Rapportage ‘Onderzoek naar leren en begeleiden in het beroepsonderwijs: verbinding tussen schoolvak en beroep’
Eindverslag, samenvatting Bachelorstudenten van Instituut Archimedes doen onderzoek in studiejaren 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014
30 juni 2014 Caroline van Leeuwen Lectoraat Beroepsonderwijs
Inhoudsopgave
1.
2.
3.
Inleiding
3
1.1 Probleemstelling
4
1.1.1
Begeleiding
5
1.1.2
Kritische momenten in een onderzoeksproces
6
1.2 Onderzoeksvraag
6
1.3 Onderzoeksaanpak
7
Resultaten
13
2.1 Welke activiteiten ondernemen de studenten als ze onderzoek doen?
13
2.2 Welke knelpunten komen studenten tegen?
13
2.2.1
Begeleiding
14
2.2.2
Onderzoeksactiviteiten en inhoudelijke aspecten van het praktijk’probleem’
14
2.2.3.
Onderzoeksrepertoire van de student
15
2.2.4
Opdrachtgevervraagstuk
15
2.2.5
Uitstel van werkzaamheden en tussentijds feedback vragen
16
2.3 Wat vinden studenten nuttig in onderzoeksbegeleiding?
17
2.4 Wat ervaren studenten als nuttig tijdens de bijeenkomsten?
18
2.5 Hoe begeleiden de begeleiders?
18
Conclusie
19
3.1 Conclusie
19
3.1.1
Hoe doen studenten onderzoek naar leren en opleiden in het beroepsonderwijs?
19
Welke knelpunten komen studenten tegen, m.n. als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek en het vragen van tussentijds feedback?
19
Wat ervaren studenten als nuttig in hun onderzoeksbegeleiding als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek en het vragen van tussentijds feedback?
20
Hoe begeleiden begeleiders? Welke knelpunten komen ze tegen als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek en het vragen van tussentijds feedback?
20
3.1.5
Waarom hebben studenten hun werk niet op afgesproken momenten af?
20
3.1.6
Wat ervaren studenten als nuttig in de bijeenkomsten bij het lectoraat?
21
3.1.2
3.1.3
3.1.4
3.2 Aanbevelingen
Referenties
21
24
1.
Inleiding
Voor zowel Instituut Archimedes (IA) als het lectoraat Beroepsonderwijs is kennisontwikkeling over leren en begeleiden van dat leren in het beroepsonderwijs relevant. Studenten kunnen een rol spelen in het ontwikkelen van meer kennis op dit thema, met name rond de vraag hoe zij het schoolvak waarvoor ze opgeleid worden kunnen koppelen aan het opleiden voor een beroep zoals dat in het beroepsonderwijs gebeurt. Daarom is een samenwerkingsverband tussen Instituut Archimedes en het lectoraat Beroepsonderwijs gevormd waarbij een variant van de cursus “beroepsproduct” is opgezet, als aanbod vanuit het lectoraat Beroepsonderwijs. Studenten van IA kunnen aansluiten bij het lectoraat Beroepsonderwijs en hun beroepsproduct uitvoeren in het beroepsonderwijs (vmbo, mbo), met de focus op de verbinding tussen schoolvak en beroep. Ze worden begeleid door Caroline van Leeuwen, docent bij IA en docent-onderzoeker bij het lectoraat Beroepsonderwijs, of door Liesbeth Baartman, onderzoeker bij het lectoraat Beroepsonderwijs. De studenten, allen studerend bij Instituut Archimedes te Utrecht, voerden een onderzoek uit naar de relatie tussen hun (school)vak en het opleiden voor een beroep in het beroepsonderwijs. Bij het onderzoek door studenten ging het om het onderzoeken van de eigen praktijk. Dat we het onderzoek noemen betekent dat de werkwijze moet voldoen aan de methodologische kwaliteitscriteria ‘betrouwbaarheid’ en ‘validiteit’ waaraan we ‘bruikbaarheid’ toevoegen. Het gaat om een systematische en intentionele aanpak vertrekkend vanuit een goed geformuleerde vraagstelling (ook in termen van theoretische kaders) waarbij door middel van passende methodes gegevens worden verzameld over concrete praktijken die resulteren in een beter inzicht in die praktijken en die zodanig gerapporteerd worden dat het inzicht de specifieke situatie overstijgt. 1 De studenten wisselden inzichten en vorderingen uit, spiegelden die aan elkaar en verdiepten ze, onder begeleiding van de docent-onderzoeker van het lectoraat Beroepsonderwijs. De studenten werden daarnaast gedurende de eerste twee studiejaren 2011-2012 en 2012-2013, binnen de reguliere kaders begeleid vanuit de lerarenopleiding, vanuit de cursus “beroepsproduct 1 of beroepsproduct 2". Het ging daarbij in 2011-2012 om twee betrokken lerarenopleiders, en in 2012-2013 om vier betrokken lerarenopleiders. In 2013-2014 volgden de studenten de bijeenkomsten bij de docent-onderzoekers vanuit het lectoraat Beroepsonderwijs en werden ze naast die bijeenkomsten ook door hen begeleid en beoordeeld. Het betrof hierbij beroepsproduct 2 en beroepsproduct 3. Dit samenvattende onderzoeksverslag richt zich op de inzichten die het meerjarige monitoronderzoek heeft opgeleverd over het proces van de studenten bij het doen van onderzoek in het kader van hun opleiding en de begeleidingsvraagstukken voor de lerarenopleiders die daarbij spelen. De resultaten van het onderzoek in 2011-2012 (Van Leeuwen, 2012) , van het onderzoek in 2012-3013 (Van Leeuwen, 2013) en van het onderzoek in 2013-2014, zijn meegenomen in dit samenvattende onderzoeksverslag. De onderzoeksverslagen van de studenten met opbrengsten over de positionering van het schoolvak in een beroepsopleiding, worden benut voor een separate rapportage over de beantwoording van deze inhoudelijke vraag.
1
Zie in het themanummer van Pedagogische Studiën uit 2010 over onderzoekende leraren en lerarenopleiders: Kelchtermans, G., & Vanssche, E. (2010). “Stel een andere vraag en je krijgt een ander antwoord”. Reflecties over onderzoek door leraren. Pedagogische Studiën, 87(4), 296-306
3
Hierna wordt de aanleiding van het onderzoek beschreven en worden de onderzoeksvragen en de aanpak van het evaluatieve onderzoek geformuleerd. In hoofdstuk 2 volgt een weergave van de resultaten en het derde hoofdstuk bevat een aantal conclusies en aanbevelingen. 1.1
Probleemstelling
In de bacheloropleidingen van Instituut Archimedes is bij de start van het onderzoeksproject, in november 2010, nog weinig aandacht voor het doen van onderzoek naar hun eigen praktijk door bachelorstudenten. ‘Onderzoeken hoort van oudsher bij universiteiten en gespecialiseerde onderzoeksinstituten. Sinds de invoering van het bachelor – master stelsel is dat echter veranderd. Ook hogescholen dienen voortaan onderzoek te verrichten, in relatie tot ontwikkelingen in het werkveld. Ook dienen zij hun studenten onderzoeksvaardigheden bij te brengen’ (Harinck, 2010, p. 9). Meijer (2010) en anderen geven aan dat alleen theorie docenten vaak niet helpt om situaties in hun praktijk te verbeteren of te veranderen. Docenten die in hun eigen praktijk naast die theorie eigen onderzoek doen, of leren onderzoeken, begrijpen processen in hun eigen lessen beter. Voor de ontwikkeling van het nieuwe curriculum (start in 2012) voor de bacheloropleidingen van Instituut Archimedes is dit een belangrijk aandachtspunt. In de onderzoeksprojecten van het lectoraat Beroepsonderwijs zijn in 2010 nog weinig bachelorstudenten betrokken. Ook zijn bachelorstudenten over het algemeen nog weinig bekend met kennis over de aard van leren en opleiden in het beroepsonderwijs. Een groep bachelorstudenten die een beroepsproduct maakt, met begeleiding van een docent van Archimedes als onderdeel van het lectoraat, kan een vehikel zijn waardoor aan beide ‘onbekendheden’ gewerkt kan worden. In een nieuw curriculum (gestart in september 2012) voor de bacheloropleidingen geeft Instituut Archimedes onderzoek een vaste plek en zou het beroepsproduct verbonden aan het lectoraat Beroepsonderwijs, verankerd kunnen worden. In het studiejaar 2011-2012 maakten drie studenten hun beroepsproduct bij het lectoraat Beroepsonderwijs. In het studiejaar 2012-2013 voerden vijf studenten een onderzoek uit, en in 2013-2014 betrof dat elf studenten. Het proces dat de studenten doormaken bij het werken aan hun onderzoeken is gemonitord. In de eerste twee jaar hadden de studenten naast de docenten van de cursus een reguliere begeleider van Instituut Archimedes waardoor ook de begeleiding gemonitord kon worden en andere lerarenopleiders betrokken werden bij de ontwikkeling van dit specifieke beroepsproduct. In het derde jaar begeleidden de docenten van de cursus ook de studenten. Uit 2013-2014 is er daardoor alleen informatie over de begeleidingspraktijk van de docent-onderzoekers, niet van die van de begeleidende docenten van IA. Uit resultaten van de evaluatie van het door studenten uitgevoerde onderzoek naar leren en begeleiden in het beroepsonderwijs in 2011-2012, blijkt dat er een aantal begeleidingsaspecten is dat voor de studenten een knelpunt vormt. Studenten zijn niet gewend om tussentijds feedback te vragen aan hun begeleider. Daarnaast stellen studenten hun werk uit. Naast bijeenkomsten worden er niet regelmatig en verplicht afspraken met studenten georganiseerd. Deze twee begeleidingsaspecten vormden daarom de focus van het onderzoek in 2012-2013. Interventies worden gedaan om studenten feedback te laten vragen, en halffabricaten in te laten leveren. In 2013-2014 werd aan deze interventies door de docenten van de cursus vastgehouden. Daarnaast werd in 2013-2014 sterker dan voorheen de nadruk gelegd op de inhoudelijke vraagstelling van het onderzoek, bijvoorbeeld door het aanreiken van aan de inhoudelijke vraagstelling refererende literatuur.
