Rapportage interdepartementale zelfevaluatie project Nationale Veiligheid
Ministerie: Dreiging: Incidentcategorie:
Ministerie van Justitie Terrorisme Radicalisering
Voor akkoord Directeur-Generaal: Directoraat: Datum:
Directeur-Generaal: Directoraat: Datum:
Directeur-Generaal: Directoraat: Datum:
Directeur-Generaal: Directoraat: Datum:
Datum: Versie:
22-12-2005 0.5
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ................................................................................................................. 2 Inleiding ........................................................................................................................... 3 1. Radicalisering............................................................................................................... 4 1.1. Radicalisering......................................................................................................... 4 1.2. Opmerkingen vooraf................................................................................................ 4 2. Beleidsinhoud............................................................................................................... 5 2.1. De verantwoordelijkheid van het Ministerie ............................................................... 5 2.2. Beleidsterreinen die proactief kunnen bijdragen ........................................................ 5 2.3. De focus op de proactieve bijdrage .......................................................................... 7 2.4. Activiteiten die gericht zijn op proactieve bijdrage ...................................................... 8 3. Beleidsproces ............................................................................................................. 11 3.1. Huidige interdepartementale samenwerking............................................................ 11 3.2. Geen knelpunten in de interdepartementale samenwerking ..................................... 13 3.3. De beleidsmatige basis voor de interdepartementale samenwerking ........................ 13 4. Behoeften voor de toekomst ........................................................................................ 14 4.1. Departementale behoeften .................................................................................... 14 4.2. Rijksbrede behoeften ............................................................................................ 14 5. Conclusies .................................................................................................................. 15 5.1. Conclusies op een rij ............................................................................................. 15 5.2. Conclusies in beeld............................................................................................... 16
2
Inleiding Voorliggende rapportage is het resultaat van de interdepartementale zelfevaluatie Nationale Veiligheid. De interdepartementale zelfevaluatie is onderdeel van het project Nationale Veiligheid en is gericht op het inventariseren van bestaand beleid dat proactief bijdraagt aan de nationale veiligheid (het inperken en/of voorkomen van maatschappelijke ontwrichting). Daarnaast wordt in kaart gebracht welke interdepartementale samenwerkingsrelaties worden ‘ingezet’ ten behoeve van dit beleid. Op basis van de inventarisatie worden blinde vlekken in het beleid en knelpunten in het beleidsproces geïdentificeerd. De collegiale toets die volgt op de interdepartementale zelfevaluatie speelt hier ook een belangrijke rol in. Nationale Veiligheid is in het voortraject geconcretiseerd in vitale belangen die kunnen worden bedreigd. Er zijn negen dreigingen benoemd. Deze rapportage heeft betrekking op de dreiging Terrorisme. Deze dreiging valt uiteen in de incidentcategorieën ‘radicalisering’ en ‘catastrofaal terrorisme’. In deze rapportage staat radicalisering centraal. Op basis van een gezamenlijke sessie heeft het Ministerie van Justitie de vragenlijst ingevuld. Omdat dit niet volledig is gelukt binnen de beschikbare tijd, hebben de betrokkenen zelfstandig de overgebleven vragen beant woord. De rapportage is als volgt opgebouwd: • In het eerste hoofdstuk wordt kort ingegaan op de definiëring van ‘radicalisering’: wat moet er onder worden verstaan? • In het tweede hoofdstuk staat de beleidsinhoud centraal en wordt in kaart gebracht wat het Ministerie van Justitie momenteel doet aan het structureel inperken en/of voorkomen van radicalisering. Daarnaast wordt stilgestaan bij de mogelijke blinde vlekken die in het beleid aanwezig zijn. • In het derde hoofdstuk wordt in kaart gebracht welke interdepartementale samenwerkingsrelaties aanwezig zijn in het kader van het structureel inperken en/of voorkomen van radicalisering. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de knelpunten die zich hierin voordoen. • In het vierde hoofdstuk wordt weergegeven welke behoeften het Ministerie van Justitie heeft in het kader van het proactieve beleid gericht op het tegengaan van radicalisering: hoe kan worden omgegaan met de blinde vlekken en knelpunten? • In het vijfde hoofdstuk wordt kort ingegaan op de conclusies die op basis van het onderzoek getrokken kunnen worden.
