REALISTISCHE REGIE EEN PLEIDOOI VOOR EEN PRAGMATISCHE AANPAK VAN VEILIGHEIDSVRAAGSTUKKEN
OPENBARE LES 14 NOVEMBER 2013 DR. ANDREA DONKER DR. MENNO VAN DUIN
LECTORAAT/ REGIE VAN VEILIGHEID
ISBN (EAN) 978-90-8928-070-1 © november 2013, Hogeschool Utrecht Kenniscentrum Sociale Innovatie Niets uit deze opgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder toestemming van de auteursrechthebbenden.
REALISTISCHE REGIE EEN PLEIDOOI VOOR EEN PRAGMATISCHE AANPAK VAN VEILIGHEIDSVRAAGSTUKKEN
pag 2
pag 3
hoofdstuk # Naam hoofdstuk
lectoraat Regie van Veiligheid
openbare les Realistische regie
INLEIDING 5 1.R EGIE EN VEILIGHEID 7 2. BURGER EN OVERHEID: WAAR LIGT DE REGIE? 15 3. SOORTEN EN MATEN VAN REGIE 19 4. REGIE LIEFST LAAG ORGANISEREN 25 5. NOODZAAK TOT ZWAARDERE REGIE 37 6. GOEDE REGIE EN EEN GOED VERHAAL MAKEN RESULTAAT 43 7. LECTORALE PLANNEN EN PROJECTEN 49
DANKWOORD 61
LITERATUUR 64
Curricula vitae 69 Colofon 71
pag 5
Inleiding
lectoraat Regie van Veiligheid
openbare les Realistische regie
/ INLEIDING Met deze openbare les wordt het officiële startsein gegeven van het lectoraat Regie van Veiligheid. Al enkele jaren geleden zijn er afspraken gemaakt tussen de Veiligheidsregio Utrecht (VRU), het RIVM en Hogeschool Utrecht, om te bezien of er een lectoraat op het terrein van veiligheid kon worden ontwikkeld. Aanvankelijk ging het over het hele spectrum van sociale en fysieke veiligheid. Sociale veiligheid gaat over intermenselijke processen als criminaliteit, overlast en verloedering. Fysieke veiligheid gaat over ongevallen en onheil van niet-menselijke oorsprong, zoals verkeersveiligheid, brand, rampen en crises. Zowel bij de HU als bij de instellingen was behoefte aan een lectoraat, maar de oorspronkelijke brede opzet bleek geen gelukkige keuze. Een groeiende behoefte bij de Faculteit Maatschappij & Recht om toch een lector op het zo actuele thema van veiligheid te werven, creëerde nieuwe mogelijkheden. De HU koos voor meer aandacht voor sociale veiligheid. Daarnaast, gefinancierd vanuit de VRU, kwam er een bijzonder lector, met de opdracht zich te richten op het snijvlak van sociale en fysieke veiligheid. Daarmee kwam dit lectoraat er alsnog en kreeg het de naam Regie van Veiligheid, een naam die nog overgebleven was van de oorspronkelijke plannen. Vanaf het begin was er – zeker bij ons – sprake van een haat-liefdeverhouding met dit begrip. Verwerping ervan stond tijden op onze agenda, maar naarmate we in discussies meer realistische, pragmatische vormen van regie voor het voetlicht haalden, laaide de liefde weer wat op, met deze rede als resultaat.
"REGIE LIJKT ALTIJD GOED. ZONDER REGIE WORDT HET EEN ZOOITJE"
pag 7
hoofdstuk 1 Regie en veiligheid
lectoraat Regie van Veiligheid
openbare les Realistische regie
1 / REGIE EN VEILIGHEID We beginnen met de twee centrale begrippen van dit lectoraat, veiligheid en regie. Veiligheid Veiligheid is een breed begrip dat, naarmate daar behoefte aan bestaat, meer of minder wordt opgerekt. De laatste jaren is het begrip meer en meer verbreed. Boutellier (2010, p.88) zegt hierover: “Veiligheid functioneert in toenemende mate als lens om sociale problemen te bekijken.” In deze benadering past ‘veilig’ goed bij de trits van schoon, heel en leefbaar. Naarmate de leefbaarheid van een wijk achteruit gaat, maken wij ons meer zorgen over de veiligheid. Overigens maken wij ons daarbij als samenleving veel meer druk over de zichtbare vormen van onveiligheid (overlast, graffiti, veelvoorkomende vormen van criminaliteit, geweld) – de leefbaarheidsthema’s, dan over de meer onzichtbare veiligheidsproblemen als huiselijk geweld, intimidatie, georganiseerde misdaad, mensenhandel etc. Waar de experts weten dat de zichtbare vormen al jarenlang in aard en omvang afnemen (of tenminste grosso modo niet toenemen), lijkt veel minder zeker dat wij over een afname van de onzichtbare vormen van onveiligheid kunnen spreken. Alleen al thema’s als afpersing, intimidatie en fraude – overkoepelend wel aangeduid als ondermijning – zouden, naast natuurlijk cybercriminaliteit, wel eens één van de meest groeiende en hardnekkige vormen van criminaliteit kunnen zijn. Binnen het betreffende onderzoeksdomein zijn vele soorten van veiligheid – of feitelijk onveiligheid – te onderscheiden. Sociale en fysieke veiligheid, externe en interne, objectieve en subjectieve, integrale veiligheid en nog wel meer. Nadere analyse van deze termen kan haast niet anders dan tot de conclusie leiden dat de betreffende begrippenparen wel enige differentiatie aanbrengen in soorten van veiligheid, maar dat er zoals altijd ook sprake is van grensgevallen en overlap. Zijn de gebeurtenissen in de VS rond 9/11 of in Alphen a/d Rijn met Tristan van der V. nu manifestaties van sociale of van fysieke onveiligheid?
pag 8
hoofdstuk 1 Regie en veiligheid
Beide zijn ernstige vormen van extreme criminaliteit, maar de reactie op beide gebeurtenissen viel tot ver buiten de reikwijdte van klassieke diensten als politie en OM, die meer incidentele criminaliteitszaken afhandelen. Socialeveiligheidsproblemen van deze omvang hebben meer een ‘accidenteel’ karakter. Terroristische drama’s worden daarom weleens rampen met daders genoemd. De direct daarmee gepaard gaande behoefte aan expertise op het reageren op rampen en crises, het domein van de fysieke veiligheid, laat zien hoe hier de scheidslijnen vervagen. Regie Bij het woord regie denken wij al snel aan de culturele wereld en aan bekende filmregisseurs als Alfred Hitchcock, Woody Allen, Steven Spielberg, Quentin Tarantino, de gebroeders Joel en Ethan Coen. Sommigen verwerven een status als wereldster. Het is zonneklaar dat deze regisseurs van grote invloed zijn op het uiteindelijke filmresultaat, en (sterker nog) dat zonder regisseur nooit een film het licht zou zien. Tegelijkertijd geldt ook dat een regisseur alleen een film kan maken als het juiste materiaal beschikbaar is, er een scenario ligt (hoe summier ook) en bovenal moet er een crew zijn met filmers en natuurlijk acteurs. Regie is inmiddels ook buiten de culturele wereld een stevig ingeburgerde term. Regie lijkt altijd goed. Zonder regie wordt het een zooitje, ontstaat anarchie. Iemand moet het doen. Koppeling regie en veiligheid Dat de koppeling van regie met veiligheid geen vreemde is, bewijst wel het wetsvoorstel 'Wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid', dat in 2010 het licht zag. Dit voorstel behelsde een verstevigde regierol van gemeenten ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid1. Het verplichtte gemeenteraden om elke vier jaar een zogeheten integraal veiligheidsplan vast te stellen. In dat plan “komt te staan welke inspanningen de gemeente levert voor het verbeteren van sociale
pag 9
hoofdstuk 1 Regie en veiligheid
veiligheid op lokaal niveau. Ook wordt daarin beschreven welke inspanningen worden verlangd van andere organisaties en instellingen” (Memorie van Toelichting). Het college dient overzicht te houden en afspraken te maken. Deze afspraken mogen geen afbreuk doen aan de wettelijke taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van die organisaties en instellingen waarmee de gemeente de afspraken maakt. Het gaat om organisaties als de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering, Bureau Jeugdzorg, welzijns- en jongerenwerk, onderwijsinstellingen, woningbouwcorporaties enz. De Raad van State (RvS) maakte al in een vroeg stadium gehakt van het voorstel, waarop de ministers (Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken) medio 2013 besloten het wetsvoorstel weer in te trekken. De argumentatie in de brief aan de Tweede Kamer was dat een gemeentelijk veiligheidsplan wel zinvol is, maar dat inmiddels 90% van de gemeenten over een integraal veiligheidsplan beschikt en dat de wettelijke noodzaak van een regeling daarmee minder groot is. De argumentatie van de RvS was – tegen de achtergrond van het duiden van het begrip regie – wel interessant. De Raad vond het begrip regie verwarrend:2 “Het valt op dat met de term ‘regierol’ de onduidelijkheid nog wordt vergroot. (..). De term ‘regierol’ is in dit verband ook niet correct. De in de Memorie van Toelichting gebruikte term ‘horizontale regie’ is een contradictio in terminis. Het woord ‘regie’ zal het – kennelijk bij een aantal gemeenten levende – misverstand dat zij hiërarchische sturingsmogelijkheden hebben niet wegnemen maar dat misverstand eerder versterken.” In één moeite door hakt men overigens ook in op het begrip ‘integraal plan’: Kst_32459_2 Kst_32459_4, p.2
1 2
pag 10
hoofdstuk 1 Regie en veiligheid
“Zeker in verbinding met het adjectief integraal is het begrip veiligheid aan een sterke inflatie onderhevig; wat wordt er niet allemaal onder begrepen?” De Raad van State ziet meer in financiële of andere instrumenten die het gemeentebestuur zou moeten hebben om samenwerking ook echt tot stand te laten komen. In een eigen toelichting op haar advies bespreekt de Raad het gevaar van het gebruik van de 3 term regie: “Het gevaar van het gebruik van een metafoor is dat een onscherp beeld wordt aangezien voor de werkelijkheid, zodat het zicht op de werkelijkheid onscherp wordt. De term “regierol” roept vooral het beeld op van de regisseur bij een klassiek theaterstuk, die het spel in hoge mate kan bepalen: de persoon die de problemen oplost. De regierol van het gemeentebestuur bij sociale veiligheid is beperkt in die zin dat de gemeente slechts beperkte mogelijkheden heeft - en hoort te hebben - om de publieke en private actoren tot samenwerking te bewegen.
Door telkens opnieuw over de regierol van de gemeente te spreken, kunnen echter verwachtingen worden gewekt die het gemeentebestuur niet kan waarmaken; dat verantwoordelijkheden worden verondersteld die niet door bevoegdheden worden gedragen. Dan bestaat het gevaar dat het gemeentebestuur ofwel zichzelf bevoegdheden toerekent die het niet heeft en zijn hand overspeelt, ofwel dat zijn optreden aanleiding geeft tot teleurstelling of zelfs frustraties. In een tijd waarin het vertrouwen van de burger in de overheid toch al onder druk staat, is dat niet verstandig.”
Bijlage 76385 bij Kst_32459_4
3
pag 11
hoofdstuk 1 Regie en veiligheid
Klassieke regierol Door te verwijzen naar de verwarring die ontstaat door ons klassieke beeld bij de regierol, heeft de Raad een sterk punt. De regisseur is daarin in hoge mate de persoon die kan bepalen hoe het spel gespeeld wordt. Nader bekeken lijkt regisseren in de film- en theaterwereld minder directief en is in werkelijkheid eerder sprake van een wisselwerking. Omdat uit het samenspel van de acteurs iets moois moet komen is er de regisseur veel aan gelegen daarvoor de juiste sfeer tussen de (hoofdrol)spelers te doen ontstaan. Om dat te bereiken zijn er verschillende stijlen; de ene regisseur doet het heel anders dan de andere. Waar de ene regisseur erbovenop zit en niets aan het toeval overlaat, zal een andere regisseur het spel meer aan de acteurs laten. Ook de kwaliteit van de acteurs leidt tot verschillen in regiestijl. Johan Simons, (gerenommeerd theaterregisseur, 25 jaar lang docent Regie aan de Toneelacademie Maastricht en houder van een eredoctoraat aan de Universiteit Gent) vertelde in Zomergasten over zijn terughoudendheid in het regisseren van topacteurs als Pierre Bokma en wijlen Jeroen Willems. Vooral ‘vertrouwen geven’ leidde in zijn opinie bij deze mensen tot het beste resultaat. Kwaliteit van het eindproduct wordt door meer dan alleen de regisseur bepaald. Een productie wordt de moeite waard als de onderdelen waaruit deze is opgebouwd, kloppen. Goede regie stimuleert en inspireert maar is niet voldoende voor een goede film. Om de prijs voor beste productie in ontvangst te mogen nemen, moet niet alleen de regie in orde zijn, het hele team moet goed functioneren. Terug nu naar het veiligheidsdomein. De Raad van State bekritiseerde het eerdergenoemde wetsvoorstel vanwege de onduidelijkheid die er ontstaat door ons begrip van regierol. Die onduidelijkheid kan overspannen verwachtingen ten aanzien van het gemeentebestuur opwekken, mogelijk leidend tot het zichzelf onrechtmatig toekennen van bevoegdheden, wat kan
pag 12
hoofdstuk 1 Regie en veiligheid
resulteren in frustratie en wat zal knagen aan het vertrouwen in de overheid. En het gaat al niet zo goed met het publiek vertrouwen in de overheid, aldus de Raad van State.4 Zoals gezegd is de wet ter versteviging van de regierol nu van tafel, maar overeind staat nog steeds dat gemeenten de regierol op het terrein van veiligheid hebben, en dat is niet de enige regierol die zij toegeschoven krijgen. Per 2015 krijgen de gemeenten immers de regie over de jeugdzorg, werk en zorg, langdurig zieken en de ouderenzorg. Hoe kunnen de door de Raad van State geschetste ongewenste processen dan voorkomen worden? Het antwoord op deze vraag ligt naar ons inzicht in een duidelijkere perceptie van de soorten en maten waarin regie kan en moet voorkomen.
