Reactie op Wetenschapsvisie 2025 Datum 23 januari 2015
e-mail:
[email protected]
Wetenschapsvisie 2025
D66 Thema-afdeling Onderwijs en Wetenschap Werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap
Deze notitie omvat een eerste reactie op de Wetenschapsvisie 2025 van de werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap van de D66 thema-afdeling Onderwijs & Wetenschap. Het is goed dat we stilstaan bij het huidige functioneren van ons wetenschapsstelsel en dat we willen dat de beschikbare middelen effectief worden ingezet voor kennisgeneratie. De visie van het kabinet roept echter vooralsnog meer vragen op over de toekomst van ons wetenschapsstelsel dan antwoorden. Een aantal wordt gesteld bij de commentaren op cruciale onderdelen van de visie. Met de voorstellen voor een nationale wetenschapsagenda, een herstructurering van NWO en kansen vergroten voor jonge wetenschappers lijkt de Wetenschapsvisie 2025 het vertrouwen te missen in de keuzes die wetenschappers nu maken en in toekomstperspectieven van jonge onderzoekers binnen de wetenschap.
Inhoud Samenvatting Wetenschapsvisie 2025 ...................................................................................................2 Commentaren op de Wetenschapsvisie 2025.........................................................................................3 De Wetenschapsagenda ............................................................................................................3 De rol van NWO..........................................................................................................................5 Carrières binnen en buiten de universiteiten.............................................................................6 Wetenschappelijk Onderwijs......................................................................................................8 Conclusie.................................................................................................................................................8 Bijlage 1 – Nationale besteding aan R&D
1
Wetenschapsvisie 2025
D66 Thema-afdeling Onderwijs en Wetenschap Werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap
Samenvatting Wetenschapsvisie 2025 Op 1 mei 2014 zijn de bevindingen van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar wetenschappelijk onderzoek gepubliceerd. In dit IBO stond de vraag centraal of de huidige inzet van middelen voor wetenschappelijk onderzoek optimaal is voor het bereiken van een maximale maatschappelijke output. In november 2014 werd de reactie van het kabinet op het IBO gepubliceerd in de vorm van het rapport “wetenschapsvisie 2025, keuzes voor de toekomst”. In dit rapport wordt geconstateerd dat Nederland een goede uitgangspositie heeft wat betreft kwaliteit en productiviteit. Er zijn echter drie uitdagingen voor de Nederlandse wetenschap die aangegaan moeten worden om de internationaal vooraanstaande rol te behouden. De drie belangrijkste uitdagingen voor de Nederlandse wetenschap. 1. De toenemende internationale concurrentie bepaald dat er keuzes gemaakt moeten worden en dat er slim samengewerkt moet worden. 2. Er moet meer verbinding met maatschappij en het bedrijfsleven komen en daarnaast is de wisselwerking met het onderwijs ook hard nodig. 3. Nederland moet ruimte bieden voor veelzijdig talenten en aantrekkelijk blijven als vestigingsplaats. De vraag is of de heersende spelregels en randvoorwaarden aanzetten tot de gewenste prestaties. In de totstandkoming van wetenschapsvisie 2025 speelden het rapport van het IBO wetenschappelijk onderzoek en het rapport “Boven het maaiveld” van de AWT een centrale rol. Belangrijke inzichten uit deze bronnen zijn: ten eerste de behoefte aan meer inhoudelijke coördinatie, ten tweede de roep om strategische keuzes te maken over een onderzoeksagenda op nationaal niveau en ten derde aansluiting te vinden op maatschappelijke vraagstukken. Om de drie bovenstaande uitdagingen aan te gaan zijn in parallel drie ambities geformuleerd. Deze ambities met de belangrijkste besluiten om deze te bereiken worden hieronder weergegeven. 