3
1. Radicalisering In dit hoofdstuk wordt kort beschreven wat onder de incidentcategorie ‘radicalisering’ moet worden verstaan. Daarnaast worden enkele opmerkingen vooraf geplaatst. Beide paragrafen vormen de achtergrond waartegen de volgende hoofdstukken moeten worden beschouwd.
1.1. Radicalisering Nadrukkelijk onderdeel van de terrorismeproblematiek is radicalisme en radicalisering. Voor het project Nationale Veiligheid worden opsporingsactiviteiten en activiteiten ten aanzien van het beperken van de gevolgen van aanslagen (crisisbeheersing) gezien als preparatie en respons. Het voorkomen van het ‘ontstaan’ van terroristen en terroristische organisaties wordt gezien als proactie. Hierbij kan gedacht worden aan vraagstukken ten aanzien van de rol van internet bij radicalisering, de rol van onderwijskansen en arbeidskansen, het beleid ten aanzien van (radicale) geestelijken in Nederland of beleidsvorming ten aanzien van grondrechten. Wat precies onder radicalisering moet worden verstaan, is nog niet echt vastgelegd. De AIVD definieert radicalisme als volgt: ‘Het (actief) nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de samenleving, die een gevaar kunnen opleveren voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde (doel), eventueel met het hanteren van ondemocratische methodes (middel), die afbreuk kunnen doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde (effect)’. De nota ‘Weerbaarheid en integratiebeleid’ (augustus 2005, JUS) zegt over radicalisering het volgende: “Een samenleving die weerbaar is tegen gevaarlijke radicaliseringsinvloeden is een samenleving die diep doordrongen is van de waarde van de gedeelde democratische rechtsorde voor de vrijheid, gelijkheid en veiligheid van allen. Het is een samenleving waarin alle religieuze, levensbeschouwelijke en politieke stromingen die aansluiten bij deze democratische rechtsorde een geëigende plek hebben. Burgers van deze samenleving zijn trots op deze orde en zijn zich bewust van hun verantwoordelijkheid om deze hoog te houden. Ze schrikken er dan ook niet voor terug om duidelijk te zijn over de beginselen en gedragscodes waaraan ze elkaar houden. En waar hierin onduidelijkheden of verschillen van mening zijn, gaan burgers met elkaar in debat of leggen hun geschil voor aan de rechter”.
1.2. Opmerkingen vooraf In het algemeen geldt dat binnen de huidige tijdsgeest radicalisering voor velen alleen betrekking heeft op moslimextremistische opvattingen. Radicalisering heeft echter een bredere strekking dan alleen moslimextremisme, want het kan ook gaan over andere religieuze extremistische opvattingen, dierenactivisme en rechtsextremisme. Een tweede opmerking die gemaakt dient te worden is dat radicalisering het afgelopen jaar opnieuw onder de aandacht is gekomen en veel van de activiteiten in dit kader het stadium van beleidsontwikkeling nog niet voorbij zijn – en bovendien de uitvoerende justitiële activiteiten bij het NCTb zijn belegd.
4
2. Beleidsinhoud De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat, heeft betrekking op de mate waarin het beleid van het Ministerie van Justitie bijdraagt aan het inperken en/of voorkomen van radicalisering. Worden alle mogelijkheden die het Ministerie van Justitie heeft ten aanzien van dit thema voldoende benut? Om deze vraag te beantwoorden, wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan: • de wijze waarop het Ministerie van Justitie de verantwoordelijkheid op dit gebied definieert (paragraaf 1) • de beleidsterreinen die een proactieve bijdrage kunnen leveren aan het tegengaan van radicalisering (paragraaf 2) • de mate waarin deze beleidsterreinen ook gericht zijn op deze proactieve bijdrage (paragraaf 3), en • de activiteiten die daadwerkelijk invulling geven aan deze proactieve bijdrage (paragraaf 4).