Bijlage 76385 bij Kst_32459_4.
4
pag 13
"MANTELZORG IS PRACHTIG, MAAR ZORG IS EEN VAK." 5
pag 15
hoofdstuk 2 Burger en overheid: waar ligt de regie?
lectoraat Regie van Veiligheid
openbare les Realistische regie
2 / BURGER EN OVERHEID: WAAR LIGT DE REGIE? In dit hoofdstuk proberen wij enig onderscheid aan te brengen in de soorten en maten van regie door eerst eens te kijken naar de huidige ontwikkeling bij de aanpak van problemen. Er is – in belangrijke mate ingezet door de financieeleconomische crisis – een enorme aandacht gekomen voor de (zelf)redzaamheid en hulpverleningskracht van burgers. De overheid kan niet alles regelen en het kan ook niet altijd financieel opgebracht worden dat de overheid antwoorden geeft op alle maatschappelijke problemen. In alle politieke stromingen zien wij een roep naar een grotere rol van burgers en een kleinere rol van de overheid. Op alle terreinen en niveaus, zie bijvoorbeeld het rapport Vertrouwen in burgers (WRR, 2005). Het kernthema uit de troonrede van dit jaar was de overgang van de verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving. Op het gebied van veiligheid, leefbaarheid en zorg en welzijn ontstaan soms heel succesvolle vormen van buurtparticipatie en buurtpreventie. De kranten staan vol van allerlei creatieve en vaak uiterst effectieve vormen hiervan. De Volkskrant van 26 augustus 2013 wijdde bijvoorbeeld twee pagina’s aan de doe-democratie in Noord-Brabant waar boeren en andere vrijwilligers zich belangeloos inzetten om de buurt schoon te houden. Zorgboerderijen worden ingericht die in belangrijke mate functioneren door de inzet van vrijwilligers. Bewoners van Oisterwijk organiseerden zelf festiviteiten voor het 800-jarige jubileum van de stad, toen de gemeente aangaf geen geld te hebben. Enkele pagina’s verder in diezelfde krant betoogt Aleid Truijens onder de veelzeggende kop ‘Mantelzorg is prachtig, maar reken er niet op’ welhaast het tegenovergestelde.
pag 16
hoofdstuk 2 Burger en overheid: waar ligt de regie?
Terwijl minister Schippers van VWS luchtigjes meldt dat kinderen weleens de ramen van hun ouders kunnen wassen, wordt, volgens Truijens5 veel te gemakkelijk voorbijgegaan aan de ook zo noodzakelijke professionaliteit en continuïteit van zorg. De categorieën ouderen 3 (‘beginnend verlies van regie over het leven’) en 4 (‘ernstige dementiële problematiek’) voor wie straks geen plaats meer is in een verzorgingshuis kunnen ook niet zomaar door de eigen omgeving worden opgevangen. Mantelzorg is prachtig, maar zorg is een vak. Omgaan met dementerenden is niet eenieder zomaar gegeven, aldus Truijens. En ook niet altijd gewenst, want, zo stelden de hoogleraren Evelien Tonkens en Jan Willem Duyvendak in een artikel in NRC Handelsblad van 11 mei 2013: “Wie wil er nu door de buren gewassen worden?” Parallel hieraan kan de vraag worden gesteld wie bij voorkeur de buren in actie ziet komen tegen criminaliteitsproblemen. Daarmee wordt een cruciaal dilemma rond zelfredzaamheid geraakt. Wij kunnen nu wel vinden dat de burger meer centraal moet staan en de overheid dient terug te treden, maar het is lang niet altijd gezegd dat bij een terugtredende overheid de burgers in staat zijn om de ontstane leemte op te vullen. Voor bepaalde activiteiten zal dat prima gaan, voor andere veel minder. Professionaliteit en continuïteit zijn daarbij kernthema’s. Veel burgers willen best een zaterdagmiddag gaan zoeken naar twee vermiste jongetjes, maar willen al deze mensen dat ook iedere week? En hoe voorkomen we dat ze elkaar en de politie letterlijk voor de voeten lopen?
Aleid Truijens in de Volkskrant, 26 augustus 2013.
5
pag 17
"DE ENE REGISSEUR WIL VOORAL ZIJN WIL OPLEGGEN AAN DE SPELERS, DE ANDERE GEEFT HUN VEEL MEER RUIMTE "
pag 19
hoofdstuk 3 Soorten en maten van regie
lectoraat Regie van Veiligheid
openbare les Realistische regie
3 / SOORTEN EN MATEN VAN REGIE Regie is dus het kernwoord van deze lectorale rede. Wij proberen lijn te krijgen in onze zoektocht naar de juiste soorten en maten van regie die wenselijk zijn bij verschillende veiligheidsvraagstukken. Daarvoor moeten wij zicht hebben op het begrip regie, maar ook lage en hoge varianten van regie kunnen onderscheiden. Binnen de bestuurskunde en politicologie wordt veel gewerkt met de bekende participatieladder waarmee lage en hogere varianten van participatie worden onderscheiden.6 Afhankelijk van de intensiteit en reikwijdte van participatie zal ook het doel van de burgerparticipatie verschillen. In het ene geval is het al mooi als burgers meepraten of op enigerlei wijze betrokken zijn. Maar het kan ook de wens zijn dat burgers daadwerkelijk (mee) beslissen over belangrijke zaken (in de politiek of in hun eigen wijk). De participatieladder onderscheidt zes treden in de mate van participatie. Toegepast op de mate waarin een groep wijkbewoners of een individu participeert, leidt dat tot de volgende onderscheidingen: • Informeren: bewoners hebben geen inbreng maar zijn toehoorder. • Raadplegen: bewoners zijn gesprekspartner. Meningen en oplossingen worden gehoord. • Adviseren: de agenda wordt samen met de bewoners opgesteld. Bewoners dragen problemen en oplossingen aan. • Coproduceren: bewoners zijn samenwerkingspartners. • Meebeslissen: initiatiefnemers laten de ontwikkeling en besluitvorming over aan de betrokken bewoners. Bewoners zijn medebeslissers. • Zelfbeheer: bewoners nemen zelf het initiatief om in eigen beheer voorzieningen tot stand te brengen en te onderhouden. Organisaties zijn niet betrokken.
6
zie bijvoorbeeld Sok, Kok, Royers & Panhuijzen (2009) over cliëntenparticipatie.
pag 20
hoofdstuk 3 Soorten en maten van regie
De vraag is of de manier waarop burgerparticipatie is gerubriceerd in een participatieladder ook in een regieladder is te vatten. Zo op het eerste gezicht lijken een aantal van de gradaties van de participatieladder opvallend (of misschien helemaal niet opvallend) goed bruikbaar om ook de mate van regie te onderscheiden. De lichtste, minst bindende vorm van regie zal uitgeoefend worden door te communiceren en te informeren. Wie wanneer en hoe communiceert is daarbij niet primair van belang. Een gezinslid kan uitleg geven aan de medegezinsleden in verband met de zorg die straks aan oma verstrekt moet gaan worden. Een bestuurder kan bewoners van een wijk informeren over de ontstane onrust of over de aanpak van bepaalde vormen van onveiligheid. Een daarop volgende sport van de ladder wordt genomen als de rol van de regisseur niet beperkt blijft tot informeren maar dat deze ook gaande het proces vinger aan de pols blijft houden (monitoren) en er ook sprake is van raadplegen. Dus zowel vragen stellen (“Hoe gaat het?”, “Wat verandert?”, “Wat betekent dat?”) als degenen met wie je van doen hebt mee laten praten en raadplegen waar dat mogelijk en zinvol is. In een dergelijk geval kan en zal er meer van een regisseur verwacht worden en worden ook meer capaciteiten aangesproken. Op het gebied van veiligheid zien wij dat bijvoorbeeld bij allerlei lokale initiatieven waarin lokale vertegenwoordigers bewoners benaderen om gezamenlijk een lijst op te stellen van hinderpunten/problemen waarmee de gemeente, de politie en anderen aan de slag moeten in hun wijk. De recente vormen van cocreatie bij de politie ten aanzien van de opsporing (Burgernet bijvoorbeeld) kunnen ook hiertoe worden gerekend. Een volgende stap is het adviseren. De regisseur adviseert over inhoud en of proces. Welke weg kan worden ingeslagen? Welke stappen zijn voor zowel de regisseur als de geregisseerden raadzaam om te zetten? Hoe kunnen bewoners zelf bijdragen aan het verminderen van het aantal inbraken in huizen of auto’s?
pag 21
hoofdstuk 3 Soorten en maten van regie
Onderzoek heeft inmiddels laten zien dat wijken die voldoen aan bepaalde wijkveiligheidseisen (Politiekeurmerk) gemiddeld veel minder last hebben van inbraken. Op de site van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid staat het heel eenvoudig verwoord: de kans dat een gelegenheidsinbreker uw woning links laat liggen, is twee keer zo groot als deze voldoet aan de eisen van het Politiekeurmerk Veilig Wonen. De drie daarop volgende stappen bij de participatieladder zijn coproduceren, meebeslissen en zelfbeheer. Deze drie lijken wat minder geschikt bij regie. Bij zelfbeheer is de regie verdwenen of deze ligt weer bij het zelfbeherend orgaan. Duidelijk is wel dat er nog ten minste twee trappen zijn te onderscheiden: een lichte en een meer zware vorm van beslissen. Bij de zware vorm van beslissen is de regisseur vooral de baas; degene die bepaalt hoe het proces moet verlopen. Bij de lichte variant is meer sprake van meebeslissen. Onder beide varianten zijn wel filmregisseurs te scharen. De ene regisseur wil vooral zijn wil opleggen aan de spelers en alle anderen van de crew. De andere laat veel meer ruimte aan improvisatie en de creativiteit die uit de acteurs komt. In een dergelijk geval drukken anderen ook een zwaar stempel op het uiteindelijke resultaat. Bij veiligheidsvraagstukken kennen wij natuurlijk ook talrijke situaties waarin een persoon of instelling kan beslissen of doorzettingsmacht heeft. De algemeen commandant heeft de touwtjes in handen bij het grootschalige ME-optreden; de verantwoordelijke minister geeft leiding aan het beleidsteam bij een grootschalige evacuatie of pandemie. Hoewel er dus ten minste vijf varianten van regie zijn besproken is het mogelijk – en waardevol voor het vervolg – een tweetal hoofdcategorieën in vormen van regie te onderscheiden: informeren/ adviseren (de lichte variant) versus (mee)beslissen (de zware variant). Deze vergelijking met de participatieladder maakt het mogelijk om verschillende varianten van regie te rubriceren in vormen. Daarbij is het onderscheid hoog en laag in het navolgende betoog goed te gebruiken.
pag 22
hoofdstuk 3 Soorten en maten van regie
Toch zijn er meer aspecten van hoge en lage regie te benoemen. In deze rede hanteren wij naast de hierboven genoemde rubricering nog drie andere onderscheidingen van regie. De tweede is het onderscheid hoog en laag in termen van het bestuurlijk en geografisch niveau. Regie ligt op een (bestuurlijk/ geografisch) laag niveau als wij het hebben over de gemeenschap of de wijk. Hoog is dan een hoger bestuurlijk echelon zoals de gemeente of (meer nog) de regio/provincie of het Rijk. Als wij stellen dat de regie zo laag mogelijk moet liggen, bedoelen wij in dit kader dus op het niveau van de wijk of de buurt. Het derde aspect van hoger en lager bezien wij op het niveau van organisaties en instellingen. Het hogere niveau is dan het management (directie, bestuur, ‘de managers’) en het lagere niveau wordt gevormd door degenen die belast zijn met de uitvoering. Veelal kan deze groep in bestuurskundige termen worden aangeduid als de street-level bureaucrats van Lipsky (1980): degenen die eerst en vooral het contact hebben met de burgers, cliënten e.d. Termen als (sociale) professional of frontlijnwerker worden in dit verband ook gebruikt als het gaat om maatschappelijk werkers, gezinsvoogden, reclasseringswerkers, wijkagenten, verslavings- of schuldbegeleiders enz. Ten slotte zien wij het vierde onderscheid tussen burgers en overheid, waarbij we spreken van regie die hoog is als deze bij de overheid ligt en laag als deze bij de burgers ligt. Redzaamheid is dan een vorm van lage regie en overheidsregulering één van hoge regie. Dit uitgangspunt sluit aan bij recente ontwikkelingen op allerlei terreinen (zorg, maatschappelijk werk e.a.) om de bevolking, de inwoners, de burgers meer centraal te stellen. Burgers vormen de kern en de hulpverlening sluit daarop aan (en niet andersom). Op het gebied van de rampenbestrijding/ crisisbeheersing wordt deze gedachte bijvoorbeeld uitgedragen in de recente visie over bevolkingszorg (het Veiligheidsberaad 2012):
pag 23
hoofdstuk 3 Soorten en maten van regie
“ De overheid stemt haar bevolkingszorg af op de zelfredzaamheid van de samenleving.(…). Het feit dat betrokkenen zichzelf tijdens een crisis in veiligheid (kunnen) brengen, betekent dat de zorg van de overheid zich vooral kan richten op de slachtoffers die de zorg het hardst nodig hebben, zijnde de verminderd zelfredzamen (zwaargewonden, minder validen, kinderen, et cetera). Met andere woorden, door te anticiperen op het zelfredzame gedrag van betrokkenen kan prioriteit gegeven worden aan de betrokkenen die de zorg harder nodig hebben. Zelfredzaamheid wordt daarmee als essentieel onderdeel van de crisisbeheersing beschouwd. Van belang is te beseffen dat zelfredzaamheid in essentie een spontaan karakter heeft." De besproken vier onderscheidingen in lage en hoge vormen van regie zijn de opmaat voor de centrale stelling van deze rede: R egie van veiligheid dient in principe zo laag mogelijk te worden georganiseerd. Bij de onderbouwing van deze stelling bespreken we in het hiernavolgende hoofdstuk de vier vormen van regie, waarin lage van hoge regie is onderscheiden.
