Fil. 1/3; Kol. 3 Preek met beantwoording van vragen/reactie op opmerkingen vanuit de kleine groepen (n.a.v. jaarthema “Stromen van Levend Water”, periode 1: “Zorgen voor elkaars geloof”) Bijbelgedeelten: Fil. 1, 3-11; 3, 7-11; Kol. 3, 5-17 Liturgie Votum en zegengroet Gez. 156 (met band) Bijbellezing 1: Fil. 1: 3-11; 3: 7-11 Deel 1 vragenbeantwoording Gez. 161: 3 Bijbellezing 2: Kol. 3: 5-17 Deel 2 vragenbeantwoording Gez. 11: 2 Bijbellezing 3: Joh. 15: 8-17 Deel 3 vragenbeantwoording (De bedoeling van dit onderdeel was, dat ingegaan zou worden op vragen over “zorgen voor elkaars geloof”. Maar omdat dit al in deel 1 en 2 is verwerkt, is na de derde Bijbellezing alleen nog gevraagd of er nadere vragen of reacties waren)
Ps. 19: 5,6 Dankgebed Collecte LB Gez. 481: 1,2,4 Zegen Opw. 710 (met band)
1
Jaarthema: “Stromen van levend water” (aandacht voor het tweede element van de visie: “ontvangen en doorgeven”). Doelstelling: vanuit de verbondenheid met Christus Gods liefde leren doorgeven: - aan volgende generaties - aan allen die God op onze weg brengt Werkwijze: - Preken met preekverwerking: Preek 1 (over Joh. 15, 1-2): Vrucht dragen door verbonden te zijn met de wijnstok Christus (door te drinken uit de Bron ook weer zelf een bron worden). - Gemeenteavonden: Gemeenteavond 1: Zorgen voor elkaars geloof. - Verwerking en praktische uitwerking in de kleine groepen. - Afsluitende preken: Vandaag d.m.v. inbreng vanuit de kleine groepen n.a.v. Fil. 1/3 en Kol. 3. 1. Fil. 1, 3-11; 3, 7-11 1, 3-11 valt in 2 delen uiteen: ik dank (vers 3), ik bid (vers 9). 1. Danken: In N.T. lezen we (afgezien van de „zendingsopdracht‟, aan de apostelen) nooit over een opdracht om te evangeliseren. Van Swigchem: onderzocht alle teksten waaruit blijkt dat de gemeente betrokken is bij de evangelieverkondiging. Zo ook hier vers 5: bijgedragen aan de verspreiding van het evangelie. Dat betekent, dat de gemeente min of meer vanzelfsprekend een getuigende gemeenschap was. Getuigen is een kenmerk van de kerk van Christus, kenmerk dus van een kerk die „ware kerk‟ is. Het valt op, dat deze bijdrage van de gemeenteleden verbonden is met de genade van Christus. Dit betekent: Christus zelf zal zijn werk voltooien, en doet dat in en door zijn gemeente (vers 6)! Gods genade is een werkzame kracht. Dat blijkt ook uit vers 7: ze hebben deel aan de genade die Paulus geschonken was. Hier zie je een duidelijke keten van ontvangen en doorgeven. Inderdaad is doorgeven iets wat gebeurt. Het groeit als Gods genade je vervult, als een kracht die groter is dan jezelf. Daarom dankt Paulus: hij ziet God aan het werk, Christus door zijn Geest die actief is. Wij moeten nooit zenuwachtig worden, omdat we vinden dat we „moeten‟ bijdragen aan die verbreiding van het evangelie. Zelf zeg ik dat nooit zo: dat je „moet‟ evangeliseren of zoiets. Niet alleen omdat veel mensen daarbij denken aan leuren langs deuren, maar vooral omdat het niet „moet‟. Als Christus je vervult, is zijn verlangen jouw verlangen. Dan moet het niet, het gebeurt. Eén groep zegt: de essentie is dat we telkens terug blijven gaan naar de bron, de wijnstok, de hoeksteen. En een andere: je moet niet zelf willen doorgeven, het stroomt vanzelf als je je openstelt voor de heilige Geest. Het lijkt wel, alsof hier weerstand voelbaar is: waarom zouden we iets „moeten‟, we „moeten‟ niets, want wat God wil gebeurt. Daar maak ik dan wel een kanttekening bij: terecht voegen jullie er aan toe “als je je openstelt voor de heilige Geest”! En hier komt wel degelijk een kritische vraag op ons af: doen we dat? Want dan zeg je nogal wat! Je openstellen voor Gods Geest, dat is een keus, iets actiefs. Je bent niet een lege emmer die vanzelf volloopt, maar het beeld is meer dat je je uitstrekt vol verlangen (kom er op terug bij Kol. 3). 2. Bidden: Nooit dankt Paulus zonder ook te bidden om meer. Er is veel om voor te danken, tegelijk is duidelijk dat de gemeente er nog niet is en nog verder kan groeien, nog