2.1. De verantwoordelijkheid van het Ministerie Het Ministerie van Justitie heeft een dubbele verantwoordelijkheid in het kader van het tegengaan en/of voorkomen van radicalisering. Enerzijds heeft het Ministerie van Justitie een verantwoordelijkheid in het tegengaan van terrorisme, met de veronderstelling dat radicalisering een belangrijke oorzaak kan zijn voor het feitelijk voorbereiden en uitvoeren van terroristische gedragingen. Anderzijds is de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie gelegen op het terrein van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, waarbij radicalisering als een belemmering wordt gezien voor succesvolle integratie.
2.2. Beleidsterreinen die proactief kunnen bijdragen Een belangrijk onderdeel van de interdepartementale zelfevaluatie is het inventariseren van de beleidsterreinen die kunnen bijdragen aan het inperken en/of voorkomen van maatschappelijke ontwrichting. In de voorliggende rapportage is deze inventarisatie gedaan vanuit het perspectief van het Ministerie van Justitie en gericht op het inperken en/of voorkomen van radicalisering. In tabel 1 staan de beleidsterreinen die volgens het Ministerie van Justitie kunnen bijdragen aan het inperken en/of voorkomen van radicalisering.
5
Tabel 1. Beleidsterreinen Ministerie van Justitie die bijdragen aan het inperken en/of voorkomen van radicalisering Beleidsterreinen Ministerie van Justitie die proactief kunnen bijdragen
Opmerkingen/redenering
(Nationale) wetgeving
Wetgeving (strafrechtelijk en bestuursrechtelijk) kan een proactieve rol vervullen voor het tegengaan en tegenhouden van radicale denkbeelden. Anti-discriminatiewetgeving kan ook een proactieve uitwerking hebben op het tegengaan van radicalisering, vanuit de gedachte dat als mensen serieus worden genomen door de samenleving, er ook minder reden is zich tegen de samenleving af te zetten. Slagvaardige en kwalitatief goede rechtspleging vanuit een neutrale uitgangspositie maakt aan potentiële daders duidelijk wat veracht kan worden en dat kan radicalisme tegengaan. Het rechtsbestel moet bescherming bieden aan iedereen – zonder aanzien des persoon – gelijke beschikbaarheid van rechtshulp en gefinancierde rechtshulp voor iedereen kan proactief uitwerken.
Slagvaardige en kwalitatief goede rechtspleging
Adequate toegang tot het rechtsbestel
Preventieve maatregelen
Handhaving en vervolging
Tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties Slachtofferzorg
Terrorismebestrijding
Maatregelen gericht op het tegengaan van marginalisering van groepen burgers, kan radicalisering voorkomen/tegengaan. Door consequent en ‘op maat’ te handhaven en adequaat in te spelen op provocaties door uiteenlopende opvattingen en meningen een plek te geven, is het mogelijk om de voedingsbodem voor radicalisering kleiner te maken. Bij de tenuitvoerlegging moet rekening worden gehouden dat gedetineerden elkaar niet kunnen beïnvloeden en aanzetten tot radicalisering. Bij slachtofferzorg geen onderscheid qua toegang aanbrengen tussen personen om beelden van radicalisering te voorkomen. Actief beleid voor tegengaan terrorisme kan afschrikkende werking hebben op radicaliseringtendensen. Tegelijkertijd moet de overheid bewust zijn van het feit dat (te) veel nadruk op terrorismebestrijding en daaraan gerelateerde roep om meer instrumenten ook radicalisering in de hand kan werken (ofwel: voorkom windowdressing).
Uitvoering Jeugdbescherming
Signaalfunctie bij de uitvoeringsinstanties versterken - gericht op jongeren en ouders – en vanuit bestaande regelgeving proactief te werk gaan (gericht op moslimextremisme, dierenactivisme, rechtsextremisme en andere religieuze extremistische opvattingen).
Tenuitvoerlegging justitiële sancties jeugd
Bij de tenuitvoerlegging moet rekening worden gehouden dat gedetineerden elkaar niet kunnen beïnvloeden en aanzetten tot radicalisering.
6
Beleidsterreinen Ministerie van Justitie die proactief kunnen bijdragen
Opmerkingen/redenering
Gelijke toegankelijkheid voorzieningen
Percepties van uitsluiting en ongelijkheid kunnen radicalisering teweeg brengen.