4
1.1.1 Begeleiding Bachelorstudenten die onderzoek doen, worden daarbij begeleid. Het doen van praktijkgericht onderzoek is, op het startmoment van uitvoering van dit onderzoek in 20112012, binnen de bacheloropleidingen van Instituut Archimedes nog geen vast terugkomend onderdeel. In 2013-2014 is dat wel het geval. Uit verschillende theorieën die geschreven zijn over begeleiding van studenten die onderzoek doen, blijkt dat steeds drie thema’s terugkomen bij begeleiding van een onderzoek. Die drie thema’s die steeds terugkeren zijn: rolbeheersing, repertoire en efficiëntie (Oost, 2008). Qua rolbeheersing is de docent die de student begeleidt bij zijn 2 onderzoek, ook opleider van de student, en hij beoordeelt het werk van de student. De onderzoeksbegeleider moet steeds tussen deze drie rollen manoeuvreren. Hij adviseert de student bij de uitvoering van de onderzoekstaak, houdt het proces in de gaten en probeert de vaart erin te houden. Aan het eind van het onderzoeksproces geeft de begeleider een beoordeling voor het werk. Als opleider moet de begeleider de student kennis en vaardigheden leren die de student nodig heeft voor het doen van onderzoek maar die hij nog niet beheerst. De monitoring van deze pilot zal inzicht geven in hoe begeleiders hiermee omgaan. Hoe de begeleider begeleidt of kan begeleiden, hangt af van zijn repertoire. De manier waarop begeleiders begeleiden, is meestal gebaseerd op hoe ze zelf ooit als student zijn begeleid. Oost noemt een gebrek aan aansluiting tussen wat de student verwacht en nodig heeft en wat de begeleider kan en wil bieden een ‘mismatch’ (Oost, 2008, p. 8) als de ervaring van de begeleider niet aansluit bij de situatie van de student, en als de begeleider vervolgens niet in staat is om de begeleiding aan te passen en een andere begeleidingsstijl te kiezen. Bachelorstudenten aan de lerarenopleidingen van Instituut Archimedes doen in deze pilot praktijkgericht onderzoek op hun leerwerkplek, een ander soort onderzoek dan veel van de begeleiders op de lerarenopleiding tijdens hun eigen opleidingen hebben gedaan, namelijk wetenschappelijk onderzoek op hun vakgebied (scheikunde, natuurkunde, biologie). ‘De huidige focus op onderzoek in het hoger beroepsonderwijs vormt voor menig hbo-docent een lastige uitdaging’ (Losse, 2011, p.6). Dat komt omdat niet alle docenten in hun vooropleiding onderzoeksvaardigheden hebben ontwikkeld. En het blijkt volgens Losse lastig te zijn om het academische methodologieonderwijs dat veel docenten hebben genoten toe te passen op hbo-beroepsproducten. Daarom is het interessant om te monitoren in dit onderzoek hoe de begeleiders begeleiden, en of zij, of de studenten, bepaalde knelpunten tegenkomen, die wellicht hiermee te maken hebben. In de literatuur over onderzoek begeleiden komt, volgens Oost (2008), naar voren dat veel begeleiders onvoldoende worden voorbereid, dat het begeleiden een ad hoc karakter heeft, op zichzelf staat en dat het begeleiden te weinig gericht is op de student en waar de student op dat moment mee bezig is. Oost spreekt van een intuïtieve en niet-systematische aanpak, waardoor veel tijd en energie verspild worden. Daarom is efficiëntie van begeleiding volgens hem een belangrijk aandachtspunt. Hij vindt dat de begeleiding taakgericht moet zijn, dat er een plan gemaakt moet worden gebaseerd op een helder beeld van de doelen van het onderzoek, met aanpak, verantwoordelijkheden en tijdpad. Hij geeft ook aan dat in het plan aangegeven dient te worden waar de grote problemen zitten, of verwacht worden, en hoe die problemen aangepakt gaan worden. Na het onderzoek in deze pilot kan aangegeven worden waar studenten en begeleiders knelpunten zijn tegengekomen. In een volgende onderzoeksronde kan dan door de begeleiders hierop geanticipeerd worden in een nieuw te ontwerpen plan.
2
Waar hij staat wordt ook zij bedoeld.
5
1.1.2 Kritische momenten in een onderzoeksproces Volgens Oost (2008) kan er van alles misgaan in een onderzoeksproces, maar zijn er enkele momenten die daarbij extra opvallen. Zo is een kritisch moment, ook wel knelpunt, in een onderzoeksproces het repertoire van de student-onderzoeker. Wanneer studenten beginnen aan een onderzoek zijn ze vaak niet voldoende toegerust om de taak uit te voeren. Daarnaast gaat een begeleider in praktijk meer opleiden dan begeleiden. De begeleider geeft meer uitleg en instructie dan dat hij de student begeleidt. Dat kost enerzijds veel tijd en energie. Anderzijds bemoeilijkt het de beoordeling omdat leerproces en onderzoeksproces in elkaar overlopen. Andere knelpunten zijn momenten waarop studenten onnodig veel tijd verliezen. Dat gebeurt bij de formulering van een probleemstelling, en bij het schrijven van tekstversies. Als oplossing wordt genoemd het organiseren van workshops over probleemstellingen formuleren en over schrijfstrategieën. 1.2
Onderzoeksvraag
Is het mogelijk om de ruimte voor onderzoek in de bacheloropleidingen te vergroten en tegelijkertijd de verbintenis met het lectoraat Beroepsonderwijs vorm te geven? Om hieraan te werken zijn ervaringen nodig op het gebied van onderzoek doen binnen de beroepsproductenleerlijn in de bacheloropleidingen (nieuwe curriculum 2012) van Instituut Archimedes. De doelstellingen van dit project luiden: A. Enerzijds zicht krijgen op het onderzoeksproces van bachelorstudenten van Instituut Archimedes als zij onderzoek doen naar vraagstukken over leren en opleiden in het beroepsonderwijs. Daarbij: hoe kun je de studenten begeleiden, inhoudelijk en organisatorisch? Zicht hierop wordt verkregen door systematisch te kijken hoe het gaat en waar knelpunten liggen. B. Anderzijds zicht krijgen op hoe, bij lesgeven in het beroepsonderwijs (vmbo of mbo), de (school)vakinhoud kan worden verbonden aan het opleiden voor een beroep(srichting): 3 Zicht op deze inhoudelijke vraagstelling wordt verkregen door het onderzoek dat de studenten verrichten. In deze rapportage wordt daar niet verder op ingegaan. Dit onderzoeksverslag heeft betrekking op de eerste doelstelling; de tweede doelstelling wordt in een separaat verslag beschreven. Voor doelstelling A zijn drie deelonderzoeken uitgevoerd, in 2011-2012, in 2012-2013 en in 2013-2014. 4 Ten opzichte van deelonderzoek een, uitgevoerd in 2011-2012 is deelonderzoek twee in 2012-2013 gespecificeerd. Die specificaties zijn in 2013-2014 aangehouden. In 2011-2012 is breed gekeken naar studenten en hun begeleiders. In 20122013 is ingezoomd op twee aspecten die in het vorige deelonderzoek naar voren kwamen.
