Het Rotterdam Climate Initiative is het klimaatprogramma van de gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam NV, Deltalinqs en DCMR Milieudienst Rijnmond
RCI Actieplan Energie Rotterdamse uitwerking van het nationale Energieakkoord voor duurzame groei
Rotterdam, december 2013
Rotterdam Climate Initiative, december 2013 Dit RCI Actieplan is de Rotterdamse uitwerking van het nationale Energieakkoord voor duurzame groei. Foto voorzijde: Aanleg Nieuwe Warmteweg tussen AVR Rozenburg en Rotterdam Zuid. Bron: Visser & Smit Hanab
Het Rotterdam Climate Initiative (RCI) richt zich op 50% CO2-reductie, 100% klimaatbestendigheid in 2025 en een versterking van de Rotterdamse economie. Het RCI is een initiatief van de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf Rotterdam NV, DCMR Milieudienst Rijnmond en Deltalinqs, de koepelorganisatie van de logistieke en industriële bedrijven in het Rotterdamse havengebied. De ambities en resultaten op het gebied van milieu, klimaat, energie en water dragen bij aan een groene, schone, gezonde en economisch sterke stad en maken van Rotterdam de duurzaamste wereldhavenstad.
Meer informatie: www.rotterdamclimateinitiative.nl
2
Inhoudsopgave Samenvatting
1. Inleiding
6
2. Energietransitie in Rotterdam
7
3. Rotterdam en het Energieakkoord
10
4. RCI-aanpak in 7 speerpunten
12
Speerpunt 1: Deltalpan energie-infrastructuur
13
Speerpunt 2: Expertisecentrum energiebesparing
16
Speerpunt 3: Energiebesparing in de gebouwde omgeving en MKB, ‘Versnelling010’
19
Speerpunt 4: Duurzame, elektrische, mobiliteit
22
Speerpunt 5: Rotterdam bioport
25
Speerpunt 5: Stimuleren van het gebruik van LNG
29
Speerpunt 7: CO2-afvang, transport, hergebruik en opslag
32
3
Samenvatting Rotterdam realiseert groot deel Energieakkoord Het Rotterdam Climate Initiative (RCI) realiseert ambities rond energie, klimaat, water en verbetering van de leefbaarheid en leefkwaliteit in de stad. In dit ‘RCI Actieplan Energie’ ligt de nadruk op energie en klimaat, waarbij gekeken wordt naar wat in de periode 2014-2018 nodig is om de ambities voor 2025 te realiseren. Het vormt de Rotterdamse bijdrage aan het nationale Energieakkoord. Met het Actieplan stellen de RCI-partners structurele samenwerking voor met het Rijk. Een vijfde van de nationale energiebesparingsdoelstelling kan samen met het Rijk in Rotterdam worden gerealiseerd. In dit gebied wordt in 2025 grofweg 10% van het nationale doel voor duurzame energie op land opgewekt. Rotterdam is bovendien de aangewezen partner voor de uitvoering van de door het Rijk op te stellen CCS-visie. Hiermee neemt Rotterdam een groot deel van de uitvoering van het Energieakkoord voor haar rekening. En draagt bij aan het verzilveren van het economische effect daarvan voor Nederland. De realisatie van dit Actieplan draagt ook bij aan de uitvoering van de Klimaatagenda van het Rijk.
Economische impact De inzet op een duurzame energietransitie heeft grote economische impact. Dit komt door werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de transitie gestalte te geven (in Rotterdam alleen al naar schatting 2 tot 3 duizend banen1), door nieuwe bedrijvigheid die dit aantrekt en doordat een efficiënte energie- en CO2-infrastructuur de concurrentiepositie van Rotterdam als vestigingsplaats voor de industrie versterkt. De gezamenlijke inzet van de RCIpartners, inclusief een beperkte investering van de gemeente (€ 25,5 miljoen in de huidige collegeperiode) om de duurzaamheidsagenda op te stellen en de uitvoering te stimuleren, leidde in de periode 2010–2013 tot meer dan € 350 miljoen aan grotendeels private investeringen in Rotterdam2. De economische potentie van een gezamenlijke aanpak Rijk en Rotterdam is enorm. Om deze ten volle te benutten, heeft het RCI zeven speerpunten benoemd die zij graag met het Rijk oppakt.
Gezamenlijke uitvoering Energieakkoord RCI nodigt het Rijk uit om per speerpunt de samenwerking te concretiseren. Dit kan door een gezamenlijke uitvoeringsagenda op te stellen, zodat belemmeringen voor de energietransitie en verduurzaming van de economie, gezamenlijk kunnen worden aangepakt. Het RCI biedt aan om de inspanningen van het Rijk voor een betere werking van het Europese emissiehandelssysteem vanuit de praktijk te versterken. Het belang hiervan is evident: zolang het uitstoten van CO2 nauwelijks iets kost, ontbreekt de prikkel voor bedrijven om te investeren in efficiëntere processen en CO2-vermindering. Onderdeel van de op te stellen uitvoeringsagenda is voor de RCI-partners ook het uitwerken van financiële arrangementen, specifiek voor de energietransitie in Rotterdam. Dit is met name nodig voor de investeringen in infrastructuur voor de uitwisseling van industriële restwarmte, - stoom en CO2. Deze investeringen vinden in fases plaats tussen 2014 en 2020 en hebben naar schatting een totale omvang van € 750 miljoen. Door het collectieve karakter (’common carrier’) van de te bouwen infrastructuur hebben de investeringen een onrendabele top. De RCIpartners en de Provincie Zuid-Holland stellen voor om met het Rijk te onderzoeken hoe de realisatie financieel mogelijk gemaakt kan worden. Oplossingen die hierbij verkend worden, richten zich op het genereren van externe
1
Bron: ‘CO2-besparingsmaatregelen in Rotterdam, economisch en technisch potentieel’, The Boston Consulting
Group, 2011. 2
Bron: ‘Tweede bestuursrapportage 2013’, gemeente Rotterdam.
4
gelden, waaronder fondsen vanuit de Europese Commissie. Daarbij wordt ook gekeken hoe en in welke mate lokale en nationale cofinanciering mogelijk is. Dit legt een basis voor duurzame energievoorziening en voor de economische structuurversterking van de regio, zowel het haven- en industriecomplex als het Westland.
Zeven Rotterdamse speerpunten Dit Actieplan beschrijft wat het RCI de komende jaren doet om bij te dragen aan de doelen uit het nationale Energieakkoord. De focus ligt op zeven speerpunten, waaraan het RCI de komende jaren prioriteit geeft en waarbij versnelling en opschaling nodig zijn: 1. Deltaplan Energie-infrastructuur. Gericht op ‘common carrier’ infrastructuur in het haven- en industriecomplex en ontsluiting naar stedelijke gebieden en de glastuinbouw, om hergebruik van restwarmte, reststoom en CO2 te bevorderen. Doel is twintig petajoule energiebesparing mogelijk te maken in 2020. 2. Expertisecentrum energiebesparing. Doel is kennis en ervaring op het gebied van energie-efficiency in Rotterdam te bundelen voor advisering van bedrijven. Plant One, de testfaciliteit voor duurzame procestechnologie in de Botlek, kan een rol spelen bij demonstratie en bekendmaking van nieuwe energiebesparende technologieën. 3. Grootschalige energiebesparing in de gebouwde omgeving en het MKB. Het programma ‘Versnelling 010’ is een grootschalig energiebesparinginitiatief, gericht op versnelde verduurzaming van bestaande woningen en maatschappelijk vastgoed. In 2018 zijn meer dan 10.000 woningen energiezuiniger gemaakt (in 2025 30.000). Voor het MKB wordt een vergelijkbaar programma opgezet. 4. Duurzame, elektrische, mobiliteit. Stimuleren van elektrisch vervoer en ontwikkelen van waterstoftoepassing in mobiliteit. Het laadnetwerk wordt uitgebreid voor meer dan 25.000 elektrische voertuigen in 2025. 5. Rotterdam Bioport. De biobased economy wordt gerealiseerd, met toepassingen in biochemie, biobrandstoffen en gebruik van biomassa voor elektriciteitsopwekking. Doel is dat in 2025 dertien petajoule aan biomassa wordt bijgestookt in de Rotterdamse elektriciteitscentrales, mits dat voldoet aan breed geaccepteerde duurzaamheidscriteria. 6. Stimuleren van het gebruik van LNG in de binnenvaart, de kustscheepvaart en bij het vrachtvervoer over de weg. Rotterdam draagt bij aan het nationale doel van vijftig kustvaartschepen, vijftig binnenvaartschepen en vijfhonderd vrachtwagens op LNG (Liquified Natural Gas ofwel vloeibaar aardgas) in 2015. 7. Afvang, transport, hergebruik en opslag van CO2. Op korte termijn de realisatie van het ROAD-project, het demonstratieproject voor de afvang, transport en opslag van CO2 van de nieuwe E.ON centrale. Daarna opschaling naar de afvang van tien megaton CO 2 bij energiecentrales en industrie, tot vijftien megaton in de vervolgfase.
Efficiënter, schoner en minder CO2 Rotterdam voert de energietransitie uit via stimulering van: Efficiënter gebruik van energie: met meer dan twintig petajoule aan energiebesparing bij de industrie, gebouwde omgeving en mobiliteit draagt Rotterdam bij aan 20% van de nationale ambitie om per 2020 honderd petajoule energie te besparen. Schonere vormen van energieopwekking en -gebruik: in 2025 levert Rotterdam meer dan achthonderd megawatt aan vermogen voor elektriciteitsopwekking door wind, biomassa en zon. Grofweg draagt Rotterdam hiermee 10% bij aan het duurzame energievermogen op land in 2020. Daarnaast forse inzet op het gebruik van schonere fossiele bronnen zoals LNG en het gebruik van waterstof. Hergebruiken en opslaan van CO2 : de aanwezige CO2-infrastructuur wordt uitgebouwd. Er wordt minimaal tien megaton CO2 afgevangen bij energiecentrales en industriële bronnen, voor nuttig hergebruik (bijvoorbeeld in de tuinbouw, de verf- en frisdrankindustrie of voor ‘enhanced oil recovery’) en voor opslag in lege olie- en gasvelden onder de Noordzee. In de volgende fase vindt opschaling tot afvang van vijftien megaton CO2 plaats.
5
1. Inleiding Op 7 september 2013 sloten maatschappelijke organisaties, werkgevers, werknemers, natuur- en milieuorganisaties en het kabinet het Energieakkoord voor duurzame groei. Partijen leggen hiermee de basis voor ‘een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid’. Het akkoord is belangrijk voor de stad Rotterdam en het haven- en industriecomplex om hier de duurzame energietransitie gestalte te kunnen geven. Andersom is dit gebied onmisbaar om de in het akkoord afgesproken doelen te kunnen bereiken. Rotterdam huisvest de grootste haven van Europa en het grootste industrie- en energiecluster binnen Europa. De haven is van groot belang voor de energievoorziening van Nederland en West-Europa. Al tientallen jaren worden grote energiestromen zoals ruwe olie en kolen aangevoerd en in haven en achterland verwerkt tot (transport)brandstoffen en elektriciteit. De duurzame energietransitie is hier in volle gang, waarbij de stad meer en meer verbonden wordt met restenergie uit de haven. Op het gebied van hergebruik van industriële restwarmte- en stoom zijn met het Warmtebedrijf Rotterdam en het common carrier stoomnetwerk in de Botlek belangrijke eerste stappen gezet op weg naar een grootschaliger aanpak. Dat geldt ook voor de ontwikkelingen op het gebied van biochemie en biobrandstoffen en de afspraken om het windenergie-vermogen in Rotterdam meer dan te verdubbelen. Elektrische mobiliteit maakt een forse groei door en gebouwen en stedelijke gebieden worden voortvarend verduurzaamd. Op het gebied van CO 2afvang, -transport en -opslag is Rotterdam nadrukkelijk in beeld als Europese koploper om CCS daadwerkelijk toe te passen. In dit ’RCI Actieplan Energie’ geven de vier samenwerkende partners in het Rotterdam Climate Initiative (gemeente Rotterdam, havenbedrijf Rotterdam, milieudienst DCMR en ondernemersorganisatie Deltalinqs) aan hoe zij aan de realisatie van de doelen van het nationale Energieakkoord bijdragen en wat daarvoor nodig is van het Rijk. Tegelijk wordt hiermee bijgedragen aan de realisatie van de Klimaatagenda van het Rijk.
