Rapport
Woonuitgaven van de huurder Internationale vergelijking met EU-SILC 2012
Marietta Haffner Kees Dol
Woonuitgaven Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van:
Directie Kennis en Verkenning Directoraat-Generaal Wonen en Bouwen Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Auteurs:
Marietta Haffner Kees Dol
Delft, 20 augustus 2014 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Tel. (015) 278 30 05 E-mail:
[email protected] http://www.otb.bk.tudelft.nl
Copyright 2014 by OTB - Research for the Built Environment, Faculty of Architecture and the Built Environment, Delft University of Technology. No part of this report may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other means, without written permission from the copyright holder.
Inhoudsopgave 1
Executive Summary ................................................................................... 2
2
Context ...................................................................................................... 3 2.1 Inleiding .................................................................................................. 3 2.2 Aanpak .................................................................................................... 4
3
Nederlandse huurder in middengroep: quoten vergeleken ...................... 5
4
Woonuitgaven onder de loep .................................................................... 7 4.1 Netto huur in Nederland relatief laag ......................................................... 7 4.2 Woningkwaliteit in Nederlandse huursector relatief hoog ............................ 7
5
Inkomen onder de loep ........................................................................... 11 5.1 Nederlandse huurder heeft relatief laag inkomen ....................................... 11 5.2 Nederlandse huurder met laag inkomen heeft relatief lage huurquote......... 14
Literatuur .......................................................................................................... 15 Bijlage A EU-SILC informatie ................................................................ 16 EU-SILC databestand beschreven ..................................................................... 16 Selecties beschreven ........................................................................................ 16 Woonuitgavenvariabelen beschreven ................................................................ 17 Bijlage B
Woonuitgaven – onderliggende cijfers .................................. 18
Bijlage C
Omvang groepen van beleid – onderliggende cijfers ............ 20
1 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
1
Executive Summary
Doel van deze rapportage is om te gaan de woonuitgaven van Nederlandse huurders in relatie tot hun inkomen (de quote) in 2008/2009 en 2011/2012 te vergelijken met enkele andere landen. De analyses in dit rapport met cross sectie databestanden EU-SILC 2009 en EU-SILC 2012 hebben, naast Nederland, betrekking op negen EU-lidstaten met een vergelijkbaar welvaartsniveau: Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Luxemburg, Denemarken, Zweden, Finland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk. Voor sommige analyses blijven Duitsland en/of het Verenigd Koninkrijk buiten beschouwing.1 De plekaanduidingen die gebruikt worden kennen plaats 1 aan de hoogste inkomens, laagste woonlasten, etc. toe. De conclusies luiden: 1. Als de in Nederland gebruikelijke berekeningswijze wordt aangehouden, komt Nederland van de acht landen in 2011/2012 met de gemiddelde netto woonquote (woonuitgaven plus bijkomende uitgaven) uit op de plek (zes) voor Denemarken en Noorwegen waar de quote hoger is dan in Nederland. 2. Als de netto huurquote, dus zonder bijkomende woonuitgaven, wordt vergeleken tussen de acht landen, komt Nederland in 2011/2012 gemiddeld op de vijfde plaats. De gemiddelde netto huurquote is hoger in Denemarken, Zweden en Noorwegen dan in Nederland. 3. Zes van de acht landen hebben in 2011/2012 een gemiddelde netto huur per maand (na aftrek van de huurtoeslag) die hoger is dan in Nederland. 4. Als de woningkwaliteit van de huurwoningen wordt afgemeten aan het gemiddeld aantal kamers en het verschil in gemiddeld aantal kamers tussen de huur- en koopsector, komt Nederland in 2011/2012 gemiddeld uit op een eerste plek. Bij de gemiddeld aantal vierkante meters per huurwoning landt Nederland op een derde plek na Luxemburg en Denemarken. Bij het verschil in woningkwaliteit tussen de huur- en koopsector scoort Nederland hoog (weinig verschil). 5. Afgemeten aan een subjectieve kwaliteitsmaat – de satisfactie van de bewoner met woning en woonomgeving –, springt Nederland er samen met Noorwegen in 2011/2012 het beste uit met een hoog aandeel huurders dat aangeeft zeer tevreden of tevreden te zijn. 6. De hoogte van gemiddelde netto woonquote en netto huurquote wordt in Nederland in belangrijke mate beïnvloed doordat er in de huursector relatief veel huishoudens met lagere inkomens wonen. Gemiddeld is het besteedbaar inkomen van de Nederlandse huurder in 2011/2012 het laagste van de negen landen. 7. Wordt daarentegen de netto huurquote van huishoudens met een laag inkomen (de doelgroep) centraal gesteld, dan komt Nederland in 2011/2012 op een vierde plaats van negen landen. Nederlandse huurders met de laagste inkomens geven zo gemiddeld minder inkomen uit aan netto huur dan huurders in de vijf andere landen. 1
Vanwege een andere manier van data verzamelen vanaf het EU-SILC 2012 wordt het Verenigd Koninkrijk bij de quoten en bij de woonuitgavenanalyses buiten beschouwing gelaten als het gaat om een vergelijking tussen de beide EUSILC bestanden. Dit geldt ook voor Duitsland, aangezien er naar verhouding een groot aantal negatieve huren zijn aangetroffen na aftrek van de huursubsidie in het EU-SILC 2012 en er bovendien een verandering is doorgevoerd in het toerekenen van de huursubsidie die in het EU-SILC 2009 bij het inkomen is opgeteld en in het EU-SILC 2012 bij de huursubsidie.