"UITEINDELIJK TELT VOOR DE KWALITEIT VAN HET ONDERWIJS MAAR ÉÉN DING: DE KWALITEIT VAN DE DOCENTEN."
pag 25
hoofdstuk 4 Regie liefst laag organiseren
lectoraat Regie van Veiligheid
openbare les Realistische regie
4 / REGIE LIEFST LAAG ORGANISEREN In het voorafgaande poneerden we de centrale stelling van deze rede: Regie van veiligheid dient in principe zo laag mogelijk te worden georganiseerd. Deze stelling onderbouwen we hieronder. We onderbouwen de stelling aan de hand van de volgende vier vormen van regie: 1 liefst laag in termen van behoeften/mogelijkheden van burgers, niet overheid; 2 liefst laag in termen van de frontlijnwerker of professional, niet de directie; 3 liefst laag in lokale termen als de straat of de wijk, niet op landelijk niveau; 4 liefst laag in termen van informeren/overleggen en niet beslissen. De rationale achter de stelling over regie van veiligheid is voor de vier vormen globaal gelijk. Door laag in te steken worden keuzes aangaande kwesties en problemen daar genomen waar de meeste kennis over de problemen is, daar waar de meeste kennis aanwezig is over factoren die bij kunnen dragen aan oplossingen, daar waar de snelste oplossingen zijn te verwachten en daar waar oplossingen het vaakst maatwerk zullen zijn. Dat dit leidt tot de meest pragmatische aanpak werken we in deze paragraaf uit aan de hand van praktijkvoorbeelden. 1 Liefst regie bij de burger Regie zo dicht mogelijk bij de burger organiseren is effectiever als het gaat om de (veiligheids)problemen of het gedrag van de burger zelf. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) pleit daarom in haar rapport Ontzorgen en normaliseren (2012) voor schaalverkleining en voor het zo laag mogelijk organiseren van de regie. Zij constateert dat de hulpverlening aan kwetsbare gezinnen steeds zwaarder is geworden, onder meer doordat voor ieder
pag 26
hoofdstuk 4 Regie liefst laag organiseren
aspect een andere specialist wordt ingeschakeld. Bekend zijn de verhalen van gezinnen waar meer dan tien verschillende hulpverleners over de vloer kwamen. Dit voorjaar nog bleek dat het geval bij het gezin van de door hun vader gedode broertjes Julian en Ruben. De RMO pleit daarom voor een krachtige eerstelijnsjeugdzorg. Zorg dient dichter bij de gezinnen georganiseerd, met een eerstelijnsgezinscoach als primaire hulpverlener en regievoerder. Effectieve hulpverlening zoomt zelfs nog dichter in op mensen met problemen. Steeds meer interventies nemen namelijk de eigen hulpbehoefte en mogelijkheden als uitgangspunt omdat dat de mogelijkheden vergroot mensen effectief te begeleiden weer regie over het eigen leven te krijgen.7 Dat geldt ook voor problemen op het terrein van de sociale veiligheid, zoals de hulp aan jongeren met ernstige (antisociale) gedragsproblemen.8 Vrij vertaald geldt er voor de hulp aan die jongeren dat het effectief is niet telkens een andere hulpverlener in te schakelen, gebruik te maken van mensen die ertoe doen voor een jongere en te sturen op (zinvolle) dagbesteding (school, werk) voor aansluiting bij het gewone leven. Regie zo dicht mogelijk bij de burger organiseren is ook effectiever als burgers niet zelf problemen hebben of veroorzaken maar als zij met problemen worden geconfronteerd. Hierboven kwam al ter sprake dat de overheid, conform onze stelling, er meer en meer voor gaat kiezen om zich bij crisisbeheersing en rampenbestrijding te richten op kwetsbare mensen en verder te vertrouwen op de (zelf)redzaamheid van de burger.9 Dit bespaart op overbodige aandacht voor mensen die het anders ook zouden redden. Dat is efficiënt. Bovendien geldt bij ongelukken en rampen dat snelheid een cruciale factor is en de overheid nooit zo snel ter
7 Een voorbeeld is de methodiek Wrap Around Care, waarnaar vanuit het lectoraat Werken in Justitieel Kader onderzoek wordt gedaan (Heij, Casteleijn, de Croes & Menger, 2013). 8 Zie Henggeler & Schoenwald (2011) en Ten Brummelaar, Boendemaker, Harder & Knorth, (2011). 9 Zie Van Duin (2011).
pag 27
hoofdstuk 4 Regie liefst laag organiseren
plaatse kan zijn als nabije bewoners zelf. Zelf een brandwerende deken of -blusser pakken is effectiever dan de brandweer afwachten. Er wordt momenteel in verschillende gemeenten gekeken naar mogelijkheden om AED-kastjes in wijken op te hangen. Via sms en sociale media worden initiatieven ontplooid waarmee degenen die hulp behoeven buurtgenoten snel kunnen waarschuwen om te helpen. Een mooi voorbeeld van snelle burgerparticipatie zagen wij in Nieuwegein in 2011 toen het dak van het zorgcentrum de Geinsche Hof in brand stond en hulpbehoevenden, onder andere aanwezig op de bovenste verdieping, acuut geëvacueerd dienden te worden. Dat dit lukte kwam vooral door de gezamenlijke inspanningen van professionele hulp en omstanders die ter plaatse waren en bijstand verleenden, zoals blijkt uit dit citaat uit het onderzoeksrapport (COT, 2012, p. 24;): “Ook andere medewerkers, aanwezig en afkomstig van buiten, schieten te hulp. In deze situatie is het aanbrengen van een onderscheid in BHV (bedrijfshulpverlening AD/MvD) en niet-BHV niet relevant. Uit de ervaringen tijdens deze brand blijkt dat vrijwel iedereen die in deze zorgcontext werkt vanuit eigen beweging deelneemt aan reddende handelingen en hierdoor onderdeel is van de informele (niet-getrainde) BHVorganisatie. Juist door de grote, niet-aflatende inzet en de getoonde doorzettingskracht van al het personeel, de bouwvakkers en derden is de snelle ontruiming mogelijk gemaakt.” Er zijn natuurlijk grenzen aan wat mensen zelf kunnen doen. Deze grenzen worden natuurlijk bepaald door de soort van de gebeurtenis; bij een heftige brand begin je weinig met een handblussertje. Maar wat mensen zelf kunnen doen hangt ook af van de eigenschappen van zowel degenen die bedreigd worden (minderzelfredzamen kunnen minder zelf doen) als van degenen die hulp verlenen. Naarmate de complexiteit van de activiteiten toeneemt, is er een grotere mate van professionaliteit geboden.
pag 28
hoofdstuk 4 Regie liefst laag organiseren
2 Liefst regie bij de professional Regie op het niveau van de professional maakt dat beslissingen zoveel mogelijk daar worden genomen waar de meeste kennis is over het probleem en de mogelijke oplossing. Bij veiligheidsproblemen gaat het om een breed scala aan professionals.10 Te denken valt aan de wijkagent, de rechercheur, de brandweerman, de ambulancebroeder, de penitentiair inrichtingswerker (PIW’er), de reclasseringswerker, de jongerenwerker, de groepsleider, de maatschappelijk werker, de gerechtsdeurwaarder, de officier van justitie, etc. Dat de kwaliteit van een organisatie het sterkst afhankelijk is van het niveau van de professional is uitvoerig onderzocht in het onderwijs. Een baaierd aan onderzoek heeft laten zien dat er maar één ding echt telt voor de kwaliteit van onderwijs, en dat is de kwaliteit van het microniveau, waarmee de docenten en de 11 onderwijsmaterialen worden bedoeld. In deze context is de kwaliteit van de hbo-docenten dubbelbelangrijk, want professionals hebben vaak een hbo-opleiding afgerond. Professionaliteit vormt de kern van één van de beginselen die zijn geformuleerd als de What Works-principles of beginselen voor effectief interveniëren bij crimineel gedrag.12 Deze beginselen zijn ontwikkeld in reactie op een pessimistische periode waarin men er bijzonder weinig fiducie in had dat er via interventies wat te veranderen zou zijn aan mensen die delicten pleegden. Iconisch voor dat idee werd een artikel van Martinson uit 1974 met de omineuze conclusie ‘nothing works’. Het artikel verscheen in een tijd waarin de criminaliteitscijfers al een tijdje stegen, er sprake was van economische malaise, van een steeds losser georganiseerde maatschappij en van een afnemend geloof in de overheid en
10 Dit is in lijn met de bundel Frontlijnwerkers in de veiligheidszorg (Moors & Bervoets, 2013). 11 Zie de bundel Visie op onderwijskwaliteit van Scheerens, Luyten en van Ravens (2011). 12 Lees Raynor (2007) voor een beknopt verslag van de ontstaansgeschiedenis.
pag 29
hoofdstuk 4 Regie liefst laag organiseren
haar traditionele instituties. Begrijpelijk dat dit gepaard ging met pessimisme, maar ten aanzien van het nut van interveniëren bleek dit pessimisme niet terecht. De absolute ontkenning van dat nut leidde tot een stroom publicaties waarin slimmere, veel uitgebreidere (meta)analyses van de wetenschappelijke literatuur werden beschreven dan Martinson had gedaan. Deze publicaties lieten geen spaan heel van de gedachte dat helemaal niets zou werken van de pogingen mensen te begeleiden bij gedragsverandering richting het rechte pad. Interventies bleken wel degelijk een positief, hoewel klein, effect te kunnen hebben, mits er gewerkt werd volgens een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten, gedestilleerd uit wetenschappelijk onderzoek, zijn als de What Worksbeginselen bekend geworden. Het zijn de axioma’s van de sociale interventiewetenschap. In de vorig jaar verschenen bundel Wat werkt nu werkelijk? formuleerde Van der Laan (2012, p.55) het professionaliteitsbeginsel als volgt: “Uitvoerders van gedragsinterventies moeten goed zijn opgeleid, weten wat ze doen en waarom ze dat doen, en voldoende facilitaire ondersteuning krijgen van hun organisatie als ook intervisie en supervisie. Uitvoerders moeten goed thuis zijn in de methode, niet intuïtief maar methodisch werken en voldoende flexibel (responsief) zijn om programma of methode aan de passen aan de individuele mogelijkheden van de dader. (…) In feite impliceert het professionaliteitsbeginsel dat de ‘behandelaar’ gebruik maakt van zijn discretionaire ruimte. En daarmee sluit het ook aan bij het responsiviteitsbeginsel.” Het door Van der Laan genoemde responsiviteitsbeginsel stelt dat interventies moeten aansluiten bij de mogelijkheden en leerstijlen van de cliënt. Dit beginsel wordt vaak in één adem genoemd met het risicobeginsel (over proportioneel ingrijpen naar de mate van risico) en het behoeftebeginsel (dat stelt dat interventies gericht moeten zijn op de aanwezige criminogene factoren). Samen vormen ze de harde kern van het invloedrijke werk van Andrews en Bonta dat onder de naam RNR (Risks, Needs and Responsivity) bekend is geworden (2010).