Scope Het Rotterdam Climate Initiative is een geïntegreerd programma om ambities te realiseren rond drie thema’s: energie en klimaat, waterveiligheid en veerkracht (het voorbereid zijn op en aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering) en verbetering van de leefomgevings-kwaliteit. In dit Actieplan ligt de nadruk op energie en klimaat, waarbij gekeken wordt wat er in de periode 2014-2018 nodig is om de ambities voor 2025 te realiseren. Dit Actieplan is de uitwerking van de Rotterdamse bijdrage aan het nationale Energieakkoord. Het aangrijpen van dit nationale akkoord om de eigen werkwijze aan te scherpen, past bij de werkwijze van het RCI. De overall ambitie om in 2025 50% minder CO2 uit te stoten dan in 1990 en om in 2025 100% klimaatbestendig te zijn, blijft gehandhaafd. De weg daar naartoe en de haalbaarheid worden regelmatig kritisch bekeken. De wereld verandert, RCI verandert mee.
6
2. Energietransitie in Rotterdam Wereldwijde ontwikkelingen Het International Energy Agency (IEA) voorspelt 3 dat het energieverbruik wereldwijd blijft groeien, met een toename van circa 33% in 2035 ten opzichte van 2011. Het aandeel fossiele energiebronnen (steenkool, aardolie en aardgas) zal licht afnemen (van 82% naar 76% in 2035). Het absolute gebruik van fossiele energie blijft de elektriciteitssector domineren. Volgens het IEA gaan onconventionele fossiele bronnen zoals schaliegas en olie uit teerzanden een steeds belangrijkere rol spelen. Daarnaast komen nieuwe, voorheen onontginbare gebieden, zoals de bodem van de noordelijke ijszeeën, nadrukkelijk in beeld voor de winning van olie en gas. Ook duurzame energie zal een forse groei doormaken. Het aandeel hernieuwbare energie in de totale energieproductie stijgt van 20% in 2011 naar 31% in 2035. Bijna de helft van de groei in de wereldwijde elektriciteitsproductie wordt daarbij geleverd door hernieuwbare energiebronnen. Hierbij gaat het met name om wind, zon en biomassa. Tenslotte geeft het IEA aan dat CO2-emissies van de energiesector van 13 gigaton in 2011 stijgen naar 15.2 gigaton in 2035 (40% van de totale CO2 uitstoot). Om de impact van deze ontwikkelingen op het klimaat te beperken is forse inzet nodig op CO2-beperkende maatregelen. CCS (CO2-afvang, -transport en -hergebruik of -opslag) wordt als onmisbare technologie gezien en CO 2–beprijzing (zoals in het Europese emissiehandelssysteem) als onmisbaar instrument.
De Rotterdamse positie Mainport Rotterdam is een essentiële motor van de Nederlandse economie en een belangrijke schakel in de Europese energiemarkt. De haven is van groot belang voor de energievoorziening van Nederland en West-Europa. Al tientallen jaren worden grote energiestromen zoals ruwe olie en kolen aangevoerd en in haven en achterland verwerkt tot (transport)brandstoffen en elektriciteit. Ook voor de raffinage van biobrandstoffen neemt Rotterdam in Europa een centrale positie in. Het geïnstalleerde opwekvermogen in energiecentrales zal in 2015 bijna 5500 megawatt zijn. Het opgesteld vermogen van gasgestookte WKK-installaties4, in totaal circa 2100 megawatt (exclusief WKK-installaties bij individuele industriële partijen), staat daarentegen behoorlijk onder druk. Dit komt door een negatieve ’spark spread’, ofwel een verschil tussen prijsontwikkeling van gas (kosten) en elektriciteit (opbrengst). Als lokatie voor windenergie is Rotterdam ideaal gelegen. Een substantieel deel van de nationale ambitie voor wind op land zal in Rotterdam worden ingevuld. Afspraak is dat in het Rotterdamse gebied in 2020 minimaal 350 megawatt vermogen voor windenergie staat opgesteld. De grote capaciteit aan elektriciteitsopwekking in Rotterdam en de toevloed van duurzame energie uit bijvoorbeeld Duitsland maken het noodzakelijk de flexibiliteit op het net te vergroten. Ook daarin speelt Rotterdam een belangrijke rol, door de ontwikkeling te stimuleren van systemen voor flexibel omgaan met energie en opslag van elektriciteit.
3
International Energy Agency, ’World Energy Outlook 2013’.
4
WKK: Warmte Kracht Koppeling, installaties die zowel elektriciteit als warmte produceren.
7
Voor de inwoners en bedrijven van Rotterdam is het belangrijk dat ontwikkelingen op het gebied van energie zich vertalen in onder meer een betere luchtkwaliteit, innovaties, arbeidsplaatsen en werkgelegenheid. Daarnaast leidt meer energie efficiency tot lagere energiekosten. De betrokkenheid en de wil van bedrijven, kennisinstellingen, ontwikkelaars, corporaties, burgers en anderen om met elkaar tot concrete resultaten te komen is groot. De uitdaging hierbij is om het technisch gedreven aanbod te koppelen aan de vaak kleinschalige en over de wijken en buurten verspreide marktvraag. De in Rotterdam actieve partijen werken om deze reden actief aan het identificeren en in de praktijk toepassen van vernieuwende vormen van samenwerken, financieringsconstructies en bedrijfsmodellen.
Rotterdam stimuleert de duurzame energietransitie De wereldwijd toenemende vraag naar energie en brandstoffen en de steeds hogere kosten van fossiele grondstoffen, veroorzaken naar verwachting een stijging van de energieprijzen. Dit en de noodzaak om minder CO 2 uit te stoten, maken dat Rotterdam zich onverminderd inzet voor een energie-efficiënter en minder CO2-intensief haven- en industriecomplex en voor diversificatie in vormen van energieopwekking. Dit vraagt grote veranderingen, een duurzame energietransitie. Deze transitie maakt het gebied aantrekkelijker voor bestaande en nieuwe industrie en maakt Rotterdam minder afhankelijk van ontwikkelingen op de internationale energiemarkten. Nu nog wordt de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie in de regio in hoge mate bepaald door de razendsnelle ontwikkelingen op het gebied van onconventionele fossiele brandstoffen, zoals schaliegas. Hierdoor zijn de Verenigde Staten momenteel aantrekkelijk als vestigingsplaats voor de energie-intensieve industrie. Het Rotterdam Climate Initiatieve stimuleert de duurzame energietransitie sinds 2007. Die transitie bestaat uit het verhogen van de energie-efficiency (van het haven- en industriecomplex en van de gebouwde omgeving en de mobiliteit in de stad), inzet van schonere fossiele energiebronnen (zoals Liquified Natural Gas, ofwel vloeibaar aardgas) en duurzame energie (windenergie, biomassa en in mindere mate zonne-energie). Deze inzet resulteert in minder CO2-uitstoot in de atmosfeer en is aantrekkelijk voor de Rotterdammer, omdat het kosten bespaart en minder luchtvervuiling en geluidsoverlast geeft. Denk bij dat laatste aan elektrische mobiliteit en het gebruik van waterstof. Voor drastische reductie van CO2-uitstoot wordt daarnaast ingezet op CCS, de grootschalige afvang en opslag of hergebruik van CO2 bij de industrie en de energiesector. De energietransitie moet het leven en werken in de stad aantrekkelijker maken. De inzet resulteert daarom niet alleen in minder CO2-uitstoot, maar draagt ook bij aan een aantrekkelijke, schone, groene en gezondere stad en aan een sterke economie.
Duurzame economische ontwikkeling is op stoom De inzet op de duurzame energietransitie heeft grote economische impact. Dit komt door werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de transitie gestalte te geven, door de aantrekkingskracht die hiervan uitgaat op nieuwe bedrijvigheid en doordat het bieden van voorzieningen voor CO 2-vermindering en efficiënter werken de concurrentiepositie van Rotterdam als vestigingsplaats voor industrie versterken. Dit heeft inmiddels geleid tot:
Nieuwe initiatieven en investeringen in de stad: o.a. elektrische mobiliteit, warmtebedrijf, windenergie, energiebesparing bij industrie en gebouwen, het stoomnetwerk in de Botlek.
Verbetering van de leefomgevingskwaliteit: o.a. door walstroom.
Diverse innovaties: financieringsconstructies voor energiebesparing (ESCO-formule), biochemie.
Duurzame maatregelen: oplaadpalen, duurzaam inkopen.
Nieuwe netwerken en coalities: RCI, Deltalinqs Energy Forum, Versnelling010, Clean Tech Delta.
8
De inzet op duurzame economische ontwikkeling heeft alleen al in de huidige collegeperiode (2010–2014) geleid tot meer dan € 350 miljoen aan, voor een groot deel private, investeringen in Rotterdam. Met een RCI budget 5 van € 25,5 miljoen betekent dit een financiële multiplier van bijna veertien. Inmiddels is Rotterdam als relatief kleine stad in het internationale samenwerkingsverband de C40 van het Clinton Climate Initiative uitgeroepen tot ‘innovator city’. Rotterdam wordt gezien als trendsetter en laboratorium, door een consequente keuze voor en gerichte inzet op duurzame economische en stedelijke ontwikkeling.
5
RCI wordt gefinancierd vanuit het budget van het gemeentelijke Programma Duurzaam. Budget in deze
collegeperiode, 2011 t/m 2014: € 25,5 mln.
9
3. Rotterdam en het Energieakkoord Rotterdamse ambities Rotterdam wil een schone, groene en gezonde wereldhavenstad zijn. Daartoe stimuleert Rotterdam de duurzame energietransitie, gericht op een halvering van de CO2-uitstoot in 2025 ten opzichte van 1990, in combinatie met duurzame economische ontwikkeling. Deze ambitie is, in combinatie met het streven naar 100% klimaatbestendigheid in 2025, sinds de start in 2007 uitgangspunt van het handelen van het RCI en zal dat ook de komende jaren blijven.
De vaart die gemaakt kan worden met de realisatie van deze ambitie is afhankelijk van de kracht die de RCI-partners weten te mobiliseren en van een aantal externe factoren die het RCI slechts ten dele kan beïnvloeden. Denk hierbij aan de economische ontwikkeling en de ontwikkeling van de CO2-prijs in het Europese emissiehandelssysteem. Een structurele samenwerking met het Rijk is nodig om wet- en regelgeving zodanig in te richten dat dit de duurzame energietransitie faciliteert en om gezamenlijk (financiële) support vanuit het Rijk en de Europese Commissie te betrekken. Op die manier en door de unieke krachtenbundeling in RCI-verband, kan de regio Rotterdam een fors aandeel leveren aan de realisatie van de doelen van het nationale Energieakkoord. Rotterdam zet in op de stimulering van: Efficiënter gebruik van energie: met meer dan twintig petajoule aan energiebesparing bij de industrie, gebouwde omgeving en mobiliteit draagt Rotterdam meer dan 20% bij aan de nationale ambitie om per 2020 honderd petajoule energie te besparen. Schonere vormen van energieopwekking en -gebruik: in 2025 is er in Rotterdam voor meer dan achthonderd megawatt aan vermogen voor elektriciteitsopwekking door wind, biomassa en zon. Grofweg draagt Rotterdam hiermee 10% bij aan het duurzame energievermogen op land in 2020. Daarnaast wordt fors ingezet op het gebruik van schonere fossiele bronnen zoals LNG (Liquified Natural Gas ofwel vloeibaar aardgas) en op het gebruik van waterstof. Hergebruiken en opslaan van CO2 : de aanwezige CO2-infrastructuur wordt uitgebouwd en er wordt minimaal tien megaton CO2 afgevangen bij energiecentrales en industriële bronnen voor nuttig hergebruik (bijvoorbeeld in de tuinbouw, de verf- en frisdrankindustrie of voor enhanced oil recovery) en voor opslag in lege olie- en gasvelden onder de Noordzee. In de volgende fase vindt opschaling naar de afvang van vijftien megaton CO2 plaats.