2
2
Context
2.1
Inleiding
In dit rapport worden de netto huurquote en netto woonquote voor huurders in Nederland vergeleken met de tegenhangers in negen andere landen van de Europese Unie met een ‘vergelijkbaar welvaartsniveau’. Doel is om voor huurders de quoten op twee momenten in de tijd naast elkaar weer te geven. De quoten zijn gedefinieerd als de woonuitgaven – de huur na aftrek van de huurtoeslag, al dan niet met de bijkomende woonuitgaven – als aandeel in het huishoudinkomen. Om de impact van de woonuitgaven te kunnen plaatsen, is de sectoromvang van de in dit onderzoek betrokken landen opgenomen in tabel 1. Met een omvang van de huursector van 42% van de woningvoorraad kan de huursector van Nederland en Oostenrijk als een van de grotere worden bestempeld. De kleinste huursector met een omvang van 18% is te vinden in Noorwegen; de grootste met 52% in Duitsland. In de meeste van de hier beschouwde landen huisvest de huursector minimaal één op de drie huishoudens. Verdere achtergronden voor de quoten blijven in deze studie buiten beschouwing. Tabel 1
Eigendomssectoren in tien EU-landen Huur*
Koop
Gratis woning**
Totaal
Nederland
42%
57%
1%
100%
Duitsland
52%
45%
3%
100%
Frankrijk
35%
61%
4%
100%
Oostenrijk
42%
50%
8%***
100%
Luxemburg
30%
68%
2%
100%
Denemarken
44%
56%
0%
100%
Zweden
35%
65%
0%
100%
Finland
30%
69%
1%
100%
Noorwegen
18%
80%
2%
100%
Verenigd Koninkrijk (VK) 34% 65% 1% 100% Bron: EU-SILC 2012, OTB/TU Delft bewerking. *) De gebruikelijke indeling van sociaal en particulier in de huursector kan met het EU-SILC niet gemaakt worden aangezien huishoudens gevraagd wordt of zij tegen markthuur dan wel een lagere dan de markthuur huren. **) Uitgeselecteerd voor de woonuitgavenberekeningen van deze studie. ***) De bewoners van gratis woningen vormen een heterogene groep; bijvoorbeeld oudere eigenaarbewoners die hun huis al hebben doorgegeven aan de kinderen, maar er nog wonen en jonge volwassenen die in appartementen wonen die in eigendom zijn van familie (Fessler et al., 2014).
Deze studie actualiseert in grote lijnen een eerdere studie van Haffner en Dol (2011). Daarin stonden analyses met het EU-SILC 2008 centraal. Voor deze studie worden de analyses met de cross sectie2 databestanden EU-SILC 2009 en EU-SILC 2012 uitgevoerd. Van de landen die deel uitmaakten van de eerdere studie, ontbreken België en Ierland in dit rapport aangezien deze niet voorkwamen in de eer-
2
Omdat bij cross-sectie bestanden huishoudens niet in de tijd gevolgd worden, komen alleen verschillen tussen de uitkomsten (hoger of lager) in beeld, en niet de ontwikkeling.
3 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
ste versie van het EU-SILC 2012 dat vers van de pers kwam toen het onderzoek begon.3 Daarentegen ontbraken Frankrijk en Duitsland in de 2011-studie vanwege diverse redenen die voor de huidige studie geen opgeld doen, terwijl beide ook buiten de boot moeten vallen in dit rapport als het gaat om een vergelijking tussen 2009 en 2012, zoals hierna verder wordt toegelicht. Tevens is Noorwegen toegevoegd. Bijlage A bevat een toelichting op het EU-SILC en de gevolgde werkwijze.
2.2
Aanpak
De in Nederland gebruikelijke weergave van de verschillende componenten van de woonuitgaven van de huurder is te vinden in tabel 2. De basishuur die de huurder afdraagt aan de verhuurder duiden we hier aan met bruto huur. Dit om de tegenstelling met het begrip netto huur te verduidelijken. De netto huur betreft de woonuitgaven na aftrek van de huurtoeslag die we hier met het meer algemene begrip huursubsidie aanduiden. De bijtelling van de bijkomende woonuitgaven levert de totale woonuitgaven. De netto huur en de totale woonuitgaven elk uitgedrukt als aandeel van het besteedbaar huishoudinkomen leveren de netto huurquote en de netto woonquote van een huurder. De quoten per huishouden worden gemiddeld voor bepaalde geselecteerde groepen in deze studie. Op het besteedbaar inkomen wordt conform het gebruik in Nederland bij het berekenen van de quoten, waarin de huurtoeslag wordt verrekend met de bruto huur, de huursubsidie in mindering gebracht. Er is geen onderzoek verricht in het kader van deze studie naar de verklaringen voor eventuele verschillen en/of overeenkomsten.
Tabel 2
Opbouw woonuitgaven van huurder conform de in Nederland gebruikelijke berekeningswijze**
Basishuur – Huurtoeslag = Netto vaste woonuitgaven + Bijkomende uitgaven* = Totale woonuitgaven Netto huurquote = Netto woonuitgaven / Besteedbaar huishoudinkomen
(hier aangeduid met bruto huur) (hier: huursubsidie) (hier: netto huur)
(waarop de huursubsidie in mindering is gebracht)
Netto woonquote = Totale woonuitgaven / Besteedbaar huishoudinkomen (waarop de huursubsidie in mindering is gebracht) Bron: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2013: 107), OTB/TU Delft bewerking. *) Uitgaven voor opstalverzekering, verplichte heffingen (zoals rioolrecht, reinigingsheffing, enz.), onroerende zaakbelasting, evenals de uitgaven voor nutsvoorzieningen. EU-SILC telt uitgaven voor regulier onderhoud en reparaties mee; dit in tegenstelling tot de WoON-definitie. **) Een quote geeft het aandeel weer van de woonuitgave in het inkomen, maar zegt niets over de mate van er de koopkracht.
3 In de bestandsdocumentatie wordt gemeld dat de data voor België nog niet definitief waren en dat de data voor Ierland nog niet gereed waren.
4
3
Nederlandse huurder in middengroep: quoten vergeleken
De uitkomsten van de berekening van de quoten met het EU-SILC 2012 worden in figuur 1 vergeleken met de uitkomsten die verkregen worden met het EU-SILC 2009.
2009 2012
2012
Fra
Oos
Lux
Zwe
2009 2012
Ned
Gemiddelde netto woonquote* voor huurders onderverdeeld naar netto huurquote en restant netto woonquote** in acht landen***
2012
Den
Fin
Noo
Figuur 1
2009
2009 2012 2009 2012 2009 2012 2009 2012 2009 00%
10% Huurquote
Bron: *)
**)
20%
30%
40%
50%
Saldo netto woonquote
EU-SILC 2009 en 2012, OTB/TU Delft bewerking. Zie tabel B1 en B2 in Bijlage B voor de exacte cijfers en de toelichting. De inkomensdata gelden voor het jaar voorafgaande (behalve voor het Verenigd Koninkrijk waar men een voortschrijdend gemiddelde toepast), terwijl de overige data gelden voor hetzelfde jaar als in de naam van het EU-SILC. Het inkomen is gecorrigeerd voor de huursubsidie voor zover geregistreerd middels een aparte variabele. Leesvoorbeeld: de gemiddelde netto huurquote in Nederland bedraagt 24,0% in 2009; de gemiddelde netto woonquote bedraagt 33,9%; het saldo tussen beide bedraagt 13,9% en heet in het staafdiagram saldo netto woonquote.