pag 30
hoofdstuk 4 Regie liefst laag organiseren
In Nederland hebben de drie kernbeginselen de meeste aandacht gekregen, op de voet gevolgd door het beginsel van programmaintegriteit dat stelt dat interventies moeten worden uitgevoerd zoals ze zijn opgesteld en getoetst (Menger & Donker, 2012). In lijn met deze beginselen zijn instrumenten om risicofactoren in kaart te brengen en een keurmerk voor wetenschappelijk getoetste interventies ontwikkeld. Tegelijk met de grote aandacht voor het aanscherpen van interventies en de nadruk op programmaintegriteit verdween helaas de professionaliteit van de mensen die werken met die interventies naar de achtergrond. Daar waren overigens meerdere redenen voor, die elders zijn beschreven.13 Dit heeft geleid tot weerstand tegen de What Works-beginselen.14 Aandacht voor professionaliteit zit nu weer in de lift, die wordt bediend vanuit meerdere kanten. Een kant komt van de groeiende empirische steun voor het belang van een goede werkalliantie tussen begeleider en cliënt in het gedwongen kader; daarover later meer. Een andere kant heeft te maken met andere manieren van nadenken over leidinggeven aan professionals, uitgaande van hun intrinsieke motivatie om hun werk goed te doen.15 Een derde kant komt van de groeiende kritiek op de eenzijdigheid van de wetenschappelijke studies waarmee interventies zijn getoetst. Adaptatie van toetsingsmethoden vanuit de medische wetenschap heeft voornamelijk contextarme kennis opgeleverd, waar de dynamische interacties die zich in werkelijkheid voordoen uit zijn gefilterd. Rovers (2012) laat op overtuigende wijze zien hoe weinig we daardoor eigenlijk weten over sociale interventies. Onderzoek in de medische wetenschap is inmiddels veranderd. Gepersonaliseerde medicijnontwikkeling is daar tegenwoordig het streven omdat men inmiddels doordrongen is van het feit dat effectiviteit van interventies bepaald wordt door de interactie tussen interventiekenmerken en kenmerken van de persoon die de interventie ontvangt. Dit correspondeert met het zo belangrijk geachte responsiviteitsbeginsel bij sociale interventies. Professionals die in staat zijn maatwerk te leveren, zijn effectiever dan wanneer een standaardinterventie wordt afgedraaid. Het gaat dus niet alleen om wat werkt maar ook om wie werkt!16
pag 31
hoofdstuk 4 Regie liefst laag organiseren
Uit een uitvoerige analyse van de gebeurtenissen in Alphen aan den Rijn na het schietdrama met Tristan van der V. bleek dat bijna alle cruciale beslissingen die dag genomen werden door uitvoerende professionals: de aanpak rond de aanwezigheid van een eventuele tweede dader en de procedure na de vondst van een briefje van de dader; de beslissing om winkelcentra te ontruimen etc. Duiding en uitleg geschiedden vervolgens door de driehoek (burgemeester, hoofdofficier en korpschef) die deze operationeel gestuurde aanpak goed ondersteunde.17 Haaks op het belang van de kwaliteit van de professional staat de beloningsstructuur. Professionals verdienen met hands-on-functies minder dan met functies met meer management- of andersoortige bureautaken. De leraar maakt promotie door allerlei ‘managementtaken’ te gaan verrichten, waarmee de kerntaak onderwijs dus feitelijk tweederangs wordt. De beste professionals promoveren soms letterlijk de straat af. 3 Liefst regie op lokaal niveau Op lokaal niveau is er de meeste kennis over lokale problemen, maar ook over lokale oplossingsmogelijkheden. De meeste – en zeker de meest zichtbare – veiligheidsproblemen doen zich voor op het niveau van de straat, de buurt of de wijk. Er zijn niet zoveel problemen die dit niveau overstijgen. De overlast, de inbraken, de intimidatie en afpersing, huiselijk geweld en kindermishandeling, de aanrijding en de brand; alle doen ze zich voor bij u of bij mij in de wijk. Daarbij weten wij dat in sommige wijken deze gebeurtenissen zich veel vaker voordoen dan in andere wijken. Vaak dus niet bij ons maar bij hen! Als er iets naar voren kwam uit het RUIT-
13 Zie Menger en Donker (2012; 2013) voor deze ontwikkeling in de reclasseringscontext. 14 Dit is voor de Nederlandse situatie beschreven door Bosker, Donker en Menger (2013) en meer internationaal door Ward en Maruna (2007). 15 Zie bijvoorbeeld het boek Leidinggeven aan professionals? Niet doen! (Weggeman, 2008). 16 Zie voor een uitwerking van het Wie Werkt-beginsel: Menger & Krechtig (2013). 17 Van Duin e.a. (2012).
pag 32
hoofdstuk 4 Regie liefst laag organiseren
onderzoek (waarover later meer) dan was het dat wel. Terwijl alle gemeenten keurig hun veiligheidsrapporten opstellen, komt vooral naar voren dat in sommige gemeenten veiligheidsproblemen echt marginaal spelen – ook in deze regio – terwijl dat in andere gemeenten een heel ander verhaal is. Voor die gemeenten geldt dan vervolgens weer dat de ene wijk een veelvoud aan veiligheidsproblemen kent vergeleken met een ander, meer welvarend deel van de stad. Wij hebben het dan expliciet over de zichtbare problemen. Achter de voordeur zijn die verschillen vaak veel minder groot. Dan blijkt dat waar in de ene wijk bijstandsfraude groot is, een andere wijk veel belastingontwijking en -ontduiking te zien zal geven. Wijken zijn dan misschien in sommige gevallen wel de broeinesten van onveiligheid, tegelijkertijd is er juist bij die wijken en buurten veel collectieve redzaamheid te verkrijgen en zou een weerbaarheidsprofiel van zo’n wijk soms verrassende informatie kunnen geven. Philadelphia, soms Killadelphia genoemd vanwege haar hoge ranking op de lijst van steden met de meeste moorden, heeft aanzienlijke verbeteringen in leefbaarheid en wijkveiligheid gekregen toen de stad het Mural Arts Program opnam. Buurten worden in de gelegenheid gesteld blinde muren tot schilderijen om te toveren, mits zij daarvoor gezamenlijk een plan ontwikkelen, overleg voeren met de kunstenaar en zich verantwoordelijk maken voor het onderhoud.18 Dit Mural Arts Program is overigens ontstaan in een periode dat de stad heel veel graffitispuiters opsloot. Het is in die zin een schoolvoorbeeld van een pragmatische aanpak. 4 Liefst regie gericht op informeren Onze stelling is dat veel minder vaak doorzettingsmacht en harde beslissingen nodig en mogelijk zijn dan wordt verondersteld. Natuurlijk vinden leidinggevenden en verantwoordelijken het vaak bevredigend als zij kordaat beslissingen kunnen nemen. In films en series zien wij ook van die doortastende leiders die – vaak zelfs intuïtief – de beslissingen aaneenrijgen. De werkelijkheid is een
Zie www.muralarts.org..
18
pag 33
hoofdstuk 4 Regie liefst laag organiseren
andere. De in vele netwerken georganiseerde samenleving maakt het niet eenvoudig om bij één persoon of organisatie doorzettingsmacht te leggen. Voordat je het weet, zal zo’n persoon al ‘op het erf van anderen zitten’ en zijn boekje te buiten gaan. Vrijwel nooit kan één persoon zomaar allerlei beslissingen nemen zonder dat anderen er ten minste in gekend moeten worden of ook hun fiat moeten geven.
In het geval van crises zijn proportionaliteit en subsidiariteit begrenzingen van de noodbevoegdheden van autoriteiten. Een burgemeester kan wel allerlei beslissingen willen nemen, maar zal toch snel geconfronteerd worden met vragen als: “Kan dit niet op een andere manier?” (bijvoorbeeld niet opeisen maar contractueel vastleggen van noodstroomcapaciteit) of “Ga ik hier wel over, of zullen ook anderen toestemming moeten geven?” (bijvoorbeeld over het verdelen van schaars drinkwater of over het doorprikken van een dijk om wateroverlast te voorkomen).19 Als wij één les van allerlei rampen en crises kunnen leren is het wel dat autoriteiten in crisissituaties relatief maar zeer weinig bestuurlijke beslissingen nemen. Zwaardere vormen van regie zijn verrassend schaars. Er is dan ook sprake van een discrepantie tussen rampenoefeningen (waarin de bestuurders vooral als beslisser worden getraind) en de praktijk, waarin andere vaardigheden en capaciteiten veel belangrijker zijn. De belangrijkste rol van burgemeesters is ten tijde van crises zelden die van beslisser, maar vrijwel altijd die van communicator. Degene die uitlegt wat er gebeurt; duiding geeft aan de betrokkenen en zich daarbij als leidende representant van de gemeenschap empathisch opstelt. Dat betekent dus dat zelfs in die situaties waarin het meest vanzelfsprekend doorzettingsmacht en harde beslissingen cruciaal
19 De noodbevoegdheden van een burgemeester zijn bijvoorbeeld beperkt door beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie de bestuurlijke netwerkkaarten).
pag 34
hoofdstuk 4 Regie liefst laag organiseren
lijken (immers er is sprake van grote tijdsdruk) informeren, communiceren en het betrekken van anderen belangrijker zijn.20 Lichte vormen van regie zien wij tijdens incidenten en crises meer dan gedacht. Ook vooraf (preparatief) en na afloop (nafase/ nazorg) blijken lichte vormen vaak van veel groter belang dan wetten, regels en protocollen. Wij weten inmiddels dat kennen en gekend worden en weten met welke netwerken je je bij verschillende soorten van crises dient te verstaan, cruciaal is voor goed crisismanagement. Voor de voorbereiding is dat de belangrijkste taak. Ook na afloop blijken overleg en goede communicatie van wezenlijk belang. Na dergelijke situaties wordt ook het meest geleerd als de betrokkenen zich er ook voor open stellen en gezamenlijk aan de slag gaan. Mensen staan dan open voor verandering. Maar de oester gaat op slot als de focus in die fase niet op verbetering maar op bestraffing komt te liggen.21 “Wie heeft zich niet aan het protocol gehouden?” In plaats van: “Wat is er mis aan het protocol en met wie moeten we een dergelijk probleem aanpakken?” High Reliability Organizations (HRO’s), organisaties die voldoen aan de belangrijkste kenmerken van hoge betrouwbaarheid, zoals kerncentrales, olieplatforms en vliegdekschepen, zijn verregaand geprotocolleerd. Tegelijkertijd laten zij extreme mate van vrijheid aan de basis in de organisatie.22 De onderhoudsmonteur kan een hele installatie stilleggen als deze een acuut signaal constateert. Kenmerk van deze organisaties is dat onverwachte zaken of fouten verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Dat maakt dat juist hier op lager niveau doorzettingsmacht noodzakelijk is.
Zie bijvoorbeeld Boin e.a. (2005) en het belang van ‘sensemaking’. Van Duin (2013). 22 Zie Sutcliff (2012) over kenmerken en protocolgebruik bij HRO’s. 20 21
pag 35
"ALS PROBLEMEN TE HARDNEKKIG BLIJKEN MOET DE REGIE HOGER BELEGD WORDEN"
pag 37
hoofdstuk 5 Noodzaak tot zwaardere regie
lectoraat Regie van Veiligheid
openbare les Realistische regie
5 / NOODZAAK TOT ZWAARDERE REGIE Uiteraard houdt een stelling dat lichtere vormen van regie bij allerhande situaties van onveiligheid altijd beter zijn dan zware vormen van regie, geen stand. Niet altijd kan en mag alles van de professional verwacht worden; soms zijn doorzettingsmacht en beslissingen zinvol en zelfs noodzakelijk en zijn communicatie en overleg te vrijblijvend. Burgers kunnen veel, maar soms zal daadwerkelijk handelen door overheidsvertegenwoordigers noodzakelijk zijn. Ten slotte kan het verschil niet altijd op buurt- en straatniveau gemaakt worden. Soms is gewoon meer centraal ingrijpen of handelen geboden. Is er nu aan te geven wanneer zwaardere vormen moeten prevaleren omdat lichte vormen van regie niet voldoende zijn? Dit is zeker een thema dat nadere studie behoeft. Bij onze eerste scan stuitten wij op het gegeven dat in sommige gevallen het gewoon goedkoper en slimmer is om zaken op een hoger schaalniveau te organiseren. Efficiënt De vorming van de nationale politie en ook de regionalisering van de brandweer zijn vanuit deze gedachte goed te begrijpen. Het is gewoon niet slim om de politiefunctie alleen lokaal of regionaal te organiseren als een deel van de problemen over de schaal van die gemeente of regio heen gaan. Criminelen bleken vaak uiterst slim om over de regiogrenzen heen hun werkzaamheden te verrichten, wetende dat gegevens en informatie deze regiogrenzen toch nauwelijks overschreden. Iedere regio vond het wiel uit bij het bedenken van allerlei computerapplicaties en systemen. Gevolg ervan was dat de uitwisselbaarheid van informatie vaak problematisch was. Of de nationale politie gaat leiden tot perfecte ICT valt nog te bezien; wel is het excuus verdwenen dat iedereen zelf maar zijn eigen applicaties bedenkt.