Betekenis van het nationale Energieakkoord voor Rotterdam Het nationale Energieakkoord biedt voor RCI aanknopingspunten. De Rotterdamse ambities worden deels maar niet in alle opzichten ondersteund:
Het akkoord legt veel nadruk op energiebesparing: 1,5% finale energiebesparing per jaar en honderd petajoule besparing in het finale energiegebruik in 2020, ten opzichte van 2012, voor alle sectoren samen.
Veel ruimte voor wind op land en op zee.
De benutting van industriële restwarmte en onderzoek naar de mogelijkheden voor een regionale warmteinfrastructuur worden bevorderd. Het Rijk committeert zich aan het scheppen van de randvoorwaarden om het Rotterdamse voorstel ’Deltaplan Energie-Infrastructuur’ ruim voor 2020 van de grond te krijgen.
Er komt een onafhankelijk nationaal Exptertisecentrum energiebesparing, ter ondersteuning van de industrie en de Regionale Uitvoeringsdiensten, (RUD’s), zoals de DCMR Milieudienst Rijnmond.
10
Het MJA3- en het MEE-convenant blijven in stand. Dit betreft vrijwillige afspraken over energiebesparing tussen middelgrote (MJA3) en grote, onder het ETS vallende, bedrijven (MEE) en het Rijk. Aanvullend dienen er door de overheid een-op-een maatwerk afspraken te worden gemaakt met MEE-partijen over energie-efficiency.
De kolenbelasting wordt afgeschaft en vijf oude kolencentrales worden op korte termijn uit bedrijf genomen. De E.ON-centrale op de Maasvlakte sluit in 2017. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat er een oplossing komt voor het mededingingsvraagstuk dat is aangekaart door de Autoriteit Consument en Markt.
De dreigende teloorgang van WKK-vermogen wordt als gegeven geaccepteerd. Dit is nadelig voor de energieefficiency van de industrie. RCI heeft gepleit voor een gerichte ondersteuning van WKK-installaties, die een belangrijke rol spelen in industriële clusters.
CCS wordt erkend als onmisbaar onderdeel van de energietransitie. Het Rijk gaat een langetermijnvisie opstellen.
Bijstook van biomassa wordt (landelijk) begrensd tot 25 petajoule per jaar. De huidige inzet is circa negen petajoule. Wanneer de Rotterdamse energiecentrales hun ’fair share’ gaan gebruiken dan is de grens van 25 petajoule geen belemmering. De huidige MEP-subsidieregeling loopt echter nog tot uiterlijk 2015 door en er is geen leveranciersverplichting afgesproken. De manier waarop het bijstoken wordt gestimuleerd, wordt niet benoemd in het akkoord.
Voor het MKB is afgesproken dat de wet milieubeheer (energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of korter moeten verplicht worden uitgevoerd) beter wordt uitgevoerd en gehandhaafd. Er komt een pilot met een zogenaamde ‘energie prestatie keuring’ (EPK) naar analogie van de APK voor auto’s.
Voor de gebouwde omgeving bevat het akkoord veel aanknopingspunten. Zo wordt het zelf opwekken van duurzame energie fiscaal vergemakkelijkt en er komt een groot revolverend fonds (tot mogelijk € 600 miljoen publiek en privaat geld) gericht op energiebesparing door verhuurders en woningbezitters.
Op het gebied van mobiliteit moet nog veel nader worden ingevuld. Elektriciteit, biobrandstoffen en waterstof blijven opties en ook voor LNG is er ruimte. Het akkoord spreekt vooral van nader onderzoek en uitwerking van een totaalvisie.
11
4. RCI-aanpak via zeven speerpunten Om de Rotterdamse ambities te realiseren is meer nodig dan alleen de invulling van de afspraken die zijn gemaakt in het nationale Energieakkoord. Het RCI pakt dit aan door de focus te leggen op zeven speerpunten. Dit zijn de thema’s die het RCI de komende jaren veel aandacht geeft en waarbij versnelling en opschaling nodig zijn. Specifiek op deze speerpunten vraagt RCI een intensievere samenwerking met het Rijk.
Ambitie
Speerpunt
Efficiënter gebruiken van energie
1. Deltaplan Energie-infrastructuur 2. Expertisecentrum energiebesparing 3. Grootschalige energiebesparing in de gebouwde omgeving en het MKB (Versnelling 010) 4. Duurzame elektrische mobiliteit
Stimuleren van schonere vormen
5. Rotterdam Bioport
van energieopwekking en -gebruik
6. Stimuleren van het gebruik van LNG
Bevorderen hergebruik en opslag
7. CO2-afvang, transport, hergebruik en opslag
van CO2
Naast deze speerpunten zetten de RCI-partners zich in het kader van de energietransitie in voor o.a.: •
Energie-efficiency maatregelen van de industrie op eigen terrein.
•
Energie-efficiency maatregelen van de gemeente (bedrijfsvoering, eigen vastgoed).
•
Overige maatregelen voor duurzame mobiliteit: minder autokilometers, modal shift.
•
Realisatie van windconvenanten in stedelijk gebied en in de haven.
•
Vergroten van de installatie en het gebruik van zon PV-systemen op bedrijfsdaken.
•
Opslag van elektriciteit, bijvoorbeeld power to gas.
Het uitwerken van projecten op het gebied van circulaire economie. Hierbij wordt van te voren nagedacht over het beperken van afval en het hergebruik van materialen, gedurende de hele levensduur van de producten die men produceert.
Organisatie en samenwerking Voor de uitvoering van de activiteiten door de RCI-partners wordt de bestaande organisatie- en governancestructuur gehanteerd. Over de financiering na 2014 worden nog nadere afspraken gemaakt. De keuzes van het in 2014 aan te treden nieuwe gemeentebestuur zullen bepalend zijn voor de financiële inzet van de gemeente. De voortzetting van de RCI-samenwerking gaat tevens gepaard met een grotere eigen financiële inzet van de partners, in verhouding tot die van de gemeente. De inzet van het RCI op het gebied van energie en klimaat in het haven- en industriecomplex past verder binnen de kaders en ambities van de havenvisie ‘Port Compass 2030’ die in december 2011 werd vastgesteld.
12
Speerpunt 1: Deltaplan energie–infrastructuur Wat willen we bereiken?
Energiebesparing is samen met duurzame energie de basis voor een duurzame energievoorziening, gericht op besparing van fossiele brandstoffen en reductie van CO2. Realisatie van een Deltaplan voor een geïntegreerde energie-infrastructuur in en vanuit de Rotterdamse haven kan hier een forse bijdrage aan leveren. Infrastructuur die niet alleen de bedrijven in het cluster met elkaar verbindt, maar ook het cluster met de wijde omgeving – huishoudens, bedrijven en de glastuinbouwsector – zorgt voor optimale benutting van reststoom, restwarmte en CO2. Energie die nu nog op grote schaal in het water dan wel de lucht wordt geloosd. In het nationale Energieakkoord is afgesproken dat overheid en
Aanleg stoomnetwerk in de Rotterdamse Botlek / bron: Stedin
bedrijven zich maximaal inspannen om de voorwaarden te scheppen die nodig zijn om het Deltaplan ruim voor 2020 operationeel te krijgen.
De eerste stappen voor deze energie-infrastructuur zijn reeds gezet. Er ligt al een aantal jaren een CO2-netwerk vanuit de haven naar de glastuinbouw. Dit netwerk is essentieel om in de glastuinbouw over te kunnen schakelen op duurzame warmte. In 2013 is in het Botlekgebied de eerste fase van een stoomnetwerk operationeel geworden. In het najaar van 2013 wordt de eerste fase van een warmtenetwerk voor industriële restwarmte vanuit de haven naar de stad in gebruik genomen. Deze drie energie-infrastructuursystemen hebben een enorm potentieel voor uitbreiding en intensievere benutting.
In totaal is daarmee in 2020 een energiebesparing van twintig petajoule per jaar haalbaar, wat neerkomt op ruim een miljoen ton CO2-reductie per jaar. Na 2020 komt er nog eens twaalf petajoule in beeld voor realisatie. Daarnaast is door koppeling met systemen voor CO2-afvang en –hergebruik of -opslag nog eens een veelvoud aan CO2-reductie haalbaar. Naast energiebesparing is er ook een kostenbesparing: restwarmte, -stoom en CO2 zijn niet langer restproduct zonder waarde, maar krijgen een nut en daardoor waarde, waardoor de industrie opbrengsten genereert. Gebruikers kunnen kosten besparen door duurdere warmte- en stoomvoorzieningen af te schakelen. Inschatting van de hoogte van die besparingen kan gegeven worden na uitwerking van het business model.
Het voor 2014 beoogde resultaat bestaat uit: -
Een investeringsbeslissing voor uitbreiding van het stoomnetwerk in de Botlek naar AKZO (door Stedin).
13
-
Realisatie ’Leiding over Noord’ van AVR-Botlek naar Galileistraat (door Eneco).
-
Uitgewerkt voorstel uitvoeringsagenda voor energie-infrastructuur in het Haven- en industriecomplex: warmte-, stoom- en CO2. Inclusief financieringsvoorstel met business model.
-
Een financiële voorziening of fonds voor voorfinanciering van onrendabele toppen, in verband met overdimensionering van de pijpleidingen in de eerste fase van de aanleg. Overdimensionering is nodig vanwege het common carrier-karakter van de pijpleidingen.
WKK Zoals eerder aangegeven is de economie van WKK-installaties de laatste jaren aanzienlijk verslechterd waardoor ook in Rotterdam een groot verlies aan energie-efficiency in het industriecomplex dreigt. Het leidt er toe dat bedrijven overstappen op vormen van minder duurzame energievraag en -productie. Momenteel onderzoekt RCI de specifieke situatie van industriële WKK’s in Rotterdam. Hierbij wordt gekeken naar een optimale inpassing van WKK’s in de (collectieve) stoom- en stroomvoorziening van de toekomst.
Hoe gaan we dat doen? Realisatie van een dergelijke energie-infrastructuur vereist een enorme gezamenlijke inspanning van alle stakeholders: de netwerk-operators van de restwarmte, stoom- en CO2-netwerken, de energie- en industriebedrijven die stoom, restwarmte en CO2 kunnen leveren, de glastuinbouw, de overheidsorganen van Rijk, provincie en gemeenten, de milieuorganisaties en financiers. Het Havenbedrijf Rotterdam stelt nog in 2013 een Plan van Aanpak op waarin organisatie en afstemming nader worden uitgewerkt. Het geeft verdere invulling aan de fasering, op weg naar de eindsituatie. Van groot belang zijn het inspelen op actuele ontwikkelingen en kansen in zowel de aanbod- (industrie) als de vraagzijde. Voorbeeld daarvan is het sluiten van de Centrale Galileïstraat als driver voor de Warmteleiding over Noord. Het Havenbedrijf zal als regisseur van het systeem en gebiedsbeheerder een trekkende rol op zich nemen. De realisatie van het Deltaplan Energie-infrastructuur heeft een sterke relatie met de ambities zoals die door een groot aantal Rotterdamse partijen zijn vastgelegd in de gezamenlijke ‘Ambitieverklaring voor een duurzame warmtekoudevoorziening in de Rotterdamse omgeving in 2030’ (april 2013) en de ‘Samenwerkingsovereenkomst duurzame warmte en koude Zuid-Holland’ (oktober 2013). Cruciale rollen zijn weggelegd voor: -
Aanbodzijde: het uitkoppelen van warmte, stoom en CO2 door de energie- en industriebedrijven in de Rotterdamse haven. Trekker: Deltalinqs.
-
Vraagzijde: Gemeente Rotterdam (Warmtebedrijf), omliggende gemeenten (o.a. Den Haag), glastuinbouw. Trekkers: Gemeente Rotterdam (en Warmtebedrijf), Provincie (en omliggende gemeenten, LTO).
-
Opstellen business model en business cases. Trekker: Havenbedrijf Rotterdam, in samenwerking met betrokkenen vraag en aanbod en investeerders/financiers.
Wat hebben we daarvoor nodig? In het nationale Energieakkoord is opgenomen dat de overheid en bedrijven zich maximaal inspannen om de voorwaarden te scheppen die nodig zijn om het deltaplan energie-infrastructuur ruim voor 2020 operationeel te krijgen. Deze voorwaarden betreffen de financiering en de regelgeving.