5 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
Met een gemiddelde netto huurquote van 24% exact en een gemiddelde netto woonquote van 33,9% in 2009 komt Nederland van acht landen (zonder Duitsland4 en het Verenigd Koninkrijk5) bij beide quoten uit in de middengroep. Als de laagste quote plek 1 toebedacht krijgt, komt Nederland uit op vierde, respectievelijk een vijfde plaats. De quoten zijn hoger in Denemarken, Zweden en Noorwegen dan in Nederland, evenals in Finland (alleen netto huurquote). Uit figuur 1 blijkt verder dat in de meeste landen de gemiddelde quoten in het EU-SILC 2012 hoger zijn dan in het EU-SILC 2009. Uitzonderingen zijn de gemiddelde netto huurquote in Zweden en Finland. Het gemiddelde inkomen per huishouden is meer gestegen dan de gemiddelde netto huur. De netto woonquote is alleen in Zweden niet hoger in 2012 dan in 2009. Hier geldt dat het gemiddeld bedrag aan bijkomende uitgaven van 64 euro6 relatief laag is. Per saldo landt Nederland in 2012 met 35,6% voor de netto woonquote op een zesde plaats van acht landen. In Denemarken en Noorwegen zijn de gemiddelde netto woonquoten hoger dan in Nederland. Met 25,9% voor de netto huurquote is de vijfde plek voor Nederland, omdat hier ook in Zweden de netto huurquote hoger is dan in Nederland.
4 Duitsland wordt bij de vergelijking van de quoten, de inkomens (zie hierna) en de woonuitgaven (hierna) tussen beide EU-SILC bestanden buiten beschouwing te laten, zoals de voetnoten bij tabel B2 in Bijlage B nader specificeren. 5 Het Verenigd Koninkrijk wordt bij de quoten en de woonuitgaven (hierna) buiten beschouwing gelaten vanwege een andere manier van data verzamelen vanaf het EU-SILC 2012, zoals de voetnoten bij tabel B2 in de Bijlage B nader specificeren.
6
Standaardbedrag dat het Zweedse statistische bureau voor iedere huurder opvoert. 6
4
Woonuitgaven onder de loep
4.1
Netto huur in Nederland relatief laag
De rangorde van de absolute woonuitgaven die figuur 2 presenteert uit het EU-SILC 2012, toont dat Nederland met 477 euro bruto huur per maand gemiddeld de laagste maandhuur heeft na Frankrijk (472 euro) en Oostenrijk (456 euro).7 De aan de figuur ten grondslag liggende cijfers zijn de vinden in tabellen B1 en B2 van Bijlage B. Na huursubsidie moet Nederland met gemiddeld een netto huur van 414 euro alleen nog Frankrijk (374 euro) voor laten gaan. Bij de totale woonuitgaven, dus na rekening te hebben gehouden met de bijkomende woonuitgaven, moet Nederland met 570 euro naast Frankrijk met 567 euro, ook nog Finland met 498 euro per maand laten voorgaan. Nederland staat zo op een derde plek van de acht landen. Het gemiddeld verschil van drie euro per maand met Frankrijk is echter klein te noemen, evenals het gemiddelde verschil van zeven euro met Oostenrijk (576 euro). Per saldo is de positie van Nederland wat betreft de bruto en netto huur gelijk gebleven tussen beide EU-SILC databestanden: plaatsen drie en twee van de acht landen. In Frankrijk (en Oostenrijk) is de gemiddelde huur lager dan in Nederland. De bijkomende woonuitgaven blijken in Nederland naar verhouding meer te zijn gestegen waardoor Nederland landt op plek zes volgens beide bestanden. In Frankrijk en Denemarken zijn de gemiddelde bijkomende uitgaven hoger in beide jaren dan in Nederland.
4.2
Woningkwaliteit in Nederlandse huursector relatief hoog
Aan het gemiddeld aantal kamers afgemeten is de prijs voor de woningkwaliteit met bijna vier kamers voor de Nederlandse huurder relatief laag, zoals te zien is in tabel 3 op basis van berekeningen met het EU-SILC 2012. Alleen in Frankrijk, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk komt het aantal kamers op boven de drie gemiddeld uit, in de overige landen op minder dan drie. Anders gezegd, de huursector in Nederland biedt gemiddeld een relatief groot aantal kamers in vergelijking met de huursector in andere landen. Naast het aantal kamers kan de woningkwaliteit in het EU-SILC 2012 ook worden afgemeten aan het aantal vierkante meters per woning, zoals tabel 3 toont. Hier scoort Nederland met 79 vierkante meter een derde plaats, als we het Verenigd Koninkrijk buiten beschouwing laten. In dat land zijn de huurwoningen volgens de uitkomsten circa 25% groter dan in de andere landen.
7
Duitsland wordt voor 2012 buiten beschouwing gelaten. In Duitsland blijkt in het EU-SILC 2012 10% van de huishoudens per saldo (huur minus huursubsidie) geen of negatieve woonlasten te hebben, waardoor de gemiddelde huurquote relatief laag uitkomt (zie tabel B2 in Bijlage B). Ook het Verenigd Koninkrijk wordt hier buiten beschouwing gelaten in verband met de andere manier van data verzamelen vanaf het EU-SILC 2012 (zie tabel B2 in Bijlage B).