pag 38
hoofdstuk 5 Noodzaak tot zwaardere regie
Efficiency is er ook te boeken door allerlei uiterst specialistische functies en kennisontwikkeling niet te organiseren op het niveau van een gemeente of een regio, maar gelijk op bovenregionaal of zelfs landelijk niveau. Dat geldt voor ICT, maar ook voor de aanschaf van materieel en deskundigheid op tal van terreinen waar bepaalde kennis en expertise maar weinig wordt gebruikt. Daarmee kun je voorkomen dat een groot aantal personen specialistische deskundigheid moet ontwikkelen zonder deze ook met enige regelmaat te gebruiken. In een stelling is dat – in lijn met de lectorale rede23 van Van Duin (2011) – wel aangeduid met: ‘wat je zelden doet doe je zelden goed’. Bereid professionals niet te veel concreet en inhoudelijk voor op zaken waarmee ze niet of nauwelijks geconfronteerd gaan worden. Het is efficiënter die zaken te reserveren voor wat minder, maar wel echte deskundigen. Een publieke aangelegenheid Veiligheid is een private maar vaak ook een publieke aangelegenheid. Als iedereen wel bepaalde vormen van veiligheid wenst en als deze veiligheid ook de nodige waarde representeert, maar individueel niemand voldoende initiatief kan ondernemen of onderneemt om deze veiligheid te garanderen of te organiseren, dan ligt er een taak bij de overheid of in ieder geval bij een bovenindividueel verband. De vorming van waterschappen geschiedde indertijd vanuit deze gedachte. Individuele veiligheid en het wapenen tegen overstromingen moest met collectieve middelen gerealiseerd worden. Ook het leger is zo’n instituut dat ons collectief verdedigt tegen vreemde inmenging. Politie en later brandweer verschenen ook tegen de achtergrond van collectieve wensen. Met de opkomst van bijvoorbeeld markten ontstond er meer en meer de behoefte goederen en eigendommen te beschermen. Mijn en dijn werden belangrijk en de politie werd de sterke arm die eigendom en handel beschermde. Wetten en regels werden gemaakt om veiligheid efficiënt te organiseren. Industrieel veiligheidsbeleid heeft bijvoorbeeld vooral langs de lijnen van 23 Bij aanvaarding van het lectoraat Crisisbeheersing aan het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra (NIFV) en de Politieacademie.
pag 39
hoofdstuk 5 Noodzaak tot zwaardere regie
wet- en regelgeving vorm gekregen. Deze en andere regels moesten ook gehandhaafd worden en wie die zich niet aan deze regels hield, moest vervolgd kunnen worden. Met de opkomst van de steden nam het brandrisico toe. Grote stadsbranden als in Londen moesten kosten wat het kost in de toekomst voorkomen worden, waarmee de publieke brandweerfunctie een feit werd. In sommige gevallen is het dus verstandig en efficiënt om veiligheid te organiseren op het centrale niveau, middels wetten en regels met daarachter sancties (en een apparaat dat kan afdwingen dat mensen zich aan de regels houden). Regie kan pas op het laagste niveau en bij de burgers worden gelegd als daarvoor op een hoger niveau al contouren zijn vastgelegd en geregeld. Zeker nog twee aspecten maken regie op hoger niveau daarnaast ook wenselijk. Aard van probleem Als de prevalentie dan wel de zichtbaarheid van een probleem zo laag is dat er geen kennis over aanwezig is op laag niveau, bijvoorbeeld een ontploffende kernreactor, dan is het efficiënter een uniforme aanpak vanaf hoger niveau te coördineren. De aard van een probleem kan maken dat het eigenlijk alleen maar op een hoger bestuurlijk echelon of een hogere schaal aangepakt of opgelost kan worden. De aanpak van bijvoorbeeld infectieziekten (voor mens of dier) geschiedt natuurlijk niet voor niets op internationaal niveau, waarbij afzonderlijke landen op centraal niveau vervolgens weer de regie voeren. Overdracht van infectieziekten stoort zich niet aan grenzen en lokale variatie is er vaak niet voor zover we kijken naar de veroorzaker. Lokale variatie in de reactie kan wel nieuwe problemen opleveren (zie de recente discussie rond de mazelen) omdat inenten tegen infectieziektes alleen zin heeft als een voldoende aantal personen meedoet.
pag 40
hoofdstuk 5 Noodzaak tot zwaardere regie
De veroorzaker van een probleem kan ook gebruikmaken van grenzen. Daders worden soms in dezelfde periode in verschillende arrondissementen voor de rechter gebracht. De rechter kan dan slechts op die ene zaak de straftoemeting baseren terwijl het effectiever zou zijn een justitieel kader op te leggen passend bij de totale aard en omvang van het vertoonde criminele gedrag. De Utrechtse kopstukkenaanpak weet dit probleem te tackelen. De ‘kopstukkenofficier van justitie’ kan ervoor zorgen dat als een Utrechts kopstuk in een ander arrondissement een delict pleegt, de berechting toch plaatsvindt in het Utrechtse arrondissement. Door zaken tegelijk op zitting te laten komen, heeft de kopstukkenofficier meer mogelijkheden om waar nodig bijvoorbeeld een stevigere straf, een reclasseringstoezicht of een persoonsonderzoek te eisen. De officier wordt bij de keuze van een effectieve respons voor de betreffende persoon ondersteund door wat hierover tijdens het Veiligheidshuisoverleg is besproken. Niet afdoende aanpak Een volgende reden om bij een hoger niveau uit te komen, zien wij als ondanks allerlei verwoede pogingen bepaalde hardnekkige (veiligheids)problemen niet goed worden opgelost. Vooral in situaties waarbij een groot aantal organisaties en instellingen betrokken zijn, blijkt nog weleens dat wat steviger regie gewenst is en het noodzakelijk is dat één organisatie knopen kan doorhakken. Wij kennen allemaal de voorbeelden van grote drama’s zoals het Maasmeisje Gessica. Rapporten van onder andere de Inspectie voor de Gezondheidszorg constateerden dat velen, werkzaam bij diverse instanties, op de hoogte waren van de (achterliggende) problemen. Maar de koppeling tussen deze informatie werd onvoldoende gelegd en iedereen wachtte vooral af, totdat het te laat was. Zoals eerder besproken, hergroepeert de zorg zich nu meer volgens het credo “één gezin, één plan, één regisseur”. De regisseur is bij voorkeur iemand met overzicht, iemand die vertrouwen geniet van ketenpartners en dichtbij de cliënt staat. Een boekje met een reeks portretten van Amsterdamse gezinnen en hun gezinsmanager maakt heel invoelbaar hoe complex dit werk is.24 Als de problemen evenwel te hardnekkig blijken of als
pag 41
hoofdstuk 5 Noodzaak tot zwaardere regie
samenwerking onderling hapert, dan moet de regie hoger belegd worden. In die zaken is het efficiënter de regie te beleggen bij iemand met meer doorzettingsmacht, een regisseur met een stevigere reputatie. Soms moeten er gewoon knopen doorgehakt worden. Bij bepaalde dreigende crises, zoals een overstroming of een pandemie, dienen er tijdig keuzes (evacueren, inenten?) te worden gemaakt.
Schaafsma (2010).
24
"HET VERWAARLOZEN VAN KENNISONTWIKKELING IS NIET ZONDER RISICO’S"
pag 43
hoofdstuk 6 Goede regie en een goed verhaal maken resultaat
lectoraat Regie van Veiligheid
openbare les Realistische regie
6 / GOEDE REGIE EN EEN GOED VERHAAL MAKEN RESULTAAT Regie zo laag mogelijk beleggen heeft dus de voorkeur, maar het is soms pragmatischer om daarvan af te wijken. Weten welke vorm van regie de meest pragmatische is, vereist kennis. Om te bepalen hoe een probleem het beste kan worden aangepakt, moet eerst goed gekeken worden naar de feiten en de eventuele variatie daarbinnen. Wat is precies het probleem? Wiens probleem is het? Wie bepaalt de definitie van het probleem? Goede regie zonder goed verhaal kan geen goede kwaliteit opleveren. Kennis is nodig om overzicht te hebben, dilemma’s te doorzien, te profiteren van innovatie, te kunnen reageren op veranderingen en om afgewogen keuzes te kunnen maken. Gedeelde kennis is nodig om effectief samen te werken en daarin continuïteit te creëren. Kennis is een continue voorwaarde om het mogelijk te maken de regie zo laag mogelijk te beleggen en soms ook bewust daarvan af te wijken. Lastig is wel dat kennis en informatie verzamelen en verwerken nooit klaar is. Informatie is nooit compleet. Situaties veranderen voortdurend, organisaties veranderen, de problemen veranderen en de mogelijke oplossingen ook. Maatschappelijke veranderingen, technologische veranderingen en nieuwe wetenschappelijke inzichten maken dat kennisontwikkeling een doorlopende bezigheid is. Werken aan professionaliteit vergt voortdurende kennisontwikkeling. Kennis over risico’s en (on)veiligheid verandert, maar ook kennis over opsporing, methoden en verklaringen. Kennis is helaas lang niet altijd makkelijk toegankelijk. Goed onderzoek is bijvoorbeeld tijdrovend. Kwantitatieve studies schreeuwen vaak om een meer kwalitatief verhaal om de cijfers te duiden en andersom geldt net zo goed dat kwalitatieve studies allerhande kwantitatieve vragen
pag 44
hoofdstuk 6 Goede regie en een goed verhaal maken resultaat
oproepen. Dat veel academische kennis opgeschreven wordt in een taal die alleen toegankelijk is voor andere wetenschappers maakt goed onderzoek er ook niet toegankelijker op. Kennisontwikkeling vergt mede hierdoor serieuze inspanning, temeer daar verwaarlozing ervan niet zonder risico is. Wij eindigen dit inhoudelijke deel met dit cruciale thema van informatie en kennis. Het risico van aantrekkelijke verhalen Een belangrijke reden om veel werk te maken van gedegen kennisontwikkeling is de geneigdheid zonder kennis kritiekloos te opteren voor het aantrekkelijke verhaal. Aantrekkelijke verhalen hebben minder gedegen ondersteuning nodig om omarmd te worden. Handelen op basis van een niet goed uitgezocht aantrekkelijk verhaal kan echter verkeerd aflopen. ‘Baat het niet, dan schaadt het niet’ gaat helaas niet altijd op voor interveniëren in veiligheidsvraagstukken. Tot deze categorie behoren momenteel de verhalen waarin het biologisch proces een verklaring verschaft. Met plaatjes erbij laten we ons kritisch vermogen flink in de luren leggen. Een wetenschappelijke presentatie waarbij neuro-imaging wordt vertoond, wint aantoonbaar aan geloofwaardigheid. Dit is experimenteel onderzocht. Acceptatie van rabiate flauwekulverklaringen was significant groter als hersenscans werden vertoond, vergeleken met de conditie waarin andere, maar even complexe plaatjes te zien waren.25 Breinpopulariteit blijkt bijvoorbeeld uit de maandenlange aanwezigheid van Swaabs Wij zijn ons brein op de bestsellerslijst van de boekhandels. Zijn versimpelende en daardoor ogenschijnlijk verhelderende boodschap dat primair genetische factoren bepalend zijn voor onze ontwikkeling maakt het boek aantrekkelijk en makkelijk verteerbaar. Het reduceert problemen tot het voor velen ongrijpbare genetische niveau en suggereert legitimatie achter de fijne smoes: ‘Ik kan er niks aan doen, ik zit nu eenmaal zo in elkaar’. Want: genetisch staat toch voor onveranderbaar? Dat ligt echter veel genuanceerder. Meta-analyses over genetische invloed op gedrag laten keer op keer het grote belang van omgevingsfactoren zien voor de ontwikkeling van menselijke vaardigheden
pag 45
hoofdstuk 6 Goede regie en een goed verhaal maken resultaat
en eigenaardigheden.26 Genen blijken bovendien te veranderen onder invloed van de omgeving. Dit vakgebied, de epigenetica, zorgt inmiddels enkele decennia voor grote wetenschappelijke doorbraken in onze kennis over ontwikkeling.27 Maar eigenlijk hadden we het kunnen weten want alle eeneiige tweelingen, 100% genetisch identiek, hebben grote overeenkomsten maar worden wel twee verschillende mensen. Nu minister maar toen nog wetenschapper en publicist Plasterk, illustreerde dit gegeven in een column ooit met de vraag ‘of het de vrouw van Ronald de Boer niks uit zou maken of ze nu met hem of met Frank getrouwd is?’. Het gevaar van biologisch-reductionistisch denken is dat het de aandacht ondermijnt voor maatschappelijke factoren. Een volledig maakbare samenleving bleek een illusie, maar de volledig nietmaakbare samenleving is dat natuurlijk net zo goed. Er zijn bovendien zeer overtuigende experimenten die laten zien hoeveel winst, op maatschappelijk en individueel niveau mogelijk is door preventief handelen.28 Investeren in preventieprojecten vergt een langetermijnvisie. Het is in de politiek al lastig opereren met langetermijnvisies, maar helemaal als de haalbaarheid bij voorbaat onmogelijk wordt geacht vanuit simplistische ideeën die niet op kennis gestoeld zijn. Nadenken over pragmatische oplossingen voor veiligheidsvraagstukken vergt kennis over de materie. Lastige problemen kennen geen simpele oplossingen. Als de complexiteit van een probleem door gebrekkige kennis niet wordt gezien, zoeken we ons heil bij eenvoudige remedies of verklaringen.