1. De Nederlandse wetenschap is van wereldformaat. a. Om ongestuurd, nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek te stimuleren komt er € 50 miljoen extra voor matching van projecten vanuit het Europese onderzoeksprogramma Horizon 2020. Hierdoor is voor deze matching minder eerste geldstroom geld nodig en kan dit gebruikt worden voor ongebonden onderzoek. b. Er komt meer stabiliteit in de eerste geldstroom voor de universiteiten. c. Er komt uiterlijk in het najaar van 2015 een Nationale Wetenschapsagenda met een hoofdlijnen akkoord met de universiteiten, een verscherpte rol van de NWO, een strategischere inzet op grootschalige infrastructuur en een meer responsief en dynamisch institutenstelsel gericht op de wetenschapsagenda. 2. Wetenschap met maximale impact. Kennis krijgt pas maatschappelijke waarde als deze gedeeld wordt en toegepast in concrete oplossingen of producten. Wetenschap is een investering in ons economisch groeipotentieel. a. De Nationale Wetenschapsagenda zal aangeven waar de wetenschappelijke sterktes verbonden zijn met de maatschappelijke behoeften. 2
Wetenschapsvisie 2025
D66 Thema-afdeling Onderwijs en Wetenschap Werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap
b. Nederland wil een voortrekkers rol hebben in het openbaar maken (open access) van alle wetenschappelijke publicaties. In 2016 moet zestig procent en in 2024 100 procent van de wetenschappelijke artikelen via open access gepubliceerd zijn. 3. De Nederlandse wetenschap is een broedplaats voor talent. Het aantrekken, koesteren en ontplooien van wetenschappelijk talent is van groot belang voor het versterken van het wetenschapsstelstel en het is een investering in de kennissamenleving en kenniseconomie. a. Goede wetenschappers die baanbrekend en excellent onderwijs verzorgen, gaan dit terug zien in serieuze carrièrestappen. Dat wordt ook onderdeel van de gesprekken die we met de VSNU gaan voeren over een nieuw hoofdlijnenakkoord. b. Het kabinet sluit een promotieakkoord met het bedrijfsleven met als doel de komende tien jaar (2015-2025) het aantal promovendi in het bedrijfsleven (onder andere in de vorm van industrial doctorates) en de rijksoverheid met enkele honderden te vergroten. c. Binnen NWO loopt een onderzoek naar wat er nodig is om mannen en vrouwen gelijke kansen te bieden. NWO zal internationale best practices toepassen om gelijke kansen voor mannen en vrouwen in NWO competities te waarborgen. d. Om de publicatiedruk te verkleinen is in het nieuwe standaard evaluatie protocol (SEP) een belangrijke stap gezet. Dit protocol is van toepassing op elk onderzoek dat wordt uitgevoerd aan een universiteit of aan onderzoeksinstituten. In het nieuwe protocol voor onderzoeksevaluaties is het aantal publicaties niet meer als apart beoordelingscriterium opgenomen.
Commentaren op de Wetenschapsvisie 2025 De Wetenschapsagenda De Wetenschapsvisie straalt de mening uit dat het wetenschappelijk onderzoek meer sturing vereist, hoewel eerst wordt aangegeven dat het onderzoek van excellente kwaliteit is in vergelijking met andere landen, gegeven de Europees gezien gemiddelde financiering die in Nederland beschikbaar is. De noodzaak van meer sturing wordt niet onderbouwd met harde argumenten. Er wordt wel gesuggereerd dat het onderzoek onvoldoende focus heeft om toekomstbestendig te zijn. Ook de samenwerking met andere partijen uit de samenleving, in het bijzonder het bedrijfsleven zou onvoldoende zijn. Tegelijk wordt het grote belang van fundamenteel, onvoorspelbaar en nieuwsgierigheidsgedreven onderzoek benadrukt. Dit roept de volgende vragen op: 1) 2) 3)
Is er op dit moment een tekort aan sturing van het onderzoek? Wat kan sturing verbeteren aan het huidige of toekomstige onderzoek? Is het mogelijk te sturen en tegelijk voldoende kansen voor echt vernieuwend onderzoek te bieden?
Het kabinet kiest voor sturing door middel van een Wetenschapsagenda. Deze Agenda omschrijft een aantal thema’s waarop onderzoek zich primair zou moeten focussen, omdat grote verbeteringen voor de samenleving te verwachten zijn als gevolg van succesvol onderzoek op die terreinen. 3
Wetenschapsvisie 2025
D66 Thema-afdeling Onderwijs en Wetenschap Werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap
Wetenschapsvisie 2025, p. 25 “De Nationale Wetenschapsagenda sluit aan bij een internationale trend dat er onder regie van de overheid speerpunten worden gekozen waarop onderzoekers en maatschappelijke partners samenwerken.” 4)
Kan verwacht worden dat zo’n Agenda inderdaad onderzoek oplevert dat van meer nut is voor de samenleving dan het huidige onderzoek?