3
Zie ook: Bruijn, E. de (2009). De docent beroepsonderwijs: jongleren op het grensvlak van twee werelden. In Hogeschool Utrecht. De identiteit van de HBO-professional (pp. 33-45). Utrecht: Hogeschool Utrecht. Zie ook: Berg, van den & Bruijn, E. de (2009). Het glas vult zich. Kennis over vormgeving en effecten van competentiegericht beroepsonderwijs; verslag van een review. Amsterdam/’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs.
4
De rapportages zijn binnen bepaalde voorwaarden in te zien bij de auteur.
6
Daaruit kwam naar voren dat vooral het vragen van feedback en het inleveren van halffabricaten voor studenten knelpunten vormden. De doelstelling is daarom voor deelstudie twee: begeleiding van studenten zo organiseren dat ze tussentijds feedback vragen en dat ze hun werk niet uitstellen. We willen weten of dit werkt. We willen weten of studenten, na interventies die we hebben doorgevoerd, tussentijds feedback vragen en hun werk op afgesproken momenten inleveren. De interventies geven we zo vorm dat het als voorbeeld kan dienen voor begeleiders. Daarnaast willen we nogmaals onderzoeken welke knelpunten studenten tegenkomen, wat ze als nuttig ervaren in hun onderzoeksbegeleiding en hoe begeleiders begeleiden. Voor het deelonderzoek in 2013-2014 zijn de vragen niet meer bijgesteld, er is dan vooral gekeken naar het proces van de studenten. Er wordt in 2013-2014 ook met de eerder gebruikte observatieformulieren gemonitord waar studenten tegenaan lopen in hun onderzoek. De nadruk ligt in 2013-2014 op de inhoudelijke vraagstelling, doelstelling B. Om de doelen te bereiken zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: Op welke wijze kunnen bachelorstudenten van Instituut Archimedes onderzoek doen in het kader van hun opleiding en welke knelpunten ondervinden zij daarbij? Wat betekent dit voor de begeleiding? De vraag is opgesplitst in een aantal deelvragen om tot antwoord op bovenstaande onderzoeksvraag te komen: 1. Welke activiteiten ondernemen studenten in hun onderzoek? 2. Welke knelpunten komen studenten tegen, met name als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek, en het vragen van tussentijds feedback? 3. Wat ervaren studenten als nuttig in hun onderzoeksbegeleiding, met name als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek, en het vragen van tussentijds feedback? Zijn de interventies hierbij nuttig? 4. Hoe begeleiden docenten? Welke knelpunten komen ze tegen, met name als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek, en het vragen van tussentijds feedback? 5. Waarom hebben studenten hun werk niet op afgesproken momenten af, zoals naar de bijeenkomsten halfproducten meenemen of materiaal aan begeleiders geven voor het verkrijgen van feedback? 1.3
Onderzoeksaanpak
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is een interventie uitgevoerd en is het onderzoek door studenten en de begeleiding daarbij, gemonitord. De uitgevoerde interventie is een cursus voor studenten. Binnen die cursus ontwerpen ze een beroepsproduct, waarvoor ze een onderzoek uitvoeren. Ze krijgen begeleiding bij het opzetten en uitvoeren van hun onderzoek, ze doen kennis en vaardigheden op over onderzoek doen en ze krijgen feedback en geven feedback aan elkaar. Naast die cursus worden de studenten in de eerste twee jaren door andere docenten individueel begeleid bij het maken van hun beroepsproducten en het onderzoek dat ze daarvoor doen. In 2013-2014 worden de studenten, buiten de lectoraatsbijeenkomsten die ze volgen om, begeleid door de docenten die die bijeenkomsten geven. Ze hebben dan voor het eerst met slechts een docent, die ook begeleider is, te maken als ze hun beroepsproduct bij het lectoraat maken. Interventie De interventie bestaat uit bijeenkomsten met studenten. Gedurende een cursus, in elk studiejaar, vonden zeven of acht bijeenkomsten plaats met de studenten en de docentonderzoeker. Tijdens deze bijeenkomsten bij het lectoraat werden studenten enerzijds
7
geïnformeerd. Ze kregen informatie over beroepsproducten, en over onderzoek. Voor inhoudelijke overdracht aangaande onderzoek werd het boek ‘Praktijkonderzoek in de school’ van Van der Donk en Van Lanen (2010; 2012) gebruikt. Anderzijds verstrekten de studenten zelf informatie over het werken aan hun beroepsproducten en het onderzoek dat zij ervoor verrichtten. Hierdoor wisselden ze onderling informatie en ervaringen uit. De presentatie over hun onderzoek en beroepsproduct verzorgden de studenten in het bijzijn van de lector die als opponent optrad en ook feedback gaf, of van andere leden van het lectoraat. Qua inhoud sluiten de bijeenkomsten (in 2012-2013 en 2013-2014) aan bij de cursus Beroepsproduct van IA, maar met wat verschillen: studenten werken bij het lectoraat Beroepsonderwijs allemaal aan hetzelfde onderwerp, waardoor er makkelijker tijd en aandacht is voor onderzoeksvraag, literatuur en methode. Vanaf 2012-2013 is bovendien gewerkt met een format voor het plan van aanpak en een format voor de verslaglegging. Beide instrumenten zijn ontworpen bij het lectoraat Beroepsonderwijs. In 2013-2014 is door Instituut Archimedes een variant van deze formats opgenomen in de studiehandleidingen, waardoor alle studenten van IA hiermee werkten gedurende dat studiejaar. Interventies per bijeenkomst Om verbeterpunten te creëren ten opzichte van het studiejaar 2011-2012, worden in 20122013 bij de bijeenkomsten van het lectoraat specifieke interventies voorgesteld. Deze interventies leiden wellicht tot oplossing van knelpunten voor studenten en begeleiders. Het betreft de volgende interventies: - Planning maken met de studenten: deadlines voor het inleveren van producten ter feedback. - Deelproducten bespreken in de kenniskring. - Feedbackvragen in de kenniskring formuleren, die de studenten meenemen naar begeleider. - Voorbeelden laten zien aan studenten, aangeven hoe lang eraan is gewerkt, en hoe vaak er feedback op is gegeven. Het proces dus schetsen. - Als een student een halfproduct ter bespreking in de bijeenkomst niet bij zich heeft, bieden we de student de gelegenheid om het alsnog ter plekke te maken. Dit om de student te stimuleren toch iets op papier te zetten, en hem over de ervaren drempel te halen. - Studenten in duo’s aan het werk zetten om een halfproduct te maken (als ze niets hebben, of om te starten, of als iedereen een summier idee op papier heeft). - Communicatie met de begeleiders (methode uitleggen, en aanleiding. Aangeven dat de studenten graag feedback van hen ontvangen). - Communicatie met de studenten (aanleiding uitleggen, aanpak dit jaar, feedback vragen, halfproducten inleveren). - Format voor het verslag (Word document met kopjes: hele jaar werken ze in dat format). In studiejaar 2013-2014 worden de interventies die op dat moment inpasbaar zijn, meegenomen in de lesvoorbereidingen, en maken ze onderdeel uit van het handelingsrepertoire van de docent-onderzoekers die de cursus verzorgen. Monitoractiviteiten gericht op de studenten, en op de docenten Logboeken voor studenten In 2011-2012 werd een week voordat de studenten een bijeenkomst hadden, een logboekformat naar hen opgestuurd. Hen werd verzocht het in te vullen en terug te e-mailen. Dat werd niet altijd (meteen) gedaan. In 2012-2013 werd daarom tijdens de eerste tien minuten van een bijeenkomst aan de studenten gevraagd om een logboek in te vullen. Zo vulden zij zes keer een logboek in, verspreid binnen de periode waarbinnen de cursus viel (steeds eind oktober/begin november tot en met eind maart/begin april). Er werden vragen
8
gesteld als: welke onderzoeksactiviteiten heb je uitgevoerd, wat vond je moeilijk, hoe heb je problemen opgelost, hoe ben je begeleid erbij, welke informatie heb je gemist, wat heb je geleerd? In 2013-2014, wanneer het beroepsproduct een vast onderdeel is in het programma van de studenten en het lectoraat het studieonderdeel begeleidt en beoordeelt, wordt dit instrument niet meer ingezet. Logboeken voor begeleiders Tegelijkertijd met de vraag aan de studenten om logboeken in te vullen, kregen de begeleiders via e-mail de vraag om een logboek in te vullen. Er werden vragen gesteld als “hoe vaak heb je afspraken gemaakt met studenten, wie nam daartoe het initiatief, wat voor problemen / knelpunten kwamen er op tafel, wisten jullie die op te lossen?” “Wat voor feedbackvragen stellen de studenten aan jou? Leveren ze halffabricaten in? Kon je daar goed feedback op geven?” “Welke aanbevelingen heb je voor andere begeleiders?” Hierbij moet aangegeven worden dat de begeleiders in 2012-2013 niet alleen de studenten uit dit onderzoek begeleidden met hun onderzoek voor het beroepsproduct. De begeleiders hadden ook een of meer reguliere groepen studenten aan wie ze de cursus beroepsproducten gaven. Daardoor maakten zij ook opmerkingen over die reguliere cursus in hun logboeken. In 2011-2012 hadden de twee begeleiders wel alleen de studenten bij het lectoraat. In 2013-2014 waren er geen begeleiders meer betrokken bij het onderzoek, anders dan de docent-onderzoekers vanuit het lectoraat. Dit instrument wordt dan ook niet meer ingezet tijdens het laatste jaar. Observatie bij bijeenkomsten Bij elke bijeenkomst in 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014 observeerde de docentonderzoeker die de bijeenkomsten verzorgde, aan de hand van een observatieschema. Daarin stonden vragen over welke activiteiten studenten ondernemen in hun onderzoek (zoals oriënteren, richten, plannen, enzovoort). Ook werd geobserveerd welke knelpunten studenten tegenkomen. In het eerste jaar werd breed naar knelpunten gekeken, in het tweede en derde jaar werd met name gekeken naar knelpunten als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek, en het vragen van tussentijds feedback. Wat ervaren studenten als nuttig in hun onderzoeksbegeleiding? Waarom hebben studenten hun werk niet op afgesproken momenten af, zoals naar de bijeenkomsten halfproducten meenemen of materiaal aan begeleiders geven voor het verkrijgen van feedback? Interviews met studenten en begeleiders Vanuit de onderzoeksvraag werden in 2011-2012 en 2012-2013 in een interview vragen gesteld over knelpunten waar studenten tegenaan liepen, over zaken die ze nuttig vonden in bijeenkomsten en bij begeleiding daarbuiten. Er werd gevraagd of de studenten regelmatig feedback hebben gevraagd en gekregen, wat ze inhoudelijk hebben geleerd tijdens hun onderzoek en of ze nog tips en aanbevelingen hebben voor volgende generaties studenten en hun begeleiders. Naar aanleiding van ingevulde logboeken werden specifieke interviewvragen per student geformuleerd. Voor het ontwerpen van interviewleidraden voor studenten en voor begeleiders, werd de volgende werkwijze gehanteerd: - Selectie van algemene vragen uit de onderzoeksvraag. - Selectie van vragen op basis van ingevulde logboeken, criteria daarbij: o Te summiere beschrijvingen in het logboek. o Onduidelijke beschrijvingen in het logboek.