McCabe & Castel (2008). Dit geldt bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van antisociaal gedrag (Rhee & Waldman, 2002) of de kwetsbaarheid voor alcoholverslaving (Ducci & Goldman, 2008); zie voor meer uitleg over genen en omgeving: Rutter (2006) of (Hardy & Low, 2011). 27 Szyf, McGowan & Meaney (2008). 28 Zie bijvoorbeeld Olds e.a. (2004). 25 26
pag 46
hoofdstuk 6 Goede regie en een goed verhaal maken resultaat
Het risico van sociale interventies Ook als goed is nagedacht op basis van de beschikbare kennis, is het raadzaam om gekozen oplossingen te evalueren. Dit om te voorkomen dat het mis gaat en averechtse effecten het gevolg zijn. Dat dit niet denkbeeldig is werd bijvoorbeeld aangetoond met de Cambridge-Sommerville Youth Study. Deze studie is in de jaren dertig van de vorige eeuw gestart in Massachusetts rond een interventie die het doel had te voorkomen dat kwetsbare jongens in de criminaliteit zouden belanden. De aanpak van de interventie was divers. Ruim driehonderd jongens kregen onder meer extra onderwijs, medische en psychiatrische zorg, en jaarlijks werden ze naar een ‘summerschool’ gestuurd. Een controlegroep bestond uit net zoveel jongens, nauwkeurig geselecteerd op overeenkomsten met de andere groep. In de eerste tien jaar werden er nauwelijks verschillen tussen beide groepen vastgesteld. Nog eens twintig jaar later bleek dat verschil er wel. De jongens in de behandelgroep waren vergeleken met de controlegroep niet minder maar vaker doorgegaan op het criminele pad. Jongens waren slechter af als er preventief was ingegrepen. Het bijwonen van de summerschools bleek achteraf negatief.29 McCord gaf bekendheid aan de notie dat interventies een negatieve uitwerking kunnen hebben en dat evalueren van interventies een noodzaak is en geen belediging voor de goede bedoelingen waarmee een interventie is ontworpen.30 Sindsdien zijn averechtse effecten aangetoond van onder andere de bootcamps31 (vergelijkbaar met de summercamps uit de McCord-studie) en van de zogenaamde Scared straight-projecten waarbij het idee is dat net begonnen jonge daders door een bezoekje aan een gevangenis het rechte pad op geschrokken worden.32 Veel van die projecten hadden geen effect, maar als ze dat wel hadden was
McCord (2002). McCord (2003). 31 Wilson, MacKenzie & Mitchell (2008). 32 Petrosino, Turpin-Petrosino, Hollis-Peel & Lavenberg (2013). 29
30
pag 47
hoofdstuk 6 Goede regie en een goed verhaal maken resultaat
dat effect negatief. De verklaring daarvoor lijkt te zijn dat het bezoekje juist de angst voor de gevolgen deed afnemen omdat ze nu wisten hoe het eruit zag in de gevangenis; niks is zo eng als het onbekende. Het laatste wat wij natuurlijk willen is hier een doemscenario over kennisontwikkeling schetsen. Integendeel, het lectoraat Regie van Veiligheid wil zich juist voor kennisontwikkeling inzetten. Meer specifiek willen wij ons inzetten voor kennisontwikkeling gericht op het verbeteren van professionaliteit en continuïteit in het werken aan veiligheid. Prettige omstandigheid is dat we dit doen in de regio Utrecht. Alvorens op onze plannen en projecten in te gaan willen wij benadrukken dat wij aangenaam verrast zijn te zien hoe juist in deze regio er zoveel werk wordt gemaakt van het organiseren en versterken van de kennispositie. Het bureau Regionale Veiligheidsstrategie zoals dat hier onder leiding van Ad van Breukelen vorm heeft gekregen is zo’n mooi voorbeeld. Inmiddels blijft de Veiligheidsregio Utrecht niet achter en maakt fors werk van een veiligheidsinformatiecentrum. Deze nieuwe loot aan de stam zal de komende jaren een rol gaan vervullen op het gebied van risicoanalyse en risicocommunicatie. Precies die thema’s waar het om gaat bij crisisbeheersing.
"ER IS NOG GENOEG TE ONDERZOEKEN"
pag 49
hoofdstuk 7 Lectorale plannen en projecten
lectoraat Regie van Veiligheid
openbare les Realistische regie
7 / LECTORALE PLANNEN EN PROJECTEN Het lectoraat Regie van Veiligheid ontwikkelt kennis op verschillende niveaus, in het werkveld, samen met andere lectoraten en binnen de opleiding Integrale Veiligheidskunde. Kennisontwikkeling op lokaal en regionaal niveau: Bureau RVS en RUIT Utrecht is op het terrein van de kennisinfrastructuur een voorloper. Sinds 2010 kent Utrecht bijvoorbeeld het Bureau Regionale Veiligheidsstrategie (B-RVS). Dit bureau is van en voor de gemeenten, het openbaar ministerie en de politie van de regio Midden-Nederland. Sinds dit jaar de tien nieuwe politieregio’s zijn ingesteld, is het werkterrein van B-RVS uitgebreid met de voormalige regio’s Gooi & Vechtstreek en Flevoland. Bureau RVS is ingesteld om samenwerken te bevorderen, vanuit het idee dat lokaal maatwerk het meest effectief is maar dat onveiligheid zich weinig aantrekt van gemeentegrenzen wat inbedding in een bredere context effectiever maakt. Dit bevordert een pragmatische invulling van de in het begin van deze rede besproken gemeentelijke regierol. B-RVS doet dat onder andere door het verzamelen en delen van kennis. Elk kwartaal bundelt het bureau bijvoorbeeld een kwantitatief overzicht van het aantal misdrijven die per gemeente en voor de hele regio worden beschreven en vergeleken. Om ontwikkelingen in de tijd te achterhalen wordt een vergelijking gemaakt met de cijfers van het voorgaande jaar in dezelfde periode. In samenwerking met het Bureau Regionale Veiligheidsstrategie is in het studiejaar 2012-2013 vanuit het lectoraat een onderzoek gestart naar de inhoud en uitvoering van de, in het begin van deze rede besproken, integrale veiligheidsplannen van de Utrechtse gemeenten. Andere partners in dit onderzoek waren de Veiligheidsregio Utrecht en de opleiding Integrale Veiligheidskunde van deze hogeschool. Naast Margreth Egelkamp en Jan Eberg (beiden docent Integrale Veiligheidskunde en ook verbonden aan het lectoraat) gaat het om ongeveer 90 studenten, die in het kader
pag 50
hoofdstuk 7 Lectorale plannen en projecten
van het tweedejaarsvak Onderzoek Voor Veiligheidsbeleid in groepjes de veiligheidsplannen, de problemen en de actuele situatie van alle gemeenten van de provincie Utrecht bestudeerd hebben. Dit onderzoek vaart onder de naam RUIT, dat staat voor de vier partners en ook een acroniem is van Regionaal Utrechts Integraal veiligheidsbeleid en Trends. Doelstelling van deze eerste editie van RUIT is het inventariseren van de papieren plannen in combinatie met de lokale activiteiten. We zijn op zoek naar voorbeelden van effectieve invulling van het sturen op onderlinge samenwerking. Momenteel werken we aan een overkoepelende analyse. Enige bescheidenheid rond deze eerste editie is wel gepast omdat het pas tweedejaarsstudenten zijn die de inventarisatie hebben gedaan en het voor ons in de begeleiding eveneens een leerproces is. Duidelijk is al wel dat RUIT in ieder geval inzicht biedt in het denken van deze tweedejaarsstudenten over veiligheidsvraagstukken. Een eerste overkoepelende scan laat zien dat bijna alle gemeenten een integraal veiligheidsplan hebben. Dat komt overeen met de brief waarmee het in het begin van deze rede besproken wetsvoorstel werd ingetrokken. Ook zichtbaar is dat de bruikbaarheid van de plannen niet steeds aansluit bij de lokale veiligheidsproblematiek. Gemeenten geven aan doelstellingen voor lokaal beleid over te nemen uit de regionaal afgesproken doelstellingen, ook al spelen deze problemen op lokaal niveau geen (grote) rol. Vooral voor kleine gemeenten lijkt het lastig de balans te vinden tussen het moeten voldoen aan verplichtingen als het schrijven van een veiligheidsplan en het daadwerkelijk inventariseren van lokale problematiek ten behoeve van beleid. Omdat afspraken en indicatoren voor succes vaak percentueel worden berekend, zijn er zeker in de kleinere gemeenten, snel opmerkelijke verschijnselen te rapporteren. Gemeenten formuleren doelstellingen op problemen die ze eigenlijk niet hebben. Winst ten aanzien van de effectiviteit van de plannen lijkt gemakkelijk te bereiken als een flexibelere geografische invulling rond veiligheidsproblemen mogelijk is. Komend jaar gaan studenten werken aan een inventarisatie van de behoeften op het terrein van veiligheid van burgers, ondernemers
pag 51
hoofdstuk 7 Lectorale plannen en projecten
en organisaties. Kennis over regionale behoeften wordt verzameld ter ondersteuning van het bepalen van de nieuwe veiligheidsstrategie. De wens hiertoe sluit aan bij onze stelling dat het het best is om regie zo laag mogelijk te beleggen, liefst bij de burger. Aansluiting bij wat mensen als belangrijk ervaren kan helpen een belangrijk fundament onder de veiligheidsstrategie te leggen en kan positief bijdragen aan het herstel van publiek vertrouwen. Vanuit het lectoraat en vanuit de opleiding Integrale Veiligheidskunde gaan Margreth Egelkamp en ook Anita Verstrate hiermee aan de slag. Weerbaarheid Daarnaast is er het voornemen om weerbaarheid verder te gaan onderzoeken. Dit is ook in lijn met de lectorale rede van Menno van Duin (2011) - dit om niet de verdenking op ons te laden dat wij bij dit thema populistisch aansluiten bij de kernboodschap van de Troonrede 2013 over de participatiesamenleving. De Veiligheidsregio’s hebben als kerntaak de onveiligheid te verminderen en te beperken, veiligheid te bevorderen en in geval van incidenten, rampen en crises de gevolgen zo beperkt mogelijk te houden. Recent is, met de aandacht voor (zelf)redzaamheid de boodschap aan het doordringen dat veiligheid primair bij burgers zelf georganiseerd moet worden en dat bij ongevallen en crises ook de burgers zelf de eersten zijn die voor hun eigen veiligheid kunnen en zullen zorgen. Daarna en daarbij komt de overheid; georganiseerde hulp van uiteenlopende diensten en organisaties. De overheid – en op het gebied van fysieke veiligheid en crises dus ook de veiligheidsregio – is op zoek om die aansluiting met de burgers te vinden en te bezien waar zij een activerende, mobiliserende en monitorende functie kan vervullen. Voorafgaand aan, maar ook ten tijde van eventueel onheil. Daartoe is het belangrijk zicht te hebben op de weerbaarheid, de maatschappelijke veerkracht van de gemeenschap: in de gemeente, maar meer nog in de afzonderlijke wijken en buurten. Welke maatschappelijke verbanden bestaan er die betekenisvol zijn en ook bij rampen en andere crises een waardevolle functie
pag 52
hoofdstuk 7 Lectorale plannen en projecten
zouden kunnen vervullen? Minder poëtisch uitgedrukt: met welke personen, instellingen en organisaties kan de VRU zakendoen ten tijde van een crisis en met welke van deze dient een netwerkrelatie te worden opgebouwd (kerken, buurtverenigingen, zorgorganisaties, het Rode Kruis, ‘centrale figuren’)? In Engeland noemen zij dit het samenwerkingsverband tussen de gemeentelijke/veiligheidsorganisatie en ‘resilience organisations’. Organisaties die betrokken worden in het preparatieproces. Wat zijn belangrijke ankerpunten (de koffiehoek bij Albert Heijn, de speelplaats bij school, het sportveldje)? Hoe is het gesteld met de weerbaarheid in verschillende wijken en zijn er mogelijkheden deze – waar wenselijk – te versterken? De komende periode zal dit thema zowel door afstuderende studenten als in het kader van eerdere verplichtingen binnen IVK nadere aandacht krijgen. Het is de bedoeling een aantal wijken in kaart te brengen en zodoende te komen tot een eerste weerbaarheidskaart en een overzicht te krijgen per wijk van relevante actoren waarmee een meer duurzame relatie wenselijk kan zijn. Kennisontwikkeling binnen eigen systemen Binnen de politie is sinds een aantal jaren toegenomen aandacht voor kennisontwikkeling. Sinds 2008 wordt er door de politie Nederland gewerkt aan het systematischer inzetten van actuele en betrouwbare informatie en analyses onder de noemer Informatiegestuurde Politie (IGP).33 Organisaties zoals de politie verzamelen voortdurend gegevens die worden weggezet in databestanden. Met het omarmen van het concept IGP is gekozen om meer werk te maken van het proactief zoeken naar structuren in die bestanden. In de voormalige regio Hollands Midden is ervaring opgedaan met dergelijk onderzoek naar jeugdige veelplegers. Dit leverde een aantal bruikbare inzichten op.34
33 Zie bijvoorbeeld het rapport Informatiegestuurde Politie van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) uit 2009. 34 Marijt & Donker, 2012.