7 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
Huursubsidie, netto huur en bijkomende woonuitgaven per maand (in euro) in acht landen*
2012 2009 2012
2012
2012
Ned
Fra
Oos
Lux
Zwe
2009
Den
Fin
Noo
Figuur 2
2009
2009 2012 2009 2012 2009 2012 2009 2012 2009 -200 0 Huursubsidie
Bron: *)
200 400 Netto huur
600 800 1000 1200 Bijkomende woonuitgaven
EU-SILC 2009 en 2012, OTB/TU Delft bewerking. Zie tabel B1 en B2 in Appendix B voor de exacte cijfers en de toelichting. Leesvoorbeeld 2009 Nederland: Bruto huur (439 euro) = huursubsidie plus netto huur (384 euro) Netto huur (384 euro) = basishuur (439 euro) minus huursubsidie Totale woonuitgaven (543 euro) = netto huur (384 euro) plus bijkomende woonuitgaven (160 euro) Bijkomende uitgaven (160 euro) = uitgaven voor opstalverzekering, verplichte heffingen (zoals rioolrecht, reinigingsheffing, enz.), onroerende zaakbelasting, regulier onderhoud en reparaties, evenals de uitgaven voor nutsvoorzieningen.
De beweging van plek 1 bij aantal kamers naar plek drie bij vierkante meters impliceert dat Nederland meer, maar kleinere kamers biedt in de huursector dan Luxemburg en Denemarken die qua vierkante meters beter scoren dan Nederland, maar qua aantal kamers slechter. Om de kwaliteitskenmerken relatief – in eigen context – in beeld te brengen, brengt tabel 3 ook nog per land de afstand in woningkwaliteit tussen huur- en koopsector in beeld. Daarvoor is het gemiddelde voor aantal kamers in de huursector uitgedrukt als aandeel van het gemiddelde in de koopsector en is het gemiddelde voor aantal vierkante meters in de huursector uitgedrukt als ratio van het gemiddelde in de koopsector. Bij beide variabelen is het verschil tussen de huur- en de koopsector relatief klein in Nederland: voor het aantal kamers ligt de huursector gemiddeld op 80% van de koopsector. Dit is het kleinste verschil van alle landen. Bij de vierkante meters bedraagt de indicator 62%. Het verschil tussen de huursector en de koopsector is in Frankrijk met één procentpunt geringer (63%) dan in Nederland. 8
Ook bij de subjectieve kwaliteitsmaat – de gemeten satisfactie van de bewoner met woning en woonomgeving – die in tabel 4 is weergegeven, springt Nederland er samen met Noorwegen relatief goed uit met het hoogste aandeel huurders (93%) dat aangeeft zeer tevreden of tevreden te zijn. Ook het verschil in gemeten satisfactie tussen koop- en huursector is relatief gering: Nederland met een ratio van dit aandeel van 97% landt nipt na Duitsland en Denemarken (beide 98%) op plek drie van de tien landen. In Luxemburg en Noorwegen (beide 96%) komt het verschil in satisfactie tussen beide sectoren zeer beperkt geringer uit. De landen liggen dus wat betreft het verschil in tevredenheid met de woning tussen de huur- en koopsector betreft dicht bij elkaar. Tabel 3
Aantal kamers - Huur als % van koop Vierkante meters - Huur als % van koop
Bron:
Gemiddeld aantal kamers en gemiddeld aantal vierkante meters in de huursector in tien landen Nederland
Duitsland
Frankrijk
Oostenrijk
Luxemburg
Denemarken
Zweden
Finland
Noorwegen
VK
3,9
2,8
3,1
2,9
3,4
2,9
2,7
2,7
2,8
3,4
80%
63%
71%
66%
67%
66%
64%
64%
63%
72%
79
70
69
70
85
82
73
56
72
102
62%
56%
63%
57%
56%
56%
60%
53%
53%
73%
EU-SILC 2012, OTB/TU Delft bewerking.
Tabel 4
Aandeel bewoners dat zegt (zeer) (on)tevreden te zijn met de woning in tien landen Nederland
Duitsland
Frankrijk
Oostenrijk
Luxemburg
Denemarken
Zweden
Finland
Noorwegen
VK
Huur (Zeer) ontevreden (Zeer) tevreden
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
7%
13%
14%
15%
12%
26%
9%
12%
7%
10%
93%
87%
86%
85%
88%
74%
91%
88%
93%
90%
Koop (Zeer) ontevreden (Zeer) tevreden
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
2%
10%
2%
3%
6%
23%
2%
4%
2%
2%
98%
90%
98%
97%
94%
77%
98%
96%
98%
98%
Totaal (Zeer) ontevreden (Zeer) tevreden
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
4%
12%
6%
8%
8%
24%
5%
6%
3%
5%
96%
88%
94%
92%
92%
76%
95%
94%
97%
95%
97%
98%
92%
93%
96%
98%
95%
94%
96%
95%
Huur als % van aandeel van (zeer) tevreden in koop
Bron:
EU-SILC 2012, OTB/TU Delft bewerking. 9 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
10
5
Inkomen onder de loep
Een quote bestaat uit een teller en een noemer. Aangezien bij de teller Nederland in de kopgroep van de hier bestudeerde landen meedraait (evenals bij de kwaliteit), en Nederland wat de netto huurquote betreft op een midden positie uitkomt, is het inkomen in de noemer als een belangrijke verklarende factor te beschouwen.