2
rijker kan worden. Daarom bidt hij om groei, groeiende liefde. Die groei moet op twee manieren blijken: - (geloofs)kennis - fijngevoeligheid. Eén groep vroeg: wat is dat laatste precies? In NBV staat „fijnzinnigheid‟, in NBG ‟51 „fijngevoeligheid‟. Het griekse woord wordt door dat laatste het best getroffen. Het gaat om: sensitief zijn voor wat nodig is in de relatie met God en met de naaste. Het ligt voor de hand dit te verbinden met wat ons bezighoudt: zorgen voor elkaars geloof. Eén groep merkt op: dat vraagt er wel om, dat je als kg investeert in goede relaties met elkaar. Zorgen voor elkaars geloof, merkt een andere groep op, is elkaar steunen en aansporen, maar daar is wel onderling vertrouwen voor nodig. Het is mooi om te zien, hoe men in de groepen ontdekte dat zorgen voor elkaars geloof niet vanzelf gaat. Openheid moet je leren, dat moet je beoefenen. En er is moed voor nodig: moed om door te vragen, ook naar motieven achter keuzes die mensen maken. Het gesprek aangaan daarover. Dat kan eigenlijk alleen, als je niet belerend optreedt, maar ook je eigen kwetsbaarheid laat zien. Kortom, fijngevoeligheid is dat je een gevoelige antenne ontwikkelt voor wat nodig is voor de ander. Daarom spreekt Paulus ook van onderscheiden waar het op aankomt. Daar zit in, dat je elkaar niet beoordeelt op uiterlijkheden of bijzaken, maar wel elkaar aanspreekt op wat de basis is van ons geloof, waar het in ons geloof op aankomt. Ook daarom moeten we onszelf en elkaar trainen: het gaat niet vanzelf. Je zou de vraag kunnen stellen: is dat niet vreemd, voor een kerk, gemeenschap van gelovigen? Die vraag houdt ons wel een spiegel voor: waarom vinden we dat soms zo moeilijk? Als Christus je hart vervult, zullen we steeds meer vrijmoedigheid voelen en ook steeds meer zijn fijngevoeligheid vertonen. 3, 7-11. Kern van dit gedeelte is het kennen van Christus. Je kunt de Bijbel kennen en toch Christus niet kennen. Jezus zegt het in de confrontatie met de Schriftgeleerden: jullie onderzoeken de Schriften omdat jullie daarin eeuwig leven menen te hebben, en toch willen jullie niet bij mij komen om leven te hebben. Denk ook aan de magiërs uit het Oosten, die in Jeruzalem komen als ze de ster hebben gezien. Ze vragen waar de nieuwe koning is, die geboren is. Herodes vraagt het de Schriftgeleerden, en die weten het meteen: in Betlehem! Ze kenden de Bijbel! Maar als de magiërs verder reizen om de nieuwgeboren koning te aanbidden, gaan ze niet mee! Zie je: de Bijbel kennen is nog niet hetzelfde als Christus kennen! Het kennen van Christus is voor Paulus: op hem al je vertrouwen stellen. Zo zelfs, dat hij zegt dat hij met Christus alles vermag (4,13)! Dat hij dat kan zeggen is vanwege de opstanding van Christus. Die opstanding is ook de opstanding die je als christen zelf meemaakt: het nieuwe leven dat je begint. Paulus zegt hier, dat Christus kennen ook betekent dat je de kracht van zijn opstanding ervaart! In dat verband stelt één groep een vraag over wat Paulus dan zegt in het vers direct daarna (11: in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan). De vraag is: twijfelt Paulus hier aan zijn eigen opstanding uit de dood? Is dat voor hem onzeker? De verklaarders zeggen hier: nee, dat kan moeilijk het geval zijn. Dat sluit immers niet aan bij wat je verder van Paulus leest, ook in dit Bijbelgedeelte waarin hij spreekt over Christus als zijn alles. Maar door het zo te zeggen legt Paulus heel veel nadruk op het grootse van die opstanding uit de doden. Hij spreekt erover als zijn diepste wens en verlangen: dat ik daar nog ‟s zal mogen komen (GNvert.!)! Van hieruit maken we de overgang naar Kol. 3.