14
Financiering Om twintig petajoule energiebesparing in Rotterdam en wijde omgeving te bereiken zijn grootschalige investeringen in uitbreiding van de stoom-, warmte- en CO2-netwerken nodig van naar schatting in totaal € 750 miljoen. Deze investeringen hebben een onrendabele top van mogelijk € 200 miljoen, de rest is financierbaar op basis van business cases. Met deze investeringen ligt er in Rotterdam en Zuid-Holland een basis energie-infrastructuur, waarop in de toekomst met rendabel te maken business cases verdere aansluitleidingen en distributiesystemen te bouwen zijn. De RCI-partners en de provincie Zuid-Holland stellen voor om met het Rijk te onderzoeken hoe de realisatie financieel mogelijk gemaakt kan worden. Oplossingen die hierbij verkend worden, richten zich op het genereren van externe gelden, waaronder fondsen vanuit de Europese Commissie. Daarbij wordt ook gekeken hoe en in welke mate lokale en nationale cofinanciering mogelijk is. Deze financiële bijdragen leggen een basis voor duurzame energievoorziening en dragen bij aan de economische structuurversterking van de regio, zowel het haven- en industriecomplex als het Westland. De energie-efficiency winst versterkt de concurrentiepositie van Rotterdam als vestigingsgebied.
Wegnemen belemmeringen Voor het welslagen van het Deltaplan Energie-infrastructuur is het van belang dat er voldoende prikkel is voor bedrijven om te investeren in aansluitingen op deze infrastructuur. Dit betekent dat de energie-efficiency winst die hierdoor geboekt wordt, moet kunnen meetellen voor de energiebesparingsdoelstellingen zoals vastgelegd in de MJA3– en de MEE-convenanten. Daarnaast moet de vermeden CO 2-uitstoot kunnen meetellen als gereduceerde CO 2 in het Europese emissiehandelssysteem, voor bedrijven die daaronder vallen.
Verder wordt de samenwerking met het Rijk gezocht op alle andere relevante terreinen waar het Rijk en/of de Europese Unie voorwaardenscheppend zijn, zoals bij de versnelling van procedures via bijvoorbeeld de rijkscoördinatieregeling of de crisis- en herstelwet.
15
Speerpunt 2: Expertisecentrum energiebesparing Wat willen we bereiken? In het nationale Energieakkoord wordt een nationaal Expertisecentrum energiebesparing aangekondigd. Zo’n expertisecentrum heeft twee doelen: het ondersteunen van het bedrijfsleven (op het gebied van efficiencyverbetering) én van de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s), die belast zijn met de uitvoering en handhaving van de Wet milieubeheer. Hierdoor wordt een schakel gevormd tussen kennis van technologieën en innovaties om tot energiebesparing te komen, methoden om besparingsmaatregelen te stimuleren en te faciliteren en de praktische uitwerking van innovatieve handhavingsvormen.
Industrie bij avond. Foto: Rinie Boon
Gezien de aanwezigheid van energie-intensieve industrie in de Rijnmond en de ervaring met deze bedrijven, bieden de RCI-partners aan om gastheer te zijn van (een deel van) het expertisecentrum en daarnaast een structurele praktische rol te spelen. Hoewel het dus gaat om twee doelen, worden de RCI-voorstellen samengevat onder één noemer: Expertisecentrum energiebesparing. De exacte definitie, vorm en uitwerking van het centrum zijn mede afhankelijk van het afstemmingsproces met stakeholders dat het Ministerie van Economische Zaken samen met AgentschapNL is gestart.
Doelen van het nationaal Expertisecentrum energiebesparing zijn zichtbaar maken van succesvolle besparingstechnologieën en energie-efficiency maatregelen en het verbeteren van het kennisniveau over energieefficiency bij stakeholders. Het expertisecentrum biedt ondersteuning aan bedrijven die aan de slag willen met energie-efficiency. Daarnaast zal het centrum zorgen voor een gelijkwaardig kennisniveau bij zowel Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s) en bevoegd gezagen als bij bedrijven. Wat ondersteuning van bedrijven betreft richt het centrum zich op ontsluiten van kennis, samenbrengen van kennis uit verschillende sectoren en van vraag en aanbod. Het expertisecentrum ondersteunt bedrijven die samen werken aan efficiëntere productieketens en regionale clusters. Het ondersteunt bedrijven en financiers bij het identificeren van de meest effectieve maatregelen ter verbetering van de energie-efficiency. Wat ondersteuning van Regionale Uitvoeringsdiensten en bevoegde gezagen betreft, richt het centrum zich op ontwikkeling van innovatieve handhavingsvormen, die aansluiten op de behoeften van marktpartijen. Dit is relevant voor een efficiëntere uitvoering van de wettelijke kaders rond energiebesparing bij bedrijven. Doel is het realiseren van een versnelling bij het toepassen van energie-efficiency maatregelen.
Deelname van Rotterdam aan het expertisecentrum biedt de volgende voordelen:
Brede en generieke toepassing van de technieken die al op de plank liggen (de best beschikbare technieken). Dit draagt bij aan versnelling van de landelijke doelstellingen voor energie-efficiency.
Betere kennisverspreiding van nieuwe technieken en de toepassingsmogelijkheden daarvan.
16
Vergroten van draagvlak bij bedrijven voor het voorschrijven van energiebesparende maatregelen. Eén kanaal voor leveranciers van innovatieve besparingstechnieken, om technieken te demonstreren en onder de aandacht te brengen.
Participatie van de DCMR zorgt voor een directe koppeling met Regionale Uitvoeringsdiensten. Dit draagt bij aan een landelijk level playing field door uniforme uitvoering van toezicht en handhaving en verlaging van administratieve lasten voor bedrijven.
Hoe gaan we dat doen? De RCI-partners willen zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande kennis- en organisatiestructuren en de praktische inbreng vanuit de Rotterdamse regio in een nationaal expertisecentrum organiseren. Hechte samenwerking met een partij zoals Infomil -die een stevige kennispositie heeft- ligt daarbij voor de hand. Publiekprivate samenwerking kan een brug slaan tussen overheidsdoelen en maatregelen door marktpartijen. Het RCI stelt voor om de praktische invulling langs de volgende lijnen vorm te geven:
Bedrijven voor bedrijven Techniek/innovatie. Betrokken partijen: Deltalinqs Via het Business Platform Energie Efficiency Rijnmond is veel kennis beschikbaar over energie-efficiency technieken en toepassingen. Bijdrage aan het expertisecentrum wordt ingevuld door:
Kennis delen door expertgroepen om good housekeeping en procesoptimalisatie te bevorderen.
Intensiveren van good housekeeping door informatieuitwisseling over betere isolatie, verlagen van stoomdruk, verhogen van het rendement van fornuizen, betere procesbesturing.
Organiseren van ‘Leren van Elkaar’ workshops met de industrie en energiesector over energieprestatieindicatoren en inzicht geven in de processen die leiden tot verbetering in energie-efficiency.
Aanhaken bij bestaande overlegstructuren met deelnemers uit de industrie.
Inzetten van expertise van ketenoptimalisatie. Naast het toepassen van kennis en expertise zal het centrum actief kennis verzamelen en ontwikkelen.
Marktplaats, demonstratie, opleiding en pilots. Betrokken partij: Plant One, Deltalinqs, RDM Campus en mogelijk ECN ECN is gevraagd een voorstel te doen voor de thematische ontsluiting van kennis, via een marktplaats voor vraag en aanbod met innovatieve technologie en oplossingen uit de markt. Plant One (de testfaciliteit voor duurzame procestechnologie) en de RDM Campus zijn in samenwerking met Deltalinqs en het Havenbedrijf bezig met het opzetten van zo’n marktplaats waar energiebesparende apparatuur en installaties gedemonstreerd worden. Hiermee worden nieuwe en/of nog onbekende technologieën voor energie-efficiency zichtbaar gemaakt. Deze marktplaats verbindt leveranciers en apparatenbouwers met early adopters, investeerders, afnemers en contractors in de industrie. Verder is het voornemen om op de RDM Campus een industriële training unit te bouwen voor opleidingen en demonstraties. Het expertisecentrum kan er samen met Plant One en de RDM Campus toe bijdragen dat ideeën en technologieën breder uitvoerbaar worden gemaakt en worden toegepast.
Faciliteren lokale overheden bij wettelijke taken Vormgeven van taken rond vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken) / toerekening baten / kwantitatieve analyse. Betrokken partijen: DCMR, Infomil Het Energieakkoord dicht het bevoegd gezag een belangrijke rol toe bij het stimuleren van energiebesparing en energie-efficiency. Voor een effectieve nationale kennisuitwisseling is het belangrijk om kennis bij omgevingsdiensten over de uitvoeringspraktijk structureel te borgen in de governancestructuur van het centrum. Dat kan door een aantal
17
koplopers onder omgevingsdiensten aan te laten haken. Op die manier worden in het land ‘stepping stones’ gecreëerd die kennisuitwisseling vergemakkelijken. De Regionale Uitvoeringsdiensten hebben een regierol waar het gaat om bedrijven die vallen onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999 (de BRZO-bedrijven). Vanuit die regierol is er al een bestuurlijke structuur voor de landelijke afstemming. DCMR biedt aan deze regierol ook te vervullen ten behoeve van landelijke kennisuitwisseling over de praktische toepassing van regelgeving op het terrein van energie. Taken die het RCI in dat kader waardevol acht: Afstemmen en toetsen van praktische consequenties van wet- en regelgeving. Inbrengen van juridische kennis over uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wet- en regelgeving. Ontwikkelen van eenduidige en praktische handreikingen en instrumenten die bedrijven en het bevoegd gezag faciliteren bij de toepassing van energiebesparende maatregelen. Ontwikkelen en in samenspraak met het bedrijfsleven uittesten van innovatieve vormen van handhaving. DCMR zet expertise in over toerekening van energie-efficiency baten aan duurzaamheidsdoelstellingen voor monitoring en benchmarking.
Bij de keuze voor die structuur is het van belang dat kennis bij andere stakeholders wordt geborgd en dat er optimaal draagvlak is voor de positie en rol van het expertisecentrum. In dat verband ligt een samenwerkingsverband met partijen zoals Infomil en AgentschapNL voor de hand. Het samen met VNG/IPO en VNO NCW/MKB identificeren van de diensten en producten waar stakeholders het meeste toegevoegde waarde in zien, verdient ook prioriteit.
Tonen van resultaten en gerealiseerde projecten. Betrokken partijen: gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam, Deltalinqs Speciaal voor gemeenten, omgevingsdiensten en bedrijven wordt de mogelijkheid geboden om zich op locatie te laten informeren over energie-efficiency maatregelen in de praktijk en concrete initiatieven, zoals warmtenetwe rken en restwarmtebenutting.
In het kader van de governance van het expertisecentrum is het van belang dat betrokkenheid van stakeholders is geborgd, door deze een rol te geven in de bestuurlijke aansturing. Concreet doel op korte termijn is om met betrok ken partijen tot een intentieovereenkomst te komen over samenwerking. Voorstel is om hierover goed contact te houden met AgentschapNL, dat het Ministerie van Economische Zaken ondersteunt in het proces van concrete invulling van het expertisecentrum.
Wat hebben we daarvoor nodig? Het Rijk wil zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande kennis en structuren en zoeken naar publiekprivate samenwerking. Draagvlak vanuit regionale markt- en overheidspartijen is nodig voor de invulling van de verschillende taken van dit expertisecentrum en het verkennen van adequate samenwerkingsmogelijkheden. RCI-partners zijn volop bezig met dit proces. Structurele financiering van het expertisecentrum is een aandachtspunt. Hiervoor dient een business case te worden opgesteld.
