected]
7