3
2. Kol. 3, 3-17 Boven heel dit gedeelte staat: “Het nieuwe leven”. Je moet goed zien, hoe dit aansluit op het voorgaande (n.b.: “dus”). Vers 1-4: ben je met Christus verbonden, dan ben je met hem opgestaan en een nieuw leven begonnen, dat uiteindelijk eeuwig is. Ben je opgestaan, dan moet je dus eerst sterven. Vandaar dat Paulus hier begint met: Laat wat aards in u is afsterven. Hiermee kom ik meteen bij een vraag door één kg gesteld. Sommige christenen en gemeenten beweren, dat je niet meer zondigt. Hoe zit dat precies? Want er staat hier, dat je met Christus uit de dood bent opgewekt. En in vers 9/10, dat je de oude mens en zijn leefwijze hebt aangetrokken. Ben je dan bekeerd, is dat iets wat op een bepaald moment ís gebeurd, of is er een doorgaand proces van verder groeien? Het antwoord vind je in dit Bijbelgedeelte zelf. Als je in Jezus gelooft, ben je inderdaad opgewekt, je bent een nieuw leven begonnen. Dat is een feit, dat is de situatie waarin je als gelovige verkeert. Tegelijk is ook duidelijk, dat we echt nog niet zijn. Waarom anders roept Paulus hier zijn lezers op met die woorden van vers 5: Laat (nu u met Christus bent opgewekt!!) wat aards in u is afsterven. Dus hoewel zij een nieuw leven zijn begonnen, moet Paulus ze toch aansporen alles wat nog aards in hen is te „laten‟ afsterven. Er is dus nog steeds veel van dat oude leven in je achtergebleven. Daarom roept Paulus je ook op in vers 8 verder te gaan met dat proces van loslaten van wat slecht in je is. En zijn lezers nog steeds waarschuwen niet meer te liegen, ook al is het zo dat u de oude mens en zijn leefwijze afgelegd hebt en de nieuwe mens hebt aangetrokken (vers 10!). En zoals die oude mens nog altijd opspeelt, zo zegt Paulus hier ook van de nieuwe mens, dat die steeds (verder) vernieuwd wordt. Het is ook interessant om te kijken hoe die vernieuwing er uit ziet. Er staat dat je vernieuwd wordt naar het beeld van je schepper. Dat betekent niet alleen maar dat je dat ondergaat, maar ook dat je zelf je op dat beeld van je schepper, dat vóórbeeld, richt. Mensen die zeggen dat er geen wet meer is en dat je die als christen niet meer nodig hebt, verkondigen een onbijbelse leer, die echter helaas steeds weer de kop op steekt. Hier staat toch onmiskenbaar iets anders. Het is belangrijk te weten, dat Kol. 3 veel gelijkenis vertoont met Ef. 4. Ook daar vind je duidelijk de boodschap, dat mensen die tot Jezus bekeerd zijn verder moeten gaan in hun groeiproces. Daarom houdt Paulus zijn lezers voor, dat ze hun vroegere levenswandel ‘moeten’ opgeven, en de oude mens (…) ‘moeten’ afleggen. Dat dat „moet‟, maakt duidelijk dat ze wel een nieuw leven begonnen zijn, maar tegelijk nog steeds verder „moeten‟ groeien daarin. En als die oude mens steeds verder sterft, moeten ze ook de nieuwe aantrekken, en Paulus legt dat uit met de woorden: dat uw geest en uw denken voortdurend vernieuwd moeten worden (Ef. 4, 23-24). Niet alleen staat het hier dus heel duidelijk, dat je nog moet groeien en dat je vernieuwingsproces nog door moet gaan. Het is ook in strijd met je dagelijkse ervaring, als je gaat zeggen dat je niet meer zondigt en dus geen wet meer nodig hebt. Wie dat zegt wordt juist weerloos tegenover zonde en verleiding. Wat je dan ook vaak ziet in de evangelische wereld: mensen die dachten dat ze geen zonde meer hadden, denken dat de duivel in hen gevaren is als ze toch slechte dingen blijken te denken en te doen. Daarom roept Gods Woord ons hier dan ook op elkaar te vermanen. Een groep vroeg: wat is dat, vermanen? Zijn er ook vriendelijker woorden te bedenken? Mijn antwoord is: nee. Er staat een woord dat betekent: terechtwijzen. Soms wordt het ook wel vertaald met „waarschuwen‟. Ik denk dat in dit woord de ernst zit van waar het om gaat: dat je „zorgt voor elkaars geloof‟, betekent zeker ook dat je elkaar de laatste ernst voorhoudt. Waarschuwen zit 4