9
Tabel 1 geeft weer welke instrumenten bijdroegen aan het beantwoorden van de deelvragen. Tabel 1 Instrumenten om deelvragen te beantwoorden Logboek studenten
Vraag 1
X
Vraag 2
X
Vraag 3
X
Vraag 4
X
Vraag 5
X
Logboek begeleiders
Interviews begeleiders
X
X
X
X
Interviews Studenten
Observatieformulier bijeenkomsten
X
X
X
X
X
X
X X
X
Vraag 1.
Welke activiteiten ondernemen studenten in hun onderzoek?
Vraag 2.
Welke knelpunten komen de studenten tegen? (vooral als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek, en het vragen van tussentijds feedback).
Vraag 3.
Wat ervaren studenten als nuttig in hun onderzoeksbegeleiding? (vooral als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek, en het vragen van tussentijds feedback).
Vraag 4.
Hoe begeleiden docenten? Welke knelpunten komen ze tegen? (vooral als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek, en het vragen van tussentijds feedback).
Vraag 5.
Waarom hebben studenten hun werk niet op afgesproken momenten af? (afspraak bij de kenniskring een product of halfproduct mee te nemen: gebeurt weinig. Afspraak om materiaal aan de begeleiders te geven: gebeurt weinig).
Verwerking en analyse van de data In het door de docent-onderzoeker ontworpen codeboek staan alle labels die voor het onderzoek gebruikt werden. De onderzoeksvragen waren genoteerd, en per onderzoeksvraag zijn labels geformuleerd. De labels bij activiteiten die studenten ondernemen, komen uit ‘Praktijkonderzoek in de school’ van Van der Donk en Van Lanen. Voorbeelden zijn plannen, ontwerpen en data verzamelen. Bij de tweede onderzoeksvraag, ‘welke knelpunten komen studenten tegen’, staan ook die activiteiten als labels, en daarnaast de labels ‘begeleidingsvraagstuk’, ‘onderzoeksrepertoire van de student’ en ‘opdrachtgevervraagstuk’. Bij de vraag wat studenten als nuttig ervaren in hun onderzoeksbegeleiding, passen de labels ‘inhoudelijke’ en ‘procesmatige begeleiding’, ‘scholing’, ‘samenwerken met medestudenten’. De begeleiding van docenten wordt gemonitord met de labels ‘contact zoeken’, ‘inhoudelijke’ en ‘procesmatige begeleiding’ en ‘scholing’.
10
In 2012-2013 zijn enkele labels toegevoegd, omdat er na de monitoring van 2011-2012 aandachtspunten bijkwamen. Die aandachtpunten werden speerpunten in de interventies. Het betreft de knelpunten ‘uitstel van werkzaamheden’ en ‘tussentijds feedback vragen’. Ook in de categorie ‘Nuttig in de begeleiding’ werden twee labels toegevoegd. Namelijk: ‘deadlines voor onderzoekswerkzaamheden’ en ‘tussentijds feedback vragen’. Daarnaast werd in 2012-2013 gemonitord of de begeleider ‘werkzaamheden stimuleert’ en ‘tussentijds feedback geeft’. Hiermee zijn 6 labels toegevoegd ten opzichte van de monitoring van 20112012. Een tweede onderzoeker heeft de labels beoordeeld. Na discussie met de docentonderzoeker zijn labels al of niet aangepast. Het definitieve codeboek is op deze wijze tot stand gekomen. In het codeboek staat omschreven wat er in dit onderzoek wordt verstaan onder de verschillende activiteiten die studenten aangeven te doen tijdens hun onderzoek. Uit logboeken van studenten, gesprekken met studenten en observaties tijdens de bijeenkomsten door de docent, komt naar voren welke onderzoeksactiviteiten studenten ondernemen bij het doen van onderzoek. Die onderzoeksactiviteiten staan in figuur 2 in hoofdstuk 2, resultaten. Ook zijn labels opgenomen voor de knelpunten waar studenten tegenaan liepen. Hier is wederom gebruik gemaakt van de begrippen uit het boek van Van der Donk en Van Lanen. Er staan labels over aspecten die studenten als nuttig ervaren in hun onderzoeksbegeleiding. Hier wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt in procesmatige en inhoudelijke begeleiding en in scholing, zoals uit de literatuur naar voren komt. Deze labels werden ook gebruikt bij de vraag hoe begeleiders begeleiden. Daarna zijn labels van aspecten die studenten als nuttig ervaren in hun onderzoek opgenomen. Hier kwamen de verschillende soorten begeleiding en scholing weer aan bod, en ook het samenwerken met medestudenten. Tenslotte werden labels van aspecten die studenten nuttig vinden bij de bijeenkomsten aangegeven.
11
12
2.
Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten per onderzoeksvraag besproken. De resultaten van 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014 zijn geïntegreerd, maar waar nodig worden deze uitgesplitst. 2.1
Welke activiteiten ondernemen de studenten als ze onderzoek doen?
De studenten ondernemen alle activiteiten uit de empirische onderzoekscyclus zoals Van der Donk en Van Lanen (2012) beschrijven. Studenten oriënteren, doen literatuuronderzoek, richten, plannen, ontwerpen een beroepsproduct, ontwerpen meetinstrumenten, verzamelen data, analyseren de data en trekken conclusies. Zij rapporteren en presenteren hun onderzoeksproces en bevindingen. Deze activiteiten worden door begeleiders en studenten genoemd in logboeken en worden tijdens bijeenkomsten geobserveerd door de docentonderzoekers. Naast deze aspecten die ook in de literatuur terugkomen als onderzoeksactiviteiten, geven de studenten feedback op elkaars werk en vragen zij feedback aan begeleiders, opdrachtgevers en medestudenten. Vervolgens verwerken zij de feedback. Tijdens de bijeenkomsten ondernemen studenten activiteiten voor het onderzoek en het werken aan hun beroepsproduct, zoals het maken van een mindmap, het schrijven van een aanleiding, stukjes schrijven voor het plan van aanpak. Met de docent gaan ze in gesprek over het onderwerp van onderzoek en beroepsproduct. Ze stellen vragen over het doen van onderzoek, zoals hoeveel klassen je moet betrekken bij het onderzoek, en of het dan wel betrouwbaar of generaliseerbaar is. Studenten oefenen in analyseren van voorgestructureerde data en minder voorgestructureerde data en wisselen ideeën uit met docent en medestudenten. Ze leggen halffabricaten voor, zoals in een presentatie die ze halverwege de cursus geven over het plan van aanpak dat ze maken. Ook lezen ze elkaars concepten van product- en procesverslag, waarbij ze feedback geven. 2.2
Welke knelpunten komen studenten tegen, met name als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek en het vragen van tussentijds feedback?