5.1
Nederlandse huurder heeft relatief laag inkomen
Gemiddeld is in het EU-SILC 2009 het besteedbaar huishoudinkomen8 per jaar van huurders alleen in het Verenigd Koninkrijk lager (circa 2.000 euro) dan in Nederland (22.000 euro), zoals te zien is in figuur 3.9 Nederland is in het EU-SILC het land met gemiddeld het laagst besteedbaar huishoudinkomen. In alle landen is het inkomen volgens het EU-SILC 2012 gemiddeld enigszins hoger (Nederland, Frankrijk, Oostenrijk en Luxemburg) dan wel in sterkere mate hoger (de Scandinavische landen) dan volgens het EU-SILC 2009. Per saldo is Nederland met 22.500 euro in 2012 het land met het laagst besteedbaar jaarinkomen per huishouden in de huursector. Per saldo wordt het lage inkomen veroorzaakt doordat in Nederland relatief veel huishoudens met een lager inkomen in een huurwoning wonen, zoals te zien is in figuur 4. Voor deze figuur hebben we de omvang van de doelgroep (‘de 33.000 euro’ inkomensgrens) in Nederland benaderd met 40% van de huishoudens (40,7% in het WoON2012, OTB/TU Delft bewerking). Deze 40% op basis van het bruto huishoudinkomen is gebruikt voor de fictieve bepaling van de doelgroep in de andere landen (laagste twee inkomensquintielen). Tot slot is bepaald welk aandeel van de huurders deel uitmaakt van ‘deze doelgroep’ in de bij dit onderzoek betrokken tien landen. In Nederland gaat het om 69% van de huurders die in de ’33.000 euro’ doelgroep valt. Deze wordt in figuur 4 aangeduid met doelgroep tot 33.000 euro. Met 76% is deze groep alleen in Noorwegen groter. Als het gaat om de omvang van de groep tot ‘de 43.000 euro’ grens, hebben we eenzelfde exercitie uitgevoerd als voor de doelgroep, maar dan met het (bij benadering, 53,2% volgens WoON2012, OTB/TU Delft bewerking) Nederlandse aandeel van 50%: de helft van alle huishoudens heeft een inkomen tot ‘de 43.000 euro’ grens. Als het gaat om de huursector en beide groepen opgeteld voeren wederom Noorwegen met 85% en Nederland met 80% van de huurders de lijst aan. De omvang van deze groep is af te lezen in figuur 4 aan de totale staven, de doelgroep en het saldo groep tot 43.000 euro bij elkaar opgeteld. Aan de andere kant van het spectrum vinden we Oostenrijk en Duitsland met 64% van de huurders die (fictief) tot de groep met een inkomen tot de 43.000 euro grens horen.
8
Het CBS (2014) meldt dat de inkomensdefinitie van Eurostat afwijkt van de definitie van het besteedbaar inkomen dat het CBS hanteert in de inkomensstatistiek. De verschillen die relevant zijn voor de huurder zijn het buiten beschouwing laten van de inkomsten uit vrijwillige particuliere verzekeringen en premies die hiervoor betaald worden. 9 Vanwege een nieuwe manier van data verzamelen voor het VK vanaf het EU-SILC 2012, blijft dit land bij de vergelijking tussen de twee EU-SILC databestanden buiten beschouwing. Duitsland blijft hier ook buiten beschouwing vanwege een andere inkomensdefinitie in het EU-SILC 2012 in dan het EU-SILC 2009: zonder huursubsidie die via de sociale uitkeringen loopt in het EU-SILC 2012.
11 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
2009 2012
2012
Fra
Oos
Lux
Zwe
2009 2012
Ned
Gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen* (in euro) van de huurders per jaar in negen landen
2012
Den
Fin
Noo
Figuur 3
2009
2009 2012 2009 2012 2009 2012 2009 2012 2009 0
10000
20000
30000
40000
50000
Besteedbaar huishoudinkomen per jaar
Bron: *)
EU-SILC 2009 en 2012, OTB/TU Delft bewerking. Zie tabel B1 en B2 in Appendix B voor de exacte cijfers. De huursubsidie die niet via het inkomen (bijvoorbeeld via een sociale uitkering) loopt is in mindering gebracht op het besteedbaar huishoudinkomen.
Niet alleen het grote aantal huurders met een lager inkomen in de Nederlandse huursector levert een verklaring voor het relatief lage gemiddelde. Meer specifiek geldt dat de Nederlandse huursector bijna het grootste aandeel eenpersoonshuishoudens zonder gepensioneerden kent: 47% zoals te zien is in tabel 5. Alleen in Noorwegen is dit aandeel met 55% groter, terwijl aan de andere kant van het spectrum Oostenrijk, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk te vinden zijn waar het aandeel minder dan een derde van de huurders bedraagt.
12
Figuur 4
Aandeel van de doelgroep van beleid en de groep met inkomen tussen ‘de 33.000’ euro en ‘de 43.000’ euro in de huursector in tien landen*
Verenigd Koninkrijk Noorwegen Finland Zweden Denemarken Luxemburg Oostenrijk Frankrijk Duitsland Nederland 0%
20%
40%
Doelgroep tot 33.000 euro
Bron: *)
60%
80%
100%
Saldo groep tot 43.000 euro
EU-SILC 2012, OTB/TU Delft bewerking. Zie tabel C1 in Appendix C voor een compleet overzicht. De omvang van de doelgroep (‘de 33.000 euro’) is benaderd met de 40% (eigenlijk 40,7% volgens het WoON2012, OTB/TU Delft bewerking) van de huishoudens in Nederland die tot die groep behoren. De omvang van de groep met een inkomen hoger dan de doelgroep tot de inkomensgrens huurverhoging (‘de 43.000 euro’) is benaderd met 50% van alle huishoudens (eigenlijk 53,2% in Nederland, WoON2012).
Tabel 5
Aandeel eenpersoonshuishoudens in de huursector en hun gemiddelde netto huurquote* in negen landen Nederland
Frankrijk
Oostenrijk
Luxemburg
Denemarken
Zweden
Finland
Noorwegen
VK
47%
29%
32%
37%
45%
36%
43%
55%
27%
Netto huurquote Eenpersoonshuishoudens
30,2%
27,1%
28,2%
31,1%
33,0%
33,0%
28,6%
39,2%
20,4%
Alle huurders
25,9%
19,6%
23,4%
25,5%
28,1%
30,0%
24,9%
33,8%
17,5%
Aandeel eenpersoonshuishoudens
Bron: *)
EU-SILC 2012, OTB/TU Delft bewerking. Zie voor de berekening van de quoten en de toelichting daarop de voetnoten in eerdere tabellen en figuren.