18
Speerpunt 3: Energiebesparing in de gebouwde omgeving en MKB, ‘Versnelling 010’ Wat willen we bereiken? Rotterdam start een energiebesparinginitiatief, gericht op het versnellen van het verduurzamen van bestaande woningen en andere gebouwen. Het initiatief start met vijftien partners: BAM Woningbouw Rotterdam, Dura Vermeer, Eneco, Era Contour, Havensteder, Nuon, Rabobank Rotterdam, Smits Vastgoedzorg, Stedin, Vestia, VVE010, Waifer, Woningbouwvereniging Hoek van Holland, Woonbron en Woonstad Rotterdam. De samenwerking, genaamd ’Versnelling010’ is gericht op het verduurzamen van 10.000 woningen voor het einde van 2018, waarvan 30% particuliere woningen. Dit biedt steeds meer
Opening informatiewoning in de Molièrebuurt in IJsselmonde
Rotterdammers lagere energiekosten en meer wooncomfort. Bovendien leidt het initiatief tot structurele werkgelegenheid en opleidingsplaatsen Met deze aanpak wordt Rotterdam landelijk koploper op het gebied van het energiezuiniger maken van gebouwen. Bovendien leidt dit tot een economische impuls voor de stad én levert het substantiële milieuwinst op. De Rotterdamse versnellingsaanpak is gericht op het ontwikkelen en vermarkten van standaardpakketten voor energiebesparing voor eigenaren en bewoners en op het ontwikkelen van (aanbestedings-)aanpakken die elders te herhalen zijn. Tot de doelgroep behoren huurders, eigenaarbewoners, verhuurders, verenigingen van eigenaren, MKB-bedrijven en vastgoedbeleggers. Versnelling010 besteedt ook aandacht aan de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed, zoals schoolgebouwen en sportverenigingen.
Het Economisch Instituut voor de Bouw berekende dat het pakket van maatregelen uit het nationale Energieakkoord in de periode 2013-2020 leidt tot een investeringsimpuls in de gebouwde omgeving van tussen € 3,3 en € 7,9 miljard, met bijbehorende effecten voor werkgelegenheid en opleidingsplaatsen. Met de aanpak van Versnelling010 sorteert Rotterdam hier vroegtijdig op voor. De verwachting is dat de aanpak de partners een voorsprong geeft. Tegelijkertijd draagt Versnelling010 bij aan een succesvolle uitvoering van het nationale Energieakkoord op nationaal niveau, door veel voorwerk te doen.. Ook is het relevante bedrijfsleven betrokken. Mogelijke contracten, financieringsconstructies, ontzorgingspakketten en communicatiecampagnes kunnen één op één worden overgenomen ten behoeve van grootschalige uitrol in het land.
19
Het doel voor de komende collegeperiode:
Verduurzamen van 10.000 woningen, waarvan 30% particuliere woningen (oplopend tot 30.000 in 2025, waarvan 30% particuliere woningen).
Een collectief duurzame energieproject (met name op het gebied van zonne-energie) ten behoeve van elke bewoonde Rotterdamse wijk en of buurt.
Versnelling010 draagt bij aan doelstellingen voor energiebesparing en duurzame energieopwekking. Verduurzaming en energiebesparing leveren voor de bouw- en installatiesector een groot investeringspotentieel op en op korte termijn een impuls aan de werkgelegenheid. Bewoners profiteren door een lagere energierekening en comfortverbetering. Met het verduurzamen van 10.000 woningen in de periode t/m 2018 is een investeringspotentieel van € 30 tot ruim € 150 miljoen gemoeid. Succesvolle ontwikkeling van repeteerbare aanpakken gericht op maatschappelijk vastgoed leidt tot een aanvullend investeringspotentieel. De eerste fase van de uitvoering zal uitwijzen in hoeverre doelstellingen op het gebied van ’social return’ gerealiseerd kunnen worden. Verwachte energiebesparing per gebouw bedraagt 20% tot 30%. Een belangrijk positief effect treedt op door maatregelen die leiden tot een beter binnenklimaat. Dit is vooral relevant voor woningen, schoolgebouwen en kantoren. Tot slot is de verwachting dat het nemen van energiebesparende maatregelen leidt tot meer investeringen in de verbetering van de kwaliteit van de woning of het wegwerken van achterstallig onderhoud.
MKB-aanpak Grootgebruikers (bedrijven en instellingen met een verbruik van meer dan 50.000 kWh of 25.000 m3 aardgasequivalenten) zijn wettelijk verplicht om alle energiebesparende maatregelen te nemen die zich binnen vijf jaar terugverdienen. Voor de kleinverbruikers (‘de winkel om de hoek’) geldt geen wettelijke besparingsplicht, maar wel een zorgplicht. Bij beide soorten MKB-bedrijven versterkt het RCI de aanpak de komende tijd, onder andere door verhoogde inzet op bewustwording, stimulering en facilitering. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het op individueel niveau aanbieden van energiescans. Het MKB in de stad kende in 2012 een uitstoot van ongeveer 1.500 kiloton CO 2. Met het MKB-programma van het RCI (uitvoering DCMR) wordt een jaarlijkse besparing bereikt van circa zestig kiloton CO 2. Dat gebeurt door een combinatie van stimuleren en reguleren. Deze aanpak brengt de koplopers in beeld maar zorgt vooral voor beweging van ‘het peloton’.
Hoe gaan we dat doen? Voor het slagen van Versnelling010 is het van belang dat de markt voor energiebesparing in Rotterdam tot stand komt. Om aanbod te ontwikkelen en vraag te mobiliseren worden de volgende stappen gezet:
Ontwikkelen van energiebesparingpakketten door marktpartijen.
Afgestemde communicatie en marketing richting bewoners.
Voldoende projecten in uitvoering en in voorbereiding.
Een werkend financieringsmodel voor alle doelgroepen.
Fase 1 (t/m 2014) is gericht op het lanceren van de aanpak, bestaande uit de volgende onderdelen:
Opzetten en lanceren van stadsbrede communicatie via onder meer de website ’Slim Wonen in Rotterdam’.
Opzetten en starten van een repeteerbare wijkaanpak, gericht op het vermarkten van standaardpakketten voor energiebesparing richting eigenaren en bewoners. Te beginnen met een pilot in de Molièrebuurt in IJsselmonde.
Starten met de ontwikkeling van repeteerbare (aanbestedings-)aanpakken voor o.a. schoolgebouwen, sportverenigingen en verenigingen van eigenaren.
20
Structureren van de samenwerking in Versnelling010 en nieuwe bedrijven uitnodigen deel te nemen.
Opstellen van een kennis- en ontwikkelagenda met de Hogeschool Rotterdam.
Opstellen en uitvoeren van een strategisch plan, gericht op het binnenhalen van externe financiering uit Den Haag en Brussel. Focus op topsectoren, structuurfondsen (EFRO en INTERREG) en Europese samenwerkingsprojecten in het kader van HORIZON 2020 en LIFE+.
Identificeren van belemmeringen die grootschalige uitrol in de weg staan, onder andere rond regelgeving, communicatie en financiering.
Maken van (jaarlijkse) prestatieafspraken met de woningcorporaties over duurzaam renoveren, inclusief monitoring conform de afspraken hierover in het Energieakkoord.
Fase II (2015-2018) is gericht op versnelling:
Aanscherpen van het aanbod van energiebesparingspakketten, de financieringsconstructies en de aanpak richting o.a. bewoners op basis van de eerste ervaringen.
Toetsen van de repeteerbaarheid van de ontwikkelde aanbestedingsaanpakken in de markt. Dit is vooral relevant voor de aanpak van sportverenigingen en (gemeentelijk) vastgoed.
Komen tot de regionale laagdrempelige en gecoördineerde structuur, met daarbinnen een erkend en gebundeld aanbod van het (regionale) bedrijfsleven voor duurzame renovatie voor particulieren. Dit is ook zo in het Energieakkoord opgenomen.
Start van de ontwikkeling van een structuur van lokale coöperaties, gericht op onder meer investeringen in duurzame energieopwekking in de wijken en buurten van Rotterdam.
Gerichte inzet op het verkrijgen van externe financiering (rijk en EU).
Demonstreren en implementeren van product- en systeeminnovaties, afkomstig uit de samenwerking met de kennisinstelling(en)
Fase III (2018-2025) is gericht op het realiseren van hogere ambitieniveaus in de aanpak: Mobiliseren van lastig te bereiken doelgroepen (onder meer kleine verenigingen van eigenaren) voor verduurzaming. Realiseren van hogere niveaus van verduurzaming in de aanpak, via meer ingrijpende energiemaatregelen (onder meer erop gericht om helemaal geen energienota meer te ontvangen). Integreren van maatregelen en systemen op gebiedsniveau. Analoog aan de ‘smart cities’-benadering van de EU, waarbij energiebesparing, duurzame energieopwekking, ICT en elektrische mobiliteit in samenhang worden benaderd.
Wat hebben we daarvoor nodig? Versnelling010 werkt, mits Rotterdam voorop blijft lopen. Dit mobiliseert partijen om hun nek uit te steken en zo de noodzakelijke vernieuwing aan te gaan. Continuering van deze positie is een vereiste. Dit vergt aanwijzing door het Rijk van Rotterdam en deze aanpak als proeftuin. Daarnaast vraagt het toewijzing van experimenteerruimte en middelen en het faciliteren van Rotterdam en haar partners in het verkrijgen van Europese middelen. Op de korte termijn is spoedige uitwerking van de afspraken in het Energieakkoord nodig. In het bijzonder gericht op verrekening van leningen via de energienota. Aanvullend is het essentieel dat het Nationale Energiebesparingfonds uitgebreid wordt naar andere doelgroepen, onder meer verenigingen van eigenaren en sportverenigingen.
21
Speerpunt 4: Duurzame, elektrische, mobiliteit Wat willen we bereiken? Op het gebied van mobiliteit werkt het RCI aan een duurzaam, gezond en bereikbaar Rotterdam. De groei van het personenvervoer kan worden opgevangen door een goed openbaar vervoerssysteem, verbeterde infrastructuur voor fietsers en voetgangers en het beter benutten van de bestaande infrastructuur, bijvoorbeeld door het toepassen van (dynamisch) verkeersmanagement systemen en mobiliteitsmanagement. Elektrische voertuigen dragen bij aan het reduceren van de CO2-uitstoot, het verbeteren van de luchtkwaliteit en minder geluidsoverlast van het wegverkeer. Inzet vanuit het RCI blijft noodzakelijk om deze
De eerste elektrische taxi in Rotterdam, december 2013
prille markt tot volwaardige ontwikkeling te brengen.
Bij elektrisch vervoer wordt gereden in met elektromotoren aangedreven voertuigen. De benodigde elektriciteit kan zowel zijn opgeslagen in batterijen, als tijdens de rit worden opgewekt met een brandstofcel, die met waterstof wordt gevoed. Dit laatste heeft voordelen op het vlak van flexibiliteit (korter tanken) en vermogen: grotere vermogens zijn haalbaar, zonder dat een groot gewicht aan batterijen het nuttig laadvermogen negatief beïnvloedt. Rotterdam is vanwege de uitgebreide productiefaciliteiten en een bestaand transportnetwerk voor waterstof de uitgelezen plek in Nederland om deze ontwikkeling te laten plaatsvinden. Dat houdt ook kansen in voor de regionale economie, wat overigens in de breedte geldt voor de verdere ontwikkeling van elektrisch vervoer in de regio. De oprichting van de Elektrische Scooter Fabriek (ESFA) op de RDM campus, de vestiging van het Europese hoofdkantoor van BYD (Chinese producent van elektrische voertuigen) en de al lange tijd succesvolle onderneming Spijkstaal Elektro in Spijkenisse zijn daar goede voorbeelden van. Het installeren, beheren en onderhouden van oplaadpunten zorgt voor directe werkgelegenheid in de installatiesector. Kennisontwikkeling en onderwijs over duurzame mobiliteit en elektrisch vervoer vinden plaats door samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en onderwijs- en onderzoeksinstellingen zoals de Hogeschool Rotterdam, TU Delft en Erasmus Universiteit.