pag 53
hoofdstuk 7 Lectorale plannen en projecten
Persoonsgebonden of -gerichte aanpak van daders vergt persoonsgebonden informatie die doorgaans niet allemaal bij één organisatie bekend is. Hiervoor zijn Veiligheidshuizen opgericht, zoals het Veiligheidshuis Regio Utrecht (VHRU). Deze zijn gespecialiseerd in het verzamelen en actualiseren van informatie over personen om zo gericht en gepast mogelijk te reageren op zorgwekkende jeugdige delinquenten of meer doorgewinterde carrièrecriminelen. In Utrecht is hiertoe de eerdergenoemde kopstukkenaanpak ontwikkeld. Het analyseren van informatie beschikbaar uit eigen systemen staat centraal in een onderzoek dat het lectoraat uitvoert voor de politie en de stad Utrecht. Het gaat om het ontwikkelen van kennis over daders van woninginbraak door het analyseren van bij politie en OM bekende gegevens. Door gestructureerd aanwezige kennis over deze daders te combineren met criminologische theorieën over de ontwikkeling van daderschap proberen we bouwstenen aan te reiken voor een effectievere aanpak. Daderanalyse kan gezien worden als een techniek om tot categorieën te komen. De term profiling wordt hier ook wel voor gebruikt. Profiling is vooral bekend van televisieseries waarbij op basis van minutieuze aanwijzingen vergaande conclusies worden getrokken die op gelukkige wijze de dader ontmaskeren. Dat is onderhoudend om naar te kijken maar wetenschappelijk blijkt er nauwelijks vaste grond onder de voeten van deze techniek, met name waar het gaat om psychologische profiling. Het lectoraat heeft recent met de Politieacademie een onderzoeksplan gemaakt voor een verkennend onderzoek naar de morele en ethische randvoorwaarden van het gebruik door de Nederlandse politie van profilingstechnieken in het publieke digitale domein. Dan gaat het bijvoorbeeld om sociale media als Facebook, Twitter en LinkedIn. Bij het onderzoeksprogramma Politie & Wetenschap is er dit najaar een voorstel ingediend. Bij het ter perse gaan van deze rede was nog niet bekend of het voorstel wordt gehonoreerd. Als het onderzoek kan doorgaan zal Anke van Gorp, docente Integrale Veiligheidskunde en lid van het lectoraat, hieraan gaan
pag 54
hoofdstuk 7 Lectorale plannen en projecten
meewerken, naast haar onderzoekswerk bij een aantal Europese projecten rond radicalisering. Samen met het lectoraat Crossmediale Communicatie in het Publieke Domein van de Faculteit Communicatie en Journalistiek van Hogeschool Utrecht is dit voorjaar een RAAK-publiek-subsidieaanvraag ingediend voor een onderzoek naar effectief gebruik van sociale media in tijden van minicrises. Bij het ter perse gaan van deze publicatie is nog niet helemaal zeker of deze subsidie zal worden verstrekt, maar een voorwaardelijk ja is al wel binnen. Werkalliantieproject De term werkalliantie staat voor de dynamiek tussen begeleider en cliënt in gedwongen kader.35 Als iemand vrijwillig besluit in therapie te gaan, wordt een goede alliantie tussen therapeut en cliënt algemeen gezien als één van de belangrijkste werkzame factoren van die therapie.36 Het begint erop te lijken dat dit ook geldt voor het gedwongen kader, waarbij iemand hulp en begeleiding verplicht krijgt opgelegd, maar de dynamiek is logischerwijs niet gelijk. Verplichte begeleiding richting gedragsverandering is geen sinecure, voor beide partijen niet, en vergt professionaliteit en responsiviteit. Gedragsverandering is normaal gesproken al niet eenvoudig. Denk hierbij even aan uw eigen wens tot matigen van bijvoorbeeld eten, drinken, te hard rijden, gamen etc. Zelfs als de wens daartoe bestaat wil dat nog niet zeggen dat we ons gedrag veranderen. Gedwongen werken aan gedragsverandering, bijvoorbeeld onder toezicht van de reclassering of vanuit een ander justitieel kader, doet nog een schepje bovenop deze toch al complexe dynamiek. Steeds meer studies geven ondersteuning aan het idee dat een kwalitatief goede werkalliantie een cruciale werkzame factor is om in die context positieve resultaten te behalen. Professionaliteit in het aangaan van een goede werkalliantie zou wel eens de meest Menger (2009). Norcross (2012) stelde hierover een uitgebreide bundel samen.
35
36
pag 55
hoofdstuk 7 Lectorale plannen en projecten
werkzame factor van interveniëren kunnen zijn, wat kennisontwikkeling rond dit thema bijzonder relevant maakt. De HU doet vanuit het lectoraat Werken in Justitieel Kader al sinds 2010 empirisch onderzoek naar de werkalliantie. Sinds het begin van dat project heeft Andrea Donker daaraan meegewerkt. Eerst vanuit haar vorige functie aan de Hogeschool Leiden en inmiddels vanuit het lectoraat Regie van Veiligheid. Vanuit het werkalliantieproject wordt onder andere een instrument ontwikkeld om de kwaliteit van werkalliantie te meten bij gedragsverandering in gedwongen kader. Het onderzoek vindt plaats binnen de reclasseringscontext. Middels een meerjarige en grootschalige longitudinale dataverzameling van ongeveer 275 duo’s of dyades van reclasseringswerkers en cliënten wordt inzicht verkregen in de ontwikkeling van de werkalliantie tijdens het toezichttraject. Onderzocht wordt wat het gemiddelde verloop is van de werkalliantie en wat het belang ervan is voor de effectiviteit van het traject zoals bijvoorbeeld vertaald in de voorspellende waarde voor verschillende uitkomstmaten als voortijdige uitval en recidive. Kwantitatieve dataverzameling wordt aangevuld met kwalitatieve dataverzameling om beter inzicht te krijgen in kenmerken van de werkalliantie in de praktijk. De inzichten tot nu toe zijn recent opgenomen in een sterk vernieuwd methodiekboek voor het professioneel werken in gedwongen kader.37 Trajectzorg Een ander project waarbij dit lectoraat nauw samenwerkt met het lectoraat Werken in Justitieel Kader is het project rond trajectzorg binnen de JeugdzorgPlus. In de JeugdzorgPlus wordt gewerkt aan een nieuwe manier om de regie dichter bij cliënten te leggen. Bij JeugdzorgPlus-instellingen komen jongeren die in een crisissituatie zijn beland en een gevaar vormen voor zichzelf of voor de maatschappij, en daarom tijdelijk gesloten worden geplaatst. Om deze jongeren sneller en duurzamer te helpen bij hun zoektocht naar het gewone leven wordt hun Trajectzorg Menger, Bosker & Krechtig (2013).
37
pag 56
hoofdstuk 7 Lectorale plannen en projecten
aangeboden. Dit ingezette veranderingsproces is het gevolg van het nieuwe beleidskader van het Ministerie van VWS waarin staat dat JeugdzorgPlus vanaf de start met jeugdzorgpartners dient te gaan samenwerken van bedden naar trajecten en met één kind, één plan. In dat plan dient de eigen hulpvraag centraal te staan. Eén coördinator voert de regie tijdens het hele traject, conform het eerder genoemde advies van de RMO. Alle JeugdzorgPlus-instellingen hebben hiertoe een pilot opgesteld ter verkenning. In de regio Utrecht is dit gedaan door een samenwerkingsverband van JeugdzorgPlus-instelling Lindenhorst/ Almata met drie regionale aanbieders van jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg Utrecht en de provincie Utrecht. Hogeschool Utrecht is door dit samenwerkingsverband al in een vroeg stadium gevraagd om mee te denken, het veranderproces te ondersteunen en mee te helpen expertise te ontwikkelen nu Trajectzorg het nieuwe kader gaat worden. Vanuit dit lectoraat is hiertoe samen met het lectoraat Werken in Justitieel Kader dit voorjaar bij de Stichting Innovatie-Alliantie een onderzoeksvoorstel voor een RAAKPubliek-subsidie ingediend. Inmiddels is duidelijk dat deze aanvraag is gehonoreerd. Dit najaar kan daardoor gestart worden met een tweejarig onderzoek ter ondersteuning en verbetering van de ontwikkeling van Trajectzorg. De eerste onderzoeksvraag betreft de overgang van ‘binnen naar buiten’. Beoogd wordt de gesloten periode zo kort mogelijk te laten duren. Daartoe moet veel aandacht zijn voor overgangsmomenten omdat dat de momenten zijn waarop het in het verleden vaak fout ging. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat in geslotenheid bereikte positieve ontwikkelingen doorlopen bij de overgang naar buiten? De tweede onderzoeksvraag betreft het aansluiten op de eigen hulpvraag. Zoals al eerder ter sprake kwam wordt het belang van deze aansluiting breed onderschreven, maar de professionele kennis hoe dit te bereiken ontbreekt nog grotendeels. Het is ook minder eenvoudig dan het op het eerste gehoor klinkt, al was het maar omdat het voor een cliënt zelf helemaal niet eenvoudig is precies te weten waarbij hulp nodig is.
pag 57
hoofdstuk 7 Lectorale plannen en projecten
Kennisontwikkeling begint bij de opleiding Professionaliteit en kennisontwikkeling begint bij de opleiding. Eerder refereerden wij al aan de dubbele relevantie hierbij van hbo-docenten. Kwaliteit van onderwijs wordt bepaald door de kwaliteit van de docent en de onderwijsmaterialen en de onderwijskwaliteit bepaalt op haar beurt de kwaliteit van de nieuwe professionals die de hogeschool aflevert. Het lectoraat probeert hieraan een bijdrage te leveren door mee te denken over onderwijs, door het ontwikkelen en geven van onderwijs en door het vervlechten van onderwijs en onderzoek zoals bij het RUIT-onderzoek, bij de diverse afstudeerprojecten en door het begeleiden van promotieonderzoek van HU-docenten. Een promotievoucher is aangevraagd voor Ab Bertholet, docent Integrale Veiligheidskunde. Zijn onderzoek richt zich op het verbeteren van onderwijsmethoden om studenten inzicht te geven in het denken over risico’s. Meer inzicht in die materie (het ontwikkelen van risicointelligentie) is van belang voor het beter kunnen communiceren over risico’s. Hogeschool Utrecht is een University of Applied Sciences (UAS). Daarbij past een stevige kennisontwikkeling als basis van professionaliteit. Dit vereist naar ons idee bij studenten meer inhoudelijk inzicht in het proces van kennisontwikkeling. Vanuit het lectoraat willen we daarom graag meewerken aan het ontwikkelen van een module rond wetenschapsfilosofie voor deze faculteit. Een dergelijke module zou niet mogen ontbreken op een UAS. Aansluitend hierop willen we pleiten voor meer facultair onderwijs over de menselijke beperkingen in vaardigheden die van invloed zijn op alle hier besproken processen met betrekking tot professionaliteit en continuïteit. We doelen dan op vaardigheden als bijvoorbeeld het waarnemen en interpreteren van verschijnselen en het vermogen van het geheugen om herinneringen te bewerken. Kennisontwikkeling gaat hierdoor gepaard met blinde vlekken, onterechte interpretaties, onuitgesproken assumpties en meer van dergelijke menselijke fenomenen. Omdat alle opleidingen binnen deze faculteit betrekking hebben op menselijk handelen
pag 58
hoofdstuk 7 Lectorale plannen en projecten
in reactie op elkaar en op gebeurtenissen, zijn wij van mening dat de professionaliteit van alle FMR-alumni baat zou hebben bij deze tak van psychologische kennis. Vanuit het lectoraat willen wij ons hiervoor inzetten. Onderzoekslijnen professionaliteit en continuïteit Met de keuze voor de onderzoekslijnen professionaliteit en continuïteit, is bewust gekozen voor directe aansluiting bij de gelijknamige onderzoekslijnen van twee andere lectoraten van het Kenniscentrum Sociale Innovatie (KSI) die zich eveneens expliciet bezighouden met het domein samenleving-veiligheid-recht. Vanaf de start bestaat nauwe samenwerking met in de eerste plaats het lectoraat Werken in Justitieel Kader van lector Anneke Menger en daarnaast met het lectoraat Schulden en Incasso van lector Nadja Jungmann. Aangezien alle KSI-lectoraten onderzoek doen dat relevant is voor dit domein is het verheugend dat wij in toenemende mate samenwerking zoeken en vinden in projecten. Binnen het HU-speerpunt Inclusive, Innovative and secure communities heeft dat geleid tot een gezamenlijk projectplan rond het thema ‘Veilige wijken’. Er is nog genoeg te onderzoeken.
pag 59
pag 60
pag 61
Dankwoord
lectoraat Regie van Veiligheid
openbare les Realistische regie
/ DANKWOORD Wij zijn blij dat wij mogen werken vanuit Hogeschool Utrecht. Utrecht is Nederland in het klein. Utrecht heeft alles. Grote en kleine steden, stad en platteland, industrie en kantoren, instituten en scholen... We willen onze dank uitspreken voor het in ons gestelde vertrouwen. Specifieke dank gaat uit naar: - Het college van bestuur van Hogeschool Utrecht, dat de aanvraag voor dit lectoraat heeft goedgekeurd en dat het belang van toegepast onderzoek op de hogeschool overduidelijk een zeer warm hart toedraagt. - Maarten Hageman, die als directeur van de Faculteit Maatschappij & Recht een lectoraat rond veiligheid altijd zeer hartelijk en belangstellend heeft gesteund. - Jan Thijs, die destijds als directeur van het Instituut voor Veiligheid mede aan de wieg stond van dit lectoraat. Jean-Pierre Wilken heeft als voorzitter van het Kenniscentrum Sociale Innovatie (KSI) samen met Jan Thijs het lectoraat uiteindelijk het levenslicht doen zien. - Wij zijn ook blij met Jans opvolger, Loes Berendsen, directeur van de instituten Recht, Veiligheid en Arbeid & Organisatie, die bovendien vanwege haar brede achtergrond in zichzelf de regie voert over een wetenschapper met ervaring vanuit politie en bestuurskunde, een relevante combinatie voor ons lectoraat.