De Agenda moet worden opgesteld door een zeer brede vertegenwoordiging de samenleving (wetenschappers, bedrijven, rijksinstituten, overheden, e. a.). Dit zal leiden tot zeer brede thema’s. Als voorbeeld worden de eerder vastgestelde NWO thema’s genoemd: “kwaliteit van leven, circulaire economie, veerkrachtige samenleving, bouwstenen van het leven, complexiteit: omgaan met onvoorspelbaarheid en big data.” Aan de ene kant dient de Agenda om wetenschappers te inspireren, aan de andere kant om hun onderzoek meer maatschappelijk relevant te laten zijn door externe co-financiering te vereisen. In dit verband is een uitspraak van Louise Fresco (NRC 3 december) relevant : “Kennis waar niemand op zit te wachten is onwenselijk, maar kennis waarop iedereen, of erger, de meerderheid zit te wachten ook. De kracht van wetenschapsbeleid zit in ruimte scheppen voor het onverwachte, het nooit eerder bedachte. Dat valt uit te leggen.” Wetenschapsvisie 2025, p. 27 “Financiering via NWO wordt mede afhankelijk gesteld van investeringen door deelnemende partijen (matching en cofinanciering). Voorstellen worden beter beoordeeld als er wordt samengewerkt met bedrijven en instituten voor toegepast en praktijkgericht onderzoek, bijvoorbeeld in regionale samenwerkingsverbanden.” 5) 6) 7)
Bieden zulke brede thema’s voldoende mogelijkheid om Nederland te onderscheiden van andere landen? Kiezen niet alle westerse landen soortgelijke thema’s? Is een Agenda die onderzoekers inspireert voldoende of moet er een sturend element aanwezig zijn? Is het verstandig co-financiering van deelnemende partijen als voorwaarde te stellen? Wat zijn de gevolgen voor fundamenteel onderzoek? Blijft dat mogelijk?
De totstandkoming van de Agenda zal zeker minstens twee jaar kosten: er zal immers overleg moeten worden gevoerd met allerlei instanties KNAW, NWO, universiteiten, enz. Universiteiten zijn wettelijk verplicht eenmaal per zes jaar een Instellingsplan op te stellen waarin de strategische keuzes voor een aantal jaren geformuleerd worden. Deze plannen vormen een goede basis voor overleg tussen universiteiten en de minister en een uitstekend uitgangspunt voor een Nationale Wetenschapsagenda. Er wordt door OCW momenteel onvoldoende gebruik gemaakt van deze belangrijke bron van informatie. Teveel wordt gekeken naar de bevindingen van de Reviewcommissie die is ingesteld door de staatssecretaris om hem te adviseren over de in het Hoofdlijnenakkoord 2011 opgenomen prestatieafspraken met de individuele universiteiten en hogescholen. Het ontbreekt aan regelmatig bilateraal overleg tussen minister en instellingen. Ook zijn universiteiten wettelijk verplicht om Jaarverslagen op te stellen. Hieruit kan exact worden gelezen hoe de instelling uitvoering heeft gegeven aan zijn in zijn Instellingsplan opgenomen 4
Wetenschapsvisie 2025
D66 Thema-afdeling Onderwijs en Wetenschap Werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap
strategische voornemens. Saillant punt: op grond van de wet behoort de minister op basis van het voorgenomen beleid in de jaarverslagen van de universiteiten een Hoger onderwijs- en onderzoeksplan op te stellen! 8)
Kan de Agenda eenvoudig worden gebaseerd op een nieuw ingediend Instellingsplan?
Wetenschapsvisie 2025, p 21 “Het budget voor het Europese onderzoeksprogramma Horizon 2020 is aanmerkelijk vergroot en om ons succes vast te kunnen houden trekt het kabinet jaarlijks €50 miljoen extra uit om de matchingslast van universiteiten, onderzoeksinstellingen (zowel voor fundamenteel als toegepast onderzoek) en hogescholen te verlichten”: 9)
Hoe zinvol is deze toezegging: voor verdeling over 14 universiteiten is ook weer een bureaucratisch systeem nodig met de daarbij behorende transactiekosten, na verdeling blijft er per instelling weinig over. En bovendien: onze wetenschappers hebben geen overheidsstimulatie nodig voor het verwerven van internationale onderzoeksfinanciering. Nederland is al erg succesvol in Europa. Kan deze investering niet beter gewoon aan de 1e geldstroom worden toegevoegd?