13 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
5.2
Nederlandse huurder met laag inkomen heeft relatief lage huurquote
Als de samenstelling van de huurders in een land gerelateerd wordt aan de woonuitgaven, gaat in de meeste landen volgens het EU-SILC 2012, de gemiddeld (bijna) hoogste quote van alle huishoudenstypen, de eenpersoons (zonder gepensioneerden) in tabel 5 gepaard met gemiddeld het (bijna) laagste inkomen (na aftrek van huursubsidie) van alle huishoudtypen (niet in tabel). Dat inkomen bedraagt krap 16,000 euro per jaar in het Verenigd Koninkrijk en Nederland en ruim 16.500 euro in Finland (niet in tabel). Aan de andere kant van het spectrum is Noorwegen te vinden met ruim 26.500 euro en Luxemburg met ruim 30.000 euro gemiddeld aan besteedbaar inkomen per jaar voor de groep eenpersoonshuishoudens (zonder gepensioneerden). In vergelijking met de andere landen neemt Nederland een middenpositie in met een gemiddelde netto huurquote van eenpersoonshuishoudens van 30,2%. In Luxemburg, Denemarken, Zweden en Noorwegen is de gemiddelde netto huurquote hoger. Vooral in het Verenigd Koninkrijk, het land met de laagste netto huurquote, helpt de huursubsidie die volledige woonlasten kan afdekken om de quote laag te houden voor huishoudens met een laag inkomen, omdat deze, indien nodig de volledige huur afdekt (Haffner et al., 2009). Als het beeld weer meer algemeen wordt getrokken naar de laagste inkomensgroep vanuit het beleid beschouwd – de doelgroep – blijkt uit tabel 6 dat niet alleen in Nederland, maar ook in de meeste andere landen de huishoudens met laagste inkomens de hoogste netto huurquote moeten betalen. Van de negen landen die in de analyse zijn betrokken landt Nederland met een gemiddelde netto huurquote van 29,2% op de vierde plek. Er zijn vijf landen (Noorwegen, Zweden, Denemarken, Luxemburg, Oostenrijk) waar de huurders gemiddeld meer aan inkomen moeten uittrekken voor de netto huur dan in Nederland. En er zijn drie landen (het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Finland) waar de huurders van de doelgroep gemiddeld relatief minder betalen aan netto huur. Tabel 6
Gemiddelde netto huurquote* naar groepen van beleid** in negen landen
Doelgroep (tot 33.000 euro) Groep met inkomen vanaf de ’33.000’ tot de ‘43.000’ euro Overig Totaal
Bron: *) **)
Nederland
Frankrijk
Oostenrijk
Luxem burg
Denemarken
Zweden
Finland
Noorwegen
VK
29,2%
22,7%
31,4%
30,3%
33,8%
35,6%
27,9%
38,8%
16,7%
21,7%
17,2%
18,0%
21,9%
22,5%
22,8%
22,2%
18,9%
18,5%
16,9%
15,0%
13,7%
16,9%
19,3%
18,7%
18,7%
17,6%
18,5%
25,9%
19,6%
23,4%
25,5%
28,1%
29,9%
24,9%
33,8%
17,5%
EU-SILC 2012, OTB/TU Delft bewerking. Zie voor de berekening van de quoten en de toelichting daarop de voetnoten in eerdere tabellen en figuren. De omvang van de doelgroep (‘de 33.000 euro’) is benaderd met de 40% (eigenlijk 40,7% volgens het WoON2012, OTB/TU Delft bewerking) van de huishoudens in Nederland die tot die groep behoren. De omvang van de groep met een inkomen hoger dan de doelgroep tot de inkomensgrens huurverhoging (‘de 43.000 euro’) is benaderd met 50% van alle huishoudens (eigenlijk 53,2% in Nederland, WoON2012).
14
Literatuur
CBS (2014) Documentatierapport Community Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC) 2012V1. Eurostat (2010a) 2008 comparative EU intermediate quality report. Version 2 – June 2010 European Commission/Eurostat, Directorate F: Social Statistics and Information Society. Unit F-3: Living conditions and social protection statistics. Eurostat (2010b) Description of SILC user database variables: Cross-sectional and longitudinal. 2008 operation, European Commission/Eurostat. Directorate F: Social Statistics and Information Society. Unit F-3: Living conditions and social protection statistics. Fessler, Pirmin, Miriam Rehm & Lukas Tockner (2014) The Impact of Housing Non-Cash Income on the Unconditional Household Income Distribution in Austria. Preliminary draft, Conference Economics of Inequality, WU, Wien Haffner, Marietta & Kees Dol (2011) Internationale vergelijking van woonuitgaven met EU-SILC, Delft, TU Delft, Onderzoeksinstituut OTB. Haffner, Marietta, Joris Hoekstra, Michael Oxley & Harry van der Heijden (2009) Bridging the gap between market and social rented housing in six European countries, Amsterdam: IOS Press BV. Haffner, Marietta, Ralf Henger & Michael Voigtländer (2013) A tale of two housing allowance systems: Evidence on over-consumption from Germany, paper presented at the European Network for Housing Research (ENHR) Conference Overcoming the crisis. Integrating the urban environment, Tarragona, Spain, 19-22 June. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2013) Cijfers over Wonen en Bouwen 2013.
15 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
Bijlage A
EU-SILC informatie
EU-SILC databestand beschreven European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU-SILC) is een databestand waarin inkomens en variabelen over andere levensomstandigheden zijn opgenomen. Het voornaamste doel is het samenstellen van actuele en internationaal vergelijkbare gegevens over inkomen en het niveau en de structuur van de armoede en de sociale uitsluiting in de Europese Unie (EU). Het EU-SILC databestand is een microdatabestand dat in de verschillende Europese landen volgens een gemeenschappelijk kader wordt uitgevoerd. Hoewel ieder land in principe dezelfde variabelen aanlevert, kunnen er verschillen ontstaan als gevolg van de wijze van datacollectie. Zo is bijvoorbeeld de EU-SILC in Nederland geïntegreerd in de Enquête Beroepsbevolking waardoor de gegevens over de arbeidspositie uit deze enquête stammen (CBS, 2014). De informatie over het inkomen (evenals de betaalde hypotheekrente) is afkomstig uit de inkomensregisters van onder andere de Belastingdienst. De bijkomende (woon)uitgaven worden geïmputeerd met behulp van een model (op basis van gegevens uit het Budgetonderzoek) en kunnen verder niet apart worden onderscheiden. Overige variabelen, zoals de betaalde huur, worden in een telefonische enquête opgevraagd bij de huishoudens. De combinatie van enquêtevragen met informatie uit bevolkings- en belastingregistraties wordt in toenemende mate toegepast, waardoor in ieder geval de validiteit van de bevolkings- en inkomensgegevens groter wordt. De inkomensdata in de EU-SILC gelden voor het jaar voorafgaande aan het jaar in de naam van het bestand (behalve voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland), terwijl de overige data gelden voor het jaar dat genoemd wordt in de naam van het bestand.