Internationale regelgeving
Afstemming en harmonisering qua regelgeving en samenwerking tussen landen ten behoeve van eenduidigheid kan radicalisering tegengaan. Richten van opsporingsinstanties en kennis vergroten om signalen van radicalisering tijdig te onderkennen en proactief op in te spelen. Beleid erop richten om mensen met radicale denkbeelden aan de grens geweerd worden en invloedsmogelijkheden van die mensen te minimaliseren.
Opsporingsbeleid
Toegang vreemdelingen
Toezicht en opvang vreemdelingen
Toezicht ook richten op herkennen van radicale denkbeelden en daarmee radicalisering tegengaan.
Terugkeer en verwijdering vreemdelingen
De proactieve relatie kan van tweeërlei aard zijn. Het kan enerzijds overdracht van radicale denkbeelden tegengaan door ‘geradicaliseerde’ mensen te verwijderen. Anderzijds kan een (te) actief terugkeerbeleid ook radicalisering teweeg brengen.
Mediabeleid/voorlichting
Door media te wijzen op verantwoordelijkheid kan zij door evenwichtige berichtgeving radicalisering tegengaan.
Inburgering en integratie
Bevorderen van binding en vergroten van weerbaarheid kan radicalisering tegengaan; tegelijkertijd zullen mensen ook opgenomen worden in de samenleving (een vorm van wederkerigheid).
2.3. De focus op de proactieve bijdrage In de vorige paragraaf is weergegeven welke beleidsterreinen van het Ministerie van Justitie kunnen bijdragen wanneer het gaat om het inperken en/of voorkomen van radicalisering. Een vervolgvraag heeft betrekking op de mate waarin dit ‘kunnen’ ook wordt doorvertaald in ‘doen’. Met andere woorden: worden de mogelijkheden die de beleidsterreinen bieden ook als zodanig benut? En zo ja, zijn de doelstellingen ook in deze proactieve termen geformuleerd?
7
Tabel 2. Mate waarin beleidsterreinen Ministerie van Justitie die proactief kunnen bijdragen ook als zodanig, en met focus, worden ingezet Beleidsterreinen die proactief kunnen bijdragen (Nationale) wetgeving Slagvaardige en kwalitatief goede rechtspleging Adequate toegang tot het rechtsbestel Preventieve maatregelen Handhaving en vervolging Tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties Slachtofferzorg Terrorismebestrijding Uitvoering Jeugdbescherming Tenuitvoerlegging justitiële sancties jeugd Gelijke toegankelijkheid voorzieningen Internationale regelgeving Opsporingsbeleid Toegang vreemdelingen Toezicht en opvang vreemdelingen Terugkeer en verwijdering vreemdelingen Mediabeleid/voorlichting Inburgering en integratie
Worden ook als Doelstellingen ook gericht zodanig ingezet? op proactieve bijdrage ? Ja Ja Nee Nee Nee Nee Ja Ja Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Nee Nee Nee Nee Ja
Nee Nee Ja Ja Nee Ja Nee Nee Ja Ja Ja Nee Nee Nee Nee Ja
Opgemerkt kan worden dat Justitie veel beleidsterreinen heeft die een proactieve relatie kunnen hebben op het tegengaan en voorkomen van radicalisering. Daarbij zijn ook veel beleidsterreinen gericht op het tegengaan van radicalisering en dat komt ook expliciet in de doelstellingen van het beleid terug. Voor een aantal beleidsterreinen geldt terecht - gelet op de algemene werking - dat de expliciete focus niet gericht is op het tegengaan van radicalisering. Het is echter wel zo dat in het kader van het vreemdelingenbeleid (toegang, toezicht en opvang, terugkeer en verwijdering) er meer focus kan worden aangebracht op het tegengaan en voorkomen van radicalisering. Zoals aangegeven zou dit een dubbele betekenis moeten hebben: het tegenhouden en verwijderen van radicalen - indien juridisch mogelijk - en het communiceren en uitvoeren van een evenwichtig vreemdelingenbeleid. Kortom: veel beleidsterreinen van het Ministerie van Justitie hebben een duidelijke focus en expliciete doelstellingen voor het tegengaan en voorkomen van radicalisering. Als het gaat om het vreemdelingenbeleid kan in de volle breedte meer focus worden aangebracht voor het tegengaan en voorkomen van radicalisering.