De rol van NWO NWO is de organisatie die verantwoordelijk is voor de 2e geldstroom van onderzoeksfinanciering, naast het geld dat direct naar de universiteiten gaat (1e geldstroom) en door externe partijen wordt ingebracht (3e geldstroom). Uit de 1e geldstroom worden vooral de lasten van het vaste universitaire personeel, inclusief alle ondersteuning betaald. Ook het onderwijs, bedrijfsvoering en vastgoed worden hiermee betaald. De 2e geldstroom is essentieel voor fundamenteel onderzoek, door het aanstellen van vooral promovendi en voor de dagelijkse kosten (verbruiksartikelen, kleine apparatuur). Voor grote apparatuur zijn speciale programma’s waaraan NWO ook een belangrijke bijdrage levert. De visie beschrijft een aantal belangrijke wijzigingen in governance structuur van NWO. Er wordt gesteld dat NWO te veel verkokerd is in onderzoeksdomeinen en aparte stichtingen. Ook moet NWO “haar positie meer definiëren in relatie tot andere organisaties (in de wetenschap, maatschappelijke organisaties, inclusief het bedrijfsleven en het internationale netwerk)”. Tegelijk wordt gesteld dat NWO haar primaire rol, het verdelen van het onderzoeksgeld door het beste onderzoek te financieren, voorbeeldig uitvoert. Wetenschapsvisie 2025, p. 30 “De evaluatiecommissie stelt dat de excellente kwaliteit van het Nederlandse onderzoek mede bepaald wordt door NWO. De internationale, voornamelijk Europese, reputatie van NWO is goed.” De nieuwe structuur zal werken met een centraal bestuur dat verantwoordelijk is voor alle beslissingen, niet alleen op het niveau van programmering en beleid, maar ook voor alle toekenningsbeslissingen. Onder wetenschappers is veel onrust ontstaan over dit plan. Wetenschappers zijn over het geheel genomen zeer tevreden met NWO, ten eerste omdat zij een strikte scheiding van organisatie en 5
Wetenschapsvisie 2025
D66 Thema-afdeling Onderwijs en Wetenschap Werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap
toekenning kent. Wetenschappers beoordelen belangeloos in evaluatiecommissies alle voorstellen op kwaliteit en maken een voordracht voor toekenning, welke het NWO-bestuur in de regel volgt. Het bureau is puur ondersteunend en verdeelt zelf geen geld. Ten tweede is NWO niet bureaucratisch dankzij de korte lijnen naar de wetenschappers. Papierwerk wordt beperkt gehouden in vergelijking met bijvoorbeeld de uitvoerige bureaucratie voor Europese financiering. Ten derde maken de korte lijnen NWO flexibel en goed afgestemd op hoe onderzoek in de praktijk werkt (werkvloer). Ten slotte is NWO ingedeeld volgens de klassieke monodisciplines, zoals geesteswetenschappen, scheikunde, enz. De wetenschappers vrezen dat een NWO dat de Wetenschapsagenda moet uitvoeren zich alleen nog maar richt op multidisciplinair onderzoek. De meeste onderzoekers zijn van mening dat zulk onderzoek alleen vruchtbaar is als verschillende onderzoekers met een zeer gedegen monodisciplinaire achtergrond bij elkaar worden gezet, omdat dan problemen van fundamenteel verschillende uitgangspunten worden benaderd, hetgeen de meerwaarde levert. Het is essentieel dat de klassieke monodisciplines sterk blijven. Dat levert de volgende vragen op. 1) 2) 3)
4) 5) 6) 7)
Is een reorganisatie van NWO werkelijk vereist? Wat kan een nieuwe organisatie wat nu niet goed gaat? Hoe moet een nieuwe organisatie eruit zien zodat NWO op de nieuwe rol is voorbereid en tegelijk de unieke eigenschappen die ze nu bezit (korte lijnen, efficiëntie, met de voeten in de ‘onderzoeksmodder’) behouden blijven? Zal een groot centraal bestuur leiden tot meer bureaucratie en meer afstand tot de onderzoekers? Hoe worden de monodisciplines sterk gehouden? Laat de Wetenschapsagenda, met vereiste cofinanciering, NWO nog wel ruimte echt vernieuwend onderzoek te financieren? Kan een nieuw NWO wel een succes worden zonder de steun van de wetenschappers, die nu heel veel werk van NWO doen (alle beoordelingen en evaluaties van alle voorstellen, bestuurswerk op alle niveaus), naast hun normale onderwijs- en onderzoekstaken?