Selecties beschreven Het aantal ongewogen cases dat voor de hier bestudeerde landen beschikbaar is, is te vinden in tabel A1. Omdat het EU-SILC uitgaat van alle huishoudenstypen (Eurostat, 2010a, b), kan worden aangenomen dat hier ook huishoudens in onzelfstandige woonvormen toe behoren. Omdat het EU-SILC geen aparte variabele geeft waarin het onderscheid tussen zelfstandige en onzelfstandige woonvorm wordt gemaakt, zijn de huishoudens waar het hoofd van het huishouden gepensioneerd is of studeert en één kamer tot de beschikking heeft buiten beschouwing gelaten. Voor de analyses volgen we Eurostat bij de behandeling van extreme netto woonquoten. Extreme netto woonquoten worden aangepast door negatieve waarden op 0 te stellen en quoten hoger dan 100% op 100%. Dit wordt ook gedaan bij het vaststellen van de netto woonquotevariabelen in het WoON bestand. 16
In het EU-SILC ontstaat in sommige gevallen een negatieve netto woonuitgave in de huursector. Dit kan gebeuren door een foute invoer of mogelijk doordat men eenvoudigweg nog een hoge woontoeslag uit een voorgaand jaar ontvangt. In Duitsland is er echter sprake van een aanzienlijk aantal cases, waarvoor de verklaring niet duidelijk is. Alle negatieve bedragen zijn op 0 gezet, om ze mee te kunnen nemen in de berekeningen. Tabel A1
Aantal ongewogen cases per land EU-SILC 2009 en 2012 2009
2012
Nederland
9.728
10.127
Duitsland
13.087
13.018
Frankrijk
10.603
11.885
Oostenrijk
5.878
6.126
Luxemburg
4.249
6.017
Denemarken
5.866
5.321
Zweden
7.544
6.465
Finland
10.137
10.136
Noorwegen
5.430
5.983
VK
8.362
10.131
Bron:
EU-SILC 2009 en 2012, OTB/TU-bewerking.
De diverse kwaliteitsrapportages van het EU-SILC tonen dat de nationale statistische instituten en Eurostat veel werk maken van een goed gewogen en correcte inkomensgegevens. We nemen dan ook aan dat extreme waarden op zich valide zijn: ook voor andere variabelen dan de woonlasten. Voor Nederland werden in het EU-SILC twee cases gevonden waar de huur (HH060) hoger dan € 5.000 per maand was. De twee waarden voor Nederland zijn plausibel geacht in relatie tot het huishoudinkomen. Deze waarden zijn daarom niet weg gefilterd. In een aantal gevallen is de woonuitgave onbekend, terwijl het inkomen wel bekend is. Wij presenteren in onze analyse alleen inkomens waarbij de woonuitgave bekend is.
Woonuitgavenvariabelen beschreven De totale woonuitgaven (HH070) zijn gedefinieerd als de bruto huur en de bijkomende woonuitgaven. Aangezien het bedrag aan huur (HH060) bekend is, kunnen de bijkomende uitgaven in de huursector worden afgeleid. De bijkomende uitgaven zijn bevatten uitgaven (indien van toepassing) voor de opstalverzekering, de verplichte heffingen (zoals rioolrecht, reinigingsheffing, etc.), de onroerendezaakbelasting, het regulier onderhoud en de reparaties, evenals de nutsvoorzieningen. Ook is het bedrag aan huursubsidie gegeven voor (HY070G) en na verrekening (HY070N) van inkomstenbelasting. Om de quoten te berekenen wordt het besteedbaar inkomen (HY020) conform conventies gecorrigeerd voor de huursubsidie. Sinds 2011 moeten landen volgens de richtlijnen “pension from private plans” toevoegen aan het inkomen.
17 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
Bijlage B Woonuitgaven – onderliggende cijfers
De tabellen B1 en B2 geven de woonuitgaven per maand en de woonuitgavenquoten in de huursector weer op basis van het EU-SILC 2009, respectievelijk het EU-SILC 2012. Een vergelijking van de cijfers tussen 2009 en 2012 voor het Verenigd Koninkrijk kan niet worden uitgevoerd in verband met een breuk in de tijdreeks van het inkomen vanaf het EU-SILC 2012. Daarnaast geeft Eurostat ook een breuk in de tijdreeks aan bij de woonuitgaven.
18
Tabel B1
Woonuitgaven per maand en woonuitgavenquoten in de huursector op basis van EU-SILC 2009* Nederland
Duitsland
Frankrijk
Oostenrijk
Luxemburg
Denemarken
Zweden
Finland
Noorwegen
Ver. Koninkrijk
21.993
24.085 **
25.934
29.634
47.210
25.309
23.052
22.261
30.396
19.689
Bruto huur
439
366
435
425
739
585
543
489
615
497
Netto huur Netto huurquote Bijkomende uitgaven Totale woonuitgaven Netto woonquote
384
363
339
410
727
489
500
401
588
322
24,0%
23,7%
17,2%
20,8%
23,1%
26,8%
31,8%
25,2%
30,5%
21,2%
160
185
169
115
143
225
34
48
118
231
543
548
507
525
870
715
534
449
706
554
33,9%
35,1%
26,3%
26,6%
27,8%
38,9%
34,1%
28,2%
35,9%
40,2%
Besteedb. huishoudinkomen (jaar) minus huursubsidie
Bron: *) **)
EU-SILC 2009, OTB/TU Delft bewerking. De inkomensdata in de EU-SILC 2009 gelden voor het jaar 2008 (behalve voor het Verenigd Koninkrijk waar men een voortschrijdend gemiddelde toepast), terwijl de overige data gelden voor het jaar 2009. Bevat de huursubsidie die via sociale uitkeringen loopt (huishoudens zonder werk; Haffner et al., 2013).