Studenten ervaren tijdens hun onderzoeksproces knelpunten, en begeleiders geven ook knelpunten voor de studenten aan. In tabel 2 staan die knelpunten. Tabel 2 Welke knelpunten komen studenten tegen? Welke knelpunten zijn er voor studenten? -
Begeleiding Onderzoeksactiviteiten Onderzoeksrepertoire van de student Opdrachtgevervraagstuk Uitstel van werkzaamheden Tussentijds feedback vragen Inhoudelijk
13
2.2.1 Begeleiding Studenten vinden in het eerste jaar van onderzoek de verschillen in rollen van begeleider, expert en opdrachtgever niet altijd duidelijk. Ze vinden het moeilijk om contact te leggen met de begeleider, de expert en de opdrachtgever. Op het moment dat ze feedback hebben gekregen, wordt die feedback niet altijd begrepen door hen. In het tweede jaar van onderzoek komt alleen de onduidelijkheid in rol van verschillende betrokkenen nog als knelpunt naar boven. Daarnaast worden dan andere knelpunten aangegeven: studenten ervaren een drempel om halffabricaten aan de begeleider voor te leggen om feedback erop te vragen. Knelpunten die begeleiders noemen zijn vaak punten die zij zelf als begeleider ervaren. Ze geven in het eerste jaar (2011-2012) aan dat studenten niet goed voorbereid zijn als ze een begeleidingsgesprek aangaan met hen, dat opdrachteisen (in het opdrachtformulier dat studenten samen met de opdrachtgever invullen) vaag geformuleerd worden maar dat de begeleider dat pas in een laat stadium ontdekt, en dat studenten uitstelgedrag vertonen als het gaat om inleveren van (half-)producten aan de begeleider (voor tussentijds feedback of voor beoordeling). In het tweede jaar geven begeleiders aan dat ze niet zoveel zicht hebben op de voortgang van studenten, en dat ze het moeilijk vinden om te begeleiden omdat ze zelf weinig tot geen onderzoekservaring hebben op het gebied van praktijkonderzoek in de school. “De onderzoekspoot vind ik het lastige. Voor mij, en misschien daardoor ook voor de student. Omdat het mijn zwakke kant is, komt het misschien ook minder goed over bij de student” [interview begeleider 7 mei 2013]. Contact tussen begeleider en student vinden ze een probleem. Dit speelt met name een rol bij de groepen waar de begeleiders zelf les aan geven. In de eerste periode hebben ze 7 bijeenkomsten, maar in de tweede periode geen bijeenkomsten, dan moeten de studenten zelfstandig werken. Ook wordt beoordeling als een knelpunt genoemd. Studenten en begeleiders weten niet goed wanneer iets voldoende of juist goed is, daar staan geen eenduidige criteria voor genoemd. In het derde jaar, 20132014, hebben de studenten een docent voor de bijeenkomsten, die tevens begeleider is. Er komen dan geen begeleidingsproblemen meer naar voren. 2.2.2 Onderzoeksactiviteiten en inhoudelijke aspecten van het praktijk’probleem’ Bij verschillende onderzoeksactiviteiten ondervinden studenten knelpunten, zie tabel 3. In 2011-2012 werden alleen literatuuronderzoek, richten, plannen dataverzameling en rapporteren genoemd. Daar kwam in 2012-2013 oriënteren en meetinstrumenten maken bij. In 2013-2014 vinden studenten het moeilijk om kernbegrippen te benoemen over hun praktijkprobleem. Ze lopen dan vooral tegen inhoudelijke moeilijkheden aan. Welke begrippen passen nu allemaal bij het praktijkprobleem? Studenten lezen literatuur, maar hoe past die literatuur nou precies bij hun onderzoeksvraag en bij hun praktijksituatie?
14
Tabel 3 Onderzoeksactiviteiten: knelpunten Bij welke onderzoeksactiviteiten ervaren studenten knelpunten?
Wat zijn dat voor knelpunten?
Oriënteren
- Kernbegrippen benoemen - Praktijkprobleem benoemen / verkennen - Het probleem in kaart brengen
Literatuuronderzoek
-
Richten
- Probleem afbakenen - Onderzoeksvraag formuleren - Criteria formuleren
Plannen
- Deadlines niet gehaald, of niet aangegeven - Tijdsplanning, veel tijd kwijt aan onderzoek - Plan van aanpak opstellen
Meetinstrument ontwerpen
- Interviewleidraad maken
Dataverzameling
- Bronnen bepalen - Afspraken maken - Interview afnemen
Rapporteren
- Verslag schrijven
Zoektermen formuleren Literatuur vinden Lezen Gebruiken voor plan van aanpak
2.2.3. Onderzoeksrepertoire van de student De kennis en vaardigheden die de studenten hebben met betrekking tot het doen van onderzoek, het onderzoeksrepertoire, is in 2011-2012 nog niet voldoende. Dat is niet bijzonder, omdat de onderzoeksleerlijn nog geen ingebedde leerlijn in de opleiding is. Het is een nieuwe leerlijn voor studenten en docenten. Studenten vinden het moeilijk om een goede volgorde te bepalen van onderzoeksactiviteiten: wat moet ik eerst doen, en wat volgt daaruit? Wat heb ik nodig om bepaalde zaken aan te pakken? Ze vinden het moeilijk om een onderzoeksplan op te stellen en ze hebben moeite met de onderzoeksmethodiek, waaronder literatuur zoeken, gebruiken, een onderzoeksvraag opstellen en een vragenlijst ontwerpen. In 2012-2013 is het vooral nog moeilijk om feedback te vragen aan begeleiders en opdrachtgevers. Studenten zijn het niet zo gewend om onderzoeksmatig te werken en halffabricaten waarmee ze aan het werk zijn, voor te leggen aan een docent om feedback erop te krijgen. “Het is voor iedereen het eerste onderzoek, dus dat ben je niet zo gewend” [interview met student, 24 april 2013]. In 2013-2014 leggen de studenten met regelmaat materialen voor aan medestudenten in de groep en aan de docent / begeleider. 2.2.4 Opdrachtgevervraagstuk In 2011-2012 ervaren studenten knelpunten bij het communiceren met en werken voor opdrachtgevers. Ze weten niet goed hoe ze moeten handelen als anderen dan de opdrachtgever zich met hun opdracht bemoeien op school. Studenten ervoeren discrepantie tussen wat de opdrachtgever wilde en wat de directeur vervolgens bij de presentatie van het beroepsproduct aan feedback gaf. De directeur wenste iets heel anders, waar de studenten van in de war raakten, terwijl zij precies de opdracht van de opdrachtgever hadden uitgevoerd. Deze opdrachtgever gaf vervolgens geen reactie aan de directeur erover. In
15
deze situatie werd er een opdracht vanuit de school gegeven, waar strakke deadlines werden gehanteerd. Maar ook als er geen opdracht vanuit school gegeven wordt, kunnen studenten knelpunten ervaren. Zij hebben dan vanuit school geen deadlines, en geven aan zich moeilijker tot onderzoekswerk te kunnen motiveren ten opzichte van de studenten die wel deadlines meekrijgen vanuit school en van de opdrachtgever. In 2012-2013 zijn de opdrachtgevervraagstukken van een iets andere orde. Studenten vinden het moeilijk om contact met de opdrachtgever te zoeken. Daarnaast komt het voor dat de opdrachtgever geen vraag geeft, maar alleen een opdracht waardoor de studenten niet aan het onderzoeken gaan maar direct aan het ontwerpen van een product beginnen. Soms geeft een opdrachtgever een te grote opdracht. Ook in 2013-2014 is er een probleem gesignaleerd, namelijk met een student die haar stage al afgerond heeft, en moeite heeft om haar beroepsproduct nog op school te mogen uitproberen naderhand. 2.2.5 Uitstel van werkzaamheden en tussentijds feedback vragen In 2012-2013 zijn deze twee punten, uitstel van werkzaamheden en tussentijds feedback vragen, toegevoegd, omdat uit onderzoek in 2011-2012 blijkt dat dit opvallende aandachtspunten zijn. Tabel 4 Knelpunten bij werkzaamheden uitstellen Uitstel van werkzaamheden, aangegeven door begeleiders -
Uitstel van werkzaamheden, aangegeven door studenten
Studenten krijgen een no go Studenten leveren werk niet in Studenten leveren half werk in Externe factoren