Carrières binnen en buiten de universiteiten Wetenschapsvisie 2025, p. 61 “Hoogwaardige en gepassioneerde wetenschappers zijn cruciaal voor grensverleggende doorbraken en maximale impact van onderzoek” en p. 67 “aanwas van jonge onderzoekers (promovendi en postdocs) is cruciaal voor de vitaliteit van het wetenschappelijk systeem”. Het aantal promotieplaatsen is de afgelopen aantal jaren sterk toegenomen. Dat heeft bijgedragen aan een grote productiviteit en baanbrekende wetenschappelijke kennis. Keerzijde is dat door het verbreden van de carrièrepiramide aan de basis de toekomstperspectieven van jonge onderzoekers in de wetenschap beperkt zijn. De meeste gepromoveerden vervolgen dan ook hun loopbaan buiten de universiteit; 68 procent verlaat de sector direct na de promotie. In totaal zullen ruim 90% van de gepromoveerden hun carrière niet langdurig voortzetten in de academische wereld. Een promotie 6
Wetenschapsvisie 2025
D66 Thema-afdeling Onderwijs en Wetenschap Werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap
moet dus primair gezien worden als opleiding op het hoogste niveau. Het leert de promovendus zich te verdiepen in een onderzoeksproject waarvoor hij/zij zelf verantwoordelijk is, met het overwinnen van alle hindernissen die daarbij komen kijken. Deze kennis is van nut in vele functies buiten de academie. Universiteiten zijn zich bewust van deze uitstroom en bereiden de promovendi beter dan vroeger voor op een loopbaan buiten de universiteit, via de Graduate Schools. 1) 2)
Zijn de huidige gepromoveerden voldoende uitgerust voor een positie buiten de universiteit? Welke maatregelen worden genomen om er voor te zorgen dat het bedrijfsleven en de overheid maximaal profiteren van de gepromoveerden werknemers in Nederland?
Ondanks het grote aantal promovendi, blijkt het steeds lastiger om juist het toptalent te interesseren voor een baan als academisch onderzoeker, omdat het carrièrepad door velen als te onaantrekkelijk wordt ervaren. Tekenend hierbij is dat de president van KNAW, Hans Clevers, in zijn jaarrede in 2014 heeft aangegeven dat hij het zelf op dit moment buitengewoon moeilijk vindt om jonge onderzoekers in zijn eigen onderzoeksgroep een carrière in de wetenschap aan te raden (bron: http://www.scienceintransition.nl/wp-content/uploads/2014/05/knaw-jaarrede_2014-clevers.pdf). Ook het IBO Wetenschappelijk Onderzoek 2014 geeft aan dat het lastiger is geworden om jonge onderzoekers te behouden. Na de promotie is het salaris van onderzoekers vaak afhankelijk van eigen subsidieaanvragen, waarbij de concurrentie hoog is. Gedurende lange tijd na de promotie is het zeer moeilijk om een vaste positie te verwerven, vaak tot ongeveer 10 jaar na de promotie. In combinatie met de extreem hoge concurrentie om de te beperkte middelen, met de daaraan verbonden onzekerheid, maakt deze situatie het kiezen voor een wetenschappelijke loopbaan te weinig attractief, in het bijzonder voor veel vrouwelijke onderzoekers. Ten slotte is moeilijk om zeer talentvolle internationale onderzoekers naar Nederland te halen omdat financiering voor zulke toppers vaak te kort schiet in vergelijking met bijvoorbeeld Duitsland. 3)
4)
Als blijkt dat bij de nieuwe generatie onderzoekers het steeds minder vanzelfsprekend wordt om binnen de (academische) wetenschap te blijven of vaker na de opleiding uitwijkt naar het buitenland, wat voor invloed heeft dit dan op de wetenschap en de kenniseconomie in de toekomst? Welke maatregelen moeten worden genomen om de wetenschappelijke carrière aantrekkelijk genoeg te maken voor toptalenten zodat deze zullen (blijven) kiezen voor een carrière in het wetenschappelijk onderzoek in Nederland?