er dus dicht bij. Het woord „terechtwijzen‟ krijgt al gauw weer iets eenzijdigs: alsof je elkaar de les leest. Ik vond ook ergens de vertaling „op het hart binden‟, zoiets als wat een moeder bij haar kind kan doen: denk erom…. Maar ik zei al: hier komt het aan op de manier waarop je dat „vermanen‟ doet! En daarover zegt dit Bijbelgedeelte juist heel veel! Een paar dingen: - vers 12: „kleed je in … (…)„bescheidenheid, geduld‟! - vers 13: let op het „elkaar‟ („verdraag‟, „vergeef‟); let ook op het motief: zoals de Heer u vergeven heeft. Je leeft zelf van vergeving! - vers 14: opnieuw „kleed je in de liefde‟ - vers 15: „vrede van Christus‟. Terecht zeggen enkele groepen: het vraagt dus om een houding van nederigheid. Dat kan alleen als je zelf leeft van vergeving. Je kunt nooit hoog van de toren blazen of elkaar de les lezen of veroordelen, als je zelf van Gods oordeel bent bevrijd! Maar dat wil niet zeggen, dat je het niet moet doen! Eén groep vraagt: waar is de tucht gebleven in de kerk, waar zijn de ouderlingen als het om vermanen gaat? Dat vind ik, met alle respect, toch wat makkelijk. Die bal kan ik ook makkelijk terugspelen: waar bent u, als het op vermanen aankomt? In het begin, als een zonde of misstap nog in besloten kring bekend is (en hopelijk kan blijven!), mag er zelfs helemaal geen ouderling aan te pas komen! Jezus zelf verwijst ons naar elkaar: spreek elkaar aan op onchristelijk gedrag en verkeerde keuzes! Als je br/zr zich bekeert, heb je diegene gered!! Dat er niet meer vermaand wordt (als dat echt zo is), is dat niet doordat we zo vrijblijvend met elkaar omgaan? En is dat niet een bewijs dat er alle reden is om met elkaar te blijven doordenken en -praten over „zorgen voor elkaars geloof‟?! Eén groep zegt: „zorgen voor elkaars geloof‟, kunnen wij dat wel? Is dat niet het werk van de Geest? Mijn antwoord is: ja, helemaal waar! En mijn wedervraag is: hoe werkt die Geest dan? Zo maar? Komen de waarschuwingen van Gods wet en evangelie je zo maar aanwaaien? Echt niet! Daarvoor gebruikt hij juist mensen! Daarvoor gebruikt hij zijn kerk: onderwijs, de verkondiging van het Woord, ook onderling! Daarom sluit in af met die prachtige vermaning en lofprijzing in één: Kol. 3,16. Bedenk opnieuw de parallel met Ef. 4/5. Laat Christus’ woorden in je wonen = laat de Geest u vervullen! En zoals in Kol. 3 het effect is, dat je gaat zingen en God gaat prijzen, zo zie je dat ook bij de vervulling met de Geest in Ef. 5,18. En zie je hier nu niet overduidelijk, dat Gods liefde met elkaar delen altijd verbonden is met Christus‟ woorden in je laten werken? Eén groep benadrukte voor mijn gevoel nogal, dat ze vooral geen Bijbelstudiegroep willen zijn. Dat kan ik snappen. Maar als je wel en wee met elkaar deelt, is het toch niet ineens verboden de Bijbel daarbij open te doen en Gods woorden daarin te laten doorklinken? Ik noem maar iets: delen we moeiten met elkaar, wat is er dan meer bemoedigend dan dat je elkaar ook kunt troosten vanuit Gods Woord? Daarom sluit ik hier af: de bron is echt Jezus, zijn woorden, zijn evangelie van liefde en vergeving. Alleen als wij permanent op die bron zijn aangesloten, zullen onze contacten en gesprekken betekenis en werkelijke inhoud krijgen. Daar kan geen mens omheen, en zo zijn wij verantwoordelijk voor elkaar. Ontvangers die gevers worden.
5