Tabel B2
Woonuitgaven per maand en woonuitgavenquoten in de huursector op basis van EU-SILC 2012* Neder-
Duits-
Frank-
Oos-
Luxem-
Dene-
Zwe-
land
land
rijk
tenrijk
burg
marken
den
Finland
Noor-
Ver.
wegen
Koninkrijk
Besteedbaar huishoudink. (jaar) minus huursubsidie
22.504
24.020 **
26.709
30.615 ***
47.345
27.733
27.120
24.157
34.823
24.583 ^
Bruto huur
477
389
472
456
819
633
606
546
817
585
Netto huur Netto huurquote Bijkomende uitgaven Totale woonuitgaven Netto woonquote
414
349** 20,5% ^^
374
442
812
551
558
440
772
363
19,6%
23,4%
25,5%
28,1%
29,9%
24,9%
33,8%
17,5%
Bron: *) **)
***) ^)
^^) ^^^)
25,9% 156
217
192
134
148
249
64^^^
58
127
91^
570
567
567
576
959
800
622
498
899
454
35,6%
36,1%
30,1%
29,8%
30,2%
40,1%
33,5%
28,4%
38,9%
22,6%
EU-SILC 2012, OTB/TU Delft bewerking. De inkomensdata in de EU-SILC 2012 gelden voor het jaar 2011 (behalve voor het Verenigd Koninkrijk waar men een voortschrijdend gemiddelde toepast), terwijl de overige data gelden voor het jaar 2012. Bevat niet de huursubsidie die via sociale uitkeringen loopt (huishoudens zonder werk). Deze is nu inbegrepen in de variabele huursubsidie (informatie van collega van het Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz, Bau und Reaktorsicherheit). Deze veranderingen zullen de lagere netto huurquote en het lager inkomen in vergelijking met het EU-SILC 2009 (deels) verklaren. Oostenrijk verzamelt vanaf dit EU-SILC zoveel mogelijk inkomensgegevens uit administratieve bronnen (Quality Report Austria for EU-SILC 2012). Trendbreuk vanaf EU-SILC 2012 voor Verenigd Koninkrijk als gevolg van een andere manier van data verzamelen. Kosten voor gas, water en elektriciteit ontbreken bij de bijkomende woonuitgaven per abuis tot het EU-SILC 2015 (Quality Report UK for EU-SILC 2012). 10% van de huishoudens heeft een quote van nul. Dit houdt in dat het bedrag aan huursubsidie groter is dan of gelijk is aan het bedrag aan huur. In het EU-SILC 2009 is dit aantal verwaarloosbaar. Standaardbedrag dat het Zweedse statistische bureau voor iedere huurder opvoert. 19 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
Bijlage C Omvang groepen van beleid – onderliggende cijfers
De groepen van beleid volgens het EU-SILC 2012 worden weergeven naar koop- en huursector en tabel C1. De omvang van de doelgroep toewijzing (‘de 33.000 euro’) is benaderd met 40% van de huishoudens. De omvang van de groep met een inkomen hoger dan het inkomen van de doelgroep en tot aan ‘de inkomensgrens huurverhoging’ (‘de 43.000 euro’) is benaderd met 50% van alle huishoudens. Deze percentages zijn benaderingen van de aandelen van deze groepen in de huishoudens in Nederland van 40,7%, respectievelijk 53,2% volgens het WoON2012 (OTB/TU Delft bewerking).
20
Tabel C1
Huishoudens volgens inkomensgrenzen van beleid (o.b.v. decielen van bruto inkomen van alle huishoudens*) in de huur- en koopsector in tien landen Groepen
Nederland
Duitsland
Frankrijk
Oostenrijk
Luxemburg
Denemarken
Zweden
Finland
Noorwegen
Verenigd Koninkrijk
Bron: *) **)
Huursector
Koopsector
Totaal (%)
Huishoudens, tot.
Doelgroep tot ’33.000’ euro
69%
18%
40%
2.949.793
Groep tot ’43.000’ euro**
11%
9%
10%
738.600
Overig
20%
73%
50%
3.702.353
Totaal
100%
100%
100%
7.390.746
Doelgroep tot ’33.000’ euro
53%
24%
40%
15.160.925
Groep tot ’43.000’ euro**
11%
9%
10%
3.838.282
Overig
36%
67%
50%
19.326.682
Totaal
100%
100%
100%
38.325.889
Doelgroep tot ’33.000’ euro
56%
30%
40%
10.434.314
Groep tot ’43.000’ euro**
11%
9%
10%
2.633.748
Overig
33%
61%
50%
13.301.904
Totaal
100%
100%
100%
26.369.966
Doelgroep tot ’33.000’ euro
52%
25%
37%
1.236.578
Groep tot ’43.000’ euro**
12%
9%
10%
334.011
Overig
36%
66%
53%
1.742.604
Totaal
100%
100%
100%
3.313.193
Doelgroep tot ’33.000’ euro
60%
31%
40%
82.475
Groep tot ’43.000’ euro**
10%
10%
10%
20.585
Overig
30%
59%
50%
103.652
Totaal
100%
100%
100%
206.712
Doelgroep tot ’33.000’ euro
59%
25%
40%
1.108.840
Groep tot ’43.000’ euro**
11%
9%
10%
278.257
Overig
30%
66%
50%
1.386.779
Totaal
100%
100%
100%
2.773.876
Doelgroep tot ’33.000’ euro
64%
27%
40%
1.729.561
Groep tot ’43.000’ euro**
11%
10%
10%
435.239
Overig
26%
63%
50%
2.169.272
Totaal
100%
100%
100%
4.334.072
Doelgroep tot ’33.000’ euro
63%
30%
40%
985.029
Groep tot ’43.000’ euro**
11%
10%
10%
248.838
Overig
27%
60%
50%
1.246.212
Totaal
100%
100%
100%
2.480.079
Doelgroep tot ’33.000’ euro
76%
30%
39%
879.886
Groep tot ’43.000’ euro**
9%
11%
10%
232.284
Overig
15%
59%
51%
1.157.342
Totaal
100%
100%
100%
2.269.512
Doelgroep tot ’33.000’ euro
58%
31%
40%
10.494.910
Groep tot ’43.000’ euro**
12%
9%
10%
2.658.491
Overig
30%
60%
50%
13.203.477
Totaal
100%
100%
100%
26.356.878
EU-SILC 2012, OTB/TU Delft bewerking. Afwijkingen van totaalverdeling 40-10-50% komen tot stand door het weglaten van gratis bewoners. Meer precies: groep met jaarinkomen van meer dan de ‘33.000’ tot ’43.000’ euro. 21 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving Faculteit Bouwkunde, TU Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Postbus 5030, 2600 GA Delft Telefoon: +31 (0)15 278 30 05 E-mail:
[email protected] www.otb.bk.tudelft.nl