In dit opzicht is het ook goed om nog eens stil te staan bij de ambitie in Strategie van Lissabon en en de bevestiging daarvan in Europe 2020 (zie bijlage 1). Elk land zou minstens 3% van de BBP moeten besteden aan onderzoek en ontwikkeling (R&D). 5) 6)
Investeert de overheid genoeg om de doelstelling van Strategie van Lissabon en Europe 2020 te behalen? Wat doet de overheid om de industrie te stimuleren hun R&D-uitgaven te vergroten?
7
Wetenschapsvisie 2025
D66 Thema-afdeling Onderwijs en Wetenschap Werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap
Wetenschappelijk Onderwijs De Wetenschapsvisie erkent dat het geven van goed onderwijs, naast het doen van goed onderzoek van essentieel belang is en als zodanig gewaardeerd moet worden. Wetenschapsvisie 2025, p. 64 “Goede wetenschappers die baanbrekend en excellent onderwijs verzorgen, gaan dit terug zien in serieuze carrièrestappen. Dat wordt ook onderdeel van de gesprekken die we met de VSNU gaan voeren over een nieuw hoofdlijnenakkoord. Naast profilering kunnen daarin ook thema’s op het vlak van strategisch personeelsbeleid een plek krijgen.” De uitvoering hiervan is mede afhankelijk van de uitvoering van het wetsvoorstel Studievoorschot. Mogelijk valt de opbrengst hiervan tegen. 1) 2)
Kan de minister garanties geven dat middelen beschikbaar worden gesteld ook als de opbrengst van de wet Studievoorschot tegenvallen? Hoe kunnen universiteiten in staat gesteld worden (jong) wetenschappelijk toptalent ook de ruimte te geven te excelleren in onderwijs?
Conclusie De introductie van een nationale wetenschapsagenda en de herstructurering van NWO zijn twee van de meest belangrijke beleidsvoorstellen van het kabinet in de Wetenschapsvisie 2025. Hoewel in de Wetenschapsvisie met de invoering van een nationale wetenschapsagenda een bepaald doel wordt geschetst, namelijk een betere aansluiting met maatschappelijke vraagstukken, missen we de duidelijke onderbouwing waarom de invoering van deze beleidsvariant gepaard zal gaan met het beter functioneren van ons wetenschapsstelsel. Een goede onderbouwing is essentieel, mede omdat een grote herstructurering van NWO wordt voorgesteld, met het doel om deze organisatie in dienst te stellen van de nationale wetenschapsagenda. Met het noemen van meer sturing en centralisering ambieert het kabinet een grotere controle van de overheid op de (academisch) wetenschappelijke sector. Daarmee wordt de suggestie gewekt dat de overheid weinig vertrouwen heeft in de keuzes die onderzoekers maken en misschien zelfs in de wetenschap in haar geheel. Zo zou het wetenschappelijk onderzoek binnen universiteiten en andere kennisinstituten beter moeten aansluiten op het bedrijfsleven. Men zou echter ook kunnen afvragen of het omgekeerde in Nederland te weinig plaatsvindt. Met het oog op de jonge onderzoekers wil de Wetenschapsvisie 2025 betere carrièremogelijkheden op het gebied van onderwijs en ook kansen bieden buiten de wetenschap. Zo wordt er gestreefd naar het meer gedifferentieerd inrichten van promotieopleidingen met een betere aansluiting bij andere loopbaanmogelijkheden. Het is goed dat er aandacht wordt geschonken aan de toekomstperspectieven van wetenschappers en dat initiatieven worden genomen om het uitblinken in het geven van onderwijs te belonen. Een duidelijke visie over het behouden van talenten binnen het wetenschappelijke onderzoek ontbreekt echter. Welke concrete maatregelen stelt het kabinet voor om ook een wetenschappelijkecarrière aantrekkelijk te houden?