2.4. Activiteiten die gericht zijn op proactieve bijdrage In het kader van de interdepartementale zelfevaluatie wordt in kaart gebracht welke (categorieën van) activiteiten een Ministerie verricht in het kader van het inperken en/of voorkomen van een incidentcategorie. Voor het Ministerie van Justitie geldt dat de activiteiten die het uitvoert in het kader van de proactieve bijdrage aan het tegengaan van radicalisering zijn geïnventariseerd. Hieronder worden deze in tabelvorm weergegeven.
8
Tabel 3. Beleidsactiviteiten Ministerie van Justitie die bijdragen aan het inperken en/of voorkomen van radicalisering Beleidsterreinen (Nationale) wetgeving
Beleidsuitvoering
Beschrijving van de inhoud • Naar mogelijkheid op verbod van godslastering. • Maken van wetgeving.
Onderzoek
•
Als onderdeel van onderzoek i.k.v. terrorismebestrijding.
Beleidsontwikkeling
•
Regelgeving op het terrein van antidiscriminatie.
Beleidsuitvoering Beleidsontwikkeling
• •
Beleidsuitvoering
•
Onderzoek
•
Handhaving van de regelgeving. Beleid om ‘besmetting van radicale denkbeelden’ te voorkomen. Feitelijk voorkomen van besmetting door gedetineerden - waar nodig - te spreiden. Door het WODC is in opdracht van de NCTb een onderzoek uitgezet, gericht op het verkrijgen van een overzicht van het beleid, de beleidsmaatregelen en de effecten daarvan m.b.t. de aanpak van terrorisme in westerse landen.
Risicoanalyses Beleidsontwikkeling
• •
Permanent evalueren van dreigingen. NCTb ontwikkelt beleid op tegengaan van terrorisme, waarbij nadrukkelijk naar radicalisering wordt gekeken.
Beleidsevaluatie
•
Ondersteuning van lokale overheden door NCTb.
Uitvoering jeugdbescherming
Beleidsontwikkeling
•
Kennisbevordering over radicalisering bij uitvoeringsinstellingen.
Tenuitvoerlegging justitiële sancties jeugd Gelijke toegankelijkheid voorzieningen
Algemeen
•
Beleidsontwikkeling
•
Beleidsuitvoering
•
Beleidsevaluatie
•
Beleidsontwikkeling
•
Beleidsuitvoering
•
Expliciete maatregelen moeten nog nader inhoud krijgen zoals bij volwassenen het geval is (zie hierboven). Maakt deel uit van het staande integratiebeleid. Maakt deel uit van het staande integratiebeleid. Maakt deel uit van het staande integratiebeleid. Waar nodig, wordt in het bijzonder in Europese fora, meegewerkt aan aanpassing van internationale regelgeving/ harmonisering van nationale regelgeving. Gebeurt door NCTb en DW. Idem.
Beleidsontwikkeling
•
Handhaving en vervolging
Tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties Terrorismebestrijding
Internationale regelgeving
Opsporingsbeleid
Beleidsactiviteiten Onderzoek
Vindt plaats door DG Rechtshandhaving, het OM en de NCTb, en samenhang met de beleidsontwikkeling op het terrein van terrorismebestrijding.
9
Beleidsterreinen
Beleidsactiviteiten Beleidsuitvoering
Beschrijving van de inhoud • Geschiedt door het OM in samenwerking met de Nationale Recherche en de regiokorpsen, in samenhang met de opsporing van terrorisme.
Inburgering en integratie
Onderzoek
•
•
Risicoanalyses
•
Beleidsontwikkeling
•
Beleidsuitvoering
•
Beleidsevaluatie
•
IMES (UvA) doet onderzoek naar politieke socialisatie van moslimjongeren, gericht op de achtergronden van hun keuze voor een meer democratische danwel radicale islambeleving. Na afronding zal nader onderzoek worden overwogen door DCIM in afstemming met DAJS, WODC en NCTb. Er worden nauwe contacten onderhouden met expertisecentra, gemeenten en minderheden over maatschappelijke risico’s en kansen. Nota Weerbaarheid en Integratiebeleid, gericht op versterking van de binding en weerbaarheid tegen radicaliseringtendensen. Uitvoering van een reeks van projecten in samenwerking met expertisecentra en minderhedenorganisaties. Wordt momenteel ontwikkeld.