In de periode 2010 tot 2015 vindt de eerste echte doorbraak van elektrisch vervoer plaats. Dit wordt bevestigd door de groei van nagenoeg geen enkele, tot duizend elektrische voertuigen in Rotterdam eind 2014. In lijn met de stevige landelijke ambitie voor elektrisch vervoer en de koploperspositie daarin van Rotterdam kan het aantal voertuigen tussen 2015 en 2020 verder doorgroeien naar vijf- tot tienduizend. In 2025 kunnen dit tussen de vijfentwintig- en vijftigduizend zijn. 6 Doelstellingen voor exacte aantallen laadpunten hangen o.a. af van Europese doelen en zijn niet
6
De landelijke ambitie is 20.000 elektrische voertuigen in 2015, 200.000 in 2020 en 1 miljoen in 2025. Als de Rotterdamse
ambitie van 1.000 voertuigen in 2015 wordt doorgetrokken in lijn met de landelijke ambitie, rekening houdend met het totaal
22
met zekerheid te geven. De doelstelling voor laadinfrastructuur wordt daarom gekoppeld aan de ambitie voor het aantal voertuigen.
Hoe gaan we dat doen? De gemeente Rotterdam schept in ieder geval de juiste voorwaarden om de marktontwikkeling van duurzame mobiliteit in het algemeen en elektrisch rijden in het bijzonder, te ondersteunen en te versnellen. Bijvoorbeeld door te zorgen voor voldoende elektrische oplaadpunten. Door het realiseren van een netwerk van oplaadinfrastructuur wordt de praktische bruikbaarheid van elektrische auto’s vergroot en daarmee het gebruik.
Voor stadsdistributie wordt een begin gemaakt met de inzet van elektrische voertuigen. Een eerste landelijke pilot is inmiddels in Rotterdam gestart. Daarnaast is een landelijke Green Deal nul-emissie stadsdistributie in de maak. Rotterdam is voornemens deze te ondertekenen. In de periode 2015 tot 2020 worden ook elektrische voertuigen in deelauto-systemen toegepast. Ook voor het taxivervoer worden meer elektrische voertuigen ingezet. De proeven met (hybride) elektrische stadsbussen krijgen een vervolg en worden opgeschaald om het doel van openbaar vervoerbedrijf RET, in 2025 alle stadsbussen nul-emissie, te realiseren.
Voor een verdere succesvolle ontwikkeling van elektrisch vervoer is het bouwen aan een netwerk van (snel)laadinfrastructuur noodzakelijk. Ook moeten er vanuit de auto-industrie meer betaalbare en betrouwbare voertuigen met voldoende actieradius beschikbaar komen. En als derde element blijft communicatie, voorlichting en beleving voor de zakelijke en particuliere markt nodig om draagvlak en daadwerkelijke aanschaf van voertuigen te realiseren.
Op te leveren resultaten:
Netwerk van snelladers in en om Rotterdam: 2015.
1.000e laadpunt: 2014.
Laadnetwerk voor minimaal 5.000 elektrische voertuigen: 2020.
Laadnetwerk voor minimaal 25.000 elektrische voertuigen: 2025.
Uitbreiding nul-emissie pilot elektrische stadsdistributie, i.c.m. landelijke Green Deal: 2014.
Introductie elektrisch deelauto-systeem: 2014.
Eerste nul-emissie stadsbus: 2015.
Voorlichting en communicatie i.c.m. sectorale aanpak (horeca, mkb, vve’s enz.): 2014-2018.
Groei aantal elektrische voertuigen in het gemeentelijke wagenpark: 2014-2018.
Nul-emissie stadsbus: 2018.
Waterstof Voor wat betreft de toepassing van waterstof is het doel om in de komende collegeperiode enkele pilots op te starten die toepassingen in openbaar vervoer, logistiek en bij de industrie demonstreren. Voor de langere termijn word en de mogelijkheden onderzocht om een bijdrage te leveren aan de nul-emissie stadsbus. Datzelfde geldt voor het gebruik van waterstof in de stadsdistributie en de toepassing in personenauto’s. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij nationale en internationale ontwikkelingen.
van 230.000 personen- en bestelvoertuigen in Rotterdam, komt dit uit op 5.000 tot 10.000 in 2020 en 25.000 tot 50.000 in 2025.
23
Partijen worden georganiseerd middels een Waterstof Platform Rotterdam (WPR). Ontwikkelingen (techniek) en toepassingen (gebruikers) worden gestimuleerd, aanhakend bij nationale en Europese plannen en budgeten. Rotterdam oefent actieve invloed uit op die plannen, door een goede basis voor uitrol te bieden en door pilots en demo’s. Zien is geloven, en het actief ‘on-the-ground’ bezig zijn zal ook aantrekkingskracht uitoefenen op nieuwe ondernemers en innovators.
Presentatie van de Mercedes-Benz F-125! Concept Car, tijdens de Ecomobiel-beurs. Met emissievrije aandrijftechnologie via een brandstofcel en plug-in technologie.
Wat hebben we daarvoor nodig? Grootschalige toepassing van elektrisch voertuigen in Rotterdam hangt af van de ontwikkeling van de technologie, kostprijs en het overheidsbeleid. Voor de betaalbaarheid van voertuigen blijft de komende jaren de fiscale stimulering van elektrische voertuigen door de rijksoverheid noodzakelijk, zolang de elektrische vervoermarkt nog niet volwassen is. Ook aanscherping van de CO2-normen vanuit Europa blijft noodzakelijk. Landelijke afspraken tussen de rijksoverheid, decentrale overheden, netbeheerders, energiemaatschappijen en overig betrokken (markt)partijen over de regelgeving en financiering van publieke laadinfrastructuur is essentieel. Technologische ontwikkeling van batterijen en een bijbehorende prijsdaling blijven nodig voor de auto-industrie om meer en betaalbare modellen op de markt te brengen.
Duurzaamheidscriteria in concessies en aanbestedingen kan de inzet van nul-emissie voertuigen stimuleren bij het openbaar vervoer en het contractvervoer. Door een koppeling van het thema bereikbaarheid aan duurzaamheid kan via organisaties zoals de Verkeersonderneming, Vervoersautoriteit en Metropoolregio op beide terreinen winst worden geboekt. In dat kader vraagt het verdwijnen van de stadsregio Rotterdam speciale aandacht. Het is voor elektrisch vervoer in Rotterdam van belang dat voor alle regiogemeenten een eenduidige aanpak blijft bestaan voor de oplaadinfrastructuur, al dan niet ondergebracht bij de Vervoersautoriteit. Ook voor de verdere inzet van elektrische bussen moet vanuit de concessieverlener (financiële) ruimte geboden worden voor innovatie en pilots. Voor grootschalige inzet van elektrische bussen is sturing vanuit een nieuwe concessie noodzakelijk.
24
Speerpunt 5: Rotterdam bioport Wat willen we bereiken? Het Rotterdamse haven- en industriecomplex is optimaal geëquipeerd voor de productie, handel en logistiek van energie, brandstoffen en chemie. Op alle drie die sporen stimuleert het RCI de transitie naar de biobased economy. Rotterdam Bioport faciliteert die grondstoffenstromen, die het beste aansluiten bij deze regio, en die flexibel ingezet kunnen worden voor vergroening van energie, brandstoffen én chemie. Zo werkt het RCI op een geïntegreerde manier aan duurzaamheid in brede zin: CO2-uitstoot verminderen, vervanging en hergebruik van reststromen. Afgelopen jaren vestigden zich hier
Neste Oil gaat biokerosine voor SKYNRG en KLM produceren
meerdere nieuwe biobased bedrijven. Zij vormen samen met de bestaande fabrieken een cluster waarin de reststromen van de één de grondstoffen voor de ander vormen. Neste Oil is een large scale fabriek voor de productie van NextBTL, die tegelijkertijd biopropaan levert wat ingezet kan worden in de chemie of als brandstof. Abengoa, Europa’s grootste bio-ethanolfabriek, levert tevens CO2 aan de kassen in het Westland en DDGS (‘Distiller's Dried Grains with Solubles’) voor veervoeder. En Biopetrol levert naast biodiesel ook glycerine als grondstof voor de farmaceutische industrie. Argos Oil importeert reststromen waaronder UCO (used cooking oil), die bijgemengd wordt bij diesel. Plant One is hier gevestigd om te voorzien in de behoefte aan een schakel tussen projecten op laboratoriumschaal en commerciële schaal.
Rotterdam Bioport draagt bij aan het doel uit het Energieakkoord om te komen tot 14% duurzame energie in 2020, oplopend tot 16% in 2023. Daarnaast draagt dit speerpunt bij aan duurzame mobiliteit, vergroenen van de productieprocessen en het creëren van groene banen.
Hoe gaan we dat doen? De aanpak is als volgt samen te vatten: Stimuleren van de ontwikkeling van de biobased economy als een drieluik van energie, brandstoffen en chemie. Gebruik maken van het unieke van Rotterdam, namelijk dat de drie werelden van dat drieluik hier aanwezig zijn. Het zijn drie samenhangende markten. De drie zijn ‘interconnected’ doordat ze gebruik maken van dezelfde grondstoffenstromen. Toepassen van een ketenbenadering en werken in clusters van activiteiten, waarbij reststromen worden hergebruikt. Op terrein E op de Tweede Maasvlakte komt alles samen, in het biobased cluster. Daar bied Rotterdam een basisinfrastructuur, met ondersteunende services, utilities en logistiek. Het comparatieve voordeel van die clusters wordt gebruikt.
25
Werken aan grote projecten, met mogelijkheden tot opschaling naar demonstratie- en commerciële schaal. Vanuit nieuwe maar zeker ook vanuit bestaande fabrieken. Kleinere, innovatieve ontwikkelingen worden gestimuleerd via de Clean Tech Delta en de samenwerking met TNO, Erasmus Universiteit en TU Delft. Bioraffinage wordt gezien als sleutel om goed met grondstoffen om te gaan. Aan de voorkant één grondstoffenstroom, die voor meerdere doelen inzetbaar is. Aan de achterkant verschillende producten. RCI spreekt niet meer over reststromen maar over grondstoffen. Rotterdam presenteert zich op nationaal en Europees niveau als experimenteergebied. Hier krijgt de biobased economy concreet gestalte en wordt in de praktijk geleerd. De RCI-partners zoeken met het bedrijfsleven naar business development opportunity’s, bouwen kennis op en oefenen invloed uit op anderen, voor zaken waarvoor het RCI niet zelf aan zet is. Er is sprake van een lerende werkwijze: werken naar een doel, zonder onomkeerbare stappen en met flexibiliteit om op basis van nieuwe inzichten bij te sturen.
Deze aanpak leidt tot de volgende resultaten:
Business development opportunity’s: Stimuleren van de aanvoer van biomassa. Door uitbreiding van op- en overslagfaciliteiten (vijf nieuwe loodsen) en door afspraken te maken met grote afnemers/producenten om Rotterdam als ‘preferred port’ aan te merken en dit te bekrachtigen in ‘Letters of Intent’. Hierbij besteedt RCI vanzelfsprekend aandacht aan de duurzaamheid van de herkomst. ‘Plug&Play-utilities en logistiek aanleggen, om bedrijven te stimuleren zich op de tweede Maasvlakte te vestigen. Het Havenbedrijf legt een infrastructuur aan, waar een bedrijf op in kan ‘pluggen’ voor de benodigde ‘utilities’ en logistiek. Dit ontzorgt de bedrijven, die zich dan op hun core business kunnen richten. Hiervoor werd eerder dit jaar een samenwerkingsovereenkomst gesloten met E.ON, Evides Industriewater, Stedin en Vopak. Initiëren van ‘Waste to biofuel’-projecten, waarbij partijen nieuwe manieren verkennen om (regionale) reststromen te gebruiken voor productie van biobrandstoffen: o
Er is een ‘Letter of Intent’ gesloten voor productie en gebruik van ‘biojetfuels’. Neste Oil, KLM, Schiphol, de ministeries van EZ en I&M en SkyNRG willen in Rotterdam biojetfuels produceren, voor gebruik door KLM op Schiphol.
o
Partijen verkennen de mogelijkheid om biogas te produceren, door centrale slibverwerking in de haven.
o
Een bedrijf werkt met de afvalverwerkende industrie aan de mogelijkheid om organisch huishoudelijk afval om te zetten in ethanol.