8
Wetenschapsvisie 2025
D66 Thema-afdeling Onderwijs en Wetenschap Werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap
Meerdere wetenschappelijke organisaties met de KNAW voorop hebben zich reeds kritisch uitgelaten over de Wetenschapsvisie 2025. Ook de werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap van de themaafdeling Onderwijs en Wetenschap stelt de nodige vraagtekens bij de genoemde voorstellen. De werkgroep is dan ook benieuwd naar de antwoorden op de vragen die hierboven zijn geformuleerd. Een eerste reactie van de werkroep op de Wetenschapsvisie 2025 is dat een wetenschapsagenda de onderzoekers en de samenleving in haar geheel kan inspireren. Die agenda moet echter niet bindend worden opgelegd als voorwaarde voor financiering. Blijf wetenschappers het vertrouwen geven, want ook zij staan midden in de maatschappij en willen graag onderzoek doen dat relevant is voor de samenleving. We moeten hun creativiteit en originaliteit koesteren, anders sterft echt vernieuwend onderzoek uit. Een reorganisatie van NWO zoals de Wetenschapsvisie 2025 nu voorsteld is daarom niet wenselijk. Herstructurering moet zorgvuldig en met veel input van de onderzoekers uit het veld plaatsvinden. Het moet voorop staan dat de genoemde uitstekende eigenschappen en methoden van werken van NWO behouden blijven. Het kiezen voor een wetenschappelijk carrière na een promotie moet aantrekkelijker worden om de beste onderzoekers –mannen èn vrouwen– voor de wetenschap te behouden. Factoren als hoge competitiedruk en lange tijdelijke contracten dragen bij aan een negatief imago. De oplossingen daarvoor zijn niet simpel, omdat een zekere concurrentie ook onderdeel is van het goed besteden van fondsen. Over dit punt moet goed nagedacht worden en behoeft meer discussie. Dat de maatschappij een verantwoording wenst van de publieke middelen is begrijpelijk. De huidige systematiek biedt echter al veel mogelijkheden daartoe, mits hiervan door de overheid voldoende gebruik wordt gemaakt (zie hierboven bij De Wetenschapsagenda). Universiteiten zijn kroonjuwelen van onze samenleving en begeven zich veelal op een internationaal speelveld. Laat de overheid het wetenschappelijke onderzoek dan ook in staat stellen om te concurreren op internationaal niveau, voordat Nederland de boot op wetenschapsgebied echt gaat missen!
9
Wetenschapsvisie 2025
D66 Thema-afdeling Onderwijs en Wetenschap Werkgroep Hoger Onderwijs & Wetenschap
Bijlage 1: Nationale besteding aan R&D Een graadmeter voor nationale wetenschapsbeleid is de relatieve besteding van het bruto binnenlands product (BBP) aan onderzoek en ontwikkeling (R&D; research and development). Tussen 1996 en 2010 schommelde het percentage van BBP voor Nederland net onder 2 %. De laatste 4 jaar hiervan liep de procentuele bijdrage iets verder terug met een dieptepunt in 2008 van 1,77 %. Sinds 2010 is het percentage weer gestegen tot zelfs boven de 2 % (2,16% in 2012) [bronnen OECD: http://stats.oecd.org/Index.aspx?QueryId=33210; UNESCO: http://data.uis.unesco.org/]. Nederland scoort met dit percentage boven het Europese gemiddelde en ook op globaal niveau behoort zij tot de landen die op basis van hun BBP het meest investeren in onderzoek en innovatie. Economische grootmachten als de VS en Duitsland spenderen tegen de 3 % van hun BBP aan R&D en Japan zit al jaren ruim boven de 3 %. China zit vergeleken met deze landen daar nog ruim onder, maar met een toename van 1 % naar 2 % de afgelopen tien jaar, is haar investering in onderzoek en innovatie wel verdubbeld. In de Strategie van Lissabon van 2000 heeft de Europese Raad de ambitie geuit dat in 2010 elk land minstens 3% van de BBP zou moeten besteden aan R&D. Deze doelstelling is niet gehaald, maar de Europese Commissie heeft in Europe 2020 wederom dit streven vastgelegd. Nederland wil doorgroeien naar 2,5% in 2020 [bron: http://ec.europa.eu/europe2020/europe-2020-in-yourcountry/nederland/progress-towards-2020-targets/index_nl.htm]. De bovengenoemde percentages omvatten de totale investeringen per jaar, waarvan een deel afkomstig is van de overheid. Het aandeel directe overheidsbestedingen aan R&D in Nederland was in 2011 0,72% van BBP. [bron: http://ec.europa.eu/research/innovationunion/pdf/competitiveness_report_2013.pdf]. In Nederland is de bijdrage van de totale publieke financiering (overheid en non-profit civiele geldstromen) aan R&D iets onder de 1 % van BBP en ongeveer de helft van de investeringen in oa. onderzoek komt uit private gelden. Met de bijdrage van publieke financiering behoort Nederland overigens tot de koplopers van landen die vanuit overheid en non-profit organisaties investeren in wetenschap. Daarentegen is de bijdrage van het Nederlandse bedrijfsleven relatief laag ten opzichte van andere landen.
10