Uit de bovenstaande tabel kan worden opgemaakt dat de activiteiten die het Ministerie van Justitie in het kader van het inperken en/of voorkomen van radicalisering verricht zich voornamelijk concentreren op beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering (of het stimuleren van uitvoering bij decentrale overheden en uitvoeringsinstellingen). Tevens op het verrichten van onderzoek om meer zicht te krijgen op de achtergronden van radicaliseringtendensen. Feit is dat risicoanalyses in beperkte mate plaatsvinden en dat beleidsevaluatie op de diverse beleidsterreinen nog in ontwikkeling is. Pas op een later moment kan bezien worden of de activiteiten van het Ministerie van Justitie complementair zijn aan de beleidsactiviteiten die andere ministeries verrichten in het tegengaan en voorkomen van radicalisering.
10
3. Beleidsproces In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de samenwerkingsrelaties die in het kader van het interdepartementale beleidsproces aanwezig zijn. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan de knelpunten die zich in deze relaties voordoen.
3.1. Huidige interdepartementale samenwerking In het kader van het inperken en/of voorkomen van radicalisering wordt door een aantal ministeries samengewerkt. Alvorens nader in te gaan op deze samenwerking kan worden opgemerkt dat deze samenwerking veelal niet specifiek is ingericht c.q. aanwezig is het inperken en/of voorkomen van radicalisering. In tabel 4 wordt dit beleidsnetwerk, vanuit het perspectief van het Ministerie van Justitie, beschreven. De beschrijving is niet uitputtend, maar geeft op hoofdlijnen weer met welke ministeries samenwerkingsrelaties bestaan en hoe deze samenwerkingsrelaties op hoofdlijnen kunnen worden gekarakteriseerd. Hoewel in de vragenlijst een onderscheid is gemaakt tussen inbreng ‘hebben’ en inbreng ‘krijgen’, kan op basis van de resultaten worden vastgesteld dat er in vrijwel alle gevallen sprake is van wederzijdse afstemming. Dit betekent dat het niet per definitie is dat er één Ministerie leidend is en een ander Ministerie ‘slechts’ inbreng heeft op het beleidsterrein van dat Ministerie. Waar dit wel het geval is, wordt het expliciet gemaakt. Tabel 4. Betrokkenheid van andere ministeries bij Ministerie van Justitie ten aanzien van het inperken en/of voorkomen van radicalisering Ministerie AZ
Inhoud • In het algemeen geldt dat AZ betrokken wordt bij de beleidsontwikkeling; AZ volgt het beleid en brengt de opvattingen van AZ in bij diverse beleidstrajecten.
BZK
• • • •
VWS
• •
• • BuZA
•
Intensieve samenwerking met BZK voor het stimuleren en ondersteunen van lokale overheden. Stimuleren handhaving door lokale overheden via het Grote Stedenbeleid. Voor signalering en opvolging nauwe samenwerking met de AIVD. Informatie-uitwisseling met de KLPD voor tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties. Samenwerking met BZK op het terrein van inburgering en integratie. In het algemeen betrokken bij diverse beleidontwikkeltrajecten - gerelateerd aan radicalisering - en dan vooral op het terrein van het jeugdbeleid en uit voering van de jeugdbescherming. Samenwerking voor bevorderen gelijke toegankelijkheid van voorzieningen (vanuit Operatie Jong). Samenwerking met VWS op het terrein van inburgering en integratie (via operatie Jong). In het algemeen betrokken bij diverse beleidontwikkeltrajecten gerelateerd aan radicalisering - en dan vooral vanuit het oogpunt van buitenlands beleid. Zeker als het gaat om tegengaan van radicalisering via buitenlandse media (radio, televisie en internet).