Verwaarden/valoriseren van biomassa. Er is een aantal potentiële waardeketens, ofwel reststoffen die weer waarde kunnen krijgen als grondstof. Door deze ketens van begin tot eind te analyseren ontstaat een conceptueel design dat inzicht geeft in welke keten het beste in het aanwezige cluster past. Hiervoor worden projecten uitgewerkt: o
Een consortium werkt aan een route voor isobuthanol uit suikerbieten, restromen en/of zeewieren.
o
Onderzoek naar de haalbaarheid van verwerking van ‘woody biomass’. Er zijn contacten met het bedrijfsleven uit de Nordic countries om ketenintegratie in het Rotterdamse cluster te onderzoeken. Het gaat daarbij om de hele keten: feedstock, productie en ‘offtake’, ofwel het vinden van de juiste bestemming.
Samenwerken met Rijk en Europese Unie. Op Europees niveau is het RCI via het Havenbedrijf aangesloten bij het EU-subsidieprogramma ‘Bridge’. Dat is een Europees publiekprivaat samenwerkingsverband dat vanaf 2014 gaat draaien als onderdeel van het Europese subsidieprogramma Horizon 2020. Doel is om bedrijvigheid en banen in de bio-economie te creëren en de achterstand op de Vernigde Staten en Brazilië in te lopen.
26
Bijdragen aan 25 petajoule aan bij- en meestook van biomassa. Deze ambitie is technisch haalbaar, ook met de CAP op bij- en meestook die in het nationale Energieakkoord is gesteld. Wel is het belangrijk dat er een stimulans is voor bedrijven om dit daadwerkelijk te doen, dat de juiste hoeveelheid grondstoffen naar Rotterdam komt en dat de CAP niet voor reststromen geldt. Hier zetten de RCI-partners zich voor in. Verkennen naar nieuwe mogelijkheden voor duurzame energie. Naast de te realiseren dertien petajoule voor bij- en meestook is in het Energieakkoord nog 99 petajoule open onder de noemer ‘overig’. Dit kan bij voorbeeld ingevuld worden met ‘dedicated biomass plants’, open haard en groen gas. Samen met energiebedrijven kijkt RCI naar kansen voor verdere invulling. Mogelijkheden van algen verkennen, met bedrijven. Het Havenbedrijf hield een openbare marktconsultatie, om ideeën rond algenkweek in de Slufter te verzamelen. Dit leidde tot vier potentiële voor verschillende vormen van het kweken en op termijn raffineren van algen. Na een financiële haalbaarheidsstudie kunnen de projecten in 2013 van start. RCI brengt benodigde gezamenlijke utilities in kaart, bemiddelt voor gemeenschappelijke voorzieningen en voor pilot plant onderzoek met bioraffinage.
Kennisopbouw: Vraag en aanbod op elkaar aan laten sluiten. Er zijn tegenstrijdige signalen over de beschikbare hoeveelheid duurzame biomassa, daardoor ontbreekt een reëel beeld van vraag en aanbod. Om hierin te voorzien initieert het RCI een ‘Feedstock Fit Analysis’. ILUC 7 preventie maatregelen ontwikkelen. ILUC is een probleem dat de ontwikkeling van de biobased economy in de weg staat. RCI werkt mee aan het ontwikkelen van een wetenschappelijke methode die maatregelen in kaart brengt die ILUC juist tegengaan. Doel is te komen tot meer maar tevens betere biobrandstoffen. De methode wordt getoetst in vier (mogelijk vijf) praktijkcases die door bedrijven worden ingebracht. Dit leidt in 2014 tot input in het Europese ILUC-debat. RCI werkt hierin samen met een aantal partijen, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid: Copernicus Instituut, ministerie van I&M, Commissie Corbey. Uitgangspunten zijn: o Iedere goed gemanagede keten kan een lagere CO2-uitstoot hebben dan fossiel, mits de feedstock op de juiste plek geproduceerd wordt. o etere bosbouw en beter boeren zorgen voor beschikbaarheid van biomassa. o De technische potentie voor de biobased economy is er, ook als de randvoorwaarden voor voedsel en water zijn ingevuld. Creëren van netwerken. In 2009 startte het mede door RCI geïnitieerde Rotterdam Biomassa Commodity Netwerk (RBCN). Die resultaten worden geëvalueerd. RCI neemt deel aan de maatschappelijke dialoog die door het Instituut Maatschappelijke Innovatie (IMI) wordt gevoerd. Bijdragen aan dialoog rond issues: RCI is mede-initiatiefnemer van de maatschappelijke dialoog rond het food-fueldebat (uitgevoerd door IMI). De ondertekening van het Manifest Bio-based economy (2011) leidde tot intensievere onderlinge contacten met de milieuorganisaties, over verschillende biomassadossiers. Opzetten van een Business Platform Biomassa, om een eenduidige afstemming met bedrijven te organiseren, voor het stimuleren en faciliteren van biobased activiteiten voor biobrandstoffen en groene chemieprojecten, het creëren van de randvoorwaarden en het wegnemen van knelpunten.
7
ILUC staat voor indirect land use change en is het indirecte effect van vraag naar biomassa op grond. Het is lastiger vast te
stellen dan LUC. Dat staat voor Land Use Change en betreft het ontginnen van natuurgebieden voor het verbouwen van biomassa. Dat mag niet en deze biom assa telt niet mee voor de Europese doelstelling.
27
Wat hebben we daarvoor nodig? Rotterdam geeft ruimte voor de biobased economy. Deze transitie heeft ondersteuning nodig. Aan de nationale en Europese overheid wordt verzocht (financiële) middelen beschikbaar te stellen voor onderzoek en innovatieve initiatieven van het bedrijfsleven. Bij het Rijk en/of Europa brengt het RCI het belang van de volgende onderwerpen onder de aandacht: o
Spoedige duidelijkheid over een mechanisme of prikkel voor het bijstoken van biomassa.
o
CO2-reductie als sturingsmechanisme.
o
Consistent beleid. RCI is intermediair in het contact tussen (buitenlandse) producenten, die dat consistente beleid nodig hebben, en de overheden.
o
Standaardisatie, normering en certificering op Europees niveau voor vaste biomassa.
o
Duurzaam landbouwbeleid op food, feed, fuel, energy en chemicals, waar de biobased economy onderdeel van uitmaakt.
o
Aandacht voor invoerrechten en accijns op biomassa.
o
De organisatie van de biobased economy stroomlijnen, zorgen dat alle spelers bij elkaar komen en samenwerken.
o
De haalbaarheid van een Green Deal voor de realisatie van een biobased cluster op terrein E op de Tweede Maasvlakte wordt bekeken.
28
Speerpunt 6: Stimuleren van het gebruik van LNG Wat willen we bereiken? In het nationale Energieakkoord wordt gepleit voor schoner transport. LNG (Liquified Natural Gas, ofwel vloeibaar aardgas), kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren. LNG is de schoonste fossiele brandstof en is een transitiebrandstof naar duurzame energie, waaronder bio-LNG. LNG is complementair aan andere alternatieve brandstoffen en zal met name in de binnenvaart, de kustscheepvaart en bij het vrachtvervoer over de weg. De Green Deal Rijn en Wadden (de ‘LNG Green Deal’) concentreert zich op het Wadden- en Noordzeegebied en het
Gate Terminal B.V.
Rijnvaartgebied Rotterdam–Basel. Voor Rotterdam is LNG in meerdere opzichten interessant. De stad kan profiteren van het feit dat LNG een lagere uitstoot van fijn stof, SOx en NOx heeft en LNG-motoren leiden tot een forse geluidsreductie. Van die voordelen profiteert ook de haven, zeker wanneer LNG wordt toegepast bij bunkervessels en –barges. Deze schepen opereren veel in de haven en hebben door de vele vaarbewegingen hoge uitstoot van emissies. Een multi-fuel bunkerbarge op LNG kan veel emissiereductie voor de haven betekenen. LNG biedt ook economisch kansen. PwC becijferde dat de invoering van LNG als transportbrandstof in Nederland als geheel tot 2030 kan leiden tot € 2,7 miljard extra economische groei en 8 duizend arbeidsjaren. In Rotterdam betekent dit extra arbeidsplaatsen in het onderhoud en in de technologie voor inbouw of nieuwbouw van LNG. Ten slotte versterkt LNG de positie van Rotterdam als energie-hub en vergroot LNG Rotterdams sleutelpositie in Europa waar het gaat om leveringszekerheid van energie. De LNG-keten begint met de aanlanding van LNG op de Tweede Maasvlakte. De Gate LNG Terminal werd in 2011 in bedrijf genomen. Gasunie en Vopak hebben concrete plannen om een terminal te bouwen voor de bevoorrading van LNG bunkervessels en LNG cargo-trucks. Deze brengen de LNG als cargo naar tankstations of naar bunkerstations.
RCI-partners Deltalinqs en Havenbedrijf Rotterdam vertegenwoordigen Rotterdam in het Nationaal LNG Platform. Dit platform treedt op als gesprekspartner voor de overheid. Onlangs voerde het Nationaal LNG Platform met succes een lobby tegen de voorgenomen verhoging van de accijns op LNG, iets wat de veelbelovende ontwikkelingen tot staan zou hebben gebracht. Rotterdam is vanaf de ondertekening van de Green Deal in 2012 één van de koplopers op het gebied van LNG. Zo is Rotterdam de eerste Europese haven met wet- en regelgeving voor LNG. Het Rotterdamse Havenbedrijf haalde verder twee Europese subsidies binnen, samen goed voor € 74 miljoen. Hiermee wil Europa bijdragen aan de ontwikkeling van de Rotterdamse LNG-hub en de standaardisatie en harmonisatie van LNG in Europa bewerkstelligen.
29
Beoogde resultaten: Bevorderen van de LNG-infrastructuur voor wegvervoer en scheepvaart. Het gaat hier o.a. om het bouwen van bunker- en pompstations. Het gaat om de gehele LNG-keten, van de aanlanding op de Tweede Maasvlakte, via tankauto’s en tank- en bunkerstations, naar het wegtransport en de binnen- en zeevaart. Afgelopen jaar kwamen er veel initiatieven tot stand. Het doel voor 2015 (het jaar dat de Green Deal eindigt): vijftig kustvaartschepen, vijftig binnenvaartschepen en vijfhonderd vrachtwagens op LNG. Het Platform ontwikkelt business cases voor de verschillende transportmodaliteiten. Vaststellen wat nodig is om te zorgen dat LNG in de binnenstedelijke transportsector kan worden ingevoerd. Dit in verband met de grote voordelen op het gebied van emissie- en geluidsreductie. Onderzoeken hoe methaanemissie bij de scheepvaart te verminderen is. Onderzoek in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu wijst uit dat LNG een (forse) verlaging van broeikasgassen, andere emissies zoals fijn stof en geluid in de transportsector kan betekenen. Om de uitstoot van broeikasgassen bij schepen te verbeteren, is wel nodig dat er eisen worden gesteld aan methaanemissies. Bevorderen en versnellen van bio-LNG, waardoor een snellere overgang naar duurzame energie kan worden gemaakt en een link wordt gelegd met biomassa. Hiervoor is een apart programma opgezet, met veel aandacht voor stroomlijning van de regelgeving. Agenderen van het thema veiligheid en oppakken van activiteiten die op dit vlak nodig zijn. Dit jaar is het eerste deel van de PGS-33 gereed gekomen. PGS staat voor Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen en beschrijft de stand der techniek voor het ontwerpen, bouwen en functioneren van LNG-tankstations. Het tweede deel is eind 2013 af en beschrijft hoe afleverinstallaties van LNG voor ‘shore to ship’ eruit moeten zien. Opzetten van een LNG-kenniscentrum, om verzamelde informatie beschikbaar te stellen. Veiligheid is hierbij een belangrijk thema. Hierbij komt ook een communicatieprogramma, gericht op organisaties die informatie over veiligheid nodig hebben, zoals de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Interprovinciaal Overleg (IPO). (Inter)nationaal afstemmen over vergunningverlening, normering, plaats in de brandstoffenmix en accijns. Dit gebeurt door contacten op internationaal vlak, zoals met Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart en de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Input (blijven) leveren voor de discussie over accijns op LNG. Nu de accijnsverhoging voor vijf jaar van de baan is, is het zaak om te zorgen voor een structureel geschikt belastingregime. Contact onderhouden en verdiepen met natuur- en milieuorganisaties, om samen oplossingen te zoeken voor problemen rond emissiereductie.