pag 62
Dankwoord
- De VRU, in de personen van Peter Bos en Jacqueline Buitendijk en de vorige algemeen directeur Hans Wink, voor het vasthoudend toewerken naar een lectoraat rond veiligheid. Dank ook aan Peter Bos voor de bereidheid te reflecteren op onze rede tijdens deze openbare les. - Jan Eberg, die als toen nog gewoon docent (maar nu hoofddocent en lid van de kenniskring van het lectoraat), een structuurnotitie heeft geschreven over hoe een dergelijk lectoraat eruit zou kunnen zien. - Natuurlijk het Kenniscentrum Sociale Innovatie, waarvan het lectoraat onderdeel uitmaakt en waar collega’s werken vanuit diverse disciplines, wat een inspirerende uitwisseling van kennis mogelijk maakt en hopelijk veel vruchtbare samenwerkingsvormen. Bijvoorbeeld binnen het al genoemde speerpunt maar ook binnen de daarop aansluitende gezamenlijke onderzoekslijnen Professionaliteit (logischerwijs centraal op een hogeschool en naadloos passend op het verhaal dat we vandaag hebben willen vertellen) en Participatie (waarmee de aandacht voor in- en exclusiemechanismen in de maatschappij wordt bedoeld). - Specifieke dank binnen het Kenniscentrum Sociale Innovatie gaat uit naar Anneke Menger, lector Werken in Justitieel Kader. Anneke is een voorbeeld van een lector met zeer veel expliciete en impliciete professionele expertise die een heel goeddraaiend en ook nog gezellig lectoraat heeft opgebouwd. - Ten slotte willen we Ronald van Vliet, opleidingsmanager Integrale Veiligheidskunde en de docenten van deze opleiding bedanken voor de enthousiaste wijze waarop vanuit de topleiding is gereageerd op het (eindelijk) instellen van een lectoraat rond veiligheid.
pag 63
pag 64
Literatuur
/ LITERATUUR Andrews, D.A. & Bonta, J. (2010). The psychology of criminal conduct. (5e druk). LexisNexis/Anderson Publishing. Bosker, J., Donker, A., Menger, A. & Laan, P. van der (2013). Theorieën over afbouw en stoppen met delinquent gedrag. In A. Menger, L. Krechtig & J. Bosker (Red.), Werken in gedwongen kader; Methodiek voor het forensisch sociaal werk (pp. 77-96). Amsterdam: SWP. Bestuurlijke Netwerkkaarten Crisisbeheersing, (2012). Vierde druk, Provincie NoordHolland e.a. Boin, A., Hart, P. ‘t, Stern, E. & Sundalius, B. (2005). The politics of crisis management. Public leadership under pressure. Cambridge: Cambridge University Press. Boutellier, H. (2010). De improvisatiemaatschappij; over de sociale ordening van een onbegrensde wereld. Den Haag: Boom/Lemma. Brummelaar, M.D. ten, Boendermaker, L., Harder, A.T. & Knorth, E.J. (2011). JeugdzorgPlus; Trajectzorg voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen. Groningen: Stichting Kinderstudies. COT (2012). Brand in zorgcentrum De Geinsche Hof, Den Haag. Duin, M. van (2011). Veerkrachtige crisisbeheersing; nuchter over het bijzondere (lectorale rede), Apeldoorn/Arnhem. Duin, M. van (2013). Burgemeesters: let op uw zaak, Burgemeestersblad nr. 3, p. 12-14. Duin, M. van, Tops, P., Wijkhuijs, V. Adang, O. & Kop, N. (2012). Lessen in crisisbeheersing: dilemma’s uit het schietdrama in Alphen aan den Rijn. Den Haag: Boom/Lemma. Ducci, F. & Goldman, D. (2008). Genetic approaches to addiction: genes and alcohol. Addiction, 103 (9), 1414-1428. Grumbkow, C. Von & Vliet, J. van (2013). De reclasseringswerker tussen missie en productie. In H. Moors & E. Bervoets (Red.), Frontlijnwerkers in de veiligheidszorg; Gevalstudies, patronen, analyse (pp. 191-210). Den Haag: Boom/Lemma. Hardy, J. & Low, N.C. (2011). Genes and environment in Psychiatry. Winner’s curse or cure? Archives of General Psychiatry, 68(5), 455-456. Heij, D., Casteleijn, L., Croes, L. De & Menger, A. (2013). Regie op samenwerking tussen professionals. In A. Menger, L. Krechtig & J. Bosker (Red.), Werken in gedwongen kader; Methodiek voor het forensisch sociaal werk (pp. 295-304). Amsterdam: SWP. Henggeler, S.W. & Schoenwald, S.K. (2011). Evidence-based interventions for juvenile offenders and juvenile justice policies that support them. Society for research in Child Development: Social Policy Report, 25(1), 3-20.
pag 65
Literatuur
Laan, P. van der (2012). Sleutelen aan de criminogene factoren. Effectieve bemoeienis in het strafrecht. In J. Uitermark, A.-J. Gielen & M. Ham (Red.), Wat werkt nu werkelijk? Politiek en praktijk van sociale interventies (pp. 48-65). Amsterdam: Van Gennep. Lipsky, M. (1980). Street-level Bureaucracy: Dilemmas of the individual in public services. New York: Russell Sage Foundation. Marijt, J. & Donker, A.G. (2012). Jeugdige veelplegers District Gouwe IJssel; Onderzoek naar achtergrond en ontwikkeling. Hogeschool Leiden, Lectoraat Ontwikkelingscriminologie. Leiden: Hogeschool Leiden [http://www.hsleiden.nl/aems/ lectoraatOntwCrimi/Jeugdigeveelplegers.pdf]. Martinson, R. (1974). What Works? Questions and answers about prison reform. Public Interest, 35, 22-54. McCabe, D.P. & Castel, A.D. (2008). Seeing is believing: The effect of brain images on judgments of scientific reasoning. Cognition, 107, 343-352. McCord, J. (2002). Counterproductive juvenile justice. The Australian and New Zealand Journal of Criminology, 35(2), 230-237. McCord, J. (2003). Cures that harm: Unanticipated outcomes of crime prevention programs. The Annals of the American Academy of Politica land Social Sciences, 587(1), 16-30. Menger, A. (2009) Wie werkt? Over het vakmanschap van de reclasseringswerker. In J. Hermanns & A. Menger (Red.), Walk the line. Over continuïteit en professionaliteit in het Reclasseringswerk (p. 69-110). Utrecht: Hogeschool Utrecht. Menger, A. & Donker, A.G. (2013). Sources of professional effectiveness. In I. Duernescu & F. McNeill (Red.), Understanding penal practice. Series Routledge Frontiers of Criminal Justice. New York: Routledge. Menger, A. & Donker, A.G. (2012). Bronnen van professionele effectiviteit; Over verantwoordelijkheid en ruimte van reclasseringswerkers. Justitiële Verkenningen, 38 (4), 24-42. Menger, A. & Krechtig, L. (2013). De professional als kennisbron: wie werkt?. In A. Menger, L. Krechtig & J. Bosker (Red.), Werken in gedwongen kader; Methodiek voor het forensisch sociaal werk (pp. 97-114). Amsterdam: SWP. Menger, A. Krechtig, L. & Bosker, J. (Red.) (2013), Werken in gedwongen kader; Methodiek voor het forensisch sociaal werk. Amsterdam: SWP.
pag 66
Literatuur
Moors, H. & Bervoets, E. (Red.) (2013). Frontlijnwerkers in de veiligheidszorg; Gevalstudies, patronen, analyse. Den Haag: Boom/Lemma. Norcross, J.C. (Red.) (2002). Psychotherapy relationships that work: Therapist contributions and responsiveness to patients. New York, NY, US: Oxford University Press. Olds, D.L., Kitzman, H., Cole, R., Robinson, J., Sidora, K., Luckey, D.W., Henderson, C.R., Hanls, C., Bondy, J., Holmberg, J. (2004). Effects of nurse homevisiting on maternal life-course and child development: Age 6 follow-up results of a randomized trial. Pediatrics, 114, 1550-1559. Petrosino A, Turpin-Petrosino C, Hollis-Peel M, Lavenberg JG.
(2013). Scared Straight and Other Juvenile Awareness Programs for Preventing Juvenile Delinquency: A Systematic Review
Campbell Systematic Reviews 2013:5
DOI: 10.4073/csr.2013.5 Raynor, P. (2012) Community penalties, probation, and offender management. In M. Maguire, R. Morgan & R. Reiner (Red.), The Oxford Handbook of Criminology (pp. 928-954). Oxford: Oxford. Rhee, S.H. & Waldman, I.D. (2002). Genetic and environmental influences on antisocial behavior: a meta-analysis of twin and adoption studies. Psychological Bulletin, 128(3), 490-529. RMO (2012). Ontzorgen en normaliseren; naar een sterke eerstelijns jeugd en gezinszorg. Den Haag: RMO. Rovers, B. (2012). De bijrol voor professionals in evidence based criminaliteitspreventie. Justitiële Verkenningen, 38 (4), 9-23. Schaafsma, K. (2010). Dicht op de huid. Amsterdam: Stadsregio Amsterdam. Te downloaden via www.stadsregioAmsterdam.nl Scheerens, J., Luyten, H. & Ravens, J. van (2010). Visies op onderwijskwaliteit; met illustratieve gegevens over de kwaliteit van het Nederlandse primair en secundair onderwijs. Enschede: Universiteit Twente, Vakgroep Onderwijsorganisatie en
-management. Sok, K., Kok, E., Royers, T. & Panhuijzen, B. (2009). Cliëntenparticipatie in beeld; Inventarisatie praktijkvoorbeelden van cliëntenparticipatie. Utrecht: Movisie. Sutcliff, K.M. (2012). De kenmerken van high reliability organizations (HRO’s). Justitiële Verkenningen, 38 (4), 66-83. Swaab, D. (2010). Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot alzheimer. Amsterdam: Contact. Szyf, M., McGowan, P. & Meaney, M. (2008). The social environment and the epigenome. Environmental and Molecular Mutagenesis, 49, 46-60.
pag 67
Literatuur
Rutter, M. (2006). Genes and behavior. Nature-Nurture interplay explained. Oxford: Blackwell. Veiligheidsberaad (2012). Bevolkingszorg op orde: De vrijblijvendheid voorbij, Den Haag. Ward, T. & Maruna, S. (2007). Rehabilitation; Beyond the risk paradigm. New York: Routledge. Weggeman, M. (2008). Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Over kenniswerkers, vakmanschap en innovatie. Schiedam: Scriptum. Wilson DB, MacKenzie DL, Mitchell FN. Effects of correctional boot camps on offending.
Campbell Systematic Reviews 2003:1
DOI: 10.4073/csr.2003.1 WRR (2012). Vertrouwen in de burgers. Amsterdam: Amsterdam University Press.
BIJLAGEN pag 68
bijlage Naam hoofdstuk
CURRICULA VITAE 69 COLOFON 71
pag 69
bijlage Curriculum vitae
/ CURRICULA VITAE Andrea Donker Andrea Donker is cognitief psycholoog en medisch bioloog. Ze is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden vanuit het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving en heeft ruim achttien jaar ervaring in criminologisch onderzoek en onderwijs. Haar onderzoek richt zich op de ontwikkeling en verklaring van crimineel gedrag en op interventies gericht op voorkomen van (herhaling van) dat gedrag. Menno van Duin Menno van Duin is socioloog en bestuurskundige. Hij is in Leiden gepromoveerd en was midden jaren tachtig één van de oprichters van het COT (Instituut voor Veiligheid- en Crisismanagement). Van Duin houdt zich sindsdien bezig met vraagstukken op het gebied van crisisbeheersing en fysieke veiligheid en is betrokken bij tientallen evaluaties van bijzondere gebeurtenissen. Ook is hij lector Crisisbeheersing bij het Instituut voor Fysieke Veiligheid (IFV) en de Politieacademie.
pag 70
pag 71
bijlage Colofon
/ COLOFON Auteurs Dr. Andrea Donker, dr. Menno van Duin Eindredactie Lisette Blankestijn Vormgeving Vormers, Utrecht Fotografie Femke van den Heuvel (foto Andrea Donker) Jan Willem Groen (foto Menno van Duin) Drukwerk Grafisch Bedrijf Tuijtel, Hardinxveld-Giessendam Lectoraat Regie van Veiligheid / Kenniscentrum Sociale Innovatie Hogeschool Utrecht / Faculteit Maatschappij & Recht Bezoekadres Heidelberglaan 7, 3584 CS Utrecht
Postadres Postbus 85397, 3508 AJ Utrecht
Telefoon 088 - 481 92 22 E-mail
[email protected] /
[email protected] Website: www.regievanveiligheid.nl © Hogeschool Utrecht 2013
fmr_ol_bo_1113_dv