11
Ministerie SZW
NCTb
OCW
Inhoud • In het algemeen betrokken bij diverse beleidontwikkeltrajecten - gerelateerd aan radicalisering - en dan vooral vanuit de verantwoordelijkheid voor het arbeidsmarktbeleid. • Samenwerking voor gelijke toegankelijkheid voorzieningen door arbeidsmarktkansen van allochtonen te bevorderen en het tegengaan van discriminatie. • Samenwerking op het terrein van inburgering en integratie met betrekking tot arbeidsmarktkansen en tegengaan discriminatie. • Nauwe samenwerking op het tegengaan van radicalisering met het oogpunt om terrorisme te voorkomen. • Intensieve samenwerking op het terrein van handhaving en vervolging • Nauwe samenwerking met betrekking tot verstoring en preventie van radicaliseringprocessen. • Samenwerking op het terrein van inburgering en integratie inzake bevordering actief burgerschap, mentoring en opvoedingsondersteuning (in het kader van Operatie Jong).
Wanneer wordt gekeken naar de intensiteit en inhoud van de betrekkingen die het Ministerie van Justitie onderhoudt rondom het inperken en/of voorkomen van radicalisering, dan valt op dat de samenwerking met het Ministerie van BZK het meest intensief is. De samenwerking met de vakdepartementen richt zich vooral op de bijdrage van het specifieke beleid van het departement op het voorkomen en tegengaan van radicalisering. Voor wat betreft de samenwerking met AZ en BZ is de samenwerking meer algemeen van aard, waarbij deze departementen veelal reageren op beleidsontwikkelingen, die vanuit Justitie en/of andere departementen geëntameerd worden.
12
Figuur 1. Interdepartementale samenwerkingsrelaties gericht op het inperken en/of voorkomen van radicalisering
VWS NCTb BZK
Justitie SZW
OCW BZ AZ Leveren inbreng Krijgen inbreng Sterke betrokkenheid Gemiddelde betrokkenheid Zwakke betrokkenheid
3.2. Geen knelpunten in de interdepartementale samenwerking Het Ministerie van Justitie ervaart geen knelpunten in de samenwerking tussen departementen op het tegengaan en voorkomen van radicalisering. Ieder departement levert vanuit de eigen verantwoordelijkheid de inspanningen die van de departementen verwacht worden en Justitie vindt ook dat de gezamenlijkheid tot uitdrukking komt in de inbreng die ieder departement levert. Het Ministerie van Justitie geeft ook nadrukkelijk aan dat zijn eigen inspanningen voldoen aan de wensen van de andere departementen voor het tegengaan en voorkomen van radicalisering. Om de gezamenlijkheid te onderstrepen wordt ook een gezamenlijke werkconferentie gehouden over het thema ‘radicalisering’.
3.3. De beleidsmatige basis voor de interdepartementale samenwerking De kabinetsnota ‘Radicalisme en radicalisering’ geeft de basis weer voor het interdepartementaal beleid. Het kabinet heeft het beleid verder geïntensiveerd op het tegengaan van radicalisme en radicalisering. Het in het wilde weg hele groepen jongeren van radicalisering betichten, is thans één van de belangrijkste factoren achter het verschijnsel radicalisering. Doel van het beleid is om voedingsbodems weg te nemen waardoor gewelddadige radicalisering voorkomen kan worden. In de kabinetsnota Radicalisme en Radicalisering wordt een kader geschetst waarin het beleid op verschillende terreinen en van verschillende overheden in samenhang wordt gebracht.
13
4. Behoeften voor de toekomst In dit vierde hoofdstuk staan de behoeften c.q. wensen die het Ministerie van Justitie heeft centraal, wanneer het gaat om het inperken en/of voorkomen van radicalisering. Deze behoeften zijn onderverdeeld in departementale en rijksbrede behoeften.