- Contact met begeleider / opdrachtgever uitstellen - Bijeenkomsten slechts om de paar weken - Excuus bedenken - Tijdsdruk voor andere studieonderdelen - Beroepsproduct 1 en 2 tegelijk doen - Moeite met het werk - Student loopt achter
Als studenten een no go krijgen voor hun plan van aanpak, omdat het onvoldoende is of omdat ze niets inleveren, dan moeten ze in de herkansingsweek een nieuw plan van aanpak inleveren. Daardoor lopen ze wat vertraging op. Volgens begeleiders leveren studenten werk vaak niet in omdat ze dat moeilijk vinden. “Ik vind het helemaal niet goed wat ik inlever, ik wil liever eerst helemaal zeker weten dat dit de bedoeling is voor ik iets inlever” [interview met begeleider, 6 mei 2013]. Externe factoren, zoals privéomstandigheden, kunnen ook een rol spelen. Studenten zijn eerder geneigd te zeggen dat ze het vergeten zijn of niet hebben, of er nog niet mee bezig zijn, dan dat ze iets moeten laten zien wat pas half af is [interview met student 24 april 2013]. Daarnaast is het moeilijk om tijdens bijeenkomsten aan te haken als je al achterloopt. Als de bijeenkomst gaat over interviewleidraden maken, en je wordt geacht jouw concept mee te nemen, maar je bent nog literatuur aan het verzamelen, kun je moeilijk al een interviewleidraad meenemen. In 2013-2014 valt op dat studenten vooral knelpunten ervaren als iets niet helemaal duidelijk is. Als ze niet goed weten hoe ze een formulier of format in moeten vullen, hebben ze dat niet gedaan. Als niet duidelijk is voor hen hoe aangereikte literatuur past bij het thema van hun beroepsproduct, dan gaan ze het niet lezen. Zodra duidelijker is gemaakt hoe iets werkt of waarom iets past, gaan studenten er wel mee aan het werk. In tabel 5 staan knelpunten bij tussentijdse feedback. Ook hier geldt dat het moeilijk is om feedback te vragen op iets als je achterloopt. Studenten moeten regelmatig over een
16
drempel stappen om datgene te laten zien wat ze nog niet af hebben. Daarnaast weten ze niet welke feedbackvragen ze moeten stellen. In 2012-2013 worden ze tijdens de bijeenkomsten begeleid in het formuleren van feedbackvragen voor hun begeleider. Soms maken ze daar dan gebruik van en weten een vraag te stellen. In 2013-2014 weten de studenten de docent goed te bereiken voor procesmatige vragen. Ze stellen zelfs vragen waarop ze de antwoorden eigenlijk makkelijk zelf in de handleiding kunnen opzoeken. Het vragen van feedback is tijdens de cursus geen knelpunt, en daarbuiten weten de studenten de docenten te bereiken. Tabel 5 Knelpunten bij tussentijdse feedback Tussentijds feedback vragen, studenten
Tussentijds feedback vragen, begeleiders
- Student durft halffabricaat niet te laten zien - Student heeft geen product voor feedback - Student weet geen feedbackvragen te stellen
2.3
- Studenten werken op eigen wijze, vragen geen feedback - Geen samenwerking tussen studenten - Student is afwezig, vraagt geen begeleiding - Er worden weinig halffabricaten opgestuurd
Wat vinden studenten nuttig in onderzoeksbegeleiding, met name als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek en het vragen van tussentijds feedback?
Studenten ervaren niet alleen knelpunten tijdens hun onderzoek. In tabel 6 staan de aspecten die ze nuttig vinden bij de begeleiding. Tabel 6 Nuttige onderzoeksbegeleiding Wat ervaren studenten als nuttig in hun onderzoeksbegeleiding? -
Inhoudelijke begeleiding Procesmatige begeleiding Tussentijds feedback vragen Werken met medestudenten Uitstel van werkzaamheden minimaliseren
In 2011-2012 vonden studenten het nuttig om inhoudelijke en procesmatige begeleiding te krijgen. Inhoudelijke begeleiding gaat over het thema van hun onderzoek en beroepsproduct. Begeleiders denken daarover mee en geven inhoudelijke input en reactie, over het onderwerp van onderzoek van de student. Procesmatige begeleiding gaat onder meer over wanneer het handig is om welke onderzoeksactiviteiten uit te voeren. Ook scholing en werken met medestudenten ervoeren de studenten als heel nuttig. Bij scholing gaat het om aanleren en oefenen met onderzoeksvaardigheden, zoals een interviewleidraad opstellen, data analyseren. Het samenwerken met studenten gebeurt in de bijeenkomsten, waar ze elkaar laten zien wat ze gedaan hebben, en waar ze mee worstelen. Voorbeelden van hoe anderen het aanpakken stimuleert hen om zelf verder te werken. Ook in 2012-2013 worden hiervoor genoemde aspecten aangegeven. Daarnaast vinden studenten tussentijds feedback vragen nuttig. Vragen hiervoor opstellen tijdens bijeenkomsten is voor hen heel zinvol. Ze worden tijdens de bijeenkomsten gestuurd om nuttige vragen over hun onderzoeksproces te stellen, zowel inhoudelijk als procesmatig.
17
Hierdoor wordt het uitstellen van hun werkzaamheden geminimaliseerd. Door deadlines te stellen voor studenten, is het proces voor hen duidelijk gestructureerd [interview student 8 april 2013] waardoor ze hun werk minder uitstellen. Studenten ter plekke aan het werk zetten als ze een halffabricaat niet bij zich hebben, werkt niet goed. Studenten die hun werk niet hebben gemaakt, hebben onvoldoende bagage om er tijdens de bijeenkomst alsnog aan te werken. De studenten geven in 2013-2014 aan dat zij veel nut ondervinden van de formats voor verschillende onderdelen zoals het plan van aanpak, en van zo helder mogelijke opdrachten hieromtrent.
2.4
Wat ervaren studenten als nuttig tijdens de bijeenkomsten?
In 2011-2012 vinden studenten de inhoudelijke en procesmatige begeleiding nuttig, de scholing en het werken met medestudenten. Bij scholing gaat het om onderzoeksvaardigheden leren, bij begeleiding gaat het over studenten in hun proces of bij hun inhoudelijke vragen helpen. In 2012-2013 noemen de studenten dezelfde nuttige aspecten in de bijeenkomsten. Instructie over literatuur en hoe een interview af te nemen vinden ze zinvol. Tijdens bijeenkomsten werken ze veel samen met medestudenten. Voorbeelden van hen zien en feedback van hen ontvangen vinden ze nuttig. Ook in 2013-2014 is het zien van elkaars producten voor de studenten een nuttige stimulans. Daarnaast ervaren ze sturing als nuttig. Ze maken tijdens de bijeenkomsten bijvoorbeeld kleine opdrachten die leiden tot onderdelen die ze in hun plan van aanpak kunnen opnemen. Ze vinden het erg nuttig als het inzichtelijk wordt gemaakt door de docent hoe het resultaat van de opdracht past in hun half- of eindproduct. 2.5
Hoe begeleiden de begeleiders? Welke knelpunten komen ze tegen als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek en het vragen van tussentijds feedback?
Begeleiders geven inhoudelijke en procesmatige begeleiding en hanteren een afsprakensysteem in 2011-2012 en in 2012-2013. In het eerste jaar wordt genoemd dat ze ook scholing geven. Studenten ervaren begeleiding bij hun eigen proces, maar ook een stukje instructie over onderzoeksaspecten, als ze met hun begeleider een afspraak hebben. Studenten geven aan dat begeleiders voorstellen doen voor het maken van afspraken, en dat ze mailen over onderzoeksverslagen. In het tweede jaar wordt genoemd dat begeleiders feedback geven. Dat doen ze gevraagd en ongevraagd, binnen en buiten de bijeenkomsten. Studenten ontvangen feedback op producten die ze tussentijds moeten inleveren, zoals het plan van aanpak, en op producten die ze uit eigen beweging tussentijds inleveren om te vragen of ze op de goede weg zitten. Begeleiders zijn tijd en energie kwijt aan studenten die bijeenkomsten missen en opdrachten niet op afgesproken momenten hebben gemaakt.
18
3.