Hoe gaan we dat doen? Binnen het Nationaal LNG Platform zijn vier werkgroepen actief, die de belangrijkste problemen aanpakken die een snelle introductie van LNG in de weg staan. In de werkgroepen zijn overheden, bedrijven en kennisinstellingen actief. Hoewel zij planmatig werken, kunnen de werkgroepen ook snel reageren op nieuwe issues. Een voorbeeld is de actieve lobby die afgelopen jaar werd gevoerd, toen bekend werd dat er een accijnsverhoging zou komen. Die is inmiddels van de baan. De werkgroepen werken aan: Regelgeving: milieuvraagstukken, veiligheid, Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, LNG infrastructuur. Projecten zijn PGS 33-2, uitvoering van een veiligheidsprogramma, waarin overheid en marktpartijen samenwerken om de veiligheidseigenschappen van LNG te onderzoeken, die als basis dient voor regelgeving, vergunningen, handhaving en preventie. het veiligheidsprogramma en het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Ketenanalyse: economische ketenanalyse, marktontwikkeling, infrastructuur, accijnzen. Projecten zijn het inbrengen van LNG in de Autobrief/Energierichtlijn (vervolg op de accijnslobby) en het in overleg met de overheid werken aan openstelling van bestaande stimuleringsmaatregelen voor LNG (‘incentives’).
30
Strategisch Omgevingsmanagement: stakeholderbepaling, communicatie. Projecten zijn het directe overleg met natuur- en milieuorganisaties (o.a. om te werken aan oplossingen voor het methaanprobleem) en het organiseren van vier grote bijeenkomsten per jaar voor de hele markt. Bio-LNG: marktontwikkeling, infrastructuur. Projecten zijn een marktanalyse van de potentie van Bio-LNH, overleg met de overheid om Bio-LNG op dezelfde wijze te stimuleren als Groen Gas.
Wat hebben we daarvoor nodig? Het ‘Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen’ op de snelwegen rond Rotterdam is te beperkt voor het gewenste aantal LNG-tankauto’s. Rijkswaterstaat heeft inmiddels een opdracht gegeven om het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen te kwalificeren. Dit geeft inzicht in waar problemen ontstaan voor vervoer van LNG. Het is van belang dat vergunningverleners, politici en beleidsmakers en natuur- en milieuorganisaties goed geïnformeerd zijn over de specifieke vereisten, mogelijkheden en kenmerken van LNG. De scheepvaartindustrie moet geïnformeerd zijn over en gemotiveerd zijn om aan de slag te gaan met het vervangen van oud materieel door LNG-motoren. Er moet een limiet komen op methaanslib, dat door scheepsmotoren (nieuwe ‘dual fuel’-motoren én retrofitmotoren) op LNG wordt geproduceerd. Een strategisch masterplan is nodig om te komen tot de introductie van bio-LNG, met aandacht voor de juiste partnerschappen om de gewenste schaalgrootte te bereiken. Er zijn geschoolde mensen nodig, met kennis over LNG-technologieën, zowel voor de wegtransport-sector als voor de scheepvaart. Dat geldt ook voor bemanning met de juiste opleiding. Het havenbedrijf pleit samen met Stichting de Noordzee, ANWB en Milieudefensie voor een spoedige invoering van een ‘NOx Emission Control Area’ (NECA) op de Noordzee. Hierbij hoort een plicht voor nieuwe zeeschepen om katalysatoren of andere motorgerichte emissiebeperkende maatregelen (zogenaamde ‘Tier III’-regelgeving) toe te passen. Het recente voornemen van de IMO 8 om dit beleidsvoornemen uit te stellen tot 2021, wordt onwenselijk geacht. Het terugdringen van de relatief forse NOx-emissie van de zeevaart is van belang voor het bereiken van een schonere mondiale zeevaart. Ook de Haven van Antwerpen sluit zich aan bij deze ambitie. LNG kan hierin een belangrijke rol spelen.
8
International Maritime Organisation.
31
Speerpunt 7: CO2-afvang, transport, hergebruik en opslag Wat willen we bereiken? In het Energieakkoord wordt CO2-afvang, transport, -gebruik en -opslag (ook wel CCS genoemd naar de Engelse term ’Carbon Capture en Storage’) genoemd als een methode om de CO2-uitstoot te beheersen. Het belang van CCS voor het halen van de wereldwijde klimaatdoelstellingen wordt regelmatig benadrukt door onder meer het IEA 9. Door het toepassen van CCS blijft de Rotterdamse haven, als één van de motoren van de Nederlandse economie, in de gelegenheid zich te ontwikkelen.
De realisatie van CO2-afvang bij energiecentrales en bij de industrie is een belangrijk instrument om de haven te verduurzamen en te moderniseren.
OCAP: hergebruik van CO2 in de kassen van het Westland
De haven van Rotterdam wordt een CO2-hub, met gedeelde faciliteiten voor het verzamelen, hergebruiken en opslaan van CO2. De ontwikkeling van de CO2 hub, CO2-gebruik voor de verbeterde winning van olie (Enhanced Oil Recovery; EOR) op de Noordzee en hergebruik van CO2 zijn belangrijke onderdelen op weg naar die verduurzaming. Het eerste grootschalige CCS-project in Rotterdam is ROAD 10. Dit is een grootschalige demonstratie van afvang, transport en ondergrondse opslag van CO2 van de nieuw gebouwde kolencentrale van E.On. De afgevangen CO2 wordt buitengaats geborgen in een leeg gasveld twintig kilometer uit de kust van Hoek van Holland. Realisatie van ROAD betekent een belangrijke stap voorwaarts in de realisatie van de klimaatambities van Rotterdam. CCS wordt dan werkelijkheid en Rotterdam loopt hierin voorop. Deze grootschalige demonstratie wordt gerealiseerd en uitgevoerd in de komende collegeperiode. Hierna volgt de uitrol van CCS in industrie en elektriciteitssector (2020- 2025).
In de komende periode is het doel tweeledig: 1.
Realisatie van het ROAD-demonstratieproject bij de nieuwe E.ON centrale.
2.
Zorgen dat de voorwaarden voor de grootschalige commerciële uitrol van CCS zo gunstig mogelijk worden. Hiervoor moeten alle mogelijkheden worden benut om het bedrijfsmodel en de rendabiliteit voor Rotterdamse bedrijven te verbeteren.
9 10
IEA: ”CCS is a necessity in a world hooked on fossil fuels”, persbericht IEA, 1 januari 2013. ROAD staat voor Rotterdam Opvang en Afvang Demonstratieproject.
32
Hoe gaan we dat doen? CCS en hergebruik van CO2 De CO2-prijs functioneert op dit moment niet als financiële driver om CO2 op te slaan. Een manier om hier (gedeeltelijk) in te voorzien is het hergebruik van CO2 voor industriële en agrarische toepassingen. Zo is hergebruik mogelijk in de frisdrankindustrie, in de tuinbouwsector, in de chemie en bij de oliewinning op de Noordzee. Inmiddels levert de Rotterdamse industrie CO2 aan 580 glastuinbouwbedrijven. De aanleg van het warmtenetwerk aan de noordkant van Rotterdam zou een extra impuls kunnen zijn voor levering van CO2 aan de glastuinbouw: als de tuinbouw deze restwarmte zou gaan gebruiken zouden zij ook in de winter behoefte hebben aan de levering van CO2. Gebruik van CO2 in een olieveld (EOR) leidt tot extra olie–inkomsten, waarmee de hulpstof CO2 een waarde krijgt. Een deel van de geïnjecteerde CO2 blijft achter in het olieveld. Dat betekent dat EOR een positieve bijdrage kan leveren aan het bedrijfsmodel voor CCS. RCI zal onder de operators van de olievelden op de Noordzee een consultatie houden om de interesse voor EOR te peilen en van hen te vernemen onder welke voorwaarden EOR op de Noordzee kan slagen. Na de consultatie wordt een internationaal symposium georganiseerd over EOR op de Noordzee met als doel partijen te interesseren om EOR-projecten te starten met Rotterdamse bedrijven en Rotterdamse CO2. In Europees verband participeert RCI in het Smart CO 2 Transformation project (SCOT) in het kader van het Europese FP-7 programma. In dit drie jaar durende project wordt samen met Engelse, Belgische en Franse partners onderzoek gedaan naar de innovatieve hergebruikmogelijkheden van CO 2 en hoe dit kan worden geïmplementeerd in bestaande industriële clusters, waaronder dat van Rotterdam.
CO2–hub Het benutten van CO2 betekent ook dat er een inzamelstructuur moet zijn voor de CO2. Een eerste begin is het CO2netwerk van OCAP, waarmee CO2 van Shell en Abengoa wordt geleverd aan de tuinders. Na de realisatie van ROAD zal worden gewerkt aan het leggen van een connectie tussen de OCAP-pijpleiding en ROAD. Het Havenbedrijf onderzoekt, als regionale aanbieder van transport infrastructuur, mogelijkheden om het collectienetwerk uit te breiden. Een optie daarbij is een multicore pijpleiding van/naar Antwerpen, waarbij CO 2 één van de te vervoeren stoffen is. Afhankelijk van de CO 2-emissiehandelsprijs en/of het gebruik van CO2 als hulpstof bij de oliewinning en in chemie en glastuinbouw kan aanvoer van CO2 uit het achterland aan de orde zijn.
Legal dry run RCI heeft de ‘Study on the Transport & Storage economics of CCS’ uitgevoerd, waarin de kosten van transport en opslagnetwerken in kaart werden gebracht. Als vervolg hierop wordt op dit moment een zogenaamde ‘legal dry run’ voorbereid. In de ‘dry run’ wordt, anticiperend op het realiseren van de CO 2-hub, in kaart gebracht wat de voornaamste juridische obstakels zijn bij het realiseren van grensoverschrijdend transport van CO 2. Deze dry run wordt samen met een aantal landen rond de Noordzee uitgevoerd.
Wat hebben we daarvoor nodig? De uitvoering van de voorgestelde activiteiten kunnen de RCI-partners in grote mate zelf doen maar zij zijn wel afhankelijk van externe factoren:
Het welslagen van ROAD is van essentieel belang voor de ontwikkeling van de CO2-hub.
E&P operators die CO2 willen toepassen bij de oliewinning op de Noordzee.
Bij de ontwikkeling van EOR en bij de ‘legal dry run’ is internationale samenwerking door de landen rond de Noordzee van groot belang (bv uniformiteit regelgeving).
33
Wat vragen we van andere partijen? Ondersteuning van de realisatie van CO2-infrastructuur CCS is onmisbaar voor het halen van de CO2-reductiedoelstellingen van Nederland en Europa en voor de economische ontwikkeling van Nederland11. De Rotterdamse haven ontwikkelt zich als hub tussen CO2-bronnen op het Europese vasteland en hergebruik- en opslaglocaties. Om deze rol te kunnen vervullen is steun vanuit het Rijk nodig. Steun die is toegezegd voor de realisatie van demonstratie-afvangprojecten in Rotterdam en voor de realisatie van een ‘common-carrier’ CO2 infrastructuur. In het Energieakkoord wordt gesproken over een gezamenlijke lobby in Brussel, gericht op het verbeteren van het functioneren van het ETS. Voor een economisch waardevolle ontwikkeling van de CO2 hub dient deze lobby met kracht te worden ingezet.
Publiek-privaat partnership voor de ontwikkeling van geïntegreerde infrastructuren Als de CO2-infrastructuur voor de glastuinbouw gekoppeld wordt aan nieuwe CO2-infrastructuur voor CCS, dan kunnen industriële CO2-leveranciers hun CO 2 optimaal inzetten door of te verkopen aan tuinders, of aan te bieden voor permanente opslag. Het creëren van zekere en economisch kansrijke afzetmogelijkheden voor CO2 biedt ook een krachtige stimulans voor de grootschalige toepassing van CCS. Om het OCAP-systeem te verbinden met het te realiseren CCS-systeem op de Maasvlakte is een investering van € 25 miljoen nodig. Deze investering is reeds onderdeel van het Deltaplan Energie-infrastructuur (speerpunt 1).
11 PBL-rapport ‘EU policy options for climate and energy beyond 2020’, Den Haag, 2013.
34