4.1. Departementale behoeften Het Ministerie van Justitie geeft aan dat in het kader van het tegengaan en voorkomen van radicalisering aan een aantal beleidsterreinen prioriteit dient te worden gegeven. Allereerst heeft ‘inburgering en integratie’ prioriteit om radicalisering tegen te gaan, vanuit de gedachte dat vanuit deze focus de binding van individuen en groepen met de samenleving kan worden versterkt en daarmee de samenleving ook weerbaarder wordt ten aanzien van radicaliserende tendensen. Justitie heeft hierbij inbreng en betrokkenheid nodig van verschillende departementen. BZK kan stimulansen bieden voor het versterken van de lokale aanpak en het bevorderen van ‘multi-etnisch politiewerk’ (mede ook in relatie tot de NCTb). Daarnaast kan BZK ook actief burgerschap (BVK) stimuleren. VWS en OCW kunnen vooral ten aanzien van jeugdigen integratiebevorderend en kansverrijkend fungeren. SZW heeft een rol in het verruimen van arbeidsmarktkansen voor verschillende doelgroepen, die vatbaar zijn voor radicaliserende bewegingen. Ten tweede vindt Justitie het belangrijk dat de toegang tot de voorzieningen gelijk is voor iedereen. Om radicalisering en het afzetten tegen de samenleving tegen te gaan, is het essentieel om gelijke kansen en diversiteit te bevorderen en discriminatie tegen te gaan bij de toedeling van voorzieningen. Ook voor het realiseren van dit doel heeft Justitie inbreng nodig vanuit diverse departementen. BZK, VROM, VWS, SZW, OCW, NCTb kunnen ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid ertoe bijdragen dat de toegang tot de voorzieningen voor een ieder gelijk is en met maat werk kan worden toegepast, vanuit het oogpunt van het tegengaan van radicalisering. Als derde en laatste element voor het tegengaan van radicalisering wordt door Justitie prioriteit toegekend aan opsporing, vervolging en berechting. Belangrijk is dat extra energie wordt ingezet op het verstoren en tegenhouden van activiteiten van groepen en individuen die anderen proberen te radicaliseren. Met name de samenwerking met BZK en de NCTb is in deze volgens Justitie cruciaal.
4.2. Rijksbrede behoeften In het algemeen kan volgens Justitie ondersteuning worden gegeven aan de professionals in de eerste lijn voor het tegengaan en inperken van radicalisering. De rijksoverheid kan in brede zin stimulansen bieden door meer kennis te verstrekken en handelingsperspectieven te bieden aan uitvoerende professionals om signalen tot radicalisering sneller te herkennen en daarop adequaat in te spelen. Dit geldt niet alleen voor politiemensen, maar voor verschillende maatschappelijke functionarissen die direct in contact staan met de ‘buitenwereld’. Uiteindelijk zijn het uitvoerende professionals die radicaliserend gedrag moeten herkennen (vroegsignalering) en daarop adequaat reageren.
14
5. Conclusies In dit hoofdstuk wordt kort weergegeven wat de belangrijkste conclusies zijn die op basis van deze rapportage kunnen worden getrokken. Deze conclusies concentreren zich op de blinde vlekken, knelpunten en wijze waarop hiermee kan worden omgegaan. In de voorgaande hoofdstukken is uitgebreid aan bod gekomen wat door het Ministerie van Justitie thans aan het inperken en/of voorkomen van radicalisering wordt gedaan. Dit wordt hier daarom niet opnieuw herhaald.
5.1. Conclusies op een rij Blinde vlekken Veel beleidsterreinen van het Ministerie van Justitie hebben een duidelijke focus en expliciete doelstellingen voor het tegengaan en voorkomen van radicalisering. Als het gaat om het vreemdelingenbeleid kan in de volle breedte meer focus worden aangebracht voor het tegengaan en voorkomen van radicalisering. Geen knelpunten in de samenwerking Het Ministerie van Justitie ervaart in de samenwerking met de andere departementen op dit moment geen knelpunten. Onderkend wordt dat de samenwerking op dit terrein nog in een ontwikkelfase verkeert, maar het idee leeft nadrukkelijk dat een ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid positief en vanuit een gemeenschappelijk doel invulling geeft aan de samenwerking. Behoeften voor de toekomst In de toekomst moet volgens het Ministerie van Justitie prioriteit worden toegekend aan de volgende beleidsterreinen: • inburgering en integratie • gelijke toegang tot voorzieningen • opsporing, vervolging en berechting. Daarnaast moet volgens het Ministerie van Justitie rijksbreed aandacht worden besteed aan het versterken van de professionals in de eerste lijn.
15
5.2. Conclusies in beeld Figuur 2. Conclusies in een notendop Blinde vlekken -Tegengaan van radicalisering in de volle breedte van het vreemdelingenbeleid
Behoefte voor de toekomst Radicalisering - Prioriteit aan beleidsterreinen: - inburgering en integratie - gelijke toegang tot voorzieningen - opsporing, vervolging en berechting - Versterken van de professionals in de eerste lijn
Knelpunten in de samenwerking - Geen
16