Conclusie en aanbevelingen
3.1
Conclusie
Dit onderzoeksverslag richt zich op de vraag op welke wijze bachelorstudenten van Instituut Archimedes onderzoek kunnen doen in het kader van hun opleiding, welke knelpunten zij daarbij ondervinden en wat succesfactoren zijn. Wat betekent dit voor de begeleiding? Daarbij wordt vooral gekeken naar het plannen van werkzaamheden voor het onderzoek, het uitstellen van werkzaamheden en het vragen van tussentijds feedback. De vraag is opgesplitst in een aantal deelvragen om tot antwoord op deze onderzoeksvraag te komen: 3.1.1 Hoe doen studenten onderzoek naar leren en opleiden in het beroepsonderwijs? Studenten ondernemen alle activiteiten die passen bij een empirische cyclus van onderzoek doen, teneinde een goed beroepsproduct te maken. Studenten oriënteren zich, doen literatuuronderzoek, ze richten, plannen, ontwerpen meetinstrumenten en verzamelen data. Ze analyseren, concluderen, rapporteren en presenteren. Daarnaast geven ze zelf aan dat ze regelmatig feedback geven op elkaars onderzoek en dat ze regelmatig feedback ontvangen. Dat krijgen ze van medestudenten, van begeleiders, van docenten van de bijeenkomsten en van medewerkers van het lectoraat Beroepsonderwijs. Het vragen van feedback doen ze met name zodra de begeleider aangeeft dat ze dat ook echt moeten doen. Het voorbereiden van feedbackvragen tijdens de bijeenkomst helpt en stimuleert de studenten om feedback te vragen, zeker als de begeleider iemand anders is dan de docent die de bijeenkomsten verzorgt. Ook de expertgroep Protocol (2014) zegt dat dit onderzoekend handelen de bedoeling is in het hbo: er wordt in het hbo niet opgeleid voor onderzoeker, maar onderzoek wordt gebruikt om goede beroepsproducten te maken. Bovendien kent het hbo, ook volgens Andriessen (2014), nog veel uitdagingen, vooral omdat er nog niet veel bekend is over hoe je hbo-ers onderzoekend vermogen bijbrengt. Uit antwoorden op volgende deelvragen blijkt dat er vraagstukken en knelpunten zijn, maar er worden ook oplossingen genoemd. 3.1.2 Welke knelpunten komen studenten tegen, m.n. als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek en het vragen van tussentijds feedback? Op het moment dat de beroepsproductenleerlijn nog niet in de opleiding verankerd was, ondervonden de studenten op allerlei gebieden knelpunten. Op het gebied van begeleiding hadden ze met veel verschillende mensen te maken, waardoor ze soms door de bomen het bos niet meer zagen. Hun eigen onderzoeksrepertoire was nog niet voldoende ontwikkeld, waardoor ze niet goed wisten hoe ze bepaalde zaken aan moesten pakken. De onderzoeksactiviteiten waren hen nog niet bekend: alles was nieuw en veel was moeilijk. In 2013-2014 komen deze begeleidersknelpunten niet meer naar voren, de docent van de cursus is tevens de begeleider van de student, zoals dat in de reguliere cursus Beroepsproduct ook het geval is. Zodra studenten knelpunten tegenkomen, betreft het knelpunten die ontstaan door onduidelijkheid, of inhoudelijke knelpunten. Als iets voor studenten niet helemaal duidelijk is, bijvoorbeeld het invullen van een opdrachtformulier, hebben ze het niet af op het afgesproken moment. Ze stellen het werk ook uit als ze niet zien hoe uitgereikte literatuur aansluit bij het thema van hun beroepsproduct. Zodra de docent het inzichtelijk heeft gemaakt waarom het wel degelijk aansluit, gaan de studenten alsnog aan het werk ermee. Daarnaast ervaren studenten inhoudelijke knelpunten. Ze vinden het moeilijk om theorie die ze gelezen hebben, te koppelen aan hun eigen praktijk.
19
Welke begrippen zijn nu van belang voor mijn situatie? En hoe dan precies? Hoe kom ik aan concrete ideeën om mijn schoolvak te koppelen aan een bepaald beroep? De knelpunten die bestonden en oplosbaar waren, zijn verholpen. De studenten ervaren nu leerpunten, waar met hulp van de docent oplossingen voor te vinden zijn. 3.1.3 Wat ervaren studenten als nuttig in hun onderzoeksbegeleiding als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek en het vragen van tussentijds feedback? Inhoudelijke en procesmatige begeleiding vinden studenten nuttig. Ze vinden het prettig om te worden gedwongen regelmatig feedback te vragen. Zo weten ze of ze op de goede weg zitten en kunnen ze hun producten en werkwijzen nog aanpassen. Studenten leggen het werk voor de beroepsproducten wat makkelijker opzij dan bijvoorbeeld het leren voor een toets, maar door de tussentijdse feedback die ze moeten vragen, wordt ook aan dit studieonderdeel regelmatiger gewerkt. Daarnaast vinden studenten het zinvol als opdrachten helder zijn, en als ze sterk gestuurd worden door middel van in te vullen formats en formulieren. Heldere opdrachten kunnen docenten in de bijeenkomsten verstrekken, de formats en formulieren zijn opgenomen in de handleidingen. 3.1.4 Hoe begeleiden begeleiders? Welke knelpunten komen ze tegen als het gaat om uitstel van werkzaamheden voor het onderzoek en het vragen van tussentijds feedback? Begeleiders geven feedback, gevraagd en ongevraagd. Ze begeleiden procesmatig en inhoudelijk. Vanaf 2013-2104 geven de begeleiders ook zelf de lessen, waarmee ze scholing voor de studenten verzorgen. Zo is het ook in de rest van de opleiding georganiseerd. De begeleiders zijn docent, geven scholing, geven feedback, geven inhoudelijke en procesmatige begeleiding. Ook beoordelen ze de producten van de studenten. Feedbackmomenten worden regelmatiger als de begeleider de studenten stimuleert om feedback te vragen, bijvoorbeeld door het laten formuleren van feedbackvragen tijdens de les. Zodra studenten lessen missen, of hun huiswerk niet maken, levert dat voor de docent een knelpunt op, omdat het extra tijd en energie vergt om de student weer erbij te betrekken. 3.1.5 Waarom hebben studenten hun werk niet op afgesproken momenten af? In 2011-2012 hadden studenten vaak hun werk niet op afgesproken momenten af. Dat had te maken met een drempel die studenten ervoeren, om een halffabricaat waar ze zelf nog niet tevreden over waren, in te leveren. Ze waren dat niet gewend om te doen bij andere studieonderdelen. In 2012-2013 zijn interventies ondernomen om studenten meer te sturen halffabricaten in te leveren om daar feedback op te krijgen. Die interventies bevorderden de communicatie tussen begeleiders en studenten over de producten. Halffabricaten bespreken tijdens de bijeenkomsten is echter in 2012-2013 nog steeds een probleem, omdat veel studenten hun werkzaamheden uitstellen. In 2013-2014 nemen de studenten wel halffabricaten mee naar de bijeenkomsten. De docent van de bijeenkomsten is tegelijkertijd begeleider, die al iets van de student heeft gezien, en die de student moet beoordelen. De student lijkt dan sneller geneigd te zijn om iets aan de docent te laten zien als daarom gevraagd wordt. Ook is de docent de persoon aan wie de student zijn begeleidingsvragen stelt. Daardoor is de student eerder geneigd om halffabricaten mee te nemen naar de bijeenkomst, zoals verslaglegging, interviewleidraad, of presentatie. Toch hebben studenten ook in dit derde jaar niet altijd het afgesproken werk bij zich. Het komt voor dat studenten de huiswerkopdracht naar hun eigen hand gezet hebben, en bijvoorbeeld niet de uitgereikte literatuur hebben gelezen, maar iets hebben gezocht over hun eigen vak. Toelichting van de docent waarom de literatuur toch ook voor de student van belang is, zet een student later
20
wel tot lezen aan. Ook een reminder sturen helpt in het derde jaar om studenten die eerst producten niet inleveren, toch aan het inleveren te zetten. Maar een product in meervoud meenemen, om daar met medestudenten aan te werken tijdens een bijeenkomst, lijkt ook in 2013-2014 nog een drempel te zijn voor studenten. 3.1.6 Wat ervaren studenten als nuttig in de bijeenkomsten bij het lectoraat? Studenten vinden de scholing en de tips die ze krijgen nuttig. Ze kunnen met medestudenten samenwerken met alle positieve gevolgen van dien. Daarnaast worden ze ook inhoudelijk en procesmatig begeleid bij hun onderzoek. Omdat de studenten allemaal met dezelfde soort thematiek aan de slag zijn geweest, namelijk verbinding van vak aan opleiden voor een beroep, hebben ze in een van de bijeenkomsten literatuur over het thema uitgereikt gekregen waar ze mee aan het werk konden. Tijdens de bijeenkomsten oefeningen doen, die leiden tot stukjes die de studenten kunnen gebruiken voor hun eindproducten, vinden zij nuttig. Studenten die tijdens een bijeenkomst de opdracht krijgen om de aanleiding van hun onderzoek te noteren, krijgen een stukje op papier, en hebben dan meteen iets voor in hun verslag. De formats die ze aangereikt krijgen, vinden studenten ook heel zinvol. Ze ervaren het als nuttig dat ze met vragen begeleid worden om een formulier in te vullen. 3.2
Aanbevelingen
In de studiejaren 2011/2012, 2012/2013 en 2013/2014 is het onderzoeksproces van bachelorstudenten tijdens (een pilot voor) de module Beroepsproduct en de begeleiding daarbij gemonitord via logboeken van studenten en hun begeleiders, interviews met hen, en observaties tijdens bijeenkomsten. Uit dit evaluatieonderzoek komt naar voren dat bachelorstudenten van Instituut Archimedes veel leren van het doen van onderzoek, inhoudelijk en procesmatig. Daarnaast komt naar voren dat er enkele aandachtspunten zijn die om oplossingen vragen. Belangrijk is het om studenten te helpen met het formuleren van kernbegrippen bij hun beroepsproduct, en te helpen bij het in kaart brengen van het praktijkprobleem. Studenten kunnen ook hulp gebruiken bij literatuuronderzoek, in de vorm van zoektermen bedenken, artikelen zoeken en verwerken. Dat lukt goed als ze allemaal een soortgelijk onderzoek doen, dan kan de begeleider tijdens bijeenkomsten aandacht hieraan schenken en is het voor alle deelnemers zinvol. Bij data verzamelen is het belangrijk om studenten te helpen bedenken wie ze het best kunnen interviewen en hoe ze dat moeten doen. Dan zijn ze doelgericht bezig en verzamelen ze data die ze goed kunnen gebruiken bij het beantwoorden van hun onderzoeksvraag. Rapporteren vinden studenten ingewikkeld, maar het helpt als de begeleider hen goede voorbeelden laat zien en stap voor stap opdrachten geeft voor het schrijven. Begeleiders vinden het niet altijd makkelijk om studenten te begeleiden bij hun onderzoek, daarom verdient het aanbeveling hierin trainingen te verzorgen voor de begeleiders. Wanneer een student onderzoek doet, is hij niet geneigd halffabricaten in te leveren om daar feedback op te vragen. Studenten komen vaak niet uit zichzelf met vragen, of ze wachten te lang. Dat bleek uit het eerste jaar van de monitor, toen de begeleidende docenten ook werden gevolgd. Wanneer een begeleider feedbackmomenten inlast, en de studenten krijgen de opdracht om gerichte feedbackvragen te formuleren, dan zijn er wel momenten waarop de studenten halffabricaten voorleggen aan de begeleider om daar feedback op te ontvangen. Vervolgens vinden ze dat heel waardevol. Daarom verdient het aanbeveling om enerzijds feedbackmomenten af te spreken en vast te leggen, waarop studenten tussenproducten voorleggen en gericht feedback daarop vragen, en hen anderzijds voor te laten bereiden welke feedbackvragen ze kunnen stellen. Door het ontvangen van feedback worden hun eindproducten wellicht beter en is hun werk vermoedelijk meer op tijd af. Als de
21
begeleider dezelfde persoon is als de docent van de cursus, en de beoordelaar, zoals nu binnen de opleidingen gebruikelijk is, vragen de studenten uit zichzelf regelmatiger en specifieker om feedback. Studenten vinden het moeilijk om overzicht te krijgen en te houden. Verschillende partijen hebben verschillende belangen en opdrachten bij het onderzoek dat de studenten doen. Ze raken soms hun focus kwijt. Ze overzien dan niet welk eindproduct ze nu precies moeten maken en hoe ze dat onderzoeksmatig moeten doen. Aanbevolen wordt om de focus van studenten te verstevigen, zodat de studenten steviger in hun schoenen staan en hun onderzoek kunnen verantwoorden. Dat kan door niet alleen een opdracht te formuleren, maar ook een onderzoeksvraag erbij. Bij de opdracht kan de opdrachtgever onderliggende vragen en problemen aangeven. In de begeleiding van tijd tot tijd aandacht besteden aan focussen op het onderzoek en de afspraken die de studenten met de opdrachtgever hebben gemaakt, draagt ook bij aan het verstevigen van de focus van studenten op het werk dat ze moeten doen. Daarbij wordt aanbevolen om ook aan de opdrachtgever tussentijds feedback te vragen. Vervolgens is het een aanbeveling om groepen te maken van studenten die allemaal aan hetzelfde thema werken. De begeleider kan in dat geval makkelijker naast begeleider ook expert zijn op dat gebied, dan wanneer elke student zijn eigen thema heeft. Bovendien is het goed om de bijeenkomsten over twee perioden te verspreiden, in plaats van alle bijeenkomsten in de eerste periode te doen en de studenten geheel zelfstandig in de tweede periode te laten werken. Zodra studenten hun plan van aanpak af hebben, een GO hebben gekregen en aan het ontwerpen van hun beroepsproduct toe zijn, is het goed als ze af en toe in een bijeenkomst feedback op hun vorderingen krijgen.
22
De belangrijkste concrete aanbevelingen: Conditioneel: Groepen vormen van studenten die met hetzelfde soort onderwerp of probleem bezig zijn, zodat literatuur goed in de groep gevonden en bestudeerd kan worden en studenten samen kunnen werken. Opdrachtformulier aanpassen, naast de opdracht ook een onderzoeksvraag laten formuleren, en de aanleiding voor de opdracht. Bijeenkomsten spreiden over twee periodes, dus ook bijeenkomsten inroosteren in de tweede periode, zodat de studenten niet alleen in de eerste periode bijeenkomsten hebben. Naast bijeenkomsten vaste feedbackmomenten inlassen waarbij studenten halffabricaten voorleggen. Proces:
Helpen bij zoektermen formuleren en literatuur zoeken en verwerken. Helpen bij keuze voor doelgroep van interview en hoe interview aan te pakken. Studenten helpen met tussentijdse feedbackvragen te formuleren. Student helpen om goed in gesprek te gaan met de opdrachtgever, over de criteria waaraan de opdracht moet voldoen. Tussentijds feedback vragen aan de opdrachtgever. Tijdens begeleiding regelmatig bespreken van afspraken die de student heeft gemaakt, met verschillende partijen. Rapportage: Goede voorbeelden van rapportage laten zien. Stap voor stap opdrachten geven voor maken van rapportage (bijvoorbeeld format daarvoor). Tijdens de bijeenkomsten studenten stukjes laten schrijven, en daarbij inzichtelijk maken hoe ze die stukjes kunnen plaatsen in een van de producten (plan van aanpak, eindverslag) Begeleiding: Voor de begeleidende docenten: trainingen verzorgen over het begeleiden van studenten bij hun onderzoek.
23
24
Referenties Andriessen, D. (2014). Praktisch relevant én methodisch grondig? Dimensies van onderzoek in het HBO. Openbare les 10 april 2014. Utrecht: Hogeschool Utrecht. Berg, van den & Bruijn, E. de (2009). Het glas vult zich. Kennis over vormgeving en effecten van competentiegericht beroepsonderwijs; verslag van een review. Amsterdam/s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs. Bruijn, E. de (2009). De docent beroepsonderwijs: jongleren op het grensvlak van twee werelden. In Hogeschool Utrecht. De identiteit van de HBO-professional (pp. 33-45). Utrecht: Hogeschool Utrecht. Donk, C. van der en Lanen, B., van (2010). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: uitgeverij Coutinho. Donk, C. van der en Lanen, B., van (2012). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: uitgeverij Coutinho. Expertgroep Protocol (2014). Beoordelen is mensenwerk. Bevindingen over de wenselijkheid en mogelijkheid van een gezamenlijk protocol voor het beoordelen van (kern)werkstukken. Den Haag: Vereniging Hogescholen. Harinck, F. (2010). Basisprincipes praktijkonderzoek. Antwerpen / Apeldoorn: Garant. Kelchtermans, G., & Vanssche, E. (2010). Stel een andere vraag en je krijgt een ander antwoord. Reflecties over onderzoek door leraren. Pedagogische Studiën, 87(4), 296-306. Leeuwen, C. van (2012). Onderzoek naar leren en begeleiden in beroepsonderwijs.Tussentijds verslag. Bachelorstudenten van Instituut Archimedes doen onderzoek in studiejaar 2011-2012. Utrecht: Hogeschool Utrecht, Lectoraat Beroepsonderwijs (interne publicatie). Leeuwen, C. van (2013). Onderzoek naar leren en begeleiden in het beroepsonderwijs: verbinding tussen schoolvak en beroep. Tussentijds verslag. Bachelorstudenten van Instituut Archimedes doen onderzoek in studiejaar 2012-2013. Utrecht: Hogeschool Utrecht, Lectoraat Beroepsonderwijs (interne publicatie). Losse, M. (2011). Onderzoeksvaardigheden voor docenten. Methoden en technieken voor het uitvoeren en begeleiden van praktijkonderzoek. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Meijer, P., Meirink, J., Lockhorst, D. en Oolbekkink-Marchand, H. (2010). (Leren) onderzoeken door docenten in het voortgezet onderwijs. Pedagogische Studiën, 87, 232252. Oost, H. (2008). Een onderzoek begeleiden. Baarn: HBuitgevers.
25